www.kunstcontext.com M.T. van de Kamp BEELD ANALYSE – semiotisch model Hierbij maak je gebruik van onderstaand BEELD analyse-schema. De volgende aspecten moeten in je analyse aanwezig zijn: PRODUCTIECONTEXT: A: Gegevens: wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom? BEELD ANALYSE (vorm/formeel en inhoud) B: De beeldende laag, waaronder: Beeldende laag/ middelen: 1. Licht: Lichtsoort: getemperd <> fel; Lichtrichting: meelicht, tegenlicht, zijlicht, strijklicht; Gevolgen van het licht: eigen schaduw/slagschaduw 2. Kleur: Kleursoorten: kleurverzadiging, kleurhelderheid; Kleurcontrasten: kleur-tegen-kleur, licht-donker, koud-warm, complementair; monochroom <> polychroom 3. Ruimte: Ruimtelijkheid: tweedimensionaal <> reliëf <> driedimensionaal, ruimte-innemend (gesloten, massief) <> ruimte-omvattend (open); textuur ; Ruimtesuggestie door: groot-klein, overlapping, afsnijding; lijnperspectief, kleurperspectief, atmosferisch perspectief 4. Vorm: Vormcontrasten: Geometrisch/constructief <> organisch/plastisch; Enkelvoudig <> samengesteld ; Positief <> negatief (restvorm); Duidelijk <> vaag Samenhang 1. Compositie: Compositiegrondvormen: Horizontaal-verticaal-diagonaalcompositie, driehoekscompositie, centraalcompositie, 'over-all'-compositie - Gevolgen van ordening: Statisch <> dynamisch, Symmetrisch<> asymmetrisch 2. Tijd: Bewegingssuggestie; Bewegend beeld, video, ict, performance C: De narratieve laag, waaronder: 1. > Figuratief, realistisch; > geïdealiseerd, gestileerd, geabstraheerd, gedeformeerd ; > non-figuratief, abstract 2. Titel, thema (waar gaat het werk over?) Voorstelling, verhaal, onderwerp, thema, sfeer, het kunstwerk zelf, titel D: De symbolische laag: 1. De betekenis van het beeldend werk/ wat leert het beeldend werk jou? 2. Wat wil de kunstenaar of vormgever (of opdrachtgever) of de beschouwer ermee bereiken? Bedoelde functie van de maker (opdrachtgever) gelet op tijd en plaats <> functiegeving door de beschouwer. Symboliek, visie, idee, intentie van de kunstenaar/vormgever 3. Vanuit welke opvatting of interpretatie heeft de kunstenaar/vormgever gewerkt? Levensbeschouwelijk Esthetisch Politiek Economisch Educatief Vermaak Religieus, ritueel, viering (anti-)Schoonheid, inleving, herkenning, vervreemding, confrontatie Status, huldiging, protest, bewustwording Werk, reclame Opvoeding, therapie, zelfreflectie, voorlichting, informatief Amusement, decoratie, expressie, verpozing DE GEBRUIKSCONTEXT: E: De rol van de beschouwer: 1. Probeer te beschrijven welk effect het beeld op je had. 2. Breng dit in verband met de bedoeling die de kunstenaar/vormgever had 3. Kun je belangrijke factoren om het beeldend werk te begrijpen schetsen: is het gericht op een actuele situatie; op een politieke context; op bepaalde subculturen enz.) 4. Jouw persoonlijke mening over het beeldend werk(= interpretatie = subjectief). Dit laatste moet uiteraard goed onderbouwd worden. Bronnen: L.Pauwels, J.M.Peters. Denken over Beelden. Leuven, 2005 KPC groep. Kunstbeschouwen. Culturele en Kunstzinnige Vorming 2. Den Bosch, 2000