Teken en door teken overdraagbare pathogenen aangetroffen bij gezelschapsdieren in het tickbusters survey in 2010 Annemarie Conijn Februari 2011-Mei 2011 locatie: Utrecht Centrum voor Teken-gebonden Ziekten (UCTD), Departement Infectieziekten en Immunologie, Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht begeleiders: Prof. Dr. F. Jongejan, M. Wijnveld. Inhoudsopgave Samenvatting ............................................................................................. 3 Introductie ................................................................................................. 4 1. Teken .............................................................................................. 4 a. Inleiding ....................................................................................... 4 b. levenscyclus van de Ixodidae. ......................................................... 4 2. Door teken overdraagbare pathogenen ................................................ 6 A. Protozoa .......................................................................................... 6 a. Babesiose ..................................................................................... 6 b. Theileriose .................................................................................... 7 B. Prokaryoten ...................................................................................... 8 c. Borreliose ..................................................................................... 8 d. Anaplasmose ................................................................................. 9 e. Erhlichiose .................................................................................... 9 Materiaal en methode ................................................................................ 11 1. Teken determinatie: ........................................................................ 11 2. DNA extractie: ................................................................................ 11 3. Polymerase Chain Reaction (PCR) amplificatie: ................................... 12 4. Gelelectroforese: ............................................................................. 15 5. Reverse line blot hybridisatie: ........................................................... 17 Resultaten ................................................................................................ 19 1. ingezonden teken ............................................................................ 19 2. pathogenen .................................................................................... 19 Discussie .................................................................................................. 22 Conclusie ................................................................................................. 23 Dankwoord ............................................................................................... 24 Literatuurlijst ............................................................................................ 25 Bijlage ..................................................................................................... 28 1. UCTD protocollen ............................................................................ 28 a. Teken determineren ..................................................................... 28 b. DNA isolatie uit de teek ................................................................ 30 c. PCR ter behoeve van de Reverse Line Blot (RLB) Hybridisatie ............ 32 d. Agarose gel electroforese .............................................................. 33 e. Reverse Line Blot (RLB) hybridisatie ............................................... 34 f. RLB membraan strippen ............................................................... 36 2. species verdeeld over de families ...................................................... 37 3. resultaten ...................................................................................... 38 2 Samenvatting In de veterinaire en medische wereld spelen teken een belangrijke rol. Teken zijn vectoren, ze zijn in staat om diverse pathogenen over te brengen die bijvoorbeeld Anaplasmose, Babesiose, Borreliose, Ehrlichiose en Rickettsiose veroorzaken. In Nederland kent de incidentie van vector gebonden ziekten bij zowel mens en andere dierensoorten een stijgende lijn. Zo kunnen we denken aan de ziekte van Lyme bij de mens of Babesiose bij dieren. Tijdens dit onderzoek zijn er 400 teken willekeurig gekozen uit de teken collectie van het Utrecht Centrum voor Teken-gebonden Ziektes (UCTD) afkomstig uit het jaar 2010. Deze teken zijn getest op de aanwezigheid van Anaplasma, Ehrlichia, Babesia, Theileria en Borrelia soorten. Er zijn uit de selectie van 400 teken, 5 verschillende teken onderzocht namelijk: 327 Ixodes ricinus, 34 Ixodes spp (nymfen), 27 I.hexagonus, 9 Rhipicephalus sanguineus, en 3 Dermacentor reticulatus. Uit de I.ricinus is gebleken dat 6.1% geïnfecteerd is met B.burgdorferi sensu lato (1.83% B.afzelii, 1.83% B.garinii, 1.83% B.valaisiana en 0.3% B.burgdorferi sensu stricto), 2.14% is besmet met Babesia spp (1.22% B.divergens), 3.1% is besmet met Anaplasma spp (1.22% A.phagocytophilum), 3.1% Ehrlichia spp en 0,92% is besmet met Theileria spp. Uit de I.hexagonus is gebleken dat er 3.7% geïnfecteerd is met Babesia spp, 18.5% is besmet met Anaplasma spp (3.7% A.phagocytophilum) en 18.5% is besmet met Ehrlichia spp. Opmerkelijk is dat het percentage Borrelia spp gevonden in de teken (voornamelijk I.ricinus) redelijk hoog is vergeleken met eerdere onderzoeken. De aanwezigheid van Theileria in de teken is zeer minimaal (1% over het totale aantal onderzochte teken). De bevinding van Babesia in teken is vergelijkbaar met eerder onderzoek. Echter de bevinding van Theileria is nieuw en verder onderzoek is nodig. Bij enkele teken is er sprake van een besmetting (A/E catch all of T/B catch all) maar is deze niet verder gedifferentieerd. Bij deze teken is er verder onderzoek nodig om de resultaten verder te definiëren. 3 Introductie In de veterinaire en medische wereld spelen teken een belangrijke rol. Teken spelen een rol als vector, ze zijn in staat om diverse ziektes over te brengen zoals Anaplasmose, Babesiose, Borreliose, Ehrlichiose en Rickettsiose veroorzaken.[1] In Nederland kent de incidentie van Lyme Borreliose een stijgende lijn. Naast deze verwekker, Borrelia burgdorferi, zijn ook nog andere potentiële ziekteverwekkers zoals Rickettsia, Babesia en Ehrlichia aanwezig in de Ixodes ricinus teek, de soort die het meest wordt gevonden in Nederland. [5] 1. Teken a. Inleiding Teken zijn obligaat bloedzuigende ectoparasieten. Ixodes species behoren tot de Arthropoda, specie: Arachnida (spinachtigen) en tot de subspecie: Acarina (teken en mijten). De teek bijt zich vast in de huid van de gastheer om zich vervolgens na de bloedmaaltijd weer te laten vallen (afhankelijk van de teek of hij zich laat vallen na de maaltijd of niet). Aangezien de teek maar gedurende een korte periode op zijn gastheer zit, is de omgeving van de teek van groot belang voor zijn overleving. De twee belangrijkste eisen voor een juiste omgeving voor de teek zijn dat er voldoende gastheren aanwezig zijn en dat de luchtvochtigheid vrij hoog moet zijn. [3] Er zijn ongeveer 878 teken species beschreven. Deze zijn verdeeld in vier families, de Argasidae (zachte teken), de Ixodidae (harde teken), de Nutalliellidae en de Laelaptidae. De familie van de Ixodidae is verreweg de grootste, en daarom zullen we ons specifiek richten op deze groep met betrekking tot de toelichting van de cyclus. (bijlage 3)[4]. b. levenscyclus van de Ixodidae. De levenscyclus van de Ixodus teken kent vier stadia: het ge-embryoneerde ei, de zespotige larve, de achtpotige nimf en als laatste de achtpotige adult.(zie fig1) [3] De laatste drie stadia zijn de actieve stadia van de teek. Tijdens elke actieve stadia zoekt de teek een gastheer, voedt zich, en laat zich vervolgens weer vallen. De meeste soorten van de Ixodes familie hebben een drie-gastheer levenscyclus. [6;52-53] Fig 1: Teek Ixodes ricinus: larve – nimf – mannetje – vrouwtje 4 De door het vrouwtje gelegde eitjes ondergaan embryogenese en ontwikkelen zich hierna tot larve. Vervolgens gaat de larve op zoek naar gastheer nr1 door op de vegetatie te klimmen. De eerste parasitaire fase gebeurt tijdens het hechten aan gastheer nr1. (zie fig: 2) Om een gastheer te detecteren beschikt de teek over een apart orgaan, genaamd Haller’s orgaan. Deze is gelegen aan het uiteinde van de eerste paar poten. Hiermee zijn ze instaat om veranderingen in geur (CO2, NH3, melkzuur), vibraties, temperatuur en andere externe factoren te detecteren wanneer een gastheer in de buurt is [6;8]. Hierna volgt de voedingsfase van de larve, deze kan enkele dagen duren (afhankelijke van de tekensoort). De larve laat zich daarna weer vallen in de vegetatie om zich verder te ontwikkelen tot nymfe (ecdysis). De nymfe gaat op zoek naar gastheer nr2, hecht zich, voedt zich om vervolgens weer los te laten en in de vegetatie terecht te komen. De nymfe ontwikkelt zich tot adult (mannelijk of vrouwelijk). De voedings cyclus wordt weer herhaald, hechten aan gastheer nr3, voeden. Hierna volgt er paring tussen mannelijke en een vrouwelijke teek. De vrouwelijke teek zal hierna weer los laten en in de vegetatie opzoek gaan naar een beschutte locatie om over te gaan tot ovipositie. De vrouwelijke teek zal na de ovipositie dood gaan [6;52-53]. Fig 2: levenscyclus van de Ixodes teek 5 2. Door teken overdraagbare pathogenen Tijdens dit onderzoek zijn door middel van verschillende testen (Polymerase Chain Reaction (PCR) en de Reverse Line Blot hybridisation (RLB)), teken onderzocht op de aanwezigheid van Babesia, Theileria, Anaplasma, Ehrlichia en Borrelia soorten. A. Protozoa Protozoa zijn enkelcellige eukaryote micro-organismen. Zowel het genus Babesia als het genus Theileria behoren tot de protozoa. a. Babesiose Introductie Babesia spp infecties worden veroorzaakt door protozoaire parasieten, die in de erytrocyten van de gastheer ontwikkelen [6][7]. Na een beet van een geïnfecteerde teek, als de pathogeen overgedragen wordt, kan de babesia zich asexueel ontwikkelen in de rode bloed cellen. De afbraak van geparasiteerde erytrocyten veroorzaakt het vrijkomen van hemoglobine en andere bijproducten. De verschijnselen die hierbij gepaard gaan zijn hematurie, koorts en anemie.[6] Babesiose wordt in veel dieren getroffen zoals rundvee, paarden, schapen, geiten maar ook bij gedomesticeerde dieren zoals honden en katten. Hier spelen verschillende soorten Babesia een rol. In Europa wordt Babesiose veroorzaakt door B.divergens die overgedragen wordt door I.ricinus.[6]. Babesiose wordt in de volksmond ook wel eens piroplasmose genoemd. Bij honden en katten werd de ziekte eerst gezien als een (sub)tropische ziekte maar in recent onderzoek is bewezen dat Babesiose in toenemende frequentie voorkomt in gematigd klimaat, door de aanwezigheid van D.reticulatus [8]. Tijdens dit onderzoek is er getest op B. felis, B. divergens, B. microti, B. bigemina, B. bovis, B. rossi, B. canis, B. vogeli, B. major, B. bicornis en naar B. caballi. Babesiose bij gezelschapsdieren Bij de hond komt B.canis voor en bij de kat (wat zeldzaam is) komt B.felis voor. De meeste Babesia parasieten worden door de harde teken, Ixodidae, overgebracht. Infectieuze sporozoieten kunnen, samen met het speeksel van de teek, in de hond of kat geïnjecteerd tijdens de bloedmaaltijd van de teek. De organismen gaan vervolgens de erytrocyten binnendringen en ontwikkelen zich verder. Er vindt vervolgens asexuele vermenigvuldiging plaats. Hierbij komen merozoieten vrij en deze zullen weer andere erytrocyten binnendringen. Transmissie naar de vector (dus naar de teek) gebeurt tijdens parasietemie. Eenmaal in de teek, begint de sexuele vermenigvuldiging waarbij sporozoieten worden gevormd in de speekselcellen van de teek. Babesiose wordt meestal overgedragen door een geïnfecteerde teek, maar kan ook gebeuren met een transfusie met geïnfecteerd bloed of via transplacentale overdracht (van moeder op nakomeling)[8]. 6 Humane babesiose Humane babesiose werd als eerst waargenomen bij mensen waarbij de milt verwijderd was. De eerste bevestigde casus was in 1957, bij een man uit Joegoslavië die een splenectomie had ondergaan. In het vervolg zijn er meerdere gevallen van humane babesiose ontdekt in andere landen zoals Ierland, Schotland, Frankrijk etc. In de meeste gevallen was er sprake van een infectie met B.major of B.divergens veroorzaakt door de vector teek I.ricinus. In de US werden vervolgens ook gevallen van humane babesiose gevonden bij patiënten met een gezonde milt. Daar was sprake van een infectie met B.microti die door de I.scapularis werd overgedragen [6]. De incubatie periode van Babesia spp varieert van 1 tot 4 weken. De klinische verschijnselen die hierbij voorkomen zijn: koorts, rillingen, veel zweten, hoofdpijn en spierpijn. Deze verschijnselen persisteren en in het verloop van de ziekte komt er ook nog gewrichtspijn, misselijkheid, braken, uitputting bij [6]. De diagnose van babesiose wordt gesteld door middel van het aantonen van de parasieten aanwezig in de erytrocyten van verdachte patiënten. Ook is het mogelijk om Babesia-specifieke antilichamen aan te tonen door middel van de indirect fluorescentie test (IFT). In de meeste gevallen is humane babesiose, veroorzaakt door B.microti, zelf limiterend en is alleen ondersteunende therapie nodig. Bij ernstige gevallen is specifieke therapie nodig [6; 130-135]. b. Theileriose Tijdens dit onderzoek is getest op Theileria/Babesia catch all. Theileria spp infecties worden ook veroorzaakt door teek-gebonden protozoaire parasieten. De levenscyclus van Theileria parasieten vergelijkbaar met Babesia spp met enkele kleine verschillen. Theileria ssp ontwikkelen zich eerst in lymphocyten alvorens zich verder in erythrocyten te ontwikkelen. Transmissie van Theileria gebeurt uitsluitend transstadieel.[6] Theileria soorten veroorzaken belangrijke rundvee ziektes. Een van de belangrijkste ziekten met een grote economische impact is East Coast Fever (ECF), veroorzaakt door T.parva. Deze parasiet veroorzaakt een hoge morbiditeit en mortaliteit. ECF komt voornamelijk voor in Oost en Zuid Africa.[17][6] 7 B. Prokaryoten Prokaryoten zijn micro-organismen die geen kern bezitten. Tot deze groep behoren Borrelia, Ehrlichia en Anaplasma soorten. c. Borreliose Tijdens dit onderzoek is er getest op B. burgdorferi senu lato, B. burgdorferi sensu stricto, B. garinii, B. afzelii en B. valaisiana. Introductie Sinds de ontdekking van Lyme Borreliose, of de ziekte van Lyme, bij de mens hebben de teek-gebonden ziektes een enorme bekendheid verkregen. Sindsdien is er veel onderzoek hiernaar gedaan. [15]. B. burgdorferi behoort tot de spirocheten en worden over het algemeen overgedragen door Ixodes teken [16]. B.burdorferi wordt gezien als de belangrijkste zowel in Noord Amerika als in Europa. Tot op heden worden er jaarlijks tienduizenden vector gebonden gevallen gerapporteerd [15]. Humane Borreliose: Lyme disease Op het noordelijke halfrond is Lyme disease de meest voorkomende vectorgebonden ziekte bij de mens [5]. Het oorzakelijke agens is de gram-negatieve spirocheet, Borrelia burgdorferi. Wanneer een teek een bloedmaaltijd tot zich neemt van een geïnfecteerd dier, dan zal de spirocheet zich in de teek gaan vermenigvuldigen. Hierna zullen ze in een latent stadium blijven tot dat de teek opnieuw een bloedmaaltijd neemt. Door het verse inkomende bloed wordt de spirocheet geactiveerd. Ze gaan vervolgens migreren naar de speekselcellen. Na ongeveer drie dagen bloed zuigen zijn de spirocheten zichtbaar in het speeksel van de volwassen teek. Dit impliceert dat de overdracht van de ziekte pas plaats vind nadat de teek al uren vastgehecht is om bloed te zuigen. [6] Bij de mens varieert de incubatie periode tussen 1 en 3 weken. De eerste opvallende verschijnselen zijn griepachtige symptomen zoals koorts, hoofdpijn, zowel spier- als gewrichtspijn, vergroting van de regionale lymfeklieren, soms komt er misselijkheid, braken, gegeneraliseerde malaise of vermoeidheid voor. Een zeer karakteristiek eerste verschijnsel is het erythema migrans. Dat is een huidaandoening op de plek van de tekenbeet. Er ontstaat een rode kring rondom die plek, deze wordt steeds groter. De rode kring wordt veroorzaakt door de migrerende spirocheten, deze blijven eerst in de huid maar komen vervolgens ook in circulatie terecht. Het verloop van de ziekte verschilt per persoon. Soms is de ziekte zelf limiterend en hersteld de persoon volledig. Maar dit is zeker niet in alle gevallen zo en kunnen de patiënten last krijgen van chronische zenuw-, hart- of gewrichtsklachten. De diagnose is echter lastig te stellen, meestal is deze gebaseerd op de klachten, anamnese en serologische onderzoek. 8 Indien er antibiotica gegeven worden in een vroeg stadium dan is de therapie zeer effectief. B.burgdorferi is gevoelig voor tetracycline en peniciline. Deze twee antibiotica worden meestal gecombineerd gegeven. Ook kan er amoxicillin of doxycycline worden gegeven.[6] d. Anaplasmose Tijdens dit onderzoek is er getest op A. centrale, A. phagocytophilum en op A. bovis. Introductie Anaplasmose word beschouwd als de belangrijkste teek-gebonden ziekte bij landbouwhuisdieren [14][6]. Anaplasma spp is een bacterie die voorkomt in de rode bloedcellen en in witte bloedcellen van een geïnfecteerd dier. Binnen de teken populatie is transstadiele overdracht van Anaplasma mogelijk. Er is geen sprake van transovariele overdracht [6]. Anaplasmose bij dieren De incubatie periode van Anaplasmose varieert tussen 20 en 40 dagen. Deze ziekte kent een abrupte start met hoge koorts tot 42⁰C. Na enkele dagen daalt de koorts weer. Vlak na de besmetting sterven de dieren snel (5-6 dagen na besmetting). De mortaliteit van de ziekte varieert tussen de 30 en de 50 procent. De ernst van de ziekte stijgt naar mate de leeftijd voordert, jonge dieren (tot 1,5 jaar) overleven de ziekte meestal. Tijdens de acute fase van de ziekte tonen de dieren zwaar ademhalen, obstipatie of bloederige feces, anorexie...[6] De diagnose voor Anaplasmose wordt bevestigd op basis van de verschijnselen en anamnese, en door middel van serologisch onderzoek (voornamelijk met behulp van ELISA). Echter zijn er reeds ook technieken beschikbaar die het mogelijk maken om populatie teken te screenen op aanwezigheid van de bacterie. Preventieve maatregelen zijn mogelijk door de dieren te vaccineren, maar ook hier is de effectiviteit ervan onzeker. De therapie is gebaseerd op een behandeling met tetracycline[6]. e. Erhlichiose Tijdens dit onderzoek is eveneens getest op E.canis, E. chaffeensis, E. ruminantium en op E. sp omatjenne Introductie Ehrlichiose komt bij vele diersoorten voor maar voornamelijk bij honden, paarden en mensen. Ehrlichia invadeert de witte bloedcellen, voornamelijk monocyten en lymfocyten. Ehrlichia zijn, evenals Anaplasma, obligaat intracellulaire bacteriën [6]. 9 Canine Monicytic Ehrlichiose (CME) Bij de hond is Ehrlichia canis de veroorzaker van Ehrlichiose, die wordt over overgebracht door de teek Rhipicephalus sanguineus en experimenteel door Dermacentor variabilis. Bij honden varieert de incubatie periode tussen 10-15 dagen. De symptomen zijn acute hoge koorts, anorexie, conjunctivitis, oedeem, en pancytopenie (laag aantal rode witte bloedcellen, lage trombocyten). Deze klachten kunnen meerdere weken aanhouden. Canine Ehrlichiose is veel voorkomend in (sub)tropische gebieden, waar de vector teek veel voorkomt. Echter wordt de ziekte nu ook in andere delen van de wereld gezien [6] Bij de mens zijn de belangrijke symptomen van Ehrlichiose acute start van de ziekte met hoge koorts, hoofdpijn, zowel spier- als gewrichtspijn, misselijkheid, en maagdarmklachten. De diagnose is gebaseerd op de klinische verschijnselen en op basis van de anamnese. Op basis van bloedonderzoek is het mogelijk om trombocytopenie en leukopenie vast te stellen. Ook microscopisch onderzoek van de witte bloedcellen moeten een goede aanwijzing zijn voor Ehrlichiose. Om bevestiging te krijgen is het mogelijk om een serologische test te laten doen met behulp van de IFT. De therapie berust op een behandeling met tetracycline tijdens de vroege fase van de ziekte en is zeer efficiënt tegen Ehrlichia infecties. Indien de aandoening een meer chronische ziektebeeld aanneemt is een langere behandeling aangeraden. Vaccins zijn beschikbaar, maar zoals reeds hierboven al besproken, ook voor deze geld geen volledige efficiëntie. [6] 10 Materiaal en methode 1. Teken determinatie: In 2005 is het “Tickbusters” project van start gegaan. Vanuit het UCTD zijn er ruim tweehonderd “tickbusters-pakketten” verstuurd naar praktijken die interesse hadden getoond in het project. Afkomstig van de dierenartsen of diereigenaren werden de teken naar het UCTD opgestuurd met daarbij de ingevulde standaardformulier met informatie over de gastheer, locatie, datum etc.… (1). Elk jaar worden weer pakketten verstuurd naar de klinieken/praktijken die daar interesse in hebben. Op deze manier zijn er sinds 2005 elk jaar weer veel teken opgestuurd naar het UCTD (zie bijlage 1) en wordt de teken collectie goed aangevuld. In het laboratorium wordt er vervolgens verder onderzoek gedaan naar de teken. Hier worden ze onder de microscoop gelegd om de teken verder te determineren naar species, stadium en sexe. De identificatie wordt mogelijk gemaakt door te kijken naar de verschillen tussen de teken. Deze zijn over het algemeen gelegen in het schild en de ligging van de anaal groeve etc. Hierna wordt elke teek in een eppendorf tube geplaatst gevuld met 70 % ethanol en krijgt een eigen unieke identificatie nummer. Vervolgens wordt de informatie hiervan in de bestaande elektronische teken collectie opgeslagen. Deze wordt vervolgens terug gekoppeld naar de praktijken. (bijlage 1.a) 2. DNA extractie: Voor de DNA extractie, wordt de determinatie van de teek uitgevoerd. De gevonden informatie kan worden terug gekoppeld aan de bestaande informatie in de elektronische teken collectie. Deze extra stap wordt gezien als verificatie van de reeds bestaande informatie. De DNA extractie is uitgevoerd volgens het bestaande protocol aanwezig op het laboratorium van het UCTD en met behulp van NucleoSpin ® Tissue Kit (MachereyNagel, Düren, Duitsland) (zie bijlage 1). Nadat het protocol volledig is afgewerkt is er per teek een epje gevuld met 100 µL DNA. Dit epje wordt gelabeld en opgeslagen in de vriezer. (bijlage 1.b) 11 3. Polymerase Chain Reaction (PCR) amplificatie: Na de DNA extractie is het mogelijk om een specifiek DNA fragment te amplificeren. [19]. Aangezien we maar beschikken over een kleine hoeveelheid DNA (100µL), is het uitvoeren van een PCR, de ideale uitkomst om deze kleine hoeveelheden te vermeerderen [18]. Om een PCR in te zetten is het noodzakelijk om een master mix klaar te maken. Deze mix bevat: - H2O 10xTrue Start buffer 25mM MgCl2 UNG Foward primer Reverse primer dNTP/UTP mix True Start polymerase het desbetreffende DNA Fig nr 3: Polymerase Chain Reaction (PCR) Tijdens dit onderzoek, werd er gekeken naar de aanwezigheid van vijf verschillende genera die eventueel aanwezig waren in de teken. De primers voor de PCR zijn zo ontwikkeld dat ze zo veel mogelijk pathogenen oppikken. Zo was het dus mogelijk om Babesia en Theileria te combineren in een master mix, Ehrlichia samen met Anaplasma en dan als laatste Borrelia (Tabel 1) Primer* RLB-F2 RLB-R2 Ehr-F Ehr-R Bor-F Bor-R Sequence 5’-GAC ACA GGG AGG TAG TGA CAA G 5’-Biotin-CTA AGA ATT TCA CCT CTG ACA GT 5’-GGA ATT CAG AGT TGG ATC MTG GYT CAG 5’-Biotin-CGG GAT CCC GAG TTT GCC GGG ACT TYT TCT 5’- ACC ATA GAC TCT TAT TAC TTT GAC CA 5’ -Biotin-GAG AGT AGG TTA TGC AGG G + + - Tm (oC) 57.9 53.7 61.0 69.5 + - ? ? Orientation Tabel 1: Sequentie primers 12 De master mix en het DNA, worden gecentrifugeerd en in het PCR apparaat geplaatst. Hier zal de amplificatie stap voor stap door het apparaat uitgevoerd worden. Eerst zal de temperatuur verhoogd worden zodat de DNA zal denatureren. Dit betekent dat de waterstofbruggen tussen de DNA strengen worden verbroken, hierdoor gaat de DNA helix uit elkaar. Vervolgens zal de temperatuur weer dalen en worden de primers gekoppeld aan de complementaire strengen van het DNA. Hierna volgt er weer een stijging van de temperatuur. De DNA-polymerase zal hierna ervoor zorgen dat de strengen vermenigvuldigd worden tot een complementaire streng. Deze stappen worden meerdere malen herhaald. [18][19] (tabel 1&2) 1 cycle 1 cycle 3 min 10 min 20 sec 2 cycles 30 sec 30 sec 20 sec 2 cycles 30 sec 30 sec 20 sec 2 cycles 30 sec 30 sec 20 sec 2 cycles 30 sec 30 sec 20 sec 2 cycles 30 sec 30 sec 20 sec 40 cycles 30 sec 30 sec 1 cycle 7 min 37oC 94oC 94oC 67oC 72oC 94oC 65oC 72oC 94oC 63oC 72oC 94oC 61oC 72oC 94oC 59oC 72oC 94oC 57oC 72oC 72oC Activation of UDG Inactivate UDG & activate Taq Final extension Tabel 2: Thermocycler program for Ehrlichia/Anaplasma and Babesia/Theileria touchdown PCR 13 1 cycle 1 cycle 3 min 37oC Activation of UDG 10 min 94oC Inactivate UDG & activate Taq 20 sec 94oC 2 cycles 30 sec 60oC 30 sec 72oC 20 sec 94oC 2 cycles 30 sec 58oC 30 sec 72oC 20 sec 94oC 2 cycles 30 sec 56oC 30 sec 72oC 20 sec 94oC 2 cycles 30 sec 54oC 30 sec 72oC 20 sec 94oC 2 cycles 30 sec 52oC 30 sec 72oC 20 sec 94oC 40 cycles 30 sec 50oC 30 sec 72oC 1 cycle 5 min 72oC Final extension Tabel 3: Thermocycler program for Borrelia touchdown PCR (bijlage 1.c) 14 4. Gelelectroforese: Indien er geen zekerheid bestaat over de juistheid van het uitgevoerde PCR, is het verstandig om alvorens de Reverse Line Blot (RLB) te doen, eerst het DNA op gel te plaatsten. Dit is omdat het uitvoeren van een RLB kostbaar is en een gel minder. Aan de hand van de gel electroforese is het mogelijk te zien of er daadwerkelijk DNA zit in de DNA monsters. Zo niet dan wordt er geen RLB uitgevoerd want dan komen er geen resultaten uit. De agarose gel wordt eerst in een oplossing geplaatst die voor de geleiding van de aangebrachte elektrische stroom zorgt. Vervolgens wordt er Loading Dye toegevoegd aan het DNA. Deze zorgt ervoor dat de dichtheid van het DNA verhoogd wordt zodat het monster in het slotje zinkt. Een bijkomstigheid van deze stof is dat hij kleur brengt aan het kleurloze DNA. Vervolgens worden de verschillende DNA monsters door middel van een pipet in de slotjes aangebracht.[19] Aangezien DNA een negatieve lading heeft zal deze naar het aangebrachte positief geladen punt van de gel migreren [18]. De negatieve lading van DNA komt door de fosfaat groep van het DNA [19]. Hierdoor gaan de DNA fragmenten migreren op de gel. Het verschil tussen de fragmenten berust op hun verschil in lengte, wat wordt weergegeven in een bandenpatroon op de gel [18]. De kleinere DNA fragmenten migreren sneller door de gel dan de groteren en zo zal er een banden patroon tevoorschijn komen [18]. Het migreren van DNA neemt afhankelijk van de gel 30 a 45 min in beslag. Hierna is het mogelijk om de gel te bekijken onder UV-licht. Hiermee is het mogelijk de DNA fragmenten te vergelijken met de referentie waarde, de DNA ladder. [18] (bijlage 1.d) 15 fig nr4: Gelelectroforese. 16 5. Reverse line blot hybridisatie: Bepaalde teek-gebonden pathogenen komen tegelijkertijd voor in een dezelfde vector. Een handige manier om al deze pathogenen in een keer op te sporen wordt mogelijk gemaakt door de Reverse Line Blot (RLB) hybridisatie [9]. De RLB werd ontwikkeld om Streptococcus serotypes te identificeren [10]. Hierna is de test met succes steeds verder ontwikkeld. Eerst was het alleen mogelijk om Borrelia spirocheten in teken te vinden [11] Nu is het reeds mogelijk om vele pathogenen met elkaar te combineren, zoals Ehrlichia, Anaplasma, Borrelia, Theileria en Babesia [12]. Een RLB wordt uitgevoerd met een membraan waarop verschillende probes zijn aangebracht [9]. Tijdens dit onderzoek zijn er 32 probes (genaamd oligo’s in fig 6) aangebracht op 3 membranen, die dus telkens weer gebruikt kunnen worden. De PCR producten worden verdund aangebracht op het membraan met behulp van een miniblotter. Eenmaal op het membraan worden de stappen volgens het UCTD protocol (zie bijlage 1) uitgevoerd en zijn aan het einde de resultaten zichtbaar. Fig 5: schematische weergave van een RLB. 17 Hieronder is te zien hoe de resultaten in werkelijkheid eruit komen te zien. Aan de rechter verticale kant van het rooster is er een nummering te zien van 32 verschillende namen. Deze correspondeert aan de probes aanwezig op het membraan. Aan de horizontale bovenzijnde van het rooster zijn er 45 verschillende codes zichtbaar. Aan de buitenzijde zitten eerst de buffers en daarna de 2 controles (A/E en Babesia deze kleuren redelijke zwart aan de linker en rechter kant). Exact in het midden van deze horizontale nummering zit een positief aangebrachte E.canis monster. Dit dient ter verificatie van het membraan. De 40 andere nummers correspondeert aan de teek identiteit die voor dit membraan gebruikt zijn. De zichtbare losse stippen die te zien zijn corresponderen aan positieve monsters. De resultaten zijn voor dit membraan als volgt: - Teek nummer 9474D en 10707: positief voor E/A catch-all - Teek nummer 10708: positief voor B.valaisiana - Teek nummer 10631D: positief voor T/B catch-all en B-catch-all 1. - Teek nummer 11054B: B catch-all 1 en 2 Fig 6: weergave van resultaten uit dit onderzoek. 18 Resultaten 1. ingezonden teken Gedurende het jaar 2010 zijn er in totaal 1395 inzendingen geweest naar het UCTD laboratorium, met in totaal 3123 teken. Deze teken worden bij aankomst meteen gedetermineerd door een medewerker. Vervolgens worden de teken in buisjes geplaatst met 70% alcohol en komen in de teken collectie terecht. De gegevens van de teken worden opgeslagen in de elektronische teken collectie. Deze teken zijn afkomstig van 29 mensen en 1366 dieren: 847 honden, 388 katten, 72 onbekend, 12 meer dan een gastheer, 11 paarden, 8 egels, 6 konijnen, 3 dassen, 3 fretten, 3 in huis, 3 wezel, 2 van het reeën project, 2 koeien, 2 herten, 1 vogel, 1 cavia, 1 pony, 1 schaap. Het aantal teken dat per inzending wordt opgestuurd varieert tussen de 1 en 146. Bij 381 inzendingen waren er meer dan een teek aanwezig. De inzendingen zijn duidelijk gebonden aan een seizoen, in de wintermaanden was er een duidelijke daling in inzendingen, terwijl in het voorjaar er een duidelijke piek bestaat aan inzendingen. Uit de teken collectie van 2010 zijn er 138 inzendingen van een onbekende regio/land met een totaal van 263 teken. Een aantal teken van deze collectie komen uit het buitenland, in totaal 7 (1xFrankrijk; 6xBelgie). De resterende 1250 inzendingen zijn afkomstig uit Nederland met een totaal van 2853 teken. 2. pathogenen Tijdens dit onderzoek werden er 400 teken met behulp van een RLB assay op aanwezigheid van Anaplasma, Ehrlichia, Babesia, Theileria en Borrelia getest. Dit kwam uit op: 327 I.ricinus, 34 Ixodes.spp, 27 I.hexagonus, 9 R.sanguineus en 3 D.reticulatus I.ricinus Ixodes spp aantal 327 34 Tabel 1: aantallen per teek soort. I.hexagonus 27 R.sanguineus 9 D.reticulatus 3 Spirocheten van Borrelia burgdorferi sensu lato werden bij 20 I.ricinus teken, 2 bij de niet verder gespecificeerde Ixodes spp en bij 1 D.reticulatus gevonden. Bij de I.ricinus groep werd er 6 keer B.garinii, 6 keer B.afzelii, 6 keer B.valaisiana, 1 keer B.burgdorferi ss en 1 keer B.burgdorferi sl. Dit komt er op neer dat 6.1% van de I.ricinus teken besmet zijn met B.burgdorferi sl. Hiervan is 0.3% B.burgdorferi ss, 1.83% B.garinii, 1.83% B.afzelii, en 1.83% B.valaisiana (zie tabel 2). Een I.ricinus was geïnfecteerd met meer dan een Borrelia soort. 19 I.ricinus Ixodes spp Totaal aantal 327 34 B.burgdorferi sl 20 (6.1%) 2 (5.9%) B.burgdorferi ss 1 (0.3%) 0 B.garinii 6 (1.83%) 0 B.afzelii 6 (1.83%) 1 (2.94%) B.valaisiana 6 (1.83%) 0 Tabel 2: infectie percentage van Borrelia. I.hexagonus 27 0 0 0 0 0 R.sanguineus 9 0 0 0 0 0 D.reticulatus 3 1 (33%) 0 1 (33%) 0 0 In deze 400 teken werden er geen B.canis aangetoond. In 4 I.ricinus teken werd B.divergens gevonden en bij 1 Ixodes spp. Niet verder gespecificeerde Babesia is gevonden bij 3 I.ricinus teken en bij een I.hexagonus. Dit betekend dat van de 7 Babesia spp 4 tot de B.divergens behoren en de resterende 3 niet verder gedifferentieerd zijn. Dit komt er op neer dat 1.22% van de I.ricinus teken besmet zijn met B.divergens, en 2.94% van de I.spp teken zijn besmet met B.divergens. ( zie tabel 3) I.ricinus Ixodes.spp aantal 327 34 Babesia spp 7 (2.14%) 1 (2.94%) B.divergens 4 (1.22%) 1 (2.94%) Tabel 3: infectie percentage van Babesia. I.hexagonus 27 1 (3.7%) 0 R.sanguineus 9 0 0 D.reticulatus 3 0 0 Anaplasma spp is zowel aangetoond in de I.ricinus, I.spp als in de I.hexagonus. In totaal is er 14 keer Anaplasma spp bij de I.ricinus gevonden, 2 keer bij de I.spp en 6 keer bij de I.hexagonus. Dit betekend dat van de 10 Anaplasma spp 4 tot de A.phagocytophilum behoren en de resterende 7 niet verder gedifferentieerd zijn. Dit komt er op neer dat 1.22% van de I.ricinus teken besmet zijn met A.phagocytophilum en 3.7% van de I.hexagonus. (zie tabel 4) I.ricinus I.spp I.hexagonus aantal 327 34 27 Anaplasma spp 10 (3.1%) 2 (5.88%) 5 (18.5%) A.phagocytophilum 4 (1.22%) 0 1 (3.7%) Tabel 4: infectie percentage van Anaplasma. R.sanguineus 9 0 0 D.reticulatus 3 0 0 Ehrlichia spp is zowel aangetoond in de I.ricinus, I.spp als in de I.hexagonus. In totaal zijn er 10 Ehrlichia spp gevonden bij de I.ricinus, 2 keer bij de I.spp, 5 keer bij de I.hexagonus en 2 keer bij de D.reticulatus. Dit komt er op neer dat 3.1% van de I.ricinus teken besmet zijn met Ehrlichia spp, 5.9% van de I.spp teken, 18.5% van de I.hexagonus en 66.6% van de D.reticulatus. Hier moet wel vermeld worden dat de besmette D.reticulatus besmet was met meer dan een soort Ehrlichia, namelijk E.canis en E.sp.Omatjenne. (zie tabel 5) 20 I.ricinus I.spp I.hexagonus aantal 327 34 27 Ehrlichia spp 10 (3.1%) 2 (5.9%) 5 (18.5%) E.canis 0 0 0 E.sp.Omatjenne 0 0 0 Tabel 5: infectie percentage van Ehrlichia. R.sanguineus 9 0 0 0 D.reticulatus 3 2 (66.6%) 1 (33.3%) 1 (33.3%) Theileria spp is zowel aangetoond in de I.ricinus als in de I.spp. In totaal zijn er 3 Theileria spp gevonden bij de I.ricinus en 1 keer bij de I.spp. Dit komt er op neer dat 0.92% van de I.ricinus teken besmet zijn met Theileria spp en 2.94% van de I.spp teken besmet zijn met Theileria spp. (zie tabel 6) De Theileria behoort tot een onbekende soort. I.ricinus I.spp I.hexagonus aantal 327 34 27 Theileria spp 3 (0.92%) 1 (2.94%) 0 Tabel 6: infectie percentage van Theileria. R.sanguineus 9 0 D.reticulatus 3 0 21 Discussie Tijdens het verwerken van de resultaten van het onderzoek zijn er een aantal vraagtekens naar voren gekomen. Reflectie resultaten In totaal zijn er bij 17 teken Anaplasma spp gevonden. Hiervan waren er 5 verder gespecificeerd en behorend tot de A.phagocytophilum. De resterende 12 waren niet verder gespecificeerd en vallen onder de A/E catch all. Uit dit onderzoek is dus niet naar boven gekomen waar deze resterende 12 toe behoren. Het is mogelijk dat ze tot een andere species behoren die niet als probe aanwezig is op het membraan. Ook is het mogelijk dat ze tot een Ehrlichia soort horen. Een andere verklaring die hier ook mogelijk zou kunnen zijn is dat er een nieuwe soort is ontdekt. Al deze mogelijkheden zouden verder onderzocht kunnen worden. Een andere bevinding tijdens dit onderzoek wat zeer merkwaardig is, is dat er bij een I.hexagonus teek, het pathogeen E.canis samen met E.sp.Omatjenne met zich meedroeg. Nu is het bekend dat deze pathogeen niet voorkomt in deze teek soort, maar juist bij de R.sanguineus [20]. Voor dat hier verdere conclusies aangenomen worden is het noodzakelijk dat hiernaar verder onderzoek gedaan wordt. Het resultaat op de RLB membraan was niet zeer duidelijk, maar wel aanwezig, dus valt niet te negeren. Een mogelijke meest waarschijnlijke verklaring hiervoor is dat er mogelijk een kruis reactie heeft plaats gevonden. Uit dit onderzoek zijn een aantal prevalenties naar boven gekomen van verschillende pathogenen. Echter indien we deze vergelijken met andere onderzoeken dan valt op dat deze grote verschillen kennen. Om hier een voorbeeld van te geven heb ik gekeken naar de prevalentie van A/E. Uit dit onderzoek is een prevalentie van 4.25% (4.25% van de teken is drager van A/E). Bij verschillende onderzoeken die in de afgelopen 3 jaar gedaan zijn op het UCTD zijn de volgende prevalenties gevonden: 40.4% [21], 61.8% [24], en 23.1% [23]. Al deze waarden zijn aanzienlijk hoger dan wat tijdens dit onderzoek nar boven is gekomen. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de onderzoeken op verschillende diersoorten (en dus in verschillende regio’s) hebben plaats gevonden. 22 Conclusie Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de teken in Nederland van het jaar 2010 overwegend behoren tot de species: I.ricinus namelijk met 84.11% (2627 van de in totaal 3123 teken). D.reticulatus is ook in 2010 weer gevonden op de Nederlandse bodem, namelijk 5 teken van deze soort zijn er ingestuurd. Wat opmerkelijk is, is dat er 9 R.sanguineus zijn gevonden op de Nederlandse bodem in 2010. Tijdens dit onderzoek is er aangetoond dat er een grote verscheidenheid aan pathogenen zit in de Nederlandse teek uit het jaar 2010. Een aantal pathogenen kunnen geen kwaad bij bepaalde diersoorten en een aantal kunnen de veroorzaker zijn van zeer vervelende aandoeningen zowel bij mens als bij dier. Het is daarom essentieel om dieren eigenaren goed op de hoogte te stellen over alle mogelijke manieren die beschikbaar zijn om de teken te bestrijden. Aangezien een aantal pathogenen een zoönotisch karakter hebben is het ook van belang om de risico’s voor de mens goed te belichten. Uit dit onderzoek is naar boven gekomen dat de prevalentie voor Borrelia spp in de teken populatie vrij hoog is, namelijk 6.5% (26/400). Hierna volgt Anaplasma spp met 6.25% (25/400), dan Ehrlichia spp 4.75% (19/400), dan Babesia spp met 3% (12/400) en als laatst Theileria spp met 0.75% (3/400) Aangezien nog lang niet alles bekend is over teken-gebonden ziektes en zoönoses, is het noodzakelijk om door te gaan met dit soort onderzoeken uit te voeren. Er is meer onderzoek nodig op dit gebied om te kunnen bepalen of een bepaalde pathogeen überhaupt beschikt over een zoönotisch karakter en of er dus nog meer preventieve maatregelen genomen dienen te worden voor de bescherming van mens en dier. 23 Dankwoord Graag zou ik op deze wijze iedereen willen bedanken dit mij geholpen heeft met dit onderzoek en het realiseren van mijn presentatie / verslag. Allereerst wil ik graag Prof. Dr. F. Jongejan bedanken voor de mogelijkheid dit onderzoek te doen op het UCTD. Daarbij heeft hij mij goed op weg geholpen met zijn commentaar, op- en aanmerkingen, tips over verschillende artikels die ik goed kon gebruiken. Verder wil ik graag Michiel Wijnveld bedanken voor het begeleidend werk op het laboratorium. Dankzij hem heb ik al het uitvoerend werk goed kunnen doen. En natuurlijk wil ik mijn leuke collega’s Abbey, Jesse en Marjon bedanken voor hun handige tips wat betreft het onderzoek, maar vooral voor de leuke en gezellige sfeer die zij gecreëerd hebben. Dit onderzoek heb ik als erg leerzaam ervaren. Het was een leuke ervaring om te ontdekken wat er allemaal mogelijk is binnen het UCTD. Het laboratorium werk is me goed in de smaak gevallen. Verder vond ik de sfeer heel erg gezellig en dat heeft ervoor gezorgd dat de deze stageperiode voorbij gevlogen is! Bedankt! 24 Literatuurlijst 1. Bodaan C, Nijhof AM, Postigo M, Nieuwenhuijs H, Opsteegh M, Franssen L, Jebbink F, Jansen S, Jongejan F. Teken en door teken overdraagbare pathogenen bij gezelschapsdieren in Nederland. Tijdschrift voor Diergeneeskunde 2007; 132 (13): 517-523. 2. Estrada-Peňa A, Bouattour A, Camicas JL, Walker AR. Ticks of Domestic Animals in de Mediterranean Region: A Guide to Identification of Species. University of Zaragoza, 2004. 3. Wall R, Shearer D. Veterinary Ectoparasites: Biology, Pathology and Control. 2001 4. Anderson JF, Magnarelli LA. Biology of ticks. Infectious Disease Clinics of North America, 2008; 195-215 5. Tijsse-Klasen E, Jacobs JJ, Swart A, Fonville M, Reimerink JH, Brandenburg AH, Giessen JWB, Hofhuis A, Sprong H. Small risk of developing symptomatic tick-born diseases following a tick bite in the Netherlands. Parasites & Vectors, 2011 6. Sonenshine DE. Biology of Ticks. Vol 2. Oxford University Press, 1991 7. Hildebrandt A, Hunfeld KP, Baier M, Krumbholz A, Sachse S, Lorenzen T, Kiehntopf M, Fricke HJ, Straube E. First confirmed autochthonous case of human Babesia microti infection in Europ. European Journal Of Clinical Microbiology & Infectious Disease 2007; 26:595-601 8. Shaw SE, Day MJ. Arthropod-borne Infectious Diseases of the Dog and Cat. Manson Publishing/The Veterinary Press. 2005 9. Taoufik A, Nijhof A, Hamidjaja R, Jongejan F. Reverse line blot hybridization in the detection of tick-borne diseases; published in BioTech Sept 2004; Division of Parasitology and Tropical Veterinary Medicine, Utrecht University. 10. Kaufhold A, Podbieldski A, Baumgarten G, Blokpoel M, Top J, Schouls L. Rapid typing of group A streptococci by the use of DNA amplification an non-radioactive allele-specific oligonucleotide probes. FEMS Microbiol letters 1994: 19-26. 25 11. Rijpkema SG, Molkenboer MJ, Schouls LM, Jongejan F, Schellekens JF. Simultaneaous detection and genotyping of three genomic groups of Borrelia burgdorferi sensu lato in Dutch Ixodus ricinus ticks by characterization of the amplified intergenic spacer region between 5S and 23S rRNA genes. Journal of Clinical Microbiology, 1995, p.3091-3095. 12. Schouls LM, van de Pol I, Rijpkema SG, Schot CS. Detection and identification of Ehrlichia, Borrelia burgdorferi sensu lato and Bartonella species in Dutch Ixodus ricinus ticks. Journal of Clinical Microbiology, 1999, p.2215-2222. 13. Gubbels MJ, de Vos S, van der Weide M, Viseras J, Schouls LM, de Vries E, Jongejan F. Simultaneous detection of bovine Theileria and Babesia species using reverse line blot hybridization. Journal of Clinical Microbiology 1999, p.1782-1789. 14. Ristic M, Bovine anaplasmose. p 235-349. In: Kreier J.P. (Ed.). Parasitic Protozoa. IV. Babesia, Theileria, Myxosporidia, Microsporida, Bartonellaceae, Anaplasmataceae, Ehrlichia, and Pneumocystis. Academic Press, New York 15. Jongejan F, Uilenberg G, The global importance of ticks. Parasitology,129, S3-S14, Cambrigde University Press, 2004 16. Gray JS, Kahl O, Lane RS, Stanek G. Lyme borreliose. Biology, Epidemiology and Control. Wallingford, UK, CABI Publishing. 2002. 17. Thomas T.D. Identification of Theileria species and characterization of Theileria parva stocks. International Laboratory for Research on Animal Diseases, Food and Agriculture Organization, 1988 18. http://www.allesoverdna.nl/basisinfo/dna-analyse/zo-werktgelelektroforese.html 19. http://www.dnalc.org/resources/animations/gelelectrophoresis.html 20. Jongejan F. Teken en door teken overgedragen ziekten. Diergeneeskundig memorandum, april 2001 21. van Dijk S, Teken en door teken overgedragen infecties bij de kat. UCTD, Departement I&I, februari 2008 26 22. Oldehinkel A, Moleculaire detectie van teken-gebonden zoönosen in I.hexagonus teken afkomstig van katten in Nederland. UCTD, Departement I&I, december 2009 23. Busser M, Screeningsonderzoek naar teken-gebonden ziekten bij wilde hoefdieren in Nederland. UCTD, Departement I&I, januari 2010 24. Megens I.A.G, Screeningsonderzoek naar teken en door teken overgedragen ziekten bij groot wild in Nederland. UCTD, Departement I&I, februari 2009 27 Bijlage 1. UCTD protocollen a. Teken determineren Om te beginnen, denk aan je eigen veiligheid. Tussen de ingezonden teken zitten nog veel teken die in leven zijn. Zorg dan ook dat je goed oplet dat ze niet aan de wandel gaan. Pas op dat sommige teken eitjes hebben kunnen leggen in de buisjes en dat hier mogelijk larven uit gekomen zijn. Tref je larven aan of vertrouw je het niet, laat dan het buisje dicht zitten en gooi dit in de gele bak weg. Let met eitjes er op dat deze niet verspreid raken, voorkom zoveel mogelijk dat eitjes met de teek mee uit het buisje gaan en dat ze hier door overal op je werk plek terecht komen. Er mogen wel enkele eitjes met het vrouwtje mee het nieuwe buisje in. Vul het oude buisje, waar de overige eitjes in zitten met 70% alcohol, draai de dop er weer op en gooi het geheel in de gele bak. Mochten er eitjes op tafel terecht gekomen zijn, dan kan je de tafel desinfecteren met 70% alcohol. 1. Haal de teek uit het verzendmateriaal en bekijk hem onder de microscoop. Hier voor kan je gebruikmaken van een object glaasje waar klei opgeplakt is. Hier in kan je de teek makkelijk vast pinnen waardoor je de teek goed van alle kanten kan bekijken. 2. Determineer de teek. Om onderscheid te maken is het belangrijk om naar de volgende zaken te kijken: o De vorm van het schild. o De genitale opening en dan met name de positie hier van. o De sporen op de basis van het eerste poten paar. (Zie bijlage I voor informatie over hoe je enkele van de veel voorkomende teken in Nederland kan herkennen.) 3. Wanneer je bepaald hebt welke soort teek het is dan doe je deze in oude buisje als deze nog redelijk schoon is en anders in een nieuw buisje. Teken, afkomstig van dezelfde gastheer, van het zelfde geslacht (♀/♂) en zelfde stadia (nimf/larve) mogen bij elkaar in 1 buisje. (Dus als er 3 ♀, 1 ♂, 2nimfen en 1 larve ingezonden zijn die van bijvoorbeeld 1 hond afkomen heb je uit eindelijk 4 buisjes.) Bij larven en nimfen is het niet mogelijk om te bepalen bij welke ondersoort ze horen, deze worden dan ook opgeschreven als bv. Ixodes sp. 1 x larve. 4. Geef elke buis een uniek nummer en schrijf op het formulier de datum van determinatie, het nummer van het buisje en wat er in het buisje zit. Mochten je meerdere buisjes hebben, dan graag meerdere formulieren in vullen waarbij je een deel van het originele formulier over neemt zo dat duidelijk is dat deze bij elkaar horen en schrijf op elke formulier weer de datum, nummer van het buisje en wat er in zit. (Deze formulieren worden naast dat het in de database gezet wordt, ook opgeslagen.) 5. Vul de buisjes aan met 70% alcohol zo dat de teken ruim onder staan. Vervolgens kunnen ze in de lade gedaan worden waarin ze opgeslagen worden. 28 Teken die stuk gegaan zijn, of erg beschimmeld zijn worden niet opgeslagen. Deze mag je in de gele bak weg doen. Probeer deze teken wel te determineren, eventueel alleen het hoofdgeslacht (b.v. Ixodes) en vul het formulier wel aan met deze informatie. Deze teken krijgen tevens een nummer, alleen hoef je deze niet op het buisje te plakken maar op het formulier zelf. Indien er meerdere teken zijn, waarvan er 1 niet opgeslagen wordt dan schrijf je op het formulier wat er in het buisje zit en dat je 1 teek weg gegooid hebt. (bv. Datum, buis nummer, I. ricinus 2x♀ en 1x I.ricinus ♀ weggegooid.) Mocht je twijfelen over de teek vraag dan altijd de hulp van Frans Jongejan of iemand anders. Mocht er niemand zijn die je verder kan helpen, zet dan het buisje apart zodat er later alsnog naar gekeken kan worden. Let er ook op dat je geen dubbele buisnummers gebruikt. Wanneer je klaar bent met determineren, zorg dan dat je de plek schoon en opgeruimd achter laat. Desinfecteer je werkplek met 70% alcohol. 29 b. DNA isolatie uit de teek In de T1 en B3 buffer kan neerslag gevormd zijn als deze lang niet gebruikt zijn. Verwarm deze buffers in een waterbad tussen de 50-700C tot de neerslag opgelost is. Zet tevens een waterbad aan op 560C en een hitteblok op 700C. Voorverwarm de BE buffer op 700C. Voor je begint, verwijder de blender delen en was deze in een buis met gedemineraliseerd water, vervolgens in 70% alcohol en hierna weer in gedemineraliseerd water. Droog de onderdelen en zet de blender weer in elkaar. Vul tevens het sonificatie bad met gedemineraliseerd water. 1. Was de teek in het sonificatie bad gedurende 20-30 seconden, controleer eventueel onder de microscoop of de teek schoon getrild is. 2. Stop vervolgens de individuele teek in een epje welke ruim wordt aangevuld met 70% alcohol en vortex de teek gedurende 5 tot 10 seconden. 3. Was de pincet eerst in 70% alcohol en vervolgens in gedemineraliseerd water. 4. Haal de teek uit het epje, het epje kan vervolgens gesloten in de gele bak weg gegooid worden, en laat deze enkele tellen drogen op een tissue of filter papier. 5. Wanneer de teek droog is, plaats deze dan op een rond filter papier en snij hem voorzichtig met het scalpel mesje in 2, of als het een grotere teek is in 4, stukjes. Neem voor elke teek een schone plek op het filter. 6. Doe deze stukjes teek in een 2 ml epje en voeg hier 180µl T1 buffer aan toe en label dit epje correct. (Schrijf het nummer van het buisje op, met toevoeging van een letter als er meerdere teken in het buisje zaten en schrijf ook de datum van de DNA isolatie op.) a. Blender de teek tot er nog maar zeer kleine stukjes over zijn. b. Verwijder de blender onderdelen en was deze in gedemineraliseerd water, vervolgens in 70% alcohol en hierna weer in gedemineraliseerd water. c. Droog de onder delen en zet de blender weer in elkaar. Was de pincet, net zoals bij stap b, na de teek uit het sonificatie bad gehaald te hebben en na het in het epje doen van de gesneden tekenstukjes. (Ververs om de 5 teken de twee buizen met gedemineraliseerd water en de 70% alcohol) 7. Voeg 25µl proteinase K toe en vortex. (Proteinase K ligt in de vriezer.) 8. Incubeer vervolgens 1 tot 3 uur bij 560C. Vortex elk uur. De duur van deze incubatie is afhankelijk van hoe snel de teek afgebroken wordt, maar duurt meestal 3 uur. a. Als het hitte blok nog niet aan staat op 700C, doe dit dan voor het laatste uur incuberen en voorverwarm de BE buffer. 9. Voeg 200µl B3 buffer toe. 10. Incubeer vervolgens 10 tot 15 minuten bij 700C. Draai de epjes vervolgens kort af in de centrifuge zodat de epjes weer vrij zijn van condensvorming. 11. Voeg 210µl 100% alcohol toe en vortex. 12. Centrifugeer 2 minuten op 11.000 x g. 13. Breng het supernatant over naar een nucleospin kolom en centrifugeer 1 minuut op 11,000 x g . Verwijder de doorgelopen vloeistof. (Voorkom dat stukjes teek, mee genomen worden op de kolom. Label de kolom correct.) 30 14. Voeg 500µl BW buffer toe en centrifugeer 1 minuut op 11.000 x g. Verwijder de doorgelopen vloeistof. 15. Voeg 600µl B5 buffer toe en centrifugeer 1 minuut op 11.000 x g. Verwijder de doorgelopen vloeistof. 16. Centrifugeer vervolgens nog een keer 1 minuut op 11.000 x g. 17. Plaats de colom in een nieuwe, steriele, 1,5ml epje. Label dit epje correct. (TeekID + Datum.) 18. Pipetteer vervolgens 100µl voorverwarmde BE buffer direct op het membraan en incubeer gedurende 1 minuut. 19. Centrifugeer 1 minuut op 8.000 x g en vervolgens nog 1 minuut op 11.000 x g. 20. Bewaar het verkregen DNA monster bij -20. Leeg na afloop het sonificatie bad en desinfecteer het bad met 70% alcohol. 31 c. PCR ter behoeve van de Reverse Line Blot (RLB) Hybridisatie De verkregen DNA monsters kunnen vervolgens gebruikt worden in een aantal bepalingen waaronder de RLB. Hierbij moet een PCR met 1 of meerdere PCR primer paren gedaan worden zodat er specifieke DNA fragmenten ontstaan welke aangetoond kunnen worden middels de RLB. Voor deze PCR wordt er 1 master mix gemaakt, deze bevat de totale hoeveelheid PCR reagens voor alle te PCR-en monsters +1 positieve controle en 1 negatieve controle. Dus aantal DNA monsters + 2. Deze master mix wordt door het vermenigvuldigen van onderstaande onderdelen met het aantal PCR monsters en dit te pipeteren in 1 epje. UNG en de True Start DNA polymerase zijn beide enzymen. Dit houd in dat ze in glycerol in de vriezer staan en pas op het moment van toevoeging aan de mastermix, uit de vriezer behoren te worden gehaald. Let bij het pipeteren van de enzymen er op dat je pipetpunt niet in de vloeistof gaat maar net het oppervlak aanraakt. (Glycerol is erg stroperig en door zo te pipeteren wordt voorkomen dat er druppels aan de pipettip vormen en hierdoor teveel enzymen worden toegevoegd.) RLB-PCR (Fermentas True Start polymerase) Volledige Mix voor 1 reactie: 15,025ul H2O 2,5 µl 2,5 µl 0,1 µl 0.5 µl 0.5 µl 1,25 µl 0.125 µl 10x True Start buffer, thaw & vortex before use 25 mM MgCl2, thaw & vortex before use UNG F primer (20 pmol/ul) R primer (20 pmol/ul) dNTP/UTP mix True Start polymerase (5u/ul) y µl (meestal 2,5ul) cDNA or DNA Eind volume per PCR reactie: 25 µl Het te gebruiken PCR programma is afhankelijk van de primers, vraag dan ook welk programma gebruikt moet worden als dit nog niet duidelijk is. (Ze staan al geprogrammeerd op het PCR apparaat.) De verkregen PCR producten worden vervolgens middels gel electroforese beoordeeld of de PCR naar behoren heeft gewerkt. 32 d. Agarose gel electroforese Om 1 liter 1x TEA te verkrijgen moet de een deel van de 50x TEA stockoplossing verdund worden (20ml 50x TAE aanvullen tot 1000 met MilliQ water) Weeg vervolgens 1,125 gram agarose af en voeg hier 75ml 1x TEA aan toe en verwarm vervolgens de oplossing in een magnetron tot dat de agarose gesmolten is. Laat de oplossing afkoelen tot ongeveer 60 OC en voeg 2,5µl van de (10mg/ml) Ethidiumbromide oplossing toe. LET OP! Ethidiumbromide is carcinogeen! Draag handschoenen! Plak van de electroforese tray beide kanten af met tape, zodat de gel niet kan gaan lekken, en plaats de kam. Giet voorzichtig de gel. (Eventuele luchtbellen kunnen verwijderd worden met een pipet punt.) Wanneer de gel gestold is kan de kam voorzichtig verwijderd worden en de tray in het electroforese apparaat gezet worden. Vul indien nodig de 1x TAE niveau aan tot de volledige gel onder een klein laagje buffer staat. PCR product voorbereiden op de electroforese Pipetteer 1µl 6x loadingbuffer in een 0,2ml epje of in een welletje van een 96 wells plaat. Voeg hier 5 µl PCR product aan toe. Pipetteer vervolgens voorzichtig het PCR product in een slotje. De loadingbuffer bevat een hogere dichtheid dan de TEA buffer, hierdoor zal je PCR product + loadingbuffer naar onderen zakken in het slotje. Echter, wanneer te vlug gepipetteerd wordt bestaat de kans dat het slotje “overstroomt” en je PCR product niet in het slotje blijft. Pipetteer vervolgens 5 µl van de DNA ladder aansluitend of voorafgaand aan je PCR monsters. (1 per “rij” slotjes die gebruikt worden.) Run vervolgens de gel gedurende 30-45minuten. Vervolgens kan de gel, indien de producten vergenoeg door de gel heen gemigreerd zijn, bekeken worden onder UV licht en tevens kan er een foto van de gel gemaakt worden. (De DNA ladder bevalt kleurstoffen welke als referentie dienen tijdens het electroforeren. Aan de hand van deze kleur fracties kan er bepaald worden of er lang genoeg geëlectroforeert is. Wanneer de fragmenten erg langzaam migreren door de gel, kan het zijn dat de buffer te vaak gebruikt is en dient deze vervangen te worden. Giet de oude buffer in het afvalvat waar duidelijk “EtBr Waste” opgeschreven staat.) 33 e. Reverse Line Blot (RLB) hybridisatie Controleer of een PCR beschikbaar is, en schrijf je in voor de tijd dat de PCR gebruikt zal worden. (Tijd begin, tijd eind – Naam. Bij een overnacht PCR kan er O/N geschreven worden als eind tijd.) 1. Combineer en verdun de verkregen PCR producten in een 1,5 epje. Neem van elk PCR product 10 µl en vul dit aan tot een totaal volume van 160 µl met 2x SSPE/0,1% SDS. (B.V. 10 µl Anaplasma/Ehrlichia PCR + 10 µl Babesia/Theileria PCR + 140 µl 2x SSPE/0,1%SDS. De verdunning van de PCR producten kan ook de dag voor de RLB gedaan worden, de verdunde monsters kunnen vervolgens bewaard worden in de koude kamer.) 2. Denatureer de verdunde PCR producten gedurende 10 minuten bij 100°C op een heating block en koel vervolgens de epjes meteen op ijs. Centrifugeer, short spin, de epjes kort nadat ze zijn afgekoeld. 3. Incubeer tijdens de denaturatie van de PCR producten het RLB membraan gedurende 5 minuten in ±100ml 2x SSPE/0,1%SDS bij kamertemperatuur onder zacht schudden. 4. Plaats het membraan op een ondersteunend kussen in de miniblotter, met de sloten van de miniblotter haaks op de aangebrachte probes op het membraan. 5. Verwijder de buffer uit de sloten van de miniblotter met behulp van vacuüm. 6. Pipetteer vervolgens de PCR verdunde producten in de sloten. (De sloten kunnen 150 µl bevatten dus je houd 10 µl van de 160 µl over. Deze overmaat is zodat de gehele slot gevuld kan worden ZONDER luchtbellen. Wanneer luchtbellen ontstaan, zuig met behulp van de pipet het monster weer op en pipetteer opnieuw tot dat er geen luchtbellen meer in de slot aanwezig zijn.) 7. Laat de PCR producten gedurende 60 minuten hybridiseren bij 42°C in de stoof zonder te schudden. 8. Zet alvast 30ml 2x SSPE/0,5%SDS in een tube in de stoof bij 42°C om op temperatuur te komen. 9. Verwijder de monsters met behulp van vacuüm. 10. Was het membraan 2x met ±100ml voorverwarmde 2x SSPE/0,5% SDS gedurende 10 minuten bij 50°C onder rustig schudden in het waterbad. 11. Incubeer het membraan met 30 ml 2x SSPE/0,5% SDS + 5 µl streptavidine gedurende 30 minuten bij 42 in de stoof onder rustig schudden. Zet het waterbad op alvast op 42°C met de 2x SSPE/0,5%SDS zodat beide op de juiste temperatuur komen. 12. Was het membraan 2x met ±100ml 2x SSPE/0,5% SDS gedurende 10 minuten bij 42°C onder rustig schudden. 13. Was het membraan 2x met ±100ml 2x SSPE gedurende 5 minuten bij kamertemperatuur onder rustig schudden. 14. Verwijder de 2x SSPE. 15. Spreid 10ml ECL (5ml ECL1 + 5ml ECL2, koude kamer) over het membraan door met de hand de bak heen en weer te bewegen tot het volledige membraan bedekt is met ECL. 16. Plaats het membraan tussen 2 overhead sheets of tussen keuken folie, voorkom luchtbellen. 17. Plaats het membraan in de foto cassette. 34 18. Ga naar de donkere kamer op de 5e verdieping en plaats de x-ray film op het membraan. (Markeer hoeken zodat het uiteindelijk makkelijker oriënteren is.) 19. Belicht de x-ray gedurende 10 minuten. 20. Ontwikkel de foto met behulp van het ontwikkelingsapparaat. 35 f. RLB membraan strippen Plaats de 1% SDS oplossing in het waterbad en laat beide opwarmen tot 80°C. 1. Was de gebruikte membraan 2x met 1% SDS oplossing gedurende 30 minuten bij 80°C onder rustig schudden. 2. Wanneer er gedurende langere tijd geen gebruik gemaakt wordt van het membraan volgt nog 1x wassen van het membraan met 20mM EDTA oplossing gedurende 15 minuten bij kamertemperatuur. 3. Berg het membraan op in de sealbag en voeg ±2ml 20mM EDTA toe. 36 2. species verdeeld over de families 37 3. resultaten over de 400 in totaal D.reticulatus I.hexagonus I.ricinus Anaplasma /Ehrlichia spp 5 (4wezel,1egel) 10(3hond,1kat, 3?,3mens) 17 Anaplasma phagocytophilum 1(>1) 4(1hond, 1?, 1kat, 1hert)) 5 Theileria I.spp (nymfe) 3(1hond, 1konijn,1 >1) Babesia 1(1wezel) totaal 4 1(1egel) 4 3(2hond, 1?) 5 Babesia divergens 4(2hert,1kat,1hond) Borrelia burgdorferi sl 1(1hond) 1 Borrelia burgdorferi ss 1(1kat) 1 6(4hond,2kat) 7 Borrelia afzelii 6(5hond,1konijn) 6 Borrelia valaisiana 6(3hond, 2kat, 1?) 6 A.phagocytophilum & B.divergens 1(1hert) 1 A/E (nvd) & B.divergens 2(1hert, 1kat) 2 Borrelia garinii E.canis & E.sp.Omatjenne 1(1hond) 1(1fret) 1 1(1wezel) B.divergens & B.afzelii 1(1hert) B.divergens & B.burgdorferi 1(1fret) 2 1(1fret) 1 B.garnii & B.afzelli 1(1hond) 1 B.divergens & B.burgdorferi ss totaal 1(1hond) 1 65 2 7 50 6 ?: de gastheer van de teek is onbekend >1: de teek is afkomstig van meer dan 1 gastheer 38