Chapter 10 Nederlandse samenvatting Arts-microbioloog; de poortwachter van informatieve diagnostiek ..........INLEIDING........................................................................................................ De introductie van moleculaire methoden binnen de microbiologie, zoals bijvoorbeeld realtime PCR (qPCR) heeft geleid tot een exponentiële toename van de detectie van respiratoire pathogenen. Dit geldt vooral voor de detectie van virussen. Ondanks de verhoogde diagnostische opbrengst door gebruik te maken van deze moleculaire methoden met een hoge sensitiviteit, wordt dit in veel laboratoria niet routinematig gedaan. Bovendien betekent het aantonen van micro-organismen in de luchtwegen niet altijd dat deze ook de oorzaak zijn van de pulmonaire symptomen. In dit proefschrift hebben we de toegevoegde waarde van verbeterde laboratoriumdiagnostiek in een routine medisch microbiologisch laboratorium onderzocht en beoordeeld. We zullen de implicaties van onze bevindingen bespreken en uiteenzetten hoe deze kunnen helpen bij het opstellen van een gericht testalgoritme. ..........ETIOLOGIE........................................................................................................ Aan het begin van de 19e eeuw, schreef Sir William Osler dat “pneumonie, de meest voorkomende en dodelijke van alle acute ziekten, nu de Kapitein van de Mannen van de Dood is” 1. Tegenwoordig komen luchtweginfecties, met inbegrip van community-acquired pneumonie (CAP), nog steeds veel voor en kunnen potentieel fataal zijn, maar ze behoren niet meer tot de belangrijkste doodsoorzaken. In landen met hoge inkomens is CAP echter nog steeds de belangrijkste doodsoorzaak onder de infectieziekten 2. Verschillende studies tonen aan dat Streptococcus pneumoniae de belangrijkste etiologische verwekker van CAP is, gevolgd door andere bacteriën zoals Haemophilus influenzae en Mycoplasma pneumoniae 3, 4. In het algemeen worden respiratoire virussen slecht gedetecteerd met de gebruikelijke technieken, maar de recente ontwikkelingen in de moleculaire diagnostiek hebben geleid tot verhoogde detectie van respiratoire virussen bij patiënten met CAP 5, 6. In hoofdstuk 2 hebben we de etiologie van CAP proberen vast te stellen bij patiënten opgenomen in het ziekenhuis met behulp van uitgebreide moleculaire en serologische testen voor virale en bacteriële pathogenen. Virale pathogenen lijken een belangrijke rol te spelen in de etiologie van CAP. Na Streptococcus pneumoniae en Coxiella burnetii was het influenza A virus het derde meest gedetecteerde micro-organisme. Het hoge aantal Coxiella burnetii infecties is waarschijnlijk te wijten aan een gelijktijdige uitbraak van Q-koorts gedurende deze studie 7. Om meer inzicht te krijgen in het voorkomen van pathogenen geassocieerd met CAP en meer inzicht te krijgen in de fluctuaties en de seizoensgebondenheid, is en blijft het nodig om te testen voor een breed scala aan respiratoire pathogenen. In hoofdstuk 3 hebben we aangetoond dat een complete set van patiëntmaterialen leidt tot een toename tot 80% in de detectie van pathogenen. In de literatuur wordt in 50% van de patiënten met CAP geen bacteriële en virale pathogenen aangetoond, mogelijke redenen hiervoor zijn: gebruik 152 van antibiotica voor monsterafname, het soort patiëntmateriaal en de gebruikte diagnostische testen 4, 8-13. Helaas ondergaat de meerderheid van de patiënten met CAP maar een beperkt aantal diagnostische testen, vaak slechts beperkt tot een urine antigeen test en, indien beschikbaar, een bacterieel sputummonster. Een gemakkelijk verkregen keeluitstrijk is echter al voldoende om de meeste virussen te detecteren, met uitzondering van het humaan rhinovirus (HRV) en respiratoir syncytieel virus (RSV). Voor het detecteren van bacteriële pathogenen waaronder Legionella pneumophila, Mycoplasma pneumoniae, Coxiella burnetii, Chlamydophila psittaci, Chlamydophila pneumoniae, heeft een sputummonster nog steeds de voorkeur. ..........DIAGNOSTISCHE BEHOEFTEN VANUIT HET PERSPECTIEF VAN EEN BEHANDELEND ARTS................................................................................................. In hoofdstuk 4 vergeleken we klinische en laboratorium parameters van patiënten met CAP veroorzaakt door een puur bacteriële etiologie, puur virale etiologie, gemengd virale en bacteriële etiologie of waarbij geen micro-organisme werd aangetoond. We onderzochten of we bij opname een onderscheid konden maken tussen deze groepen. Helaas was er een aanzienlijke overlap en variabiliteit in klinische symptomen van patiënten met een virale en/of bacteriële pneumonie. Enkel leeftijd, hoesten, pneumonia serverity index (PSI) en immunodeficiëntie kunnen worden gebruikt om een mogelijke oorzaak van CAP te voorspellen. Ook van belang is dat gemengde virale en bacteriële infecties werden geassocieerd met een toegenomen ernst van de ziekte en toegenomen duur van het ziekenhuisverblijf. Het blijft te bezien of vroege detectie van dergelijke gemengd virale en bacteriële infecties deze factoren zouden kunnen beïnvloeden en vervolgens ondersteuning kunnen geven voor een verbeterd behandelplan. We vonden in ongeveer de helft (44,5%) van de patiënten een of meer virale respiratoire virussen. Verhoogde detectie van virussen, vaak gedetecteerd in hetzelfde monster, heeft diagnosestelling uitdagender gemaakt. Virus-virus interactie wordt nog steeds slecht begrepen en of dubbele virale infecties leiden tot een ernstiger ziektebeloop is nog steeds onderwerp van discussie 14-18. Bij virusvirus interactie kunnen virussen immunologische interacties veroorzaken bij de gastheer of indirect invloed hebben op de gastheer door pathogene veranderingen aan te brengen of zij kunnen rechtstreeks invloed hebben door het uitwisselen van virale genen met elkaar, wat resulteert in complementariteit of remming van de virussen 19. Meer onderzoek is nodig om inzicht te krijgen in de onderliggende mechanismen en de klinische betekenis van het hebben van meerdere virale pathogenen. Niet alleen virussen worden steeds veelvuldiger gedetecteerd met qPCR, ook bacteriële pathogenen zoals S. pneumoniae kunnen beter worden gedetecteerd. De literatuur geeft over het gebruik van een S. pneumoniae qPCR als een diagnostisch hulpmiddel geen uitsluitsel omdat onderscheid maken tussen kolonisatie en infectie van S. pneumoniae met behulp qPCR moeilijk is, zelfs wanneer gebruik gemaakt wordt van een kwantitatieve vorm van deze test 2023 . Op dezelfde manier is het kweken van streptokokken uit sputummonsters geen sluitend bewijs 153 10 voor hun etiologische rol. Om de S. pneumoniae qPCR te implementeren in een routine medisch microbiologisch laboratorium is het nodig meer kennis te vergaren zodat het juiste gebruik van een S. pneumoniae qPCR op sputummonsters verzekerd is. Binnen de gezondheidszorg is er een toenemende druk om kosten te beperken, resulterend in een vermindering van het gebruik van (dure) diagnostische testen, met name die voor het opsporen van virussen waarvan de detectie vaak niet leidt tot een verandering in de behandeling van de patiënt. In theorie zou snelle detectie van respiratoire virussen ook kunnen resulteren in klinische en economische voordelen. Ten eerste kan de kosteneffectiviteit van qPCR verbeterd worden door een selectie te maken van een aantal pathogenen op basis van epidemiologie en klinische ernst van de pathogenen. Als alternatief, kan het vaststellen van selectiecriteria om patiënten middels qPCR te testen ook leiden tot kostenverlaging. Bijvoorbeeld, het beperken van het gebruik van deze virus detectie testen tot patiënten met de meeste kans, hierop zoals patiënten met een laag C-reactief proteïne gehalte of patiënten met hoestklachten. Ten tweede, draagt het onnodig gebruik van antibiotica bij aan het ontstaan en de verspreiding van antimicrobiële-resistente pathogenen 24. Daarnaast kan onnodig gebruik van antibiotica leiden tot extra kosten door het optreden van bijwerkingen of complicaties zoals een Clostridium difficile infectie 25, 26. Het kiezen van de juiste therapie moet gebaseerd zijn op een grondige kennis van de etiologie. In Nederland was macrolide monotherapie voor 2011 de initiële behandeling van milde CAP. Door toenemende resistentie van S. pneumoniae voor dit antibioticum werd er overgeschakeld op amoxicilline, een behandeling die niet geschikt is voor C. burnetii 27. Dit zou tijdens de 2007-2010 Q-koorts uitbraak niet gunstig zijn geweest. Snelle (moleculaire) diagnostiek is dus essentieel om antibiotica gebruik te stroomlijnen of te stoppen in een vroeg stadium van de ziekte. In hoofdstuk 5 evalueren we de diagnostische waarde en klinische relevantie van het detecteren van respiratoire virussen en Mycoplasma pneumoniae bij kinderen. We hebben retrospectief bepaald wat de invloed van een positieve viraal testresultaat was op het gebruik van antibiotica. In het algemeen was het gebruik van antibiotica laag in onze studie, de meerderheid van de kinderen met de klinische diagnose virale luchtweginfectie kreeg geen antibiotica. Echter, in slechts 40% van de patiënten die waren begonnen met een antibiotica behandeling werd de therapie stopgezet op het moment dat er een positief viraal testresultaat bekend werd. Om de klinische behandeling te wijzigen op basis van virale moleculaire diagnostiek, zijn verdere studies nodig waarin geavanceerde algoritmen en een meer rigoureus beleid gebaseerd op moleculaire diagnostische onderzoeken worden toegepast nodig om de impact op de ontwikkeling van antimicrobiële resistentie, de impact op kosten en de effecten op de behandeling van de patiënt in meer detail te kunnen evalueren. 154 ..........DIAGNOSTISCHE BEHOEFTEN VANUIT HET PERSPECTIEF VAN PARAATHEID VOOR OPKOMENDE INFECTIEZIEKTEN..................................................................... Tijdige detectie van micro-organismen is kritisch om een mogelijke uitbraak te voorkomen of te beperken. Omdat (huis)artsen patiënten met respiratoire symptomen dagelijks onderzoeken, zijn zij de eerste om ongewone clusters van syndromen te herkennen. Het is een uitdaging om onderscheid te maken tussen reeds bekende respiratoire pathogenen en potentieel nieuwe (pandemische) ziekteverwekkers want opkomende infectieziekten vormen een voortdurende dreiging voor de volksgezondheid. In hoofdstuk 6 hebben we de mogelijkheden verkend om door middel van ruimtelijke analyse clusters van patiënten met CAP met bekende en onbekende etiologie op te sporen in een gebied met een hoge dichtheid van vee. CAP veroorzaakt door Coxiella burnetii werd geassocieerd met het wonen in de buurt van schapenboerderijen of in regio’s met hoge aantallen geiten. CAP met onbekende oorzaak werd niet geassocieerd met de aanwezigheid van veehouderijen. Ziekte surveillance, gebaseerd op ruimtelijke analyse en gekoppeld aan diagnostische testresultaten, kan een eenvoudig en krachtig instrument zijn om ongebruikelijke patronen van patiënten met respiratoire infecties te detecteren. Tijdige opsporing van clusters is essentieel om een uitbraak te begrijpen en te beheersen. Laboratoria spelen een belangrijke rol in de opkomende ziekte-uitbraken, door het uitvoeren van de meest moderne diagnostiek, maar ook kunnen zij helpen om antwoorden te geven in de vroege stadia van een uitbraak door het beschikbaar stellen van kritische gegevens. Vroege meldingen van de 2009 grieppandemie suggereerden ernstige morbiditeit en mortaliteit, maar na enige tijd werd duidelijk dat de meeste griepgevallen self-limiting waren 28-30. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat tijdens het begin van de uitbraak slechts de ernstige griepgevallen getest werden op de mogelijke verwekker. Hieruit blijkt wederom dat het uitermate belangrijk is om klinische en epidemiologische gegevens te combineren met gedetailleerde monsterinformatie, laboratoriumanalyses en laboratoriumresultaten om zo snel inzicht te verkrijgen in het verloop van een uitbraak. Om optimale infectiepreventie te waarborgen, is het uitsluiten van gebruikelijke ziekteverwekkers in het begin van een uitbraak bij het ontbreken van gerichte diagnostiek belangrijk. Zo leek de klinische presentatie van de 2002-2003 uitbraak van het severe acute respiratory syndrome (SARS) virus op een atypische longontsteking veroorzaakt door veel voorkomende ziekteverwekkers, zoals influenza virussen 31. Het verkrijgen van informatie over de ernst van een uitbraak bij patiënten in tijd en de locatie is van essentieel belang om de ingestelde maatregelen aan te passen. Deze kennis zal helpen bij de ontwikkeling van specifieke behandelingen gericht op deze nieuw opkomende pathogenen, evenals bij de ontwikkeling van preventieve maatregelen door bijvoorbeeld het gebruik van vaccins. In hoofdstuk 7 meten we de humorale immuniteit voor en na vaccinatie met het 2009 influenza A-virus (H1N1) monovalent MF59-adjuvans vaccin en onderzochten we de duur van de immuunrespons. Een enkele dosis van 2009 H1N1 vaccin gaf een antilichaamrespons in bijna 80% van de gezondheidswerkers, terwijl een bijkomende dosis alleen een significant verhoging van 155 10 de titer gaf bij personen ouder dan 50. Meer factoren zijn van invloed op de immuunrespons van de seizoensgebonden influenzavaccinatie zoals leeftijd en de influenza-infectie of -vaccinatie voorgeschiedenis. Jaarlijkse seizoensgebonden influenzavaccinatie wordt aanbevolen voor bepaalde groepen, ook voor werknemers in de gezondheidszorg 32. Het wordt beschouwd als een belangrijke interventie in het verminderen van het risico van nosocomiale transmissie 33, 34 . Samen met handhygiëne, isolatie van besmette patiënten en verlof voor werknemers in de gezondheidszorg met een influenza-achtig ziektebeeld maken ze deel uit van influenza infectiepreventie maatregelen. Toch blijft jaarlijkse seizoengebonden influenzavaccinatie een discussiepunt. In hoofdstuk 8 vergeleken we het profiel van de antilichaam respons getriggerd door natuurlijke infectie en door vaccinatie voor influenza A (H1N1) pdm09 bij volwassenen met en zonder een geschiedenis van seizoensgebonden influenzavaccinatie met behulp van een eiwitmicroarray. We hebben aangetoond dat patiënten met een voorgeschiedenis van seizoensgebonden influenzavaccinatie in het algemeen een hogere basistiter voor de verschillende HA-antigenen vertoonden dan personen zonder deze voorgeschiedenis. De immuunrespons tegen influenzavirussen wordt mede bepaald door eerdere klinische of subklinische infecties en door vaccinatie. In de literatuur worden tegenstrijdige resultaten over de invloed van het immuunsysteem gevonden. Sommige studies concluderen dat vaccinatie tegen seizoensinfluenzavirus interfereert met de ontwikkeling van kruisimmuniteit tegen influenza A-virussen van andere subtypes 35, 36 terwijl anderen heterosubtypische neutraliserende antilichamen na vaccinatie hebben aangetoond 37, 38. Meer onderzoek is nodig om te bepalen of seizoensgebonden influenzavaccinatie een positieve of negatieve invloed heeft op de beschermende immuniteit. Bovendien studies benadrukken de resultaten van onze studie het belang van grondig onderzoek naar de ontwikkeling van vaccins die in staat zijn bescherming te bieden tegen influenza A virussen van alle subtypes, de zogenaamde universele vaccins. ..........CONCLUSIE....................................................................................................... Sinds de eeuwwisseling is er een explosieve groei van diagnostische middelen in de klinische microbiologie. De uitdaging is om de optimale diagnostische strategie voor verschillende groepen van patiënten te bepalen. Voor respiratoire klachten kan een diagnose vaak worden gesteld met behulp van een keelswab. Sputummonsters zijn echter nog steeds nodig om de detectie van bacteriële respiratoire pathogenen te optimaliseren. Het gebruik van uitgebreide moleculaire detectiemethoden in dit proefschrift heeft aangetoond dat virale ziekteverwekkers vaak worden aangetroffen in patiënten met CAP. Hun rol moet niet worden onderschat aangezien patiënten met gemengde infecties een verhoogde ziekte-ernst en een langer verblijf in het ziekenhuis blijken te hebben. Ook moet moleculaire diagnostiek worden gebruikt om het voorschrijven van antibiotica aan te passen en om daardoor het onnodig gebruik van antibiotica te verminderen. 156 Verder kan moleculaire diagnostiek helpen bij vroege detectie van ongebruikelijke clusters van respiratoire aandoeningen of respiratoire pathogenen om op die manier opkomende ziekten/pathogenen snel op te sporen. Verder kan een ruimtelijke analyse gekoppeld aan de detectie van respiratoire pathogene worden gebruikt als een early warning system. Tenslotte is influenzavaccinatie een sterke tegenmaatregel tegen influenza-infectie, maar heeft het tegelijkertijd een aanzienlijke invloed op de antilichaamrespons en verder onderzoek is nodig om het effect hiervan op de immuniteit te begrijpen. 10 157 ..........REFERENTIES.................................................................................................... 1. Osler W. The Principles and Practice of Medicine. 4th ed. New York: Appleton 1901. 2. Mandell LA, Wunderink RG, Anzueto A et al.: Infectious Diseases Society of America/American Thoracic Society consensus guidelines on the management of community-acquired pneumonia in adults. Clin Infect Dis. 2007;44 Suppl 2:S27-72. 3. Mandell LA: Epidemiology and etiology of community-acquired pneumonia. Infect Dis Clin North Am. 2004;18:761-776, vii. 4. File TM: Community-acquired pneumonia. Lancet. 2003;362:1991-2001. 5. Templeton KE, Scheltinga SA, van den Eeden WC et al.: Improved diagnosis of the etiology of community-acquired pneumonia with real-time polymerase chain reaction. Clin Infect Dis. 2005;41:345-351. 6. Ruuskanen O, Lahti E, Jennings LC, Murdoch DR: Viral pneumonia. Lancet. 2011;377:1264-1275. 7. Delsing CE, Kullberg BJ, Bleeker-Rovers CP: Q fever in the Netherlands from 2007 to 2010. Neth J Med. 2010;68:382-387. 8. Cilloniz C, Ewig S, Polverino E et al.: Community-acquired pneumonia in outpatients: aetiology and outcomes. Eur Respir J. 2012;40:931-938. 9. van de Garde EM, Endeman H, van Hemert RN et al.: Prior outpatient antibiotic use as predictor for microbial aetiology of community-acquired pneumonia: hospital-based study. Eur J Clin Pharmacol. 2008;64:405-410. 10. Ewig S, Schlochtermeier M, Goke N, Niederman MS: Applying sputum as a diagnostic tool in pneumonia: limited yield, minimal impact on treatment decisions. Chest. 2002;121:1486-1492. 11. Bjerre LM, Verheij TJ, Kochen MM: Antibiotics for community acquired pneumonia in adult outpatients. Cochrane Database Syst Rev. 2009:CD002109. 12. Charles PG, Whitby M, Fuller AJ et al.: The etiology of community-acquired pneumonia in Australia: why penicillin plus doxycycline or a macrolide is the most appropriate therapy. Clin Infect Dis. 2008;46:1513-1521. 13. Johansson N, Kalin M, Tiveljung-Lindell A, Giske CG, Hedlund J: Etiology of community-acquired pneumonia: increased microbiological yield with new diagnostic methods. Clin Infect Dis. 2010;50:202-209. 14. van der Zalm MM, van Ewijk BE, Wilbrink B et al.: Respiratory pathogens in children with and without respiratory symptoms. J Pediatr. 2009;154:396-400, 400 e391. 15. Aberle JH, Aberle SW, Pracher E et al.: Single versus dual respiratory virus infections in hospitalized infants: impact on clinical course of disease and interferon-gamma response. Pediatr Infect Dis J. 2005;24:605-610. 16. Peng D, Zhao D, Liu J et al.: Multipathogen infections in hospitalized children with acute respiratory infections. Virol J. 2009;6:155. 17. Suryadevara M, Cummings E, Bonville CA et al.: Viral etiology of acute febrile respiratory illnesses in hospitalized children younger than 24 months. Clin Pediatr (Phila). 2011;50:513-517. 18. Brand HK, de Groot R, Galama JM et al.: Infection with multiple viruses is not associated with increased disease severity in children with bronchiolitis. Pediatr Pulmonol. 2012;47:393-400. 19. DaPalma T, Doonan BP, Trager NM, Kasman LM: A systematic approach to virus-virus interactions. Virus Res. 2010;149:1-9. 20. Abdeldaim G, Herrmann B, Korsgaard J et al.: Is quantitative PCR for the pneumolysin (ply) gene useful for detection of pneumococcal lower respiratory tract infection? Clin Microbiol Infect. 2009;15:565-570. 158 21. Kais M, Spindler C, Kalin M, Ortqvist A, Giske CG: Quantitative detection of Streptococcus pneumoniae, Haemophilus influenzae, and Moraxella catarrhalis in lower respiratory tract samples by real-time PCR. Diagn Microbiol Infect Dis. 2006;55:169-178. 22. Murdoch DR, Anderson TP, Beynon KA et al.: Evaluation of a PCR assay for detection of Streptococcus pneumoniae in respiratory and nonrespiratory samples from adults with community-acquired pneumonia. J Clin Microbiol. 2003;41:63-66. 23. Werno AM, Anderson TP, Murdoch DR: Association between pneumococcal load and disease severity in adults with pneumonia. J Med Microbiol. 2012;61:1129-1135. 24. Hecker MT, Aron DC, Patel NP, Lehmann MK, Donskey CJ: Unnecessary use of antimicrobials in hospitalized patients: current patterns of misuse with an emphasis on the antianaerobic spectrum of activity. Arch Intern Med. 2003;163:972-978. 25. Stevens V, Dumyati G, Fine LS, Fisher SG, van Wijngaarden E: Cumulative antibiotic exposures over time and the risk of Clostridium difficile infection. Clin Infect Dis. 2011;53:42-48. 26. Zimlichman E, Henderson D, Tamir O et al.: Health Care-Associated Infections: A Meta-analysis of Costs and Financial Impact on the US Health Care System. JAMA Intern Med. 2013;173:2039-2046. 27. Wiersinga WJ, Bonten MJ, Boersma WG et al.: SWAB/NVALT (Dutch Working Party on Antibiotic Policy and Dutch Association of Chest Physicians) guidelines on the management of communityacquired pneumonia in adults. Neth J Med. 2012;70:90-101. 28. Outbreak of swine-origin influenza A (H1N1) virus infection - Mexico, March-April 2009. MMWR Morb Mortal Wkly Rep. 2009;58:467-470. 29. Dawood FS, Jain S, Finelli L et al.: Emergence of a novel swine-origin influenza A (H1N1) virus in humans. N Engl J Med. 2009;360:2605-2615. 30. Perez-Padilla R, de la Rosa-Zamboni D, Ponce de Leon S et al.: Pneumonia and respiratory failure from swine-origin influenza A (H1N1) in Mexico. N Engl J Med. 2009;361:680-689. 31. Drosten C, Gunther S, Preiser W et al.: Identification of a novel coronavirus in patients with severe acute respiratory syndrome. N Engl J Med. 2003;348:1967-1976. 32. Prevention and control of seasonal influenza with vaccines. Recommendations of the Advisory Committee on Immunization Practices--United States, 2013-2014. MMWR Recomm Rep. 2013;62:1-43. 33. Carman WF, Elder AG, Wallace LA et al.: Effects of influenza vaccination of health-care workers on mortality of elderly people in long-term care: a randomised controlled trial. Lancet. 2000;355:9397. 34. Talbot TR, Babcock H, Caplan AL et al.: Revised SHEA position paper: influenza vaccination of healthcare personnel. Infect Control Hosp Epidemiol. 2010;31:987-995. 35. Bodewes R, Fraaij PL, Kreijtz JH et al.: Annual influenza vaccination affects the development of heterosubtypic immunity. Vaccine. 2012;30:7407-7410. 36. Bodewes R, Kreijtz JH, Rimmelzwaan GF: Yearly influenza vaccinations: a double-edged sword? Lancet Infect Dis. 2009;9:784-788. 37. Corti D, Suguitan AL, Jr., Pinna D et al.: Heterosubtypic neutralizing antibodies are produced by individuals immunized with a seasonal influenza vaccine. J Clin Invest. 2010;120:1663-1673. 38. Li GM, Chiu C, Wrammert J et al.: Pandemic H1N1 influenza vaccine induces a recall response in humans that favors broadly cross-reactive memory B cells. Proc Natl Acad Sci U S A. 2012;109:90479052. 159 10