CAT 1

advertisement
proefCAT B2.2.4 0910
1
Functieverlies van normale lichaamseigen cellen, rechtstreeks veroorzaakt door antistoffen, b
is een voorbeeld van een
a. type I hypersensitiviteitsreactie
b. type II hypersensitiviteitsreactie
c.
type III hypersensitiviteitsreactie
d. type IV hypersensitiviteitsreactie.
2
Welk type T-cel staat centraal in de pathogenese van een type I hypersensitiviteitsreactie?
b
a. de TH1 cel
b. de TH2 cel
c.
de CD8+ CTL
d. de CD8+ T-suppressor cel.
3
ADCC staat voor:
c
a. antigen-driven complement cascade
b. antigen-depleted cell culture (kweek van MHC klasse I negatieve cellen)
c.
antibody-dependent cellular cytotoxicity
d. autoimmune disorder caused by cells (cellulaire hypersensitiviteit).
4
Wat is een Arthus reactie?
b
a. een gegeneraliseerde ontstekingsreactie, veroorzaakt door bacteriële superantigenen
b. een haard van necrotiserende ontsteking als gevolg van een acute
immuuncomplexvasculitis
c.
een necrosehaard, veroorzaakt door een type IV hypersensitiviteitsreactie
d. een acute, locale allergische reactie van de huid.
5
CTL (cytotoxische T-lymfocyt) gemedieerde dood van transplantaatcellen wordt
c
voorafgegaan door presentatie van
a. antigenen van de recipiënt door antigeenpresenterende cellen van het transplantaat
b. antigenen van de recipiënt door antigeenpresenterende cellen van de recipiënt
c.
transplantaatantigenen door antigeenpresenterende cellen van het transplantaat
d. transplantaatantigenen door antigeenpresenterende cellen van de recipiënt.
6
HUMORALE transplantaatrejectie geeft vooral schade in
a
a. bloedvaten ("rejection vasculitis")
b. epitheel ("rejection epithelialitis")
c.
weefsels van de recipiënt van het transplantaat ("graft versus host disease")
d. de plaatsen waar het transplantaat rechtstreeks grenst aan de recipiëntweefsels
("interface transplantitis").
cucovs MC A CAT B224 0809 Capita selecta / 4-10-2009 TdN
Pagina 1
7
Wat is een noodzakelijke voorwaarde om een ziekte te bestempelen als autoimmuunziekte? d
a. aanwezigheid van complement-activerende antistoffen, gericht tegen lichaamseigen
antigenen
b. celdood, veroorzaakt door een auto-immuunreactie
c.
weefselschade in MEER dan één orgaansysteem
d. afwezigheid van een andere goed gedefinieerde oorzaak van de ziekte.
8
Een streptokokken infectie kan leiden tot auto-immuun-myocarditis.
b
Welk immunologisch mechanisme ligt aan die complicatie ten grondslag?
a. eliminatie van regulatoire T-cellen
b. moleculaire mimicry
c.
activatie van T-helpercellen door bacteriële superantigenen
d. infectie van de hartspier, gevolgd door vrijkomen van myocardiale antigenen.
9
SLE patiënten hebben soms circulerende antistoffen die interfereren met de bloedstolling.
d
Welke symptomen en bevindingen zijn hiervan de gevolgen?
a. versnelde bloedstolling in vitro en verhoogde tromboseneiging in de patiënt zelf
b. versnelde bloedstolling in vitro en bloedingsneiging in de patiënt zelf
c.
vertraagde bloedstolling in vitro en bloedingsneiging in de patiënt zelf
d. vertraagde bloedstolling in vitro maar verhoogde tromboseneiging in de patiënt zelf.
10
Welke factor speelt een belangrijke rol in de pathogenese van systemische sclerose
a
("sclerodemie")?
a. beschadiging van bloedvaten, leidend tot vernauwing van de beschadigde vaten
b. productie van matrix metalloproteïnasen door geactiveerde weefselmacrofagen
c.
chronische depositie van fibrine in het extravasculaire compartiment
d. inflammatoire obliteratie van lymfebanen, leidend tot chronisch oedeem en
bindweefselvorming.
11
Wat is de oorzaak van het hyper-IgM syndroom?
c
a. ADA deficiëntie
b. MHC klasse II deficiëntie
c.
mutaties in CD40 of CD40L
d. mutaties in BTK.
12
Wat is de (geheel juiste en meest complete) volgorde van gebeurtenissen nadat HIV een
a
T-cel is binnengedrongen?
a. vorming van proviraal cDNA – integratie cDNA in genoom gastheercel – cytokinegemedieerde vorming van HIV transcripts – synthese virale eiwitten en assemblage van
virionen
b. replicatie van viraal genoom – integratie viraal genoom in mRNA gastheercel –
translatie viraal genoom - synthese virale eiwitten en assembly virion
c.
replicatie van viraal genoom – integratie in genoom gastheercel –translatie virale
eiwitten en assembly virion
d. integratie viraal genoom in genoom van gastheercel - vorming van hybride HIVgastheer transcripts – synthese virale eiwitten.
cucovs MC A CAT B224 0809 Capita selecta / 4-10-2009 TdN
Pagina 2
13
Welke cellen worden in het centraal zenuwstelsel geïnfecteerd door het HIV virus?
b
a. astrocyten
b. microgliacellen
c.
oligodendrogliacellen
d. neuronen.
14
Welke eiwitten spelen een cruciale rol bij HIV entry in een T-cel?
c
a. p17 en p24
b. gag en env
c.
gp41 en gp120
d. vif en rev.
15
Welk type amyloïd wordt vooral gezien in amyloïdose veroorzaakt door een chronisch
c
ontstekingsproces?
a. AL amyloïd
b. Aβ amyloïd
c.
AA amyloïd
d. AI amyloïd.
16
Welke stof leidt rechtstreeks tot beschadiging van luchtweg-epitheel in een astma-aanval?
a
a. major basic protein (MBP), afkomstig van eosinofielen
b. eotaxine, afkomstig van TH2 cellen
c.
tissue necrosis factor (TNF), afkomstig van mestcellen
d. IL-12, afkomstig van macrofagen.
17
Reumatoïde artritis gaat soms gepaard met juxta-articulaire osteopenie.
c
Hoe wordt deze veroorzaakt?
a. lysis van botmatrix ten gevolge van vrijkomen van lysosomale enzymen uit neutrofielen
b. IL-1 gemedieerde remming van compensatoire botaanmaak door osteoblasten
c.
activatie van osteoclasten door RANKL, geproduceerd door T-cellen en synoviale
fibroblasten
d. locale ischemie als gevolg van vasculitis.
18
Myasthenia gravis wordt veroorzaakt door antistoffen tegen
d
a. myosine
b. norepinefrinereceptoren
c.
acetylcholine
d. acetylcholinereceptoren.
19
Welke twee virussen spelen een oorzakelijke rol bij het ontstaan van Kaposi sarcoom?
d
a. HPV en KSHV
b. HPV en SV-40
c.
HIV en HPV-KS
d. HIV en KSHV.
cucovs MC A CAT B224 0809 Capita selecta / 4-10-2009 TdN
Pagina 3
20
Een partiële agonist voor een receptor is een stof
b
a. die reversibel aan de receptor bindt en een intrinsieke activiteit van 1 heeft
b. die aan de receptor bindt en een intrinsieke activiteit tussen 0 en 1 heeft
c.
die irreversibel aan de receptor bindt en een intrinsieke activiteit van 1 heeft
d. die reversibel aan de receptor bindt en een intrinsieke activiteit van 0 heeft.
21
Geneesmiddelen A en B hebben hetzelfde effect. Men kan 50% van de dosis van middel A
b
vervangen door 50% van de dosis van middel B.
In een dergelijk geval spreekt men van
a. synergie
b. additie
c.
farmacokinetische interactie
d. distributie.
22
In de farmacologie is er sprake van nulde-orde kinetiek als
a
a. er een volledige verzadiging is van het eliminerende systeem van het geneesmiddel
b. de plasmaconcentratie van het farmacon verwaarloosbaar klein is ten opzichte van de
Michaelis-Menten constante
c.
de metaboliet van het farmacon geen farmacologisch effect heeft
d. het farmacon via CYP1A2 wordt geëlimineerd.
23
Als men 1000 mg van geneesmiddel X intraveneus toedient vindt men na één uur in een
b
concentratie van 10 mg/liter, na 25 uur is die concentratie 5 mg per liter, en na 49 uur is die
2,5 mg per liter. Als men bij dezelfde patiënt na een week geneesmiddel Y intraveneus
toedient in een dosering van 1000 mg is na één uur de concentratie 20 mg/L, na 25 uur is
die 10 mg/L en na 49 uur 5 mg/L.
Het verdelingsvolume van geneesmiddel X is
a. groter dan dat van Y en de klaring is hetzelfde
b. groter dan dat van Y en de klaring is groter
c.
kleiner dan dat van Y en de klaring is hetzelfde
d. kleiner dan dat van Y en de klaring is groter.
24
Een jonge man (18 jaar, 70 kg) moet een kies-extractie ondergaan. Vanwege een
b
hartklepgebrek krijgt hij endocarditisprofylaxe: 3 gram amoxicilline per os, één uur vóór de
ingreep, omdat de Cmax (maximale plasmaconcentratie) na circa één uur wordt bereikt. De
halfwaardetijd van amoxicilline bij deze jonge man is 70 min, het verdelingsvolume is 50
liter en de biologische beschikbaarheid is 80%.
De Cmax die bij deze man wordt bereikt is
a. 12 mg/L
b. 25 mg/L
c.
48 mg/L
d. 60 mg/L.
cucovs MC A CAT B224 0809 Capita selecta / 4-10-2009 TdN
Pagina 4
25
U leest in een geneesmiddelenhandboek dat amoxicilline niet gebruikt mag worden bij
a
mensen die overgevoelig zijn voor penicillinen.
We noemen deze beperking in het gebruik een
a. contra-indicatie
b. bijwerking
c.
interactie
d. kruisovergevoeligheid.
26
Wat is bij overgevoeligheid voor amoxicilline het beste alternatief?
c
a. amoxicilline intramusculair toedienen
b. amoxicilline in een lagere dosering toedienen
c.
een ander niet-penicilline antibioticum
d. geen antibioticum toedienen.
27
Welke cytochroom-enzymen zijn belangrijk voor het metabolisme van geneesmiddelen?
a
a. CYP1A2 en CYP3A4
b. CYP2B7 en CYP7A1
c.
CYP4B1 en CYP3A7
d. CYP4F10 en CYP8B1.
28
Bij neonaten is de pH van de maag hoger (pH=4) dan bij kinderen en volwassenen.
d
Welke uitspraak is juist?
a. de biologische beschikbaarheid van zuur labiele geneesmiddelen neemt hierdoor af
b. de biologische beschikbaarheid van zwak zure geneesmiddelen zoals fenobarbital en
ketoconazol nemen hierdoor toe
c.
vanuit het maag-darmkanaal kan alleen de herioniseerde fractie worden opgenomen in
het bloed
d. dit heeft gevolgen voor de absorptie van geneesmiddelen.
29
Wat zijn primaire farmacokinetische kengetallen?
a
a. klaring en verdelingsvolume
b. bloedflow en nierfunctie
c.
leverfunctie en eiwitbinding
d. eliminatiesnelheidsconstante en halveringstijd.
30
Bij enzyminductie neemt voor een geneesmiddel met een lage extractie-ratio
b
a. de eliminatiehalfwaarde toe
b. de klaring toe
c.
de extractieratio af
d. het verdelingsvolume af.
31
Beschouw de plasmaconcentratietijdcurve hieronder en kies de best passende beschrijving. b
a. extravasculaire toediening, nulde-orde eliminatie
b. extravasculaire toediening, eerste-orde eliminatie
c.
intravasculaire toediening, nulde-orde eliminatie
d. intravasculaire toediening, eerste-orde eliminatie.
cucovs MC A CAT B224 0809 Capita selecta / 4-10-2009 TdN
Pagina 5
Concentration log)
100
10
1
0
2
4
6
8
Time
32
Bij welke toedieningwijze kan het geneesmiddel het snelst zijn systemische werking
d
uitoefenen in het lichaam?
a. na orale toediening
b. na subcutane toediening
c.
na intramusculaire toediening
d. na intraveneuze toediening.
33
Een lipofiel geneesmiddel heeft over het algemeen
a
a. een groot verdelingsvolume en een lange halfwaardetijd
b. een groot verdelingsvolume, maar een korte halfwaardetijd
c.
een klein verdelingsvolume en een korte halfwaardetijd
d. een klein verdelingsvolume, maar een lange halfwaardetijd.
34
Een continue infusie van een geneesmiddel heeft onvoldoende resultaat.
d
Op welke wijze kunt u het beste snel een beter effect bereiken?
a. de snelheid van infusie verdubbelen
b. de snelheid van infusie verviervoudigen
c.
een bolusinjectie geven en de infuussnelheid constant houden
d. een bolusinjectie geven en de infuussnelheid verhogen.
35
Welk enzymsysteem is NIET onderhevig aan genetisch polymorfisme?
d
a. N-acetyltransferase
b. cytochroom P450 2D6
c.
Thiopurine S Methyl Transferase
d. pepsine.
36
Welke metabole reactie faalt bij een paracetamol-intoxicatie?
d
a. conjugatie met glucuronzuur
b. conjucatie met sulfonzuur
c.
oxidatie door cytochroom P450
d. conjugatie met glutathion.
cucovs MC A CAT B224 0809 Capita selecta / 4-10-2009 TdN
Pagina 6
37
Welke is de systematische indeling voor karakterisering van CYP450 enzymen?
a
a. klasse – familie – subfamilie - enzym
b. soort – klasse – familie - enzym
c.
stam – type – klasse - enzym
d. familie – subfamilie – klasse – enzym.
38
Mag bloed ten behoeve van forensisch onderzoek worden afgenomen van een comateuze
a
patiënt?
A Ja, maar de analyse van het bloed vereist toestemming van de betrokkene of de officier
van justitie
B Nee, nooit
C Ja, dat is zonder speciale toestemming toegestaan, inclusief de analyse van het monster
D Nee, tenzij de punctie wordt verricht door een forensisch arts
39
Wat behoort wettelijk NIET onder de zedendelicten?
b
A verkrachting binnen het huwelijk
B voyeurisme
C aanranding van een meerderjarige
D ontucht met misbruik van vertrouwen
40
Geldt zwangerschapsafbreking bij 20 weken als natuurlijk overlijden (van de conceptus)?
a
A Ja
B Uitsluitend als er bewijs is van niet-levensvatbaarheid van de vrucht
C Uitsluitend als er bewijs is van ernstige afwijkingen van de vrucht
D Nee
41
Welke doodoorzaak heeft GEEN invloed op de kleur van livores (lijkvlekken)?
c
A CO intoxicatie
B sterke afkoeling
C ernstig trauma van het hoofd
D acute asfyxie
Inleiding op vragen 42 – 43 – 44.
In het buitenland wordt nog wel eens betoogd dat het legaliseren van euthanasie om allerlei
redenen zal leiden tot steeds meer euthanasiegevallen. Maar is dat wel zo?
42
Het aantal euthanasiegevallen is in Nederland tussen 2001 en 2005 relatief sterk gedaald.
a
De onderzoekers die dit onderzochten veronderstellen dat dit kan komen door
a. de toename van het aantal palliatieve sedatie gevallen
b. de instelling van de Regionale Euthanasie Commissies
c.
de verbetering van de palliatieve zorg in het algemeen
d. het verscherpte toezicht van de overheid.
cucovs MC A CAT B224 0809 Capita selecta / 4-10-2009 TdN
Pagina 7
43
Hoeveel procent (bij benadering) van de verzoeken tot euthanasie leiden in Nederland ook
b
daadwerkelijk tot het uitvoeren van euthanasie?
a. 10%
b. 40%
c.
80%
d. 95%.
44
Hoeveel procent (bij benadering) van de verzoeken tot euthanasie worden door de arts
b
geweigerd?
a. 1%
b. 10%
c.
30%
d. 50%.
45
Een verschil tussen euthanasie en palliatieve sedatie is:
b
a. euthanasie is een actieve handeling, palliatieve sedatie berust op afwachten van het
beloop van de ziekte
b. euthanasie moet worden voorgelegd aan een regionale euthanasiecommissie,
palliatieve sedatie niet
c.
bij palliatieve sedatie sterven de patiënten aan uitdroging, bij euthanasie niet
d. palliatieve sedatie wordt vooral toegepast bij wilsonbekwame mensen, euthanasie niet.
Let op! De essayvraag (z.o.z.), die aan deze toets verbonden is, dient u op het apart
uitgedeelde toetsdeel te lezen en te beantwoorden. De weging van deze essayvraag is gelijk
aan 5 MC-vragen.
Essayvraag (totaal 20 punten, equivalent van 5 MC vragen.
Inleiding: casus
Mevrouw Hashem is 60 jaar en komt uit Afghanistan, Zij woont nu sinds drie jaar in een dorp
in Nederland. Zij komt op het spreekuur met haar zoon die voor haar tolkt. Onlangs is door de
longarts bij haar gemetastaseerd longcarcinoom zonder behandelmogelijkheden vastgesteld.
De longarts heeft met de familie afgesproken dat de diagnose geheim zal worden gehouden
voor mevrouw. De huisarts heeft met deze geheimhouding de nodige moeite, maar stemt
aarzelend toe. Als echter de situatie van mevrouw Hashem sterk verergert vraagt de huisarts
de familie om toch tegen haar te zeggen dat ze een dodelijke ziekte heeft. Bovendien wil hij,
gezien de ernst van haar lijden, ze is erg benauwd en heeft veel pijn, met haar over de
mogelijkheid van euthanasie spreken. Dit doet deze huisarts altijd in dit soort gevallen
voordat het gesprek met de patiënt niet meer mogelijk is. De familie willigt zijn verzoek
gedeeltelijk in door aan haar te zeggen dat de ziekte niet meer weg zal gaan, maar zegt niet
aan mevrouw Hashem dat zij kanker heeft.
a. Hoe wordt er door de KNMG aangekeken tegen het feit dat een arts als eerste de
mogelijkheid van euthanasie aan de orde stelt? (5 punten)
Antwoord:
a:
Over het algemeen wordt daarin terughoudendheid aanbevolen omdat de arts zo druk uit zou
kunnen oefenen op de patiënt, waarmee de vrijwilligheid kan worden ondermijnd. Ook de
vertrouwensrelatie kan worden geschaad, omdat een patiënt het idee kan krijgen dat de arts niet
alles meer onderneemt om hem te genezen.
Daar tegenover staat dat een arts de patiënt over een drempel heen kan helpen door over
euthanasie te beginnen en kan een tijdsaspect spelen: de arts wil het nu het nog kan (nu de
patiënt nog aanspreekbaar is) aan de orde stellen.
cucovs MC A CAT B224 0809 Capita selecta / 4-10-2009 TdN
Pagina 8
b. Hoe luiden de zorgvuldigheidseisen in het geval van euthanasie? (6 punten)
Noem er zes.
Antwoord:
b:
Kort geformuleerd
vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt
uitzichtloos en ondraaglijk lijden
de patiënt is goed voorgelicht over de alternatieven
er geen andere redelijke oplossing is
tenminste één andere onafhankelijke arts is geraadpleegd
de levensbeëindiging wordt medisch zorgvuldig uitgevoerd
Hierna volgt nog subvraag c. en d.
Naam______________________________studentnummer ______________
Vervolg essayvraag
c. Kan daar in dit geval aan voldaan worden? (4 punten)
Motiveer je antwoord.
Antwoord:
c:
Nee.
Zowel op het gebied van de voorlichting als met betrekking tot het vrijwillige karakter op basis
van heldere overwegingen wordt niet aan de criteria voldaan
d. Hoe wordt in de islam tegen euthanasie aangekeken? (5 punten)
Op welke gronden?
Antwoord:
d:
Binnen de islam heeft respect voor het leven een centrale waarde. De mens mag zijn of haar
bestemming en het vastgestelde tijdstip van de dood niet wijzigen of ontlopen. In deze visie is
euthanasie, evenals suïcide, verboden. Dit geldt bijna in alle stromingen van de islam.
Dit is een extra reden om voorzichtig te zijn met het door de arts zelf ter sprake brengen van de
mogelijkheid van euthanasie bij moslims.
cucovs MC A CAT B224 0809 Capita selecta / 4-10-2009 TdN
Pagina 9
Download