ADVIES Raad Secundair Onderwijs 24 april 2007 RSO/RLE-GCO/ADV/009 Advies over het studieaanbod in het voltijds gewoon secundair onderwijs 1 Advies over het studieaanbod in het voltijds gewoon secundair onderwijs Situering Op 22 februari 2007 ontving de Vlaamse Onderwijsraad vanwege de minister een adviesvraag over het studieaanbod in het voltijds secundair onderwijs. Het betrof een vraag naar advies over voorstellen van de overheid voor het studieaanbod in het studiegebied Land- en tuinbouw. Deze voorstellen zijn te situeren in de bepalingen van het Onderwijsdecreet XVI van 7 juli 2006. Hierin wordt onder meer een nieuwe aanpak vooropgesteld voor het vastleggen van totaal nieuwe structuuronderdelen in het gewoon voltijds secundair onderwijs. Genoemd decreet heeft de Vlaamse Regering belast met het uitwerken van een indienings- en adviseringsprocedure. De minister deelt in zijn adviesvraag mee dat het de bedoeling is om een besluit uit te vaardigen dat per 1 september 2007 in werking kan treden en dat de voorbereiding voor dit besluit momenteel aan de gang is. Om een set objectieve en evenwichtige criteria te bepalen voor de beoordeling van nieuwe structuuronderdelen en om het bestaande aanbod te actualiseren en te rationaliseren, besliste de overheid om zonder uitzondering alle studiegebieden te laten ‘screenen’. De minister vertrouwde deze opdracht toe aan gezamenlijk de administratie, de onderwijsinspectie en de entiteit curriculum, en in nauw overleg met externe deskundigen. Het is de bedoeling dergelijke doorlichting van een studiegebied periodiek te hernemen zodat het studieaanbod kan worden aangepast aan maatschappelijke, technologische en arbeidsmarktontwikkelingen. De overheid paste deze oefening voor het eerst toe op het studiegebied Land- en tuinbouw. De minister kondigt aan dat dit schooljaar ook Muziekinstrumentenbouw, Sport, Tandtechnieken en Voeding aan bod komen. Dit advies gaat in op een aantal algemene aspecten betreffende de programmatieprocedure en het bepalen van het studieaanbod in het voltijds secundair onderwijs. Het tweede gedeelte bevat de visie en de voorstellen van de Raad SO betreffende de screening van het studiegebied Land- en tuinbouw. De sectorcommissie Land- en tuinbouw werkte immers op eigen initiatief van de Vlor ook aan een screening van dit studiegebied. Deze voorstellen worden in het derde deel van het advies afgetoetst aan de voorstellen van de overheid. 2 Deel 1: Algemene bedenkingen - - - - 1 In de periode november 2005 – februari 2006 was een kabinetswerkgroep actief om voorstellen te doen over de procedures en criteria inzake programmatie van structuuronderdelen in het gewoon voltijds secundair onderwijs. Hierin was naast een vertegenwoordiging vanuit de inspectie en het departement onderwijs ook een vertegenwoordiging aanwezig vanuit de vier onderwijskoepels en het Vlorsecretariaat. Op 6 februari 2006 leverde deze kabinetswerkgroep een rapport af met concrete voorstellen ter zake. Dit rapport droeg de volledige instemming van al de vertegenwoordigers en was volgens de Raad SO dan ook de ideale vertrekbasis voor verder overleg. De raad betreurt daarom dat hij sindsdien niet in de gelegenheid gesteld werd om deze voorstellen te bespreken en dat hierover geen verder breed overleg plaatsvond. Het is voor de raad ook niet duidelijk welk standpunt de minister innam ten aanzien van het rapport. Tijdens de werkzaamheden van deze kabinetswerkgroep werden een aantal rondetafelgesprekken gehouden met diverse gesprekspartners (sectoren, hoger onderwijs, secundair onderwijs, volwassenenonderwijs, CLB’s,…. ) over 7 studiegebieden1. Het is echter niet bekend wat nadien met de bevindingen van deze gesprekken gebeurde. De raad is vragende partij om te beschikken over deze informatie. De raad stelt dus vast dat er sedert vorig jaar geen inhoudelijke terugkoppeling plaatsvond van de conclusies van de kabinetswerkgroep naar de onderwijskoepels en de Vlor toe. De raad stelt eveneens vast dat hij nu geconfronteerd wordt met een aantal concrete voorstellen en dat één daarvan een voorafname betekent op de procedure en criteria voor totaal nieuwe structuuronderdelen die in het aangekondigde besluit zullen worden uitgetekend, met name het voorstel voor het nieuwe structuuronderdeel Agro-automatisatie in de derde graad TSO. Daarenboven leiden de voorstellen tot nog ingrijpender wijzigingen binnen het studiegebied Landen tuinbouw door de voorstellen van schrapping van structuuronderdelen. De raad heeft het hier erg moeilijk mee omdat het voor hem niet duidelijk is binnen welke krijtlijnen hij de voorliggende voorstellen rond Land- en tuinbouw moet beoordelen. Hij vraagt dat er in opvolging van de kabinetswerkgroep van vorig jaar spoedig overleg plaatsvindt met de betrokken partners, zowel over de procedure en criteria voor de goedkeuring van totaal nieuwe structuuronderdelen als over de werkwijze en criteria voor de screeningsoperatie die onvermijdelijk samenhangt met de beoordeling van totaal nieuwe structuuronderdelen en het eventueel schrappen of omvormen van bestaande. De raad is trouwens verbaasd dat de criteria op basis waarvan de voorstellen van de overheid tot stand kwamen in de toelichtende tekst niet worden meegedeeld. De raad dringt erop aan dat deze criteria spoedig worden bekend gemaakt en dat de overheid verduidelijkt of het de bedoeling is deze criteria ook te gebruiken voor verdere voorstellen voor totaal nieuwe structuuronderdelen en bij de screening van andere studiegebieden. De raad stelt verder vast dat de overheid bij het uitwerken van haar voorstellen voor het studiegebied Land- en tuinbouw, in het geheel niet op transparante wijze te werk is gegaan. Zo was er geen terugkoppeling mogelijk tussen de werkzaamheden van Volgende studiegebieden kwamen aan bod tijdens deze rondetafelgesprekken: Land- en tuinbouw, Personenzorg, Podiumkunsten, Muziekinstrumentenbouw, Toerisme, Voeding, Grafische technieken, Sport 3 - - - de sectorcommissie van de Vlor en die van de overheidswerkgroep zodat men nu voor het studiegebied Land- en tuinbouw twee uiteenlopende voorstellen heeft. De raad pleit met betrekking tot verdere screeningsoperaties en wijzigingen van het studieaanbod, voor een synergie tussen de werkzaamheden van de overheid en die van de Vlor. De raad is verder van oordeel dat een dergelijke vernieuwingsoperatie best op transparante wijze wordt voorbereid en in samenspraak met de betrokken onderwijsverstrekkers. Gezien de impact van deze vernieuwing is een bottom upbenadering immers aangewezen. De raad stelt bij deze operatie vast dat het een gelukkige omstandigheid is dat hij al een tijd geleden op eigen initiatief met de screening van het studiegebied Land- en tuinbouw begonnen was. Dit gaf de raad de gelegenheid om de adviesvraag van de minister goed voorbereid en met een omlijnde visie aan te pakken. Alleen op die manier kunnen dergelijke veelomvattende voorstellen op een grondige en zinvolle wijze worden beoordeeld. Wanneer de raad met de aangekondigde adviesvragen voor Muziekinstrumentenbouw, Sport, Tandtechnieken en Voeding geconfronteerd zal worden en wanneer dit op dezelfde wijze gebeurt als thans voor Land- en tuinbouw het geval is, zal de raad niet in de gelegenheid zijn om het nodige voorbereidende werk te doen. De raad vraagt daarom dat de overheid de rol van de Raad Secundair Onderwijs ten volle valideert door hem tijdig in de screening te betrekken en te informeren. In dit verband merkt de raad op dat het screeningsdocument van de overheid gedateerd is op 7 november 2006 en dat de Vlor hiervan voor het eerst op 22 februari 2007 op de hoogte werd gesteld. Er gebeurde geen enkele terugkoppeling naar de Vlor toe van de werkzaamheden van de overheid. Dit staat in contrast met de samenstelling van de sectorcommissie waarin onder meer ook vertegenwoordigers van de overheid zijn opgenomen. Voor de verdere werkzaamheden rond screening en daaruit volgende voorstellen rond het studieaanbod, dringt de raad er ten zeerste op aan dat er spoedig duidelijkheid komt over de criteria die de overheid gebruikt en dat er spoedig overleg plaatsvindt om goede afspraken te maken zodat in deze aangelegenheid op constructieve wijze en met de volwaardige betrokkenheid van alle partners kan worden samengewerkt. Het is de raad ook niet bekend met welke groep deskundigen de voorliggende voorstellen van de overheid rond Land- en tuinbouw tot stand kwamen en meer in het bijzonder of, en desgevallend welke, externe deskundigen namens onderwijs betrokken waren. De raad dringt er op aan dat de overheid bij dergelijke operaties vanaf het begin externe deskundigen uit onderwijs betrekt (onderwijsverstrekkers, scholen, de Vlaamse Onderwijsraad) als een prioritaire gesprekspartner, naast deskundigen uit de sectoren. De raad stelt vast dat in de voorstellen van de overheid geen derde leerjaar van de derde graad TSO meer is opgenomen. Weliswaar worden argumenten aangebracht om de bestaande specialisatiejaren TSO te schrappen, maar er wordt niet onderzocht of er nood is aan andere specialisatiejaren TSO. De raad beschouwt dit als een voorafname op de besprekingen rond het hoger beroepsonderwijs. Het is voor de raad op dit ogenblik niet duidelijk welke visie de overheid in het licht van de plannen rond het hoger beroepsonderwijs juist heeft ten aanzien van het inrichten van specialisatiejaren. De overheid heeft hierover weliswaar een discussienota aangekondigd, maar tot op heden vond over deze aangelegenheid nog geen breed overleg plaats. Gezien de huidige stand van zaken in dit dossier is de raad van oordeel dat het perfect mogelijk is om nu derde leerjaren van de derde graad in het studieaanbod van het secundair onderwijs op te nemen en te programmeren om in een latere fase te onderzoeken waar ze structureel thuishoren. 4 - - - In zijn adviesvraag stelt de minister aan de Vlor in het bijzonder de vraag om een link te leggen met (de benamingen van) opleidingen in de sector land- en tuinbouw die voorkomen in andere vormen/niveaus van onderwijs. De raad is van oordeel dat deze afstemming, evenals het bepalen van het opleidingsaanbod voor alle onderwijsvormen en –niveaus, in de bredere context van de aangekondigde Vlaamse kwalificatiestructuur moet worden bekeken. Enkel langs deze weg kan immers vanuit opleidingen efficiënt worden ingespeeld op de gevraagde kwalificaties. De raad is daarom van oordeel dat men in opvolging van de voorliggende concrete voorstellen voor het studiegebied Land- en tuinbouw, pas in een later stadium en in relatie tot de Vlaamse kwalificatiestructuur, kan nadenken over de relatie tussen de verschillende onderwijssectoren. De minister vraagt de Vlor ook aandacht te besteden aan mogelijke overlappingen tussen structuuronderdelen uit meerdere studiegebieden, in casu tussen Biotechnische wetenschappen TSO (Land- en tuinbouw) enerzijds en anderzijds Techniek-wetenschappen TSO (Chemie) en Voedingstechnieken TSO (Voeding). De raad vindt dit een zeer zinvolle vraag en is van oordeel dat deze zeker moeten worden meegenomen tijdens de screeningsoperatie. Deze vraag wordt trouwens best over alle studiegebieden heen beantwoord. Wanneer men immers aan individuele studiegebieden gaat sleutelen en per studiegebied structuuronderdelen gaat toevoegen, wijzigen of schrappen, gaat men in een aantal gevallen voor een bepaalde periode incoherenties in het studieaanbod inbouwen. Noodzakelijke opleidingen zullen dan bijvoorbeeld in het ene studiegebied worden geschrapt zonder dat ze in een ander studiegebied al werden opgericht of aangepast. De raad is daarom van oordeel dat men best in een eerste fase mogelijke overlappingen tussen studiegebieden en studierichtingen in kaart brengt om dit gegeven nadien mee te nemen in de screeningsoperatie, er tegelijk over wakende dat men de aanpassingen aan het studieaanbod op coherente wijze invoert. Tenslotte speelt in deze kwestie ook de band met de Vlaamse kwalificatiestructuur een rol. Om die reden vindt de raad het opportuun om het antwoord op deze vraag voor een later stadium te reserveren. Uit de voorstellen voor de vernieuwing van het studiegebied Land- en tuinbouw, stelt de raad vast dat er bij dergelijke operaties aandacht moet worden besteed aan een tijdpad waarin het uitdovingsscenario en de modaliteiten voor omzettingen / omvormingen (eventueel een concordantietabel) opgenomen moeten zijn. 5 Deel 2: Visie en voorstellen van de Raad SO voor het studiegebied Land- en tuinbouw 1 Situering Vanuit het bureau van de raad secundair onderwijs werd de vraag gesteld om binnen de sectorcommissie land- en tuinbouw te werken aan de ontwikkeling van een toekomstvisie voor het land- en tuinbouwonderwijs. Deze vraag wordt versterkt door de intentie van de minister van onderwijs en vorming om een aantal studiegebieden te screenen in het teken van programmatieaanvragen. Onder impuls van de minister-president, bevoegd voor landbouw, wordt bovendien bijzondere aandacht besteed aan de jongeren in de land- en tuinbouwsector door het opzetten van een aantal projecten waarbij het doel is de visie en de specifieke problemen in de land- en tuinbouw in kaart brengen. Verder wordt in een ander initiatief aandacht besteed aan samenwerkingsvormen en coöperatieve initiatieven binnen de sector. Hierbij wordt een oproep geformuleerd naar onderwijs om samenwerkingsvormen van jongs af aan te leren door specifieke opname in de leerplannen. Vooraleer een voorstel van advies te formuleren over een mogelijk toekomstig opleidingsaanbod voor het studiegebied Land- en tuinbouw heeft de sectorcommissie landen tuinbouw een analyse gemaakt van de huidige ontwikkelingen binnen de sector en het huidige opleidingsaanbod van het secundair onderwijs. Op basis van deze analyse formuleert de Raad Secundair Onderwijs aanbevelingen voor een toekomstgericht land- en tuinbouwonderwijs. Voorafgaand wenst de raad op te merken dat de term landbouw vaak ambigu wordt gebruikt: enerzijds zeer eng in de betekenis van akkerbouw en veeteelt, anderzijds heel ruim voor het geheel van de agrarische sector. Het studiegebied Land- en tuinbouw waarover aanbevelingen worden verstrekt, is zelfs ruimer dan de agrarische sector. 2 Kenmerken van de sector 2.1 Huidige kenmerken en tendensen van de agrarische sector Uit de beleidsnota landbouw, zeevisserij en plattelandsbeleid 2004 van minister-president Yves Leterme kunnen volgende tendensen afgeleid worden voor de agrarische sector: - - de agrarische sector wordt, zoals in alle lidstaten, steeds minder belangrijk als bron van tewerkstelling en toegevoegde waarde. Toch blijft de land- en tuinbouwsector de belangrijkste activiteit voor het platteland, want meer dan 46% van de Vlaamse oppervlakte wordt benut door de beroepsland- en tuinbouw; de primaire landbouw integreert zich steeds meer in het ruimere agrovoedingscomplex. De grenzen tussen de landbouwsector, de industriële en dienstensector vervagen. Daarom moet de rol en de economische betekenis van de landbouw bekeken worden vanuit een ketenbenadering (landbouw als schakel in het complex); 6 - - de groensector zit de jongste jaren flink in de lift. Nooit is de belangstelling voor het particuliere groen, de privé-tuin dus, zo groot geweest. Maar ook de openbare groenaanleg in gewesten, provincies en gemeenten, neemt omwille van ecologische of recreatieve redenen steeds meer ruimte in beslag met de bedoeling deze te vrijwaren voor de verre toekomst, een groene toekomst; binnen de land- en tuinbouwsector moet op zoek gegaan worden naar een evenwicht tussen de economische, de ecologische en de sociale factoren van het productieproces en dit binnen de grenzen van bestaande regelgeving. Productiefactoren - - - ongeveer 70.700 personen zijn in 2003 tewerkgesteld in de Vlaamse land- en tuinbouwsector, waarvan 33,4% niet bestendig. Omgerekend naar voltijdse arbeidskrachten van 20 tot 65 jaar oud betekent dit 49.181 arbeidskrachten. Ten opzichte van 1995 is het aantal volwaardige arbeidskrachten verminderd met bijna 15%. Ongeveer 49% van de landbouwberoepsbevolking is bedrijfsleider; in tegenstelling tot de meeste andere sectoren behoudt de landbouw zijn uitgesproken familiale karakter, met 84% familiale arbeidskrachten; een nagenoeg stabiel landbouwareaal gekoppeld aan een dalende tewerkstelling in de landbouw, leidt tot een toenemende arbeidsproductiviteit. Momenteel bewerkt één volwaardige arbeidskracht gemiddeld 12,9 ha cultuurgrond, een stijging met 20% ten opzichte van 1995; er treedt een duidelijke verschuiving op van de melkproductie naar de vleesproductie. Door het instellen van de melkquota en een stijging van de melkgift per koe enerzijds en het premiestelsel voor zoogkoeien anderzijds, is het aantal melkkoeien aanzienlijk gedaald terwijl het aantal zoogkoeien sterk gestegen is. Wat de intensieve veehouderij betreft, is de varkensstapel na een uitbreiding tot 1999 de laatste jaren gevoelig gedaald. Ten opzichte van 2001 is ook de pluimveestapel gekrompen. Productie-eenheden - het aantal land- en tuinbouwbedrijven is ten opzichte van 1995 teruggelopen met ongeveer 24% tot 36.577 eenheden in 2003. Ook voor 2004 noteert men een verdere daling (35.505 bedrijven). Ongeveer 6% van de land- en tuinbouwbedrijven in Vlaanderen heeft een vennootschap met rechtspersoonlijkheid als juridisch statuut van het bedrijf, terwijl ruim 93% een natuurlijk persoon als bedrijfshoofd heeft. Bovendien werken een aantal land- en tuinbouwbedrijven in samenwerkingsverbanden met het oog op o.a. een versterkte onderhandelingspositie ten opzichte van de distributie en het goedkoper aankopen en gebruiken van grondstoffen en machines. Ongeveer 60% van de erkende landbouwcoöperatieven ligt in Wallonië. In Vlaanderen gaat het hoofdzakelijk om melk- en tuinbouwcoöperatieven, in Wallonië om graancoöperatieven. Bijna 77% van de bedrijven zijn gespecialiseerd (= in hoofdzaak één enkele productierichting), met de rundveehouderij als veruit de belangrijkste specialisatie (32%), gevolgd door de tuinbouw en de akkerbouw. 7 Economische waarde van de Vlaamse land- en tuinbouwsector - - de land- en tuinbouwsector realiseerde in 2003 een omzet van 4.541 miljoen euro (voorlopig cijfer). Veruit het grootste deel is voor rekening van de veeteeltproducten, gevolgd door de tuinbouw- en akkerbouwproducten (verhouding: veeteelt 57,6%; tuinbouw 32,3% en akkerbouw 10,1%). Het intermediair verbruik van de landbouw vertegenwoordigt de waarde van alle, buiten de landbouw aangekochte en totaal verbruikte goederen en diensten die bijdragen aan de landbouwproductie van het beschouwde jaar. De waarde van het intermediair verbruik wordt voor 2003 geraamd op 2.892 miljoen euro, wat neerkomt op een daling met 0,7%. De belangrijkste kostenposten zijn de veevoeders, energie en meststoffen. Ten opzichte van 2002 is vooral de waarde van het verbruik van veevoeders teruggelopen; zoals de voorgaande jaren daalde het aantal volwaardige arbeidskrachten. Voor 2003 wordt het gemiddeld inkomen per voltijds tewerkgestelde arbeidskracht geraamd op 21.984 euro, wat 10,2% hoger is dan in 2002. Het inkomen per volledig tewerkgestelde arbeidskracht in de land- en tuinbouwsector in 2003 bedraagt 65% van het vergelijkbare inkomen in Vlaanderen, wat een verbetering betekent t.o.v. 2002. In de beleidsnota krijgen vier thema’s specifieke aandacht: kwaliteit, innovatie, samenwerking en verjonging. Kwaliteit In het kader van het Programmeringsdocument voor Plattelandsontwikkeling (PDPO) wordt een steunmaatregel uitgewerkt voor alle land- en tuinbouwbedrijfsleiders die zich ertoe verbinden gedurende vijf jaar de land- of tuinbouwproductie op het bedrijf uit te voeren in overeenstemming met deze regelgeving. Innovatie Hoogtechnologische bedrijven, gericht op de wereldmarkt, die inpikken op de recentste ontwikkelingen inzake biotechnologie en productietechnieken, zullen actief zijn naast bedrijven die zich eerder ontwikkelen binnen de Europese marktordening, naast biobedrijven en naast bedrijven die via diversificatie inspelen op uiteenlopende vragen van de Vlaamse thuismarkt. Ze zullen naast en met elkaar een nieuwe toekomst uitbouwen. Landbouw is zeer divers en multifunctioneel. Dit wil zeggen dat naast de economische hoofdfunctie de landbouwbedrijven ook nog andere, veelal niet-vermarktbare goederen en diensten, produceren. Binnen de beroepslandbouw is verbreding een manier om vanuit de kernactiviteit landbouw een extra inkomen te halen. Via verbreding wordt gezocht naar een (bijkomend) inkomen uit (nieuwe) activiteiten, zoals toerisme, zorgboerderijen en het onderhoud van kleine landschapselementen, ... Samenwerking De land- en tuinbouwsector heeft zich traditioneel ingedekt tegen afnamerisico’s door middel van contracten. Contractteelt komt meer voor in de ‘vrije teelten’. De door Europese subsidies ondersteunde sectoren sluiten duidelijk minder contracten af, met uitzondering van de tabaks- en suikerbietenteelt die vanuit Europa sterk gereglementeerd zijn. Het afsluiten van een contract tussen de teler en de afnemer biedt een aantal zekerheden voor beide partijen. Voor de afnemers zijn ze samen te vatten onder de noemer: meer zekerheid qua bevoorrading in hoeveelheden, kwaliteit en prijs. Ook voor de teler betekent contractteelt een vermindering van het ondernemersrisico door afspraken qua prijs, oogst- en 8 afzetmogelijkheden. Via het toekennen van Vlaamse steun wordt de mogelijkheid geschapen om voor de agro-voedingssector ook Europese steun in de wacht te slepen. Verjonging - 2.2 de overheid verkent samen met jongeren de toekomst de overheid neemt initiatieven om tot een meer geïntegreerde aanpak van de bedrijfsovernames te komen de overheid zoekt naar aangepaste juridische bedrijfsstructuren die bedrijfsovernames moeten vergemakkelijken de overheid onderzoekt mogelijke maatregelen om de vertraging van de generatiewisseling tegen te gaan. Evoluties en tendensen in de land- en tuinbouw 2.2.1 Binnen de sector land- en tuinbouw - Evolutie van het aantal land- en tuinbouwbedrijven in het Vlaams Gewest periode 1992-2004 (bron: Nationaal Instituut voor de Statistiek) 60.000 50.000 40.000 30.000 20.000 10.000 20 04 20 03 20 02 20 01 20 00 19 99 19 98 19 97 19 96 19 95 19 94 Evolutie van de gemiddelde oppervlakte (in ha) van de land- en tuinbouwbedrijven periode 1992-2004 (bron: Nationaal Instituut voor de Statistiek) 20 04 20 03 20 02 20 01 20 00 19 99 19 98 19 97 19 96 19 95 19 94 19 93 20,0 18,0 16,0 14,0 12,0 10,0 8,0 6,0 4,0 2,0 0,0 19 92 - 19 93 19 92 0 9 - - - minder bedrijven maar grotere bedrijven. Dat heeft gevolgen voor investeringsgrootte, bedrijfsvoering en kapitaalbehoefte; de toenemende specialisatie (vb. alleen varkens of indien runderen: alleen melkvee, alleen tomaten, productie alleen voor conservenfabriek, enz.); de Europese subsidiëring van de land- en tuinbouw staat onder druk (door de verruiming is er verschuiving van de middelen naar de nieuwe landen); het inkomen van de boer is voor een deel afhankelijk van de subsidies maar meer en meer zal er een beroep worden gedaan op zijn creativiteit, inventiviteit, vakkennis landbouwers worden betaald om natuurgebied te onderhouden (natuurbeheercontracten); een aantal land- en tuinbouwers beperken zich niet tot produceren van land- en tuinbouwproducten, maar verwerken hoeveproducten of bieden andere diensten aan zoals thuisverkoop, hoevetoerisme e.a. ( landbouwdiversificatie); bedrijfsopvolging is een probleem voor de jonge ondernemer. Grote kapitalen en leningen zijn noodzakelijk. Veel geld moet worden geïnvesteerd in fictieve waarden zoals melkquotum e.a.; er is een overaanbod van verschillende land- en tuinbouwproducten op de wereldmarkt; door het stijgen van de bedrijfsgrootte en door de productieomvang neemt de vraag naar goed gekwalificeerd personeel sterk toe; voor tuinbouwers is er het probleem van afzetgebied en de impact van de globalisering bovenop de impact van de energiekost (kan leiden tot teeltkeuze aangepast aan het eigen klimaat) 2.2.2 Vanuit de maatschappij naar de sector Vanuit de maatschappij worden verschillende verwachtingen geformuleerd ten aanzien van de agrarische sector: - vraag naar natuurlijker en gezonder milieu: strenge natuur- en milieunormen; vraag van consument naar gezonde en smakelijke voeding tegen een realistische prijs en met respect voor het milieu; vraag naar keuzemogelijkheden (vb. niet kaas maar honderden kaassoorten) + naar nieuwe producten; versmarkt versus diepvries, stijgende vraag naar ‘voorbereide’ producten; vraag naar meer groen; vraag naar meer hulp bij het onderhoud van groene ruimten; vraag naar het mooie, naar kwaliteit van leven; vraag naar respect voor dieren (vb. kippen niet in legbatterijen, mestkalveren niet in kisten, enz.); angst voor ziekten en gevaren (BSE, dioxine, nu vogelgriep,….) leidt tot vraag naar meer gecontroleerd en veilig voedsel. De overheid grijpt steeds meer in; er wordt steeds meer verwacht: zowel van de mensen, van de producten als van de dienstverlening (steeds hogere eisen); toenemende vraag naar een eerlijke wereldhandel op het gebied van land- en tuinbouwproducten; vraag om vermindering van de Europese landbouwsubsidies ten voordele van andere sectoren 10 2.2.3 Gevolgen Deze verwachtingen creëren een aantal zeer specifieke gevolgen voor de toekomstige agrarische sector: - - de land- en tuinbouwer evolueert van ‘vervuiler’ van het milieu naar ‘beschermer’ van het milieu; de land- en tuinbouwer wordt een stuk van de hele keten (kwaliteit staat voorop) onder meer in het kader van de traceerbaarheid van land- en tuinbouwproducten; het ‘landschap’ wordt kader voor de land- en tuinbouw; de land- en tuinbouwer moet rekening (kunnen) houden met maatschappelijke evoluties en economische factoren en er liefst proactief op inspelen. Naast vakkennis worden creativiteit, inventiviteit, flexibiliteit en toekomstgerichtheid steeds belangrijker. (teelten zijn helemaal veranderd t.o.v. vroeger); onderscheid land- en tuinbouw is niet altijd meer relevant (vb. op een landbouwbedrijf worden ook groenten voor de diepvriessector geproduceerd); belang van een totaalconcept voor een bedrijf; invloed van maatschappelijk denken op gebruikte technieken (vb. geïntegreerde teelten, dierenwelzijn,…) 11 3 Huidig land- en tuinbouwonderwijs 3.1 Aanbod Volgende schema’s geven een overzicht van de nu bestaande structuuronderdelen binnen het land- en tuinbouwonderwijs op secundair niveau. Voltijds secundair onderwijs Beroepssecundair onderwijs Voor wat betreft het beroepssecundair onderwijs (BSO) onderscheidt men in zowel de 2de als de 3de graad vier structuuronderdelen: Dierenzorg, Paardrijden en -verzorgen, Landbouw en tuinbouw. In de 3de graad wordt dit aangevuld met een vijfde structuuronderdeel, namelijk Bloemsierkunst. Via 9 specialisatiejaren kunnen de leerlingen zich na de basisopleiding verder specialiseren in een bepaald onderwerp en het diploma secundair onderwijs behalen. Het beroepssecundair onderwijs is vooral bedoeld om via een eerder praktijkgerichte aanpak leerlingen klaar te stomen om het ouderlijke bedrijf over te nemen of in loondienst te gaan werken. 2de graad BSO 3de graad BSO 1ste en 2de lj. 1ste en 2de lj. 3de lj. Dierenzorg Dierenzorg Paardrijden en -verzorgen Paardrijden en -verzorgen Manegehouder rijmeester Landbouw Landbouw Veehouderij en landbouwteelten Agromanagement Bosbouw Land- en tuinbouwmechanisatie Tuinbouw Tuinbouw Tuinbouwteelten In de praktijk kiezen de BSOleerlingen meestal voor de richtingen Tuinbouw. Verder kan vastgesteld worden dat de laatste jaren er een opmerkelijke leerlingentoename is in de opleiding Dierenzorg. Tuinbouwmechanisatie Groenbeheer en -verfraaiing Bloemsierkunst Bloemsierkunst 12 Technisch secundair onderwijs 2de graad TSO 3de graad TSO Het opleidingsaanbod binnen het 1ste en 2de lj. 1ste en 2de lj. 3de lj. technisch secundair onderwijs wordt gekenmerkt door 4 Biotechnische Biotechnische wetenschappen wetenschappen structuuronderdelen die voorkomen in zowel 2de als 3de graad, namelijk Biotechnische wetenschappen, DierenzorgDierenzorgtechnieken technieken Dierenzorgtechnieken, Landbouwtechnieken en Tuinbouwtechnieken. Een vijfde LandbouwLandbouwLandbouwbijkomend structuuronderdeel, technieken technieken mechanisatie Natuur- en landschapsbeheertechnieken, TuinbouwTuinbouwBedrijfsleiding situeert zich enkel in de 3de graad. technieken technieken land- en tuinbouw Al deze verschillende opleidingen houden een tweevoudige Natuur- en landschapsdoelstelling in zich: enerzijds een beheertechnieken kwalificatie in functie van intrede op de arbeidsmarkt en anderzijds een kwalificatie in functie van vervolgonderwijs in twee 7de jaren of in het hoger onderwijs. Het technisch secundair onderwijs binnen het huidige studiegebied Land- en tuinbouw biedt een brede vorming op wetenschappelijk, technologisch en praktisch vlak. Het bereidt de leerlingen voor op hun latere taak als specialisten in loondienst of als zelfstandig leider van een modern, kwaliteitsgericht bedrijf en op verder studeren. In de praktijk kiezen de TSO-leerlingen meestal voor de richtingen Tuinbouwtechnieken en Biotechnische wetenschappen. De richting Biotechnische wetenschappen vormt een goede basis voor verdere studies met verschillende mogelijkheden in aanverwante of andere wetenschapsdomeinen. DBSO Deeltijds beroepssecundair onderwijs In de rubriek land- en tuinbouw van het deeltijds beroepssecundair onderwijs komen zeven erkende kwalficatiebenamingen voor, namelijk: Voor elke opleiding die leidt tot een kwalificatiegetuigschrift van Deeltijds Beroepssecundair Onderwijs (DBSO) stelt de Vlaamse Onderwijsraad een opleidingskaart op. Dit gebeurt in opdracht van de minister van Onderwijs. Arbeider in bosen natuurbeheer Groenarbeider Medewerker bloemenzaak en tuincentrum Schaal- en schelpdierenkweker Tuinaanlegger Tuinarbeider Deze opleidingskaarten worden nadien door de minister formeel goedgekeurd op basis van een advies van de inspectie. Hierdoor Tuinbouwer krijgen ze een bindend karakter: wie een kwalificatiebenaming wil gebruiken waarvoor al een door de inspectie goedgekeurde opleidingskaart bestaat, moet deze opleidingskaart als norm nemen. Daarom ook zal het departement Onderwijs ervoor zorgen dat alle door de inspectie goedgekeurde opleidingskaarten rechtstreeks ter beschikking worden gesteld van de centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs. 13 Buitengewoon secundair onderwijs In het buitengewoon secundair onderwijs komt de opleiding Tuinbouwarbeider voor in opleidingsvorm 3. BuSO OV3 Tuinbouwarbeider De opleiding verloopt volgens vier fases: - - - - observatiefase (in principe duurt deze fase een schooljaar. De klassenraad kan de duur ervan evenwel in functie van de leerling aanpassen. De leerlingen krijgen naast algemene en sociale vorming ook beroepsgerichte vorming. Deze BGV geeft een initiatie in de opleiding); opleidingsfase (deze fase duurt ten minste 2 volledige schooljaren. De school kan voor BGV pedagogische eenheden vormen over de opleidingen heen, voor zover het over gelijkaardige leerinhouden gaat met dezelfde uitrusting en specialiteit van de leerkracht. Het individuele niveau van de leerlingen moet gerespecteerd worden); kwalificatiefase (de fase duurt ten minste twee volledige schooljaren. De school vormt voor elke opleiding afzonderlijke pedagogische eenheden en organiseert stages die aansluiten bij de gevolgde opleiding. De stage in het eerste jaar van de kwalificatiefase moet gericht zijn op het verwerven van de competenties van de volledige opleiding); integratiefase (de leerling die een kwalificatiegetuigschrift heeft behaald of die daartoe door de klassenraad bekwaam wordt geacht, kan zich vrijwillig inschrijven voor de integratiefase die maximaal een schooljaar duurt). Secundair onderwijs voor sociale promotie De hiernaast staande opleidingen worden aangeboden in het onderwijs voor sociale promotie. Bij de organisatie van het onderwijs voor sociale promotie (afgekort O.S.P.) worden twee modellen gehanteerd: - - OSP lineaire opleidingen modulaire opleidingen Bloemenschikken en - binden Bloementeelt en bloemschikken de lineaire opleidingen: deze opleidingen omvatten Manegehouder een of meerdere leerjaren. De lessen zijn gespreid rijmeester over 32 tot 40 weken in de periode begin september einde juni; Tuinbouw de modulaire opleidingen: bij een modulaire opleiding wordt de leerstof onderverdeeld in een aantal modules. Door deze opdeling kan de cursist binnen Snoeitechnieken een aangeboden leertraject zelf het studiepakket samenstellen en de duur van de studie bepalen. Het centrum voor volwassenenonderwijs heeft een zekere Boomchirurgie vrijheid om een modulaire opleiding over een gedeelte van het jaar of over een heel jaar te spreiden. Dit betekent ook dat de opleidingen op verschillende ogenblikken van het jaar kunnen starten. 14 Hoger onderwijs Hoger onderwijs professionele bachelor academische bachelor master Bachelor in de agroen biotechnologie: agro-industrie Bachelor in de biochemie en de biotechnologie Master in de biochemie Master in de bio-ingenieurswetenschappen: landbouwkunde Master in de diergeneeskunde Bachelor in de agroen biotechnologie: biotechnologie Bachelor in de bioingenieurswetenschap pen Master in de biochemie en de biotechnologie Master in de bio-ingenieurswetenschappen: levensmiddelentechnologie Master in de duurzame ontwikkeling en de menselijke ecologie Bachelor in de agroen biotechnologie: dierenzorg Bachelor in de biologie Master in de bio-informatica Master in de bio-ingenieurswetenschappen: levensmiddelenwetenschap pen en voeding Master in de industriële wetenschappen: biochemie Bachelor in de agroen biotechnologie: groen- en landschapsmanagement Bachelor in de biomedische wetenschappen Master in de bio-ingenieurswetenschappen: bioproceskunde Master in de bio-ingenieurswetenschappen: milieutechnologie Master in de industriële wetenschappen: milieukunde Bachelor in de agroen biotechnologie: groenmanagement Bachelor in de biowetenschappen Master in de bio-ingenieurswetenschappen: biosysteemtechniek Master in de biologie Master in de ingenieurswetenschappen: biomedische ingenieurstechnieken Bachelor in de agroen biotechnologie: landbouw Bachelor in de diergeneeskunde Master in de bioingenieurswetenschappen: bodem- en waterbeheer Master in de biomedische beeldvorming Master in de klinische biologie Bachelor in de agroen biotechnologie: tuinbouw Bachelor in de industriële wetenschappen: milieukunde Master in de bio-ingenieurswetenschappen: bos- en natuurbeheer Master in de biomedische wetenschappen Master in het milieu- en preventie-management Bachelor in de agroen biotechnologie: voedingsmiddelentechnologie Bachelor in het milieuen preventiemanagement Master in de bio-ingenieurswetenschappen: cel- en genbiotechnologie Master in de biomoleculaire wetenschappen Master in de milieutechnologie en de milieuwetenschappen Bachelor in de biomedische laboratoriumtechnologie Master in de bio-ingenieurswetenschappen: chemie en bioprocestechnologie Master in de biowetenschappen: landbouwkunde Master in de monumenten- en landschapszorg Bachelor in de landschaps- en tuinarchitectuur Master in de bio-ingenieurswetenschappen: katalytische technologie Master in de biowetenschappen: tuinbouwkunde Master in de milieuwetenschappen Bachelor in de milieuzorg Master in de bio-ingenieurswetenschappen: land- en bosbeheer Master in de biowetenschappen: voedingsindustrie 15 3.2 Leerlingenaantallen en evolutie Voltijds secundair onderwijs 2de graad 1400 504 281 150 465 2005-2006 TSO Biotechnische wetenschappen Dierenzorgtechnieken Landbouwtechnieken Tuinbouwtechnieken Natuur- en landschapsbeheertechnieken Bedrijfsleiding land- en tuinbouw Landbouwmechanisatie BSO Dierenzorg Landbouw Paardrijden en -verzorgen Tuinbouw Bloemsierkunst Agromanagement Bosbouw Groenbeheer en -verfraaiing Land- en tuinbouwmechanisatie Manegehouder-rijmeester Tuinbouwmechanisatie Tuinbouwteelten Veehouderij en landbouwteelten TOTAAL TSO + BSO 1072 289 151 64 568 2472 3de graad 1100 440 88 181 380 11 913 87 178 55 549 44 2013 spec. jaar TOT. 39 2539 944 369 331 845 11 3 36 2318 376 329 119 1117 88 14 15 114 38 19 12 33 44 4857 3 36 333 44 14 15 114 38 19 12 33 44 372 Evolutie leerlingenaantallen in studiegebied Land- en tuinbouw 6000 5000 4000 TSO 3000 BSO TOTAAL 2000 1000 0 19981999 19992000 20002001 20012002 20022003 20032004 20042005 20052006 16 Evolutie leerlingenaantallen in TSO en BSO (over alle studiegebieden) 180000 160000 140000 120000 TSO 100000 BSO 80000 totaal 60000 40000 20000 0 19981999 19992000 20002001 20012002 20022003 20032004 20042005 Evolutie leerlingenaantallen in het studiegebied Land- en tuinbouw per cluster Op basis van het statistisch jaarboek worden in onderstaande tabel telkens de leerlingen genomen van het 1ste leerjaar van de 3de graad of het 3de leerjaar van de 3de graad. De leerlingenaantallen gelden telkens voor de leerlingen van het vijfde jaar of het zevende specialisatiejaar (*). De verschillende studierichtingen worden hierbij ondergebracht in drie clusters, namelijk dieren (1), planten (2), natuur en milieu (3). cluster 1 → Dierenzorgtechnieken, Dierenzorg, Manegehouder-rijmeester (*), Paardrijden en -verzorgen, Veehouderij en landbouwteelten (*) cluster 2 → Bedrijfsleiding land- en tuinbouw (*), Landbouwmechanisatie (*), Landbouwtechnieken, Tuinbouwtechnieken, Agromanagement (*), Bloemsierkunst, Bloemsierkunst (*), Land- en tuinbouwmechanisatie (*), Landbouw, Landbouwdiversificatie, Landbouwteelten, Tuinbouw, Tuinbouwmechanisatie (*), Tuinbouwteelten (*) cluster 3 → Natuur- en landschapsbeheertechnieken, Bosbouw, Groenbeheer- en verfraaiing - - 1200 1000 800 cluster dieren (1) cluster planten (2) 600 cluster natuur en milieu (3) 400 200 0 1996- 1997- 1998- 1999- 2000- 2001- 2002- 2003- 2004- 2005- 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 17 Deeltijds beroepssecundair onderwijs schooljaar 2004-2005 Jongens Meisjes Totaal Arbeider in bos- en natuurbeheer 11 2 13 Groenarbeider 28 4 32 Tuinaanlegger 22 - 22 Tuinbouwarbeider 18 1 19 Tuinbouwer 1 - 1 Medewerker bloemenzaak en tuincentrum - - - 80 7 87 In het schooljaar 2004-2005 volgden 87 leerlingen een DBSO-opleiding uit de rubriek landen tuinbouw, dit ten opzichte van 6.380 leerlingen in totaal voor alle DBSO-opleidingen. Buitengewoon secundair onderwijs schooljaar 2004-2005 Jongens Meisjes Totaal Tuinbouw 72 8 80 Tuinbouwarbeider 492 62 554 564 70 634 In het schooljaar 2004-2005 volgden 634 leerlingen een opleiding land- en tuinbouw in het buitengewoon secundair onderwijs – opleidingsvorm 3, dit ten opzichte van 11.936 leerlingen in totaal voor alle opleidingen. Secundair onderwijs voor sociale promotie referteperiode 1/2/2004 - 31/1/2005 Lineair Modulair Tot. M V T M V T Bloementeelt en bloemschikken - - - 15 443 458 458 Bloemenschikken en –binden - 25 25 - - - 25 Boomchirurgie 14 5 19 - - - 19 Manegehouder-rijmeester 10 13 23 - - - 23 Snoeitechnieken 19 9 28 - - - 28 Tuinbouw 20 14 34 123 36 159 193 63 66 129 138 479 617 746 18 Gedurende de referteperiode 1/2/2004 – 31/1/2005 waren 746 cursisten ingeschreven voor een opleiding binnen dit studiegebied in het secundair onderwijs voor sociale promotie op een totaal van 291.237 cursisten voor het volledige aanbod. 3.3 Spreiding opleidingaanbod Voltijds secundair onderwijs Scholen 1 2 3 4 VILVOORDE - Koninklijk Technisch Atheneum HORTECO GEEL - KOGEKA 7 STABROEK - Provinciaal Instituut voor Technisch Onderwijs SINT-TRUIDEN - Onze-Lieve-Vrouw 1 14 15 16 17 18 5 6 7 8 9 10 11 12 13 ROESELARE - Vrij Agro- en Biotechnisch Instituut HOOGSTRATEN - Vrij Instituut voor Technisch Onderwijs TONGEREN - Provinciaal Instituut voor Biotechnisch Onderwijs BOCHOLT - Biotechnicum OEDELEM - Land- en Tuinbouwinstituut 't Brugse Vrije TORHOUT - Vrij Land- en Tuinbouwinstituut POPERINGE - Vrij Technisch Instituut SINT-NIKLAAS - Technisch Instituut Sint-Isidorus OUDENAARDE - Vrij Landelijk Instituut 19 20 21 22 23 24 25 26 27 EEKLO - Sint-Leoinstituut BILZEN - Koninklijk Technisch Atheneum II BILZEN - Middenschool van het Gemeenschapsonderwijs ANDERLECHT - Elishout, school voor voeding MERCHTEM - Gemeentelijke Technische Tuinbouwschool HERENTALS - Technisch Instituut Scheppers MECHELEN - Provinciaal Instituut voor Tuinbouwonderwijs LEUVEN - De Wijnpers - Provinciaal onderwijs KORTRIJK - Provinciaal Technisch Instituut MELLE - Koninklijk Technisch Atheneum Tuinbouwschool Melle WETTEREN - Scheppersinstituut GENT – Koninklijk Technisch Atheneum AARSCHOT – Damiaaninstituut NIEUWPOORT – Sint-Bernarduscollege 19 Studierichtingen in scholen - Dierenzorg - BSO (2de en 3de graad) → scholen 1-2-3-4-5 Landbouw - BSO (2de en 3de graad) → scholen 2-3-5-6-7-8-9-10-11-12-13-14 Paardrijden en -verzorgen - BSO (2de en 3de graad) → scholen 10-15-16 Tuinbouw - BSO (2de en 3de graad) → scholen 1-3-4-5-6-7-9-10-11-12-13-14-17-1819-20-21-22-23-24 Bloemsierkunst – BSO (3de graad) → scholen 20-22 Agromanagement- BSO 7de leerjaar (3de graad) → scholen 7 Bloemsierkunst - BSO 7de leerjaar (3de graad) → scholen 9-20-21-22-23-24 Groenbeheer en -verfraaiing - BSO 7de leerjaar (3de graad) → scholen 1-4-5-9-1213-18-19-20-21-22-23-24 Land- en tuinbouwmechanisatie - BSO 7de leerjaar (3de graad) → scholen 3-11-25 Mangegehouder-rijmeester - BSO 7de leerjaar (3de graad) → scholen 10-15 Tuinbouwteelten - BSO 7de leerjaar (3de graad) → scholen 5-6-10-14-18 Veehouderij en landbouwteelten - BSO 7de leerjaar (3de graad) → scholen 2-8-1012-13-14 Biotechnische wetenschappen - TSO (2de en 3de graad) → scholen 1-2-3-4-5-6-7-89-10-12-13-18-19-20-21-22-23-24-26-27 Dierenzorgtechnieken - TSO (2de en 3de graad) → scholen 1-2-5-18 Landbouwtechnieken - TSO (2de en 3de graad) → scholen 2-3-5-6-7-8-9-10-11-1213-14 Tuinbouwtechnieken - TSO (2de en 3de graad) → scholen 1-3-4-5-6-7-9-10-11-1213-14-17-18-19-20-21-22-23-24 Natuur- en landschapsbeheertechnieken - TSO (3de graad) → scholen 9 Bedrijfsleiding land- en tuinbouw - TSO 7de leerjaar (3de graad) → scholen 23 Bosbouw - BSO 7de leerjaar (3de graad) → scholen 1 Landbouwmechanisatie - TSO 7de leerjaar (3de graad) → scholen 24-25 Tuinbouwmechanisatie - BSO 7de leerjaar (3de graad) → scholen 20 20 Deeltijds beroepssecundair onderwijs Scholen 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 LAKEN - Instituut Anneessens-Funck ANTWERPEN - Stedelijk Polytechnisch Instituut TURNHOUT - Vrije Technische Scholen van Turnhout LEUVEN - K.A. GENK - K.T.A. II Villers POPERINGE - V.T.I. GENT - Hoger Technisch Instituut Sint-Antonius OOSTAKKER - K.T.A. II Sint-Amandsberg - Oostakker DENDERMONDE - V.T.I. HALLE – Don Bosco Technisch Instituut TONGEREN – Technicum SINT-TRUIDEN – Technicum KORTRIJK – V.T.I. 2 Opleidingen - Arbeider in bos- en natuurbeheer → 2 Groenarbeider → 1-2-3-4-5-6-7-8-9 Tuinaanlegger → 2-4-6-10 Tuinbouwarbeider → 6-11-12-13 Tuinbouwer → 8-13 Medewerker bloemenzaak en tuincentrum → 6 21 Buitengewoon secundair onderwijs Volgende scholen voor buitengewoon secundair onderwijs bieden de opleiding “tuinbouwarbeider” aan (de opleiding “tuinbouw” wordt niet meer ingericht): 1 OPWIJK - Gemeentelijke School Buitengewoon Secundair Onderwijs 2 3 4 5 6 ROOSDAAL - Buitengewoon Secundair Onderwi js Sint-Franciscus VILVOORDE - Stedelijke School Buitengewoon Secundair Onderwijs ANTWERPEN 5 - Stedelijk Instituut voor Buitengewoon Secundair Onderwijs Stuivenberg OUD-TURNHOUT - Vrij Instituut voor Buitengewoon Onderwijs De Ring KASTERLEE - Secundaire School voor Buitengewoon Onderwijs van het Gemeenschapsonderwijs De Mast SINT-JOB-IN-'T-GOOR - Vrije Gesubsidieerde BuSO school Kristus-Koning 'S GRAVENWEZEL - Secundaire School voor Buitengewoon Onderwijs van het Gemeenschapsonderwijs Zonnebos WUUSTWEZEL - Bu.S.O. Berkenbeek HEVERLEE - Secundaire Instituut voor Buitengewoon Onderwijs van het Gemeenschapsonderwijs Woudlucht AARSCHOT - Stedelijke School Buitengewoon Secundair Onderwijs De Brug LUMMEN - Buitengewoon Secundair Onderwijs Sint-Ferdinand GENK - Bu.S.O. De Wissel Intercommunale School Buitengewoon Secundair Onderwijs GENK - Secundaire School voor Buitengewoon Onderwijs van het Gemeenschapsonderwijs De Richter TONGEREN - Secundaire School voor Buitengewoon Onderwijs van het Gemeenschapsonderwijs LOMMEL - Secundaire School voor Buitengewoon Onderwijs van het Gemeenschapsonderwijs Zonneweelde SINT-ANDRIES - Secundaire School voor Buitengewoon Onderwijs van het Gemeenschapsonderwijs De Varens ASSEBROEK - Buitengewoon Secundair Onderwijs Haverlo MIDDELKERKE - Buitengewoon Secundair Onderwijs Ter Strepe MARKE - Secundaire School voor Buitengewoon Onderwijs van het Gemeenschapsonderwijs Ter Bruyninge ROESELARE - Buitengewoon Secundair Onderwijs Sint-Idesbald MOORSLEDE - Buitengewoon Secundair Onderwijs Sint-Idesbald POPERINGE - Vrije school voor Buitengewoon Beroepsonderwijs - VSBBO GENT - Buitengewoon Secundair Onderwijs Sint-Jozef GENT - Stedelijk Buitengewoon Secundair Onderwijs Instituut Bert Carlier GENTBRUGGE - Buitengewoon Secundair Onderwijs Sint-Gregorius SINT-NIKLAAS - Buitengewoon Secundair Onderwijs Vrije Technische Scholen AALST - Secundair Instituut voor Buitengewoon Onderwijs van het Gemeenschapsonderwijs De Horizon 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 22 Secundair onderwijs voor sociale promotie Centra volwassenenonderwijs 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 ANDERLECHT - CVO Elishout COOVI HERENTALS - CVO DTL Herentals HEUSDEN-ZOLDER - CVO Heusden-Zolder BRUGGE - CVO Vrij Technisch Instituut Brugge KORTRIJK - CVO Kortrijk-Menen-Tielt LOKEREN - CVO Lokeren - Hamme -Zele - Dendermonde GENT - CVO Instituut voor Volwassenenvorming de Avondschool ZELZATE - CVO ISBO TURNHOUT – CVO LBC-NVK KORTRIJK - CVO Provinciaal Technisch Instituut Opleidingen in CVO’s - Bloementeelt en bloemschikken → 1-2-3-4-5-6 Bloemenschikken en –binden → 7 Boomchirurgie → nihil Manegehouder-rijmeester → 8 Snoeitechnieken → nihil Tuinbouw → 1-2-3-7-8-9-10 23 3.4 Werkverwachtingen van schoolverlaters in het land- en tuinbouwonderwijs 2 In het kader van een onderzoek naar de optimale schaalgrootte van de glastuinbouwbedrijven werd onderzocht welke werkverwachtingen schoolverlaters in het land- en tuinbouwonderwijs in Vlaanderen hebben. Op de bedrijven met een optimale schaalgrootte zal de bedrijfsleider een goede opleiding moeten genoten hebben en er zal een grotere behoefte zijn aan geschoold personeel. Om een beter inzicht te krijgen in het potentieel aan toekomstige bedrijfsleiders en geschoolde werknemers werd er in 2002 een enquête georganiseerd bij de laatstejaarsstudenten van de scholen met land- en tuinbouwonderwijs in Vlaanderen waarin werd gevraagd naar de werkverwachtingen van de schoolverlaters. Ruim 80 % van de laatstejaars van het land- en tuinbouwonderwijs namen deel aan deze enquête, zij behoorden tot één van de vier volgende studieniveaus: beroepsonderwijs, technisch onderwijs, graduaatonderwijs en studies voor industrieel ingenieur. Slechts van één op drie laatstejaars hebben de ouders een land- of tuinbouwbedrijf, of een bedrijf voor tuinaanleg. In totaal zijn 26 % van de studenten afkomstig van een landbouwbedrijf, 6 % van een tuinbouwbedrijf en 2 % van een bedrijf voor tuinaanleg. Van de studenten die deelnamen aan de enquête bleek het aandeel van studenten afkomstig van een land- of tuinbouwbedrijf toe te nemen met toenemend niveau van de studies. Opmerkelijk is dat vrij veel laatstejaars, namelijk 36 %, nog verder wil studeren. In het beroepsonderwijs wil één op drie verder studeren, in het technisch onderwijs wil niet minder dan 60 % nog verder studeren Van de graduaatstudenten wil 17 % verder studeren en van de industrieel ingenieurs wil nog 10 % verder studeren. Van al de studenten die willen verder studeren zijn er bijna 70 % die verder willen studeren in een studierichting die te maken heeft met land- of tuinbouw; 14 % van de laatstejaars heeft nog niet beslist welke studies zij zullen volgen. Van de studenten van wie de ouders een land- of tuinbouwbedrijf hebben zijn er 31 % die verder zullen studeren. Van de studenten die niet verder zullen studeren zullen er onmiddellijk na het beëindigen van de studies 17 % meewerken op het ouderlijk bedrijf; dit is 29 % van het aantal studenten van wie de ouders een land- of tuinbouwbedrijf hebben. Slechts 10 % van de studenten die op de arbeidsmarkt komen willen onmiddellijk na het afstuderen met een nieuw bedrijf van start gaan. Van alle laatstejaars die niet zullen verder studeren zijn er slechts 20 % die na het beëindigen van hun studies aan de slag willen in een sector die volledig buiten de land- en tuinbouwsector ligt. Bijna de helft van de laatstejaars die niet verder studeren verklaren dat zij na de vakantie reeds werk zullen hebben. Van de laatstejaars die niet verder zullen studeren hebben meer dan de helft van de leerlingen uit het beroepsonderwijs reeds werk, in het technisch onderwijs is dit acht op tien. Bij de graduaatstudenten heeft 29 % van diegenen die niet verder studeren reeds werk, en van de industrieel ingenieurs heeft nog niemand werk. Bij de jongens heeft meer dan de helft die niet meer verder studeren reeds werk na de vakantie, bij de meisjes is dit met 26 % beduidend minder. Op langere termijn verwacht 21 % van de laatstejaars om het ouderlijk bedrijf over te nemen; dit komt er op neer dat 58 % van de laatstejaars waarvan de ouders een bedrijf hebben dit op termijn willen overnemen. Van de laatstejaars van het beroepsonderwijs denken twee op drie eraan het ouderlijk bedrijf over te nemen, in het technisch onderwijs is dit 72 %. Van de graduaatstudenten wil 43 % het ouderlijk bedrijf overnemen, en van de industriële ingenieurs 2 Verspecht A. e.a., “Werkverwachtingen van schoolverlaters in het land- en tuinbouwonderwijs in Vlaanderen”, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Centrum voor Landbouweconomie, publicatie n° 1.02, Brussel, maart 2003 24 zal slechts één op tien, waarvan de ouders een bedrijf hebben, dit bedrijf overnemen. Van de laatstejaars wil 24 % later een eigen bedrijf opstarten. In totaal willen bijna de helft van de laatstejaars uit het land- of tuinbouwonderwijs later bedrijfsleider worden. Van deze toekomstige bedrijfsleiders wil 45 % een landbouwbedrijf leiden, 15 % wil een tuinbouwbedrijf leiden, 23 % wil een bedrijf voor tuinaanleg en 17 % wil een ander bedrijf leiden. Uit de gegevens van de 15 mei landbouwtelling van het NIS blijkt dat de meeste jonge bedrijfsleiders een landbouwopleiding hebben gehad. Men mag dan ook aannemen dat de toekomstige bedrijfsleiders bijna allemaal een dergelijke opleiding zullen hebben genoten en dat de studenten van het land- en tuinbouwonderwijs het grootste potentieel zullen leveren voor de toekomstige bedrijfsleiders. Bij de afgestudeerden van 2002 zou hier tegenover een potentieel van toekomstige bedrijfsleiders staan van 207 voor een landbouwbedrijf en 69 bedrijfsleiders voor een tuinbouwbedrijf. Indien men aanneemt dat een gemiddelde beroepsloopbaan 40 jaar bedraagt zouden er voor Vlaanderen elk jaar 475 landbouwbedrijven en 138 tuinbouwbedrijven met een beroepsmatig karakter moeten bijkomen om de bedrijven die stoppen te vervangen. Het potentieel aan nieuwe bedrijfsleiders zou dan ongeveer de helft bedragen van de behoefte aan nieuwe bedrijfsleiders. De nieuwe bedrijven zullen om optimaal te kunnen werken groter moeten zijn dan het gemiddelde bedrijf zodat er minder nieuwe bedrijven zullen nodig zijn om het productiepotentieel op peil te houden. Anderzijds is het echter lang niet zeker dat alle jongeren die nu de ambitie hebben om later bedrijfsleider te worden dit ook werkelijk zullen doen. Veel zal afhangen van de hinderpalen die zij zullen aantreffen op de weg naar een eigen bedrijf. Minder dan 5 % van de laatstejaars ziet zichzelf als loontrekkende op een tuinbouwbedrijf. Het werk op een bedrijf voor tuinaanleg heeft wat meer succes, 7,5 % van de laatstejaars zou later als loontrekkende willen werken op een dergelijk bedrijf. Uit het onderzoek blijkt dat jongeren in de eerste plaats belang hechten aan een goed inkomen. In de tweede plaats, en vrij dicht bij de wens van een goed inkomen, verwachten zij dat hun job gevarieerd werk zou bieden. Op ruime afstand wordt belang gehecht aan persoonlijke onafhankelijkheid en zelfstandigheid en aan het werken met planten en dieren. Opmerkelijk is dat door de jongeren weinig belang wordt gehecht aan vaste uren; bijna de helft van de jongeren zet dit op de laatste plaats. Opmerkelijk is dat naarmate het studieniveau toeneemt het belang van een goed inkomen vermindert en dat gevarieerd werk aan belang wint. Dit kan worden verklaard doordat de studenten van de hogere studieniveaus weten dat zij omwille van hun diploma reeds verzekerd zijn van een vrij goed loon. Uit diepte-interviews met verschillende actoren uit de sector (technische adviseurs van banken, voorlichters, vertegenwoordigers van veilingen en proefstations, telers) blijkt ook dat het minder goede imago van de land- en tuinbouwsector veel ouders (voornamelijk ouders met een land- of tuinbouwbedrijf) er toe aanzet om hun kinderen niet te laten studeren in het land- en tuinbouwonderwijs. De sector zal zelf inspanningen moeten doen om zijn imago te verbeteren, een imago dat voor een deel te lijden heeft gehad onder het pessimisme van de sector zelf. Weinig jongeren zullen voor zichzelf een toekomst zien in een sector die weinig rooskleurige vooruitzichten geeft op een goede toekomst. Toch blijkt uit de diepte-interviews dat, hoewel er uiteraard problemen zijn, de actoren uit de sector toch een positief beeld hebben van de toekomstmogelijkheden in de land- en tuinbouw. 25 3.5 Tendensen binnen onderwijs Naast de algemene vakken en de geïntegreerde leerpakketten, waarin theorie en praktijk nauw worden verweven, wordt ook een complementair gedeelte gegeven over een bepaald onderwerp. Op deze manier kunnen scholen zich onderscheiden. De scholen richten zich op nieuwe tendensen op de arbeidsmarkt, zo wordt inderdaad sterk de nadruk gelegd op groenvoorziening en biotechnologie. De trends die in de landbouw worden waargenomen worden zoveel mogelijk opgenomen in het lessenpakket. Zo worden items als biologische landbouw en landbouwdiversificatie verwerkt in het lessenpakket. Dit lessenpakket wordt voorgelegd aan de sector. Bijblijven op technologisch gebied is een must voor leerkrachten. Dit is niet steeds evident. Zij proberen dit zo goed mogelijk op te lossen door samen te werken met proefstations, universiteiten, veilingen, landbouwers en zelfs leveranciers van machines zodanig dat de school kan beschikken over een up-to-date machinepark (Van Bossuyt P., 2002). De leerkrachten vinden dat de sector meer ondersteunend zou dienen te werken. Nu keurt de sector het leerplan goed, maar eigenlijk zou het omgekeerd dienen te gebeuren: de sector zou beroepsprofielen moeten opstellen die dan vertaald kunnen worden in een leerplan. De meeste leerkrachten hopen op een veelvuldige en praktijkgerichte samenwerking tussen de sector en het onderwijs. Binnen onderwijs in de meer brede betekenis wordt de laatste tijd meer aandacht besteed aan competentieontwikkeling. De ontwikkeling van een overkoepelende kwalificatiestructuur kan hieraan een wezenlijke bijdrage leveren. De zichtbaarheid van kwalificaties zal wellicht ook de aantrekkingskracht van naastliggende of bovenliggende kwalificaties verhogen en mensen stimuleren om ook een andere kwalificatie te halen. Op termijn zal de kwalificatiestructuur ook een duidelijke rol spelen bij het ontwerpen van opleidingen. Van elke opleiding zou duidelijk moeten zijn tot welke kwalificatie(s) ze leidt. 4 Afstemming onderwijs - arbeidsmarkt 4.1 Aantrekkelijkheid van het land- en tuinbouwonderwijs Zowel onderwijs als de sector zijn het er volledig over eens dat ouders en hun kinderen niet zo gemakkelijk meer kiezen voor het land- en tuinbouwonderwijs omdat het beeld dat over de sector wordt opgehangen vrij somber is. Ouders zouden er de voorkeur aan geven om hun kinderen een algemene opleiding te laten volgen zodanig dat zij in hun verdere studies nog alle richtingen uitkunnen. De onderwijssector, en meer specifiek het land- en tuinbouwonderwijs, heeft hierop ingespeeld door nieuwe tendensen te volgen op de arbeidsmarkt zoals groenvoorziening en biotechnologie en de jongeren meer aan te spreken op hun verwachtingen (belang dat zij hechten aan een job met gevarieerd werk, het werken met planten en dieren, persoonlijke onafhankelijkheid en zelfstandigheid bij de uitvoering van de job, enz.). Vanuit onderwijs worden de nodige initiatieven genomen door een duidelijker en aantrekkelijker opleidingsaanbod te formuleren en “joy of learning” centraal te stellen in alle opleidingen. 26 4.2 Aansluiting onderwijs – arbeidsmarkt De interactie tussen onderwijs en arbeidsmarkt verloopt niet altijd even vlot. Onderwijs kan inderdaad de evoluties in de sector niet altijd even snel opvolgen omwille van onder andere het probleem van onvoldoende middelen. Een grotere ondersteuning vanuit de sector kan hiertoe een bijdrage leveren. De technologische evolutie van de moderne land- en tuinbouw vindt immers zo snel plaats dat het praktisch zeer moeilijk wordt om deze bij te houden. Diegenen die vandaag afstuderen zullen zich tijdens hun verdere beroepsloopbaan ongetwijfeld verder moeten bijscholen om de snelle evolutie te kunnen bijhouden. Een goede polyvalente basiskennis moet hen in staat stellen om ook in de toekomst nieuwe kennis te verwerven en te verwerken. 4.3 Werkzoekende schoolverlaters uit het studiegebied Land- en tuinbouw 3 Jaarlijks voert de VDAB een onderzoek uit naar de pas afgestudeerden in hun zoektocht naar een eerste job. Deze afgestudeerden worden gedurende een jaar opgevolgd. Deze studie beantwoordt onder meer de belangrijke vraag naar de tewerkstellingskansen die de verschillende studierichtingen bieden en schetst een algemeen beeld van de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt. Voor wat betreft het studiegebied Land- en tuinbouw werden in de studie 2004-2005 volgende gegevens opgenomen voor de verschillende onderscheiden niveaus. Hierbij wordt opgemerkt dat voor wat betreft de opleidingen m.b.t. dierenzorg nog geen gegevens beschikbaar zijn. Niveau DBSO Binnen dit niveau vinden we de schoolverlaters terug na het beëindigen van een opleiding in het deeltijds beroepssecundair onderwijs. RUBRIEK LAND- EN TUINBOUW NIVEAU DBSO TOTAAL Aantal schoolverlaters 36 2.842 78.796 Aantal inschrijvingen VDAB 23 2.330 56.952 63,9 % 82,0 % 72,3 % 6 1.013 12.046 16,7 % 35,6 % 15,3 % 2 326 5.253 5,6 % 11,5 % 6,7 % % t.o.v. aantal schoolverlaters Aantal nog werkzoekend na 1 jaar % t.o.v. aantal schoolverlaters Aantal zonder werkervaring % t.o.v. aantal schoolverlaters 3 Werkzoekende schoolverlaters in Vlaanderen. 21ste studie 2004-2005. Werken kan je leren. De overstap van school naar werk. Brussel, VDAB Databeheer en –analyse. 27 18% van alle schoolverlaters uit het DBSO schreef zich niet in als werkzoekende bij de VDAB omdat ze rechtstreeks doorstroomden naar de arbeidsmarkt. Voor wat betreft de DBSO-opleidingen uit de rubriek Land- en tuinbouw is dit 36,1%. 35,6% van de schoolverlaters uit het DBSO is 1 jaar na het verlaten van de school nog steeds werkzoekend. Dit tegenover 16,7% voor alle opleidingen uit de rubriek Land- en tuinbouw. Ten opzichte van de andere rubrieken binnen DBSO kan besloten worden dat de rubriek Land- en tuinbouw in DBSO de enige is die goed scoort op het vlak van tewerkstelling na de opleiding. Niveau BSO2 Op het niveau BSO2 vinden we de schoolverlaters terug na het beëindigen van een opleiding in het beroepssecundair onderwijs van de 2de graad (leerlingen die in het SO van de 3de graad hun studies vroegtijdig stopzetten maar voordien BSO2 volgden, worden naar dit niveau teruggezet). De schoolverlaters uit het buitengewoon secundair onderwijs die opgeleid worden voor het reguliere arbeidscircuit (OV3) worden ook bij BSO2 ondergebracht, evenals diegenen die na het BuSO nog een alternerende opleiding volgden. STUDIEGEBIED LAND- EN TUINBOUW NIVEAU BSO2 TOTAAL Aantal schoolverlaters 163 4.000 78.796 Aantal inschrijvingen VDAB 142 3.419 56.952 87,1 % 85,5 % 72,3 % 52 1.468 12.046 31,9 % 36,7 % 15,3 % 16 587 5.253 9,8 % 14,7 % 6,7 % % t.o.v. aantal schoolverlaters Aantal nog werkzoekend na 1 jaar % t.o.v. aantal schoolverlaters Aantal zonder werkervaring % t.o.v. aantal schoolverlaters Voor het studiegebied Land- en tuinbouw niveau BSO2 waren 31,9% van het totaal aantal schoolverlaters nog werkzoekend na 1 jaar (dit tegenover 36,7% voor alle studiegebieden). Niveau TSO2 In dit niveau vinden we de schoolverlaters terug na het beëindigen van een opleiding in het technisch secundair onderwijs van de 2de graad (leerlingen die in het SO van de 3de graad hun studies vroegtijdig stopzetten maar voordien TSO2 volgden, worden naar dit niveau teruggezet). 28 STUDIEGEBIED LAND- EN TUINBOUW NIVEAU TSO2 TOTAAL Aantal schoolverlaters 19 1.262 78.796 Aantal inschrijvingen VDAB 12 856 56.952 63,2 % 67,8 % 72,3 % 4 338 12.046 21,1 % 26,8 % 15,3 % 2 188 5.253 10,5 % 14,9 % 6,7 % % t.o.v. aantal schoolverlaters Aantal nog werkzoekend na 1 jaar % t.o.v. aantal schoolverlaters Aantal zonder werkervaring % t.o.v. aantal schoolverlaters 32,2% van alle schoolverlaters uit het TSO2 schreef zich niet in als werkzoekende bij de VDAB en stroomde dus rechtstreeks door van de school naar de arbeidsmarkt. Dit tegenover 36,8% voor schoolverlaters uit het volledige studiegebied Land- en tuinbouw. Voor het studiegebied Land- en tuinbouw niveau TSO2 waren 21,1% van het totaal aantal schoolverlaters nog werkzoekend na 1 jaar (dit tegenover 26,8% voor alle studiegebieden). 29 Niveau BSO3 Bloemsierkunst (3) Bosbouw (3) Groenbeheer en –verfr. (3) Landbouwdiversificatie (3) Landbouwteelten (3) Land- en tuinbouwmech. (3) Manègehouder-rijmeester (3) Tuinbouwmechanisatie (3) Tuinbouwteelten (3) Veehouderij (3) 26 8 48 28 10 111 3 29 4 25 13 51 33 396 14.192 78.796 Aantal inschrijvingen VDAB 6 11 6 27 23 8 83 2 18 2 18 12 37 23 276 11.107 56.952 % t.o.v. aantal schoolverlaters 85,7% 42,3% 75,0% 56,3% 82,1% 80,0% 74,8% 66,7% 62,1% 50,0% 72,0% 92,3% 72,5% 69,7% 69,7% 78,3 % 72,3 % Aantal nog werkzoekend na 1 jaar 2 2 2 8 3 0 11 1 2 0 4 3 3 4 45 2.336 12.046 % t.o.v. aantal schoolverlaters 28,6% 7,7% 25,0% 16,7% 10,7% 0,0% 9,9% 33,3% 6,9 % 0,0 % 16,0% 23,1% 5,9 % 12,1% 11,4% 16,5 % 15,3 % Aantal zonder werkervaring 1 1 1 1 1 0 7 1 2 0 1 0 0 0 16 910 5.253 % t.o.v. aantal schoolverlaters 14,3% 3,8% 12,5% 2,1% 3,6% 0,0% 6,3% 33,3% 6,9 % 0,0% 4,0 % 0,0 % 0,0 % 0,0 % 4,0% 6,4 % 6,7 % TOTAAL NIVEAU BSO3 Tuinbouw 7 STUDIEGEBIED LAND- EN TUINBOUW Paardrijden en -verzorgen Aantal schoolverlaters Bloemsierkunst Landbouw In dit niveau vinden we de schoolverlaters terug na het beëindigen van het 2de of 3de jaar van de 3de graad BSO of na het beëindigen van de 4de graad van het BSO. Studenten die in het hoger onderwijs hun studies voortijdig hebben stopgezet maar voordien BSO3 of BSO4 hadden gevolgd, worden eveneens in dit niveau ondergebracht. 30 27,7% (iets meer dan 1 op 4) van alle schoolverlaters uit BSO3 schreef zich niet in als werkzoekende bij de VDAB en stroomde dus rechtstreeks van de school naar de arbeidsmarkt. Dit tegenover 30,3% voor schoolverlaters (ongeveer 1 op 3) uit het studiegebied Land- en tuinbouw. Voor het totaal van alle studierichtingen op niveau BSO3 binnen het studiegebied Land- en tuinbouw waren 11,4% van het totaal aantal schoolverlaters nog werkzoekend na 1 jaar (dit tegenover 16,5% voor alle studiegebieden). Best scorende studiegebieden Minst goed scorende studiegebieden BSO 3 TOTAAL Bouw Koeling Land- en Personen- Lichaams- Grafische Decoratieve Voeding en Handel tuinbouw zorg verzorging technieken technieken warmte Mode Aantal schoolverlaters 14.192 549 396 1.030 289 3.598 653 132 287 2.591 237 Aantal inschrijvingen VDAB 11.107 446 276 793 250 2.412 535 116 236 2.152 207 % t.o.v. aantal schoolverlaters 78,30% 81,20% 69,70% 77,00% 86,50% 67,00% 81,90% 87,90% 82,20% 83,10% 87,30% Aantal nog werkzoekend na 1 jaar 2.336 60 126 36 460 117 25 61 616 76 % t.o.v. aantal schoolverlaters 16,50% 10,90% 11,40% 12,20% 12,50% 12,80% 17,90% 18,90% 21,30% 23,80% 32,10% Aantal zonder werkervaring 910 19 16 53 13 167 43 4 19 274 39 % t.o.v. aantal schoolverlaters 6,40% 3,50% 4,00% 5,10% 4,50% 4,60% 6,60% 3,00% 6,60% 10,60% 16,50% 45 31 Niveau TSO3 NIVEAU TSO3 TOTAAL STUDIEGEBIED LAND- EN TUINBOUW Landbouwmechanisatie (3) Bedrijfsleding land- en tuinb. (3) Tuinbouwtechnieken Landbouwtechnieken Biotechnische wetenschappen In dit niveau vinden we de schoolverlaters terug na het beëindigen van het 2de of 3de jaar van de 3de graad van het TSO. Studenten die in het hoger onderwijs hun studies voortijdig hebben stopgezet maar voordien TSO3 hadden gevolgd, worden eveneens in dit niveau ondergebracht. Aantal schoolverlaters 57 59 142 7 21 286 13.389 78.796 Aantal inschrijvingen VDAB 38 35 99 4 13 189 9.864 56.952 % t.o.v. aantal schoolverlaters 66,7% 59,3% 69,7% 57,1% 61,9% 66,1% 73,7% 72,3% Aantal nog werkzoekend na 1 jaar 11 3 17 0 1 32 2.005 12.046 % t.o.v. aantal schoolverlaters 19,3% 5,1% 12,0% 0,0% 4,8% 11,2% 15,0% 15,3% Aantal zonder werkervaring 3 3 10 0 0 16 975 5.253 % t.o.v. aantal schoolverlaters 5,3% 5,1% 7,0% 0,0% 0,0% 5,6% 7,3% 6,7% Iets meer dan 1 op 4 schoolverlaters (26,3%) uit het TSO3 schreef zich niet in als werkzoekende bij de VDAB, dit tegenover 33,9% voor de schoolverlaters TSO3 uit het studiegebied Land- en tuinbouw. Voor alle studierichtingen uit het studiegebied Land- en tuinbouw niveau TSO3 waren 8,8% van het totaal aantal schoolverlaters nog werkzoekend na 1 jaar (dit tegenover 15,0% voor alle studiegebieden op dit niveau). 32 In ondertaande tabel zijn de best en minst goed scorende studiegebieden opgenomen voor wat betreft het percentage aantal schoolverlaters dat na één jaar nog werkzoekend is. Het studiegebied Land- en tuinbouw scoort hier bij de betere studiegebieden. Het percentage aantal schoolverlaters dat na één jaar nog werkzoekend is, bedraagt 3,8 % minder dan het gemiddelde voor alle studiegebieden op niveau TSO 3. Best scorende studiegebieden TSO 3 LichaamsTOTAAL Hout Auto Voeding Bouw verzorging Minst goed scorende studiegebieden Land- en tuinbouw Toerisme Grafische Handel Fotografie technieken Aantal schoolverlaters 13.389 306 313 434 328 192 286 784 345 3.857 44 Aantal inschrijvingen VDAB 9.864 244 242 361 219 140 189 573 251 2.910 35 % t.o.v. aantal schoolverlaters 73,70% 79,70% 77,30% 83,20% 66,80% 72,90% 66,10% 73,10% 72,80% 75,40% 79,50% Aantal nog werkzoekend na 1 jaar 2.005 22 26 38 30 21 32 136 65 750 10 % t.o.v. aantal schoolverlaters 15,00% 7,20% 8,30% 8,80% 9,10% 10,90% 11,20% 17,30% 18,80% 19,40% 22,70% Aantal zonder werkervaring 975 8 17 13 12 8 16 60 29 408 2 % t.o.v. aantal schoolverlaters 7,30% 2,60% 5,40% 3,00% 3,70% 4,20% 5,60% 7,70% 8,40% 10,60% 4,50% 33 Conclusie Uit de gegevens van dit VDAB-onderzoek kunnen we afleiden dat de resultaten voor het studiegebied Land- en tuinbouw op het niveau DBSO beduidend beter zijn dan in de andere studiegebieden van dit niveau. Hierbij kan gesteld worden dat de rubriek Land- en tuinbouw in DBSO de enige is die goed scoort op dit niveau. Ook al bieden de uitstroomniveaus BSO2 en TSO2 zeer lage tewerkstellingskansen voor de betrokken schoolverlaters, toch scoren de studierichtingen uit het studiegebied Land- en tuinbouw van deze niveaus beter ten opzichte van studierichtingen uit andere studiegebieden (1 op 3 schoolverlaters uit BSO2 heeft na 1 jaar nog geen tewerkstelling, voor TSO2 is dit bijna 1 op 5). Voor wat betreft BSO2 is dit zelfs de beste score over alle studiegebieden. % nog werkzoekend na 1 jaar studiegebied Land- en tuinbouw gemiddelde over alle studiegebieden BSO2 31,9 % 36,7 % - 4,8 TSO2 21,1 % 26,8 % - 5,7 DBSO 16,7 % 35,6 % - 18,9 Landbouwdiversificatie (3) BSO3 33,3 % 16,5 % + 16,8 Bloemsierkunst BSO3 28,6 % 16,5 % + 12,1 Paardrijden en –verzorgen BSO3 25,0 % 16,5 % + 8,5 Tuinbouwmechanisatie (3) BSO3 23,1 % 16,5 % + 6,6 Tuinbouw BSO3 16,7 % 16,5 % + 0,2 Manegehouder-rijmeester (3) BSO3 16,0 % 16,5 % - 0,5 Veehouderij (3) BSO3 12,1 % 16,5 % - 4,4 Bloemsierkunst (3) BSO3 10,7 % 16,5 % - 5,8 Landbouw BSO3 7,7 % 16,5 % - 8,8 Landbouwteelten (3) BSO3 6,9 % 16,5 % - 9,6 Tuinbouwteelten (3) BSO3 5,9 % 16,5 % - 10,6 Bosbouw (3) BSO3 0,0 % 16,5 % - 16,5 Land- en tuinbouwmechanisatie (3) BSO3 0,0 % 16,5 % - 16,5 Biotechnische wetenschappen TSO3 19,3 % 15,0 % + 4,3 Tuinbouwtechnieken TSO3 12,0 % 15,0 % - 3,0 Landbouwtechnieken TSO3 5,1 % 15,0 % - 9,9 Landbouwmechanisatie (3)TSO3 4,8 % 15,0 % - 10,2 Bedrijfsleiding land- en tuinbouw (3) TSO3 0,0 % 15,0 % - 15,0 34 Voor wat betreft de groep van middengeschoolden valt binnen het niveau BSO3 op dat schoolverlaters die een 3de leerjaar van de 3de graad hebben gevolgd meer succes hebben op tewerkstelling dan diegenen die hun opleiding stopzetten na het 2de leerjaar van de 3de graad. Uitzondering hierop zijn de schoolverlaters uit het 2de leerjaar van de 3de graad BSO landbouw. Opvallend is de zeer goede score voor de 7de jaren BSO Bosbouw en Land- en tuinbouwmechanisatie (elke schoolverlater van deze niveaus heeft werk na 1 jaar). Minder goed scoren de BSO3-studierichtingen Landbouwdiversificatie (7de lj.), Bloemsierkunst en Paardrijden en –verzorgen. Deze studierichtingen halen resultaten die minder goed zijn dan het algemeen gemiddelde over alle studiegebieden. Ten opzichte van dit gemiddelde neemt het studiegebied Land- en tuinbouw wel de 3de beste plaats in over alle studiegebieden op niveau BSO3 (11,4 % heeft na 1 jaar nog geen werk, dit tegenover 16,5 voor alle studiegebieden). Voor de studierichtingen op niveau TSO3 kan afgeleid worden dat alle opleidingen beter scoren dan het gemiddelde over alle studiegebieden, uitgezonderd voor wat betreft schoolverlaters uit de opleiding Biotechnische wetenschappen. Op dit niveau scoort het studiegebied Land- en tuinbouw beduidend beter dan het gemiddelde voor dit niveau over alle studiegebieden (7de plaats). 4.4 Bedrijfsleiding In de land- en tuinbouwscholen komt minder dan de helft van de leerlingen uit een land- of tuinbouwersgezin. De tuinbouwscholen krijgen ook steeds minder leerlingen binnen die groenten, fruit of bloemen willen telen, maar steeds meer jonge mensen die dromen van een carrière als tuinaanlegger, boomkweker, groenbeheerder en dergelijke. Eén van de redenen voor de verschuiving is dat de kosten om zich te vestigen in de klassieke tuinbouwactiviteiten zeer hoog liggen. Wie fruit of groenten wil gaan telen moet over veel kapitaal beschikken voor serres en dergelijke. Wie de kost wil verdienen als tuinaanlegger kan het stellen met een beperkte hoeveelheid materieel. De praktijk wijst uit dat veel leerlingen terechtkomen in de groenvoorziening en zelfs al weten waar ze zullen gaan werken vooraleer ze goed en wel afgestudeerd zijn. De leerlingen die hun weg willen maken in de klassieke tuinbouw doen er meestal langer over om hun draai te vinden. Overname of mede-eigenaar worden van het ouderlijk bedrijf is niet altijd meer een evidentie. Verschillende afgestudeerden opteren ervoor om eerst een aantal jaren werkervaring op te doen in agrobedrijfdiensten en/om een startkapitaal op te kunnen bouwen. Er kan bovendien vastgesteld worden dat momenteel veel minder dan de helft van jongeren uit land- of tuinbouwgezinnen nog op het ouderlijke bedrijf terecht komen. Ruim de helft van de leerlingen van het secundair technisch land- en tuinbouwonderwijs studeert later verder om een bachelor- of mastertitel te behalen. Door de sector zelf wordt gesteld dat een bedrijfsleider een goede opleiding moet krijgen en na zijn opleiding nog een aantal jaar ervaring moet opdoen vooraleer hij zich kan vestigen. Er wordt ook vermeld dat meer aandacht moet worden geschonken aan economische, fiscale en juridische problemen. Het land- en tuinbouwonderwijs bereidt echter voor op een ganse waaier van beroepsmogelijkheden waarbij moet vermeden worden om het onderwijs 35 te specialistisch te maken, want daardoor wordt de waaier van toekomstmogelijkheden verengd. Uit de studie blijkt dat niet alle jongeren die afstuderen uit het secundair onderwijs ondernemer worden binnen de sector. Toch is het noodzakelijk dat in de basisopleiding in het secundair onderwijs gewerkt wordt rond ondernemingszin zodat men nadien kan evolueren naar de functie van bedrijfsleider. 4.5 Landbouwkundige opleiding van de bedrijfsleider, in % 70 60 uitsluitend praktische ervaring 50 40 basislandbouwopleiding 30 20 volledige landbouwopleiding 10 0 1990 2000 2003 Spanningsvelden tussen verschillende studierichtingen Momenteel bestaan er duidelijke spanningsvelden in verschillende studierichtingen. Dit geldt bv. voor wat betreft de studierichting tuinbouwtechnieken waar er een spanningsveld is tussen de opleidingscomponenten groenaanleg / groenonderhoud en tuinbouwproductie. Deze componenten, die beide voorkomen in het opleidingscurriculum, vragen een andere invalshoek en benadering. Voor deze problematiek dient naar een concrete oplossing gezocht te worden. 4.6 Wat leeft bij de jongeren? - - wens om in de buitenlucht te kunnen werken; jongeren willen werken met levende materialen en/of onderzoekswerk hieromtrent verrichten; ook jongeren die niet uit traditionele landbouw- of tuinbouwmilieus komen, willen de band met natuur en natuurlijk leven (dieren, planten,…) beleven (succes dierenzorg); zelfstandig kunnen werken spreekt jongeren aan; het kunnen kiezen voor gevarieerd werk. 4.7 Waar kan onderwijs voor zorgen? - Onderwijs kan zorgen voor: - mensen die goed zijn in het opzetten, uitvoeren en commercialiseren van teelten voor dierlijke en plantaardige productie mensen die biotechnologische processen kunnen opzetten en begeleiden mensen die goed zijn in het verwerken van sierplanten en dierlijke en plantaardige voedingsproducten mensen die goed zijn in het onderhoud van groen en (sier)planten mensen die goed zijn in het verzorgen, trainen van dieren 36 Aandachtspunten voor het leerplichtonderwijs: - - inspelen op de behoeften van de mens (verfraaiing en beheer natuur en milieu, voeding (productie en verwerking), dieren) inspelen op de behoeften van die jongeren die de band met de natuur willen beleven en die willen werken met planten en/of dieren; alle jongeren die daarvoor kiezen moeten in het studiegebied hun gading kunnen vinden aanbieden van zowel het hele proces als delen ervan (vb. alleen de uitvoering) zodat jongeren kunnen kiezen; we leiden breed op maar ook wie smal kiest, kan in het studiegebied aan zijn trekken komen. ook de groeimogelijkheden nadien meenemen rekening houden met maatschappelijke evoluties en tendensen (gezondheid, respect voor milieu, nood aan variatie, ketenbewaking….) de ondernemingszin van jongeren stimuleren en aandacht besteden aan ondernemerschap de samenwerking met het bedrijfsleven intensiveren 5 Waar is nood aan binnen de land- en tuinbouwsector? - - - In principe wordt een beroepenstructuur door de sector ontwikkeld binnen de SERV-werking. Hierover is tot op heden echter nog geen enkel initiatief genomen zodat de sectorcommissie land- en tuinbouw zelf een indeling heeft opgesteld. “Hovenier/ploegbaas aanleg parken en tuinen”, “hovenier/ploegbaas onderhoud parken en tuinen” en “boomverzorger” zijn de enige beroepsprofielen die ter beschikking zijn. De land- en tuinbouwsector kan onderverdeeld worden in een aantal grote rubrieken die ieder op zich een bepaald segment bestrijken, namelijk - plantaardige en dierlijke productie; verwerking van deze productie; groen; wetenschappelijk onderzoek, voorlichting en opleiding; diensten. Voor elk van deze onderdelen kunnen verschillende beroepen opgelijst worden. A. Productie A.1. van plantaardige aard    teelten opzetten en voorbereiden teelten uitvoeren commercialiseren A.2. van dierlijke aard    teelten opzetten en voorbereiden teelten uitvoeren commercialiseren A.3. fokken van gezelschapsdieren  ï€ tuinbouwer (voedingsgewassen, energiegewassen, sierplanten) ï€ teeltverzorger ï€ landbouwer ï€ ï€ ï€ ï€ ï€ veehouder landbouwer inseminator bedrijfsverzorger veehouderij fish farmer ï€ fokker opzetten, uitvoeren en commercialiseren van teelten 37 B. Verwerking B.1. van plantaardige productie B.2. van dierlijke productie   biotechnologische processen opzetten biotechnologische processen uitvoeren (begeleiden, controleren, kwaliteitscontroles uitvoeren) ï€ productieoperator voedingsindustrie ï€ procesoperator voedingsindustrie ï€ thuisverwerker van land- en tuinbouwproducten C. Groen C.1. groenverfraaiing, -beheer en –onderhoud     ontwerpen van tuin en landschap, sport- en recreatiedomeinen uitvoeren van het ontwerp onderhouden toezicht uitoefenen C.2. zorg (bescherming) voor bos en natuurterreinen     aanleg van bos- en natuurterreinen ontwerpen van beheersplannen het verzorgen van bos- en natuurterreinen (beheersplannen uitvoeren) toezicht uitoefenen op de bos- en natuurterreinen D. Wetenschappelijk onderzoek, voorlichting en opleiding    m.b.t. productie en verwerking van dierlijke voedingsmiddelen m.b.t. productie en verwerking van planten m.b.t. uitvoeren van milieuonderzoek ï€ tuinaanlegger ï€ tuinaannemer: uitbater groenbedrijf ï€ groenwerker / hovenier ï€ groenwerker / hovenier ploegbaas ï€ tuinarchitect ï€ ï€ ï€ ï€ ï€ ï€ ï€ natuurwerker natuurwerker/ploegbaas bos- en natuurwachter landschapsarchitect milieucoördinator boomchirurg boomverzorger ï€ ï€ ï€ ï€ ï€ laborant bedrijfsvoorlichter onderzoeker leraar/instructeur milieuconsulent E. Diensten       loonwerk in land- en tuinbouw verkoop van land- en tuinbouwmechanisatie onderhoud en herstellingen van land- en tuinbouwmechanisatie toeleveringsbedrijven houden en verzorgen van hobby- en huisdieren als vrijetijdsbesteding verwerken van sierplanten ï€ loonwerker ï€ bestuurder land- en tuinbouwmechanisatie ï€ verkoper land- en tuinbouwmechanisatie ï€ dierenverzorger ï€ ruiter ï€ uitbater manege ï€ instructeur/trainer van dieren ï€ proefdierverzorger ï€ uitbater dierenspeciaalzaak ï€ uitbater trimsalon ï€ verkoper dierenspeciaalzaak ï€ uitbater bloemen- en tuincentrum ï€ medewerker bloemen- en 38 ï€ ï€ ï€ ï€ ï€ tuincentrum florist / bloembinder dierenarts keurmeester hoefsmid uitbater dierenasiel / dierenhotel Deze verschillende beroepen kunnen volgens verschillende niveaus van beroepsuitoefening ingedeeld worden waarbij bij elk uitvoeringsniveau de volgende beschrijvingen gehanteerd werden: 5.1 Niveau hulparbeider Kerntaken: assisteert bij algemene werkzaamheden ( binnen een bepaalde context) Rol: ondersteunende rol bij het uitvoeren van diverse werkzaamheden. Hij/zij voert de werkzaamheden uit onder direct toezicht na instructie en begeleiding (dus nooit alleen) in een bepaalde context. De uitvoerende werkzaamheden/opdrachten zijn veelal routinematig, eenvoudig en enkelvoudig van aard en kunnen sterk variëren. De aard van het bedrijf/organisatie bepaalt de aard waarop de werkzaamheden betrekking hebben. Verantwoordelijk voor: - hij/zij heeft een beperkte uitvoeringsverantwoordelijkheid (beperkt tot de taak); verantwoordelijkheid is beperkt tot de ondersteunende taken bij het uitvoeren van werkzaamheden. Complexiteit: eenvoudige en enkelvoudige taken, eventueel beperkt in duur, omvang, vakmanschap en moeilijkheidsgraad. 5.2 Niveau arbeider Kerntaken: verricht uitvoerende werkzaamheden (binnen een bepaalde context) Rol: - - uitvoerende rol: hij/zij plant, regelt en voert opgedragen (eigen) werkzaamheden uit. Hij/zij kan dit doen in teamverband of alleen opereren (verwijderd toezicht) De uitvoerende werkzaamheden/opdrachten zijn veelal routinematig van aard en kunnen sterk variëren. De aard van het bedrijf/organisatie bepaalt de aard van de werkzaamheden. Hij/zij krijgt instructie van de leidinggevende over de uit te voeren werkzaamheden en dient de instructies op te volgen. De opdracht kan beperkt zijn tot één soort arbeid (specialist) of tot een bundeling van diverse opdrachten. informerende rol: hij/zij informeert opdrachtgever/collega/klanten/publiek. signalerende rol: hij/zij signaleert problemen, vaststellingen. Verantwoordelijk voor: hij/zij is verantwoordelijk voor de kwaliteit van eigen werk, het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen (eigen veiligheid) en de veiligheid op de werkplek (veiligheid van de anderen). Complexiteit: - werken in team of zelfstandig kunnen opereren (verwijderd toezicht); 39 - enorme verscheidenheid aan werkzaamheden/diensten/opdrachten; communicatie met opdrachtgever/omstanders; controleren van de kwaliteit van eigen werk /functioneren; transfereren van verworven ervaringen naar voor hem/haar nieuwe uit te voeren werkzaamheden. 5.3 Niveau ploegverantwoordelijke/meestergast Kerntaken: - verricht werkzaamheden/voert opdrachten uit in teamverband; verzorgt de planning en de aansturing van de dagelijkse werkzaamheden van de ploeg; leidt de ploeg en begeleidt de teamleden. Rol: - - - - uitvoerende rol: hij/zij zorgt dat de opdracht/het werkplan opgedragen door de leidinggevende adequaat wordt uitgevoerd in teamverband, na instructie met de leidinggevende en onder verwijderd toezicht. Hij/zij werkt zelf mee aan de uitvoering van de opdracht; aansturende rol: hij/zij bereidt de uitvoering voor, plant de uitvoering en bewaakt de planning en regelt de werkverdeling van zijn ploeg; begeleidende rol: hij/zij begeleidt waar nodig één of verschillende medewerkers en organiseert het werk van de ploeg. Hij coacht de teamleden bij de uitvoering van de opdracht en het functioneren binnen het team. Hij geeft instructie aan de teamleden omtrent de uit te voeren werkzaamheden. In deze rol wordt hij/zij begeleid door zijn/haar leidinggevende; controlerende rol: hij/zij controleert de kwaliteit van eigen werk en dit van de teamleden en stuurt die eventueel bij. Tevens dient hij/zij er voor te zorgen dat de nodige veiligheidsvoorzieningen getroffen worden. Er worden immers steeds meer eisen gesteld rondom de registratie en administratie van gegevens. Hij/zij dient erop toe te zien dat de medewerkers de gegevens bijhouden; informerende rol: hij/zij is op het werk voor de klant, opdrachtgever en derden het aanspreekpunt. Hij/zij informeert de leidinggevende over het verloop van het werk en het functioneren van het team. Verantwoordelijk voor: - - naast de daadwerkelijke uitvoering heeft hij/zij de verantwoordelijkheid om na te gaan of er volgens werkplan gewerkt wordt. Hij/zij is verantwoordelijk voor de kwaliteit van eigen werk en dat van de teamleden; hij/zij is verantwoordelijk voor het goed functioneren van de ploeg en de communicatie met zijn leidinggevende(n) hieromtrent. Complexiteit: - de planning van het werk is complex. Er zijn veel factoren van buitenaf die de planning en de uitvoering van de werkzaamheden kunnen verstoren; opdrachten zijn complex en meervoudig; omgaan met medewerkers maakt integraal deel uit van de opdracht communicatie met opdrachtgever/omstanders; het controleren van de kwaliteit van eigen werk en dit van de ploeg; 40 - het transfereren van verworven ervaringen naar het team en/of naar uit te voeren opdrachten. 5.4 Niveau: afdelingshoofd/chef /bedrijfsverzorger Kerntaken: - stuurt werkzaamheden aan : plannen/organiseren op bedrijfsniveau; past zorgsystemen toe op bedrijfsniveau; bereidt op bedrijfsniveau inrichting- en beheerswerkzaamheden voor. Rol: - - - hij/zij werkt in dienstverband; hij/zij heeft een begeleidende, organiserende, controlerende en coördinerende rol op bedrijfsniveau. In die rol is hij/zij verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken (ploegen, bedrijf, afdeling) bij de uitvoering van de werkzaamheden. Hij/zij is verantwoordelijk voor de verdeling van werkzaamheden/ werkopdrachten in overleg met de andere medewerkers en met zijn leidinggevende. Hij/zij is verantwoordelijk voor het eigen werk en voor dat van de medewerkers; hij/zij begeleidt de onderaannemers en controleert het afgeleverde werk; hij/zij rapporteert aan de leidinggevende aan wie hij/zij zelf verantwoording verschuldigd is; hij/zij bereidt uit te voeren opdrachten en projecten voor samen met de leidinggevende. Bij twijfel overlegt hij/zij en zorgt ervoor dat de juiste middelen worden ingezet, zodat de werkzaamheden tijdig aanvangen en volgens planning uitgevoerd worden; hij/zij overlegt met de opdrachtgever over het te bereiken resultaat. Hij/zij adviseert de leidinggevende bij het nemen van beslissingen. Verantwoordelijk voor: - hij/zij is verantwoordelijk voor de goede organisatie van het bedrijf en het adequaat uitvoeren van de opdrachten onder controle en in overleg met de leidinggevende. 5.5 Niveau zelfstandig ondernemer/uitbater van een onderneming (binnen de context) Subniveau : ondernemingen zonder werknemers Subniveau : ondernemingen met werknemers. Kerntaken: - stuurt werkzaamheden aan: plannen/organiseren op bedrijfsniveau; past zorgsystemen toe op bedrijfsniveau; bereidt inrichting- en beheerswerkzaamheden voor op bedrijfsniveau; hij/zij heeft de dagelijkse leiding van het bedrijf. Rol: - hij/zij is eigenaar/mede-eigenaar van het bedrijf. Hij/zij heeft de dagelijkse leiding van het bedrijf, maakt keuzes en neemt de beslissingen; 41 - hij/zij heeft een leidinggevende, controlerende en coördinerende rol. In die rol is hij/zij verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken (binnen het bedrijf), voor de uitvoering van de werkzaamheden en opdrachten; Verantwoordelijk voor: - hij/zij is eindverantwoordelijke (aansprakelijk) voor de uitgevoerde werken en/of diensten of geleverde producten; hij/zij is eindverantwoordelijke voor het financieel- en personeelsbeheer 5.6 Voorstel van mogelijke kwalificaties Zoals gesteld beschikte de sectorcommissie land- en tuinbouw niet over een beroepenstructuur en een duidelijk afgebakende kwalificatiestructuur. Op basis van bovenstaande analyse van mogelijke beroepen en kwalificatieniveaus werd een eigen voorstel uitgewerkt van mogelijke kwalificaties. Dit voorstel dient in een verder stadium nog verder ontwikkeld en verfijnd te worden in samenwerking met alle mogelijk betrokken actoren (sociale partners en onderwijs- en opleidingspartners). Hierbij moet aandacht uitgaan naar een beschrijving van de verschillende kwalificaties en de inschaling ervan in de niveaus die onderscheiden worden binnen de discussienota Vlaamse kwalificatiestructuur van de minister van Onderwijs en Vorming. In dit voorstel van mogelijke kwalificaties worden drie grote delen onderscheiden: - kwalificaties gerelateerd aan de verzorging en verwerking van planten; kwalificaties gerealteerd aan dierenverzorging en het verwerken van dierlijke producten; kwalificaties gerelateerd aan natuur- en milieuzorg. 42 Laborant Voorstel van mogelijke kwalificaties Wetenschappelijk onderzoeker Bio-ingenieur Teeltverzorger tuinbouwteelten Hulp plantenverzorger en verwerker plantaardige producten Teeltverzorger landbouwteelten Bloembinder plantenverzorger Gespecialiseerd teeltverzorger geconditioneerde teelten Bedrijfsadviseur tuinbouwbedrijven geconditioneerde teelten Ploegbaas teeltverzorging geconditioneerde teelten Bedrijfscoördinator grote bedrijven geconditioneerde teelten Alleenwerkend tuinbouwer geconditioneerde teelten Zelfstandig tuinbouwer met personeel geconditioneerde teelten Gespecialiseerd teeltverzorger openluchtteelten Bedrijfsadviseur openluchtteelten Ploegbaas teeltverzorging openluchtteelten Bedrijfscoördinator grote bedrijven openluchtteelten Alleenwerkend zelfstandige openluchtteelten of loonwerker Zelfstandig ondernemer openluchtteelten of loonwerker met personeel Gespecialiseerd medewerker bloemen- en tuincentrum Bedrijfscoördinator bloemen- en tuincentrum Ploegbaas bloemen- en tuincentrum Bedrijfsadviseur bloemen- en tuincentrum Florist Zelfstandig ondernemer bloemen- en tuincentrum met personeel Lijnverantwoordelijke voedingsbedrijven Productieoperator voedingsbedrijven Procesoperator voedingsbedrijven Kwaliteitscontroleur plantaardige en dierlijke productie Gespecialiseerd veeverzorger Bedrijfsadviseur veeteeltbedrijven Veeverzorger Alleenwerkend zelfstandig veehouder Bedrijfscoördinator grote veeteeltbedrijven Dierenarts veehouderij Zelfstandig veehouder met personeel Hulp dierenverzorger en verwerker dierlijke producten Dierenverzorger Gespecialiseerd dierenverzorger Dierenverpleger Ploegbaas dierenverzorger Bedrijfscoördinator grote bedrijven dierenzorg Alleenwerkend zelfstandige dierenspeciaalzaak Zelfstandig ondernemer dierenspeciaalzaak met personeel Dierenarts specialist paarden Trainer A Ruiter-initiator VTS-dierensport Groenarbeider (groenaanleg en groenonderhoud) Dierenarts algemeen Trainer B Zelfstandig manegehouder zonder personeel Zelfstandig manegehouder met personeel Gespecialiseerd groenarbeider Tuinarchitect Ploegbaas groenbedrijf of groendienst Bedrijfscoördinator grote groenbedrijven of groendiensten Alleenwerkend zelfstandig tuinaannemer of loonwerker Zelfstandig aannemer of loonwerker met personeel Gespecialiseerd natuur- en landschapsarbeider Landschapsarchitect Groenmanager Natuur- en bosmanager Bedrijfscoördinator grote bedrijven of diensten Hulp natuuren milieuverzorger Bos- en natuurarbeider Natuur- en boswachter Ploegbaas natuur- en landschapsbeheer Zelfstandig ondernemer natuur- en landschapsbeheer met personeel Gespecialiseerd milieuarbeider Milieucoördinator Milieuarbeider Milieumanager Milieuconsulent Ploegbaas milieubedrijven Zelfstandig ondernemer landschapsbeheer met personeel 43 6 Aanbevelingen voor het studiegebied Land- en tuinbouw 6.1 Uitgangspunten Duidelijkere afstemming op kwalificaties Bij een hertekening van het opleidingsaanbod voor het studiegebied Land- en tuinbouw moet rekening gehouden worden met onder meer volgende elementen die in de vorige hoofdstukken aan bod zijn gekomen: - een duidelijke accentverschuiving van land- en tuinbouwproductie naar diensten en verwerking; de invulling van het opleidingsaanbod in het studiegebied Land- en tuinbouw is ruimer dan de strikte agrarische sector; de toename van activiteiten binnen de groensector, dierenverzorging en natuurbeheer en -onderhoud; vraag naar meer competenties op het vlak van bedrijfsmanagement; maatschappelijke evoluties en economische factoren gelinkt aan land- en tuinbouw; een betere afstemming op het vlak van opleidingsbenamingen tussen de verschillende opleidingsvormen en –niveaus; de aantrekkelijkheid van het land- en tuinbouwonderwijs; de overgang van onderwijs naar de arbeidsmarkt optimaliseren; een duidelijkere afstemming realiseren op de gevraagde kwalificaties vanuit de sector; de opleidingsinhouden meer competentiegericht invullen. Hieruit kunnen, voor wat betreft het opleidingsaanbod binnen het studiegebied Land- en tuinbouw, volgende elementen afgeleid worden waaraan meer aandacht dient besteed te worden. Hierbij wordt wel aangestipt dat bij de uitwerking van deze elementen binnen een onderwijscontext rekening moet gehouden worden met de mogelijkheden en verwachtingen van elke individuele leerling. - - verschuiving en/of verbreding van het opleidingsaanbod naar dierenzorg, verwerking van planten en dieren, groen, enz. zodat ingespeeld kan worden op nieuwe functies binnen de verruimde sector; een meer praktisch gerichte invulling van bedrijfsmanagement (hogere economische gerichtheid); binnen de vakopleiding ook aandacht besteden aan creativiteit, inventiviteit, flexibiliteit en toekomstgerichtheid; betere afstemming van het opleidingsaanbod op de verschillende mogelijke kwalificaties. Dit impliceert een grotere aandacht voor competentiegericht onderwijs; meer aandacht voor een coherent en transparant onderwijsaanbod. Onderscheid TSO en BSO In de huidige structuur bestaan tussen het technisch en beroepssecundair onderwijs duidelijke verschillen. Ook verschillen immers de leerlingenpopulaties op een aantal punten zoals instroom en kenmerken van de schoolloopbaan. Toch zijn er in het BSO en het TSO heel wat studierichtingen met een gelijkaardige benaming. Dit resulteert niet altijd in de gewenste transparantie. 44 Onderstaande vergelijking illustreert hoe gelijkaardige benamingen gedifferentieerd kunnen voorkomen. 2de en 3de graad 3de leerjaar van de 3de graad BSO - Dierenzorg TSO - Dierenzorgtechnieken - Landbouw - Landbouwtechnieken - Tuinbouw - Tuinbouwtechnieken - Land- en tuinbouwmechanisatie - Landbouwmechanisatie - Agromanagement - Bedrijfsleiding land- en tuinbouw Ondanks deze gelijkaardige benamingen is er een duidelijk onderscheid tussen TSO- en BSO-opleidingen: - - - ook al zijn de meeste TSO-opleidingen arbeidsmarktgericht (op uitzondering van biotechnische wetenschappen), toch worden ze ook gekenmerkt door doorstromingsmogelijkheden naar hoger onderwijs; BSO-opleidingen worden eerder gekenmerkt door het leren uitvoeren van de verschillende vaardigheden onder begeleiding en op zelfstandige basis; terwijl in TSO-opleidingen naast de uitvoerende vaardigheden meer de focus ligt op het beheersen van de onderliggende processen; de verschillende vakgebonden eindtermen voor de 2de en 3de graad; het tempo waarmee het specifieke gedeelte van de opleiding wordt doorlopen; het verwerven van meerdere additionele competenties in TSO in functie van verruiming en het kunnen aanvatten van vervolgonderwijs. Het onderscheid tussen TSO en BSO is echter niet meer relevant wanneer men de opleidingen beter afstemt op de gevraagde arbeidsmarktgerichte en/of doorstroomgerichte kwalificaties. Deze kwalificaties zullen immers determinerend zijn voor het bepalen van de opleidingen en de opleidingsinhouden. In de toekomst zal wellicht overwogen moeten worden of het onderscheid in onderwijsvormen op dezelfde wijze moet behouden blijven. Het is echter aangewezen dat flexibele leerwegen ontwikkeld worden die ongetwijfeld directer zullen inspelen op de nood aan meer efficiënte competentieverwerving. Kwalificaties als vertrekbasis Vertrekkend vanuit de mogelijke kwalificaties die de som zijn van verschillende competenties, kunnen vanuit een top-down benadering verschillende gemeenschappelijke clusters onderscheiden worden, namelijk: - - - plantaardige productie en de bijhorende commercialisering van plantaardige producten met aandacht voor communicatieve en teamgerichte competenties, teeltorganisatorische competenties, competenties gerelateerd aan de verwerking van geteelde producten, ondernemerscompetenties, enz. dierenverzorging en -productie en de bijhorende commercialisering met aandacht voor communicatieve en teamgerichte competenties, organisatorische competenties verbonden met het verzorgingsproces van dieren (proefdieren, herbivoren, carnivoren), ondernemerscompetenties, klantgerichte competenties, enz. aanleg, onderhoud en bescherming van groene ruimten met aandacht voor communicatieve en teamgerichte competenties, organisatorische competenties 45 verbonden met onderhoudsprojecten van parken / natuurgebieden, ondernemerscompetenties, klantgerichte competenties, enz.; Deze opdeling in gemeenschappelijke clusters vormt de basis voor de voorstellen met betrekking tot een studieaanbod in de tweede en derde graad. 6.2 Tweede graad Meer gemeenschappelijkheid Vertrekkend vanuit het concept van competentieontwikkelend leren is het aangewezen dat in de 2de graad van het secundair onderwijs, naast de opleiding “biotechnische wetenschappen” die een zuivere doorstroomopleiding is, drie clusters worden aangeboden, namelijk dieren, planten en natuur/milieu. Een cluster moet hier beschouwd worden als een logische verzameling van gehelen van competenties die onderling gerelateerd zijn. Deze clusters leiden minimaal tot het behalen van de competenties die behoren tot de kwalificaties van: - hulp plantenverzorger en verwerker plantaardige producten; hulp dierenverzorger en verwerker dierlijke producten; hulp natuur- en milieuverzorger. Waar bij aanvang van de 2de graad door alle leerlingen kennis gemaakt wordt met deze drie clusters, moet op het einde van deze graad echter wel al meer toegespitst worden op een bepaalde keuze. Dit houdt in dat op het einde van de 2de graad een meer specifieke invulling plaatsvindt waarbij competenties gerealiseerd worden die behoren tot minimum twee kwalificaties van het niveau “hulp”, namelijk hulp plantenverzorger en verwerker plantaardige producten, hulp dierenverzorger en verwerker dierlijke producten of hulp natuur- en milieuverzorger. Schoolverlaters die niet een volledige secundaire opleiding afwerken tot op het einde van de derde graad, om welke redenen ook, verlaten bovendien via deze benadering het onderwijs met een kwalificatie waarop later kan voortgebouwd worden in het kader van een leven lang leren. De 2de graad moet beschouwd worden als een “ontmoetingsplaats” tussen de leerlingen enerzijds en de verschillende kwalificatiemogelijkheden binnen de sector anderzijds. Dit veronderstelt dat deze opleidingen zowel qua vormgeving als qua inhoud aantrekkelijk zijn voor leerlingen en tegelijkertijd een reëel beeld geven van de beroepspraktijk. Door deze aanpak kunnen leerlingen op het einde van de 2de graad een meer bewuste keuze maken op basis van interesse, motivatie en mogelijkheden voor een meer gespecialiseerde vervolgopleiding in de 3de graad. De leerlingen hebben immers inzicht verworven in welke aspecten van een kwalificatie voor hen belangrijk zijn. Bovendien is het noodzakelijk dat naast bovenvermelde gemeenschappelijkheden eveneens kan gedifferentieerd worden naar de mogelijkheden van de individuele leerlingen. Zo zal de focus van de leerinhouden bij leerlingen die een louter arbeidsmarktgerichte kwalificatie beogen meer gelegd moeten worden op het uitvoeren van verschillende functionele vaardigheden. Daartegenover zullen de leerinhouden voor structuuronderdelen die eerder doorstroomgericht zijn, meer gefocust zijn op bijkomende competenties gerelateerd aan het beheersen van de onderliggende processen en een latere mogelijke doorstroming naar het hoger onderwijs en hogere kwalificaties. Uitzondering hierop vormt biotechnische wetenschappen dat beschouwd wordt als een zuivere doorstroomopleiding. 46 Schematisch voorgesteld kunnen naast biotechnische wetenschappen volgende structuuronderdelen onderscheiden worden voor de 2de graad van het voltijds secundair onderwijs. Hierbij worden telkens minimaal twee combinaties aangeboden aan de leerlingen. Aanbod in de 2de graad Het hieronder opgenomen schema moet flexibel ingevuld kunnen worden zowel qua inhoud als qua individuele leerwegen opdat het hoofdaccent ervan ofwel op arbeidsmarktgerichte kwalificaties geënt is, ofwel doorstroomgericht is. Er moet gewaarborgd worden dat, welke ook de gevolgde leerweg is, de behaalde kwalificatie dezelfde competenties inhoudt. 2de graad arbeidsmarkt- en doorstroomgericht “Planten en Dieren” “Planten en Natuur” “Dieren en Natuur” doorstroomgericht “Biotechnische wetenschappen” 6.3 Derde graad Verschillende contexten per cluster Zoals gesteld bij het concept van een mogelijke hertekening van de 2de graad voltijds secundair onderwijs stromen de leerlingen uit met minimaal twee kwalificaties. Op basis van hun interesse en motivatie maken zij op dat ogenblik een keuze naar een meer gespecialiseerde kwalificatie. Naast “biotechnische wetenschappen” kunnen dezelfde drie grote opleidingsclusters onderscheiden worden: planten, dieren, natuur en milieu. Binnen elk van deze drie laatste clusters worden verschillende contexten vastgelegd. Zoals gesteld moet een cluster beschouwd worden als een logische verzameling van contexten of gehelen van competenties die onderling gerelateerd zijn. Elk van deze contexten leidt tot een bepaalde kwalificatie. Hierbij is het niet de bedoeling dat alle contexten van een cluster aan bod komen tijdens één opleidingstraject. In het kader van differentiatie binnen de leerweg veronderstelt dit echter wel dat de school een valabel aanbod formuleert uit de verschillende mogelijkheden binnen de betrokken cluster. Dit aanbod moet voldoen aan een vooropgesteld volume leerinhouden, resp. verwerving van competenties in functie van de beoogde kwalificaties. Twee contexten komen voor binnen elke cluster, namelijk “milieuregelgeving” en “ondernemen”. De competenties die binnen deze contexten in elke cluster opgelijst worden, 47 dienen steeds gekoppeld te worden aan deze context en variëren derhalve naargelang de cluster waarin ze voorkomen. Bovenvermelde opdeling in contexten veronderstelt verder dat er door de onderwijsverstrekkers leerplannen ontwikkeld worden waaruit de school bepaalde onderdelen kan selecteren. De school bepaalt m.a.w. zijn concreet aanbod aan de hand van de contexten die aangeboden zullen worden en van de definiëring van deze contexten. Net zoals beschreven bij het voorstel voor de 2de graad moeten de mogelijke structuuronderdelen in de 3de graad flexibel ingevuld worden zowel qua inhoud als qua individuele leerwegen opdat het hoofdaccent ervan ofwel op arbeidsmarktgerichte kwalificaties geënt is, ofwel doorstroomgericht is. Er moet gewaarborgd worden dat, welke ook de gevolgde leerweg is, de behaalde kwalificatie dezelfde competenties inhoudt. Naast deze drie clusters is het noodzakelijk dat in de 3de graad ook de basis gelegd wordt voor een loutere doorstroming naar het hoger onderwijs. Dit wordt opgevangen door het aanbieden van een cluster biotechnische wetenschappen waarbij onder meer volgende gehelen van competenties aan bod komen: - de wetenschappelijke studie van levende materie alsook van de factoren die ze beïnvloeden; de ontwikkelings- en verwerkingsprocessen van levende materie; technieken en productieprocessen met de levende materie als basis; ontwikkeling en training van vaardigheden om productieprocessen te analyseren, te verklaren en te begeleiden; het toepassen van de theorie in praktijksituaties door het opzetten van experimenten en het uitvoeren van kwantitatieve en kwalitatieve analyses op grondstoffen en afgewerkte producten gerelateerd aan levend materiaal. 48 Aanbod 3de graad 3de graad arbeidsmarkt- en doorstroomgericht “Planten” “Dieren” “Natuur” contexten contexten contexten context “teeltverzorging geconditioneerde teelten” context “veehouderij” context “groenaanleg en groenonderhoud” context “teeltverzorging openluchtteelten” context “verzorging huis- en recreatiedieren” context “bos- en natuurbeheer” context “verwerking geteelde producten” context “paardensport” context “milieuregelgeving” context “milieuregelgeving” context “milieuregelgeving” context “ondernemen” context “ondernemen” context “ondernemen” doorstroomgericht “Biotechnische wetenschappen” 49 6.4 Slotbedenking Bovenvermeld voorstel over een mogelijke hertekening van het kwalificatiegericht aanbod binnen het studiegebied Land- en tuinbouw wil een brug slaan tussen de werelden van onderwijs en arbeidsmarkt door in te spelen op recente betekenisvolle ontwikkelingen. Tevens reikt dit voorstel mogelijkheden aan tot het verminderen van de ongekwalificeerde uitstroom en het wegwerken van het watervalsysteem. Het voorstel moet dan ook beschouwd worden als een uitgangsdocument dat als basis fungeert voor een verdere uitwerking op het vlak van praktische organisatie, competentiegerichte curriculumontwikkeling, mogelijke acties vanuit onderwijs in het kader van de Competentieagenda zoals werkplekleren, studiekeuze- en loopbaanbegeleiding, enz. Zo zullen bijvoorbeeld de verschillende gemeenschappelijke elementen die kunnen voorkomen in het opleidingscurriculum van de tweede en derde graad verder dienen uitgewerkt te worden. Aandacht moet ook uitgaan naar het consequent doorvoeren van deze concepten binnen alle niveaus van onderwijs en vorming. Hierbij moet blijvend bewaakt worden dat, welke ook de gevolgde leerweg is, de behaalde kwalificatie dezelfde competenties impliceert. Enkel via deze benadering kan een transparant, overkoepelend en competentiegericht opleidingsaanbod gecreëerd worden dat efficiënter aansluit op de verwachtingen van de maatschappij en de arbeidsmarkt. Vooraleer deze opdracht verder opgenomen kunnen worden, is het echter noodzakelijk dat een dialoog tot stand komt tussen de onderwijsoverheid, de sociale partners en de onderwijs- en opleidingsactoren over de concepten die in dit advies zijn opgenomen. De Raad Secundair Onderwijs is alvast bereid om deze opdracht verder uit te werken. 50 Deel 3: Beoordeling van de voorstellen van de overheid voor het studiegebied Land- en tuinbouw 1 Situering In het kader van de vaststelling van het studieaanbod zoals bepaald in onderwijsdecreet XVI van 7 juli 2006, ontving de Vlaamse Onderwijsraad op 22 februari 2007 een adviesvraag van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming over voorstellen met betrekking tot de huidige invulling van het studiegebied Land- en tuinbouw. Dit deel van het advies gaat specifiek in op de vraag om een link te leggen met (de benamingen van) structuuronderdelen in de sector land- en tuinbouw die voorkomen in andere vormen en niveaus van onderwijs, de mogelijke overlappingen tussen studiegebieden voor wat betreft het structuuronderdeel Biotechnische wetenschappen TSO (studiegebied Land- en tuinbouw) enerzijds en Techniek-wetenschappen TSO (studiegebied Chemie) respectievelijk Voedingstechnieken TSO (studiegebied Voeding) anderzijds en de mogelijke relevantie van een nieuw structuuronderdeel Agro-automatisatie in het secundair onderwijs. De Raad Secundair Onderwijs wenst in dit advies echter eveneens in te gaan op de voorstellen tot schrapping en omvorming voor wat betreft de voorstellen tot invulling van het studiegebied Land- en tuinbouw. Vooreerst stelt de raad dat het momenteel niet aangewezen is om een hertekening te realiseren van het aanbod in het studiegebied Land- en tuinbouw. Zo is het voorstel van de overheid tot schrapping van structuuronderdelen niet tot stand gekomen vanuit een objectieve aanpak vanuit de gevoerde screening. De aanbevelingen werden bovendien geformuleerd vanuit een zeer beperkte klankbordgroep die niet representatief was. Verder werd er ook geen rekening gehouden met de positieve tewerkstellingsgegevens vanuit de verschillende bestaande structuuronderdelen van het studiegebied Land- en tuinbouw, zoals opgenomen in de eigen screening en aanbevelingen (zie deel 2 van dit advies). Het is eerder aangewezen om, zoals opgenomen in de door de raad uitgevoerde screening en aanbevelingen (zie hiervoor het tweede deel van dit advies), te vertrekken vanuit mogelijke kwalificaties binnen de sector. Enkel vanuit deze uitgangspositie die als basis kan dienen voor de realisatie van een kwalificatiestructuur voor land- en tuinbouw, kan een verantwoord opleidingsaanbod afgeleid worden dat geldt voor de verschillende onderwijssectoren. Tenslotte merkt de raad voorafgaandelijk op dat een ondoordachte herschikking van het studieaanbod door het toevoegen, wijzigen of schrappen van structuuronderdelen als gevolg kan hebben dat in een aantal gevallen incoherenties tot stand kunnen komen voor een bepaalde periode. Dit dient zeker vermeden te worden. 2 Voorstellen tot invulling van het studiegebied Land- en tuinbouw Vooraleer in te gaan op de voorstellen van de overheid tot invulling van het studiegebied Land- en tuinbouw wenst de raad een aantal bedenkingen te formuleren met betrekking tot 51 de informatieve bundel die betrekking heeft op de screening die toegepast werd op het studiegebied Land- en tuinbouw. In de adviesvraag wordt vermeld dat de voorbereidende groep naast externe deskundigen samengesteld is uit vertegenwoordigers van de administratie, de onderwijsinspectie en de entiteit curriculum. Zoals gesteld in deel 1 van dit advies heeft de raad bedenkingen bij deze samenstelling. Zo vraagt hij zich bijvoorbeeld af waarom de verschillende onderwijspartners vanuit hun deskundigheid niet betrokken werden en stelt zich derhalve vragen bij de representativiteit van de reflectiegroep wat kan leiden tot niet correcte aanbevelingen. De raad merkt verder op dat in de door de overheid uitgevoerde screening veel gebruik gemaakt wordt van procentuele gegevens. Wanneer het echter gaat over relatief kleine aantallen heeft een procentuele analyse geen zin. De raad heeft ook bedenkingen bij de relatie tussen enerzijds de uitgevoerde screening en anderzijds de geformuleerde aanbevelingen. Zo vermeldt de analyse duidelijk het belang van ondernemersvaardigheden en aandacht voor de mechanisering/automatisering van de sector. Deze noodzaak wordt echter niet omgezet in de opgenomen aanbevelingen. De raad onderschrijft de noodzaak van het opnemen van deze competenties in het curriculum van de 1ste en 2de leerjaren van respectievelijk de 2de en 3de graad. Het louter opnemen van competenties gerelateerd aan ondernemen en mechanisering/automatisering in de 1ste en 2de leerjaren van de 2de en 3de graad leidt echter tot een onnodige verzwaring van het opleidingscurriculum. De in deze leerjaren verworven competenties moeten eerder bekeken worden als een basis waarop verder kan gebouwd worden tijdens een specialisatiejaar via een grondige uitdieping. Op deze wijze kunnen in een 3de leerjaar van de 3de graad de kennis, de vaardigheden en de attitudes rond ondernemersschap en mechanisering uitgewerkt, ingeoefend, aangescherpt en in een ruimer kader geplaatst worden. Dat gebeurt door een praktijkgerichte aanpak van de vakinhouden o.a. via de stage vooral gericht op bedrijfseconomische en technische aspecten, de GIP, via contacten met het bedrijfsleven, banken, land-en tuinbouworganisaties, via seminaries, via een simulatie van bedrijfsovername, via de mini-onderneming, enz. De raad merkt ook op dat een specialisatiejaar in ruime mate bijdraagt tot zeer belangrijke sociale vaardigheden zoals een verhoogde zelfstandigheid, tot het nemen van initiatief, tot meer volwassenheid bij de leerlingen wat op zijn beurt mogelijkheden biedt tot verdere ontplooiing in het kader van een leven lang leren. Tenslotte merkt de raad op dat in de aanbevelingen vermeld wordt om niet in te gaan op de aanvraag voor het oprichten van het nieuwe structuuronderdeel Dierenzorg in het 3de jaar van de 3de graad BSO. Dit specialisatiejaar is echter noodzakelijk omdat anders de mogelijkheid ontnomen wordt aan leerlingen om het diploma secundair onderwijs te kunnen behalen, en dit binnen het logische vervolgtraject van hun opleiding. Hiervoor wachten tot wanneer er een duidelijke vraag komt vanuit de sector via een SERV-beroepsprofiel, zal in de tussenliggende periode het aantal ongekwalificeerden verhogen. Dit kan en mag nooit de bedoeling zijn. In het eigen voorstel (zie deel 2 van dit advies) worden verschillende mogelijke kwalificaties weerhouden die verbonden zijn aan het ruime veld van dierenverzorging. In de eigen aanbeveling is dit uitgemond in een cluster van mogelijke opleidingen die gerelateerd zijn aan “dieren”. Door het volgen van een 3de leerjaar van de 3de graad BSO Dierenzorg kunnen leerlingen de kwalificatie van gespecialiseerd dierenverzorger verwerven. 52 2.1 Voorstel tot schrapping van bestaande structuuronderdelen Bloemsierkunst BSO (1ste en 2de leerjaar 3de graad) De raad merkt op dat de beperktheid van dit opleidingsaanbod in twee scholen geen argument is om dit structuuronderdeel te schrappen. Een aanbod in een beperkt aantal scholen kan eerder als verantwoord beschouwd worden voor dit structuuronderdeel. De raad heeft verder bedenkingen bij het tot stand komen van het voorstel tot schrapping. Zo werden bijvoorbeeld nationale organisaties zoals de Koninklijke Unie Van de Fleuristenbond van België (KUFB) en Fleurop niet geraadpleegd. Wat betreft de opmerkingen dat dit structuuronderdeel inhoudelijk te eng is ingevuld om het behoud van een volledige 3de graad te verantwoorden en dat de inhoud in grote mate dezelfde is als deze van de 2de graad BSO Tuinbouw, merkt de raad op dat in de 2de graad Tuinbouw voornamelijk gewerkt wordt rond teelttechnische competenties. Dit in tegenstelling tot de competenties die aan bod komen in de 3de graad BSO Bloemsierkunst waarbij de focus voornamelijk ligt op artistieke en creatieve competenties. Bovendien krijgen de leerlingen naast de basisvorming, een opleiding die georiënteerd is naar een noodzakelijke praktijkgerichte basiskennis die versterkt wordt door het uitvoeren van stages. Zo wordt vanaf het 1ste leerjaar van de 3de graad ervoor gezorgd dat de leerlingen praktische competenties kunnen realiseren in verschillende door de school aangeduide bedrijven. Binnen het 3de leerjaar van de 3de graad BSO Bloemsierkunst wordt de opgedane basiskennis omgezet in totaalprojecten waarbij voornamelijk aandacht wordt besteed aan eigentijdse, innovatieve en experimentele technieken. De raad is de mening toegedaan dat het noodzakelijk is dat een opleidingsaanbod met betrekking tot bloemsierkunst wordt opgenomen. Hierbij wordt verwezen naar het concept dat voorgesteld wordt voor de 3de graad in het voltijds secundair onderwijs (zie deel 2 van dit advies) en waar voorzien wordt in een context die gerelateerd is aan het verwerken van geteelde producten. Bloemsierkunst is ondermeer een onderdeel van deze context. Deze opleiding kan onder meer toeleiden naar de kwalificaties van bloembinder-plantenverzorger, florist, gespecialiseerd medewerker bloemen- en tuincentrum, ploegbaas bloemen- en tuincentrum en ondernemer bloemen- en tuincentrum. Tenslotte merkt de raad op dat bloemsierkunst geen hobby is maar een beroep dat een gedegen opleiding veronderstelt. Het is bovendien een belangrijke sector waarbinnen de afgestudeerden onmiddellijk werk vinden. Door het schrappen van dit structuuronderdeel wordt aan leerlingen met een specifieke begaafdheid voor bloemschikken bovendien de mogelijkheid ontnomen om zich professioneel te bekwamen. Bedrijfsleiding land- en tuinbouw TSO (3de leerjaar 3de graad) Zoals gesteld is het belangrijk dat op het vlak van ondernemersvaardigheden kan voortgebouwd worden op een stevige basis die gelegd is binnen de 2de en 3de graad. Waar aanvankelijk de focus ligt op het ontwikkelen van competenties die gerelateerd zijn aan ondernemingszin, is het noodzakelijk dat leerlingen die interesse hebben om zich meer te bekwamen in bedrijfsleiding meer specifieke competenties verwerven zoals bijvoorbeeld dubbele boekhouding. Hiermee wordt rekening gehouden in het voorstel van de raad (zie deel 2 van dit advies) waarbij via het opnemen van een onderdeel “ondernemen” leerlingen een kwalificatie kunnen 53 behalen die leidt naar kwalificaties van alleenwerkend zelfstandige of zelfstandig ondernemer met personeel. Naast dit aspect biedt een 3de leerjaar van de 3de graad de mogelijkheid om deze competenties verder te exploreren tijdens stages. Hierbij moet de nodige aandacht uitgaan naar een contextgebondenheid. Dit kan niet opgevangen worden, zoals opgemerkt wordt bij de aanbevelingen van de overheid, door het integreren van deze competenties in het curriculum van de 3de graad TSO Landbouwtechnieken en/of Tuinbouwtechnieken. Volledig uitwerken in de 1ste en 2de leerjaren van de 3de graad van aspecten zoals bedrijfsorganisatie en management, personeelsbeheer, organisatie, wetgeving, reglementeringen, verzekeringen, enz. zal bovendien leiden tot een ongewenste verzwaring van het curriculum in deze leerjaren wat kan leiden tot ongekwalificeerde uitstroom. De raad stelt dat het eerder aangewezen is om competenties die gerelateerd zijn aan ondernemen op een flexibele wijze op te nemen in het studieaanbod, en dit zoals opgenomen in de eigen aanbevelingen voor een mogelijke hertekening van het opleidingsaanbod binnen het studiegebied Land- en tuinbouw (zie deel 2 van dit advies). Leerlingen kunnen dan via een bewuste keuze al of niet opteren voor een bijkomende specialisatie m.b.t. ondernemen binnen de land- en tuinbouwcontext. Vanuit de ruime agrosector is er een dwingende en aanhoudende vraag naar gediplomeerde jongeren met een grondige kennis van bedrijfsbeheer, agro-administratie , agro-economie… Belangrijk daarbij is dat de aspecten van ondernemersschap verbonden blijven met een gedegen kennis van het land- of tuinbouwgebeuren. Agromanagement BSO (3de leerjaar 3de graad) De raad wenst dezelfde opmerkingen te formuleren bij het voorstel tot schrapping van dit structuuronderdeel zoals opgenomen bij Bedrijfsleiding land- en tuinbouw TSO (3de leerjaar van de 3de graad). Bovendien merkt de raad op dat het beperkt aantal leerlingen een relatief argument is om tot schrapping over te gaan. Zo werd deze opleiding binnen één school gevolgd door 15 leerlingen in het schooljaar 2004-2005, 16 leerlingen in het schooljaar 2005-2006 en 14 leerlingen in het schooljaar 2006-2007. Deze aantallen scoren beduidend hoog ten opzichte van andere specialisatiejaren zodat het aantal leerlingen als criterium voor het al of niet behouden van een structuuronderdeel, moeilijk kan toegepast worden. Qua tewerkstelling is er voor de afgestudeerden uit deze studierichting geen enkel probleem. De vraag naar degelijk opgeleide jongeren, met een behoorlijke praktische bedrijfseconomische bagage is zeer groot en overtreft in ruime mate het aanbod. Steeds weer moeten werkgevers teleurgesteld worden bij gebrek aan afgestudeerden. De leerlingen die ondertussen zijn afgestudeerd hebben bovendien óf werk óf studeren met succes verder. Dit toont aan dat deze BSO-richting absoluut beantwoordt aan stevige normen en zeker niet als inhoudelijk zwak kan gecatalogeerd worden. Tenslotte stelt de raad dat het niet zinvol is om op dit ogenblik al conclusies te formuleren over een structuuronderdeel dat slechts gedurende drie schooljaren geïmplementeerd wordt. Het getuigt van weinig continuïteitszin een specialisatiejaar al na zo korte tijd weer te schrappen zonder het uitvoeren van een grondige evaluatie. 54 Landbouwmechanisatie TSO (3de leerjaar 3de graad) en Tuinbouwmechanisatie BSO (3de leerjaar 3de graad) De raad stelt dat men beide voorstellen tot schrapping samen dient te bekijken. In plaats van over te gaan tot een schrapping van deze structuuronderdelen en het voorzien van een nieuwe opleiding Agro-automatisatie, is het eerder aangewezen om deze structuuronderdelen te integreren in een structuuronderdeel Land- en tuinbouwmechanisatie, dat zowel op BSO- als op TSO-niveau kan aangeboden worden in het 3de leerjaar van de 3de graad. Dit structuuronderdeel komt momenteel al voor op BSO-niveau. De focus ligt hierbij voornamelijk op het uitvoerend niveau (het bedienen, afstellen, uitvoeren van klein onderhoud). In het TSO is het nodig dat naast dit uitvoerend niveau ook de technische aspecten en de onderliggende mechanisatieprocessen meer aan bod moeten komen (detecteren van storingen, uitvoeren van herstellingen, uitvoeren en opvolgen van permanent onderhoud, enz.) De raad merkt verder op dat een nieuw structuuronderdeel Land- en tuinbouwmechanisatie TSO duidelijk een plaats heeft binnen het studiegebied Land- en tuinbouw. Dit structuuronderdeel zou echter even goed kunnen ressorteren onder het studiegebied auto. Essentiële voorwaarden bij een opname in dit laatste studiegebied zijn echter het creëren van een link met land- en tuinbouwtoepassingen en het voorzien van positieve toelatingsvoorwaarden voor leerlingen die komen uit het studiegebied Land- en tuinbouw. Enkel via deze benadering kan aan deze leerlingen de mogelijkheid geboden worden om hun competenties op dit terrein verder uit te bouwen. Landbouwdiversificatie BSO (3de leerjaar 3de graad) De raad onderschrijft het voorstel tot schrapping van dit structuuronderdeel in het aanbod van het studiegebied Land- en tuinbouw omdat deze opleiding niet leidt tot een duidelijk afgebakende kwalificatie. Bovendien wordt dit structuuronderdeel in geen enkele school meer ingericht. 2.2 Voorstel tot omvorming van een bestaande opleiding Bosbouw naar Bos- en natuurbeheer BSO (3de leerjaar 3de graad) De raad onderschrijft het voorstel van de overheid om het bestaande structuuronderdeel Bosbouw om te vormen naar Bos- en natuurbeheer. De raad merkt hierbij op dat men in het curriculum van dit structuuronderdeel op dit ogenblik al aandacht besteedt aan ecosystemen, en dit naast bosbeheer. De raad beveelt aan dat men deze wijziging niet doorvoert onder de noemer van een omvorming. Het betreft hier in principe enkel een naamswijziging. Technisch gezien kan men volgens de omzendbrief SO 61 van 5 februari 1999 over de programmatie, omvorming, overheveling en afbouw in het voltijds secundair onderwijs niet spreken van een omvorming. Dit zou immers voor de betrokken school leiden tot het indienen van een programmatiedossier voor een specifiek structuuronderdeel, wat zeker niet de bedoeling kan zijn. 55 2.3 Relevantie van de toevoeging van een nieuwe opleiding Agro-automatisatie TSO (1ste en 2de leerjaar 3de graad) De raad merkt op, zoals gesteld bij de reactie op het voorstel tot schrapping van de structuuronderdelen Landbouwmechanisatie TSO (3de leerjaar 3de graad) en Tuinbouwmechanisatie BSO (3de leerjaar 3de graad), dat het niet is aangewezen om te komen tot een nieuwe opleiding Agro-automatisatie TSO (1ste en 2de leerjaar van de 3de graad). Het is eerder aangewezen dat er een nieuwe opleiding Land- en tuinbouwmechanisatie tot stand komt die zowel op BSO- als op TSO-niveau kan aangeboden worden in het 3de leerjaar van de 3de graad. Via deze benadering kunnen de leerlingen vanuit de context van land- en tuinbouw voortbouwen op de technische competenties die zijn gerealiseerd in de 2de en 3de graad. De raad verwijst hierbij naar zijn opmerkingen en voorstellen zoals hierboven opgenomen bij punt 2.2. Zoals gesteld in de aanbevelingen van de overheid is er een voldoende vraag naar afgestudeerden die zich vervolmaakt hebben in automatisatie of mechanisatie. Het is dan ook niet aangewezen om aan scholen een beperkte toelating te geven voor de oprichting van zulk een nieuw structuuronderdeel. De raad stelt dan ook voor dat scholen die momenteel een specialisatiejaar Landbouwmechanisatie TSO en/of Tuinbouwmechanisatie BSO hebben, via bovenvermelde omzetting naar een specialisatiejaar Land- en tuinbouwmechanisatie, dit omgevormde structuuronderdeel automatisch verkrijgen. Wat betreft de overweging van de overheid om het voorgestelde structuuronderdeel Agroautomatisatie aan te bieden op het niveau van het “Hoger beroepsonderwijs” merkt de raad op dat dit in tegenstelling staat tot het overheidsvoorstel om deze opleiding aan te bieden in het 1ste en 2de jaar van de 3de graad TSO. Bovendien is op dit ogenblik nog niet duidelijk hoe dit “Hoger beroepsonderwijs” verder zal uitgetekend worden. De raad stelt ook dat de relevantie van een nieuw structuuronderdeel Agro-automatisatie niet kan aangetoond worden. Zo is er nog geen beroepsprofiel ontwikkeld dat als basis kan dienen voor deze opleiding. Het is dan ook niet mogelijk om enkel op basis van intenties de relevantie hiervan aan te tonen. 3 Link van de benamingen van structuuronderdelen in het studiegebied Land- en tuinbouw met het studieaanbod in verschillende vormen en niveaus van onderwijs In het tweede deel van dit advies wordt onder punt 3.1 uitvoerig ingegaan op het studieaanbod in de verschillende vormen en niveaus van onderwijs. De raad verwijst dan ook naar dit deel voor een meer uitvoerige beschrijving van de verschillende opleidingen. De Raad Secundair Onderwijs stelt echter vast dat binnen elke onderwijsvorm en –niveau een andere aanpak wordt gehanteerd voor wat betreft de benamingen van de verschillende opleidingen. In het kader van de uitbouw en begeleiding van een studieloopbaan leidt dit tot onduidelijkheden voor alle betrokkenen. Bovendien is er geen duidelijke link tussen de gehanteerde benamingen en de gevraagde kwalificaties op de arbeidsmarkt. Bij het benoemen van de verschillende opleidingen is het noodzakelijk dat in de benaming een duidelijke verwijzing is opgenomen naar de gevraagde kwalificatie. 56 Bij wijze van voorbeeld komen volgende opleidingsbenamingen voor die gerelateerd zijn aan tuinbouw: - voltijds secundair onderwijs → Tuinbouw BSO en Tuinbouwtechnieken TSO; deeltijds beroepssecundair onderwijs → Tuinbouwer en Tuinarbeider; buitengewoon secundair onderwijs OV3 → Tuinbouwarbeider BuSO OV3; onderwijs voor sociale promotie → Tuinbouw BSO3. Uit deze benamingen zou men kunnen afleiden dat dezelfde competenties worden nagestreefd in de verschillende vermelde opleidingen. Wanneer men echter het curriculum bekijkt, kan men wezenlijke verschillen vaststellen. Zo wordt in de TSO-opleidingen, en dit ten opzichte van BSO, naast de arbeidsmarktgerichte competenties meer nadruk gelegd op doorstroomgerichte competenties en het beheersen van de onderliggende processen bij de uitvoerende vaardigheden. In het deeltijds en buitengewoon onderwijs ligt de focus dan weer meer op het verwerven van competenties die gerelateerd zijn aan uitvoerende taken en activiteiten, en dit meestal onder begeleiding. Bovendien is het studieaanbod niet op elkaar afgestemd zodat een lerende geen mogelijkheden heeft om in het kader van levenslang leren voort te bouwen op de al verworven competenties. De raad merkt op dat een stroomlijning van de opleidingsbenamingen niet alleen een zaak is van het secundair onderwijsniveau. In eerste instantie dient een overkoepelende kwalificatiestructuur opgesteld te worden. Deze kan vervolgens als basis dienen voor een hertekening van het opleidingsaanbod in de verschillende onderwijssectoren, waarna aan elke opleidingsinhoud een eenduidige benaming kan gekoppeld worden. Enkel door dergelijke benadering kan men garanderen dat een transparant en aansluitend aanbod gerealiseerd wordt. 4 Mogelijke overlappingen tussen studiegebieden voor wat betreft het structuuronderdeel biotechnische wetenschappen TSO De raad merkt voorafgaandelijk op, zoals gesteld in deel 1 van dit advies, dat het op dit ogenblik niet evident is om mogelijke overlappingen vast te stellen tussen Biotechnische wetenschappen TSO in het studiegebied Land- en tuinbouw, Techniek-wetenschappen TSO in het studiegebied chemie en Voedingstechnieken TSO in het studiegebied voeding. De raad is van oordeel dat eerst mogelijke overlappingen in kaart worden gebracht om nadien in een screeningsoperatie kunnen meegenomen worden. De relatie met de Vlaamse kwalificatiestructuur speelt hierbij ook een belangrijke rol. Enkel via deze integrale aanpak kan transparantie bekomen worden naar de gebruiker van het onderwijsaanbod. De raad stelt echter wel dat het structuuronderdeel Biotechnische wetenschappen TSO in het studiegebied Land- en tuinbouw een uniek karakter heeft. Binnen deze opleiding wordt immers gewerkt rond competenties die gerelateerd zijn aan technieken en productieprocessen met als basis de levende materie. Hiernaast wordt ook aandacht besteed aan de wetenschappelijke studie van levende organismen en komen ook competenties aan bod met betrekking tot ecologie en milieu. 57 Deel 4: Advies - - - - - - - - De raad wenst te beschikken over de bevindingen die door de overheid zijn afgeleid uit de rondetafelgesprekken die georganiseerd werden door de kabinetswerkgroep in de periode november 2005 – februari 2006. De raad vraagt dat er in opvolging van deze kabinetswerkgroep spoedig overleg plaatsvindt met alle betrokken partners, zowel over de procedure en criteria voor de goedkeuring van totaal nieuwe structuuronderdelen, eventuele schrappingen en omvormingen, als over de werkwijze en criteria voor de screeningsoperatie. De raad dringt erop aan dat de gehanteerde criteria spoedig bekend gemaakt worden en dat de overheid verduidelijkt of het de bedoeling is deze criteria ook te gebruiken bij voorstellen met betrekking tot het studieaanbod en de screening van andere studiegebieden. Volgende criteria werden onder meer door de Vlor gebruikt bij de eigen aanbevelingen voor het studiegebied Land- en tuinbouw: het bepalen van mogelijke structuuronderdelen aan de hand van duidelijke kwalificaties, het hanteren van een top-downbenadering vertrekkend vanuit deze kwalificaties, het onderscheiden van gemeenschappelijke opleidingsclusters, het arbeidsmarkt- of doorstroomgerichte karakter, het beschouwen van de 2de graad als een ontmoetingsplaats voor leerlingen m.b.t. de verschillende kwalificatiemogelijkheden binnen de sector, het mogelijk maken van flexibele leerwegen en positieve oriëntering van leerlingen. De raad pleit met betrekking tot verdere screeningsoperaties en wijzigingen van het studieaanbod, voor een synergie tussen de werkzaamheden van de overheid en die van de Vlor. Dergelijke vernieuwingsoperatie wordt best op transparante wijze voorbereid en in samenspraak met de onderwijsverstrekkers. De raad dringt er op aan dat de overheid bij dergelijke operaties vanaf het begin externe deskundigen intern aan de onderwijssector betrekt (onderwijsverstrekkers, scholen, de Vlaamse Onderwijsraad) als een prioritaire gesprekspartner, naast deskundigen uit de sectoren. De raad stelt vast dat het schrappen van 3de leerjaren in de 3de graad TSO een voorafname is op de besprekingen rond het hoger beroepsonderwijs. De raad gaat niet akkoord met het voorstel tot schrapping van de structuuronderdelen Bloemsierkunst (1ste en 2de leerjaar van de 3de graad BSO), Bedrijfsleiding land- en tuinbouw (3de leerjaar van de 3de graad TSO) en Agromanagement (3de leerjaar van de 3de graad BSO) en verwijst hierbij naar het concept en de bijhorende eigen voorstellen die afgeleid zijn van mogelijke kwalificaties binnen de ruime sector van land- en tuinbouw. De raad onderschrijft wel het voorstel tot schrapping van het structuuronderdeel Landbouwdiversificatie (3de leerjaar van de 3de graad BSO) en het voorstel tot naamswijziging van Bosbouw naar Bos- en natuurbeheer (3de leerjaar van de 3de graad BSO). Voor wat betreft het voorstel van een nieuw structuuronderdeel Agro-automatisatie (1ste en 2de leerjaar van de 3de graad TSO) stelt de raad dat essentiële basisgegevens ontbreken om hierover een gefundeerd advies te kunnen formuleren. De raad stelt voor om de huidige structuuronderdelen Landbouwmechanisatie (3de leerjaar van de 3de graad TSO) en Tuinbouwmechanisatie (3de leerjaar van de 3de graad BSO) te laten opgaan in een structuuronderdeel Land- en tuinbouwmechanisatie, en dit zowel op BSO- (reeds bestaand) als op TSO-niveau. 58 - - - De raad merkt op dat de vraag naar de link met benamingen van opleidingen in andere onderwijssectoren maar pas ten gronde kan gebeuren op basis van een overkoepelende Vlaamse kwalificatiestructuur. Wat betreft de mogelijke overlappingen tussen het structuuronderdeel Biotechnische wetenschappen TSO en structuuronderdelen uit andere studiegebieden (Techniekwetenschappen en Voedingstechnieken) is de raad van oordeel dat men in een eerste fase mogelijke overlappingen tussen studiegebieden en studierichtingen in kaart brengt om dit gegeven nadien mee te nemen in een screeningsoperatie. Hierbij moet gewaakt worden dat men de aanpassingen aan het studieaanbod op coherente wijze doorvoert. Tenslotte speelt in deze kwestie ook de band met de Vlaamse kwalificatiestructuur een rol. De raad vraagt overleg tussen de overheid en alle betrokken actoren (onderwijspartners en sociale partners) over het door de raad uitgetekende concept tot mogelijke hertekening van het aanbod in het studiegebied Land- en tuinbouw (cfr. de aanbevelingen van deel 2 in dit advies). Dit concept vertrekt vanuit mogelijke kwalificaties binnen de ruime sector land- en tuinbouw en behelst drie duidelijk te onderscheiden clusters, namelijk planten, dieren, natuur en milieu. Hierbij wordt tevens aandacht besteed aan het flexibel organiseren van het opleidingsaanbod en het positief oriënteren en begeleiden van leerlingen in hun studieloopbaan. De Raad Secundair Onderwijs keurde dit advies goed op 24 april 2007. Er waren 20 stemgerechtigde raadsleden. 18 raadsleden stemden voor het advies en 2 raadsleden onthielden zich. Guido Coeck secretaris Patrick Weyn voorzitter 59