kennismakings- hoofdstuk kenn h 3 3

advertisement
564555
3
V WO - g ym n a si um
VWO | gymnasium
akingskennismdstuk
hoof
3
V WO | gymna sium
SCHEIKUNDE
sch e i kunde
HAVo
3
s c h e iku nde
HAVO
akingsm
s
i
n
n
ke
uk
hoofdst
3
V WO - g ym n a si um
564555
Hartelijk dank voor uw interesse in de nieuwe editie van Nova Scheikunde voor leerjaar 3
havo|vwo|gymnasium. In dit katern maakt u aan de hand van hoofdstuk 2 kennis met Nova
Scheikunde. Vanaf schooljaar 2016-2017 kunt u werken met de nieuwe editie van Nova
Scheikunde voor leerjaar 3.
In dit kennismakingshoofdstuk, voor zowel havo als vwo|gymnasium, kunt u duidelijk de
verschillen zien met de voorgaande editie. Tevens kunt u de niveaus op deze manier goed
met elkaar vergelijken. Dit leeropdrachtenboek is vanaf april 2016 beschikbaar zijn en wordt
aan u nagestuurd. U heeft inmiddels de proeflicentie voor de digitale oefenomgeving per
mail ontvangen. Mocht u deze nog niet hebben gekregen neemt u dan contact op met de
afdeling Klantenservice via (073)6288766 of stuur een mail naar
[email protected]
Kijk voor meer informatie op www.nova-malmberg.nl
scheikunde
Dit katern is bedoeld om u een indruk te geven van de nieuwe editie van Nova Scheikunde.
Er kunnen nog fouten of onduidelijkheden in voorkomen.
DIT IS NOVA SCHEIKUNDE
Haal het beste uit elke leerling met de nieuwe editie van Nova Scheikunde onderbouw,
leerjaar 3. De nieuwe editie biedt de vertrouwde en sterk gestructureerde basis die u
van Nova gewend bent. De methode biedt aandacht voor excellentie, inhoudelijke diepgang, differentiatie, structuur en uitdaging. De nieuwe digitale leeromgeving geeft
inzicht én overzicht in het leerproces voor zowel docent als leerling.
Nova haalt het beste uit elke leerling
De beste aansluiting op de bovenbouw
• Nova Scheikunde biedt leerlingen de diepgang die u
van onze methode gewend bent.
• Leerlingen worden uitgedaagd met pittige
plusopgaven.
• U vindt bij elk hoofdstuk een praktijkartikel met
nadruk op praktische toepasbaarheid in havo en op
onderzoek in vwo|gymnasium zodat leerlingen de
relevantie van het vak gaan zien.
• Leerlingen oefenen vaardigheden, zoals het
opstellen van reactievergelijkingen, met digitale
V-trainers.
• Leerlingen worden optimaal ondersteund door
meer oefenmogelijkheden op maat in de digitale
leeromgeving.
• Toetssystematiek maakt zwakke plekken zichtbaar
vóór het proefwerk.
• Er is specifieke aandacht voor leesvaardigheid door
middel van een leesvaardigheidstrainer.
• Bewezen didactisch concept en doorlopende
leerlijn: in leerjaar 3 een praktijk- en een theoriedeel dat leerlingen voorbereidt op het PTM-concept
vanaf leerjaar 4.
• Alle opgaven ingedeeld volgens TIMSS taxonomie
(en Bloom).
• Nova is de énige methode die Micro-Meso-Macrodenken al introduceert in leerjaar 3 (vwo).
• Door de pittige plusopgaven worden leerlingen
geënthousiasmeerd voor de bovenbouw.
MICRO-MESO-MACRO-DENKEN
AL IN LEERJAAR 3
De nieuwe editie van Nova sluit
perfect aan op de bovenbouw.
Vanaf leerjaar 3 wordt de leerling
op het vwo vertrouwd gemaakt
met het Micro-Meso-Macrodenken.
Havo-leerlingen worden via het
deeltjesmodel bekend gemaakt
met het hele kleine en het
zichtbare. Vanzelfsprekend komen
stofeigenschappen daarbij aan
bod. De termen micro en macro
worden in leerjaar 3 havo nog
niet geïntroduceerd.
Nova brengt stof tot leven
• Het praktijkdeel per hoofdstuk
laat de relevantie van het vak
zien.
• In de bovenbouw wordt
het maatschappijdeel
toegevoegd.
Met
we
de nieu ova
van N
editie
eeft
unde h
Scheik sstof en
le
u álle
itaal
ten dig
h
c
a
r
d
op
baar!
beschik
Voor u als docent
Malmberg biedt docenten een flexibel aanbod aan materialen, omdat we élke
docent willen helpen het beste uit zijn leerlingen te halen. Dus of u nu het
liefst werkt met het leeropdrachtenboek, de digitale leeromgeving of een
combinatie van beide: Nova helpt u sámen excelleren.
Méér tijd…
•
•
•
•
Nova heeft een hoge mate van zelfwerkzaamheid
Automatisch nakijken via digitale verwerking
Directe feedback via digitale verwerking (bespaart uitlegwerk)
Voorkennistoets laat u direct zien waar uw leerlingen staan
en mogelijkheden om les te geven zoals u dat wilt!
• Door middel van het docentendashboard geeft Nova u snel en gemakkelijk
inzicht én overzicht in de leerprocessen van uw leerlingen.
• Actief differentiëren door een duidelijk verschil in leerstofopdrachten en andere
opdrachten (zoals toepassing en plus) en toetssystematiek (inzicht in verhaal
achter het cijfer).
• Variëren in lesvormen door digitale omgeving en PT(M)-concept.
Compleet nieuwe digitale leeromgeving
Altijd en overal toegankelijk op élk device!
• Meer inzicht én resultaten door het
docentendashboard: u ziet in één oogopslag hoe uw
klas ervoor staat en welke leerlingen voorlopen of
achterblijven.
• Gesloten vragen worden automatisch nagekeken en
verwerkt in het docentendashboard.
• Meer aandacht voor vaardigheden door middel
van de handige V-trainers! Uw leerlingen oefenen
onder andere het maken van reactievergelijkingen,
het rekenen aan massaverhoudingen, het maken
van wetenschappelijke notaties, mol-rekenen en
het omrekenen van eenheden.
Nova motiveert leerlingen écht!
Het LAKS heeft in 2015 gesproken met 300 leerlingen over motivatie. Daaruit
is een aantal zaken naar voren gekomen die naadloos aansluiten bij de
methode Nova.
 “Vertel duidelijk waarom”
Nova voegt met de praktijkdelen context aan de theorie toe, zodat leerlingen
de relevantie van het vak beleven. Bovendien laat Nova zien wat je met de
lesstof in het dagelijks leven en na de middelbare-schooltijd kunt doen.
 “Varieer met werkvormen”
Nova biedt verschillende werkvormen, variërend van digitaal of boek tot
klassikaal, individueel en groepsopdrachten.
 “Beloon goede inzet”
Nova geeft helder inzicht en overzicht in de voortgang van het leerproces,
zodat er optimaal ingespeeld kan worden op de resultaten van de
(individuele) leerlingen.
• Leerlingen kunnen extra
oefenen in de digitale
omgeving: als een leerling
meer vragen nodig heeft,
reikt het systeem deze
aan. Zo krijgt élke leerling
aandacht op zijn niveau.
• Leerlingen krijgen directe
feedback zodat ze leren
hoe ze de volgende keer
het juiste antwoord
kunnen geven.
Nova © Uitgeverij Malmberg
H8 Stoffen en hun eigenschappen
Voorwoord
Nova bestaat uit een leeropdrachtenboek, een digitale omgeving, een uitwerkingenboek, een
practicumboek en een TOA-handleiding.
In het leeropdrachtenboek vind je alle stof die je moet leren. Na elke paragraaf staan opgaven die je
helpen om de leerstof te onthouden en toe te passen. De opgaven zijn opgesplitst in leerstofvragen,
die vaak letterlijk in de theorie staan, en toepassingsvragen. Sommige opgaven zijn met een *
gemerkt. Die zijn in het algemeen iets moeilijker.
Elk hoofdstuk wordt afgesloten met een aantal proeven (de Practicum-paragraaf), met een paragraaf
Oefenen voor de toets en met een praktijkartikel. Bovendien wordt in hoofdstuk 7 uitgelegd welke
vaardigheden je bij het vak scheikunde nodig hebt.
Met de V-trainer in de digitale omgeving kun je vaardigheden oefenen.
Basisstof en praktijk
De meeste leerstof in het boek werk je samen met de hele klas door. Dit is de basisstof die alle
leerlingen moeten kennen.
Aan het einde van elk hoofdstuk staat een praktijkartikel waarin een deel van de leerstof in een
situatie uit het dagelijks leven of de wetenschap wordt besproken. Daarbij staan ook enkele opgaven.
Zelfstandig werken
Met Nova kun je goed zelfstandig werken. Je kunt de opgaven alleen of met een groepje maken, een
proef doen of jezelf overhoren met Oefenen voor de toets en met de digitale vragen in Test Jezelf. Je
zult ook af en toe uitleg krijgen met de hele klas.
Als je zelfstandig werkt, is het handig om een planning te maken.
We hopen dat je met plezier met dit boek en met de andere onderdelen van de methode zult werken.
Veel succes!
De auteurs
Nova © Uitgeverij Malmberg
Inhoudsopgave
Voorwoord
1
3
3
Rekenen aan reacties
Theorie
Materialen en stoffen
Theorie
1 Materialen
8
1 Productieproces
92
2 Energie
98
3 Reactiesnelheid
104
2 Stoffen
14
4 Reactievergelijkingen
110
3 Scheidingsmethoden
22
5 Practicum
116
4 Stoffen verhitten
28
5 Practicum
32
6 Oefenen voor de toets
40
6 Oefenen voor de toets
122
Vanaf hoofdstuk 4 leerroute voor
bèta- en voor alfa-leerlingen
Praktijk
(schema in docentenhandleiding)
7 De ruimte in
124
Praktijk
7 De plastic auto komt eraan
2
44
4
Brandstoffen
Theorie
Chemische reacties
Theorie
1 Fossiele brandstoffen
130
2 Koolstofverbindingen
136
1 Ontledingsreacties
50
3 Energie uit brandstoffen
142
2 Moleculen en atomen
57
4 Brandstoffen en milieu
148
3 Verbrandingsreacties
65
5 Practicum
154
4 Reactievergelijkingen
72
6 Oefenen voor de toets
160
5 Practicum
80
6 Oefenen voor de toets
85
Praktijk
7 Bestaat er brandveilige kleding?
Praktijk
7 De chemie achter vuurwerk
88
162
Nova © Uitgeverij Malmberg
H8 Stoffen en hun eigenschappen
5
7
Metalen en kunststoffen
Theorie
Vaardigheden
1 Metalen
168
1 Algemene veiligheidsvoorschriften
244
2 Kunststoffen om je heen
174
245
3 Kunststoffen in soorten en maten
180
4 Recycling
186
2 Werken met de brander
Afronden, rekenen met
3 Omgaan met glaswerk
formules, machten van 10
4 Werken met stoffen
5 Practicum
192
5 Blokschema’s maken
249
6 Oefenen voor de toets
198
6 Rekenvaardigheden
250
Praktijk
7 Geheugenmaterialen
6
246
248
Periodiek systeem
253
Trefwoordenregister
254
Colofon
256
200
Voeding en verzorging
Theorie
1 Productie van voedsel
206
2 Voedingsstoffen
212
3 Persoonlijke verzorging
Nieuw!
4 Schoonmaakmiddelen
218
5 Practicum
230
6 Oefenen voor de toets
236
224
Praktijk
7 Voedsel dat voedt en geneest
In aansluiting op PTM-concept
bovenbouw
238
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
48
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
2
Volledig digitaal beschikbaar
met extra oefenopgaven
Chemische
reacties
Chemische reacties kom je overal tegen. Bijvoorbeeld als je
thuis een tosti maakt of een eitje bakt. Maar wat gebeurt
daarbij met die beginstoffen? Hoe kun je de veranderingen aan
die beginstoffen verklaren? Daartoe maak je gebruik van een
modelvoorstelling die gaat over moleculen en atomen.
1 Ontledingsreacties
Meer verdieping bij
50
verbrandingsreacties
2 Moleculen en atomen
57
3 Verbrandingsreacties
65
4 Reactievergelijkingen
72
5 Practicum
80
6 Oefenen voor de toets
Eerdere introductie85van
reactievergelijkingen
7 Praktijk | De chemie achter vuurwerk
49
88
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
1
Ontledingsreacties
Hamburgers bakken op een barbecue is bij mooi weer een gezellig
gebeuren. Als de hamburger echter te lang op de barbecue blijft liggen,
krijgt hij een zwarte korst. De hamburger is dan ‘aangebrand’. Maar wat
is ‘aanbranden’?
Ontledingsreacties
▲ figuur 1
De zwarte rand aan het aangebrande
brood is koolstof.
Bij een chemische reactie verdwijnen de beginstoffen en worden er nieuwe
stoffen gevormd. Die nieuwe stoffen noemen we reactieproducten. De
reactieproducten hebben heel andere stofeigenschappen dan de beginstoffen. Bij een bepaald type chemische reactie worden uit één beginstof
meerdere reactieproducten gevormd. Dit type reactie noemen we een
ontledingsreactie. Er zijn drie manieren waarop een ontledingsreactie kan
plaatsvinden: thermolyse, elektrolyse en fotolyse. Hierbij worden verschillende vormen van energie aan de ontledingsreactie toegevoerd.
Thermolyse Proef 1
Thermolyse is een ontledingsreactie door middel van warmte. Sommige
stoffen ontleden al bij een vrij lage temperatuur, voor andere stoffen is een
temperatuur van meer dan 1000 °C nodig. De temperatuur waarbij een stof
ontleedt, noemen we de ontledingstemperatuur.
Bij het verwarmen van stoffen als hout, papier, katoen en suiker treedt
verkoling op (figuur 1). Stoffen die bij verhitting zonder zuurstof verkolen,
heten organische stoffen. Een van de reactieproducten is dan koolstof.
Naast koolstof ontstaan ook nog water, (brandbare) gassen en rook.
Het reactieschema van de verkoling van bijvoorbeeld hout is:
hout
warmte
koolstof + water + gassen + rook
Elektrolyse Proef 2
▲ figuur 2
Bauxiet (a) is de
grondstof voor
aluminium (b).
Stoffen kunnen ook worden ontleed met behulp van elektrische energie.
Een ontledingsreactie door middel van gelijkstroom (elektrische energie)
heet elektrolyse. Om stoffen te kunnen elektrolyseren, moeten ze
eerst worden gesmolten of worden opgelost in water, want alleen dan
kan stroomgeleiding plaatsvinden. Aluminium wordt geproduceerd uit
bauxiet, een erts dat voor 50 massa% bestaat uit aluminiumoxide, ook
wel aluinaarde genoemd. Eerst wordt het aluminiumoxide gescheiden van
de rest. Daarna wordt het aluminiumoxide in gesmolten toestand via een
elektrolyseproces omgezet in aluminium en zuurstof. In een reactieschema:
aluminiumoxide
50
elektrische energie
aluminium + zuurstof
H2 Chemische reacties
Nova © Uitgeverij Malmberg
Verwijzing naar practica
§1 Ontledingsreacties
Fotolyse Proef 3
Een derde manier om stoffen te ontleden maakt gebruik van (zon)licht.
Fotolyse is een ontledingsreactie door middel van licht. Om ontleding
door licht tegen te gaan, moet je dergelijke stoffen in het donker
bewaren. Wanneer je bij de drogist een flesje mondspoelmiddel koopt, dan
zit dat meestal in een bruin flesje. In het mondspoelmiddel zit waterstofperoxide, dat als ontsmettingsmiddel werkzaam is. Het zit in een bruin
flesje, omdat waterstofperoxide kan ontleden onder invloed van licht. Er
ontstaan dan water en zuurstof.
waterstofperoxide
licht
water + zuurstof
Er zijn meer stoffen die ontleden als ze te lang aan licht worden blootgesteld. Ook hierbij treedt fotolyse op (figuur 3).
▶ figuur 3
De rozen op het schilderij ‘De tuin van
Daubigny’ van Vincent van Gogh hadden
oorspronkelijk een rode kleur. Het huis
op de achtergrond was roze.
Elektrolyse van water
Proef 4
Als je water verwarmt tot 100 °C, gaat het koken; er ontstaat dan
waterdamp. Als de waterdamp afkoelt, condenseert deze weer tot vloeibaar
water. Dit is een fase-overgang. Toch kun je water ook ontleden. Het
gemakkelijkst gaat dit met behulp van gelijkstroom (figuur 4). Dit proces
vindt al bij kamertemperatuur plaats.
▶ figuur 4
Met het toestel van Hofmann kun
je water ontleden.
51
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
§1 Ontledingsreacties
Met het toestel van Hofmann kan water worden ontleed door elektrolyse.
Hierbij ontstaan de gassen waterstof en zuurstof (figuur 4).
water
water
elektrische energie
waterstof + zuurstof
Waterstof
elektrolyse
waterstof
zuurstof
Het gas waterstof heeft de kleinste dichtheid van alle stoffen; het is een
zeer brandbaar gas. Je kunt waterstof aantonen door het op te vangen in
een omgekeerde reageerbuis. Als je bij de opening van die reageerbuis een
brandende lucifer houdt, hoor je een zacht blafgeluid, een fluittoon of een
harde knal. Bij deze aantoningsreactie reageert waterstof met zuurstof,
waarbij weer water ontstaat (figuur 5).
waterstof + zuurstof g water
aansteken
▲ figuur 5
water ontleden en water maken
Zuurstof
Zuurstof kun je aantonen door bij het vrijkomende gas een gloeiende
houtspaander te houden. In zuivere zuurstof gaan verbrandingsreacties veel feller en sneller dan in lucht. Hierdoor zal de houtspaander fel
opgloeien of zelfs gaan branden (figuur 6).
Ontleedbare stoffen
Er zijn ontzettend veel verschillende stoffen, ruim negentig miljoen! En
gemiddeld wordt er elke twee tot drie seconden ergens op de wereld een
nieuwe stof bijgemaakt in een laboratorium. Bijna alle stoffen behoren tot
de ontleedbare stoffen, ook wel verbindingen genoemd. Suiker, hout,
water, keukenzout en aspirine zijn enkele voorbeelden van ontleedbare
stoffen.
Niet-ontleedbare stoffen
De ontledingsproducten waterstof en zuurstof, die bij de elektrolyse van
water ontstaan, kun je op geen enkele manier verder ontleden. Bij de
thermolyse van suiker ontstaat onder andere koolstof. Ook koolstof kun je
niet verder ontleden. De andere stoffen die vrijkomen bij de ontleding van
suiker, zijn nog wel verder te ontleden. De volledige ontleding van suiker
levert ten slotte drie stoffen op, namelijk koolstof, waterstof en zuurstof.
◀ figuur 6
In zuivere zuurstof gloeit een
houtspaander heel fel.
52
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
§1 Ontledingsreacties
Door stoffen steeds zo ver mogelijk te ontleden, krijg je uiteindelijk
stoffen die niet meer ontleedbaar zijn. In totaal zijn er circa honderdtwintig van zulke niet-ontleedbare stoffen. Niet-ontleedbare stoffen heten
ook wel elementen (figuur 7). De elementen zijn onder te verdelen in
metalen en niet-metalen.
mengsels
stoffen
ontleedbare stoffen
(verbindingen)
scheiden
ontledingsreactie
zuivere stoffen
niet-ontleedbare stoffen
(elementen)
▶ figuur 7
het stoffenschema
Metalen
Het grootste deel van de elementen behoort tot de groep metalen.
Metalen hebben bepaalde kenmerken gemeenschappelijk. Ze geleiden
warmte en elektrische stroom goed en ze hebben een glanzend oppervlak
als ze zijn gepolijst. Maar onderling verschillen ze in tal van eigenschappen. Metalen verschillen onderling in dichtheid, smeltpunt, hardheid,
sterkte en in de mate van geleidend vermogen voor elektrische stroom
en warmte. In tabel 1 staan enkele metalen met hun eigenschappen en
toepassingen.
▼ tabel 1 enkele metalen met hun eigenschappen en toepassingen
naam
eigenschappen
toepassingen
goud
Goud is een van de langst bekende metalen.
Het is gemakkelijk te bewerken en reageert
nauwelijks met andere stoffen: het is een
edelmetaal. Het heeft een karakteristieke
kleur en glans.
– sieraden
– valutametaal
– versiering (bladgoud)
– kronen in de tandheelkunde
titaan
Titaan is een licht, maar sterk metaal. Het
is bestand tegen hoge temperaturen en
nauwelijks gevoelig voor invloeden van
buitenaf.
– implantaten
– constructies
– sieraden
koper
Koper is een zeer goede geleider voor
warmte en elektriciteit. Het is een metaal
met een karakteristieke kleur. Onder
invloed van zuurstof en koolstofdioxide
kan koper reageren tot het groengekleurde
kopercarbonaat.
– elektriciteitsdraad
– instrumenten
– daken
– beelden
– pannen
– muntgeld
ijzer
IJzer is het meest voorkomende metaal.
Het is gemakkelijk te verwerken tot allerlei
voorwerpen. Het is magnetisch. IJzer
roest onder invloed van water en zuurstof.
Meestal wordt ijzer verwerkt tot staal.
– constructies (bruggen, gebouwen)
– fietsen
– spijkers
– magneten
53
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
§1 Ontledingsreacties
Niet-metalen
De overige niet-ontleedbare stoffen behoren tot de groep niet-metalen.
Ze vertonen geen of weinig gemeenschappelijke kenmerken. Sommige
zijn gasvormig, zoals zuurstof, stikstof, chloor en helium. Broom is bij
kamertemperatuur een vloeistof. Stoffen als koolstof, silicium, zwavel en
jood zijn vaste stoffen. In tabel 2 zie je enkele eigenschappen en toepassingen van niet-metalen.
▼ tabel 2 enkele niet-metalen met hun eigenschappen en toepassingen
naam
eigenschappen
toepassingen
koolstof
Vaste stof, komt voor in diverse verschijningsvormen; de meest
bekende zijn grafiet en diamant. De eigenschappen van de
verschijningsvormen van koolstof variëren sterk: diamant is zeer
hard, grafiet geleidt stroom. Een nieuwe vorm van koolstof is
grafeen.
– houtskool
– diamant
– grafiet (potloden)
– in staal
waterstof
Gas, lichtste stof die er is. Zeer brandbaar en explosief. Kleinste
dichtheid. Waterstof kan worden gemaakt uit water door
elektrolyse of via chemische reacties.
– snijbrandstof
– schone brandstof voor auto’s
neon
Een reukloos gas dat nergens mee reageert en daarom tot de
edelgassen wordt gerekend.
– reclameverlichting
– koelvloeistof
silicium
Een vaste stof die een beetje lijkt op een metaal, maar die toch
tot de niet-metalen wordt gerekend. Geleidt stroom.
– zonnecellen
– micro- en nanochips
Opgaven opgenomen in
theorieboek
opgaven
Leerstof
Alle opgaven zijn ingedeeld naar
TIMSS- en Bloom-taxonomie
1
Ontledingsreacties kunnen onder invloed van verschillende factoren
plaatsvinden.
Wat versta je onder de volgende begrippen?
a thermolyse
b elektrolyse
c fotolyse
2
Beschrijf hoe je de volgende stoffen kunt aantonen.
a zuurstof
b waterstof
3
Koper en zilver zijn beide metalen.
a Noem drie stofeigenschappen die koper en zilver gemeenschappelijk
hebben.
b Noem drie stofeigenschappen waarin koper en zilver van elkaar
verschillen.
54
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
§1 Ontledingsreacties
Toepassing
4
Is de ontledingstemperatuur een stofeigenschap? Licht je antwoord toe.
5
Geef voor elk van de volgende processen aan of het gaat om een
fase-overgang, een scheiding, een ontledingsreactie of een andere
chemische reactie.
a Je brengt leidingwater aan de kook. Het water verdampt.
b Wanneer al het leidingwater is verdampt, houd je kalkaanslag over.
c Je verwarmt de vaste stof natriumchloride tot deze vloeibaar wordt.
d Het gesmolten natriumchloride wordt via elektrolyse omgezet in
natrium en chloor.
e Na het toevoegen van natrium aan water treedt een heftige reactie
op, waarbij het natrium gaat branden en er een bijtende oplossing
ontstaat.
6
Een chemische reactie is soms een ontledingsreactie.
Welk soort ontledingsreactie is er in elk van de volgende gevallen
opgetreden?
a Een tosti komt zwartgeblakerd uit het tosti-ijzer.
b Gordijnen die lang in de zon hangen, verbleken.
c Tijdens het strijken met een te heet strijkijzer ontstaan schroeivlekken.
7
Kalksteen is een witte vaste stof met als wetenschappelijke naam
calciumcarbonaat. Kalksteen heeft een smeltpunt van 1339 °C en een
ontledingstemperatuur van 889 °C. Bij het ontleden ontstaan de vaste
stof calciumoxide en het gas koolstofdioxide.
a Wordt kalksteen vloeibaar als je het sterk verhit? Licht je antwoord
toe.
b Geef het reactieschema voor de ontleding van kalksteen.
c Leg uit welk type ontledingsreactie optreedt bij verhitting van
kalksteen.
8
Houtskool bestaat voornamelijk uit het niet-ontleedbare koolstof. Het
kan worden gemaakt door hout te verhitten. Hierbij mag geen zuurstof
aanwezig zijn.
a Hoe heet het proces waarbij koolstof ontstaat door het verhitten van
hout?
b Leg uit waarom er geen zuurstof aanwezig mag zijn.
9
Een rode vaste stof wordt in een reageerbuis verhit. Aan de wand van de
buis ontstaan zilverkleurige druppeltjes kwik, die samenvloeien tot één
grote kwikdruppel. Als je een brandende lucifer bij het uiteinde van de
buis houdt, gaat deze feller branden.
a Welk gas is er in de reageerbuis gevormd?
b Hoe heet het type reactie dat in de reageerbuis is opgetreden?
c Geef het schema van de reactie die optreedt als de rode stof wordt
verhit.
55
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
§1 Ontledingsreacties
10 In figuur 8 zie je een elektrolyseopstelling. De twee elektroden zijn
aangesloten op een spanningsbron. Na een tijdje is de ballon gevuld met
gas. Als je een brandende lucifer bij de ballon houdt, ontploft deze met
een harde knal.
a Welk gas zit er in de ballon?
b Welke reactie vindt plaats als je de brandende lucifer bij de ballon
houdt?
c Geef het reactieschema van deze reactie.
▲ figuur 8
elektrolyseopstelling
11 Geef een voorbeeld van een ontledingsreactie waarbij uit een verbinding:
a twee niet-ontleedbare stoffen ontstaan.
b naast een niet-ontleedbare
Plusopgaven
voor extra stof ook nog een verbinding ontstaat.
diepgang
12 Lucht is een mengsel van een aantal gassen.
a Welke niet-ontleedbare stoffen komen voor in lucht?
b Noem twee ontleedbare stoffen die in lucht voorkomen.
*13 De planeet Mars dankt zijn bijnaam ‘de rode planeet’ aan de rode laag
regoliet waarmee zijn oppervlak is bedekt (figuur 9). Het Marsregoliet
bestaat voornamelijk uit ‘roeststof’, oftewel ijzeroxide. Dit is ontstaan
door de verpulvering (ten gevolge van meteorietinslagen) en verwering
van stenen en mineralen, zoals magnetiet en maghemiet. De ijzeroxiden
in het regoliet kunnen ook een rol spelen bij de afbraak van organisch
materiaal. Stoffen als ijzeroxide versnellen namelijk de ontleding van
waterstofperoxide. Daarbij spelen ook superoxiden een rol. Superoxiden
reageren met water tot onder andere waterstofperoxide en zuurstof.
a Geef het reactieschema van de ontleding van waterstofperoxide.
b Geef het reactieschema van de vorming van waterstofperoxide uit
superoxiden.
c Is dit een ontledingsreactie? Licht je antwoord toe.
▲ figuur 9
Mars, de rode planeet
56
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
2
Moleculen en atomen
Bij een chemische reactie verdwijnen de beginstoffen en worden
nieuwe stoffen gevormd. Om beter te begrijpen wat er bij een
chemische reactie gebeurt, kun je gebruikmaken van een deeltjesmodel voor stoffen.
Het deeltjesmodel
Elke stof heeft zijn eigen kenmerkende stofeigenschappen. Veel
eigenschappen van stoffen zijn te verklaren door een vereenvoudigd
deeltjesmodel te gebruiken. Het vereenvoudigde deeltjesmodel ziet er als
volgt uit:
– Elke stof is opgebouwd uit heel kleine deeltjes, moleculen genoemd.
– Elke stof heeft zijn eigen soort moleculen. Een molecuul water is
anders dan een molecuul alcohol.
– Moleculen bewegen voortdurend. Bij een hogere temperatuur bewegen
de moleculen sneller.
– Tussen moleculen onderling heersen aantrekkende krachten. Deze
worden vanderwaalskrachten genoemd.
Het deeltjesmodel voor zuivere stoffen en mengsels
▼ figuur 10
een mengsel scheiden in zijn
bestanddelen op waarneembaar
niveau en op deeltjesniveau
In een zuivere stof is maar één soort moleculen aanwezig. In een mengsel
zitten verschillende molecuulsoorten door elkaar. Bij het scheiden van een
mengsel sorteer je de moleculen, soort bij soort. Figuur 10 laat zien dat
je strooizout op waarneembaar niveau kunt scheiden in de bestanddelen
zand en zout. Met behulp van het deeltjesmodel kun je je een voorstelling
maken van het sorteren van de moleculen.
waarneembaar niveau
deeltjesmodel
beschrijving op deeltjesniveau
Op waarneembaar niveau kan strooizout, een
mengsel van zand en zout, worden gescheiden in
zuivere stoffen.
Op deeltjesniveau zitten de
moleculen in een mengsel door
elkaar heen.
Twee gescheiden zuivere stoffen:
Op deeltjesniveau worden bij het
scheiden de moleculen in het
mengsel ‘gesorteerd’ in aparte
groepen, waarbij elke groep uit
één soort moleculen bestaat.
zand
zout
57
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
§2 Moleculen en atomen
Het deeltjesmodel en de drie fasen
Introductie van
deeltjesdenken ter
voorbereiding van micromeso-macro in leerjaar 4
▼ figuur 11
de drie fasen van water op
waarneembaar niveau en op
deeltjesniveau
Tussen moleculen onderling heersen aantrekkende krachten die we vanderwaalskrachten noemen. Als de vanderwaalskrachten groter zijn dan de
bewegingsenergie van die moleculen, blijven de moleculen op een vaste
plaats trillen. De stof is dan in de vaste fase. Als door temperatuurstijging
de bewegingsenergie toeneemt, verliezen de moleculen hun vaste plaats
en gaan op korte afstand langs elkaar heen bewegen. De stof smelt en
komt in de vloeibare fase. Als de temperatuur nog verder stijgt, wordt de
bewegingsenergie zo groot dat de vanderwaalskrachten helemaal worden
overwonnen. De moleculen gaan dan op grote afstand van elkaar bewegen.
De stof kookt en gaat over in de gasfase.
In figuur 11 worden de drie fasen van water zowel op waarneembaar
niveau als op deeltjesniveau en volgens het deeltjesmodel weergegeven.
fase
waarneembaar niveau
deeltjesmodel
vast
ijs
Vaste stoffen hebben een vaste vorm, je
kunt ze niet samenpersen. Dit komt doordat
de moleculen in een vaste stof elkaar zo
stevig aantrekken dat ze dicht op elkaar
zitten en niet van plaats kunnen wisselen.
De moleculen kunnen alleen op hun eigen
plaats trillen.
vloeibaar
water
Vloeistoffen hebben geen vaste vorm,
maar je kunt ze niet samenpersen. De
moleculen in vloeistoffen bewegen
voortdurend langs elkaar heen, maar blijven
wel dicht bij elkaar. De aantrekkingskracht
tussen moleculen is niet groot genoeg om
ze op een vaste plaats te houden, maar
wel groot genoeg om ze dicht bij elkaar te
houden.
gas
waterdamp/stoom
Gassen hebben geen vaste vorm, je kunt
gassen samenpersen. In een gas zijn de
aantrekkingskrachten tussen de moleculen
te klein om ze bij elkaar te houden.
De moleculen in een gas zijn daardoor
gelijkmatig verspreid over de gehele
beschikbare ruimte en bewegen alle kanten
op. In een gas is er veel lege ruimte tussen
de moleculen. Een gas heeft daardoor een
veel kleinere dichtheid dan een vloeistof of
een vaste stof.
58
beschrijving op waarneembaar en op
deeltjesniveau
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
§2 Moleculen en atomen
Moleculen en reacties
Bij een fase-overgang verandert alleen de manier waarop moleculen
bewegen. De moleculen zelf veranderen niet.
Bij een chemische reactie verdwijnen de beginstoffen en ontstaan er
nieuwe stoffen. Dit betekent dat moleculen van de beginstoffen verdwijnen en er nieuwe moleculen, van de reactieproducten, worden gevormd.
Dit kunnen we niet met het deeltjesmodel over moleculen alleen verklaren. We zullen dus een aangepast deeltjesmodel moeten gebruiken om een
chemische reactie te kunnen begrijpen.
Atomen
Bij een ontledingsreactie worden uit één beginstof meerdere reactieproducten gevormd. Dit betekent op deeltjesniveau dat de moleculen van de
beginstof worden afgebroken en er nieuwe moleculen, van de reactieproducten, worden gevormd. Dit kun je met het deeltjesmodel over moleculen
alleen niet verklaren, omdat in dat model de moleculen niet veranderen.
Om reacties te kunnen begrijpen, moet je dus een verfijnder deeltjesmodel
gebruiken waarin moleculen uit nog kleinere deeltjes bestaan, atomen
genoemd. In een molecuul zijn de atomen met elkaar verbonden door de
atoombinding. Bij een chemische reactie worden de atoombindingen van
de moleculen van de beginstoffen afgebroken en laten atomen van de
moleculen van de beginstoffen elkaar los. Tijdens de reactie vormen deze
atomen nieuwe atoombindingen met elkaar, zodat er nieuwe moleculen
ontstaan. Bij een chemische reactie hergroeperen de atomen zich, er gaan
geen atomen verloren en er ontstaan ook geen nieuwe atomen (figuur 12).
H
H
O
▶ figuur 12
Tijdens de ontledingsreactie van
water gaan de watermoleculen
kapot en ontstaan waterstof- en
zuurstofmoleculen. Alle atomen
blijven behouden.
H = waterstofatoom
O = zuurstofatoom
H
O
O
H
H
O
H
O
H
H
H
H
H
O
H
O
H
H
H
O
H
O
H
H
O
H
O
H
H
H
H
O
H
Ontleedbare en niet-ontleedbare stoffen
Ontleedbare stoffen worden ook wel verbindingen genoemd. Wanneer je
een verbinding ontleedt, krijg je uiteindelijk niet-ontleedbare stoffen,
ook wel elementen genoemd. De moleculen van een verbinding bestaan
altijd uit meerdere atoomsoorten. Elementen kun je niet verder ontleden,
moleculen hiervan bestaan maar uit één atoomsoort.
Het begrip element heeft in de scheikunde twee betekenissen. Met
element wordt zowel de niet-ontleedbare stof als de atoomsoort aangegeven.
59
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
§2 Moleculen en atomen
Er zijn 118 verschillende elementen bekend, wat betekent dat er ook
118 atoomsoorten bestaan. Al deze atoomsoorten hebben een symbool
van één of twee letters. De eerste letter is altijd een hoofdletter, de
tweede altijd een kleine letter. Zo is het symbool voor lood Pb en niet
PB of pb. Over de hele wereld worden dezelfde symbolen gebruikt voor
de atoomsoorten. In tabel 3 staan de namen en symbolen van een aantal
belangrijke elementen, onderverdeeld in metalen en niet-metalen.
▼ tabel 3 namen en symbolen van belangrijke elementen
metalen
niet-metalen
naam
symbool
naam
symbool
aluminium
Al
argon
Ar
barium
Ba
boor
B
calcium
Ca
broom
Br
chroom
Cr
chloor
Cl
goud
Au
fluor
F
ijzer
Fe
fosfor
P
kalium
K
helium
He
kobalt
Co
jood
I
koper
Cu
koolstof
C
kwik
Hg
krypton
Kr
lithium
Li
neon
Ne
lood
Pb
silicium
Si
magnesium
Mg
stikstof
N
mangaan
Mn
waterstof
H
natrium
Na
zuurstof
O
nikkel
Ni
zwavel
S
platina
Pt
tin
Sn
titaan
Ti
uraan
U
zilver
Ag
zink
Zn
Molecuulformules
Moleculen kun je weergeven met molecuulformules. Die formules geven
aan welke atoomsoorten en hoeveel ervan in een molecuul voorkomen.
Elke stof heeft zijn eigen molecuulformule. Een watermolecuul bevat
bijvoorbeeld twee waterstofatomen en één zuurstofatoom. De molecuulformule is H2O. Met het cijfer 2 achter het symbool voor waterstof geef
je aan dat er twee waterstofatomen in één molecuul water aanwezig zijn.
Dit cijfer noem je een index. Een index staat in de molecuulformule altijd
rechts onder het atoomsymbool. De index 1 wordt niet opgeschreven.
In figuur 13 zie je een aantal molecuultekeningen met de bijbehorende
molecuulformule.
60
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
§2 Moleculen en atomen
H
▶ figuur 13
molecuulformules en
molecuultekeningen van methaan,
koolstofdioxide en ethanol
▼ tabel 4 fase-aanduidingen
fase
afkorting
vast
s
vloeibaar
l
gas
g
opgelost in water
aq
C
H
H
O
C
H
CH4
O
H
H
H
C
C
H
H
CO2
O
H
C2H6O
Achter de molecuulformule wordt de fase, bij kamertemperatuur, weergegeven als je het over de stof hebt. Ook hiervoor wordt een afkorting
gebruikt. Je schrijft deze tussen haakjes achter de molecuulformule. In
tabel 4 staan de fase-aanduidingen. Deze zijn afgeleid van de Engelse
woorden solid, liquid en gas. De molecuulformule van de vloeistof water is
dan H2O(l). De aanduiding ‘aq’ is afgeleid van aqua (water), dit geeft aan
dat de stof is opgelost in water.
Ontleedbare stoffen
▼ tabel 5 enkele molecuulformules
van bekende ontleedbare stoffen
Met de 118 verschillende atoomsoorten zijn miljoenen verschillende
moleculen te maken. In tabel 5 staan molecuulformules van enkele
ontleedbare stoffen. Achter deze molecuulformules staan de fasen van
deze stoffen vermeld bij kamertemperatuur.
naam
molecuulformule
water
H2O(l)
methaangas
CH4(g)
ammoniakgas
NH3(g)
koolstofdioxidegas
CO2(g)
koolstofmono-oxidegas
CO(g)
de vloeistof ethanol
C2H6O(l)
de vaste stof glucose
C6H12O6(s)
suiker (sacharose)
C12H22O11(s)
▼ tabel 6 molecuulformules van nietontleedbare stoffen die bestaan uit
twee dezelfde atomen
naam
molecuulformule
waterstof
H2(g)
zuurstof
O2(g)
stikstof
N2(g)
fluor
F2(g)
chloor
Cl2(g)
broom
Br2(l)
jood
I2(s)
◀ figuur 14
Dmitri Ivanovitsj Mendelejev
Niet-ontleedbare stoffen
De meeste niet-ontleedbare stoffen (elementen) worden met hun symbool
weergegeven. Zo noteer je bijvoorbeeld ijzer als Fe(s) en helium als He(g).
Er zijn zeven niet-ontleedbare stoffen waarvan de moleculen uit twee
dezelfde atomen bestaan. De namen en molecuulformules van deze
niet-ontleedbare stoffen staan in tabel 6.
Het periodiek systeem der elementen
In 1869 heeft de Russische wetenschapper Mendelejev (figuur 14)
de elementen die in zijn tijd bekend waren, op een bruikbare manier
geordend. Hij rangschikte de elementen naar opklimmende atoommassa.
De elementen die overeenkomsten vertoonden in hun chemische
eigenschappen, zette hij onder elkaar. Met deze rangschikking van de
elementen legde hij de basis voor het periodiek systeem.
61
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
§2 Moleculen en atomen
Het huidige periodiek systeem heeft een andere opbouw (figuur 15). Elke
atoomsoort heeft zijn eigen nummer, het atoomnummer. In het periodiek
systeem zijn de atoomsoorten gerangschikt op toenemend atoomnummer. De zeven horizontale rijen noem je perioden. De achttien verticale
kolommen heten groepen. In de groepen staan de elementen die qua
chemische eigenschappen op elkaar lijken. Het metaal lithium lijkt in
chemisch gedrag op de andere metalen in groep 1.
groep
periode
1
1
2
3
4
1,008
H
1
6,94
Lithium
3
22,99
Natrium
4
39,10
Kalium
85,47
Rubidium
6
132,9
Cesium
(223)
14
12
13
40,08
44,96
22
47,90
Calcium
38
87,62
Strontium
56
137,3
Scandium
39
88,91
Y
Yttrium
57
138,9
Titaan
40
91,22
23
V
Vanadium
41
92,91
24
52,01
25
54,94
26
55,85
17
5
symbool
zwart vast
blauw vloeistof
rood gas
(113) onontdekt
10,81
B
Boor
13
26,98
27
58,93
28
58,71
29
63,54
30
6
12,01
C
Koolstof
14
28,09
Al Si
65,37
31
69,72
7
14,01
N
Stikstof
15
Silicium
32
72,59
30,97
P
Fosfor
33
74,92
8
16,00
O
Zirkonium
178,5
Nubidium
73
181,0
9
19,00
4,003
32,06
S
Zwavel
34
78,96
10
20,18
F Ne
Zuurstof
16
Fluor
17
Neon
35,45
18
39,95
Cl Ar
Chloor
35
Argon
79,91
36
83,80
Cr Mn Fe Co Ni Cu Zn Ga Ge As Se Br Kr
Chroom
42
95,94
Mangaan
43
(98)
IJzer
44
101,1
Kobalt
45
102,9
Nikkel
46
106,4
Koper
47
107,9
Zink
48
112,4
Gallium
49
114,8
Germanium
50
118,7
Arseen
51
121,8
Seleen
52
127,6
Zr Nb Mo Tc Ru Rh Pd Ag Cd In Sn Sb Te
72
18
Helium
Si
naam
50,94
16
He
Aluminium
21
15
2
Magnesium
20
14
28,09
Silicium
edelgassen
11
Molybdeem
74
183,8
Technetium
75
186,2
Rutonium
76
190,2
Rhodium
77
192,2
Palladium
78
195,1
Zilver
79
197,0
Cadmium
80
200,6
Indium
81
Barium
88
226,0
Lanthaan
89
227,0
Hafnium
104
(261)
Tantaal
105
(262)
Wolfraam
106
(266)
Renium
107
(262)
Osmium
108
(265)
Iridium
109
Platina
Goud
(271)
(268)
Kwik
(272)
204,4
Tin
82
Antimoon
207,2
Thallium
Radium
Actinium
Rutherfordium
Dubnium
Seaborgium
Bohrium
Hassium
Lood
(277)
83
209,0
Broom
53
Telluur
84
Bismut
(210)
Polonium
(285)
Fr Ra Ac Rf Db Sg Bh Hs Mt 110 111 112
Francium
▶ figuur 15
het periodiek systeem
24,31
10
atoommassa
Krypton
126,9
I
Jood
85
54
131,3
Xe
Xenon
(210)
86
(222)
Cs Ba La Hf Ta W Re Os Ir Pt Au Hg Tl Pb Bi Po At Rn
87
7
9
niet-metalen
Beryllium
12
Rb Sr
55
8
andere metalen
K Ca Sc Ti
37
7
atoomnummer
overgangsmetalen
9,01
Na Mg
19
5
4
Li Be
11
6
aardalkalimetalen
Waterstof
3
2
5
alkalimetalen
Astaat
Radon
118
(289)
(298)
(113)
114
(115)
116
(117)
67
68
69
70
71
Meitnerium
(119) (120) (121)
58
140,1
59
140,9
60
144,2
61
146,9
62
150,4
63
152,0
64
157,2
65
158,9
66
162,5
164,9
167,3
168,9
173,0
175,0
Ce Pr Nd Pm Sm Eu Gd Tb Dy Ho Er Tm Yb Lu
Cerium
90
232,0
Praseodynium
91
231,0
Neodynium
92
238,0
Prometium
93
237,0
Samarium
94
239,0
Europium
95
241,1
Gadolinium
96
247,1
Terbium
97
249,1
Dysprosium
98
251,1
Holmium
99
254,1
Erbium
100
257,1
Thulium
101
258,1
Ytterbium
102
255
Luthetium
103
257
Th Pa U Np Pu Am Cm Bk Cf Es Fm Md No Lr
Thorium
Protacticum
Uraan
Neptunium
Plutonium
Americium
Curium
Berkelium
Californium
Einsteinium
Fermium
Mendelevium
Nobelium
Lawrencium
(122- 153)
▲ figuur 16
De reactie van natrium (alkalimetaal)
met water. De andere metalen uit
groep 1 reageren ook fel met water.
De metalen van groep 1 heten de alkalimetalen. De alkalimetalen
reageren allemaal heftig met water (figuur 16). De metalen uit groep 2
heten de aardalkalimetalen.
Groep 17 is de groep van de halogenen. Deze elementen reageren
gemakkelijk met metalen. In groep 18 staan de edelgassen. Deze gassen
reageren niet of nauwelijks met andere stoffen.
Het grootste deel van de elementen bestaat uit metalen. Slechts een deel
(rechtsboven in het periodiek systeem) bestaat uit niet-metalen.
Achter in je boek vind je een grotere afbeelding van het periodiek
systeem.
opgaven Leerstof
14
Noem de vier kenmerken van het deeltjesmodel.
15
Leg uit of de volgende uitspraken waar of niet waar zijn.
a In een mengsel komt meer dan één soort moleculen voor.
b Bij scheiden gaan de moleculen kapot.
c De moleculen van één stof zijn allemaal gelijk aan elkaar.
d In een vaste stof kunnen moleculen niet bewegen.
62
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
§2 Moleculen en atomen
16
Beantwoord de volgende vragen.
a Geef het symbool van de volgende elementen: koper, stikstof, mangaan, argon, fosfor, lood.
b Geef de naam van de volgende elementen: Ag, Zn, Mg, H, Ne, Hg.
c Schrijf de namen en formules op van de zeven twee-atomige elementen.
17
Alle elementen staan gerangschikt weergegeven in het periodiek systeem.
a Hoe heten de kolommen in het periodiek systeem?
b Hoe heten de metaalelementen uit groep 1 van het periodiek systeem?
c In welke groep staan de edelgassen?
Toepassing
18 De gekleurde bolletjes in figuur 17 stellen moleculen voor.
a Leg op deeltjesniveau uit of dit een zuivere stof of een mengsel is.
b Hoeveel verschillende stoffen staan afgebeeld?
▲ figuur 17
Zuivere stof of mengsel?
19
Geef de molecuulformules bij de molecuultekeningen in figuur 18.
20
Geef voor elk van de stoffen uit opgave 19 aan of het een ontleedbare of
een niet-ontleedbare stof is.
O
C
H
21
Fosforzuur is een stof die onder andere in cola voorkomt. De
molecuulformule is H3PO4.
a Uit hoeveel atoomsoorten bestaat een fosforzuurmolecuul?
b Hoeveel fosforatomen zitten er in een molecuul fosforzuur?
c Wat is de index van zuurstof in een fosforzuurmolecuul?
O
N
N
H
H
C
C
H
H
Br
22
Elke atoomsoort heeft zijn eigen symbool. In een verbinding komen
meerdere atoomsoorten voor. Het zorgvuldig gebruik van hoofdletters en
kleine letters is belangrijk.
a Wat wordt bedoeld met de formule Sn?
b Wat wordt bedoeld met de formule SN?
c Leg het verschil uit tussen Co en CO.
H
23
Geef voor elk van de uitspraken aan of deze waar of niet waar is.
a Een element bevat maar één atoomsoort.
b Bij het scheiden van een mengsel worden moleculen gesorteerd.
c Moleculen kunnen elkaar aantrekken.
d Een molecuul bevat altijd verschillende soorten atomen.
e Bij een fase-overgang gaan moleculen kapot.
f Bij een chemische reactie gaan moleculen kapot.
H g Bij een chemische reactie gaan atomen kapot.
O
h In een ontleedbare stof zit meer dan één molecuulsoort.
Br
N
H
H
H
H
H
H
C
C
H
H
C
O
◀ figuur 18
molecuultekeningen van enkele stoffen
63
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
§2 Moleculen en atomen
24
Een atoom heeft atoomnummer 53.
a In welke groep en in welke periode staat dit atoom?
b Geef de naam en het symbool van dit element.
c Hoe heet de groep waar dit element in staat?
25
Neem de tabel over en vul deze verder in.
symbool
atoomnummer
metaal of
niet-metaal?
groep
periode
17
3
Al
N
74
niet-metaal
1
*26
Koffie bevat de stof cafeïne, een stof die een stimulerend effect heeft op
het zenuwstelsel, waardoor je alerter wordt. In een kopje gewone koffie
van 150 mL is ongeveer 75 mg cafeïne opgelost. De molecuultekening
van cafeïne staat in figuur 19.
a Geef de molecuulformule van cafeïne.
b Hoeveel atomen en hoeveel atoomsoorten komen er voor in een
cafeïnemolecuul?
c Bereken de concentratie cafeïne in koffie in mg/L.
d Sommige mensen zijn gevoelig voor cafeïne, ze krijgen klachten als
oorsuizingen en duizeligheid. Meestal gebeurt dit bij hoeveelheden
vanaf 500 mg cafeïne per dag.
Bereken hoeveel kopjes koffie je per dag moet drinken om 500 mg
cafeïne binnen te krijgen.
e Koffieliefhebbers die overgevoelig zijn voor cafeïne kunnen cafeïnevrije koffie drinken. Om cafeïnevrije koffie te maken, worden de
koffiebonen gespoeld met veel water. Hierdoor wordt de hoeveelheid
cafeïne in de bonen verminderd van 2 massa% tot 0,1 massa%.
Leg uit welke scheidingsmethode wordt gebruikt bij het decafeïneren
van koffie.
f Bereken hoeveel mg cafeïne er
in een kopje ‘cafeïnevrije’ koffie zit.
N
C
▶ figuur 19
cafeïne
64
O
H
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
3
Verbrandingsreacties
Er zijn veel verschillende soorten reacties. Een bijzondere soort is
de verbrandingsreactie. Dit is een reactie waarbij een brandstof met
zuurstof reageert. Bij een verbranding komt altijd veel energie vrij.
Energie
In de winter verbrand je hout in de open haard omdat het dan lekker
warm wordt. In de gasbarbecue verbrand je butagas om het vlees er op
te grillen. De brander in het scheikundelokaal gebruik je om stoffen te
verwarmen. In je lichaam verbrand je voedingsstoffen zodat je genoeg
energie hebt om van alles te doen. Bij een verbrandingsreactie komt altijd
energie vrij, meestal in de vorm van warmte en licht (figuur 20).
Brandstoffen
▲ figuur 20
Bij deze verbranding komt energie vrij
in de vorm van warmte en licht.
Voor een verbrandingsreactie is natuurlijk een brandstof nodig. De meest
gebruikte brandstoffen zijn de fossiele brandstoffen, gevormd uit resten
van planten en dieren die 10-100 miljoen jaar geleden leefden. Door
grote druk zijn deze resten samengeperst, waarbij onder andere steenkool,
aardolie en aardgas zijn ontstaan. Aardolie en aardgas bestaan uit moleculen die (voornamelijk) koolstof en waterstofatomen bevatten en worden
koolwaterstoffen genoemd.
Naast fossiele brandstoffen worden de laatste jaren steeds vaker
biobrandstoffen gebruikt die uit biomassa worden gemaakt. Biomassa is
materiaal dat van planten en bomen afkomstig is. Bio-ethanol en biodiesel zijn bekende voorbeelden. In hoofdstuk 4 leer je meer over deze
brandstoffen.
Zuurstof
▼ tabel 7 de samenstelling van lucht
gas
volume%
N2(g)
78
O2(g)
21
Ar(g)
≈1
CO2(g)
0,040
H2O(g)
afhankelijk van de
temperatuur
Voor elke verbrandingsreactie is ook zuurstof nodig. De benodigde zuurstof
voor een verbranding komt meestal uit de lucht. Lucht is een mengsel
van voornamelijk stikstofgas (78 volume%) en zuurstofgas (21 volume%).
Daarnaast komen nog kleine hoeveelheden andere gassen voor, zoals
waterdamp, argon en koolstofdioxide (tabel 7).
De verbranding verloopt feller en sneller als het volumepercentage
zuurstof hoger is dan in lucht. Een gloeiende houtspaander gaat in
aanwezigheid van zuiver zuurstofgas feller gloeien of zelfs ontbranden.
Ontbrandingstemperatuur
Naast een brandstof en zuurstof moet er een minimale temperatuur zijn
voordat een stof gaat branden. De ontbrandingstemperatuur is voor elke
stof verschillend. Het is een stofeigenschap.
65
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
§3 Verbrandingsreacties
Stoffen met een ontbrandingstemperatuur net boven kamertemperatuur
noem je licht ontvlambare stoffen. Witte fosfor is een voorbeeld van
een stof met een heel lage ontbrandingstemperatuur, de stof ontbrandt
spontaan net boven kamertemperatuur.
zu
t of
u rs
bra
nd
sto
f
Branden blussen Proef 5
ontbrandingstemperatuur
▲ figuur 21
de branddriehoek
De drie voorwaarden voor een verbranding worden weergegeven in de
branddriehoek (figuur 21). Ontbreekt een van deze drie verbrandingsvoorwaarden, dan zal er geen reactie optreden.
Een brand kan worden gestopt door een of meer van deze verbrandingsvoorwaarden weg te nemen:
– de brandstof weghalen;
– de aanvoer van zuurstof (lucht) blokkeren;
– de brandende materialen afkoelen tot onder de ontbrandingstemperatuur.
Een eenvoudig voorbeeld van het wegnemen van de brandstof is het
dichtdraaien van de gaskraan. Zuurstoftoevoer kun je bij kleine branden
tegengaan door een branddeken te gebruiken, of bijvoorbeeld het deksel
op de pan te doen bij een vlam-in-de-pan-brand. Ook kan worden geblust
met een koolzuurblusser. Het koolstofdioxidegas dat daarbij vrijkomt,
verdringt de lucht. Verder verlaagt het koude koolzuur de temperatuur,
waardoor deze onder de ontbrandingstemperatuur komt en de brand
uitgaat. Bij het blussen met water wordt zowel gekoeld als het contact
tussen de brandstof en zuurstof beperkt. Een oliebrand kan niet met
water worden geblust. Het water zal meteen verdampen en een stoomwolk
vormen. De brand zal zich dan juist uitbreiden. Brandende benzine drijft
op het water en brandt gewoon door. Voor dit soort branden worden
schuimblussers gebruikt. Schuim koelt en beperkt het contact tussen de
brandstof en zuurstof (figuur 22).
▶ figuur 22
Deze brand wordt geblust met
schuim.
66
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
§3 Verbrandingsreacties
Verbrandingsproducten
Bij een verbrandingsreactie verdwijnen de brandstof en zuurstof en
ontstaan tegelijkertijd verbrandingsproducten. Deze verbrandingsproducten heten oxides.
Op deeltjesniveau hergroeperen de atomen uit de afgebroken moleculen
van beide beginstoffen zich tot de moleculen van de oxides. Een oxide is
een verbinding waarvan de moleculen zijn opgebouwd uit zuurstofatomen
en één andere atoomsoort.
Wanneer de brandstof maar uit één atoomsoort bestaat, ontstaat er ook
één oxide. Bestaat de brandstof uit twee of meer atoomsoorten, dan
ontstaan er meestal ook twee of meer oxides.
Op deeltjesniveau worden alle koolstofatomen in een brandstof
(koolwaterstof) bij verbranding omgezet in koolstofdioxidemoleculen en
alle waterstofatomen in watermoleculen (tabel 8).
▼ tabel 8 de oxides van koolstof en waterstof
brandstof bevat de
atoomsoort
verbrandingsproduct
naam
C
CO2(g)
koolstofdioxidegas
H
H2O(l)
water
Verbrandingsreacties
In het reactieschema van een verbrandingsreactie staan altijd voor de
pijl een brandstof en zuurstof, achter de pijl staan de oxide(s) die bij de
verbranding ontstaan.
Koolstof (figuur 23) bestaat uit slechts één atoomsoort en bij verbranding
ontstaat er één oxide: koolstofdioxidegas.
koolstof + zuurstofgas g koolstofdioxidegas
C
▲ figuur 23
het verbranden van koolstof(s)
O
O
O
C
O
het verbranden van koolstof op deeltjesniveau
Het hoofdbestanddeel van aardgas (figuur 24) is methaan, CH4(g). Het is
een ontleedbare stof waarvan de moleculen uit C- en H-atomen bestaan.
Bij de verbranding van methaan ontstaan koolstofdioxidegas en water.
methaangas + zuurstofgas g koolstofdioxidegas + water
O
H
O
C
H
C
O
het verbranden van methaan op deeltjesniveau
H
O
O
H
67
H
O
H
O
▲ figuur 24
aardgas
O
H
H
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
§3 Verbrandingsreacties
Bio-ethanol (figuur 25) kan ook worden gebruikt als brandstof.
bio-ethanol + zuurstofgas g koolstofdioxidegas + water
▲ figuur 25
bio-ethanol
H
O
H
O
O
C
O
O
H
H
C
C
H
H
O
H
O
O
O
C
H
O
O
H
het verbranden van bio-ethanol
op deeltjesniveau
O
O
H
O
H
Volledige en onvolledige verbranding
Uit onderzoek blijkt dat je twee liter zuurstof nodig hebt om één liter
methaan (hoofdbestanddeel van aardgas) te verbranden. Omdat er
21 volume% zuurstof in de lucht zit, heb je ongeveer vijf keer zo veel
lucht nodig, dus ongeveer tien liter!
Als de volumeverhouding methaan : lucht gelijk is aan 1 : 10, verbrandt
methaan volledig tot koofstofdioxide en water.
Deze volumeverhouding is belangrijk. Als er namelijk te weinig zuurstof
aanwezig is, vindt een onvolledige verbranding plaats. Bij een onvolledige verbranding ontstaan ook koolstof (roet) en koolstofmono-oxide,
CO(g). Koolstofmono-oxide is een reukloos, kleurloos, brandbaar en zeer
giftig gas.
In de krant kun je regelmatig lezen dat door koolstofmono-oxidevergiftiging mensen overlijden of in het ziekenhuis belanden (figuur 26). De
oorzaak daarvan is vaak dat cv-ketels of andere gastoestellen in slecht
geventileerde ruimten zijn geplaatst.
Kat redt gezin net op tijd van
koolmonoxidevergiftiging
De twee ouders van het gezin lagen in de nacht van zondag op maandag te
slapen. In de andere kamers lagen hun kinderen van 10, 11 en 14 jaar. Even
voor 01.00 uur ’s nachts liep de huiskat al miauwend en grommend naar de
eerste verdieping. Daar begon hij luidruchtig over te geven. De 37-jarige moeder werd wakker van de geluiden die het dier maakte. Ze ging naar beneden
en hoorde dat de gasgeiser in de keuken een vreemd geluid maakte. Ze voelde zich ook misselijk worden. Ze heeft snel haar man en kinderen in veiligheid
gebracht en de brandweer gebeld. De brandweermannen ontdekten in het
huis een potentieel dodelijke CO-waarde. Waar de norm op nul hoort te staan,
werd door de brandweer in het huis een waarde van 950 ppm (parts per million) gemeten. Bij een waarde van 1000 ben je binnen 30 minuten dood.
naar: AD
▶ figuur 26
68
H
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
§3 Verbrandingsreacties
▲ figuur 27
Bij een onvolledige verbranding
wordt roet gevormd.
Om ongelukken met koolstofmono-oxide te voorkomen, moet je de ruimte
waar het gastoestel staat goed ventileren. Ook moet je gastoestellen
hierop regelmatig (laten) controleren. De moderne hr-ketels zijn een stuk
veiliger doordat de luchttoevoer van buitenaf is geregeld.
Aan de kleur van de vlam kun je zien of een brandstof volledig of onvolledig verbrandt. Als de vlam geel is, treedt er een onvolledige verbranding
op. Er is dan te weinig zuurstof aanwezig voor een volledige verbranding.
De gele vlam duidt op de vorming van koolstof. Dit kun je aantonen door
een koud voorwerp in de gele vlam te steken. Het voorwerp wordt dan
zwart door roetaanslag. Een reageerbuis in een gele vlam wordt zwart aan
de buitenkant (figuur 27).
Aantoningsreacties Proef 6
▲ figuur 28
gecondenseerde waterdamp op een ruit
De meeste verbrandingsproducten zie en ruik je niet. Maar je kunt ze
soms wel aantonen. Waterdamp bijvoorbeeld kun je laten condenseren
(figuur 28).
Je kunt ook met een reagens aantonen dat er water ontstaat. Een reagens
is een stof waarmee je de aanwezigheid van een andere stof via een
zichtbare reactie kunt aantonen. Je voert dan een herkenningsreactie
uit. Wit kopersulfaat is een stof die blauw kleurt zodra het in contact
komt met water(damp). Omdat wit kopersulfaat alleen met water verkleurt,
is het een heel geschikt reagens voor water.
Kalkwater is een reagens voor koolstofdioxide. Als je koolstofdioxidegas
door kalkwater leidt, wordt het heldere, kleurloze kalkwater melkachtig
troebel (tabel 9).
▼ tabel 9 het aantonen van verbrandingsproducten
reagens op
naam
waarneming
water
wit kopersulfaat
Witte vaste stof wordt blauw.
koolstofdioxide
kalkwater
Kleurloze oplossing wordt troebel.
opgaven Leerstof
27
Lucht is geen zuivere stof.
a Welke twee gassen komen het meest voor in de lucht?
b Hoeveel volume% zuurstof bevat zuivere lucht?
28
Teken de branddriehoek.
29
Geef het reactieschema van de volledige verbranding van waterstof.
69
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
§3 Verbrandingsreacties
30
Wanneer te weinig zuurstof aanwezig is, kan een onvolledige verbranding
plaatsvinden.
a Welke stoffen kunnen bij een onvolledige verbranding van koolstof
ontstaan naast koolstofdioxide?
b Waarom kan een onvolledige verbranding gevaarlijk zijn?
31
Met een reagens kun je stoffen aantonen.
a Met welke reagens toon je water aan? Welke waarneming doe je
daarbij?
b Met welke reagens toon je koolstofdioxide aan? Welke waarneming doe
je daarbij?
Toepassing
32
Jessie zegt: ‘Methaan is een verbinding die bestaat uit de elementen
koolstof en waterstof.’
a Wat bedoelt Jessie? Kies een van de volgende verklaringen.
A Ze bedoelt dat methaanmoleculen bestaan uit de atoomsoorten koolstof en waterstof.
B Ze bedoelt dat methaan bestaat uit de niet-ontleedbare stoffen koolstof en waterstof.
b Geef het reactieschema van de volledige verbranding van methaan.
c Voor het verbranden van 1,0 liter aardgas is 8,0 liter lucht nodig.
Bereken hoeveel liter zuurstofgas nodig is voor de verbranding van
1 liter aardgas.
33
Een brand kun je blussen door een van de voorwaarden voor verbranding
weg te nemen.
Geef aan welke voorwaarde in de volgende situaties wordt weggenomen.
a Een vlam in de pan kun je doven door de deksel op de pan te doen.
b Het kampvuur op het strand dooft na enige tijd vanzelf.
c In een bos worden brede paden aangelegd als brandgangen.
d Bij brand in een woonwijk worden de omliggende huizen natgespoten
met water om te voorkomen dat de brand overslaat.
34
Water is niet altijd een geschikt blusmiddel. Soms wordt een brand zelfs
erger als je water gebruikt. Dat is bijvoorbeeld het geval als benzine
brandt.
a Wat gebeurt er als je water op brandende benzine spuit?
b Waarom kan de brand nu juist erger worden?
35
Je kunt een vuur uitblazen. Maar je kunt een smeulend vuurtje ook juist
weer aanwakkeren door er zachtjes tegen te blazen.
a Waarom kan een smeulend vuur weer aanwakkeren als je er zachtjes
tegen blaast?
b Leg uit waarom blazen soms het vuur wel dooft.
70
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
§3 Verbrandingsreacties
36 Als een stof met zuurstof reageert, ontstaat een oxide.
a Wat is een oxide?
b Roest heeft de formule Fe2O3.
Is roest een oxide? Licht je antwoord toe.
c Alcohol heeft de formule C2H6O.
Is alcohol een oxide? Licht je antwoord toe.
Contexten uit de praktijk 37 In je lichaam vindt ‘verbranding’ van voedingsstoffen plaats. Dit noem je
ook wel langzame verbranding. Suiker is een stof met molecuulformule
C12H22O11. Voor de verbranding van een gram suiker is 0,8 liter zuurstof
nodig.
a Geef het reactieschema voor de verbranding van suiker.
b In een glas cola zit 25 gram suiker opgelost. Bereken hoeveel liter lucht
je moet inademen om deze suiker te verbranden.
Man gewond door
fosfor in broekzak
Zaterdag liep een uit het Duitse
Bochum afkomstige man derdegraadsbrandwonden op toen
een stukje fosfor in zijn broekzak vlam vatte. Onder water
kan fosfor geen kwaad. Als het
opdroogt en op een bepaalde
temperatuur komt, ontvlamt
het spontaan. Het fosfor kan
niet met een metaaldetector
worden opgespoord.
▲ figuur 29
Fosfor ontvlamt spontaan.
38 Teken een opstelling waarmee je kunt aantonen dat bij de verbranding van
steenkool zowel water als koolstofdioxide vrijkomt.
*39 Lees figuur 29.
a Waarom kan fosfor onder water geen kwaad?
b Waarom kun je fosfor niet opsporen met een metaaldetector?
*40 In figuur 30A zie je een schaaltje waarop wat witte fosfor ligt. Het
schaaltje drijft op water en is afgesloten met een stolp van 1 liter. Na
enige tijd verbrandt de fosfor spontaan, onder heftige vuurverschijnselen.
a Wat kun je zeggen over de ontbrandingstemperatuur van fosfor?
b Het verbrandingsproduct dat ontstaat, heet difosforpentaoxide.
Geef het reactieschema van de reactie die onder de stolp plaatsvindt.
c Na enige tijd stopt de verbranding. Het waterniveau onder de stolp is
dan gestegen (figuur 30B).
Leg uit waarom het waterniveau onder de stolp is gestegen.
d Bereken aan de hand van figuur 30 het volumepercentage zuurstof in
lucht.
▶ figuur 30
de bepaling van het
zuurstofgehalte in de lucht
0,8
0,8
0,6
0,6
0,4
0,4
0,2
0,2
fosfor voor de verbranding
71
fosfor na de verbranding
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
4
Eerdere introductie van
reactievergelijkingen
Reactievergelijkingen
Bij een chemische reactie gaan atomen niet verloren. De stap van
reactieschema naar reactievergelijking betekent dat je aangeeft
hoeveel moleculen van een beginstof je nodig hebt en hoeveel
moleculen van de reactieproducten ontstaan.
Van woorden naar molecuulformules
Een chemische reactie kun je beschrijven met een reactieschema in
woorden, maar je kunt het ook met molecuulformules opstellen. Het
voordeel hiervan is dat de molecuulformules van stoffen internationaal
hetzelfde zijn. Je moet dan wel de formules kennen die bij de stofnamen
horen. In paragraaf 2 heb je de namen en formules van een aantal
ontleedbare en niet-ontleedbare stoffen geleerd.
▼ tabel 10 Griekse telwoorden
Molecuulformules opstellen
Voor stoffen waarvan de moleculen uit twee niet-metaalatoomsoorten
bestaan, kun je de molecuulformule zelf opstellen. Het aantal atomen per
soort geef je aan met een
Grieks telwoord (tabel 10).
Duidelijke
Je weet al dat een verbinding met het element zuurstof een oxide heet. In
voorbeeldopgaven
tabel 11 staat nog een aantal namen van elementen in een verbinding.
telwoord
betekenis
mono
een
di
twee
tri
drie
tetra
vier
penta
vijf
hexa
zes
Voorbeeldopgave 1
hepta
zeven
Geef de molecuulformule van distikstoftetraoxide.
octa
acht
▼ tabel 11 de naam van enkele
elementen in een verbinding
naam element
naam in verbinding
zuurstof
oxide
zwavel
sulfide
chloor
chloride
jood
jodide
broom
bromide
fluor
fluoride
Uitwerking
– Zoek de symbolen van de elementen op: stikstof = N, oxide = O.
– Noteer de index van elk element: di = 2, tetra = 4.
– De formule is dus N2O4.
Andersom kan ook:
Voorbeeldopgave 2
Geef de naam van P2S5.
Uitwerking
– Zoek de namen van de elementen op: P = fosfor, S = zwavel, in een
verbinding is de naam sulfide.
– 2 = di, 5 = penta.
– De naam is dus difosforpentasulfide.
72
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
§4 Reactievergelijkingen
Bij tabel 10 moeten de volgende kanttekeningen worden geplaatst:
– Je gebruikt het telwoord mono alleen om de namen van oxides als
CO(g) en NO(g) te onderscheiden van CO2(g) en NO2(g).
– Vaak heeft een stof naast de chemische naam ook nog een alledaagse
naam. H2O(l) heet eigenlijk diwaterstofmono-oxide, maar je noemt
het water. H2O2(l), diwaterstofdioxide, noem je waterstofperoxide.
Coëfficiënten
In figuur 31 zie je molecuultekeningen van één molecuul propaan (C3H8),
twee moleculen methaan (CH4), drie moleculen water (H2O) en zeven
moleculen waterstof (H2). De getallen 1, 2, 3 en 7 geven het aantal
moleculen aan. Deze getallen noem je coëfficiënten. Een coëfficiënt zet
je voor de formule. Twee moleculen methaan noteer je in formuletaal als
2 CH4. Coëfficiënt 1 wordt weggelaten.
O
H
H
H
C
H
O
H
▶ figuur 31
De coëfficiënt geeft het aantal
moleculen aan.
H
H
C
H
H
H
H
H
H
H
H
H
H
H
H
H
H
H
H
H
H
H
O
H
H
H
H
H
C
C
C
H
H
H
H
H
Het kloppend maken van reactievergelijkingen
In de vorige paragraaf heb je de verbrandingsreactie van methaan gezien
waarin op deeltjesniveau een molecuul methaan (CH4) reageert met twee
moleculen zuurstof (O2). Hierbij ontstaan twee moleculen water (H2O) en
één molecuul koolstofdioxide (CO2).
Uit deze beschrijving volgt dat alle atomen voor de pijl worden
hergebruikt bij de vorming van nieuwe moleculen na de pijl. Als elke
Duidelijke stappenplannen om
atoomsoort links van de pijl even vaak voorkomt als rechts van de pijl,
specifieke werkwijze aan te leren
spreek je van een kloppende reactievergelijking. Je kunt uit een
beschrijving van een reactie een kloppende reactievergelijking maken.
Stappenplan verbranding methaan
Methaan, het hoofdbestanddeel uit aardgas, wordt volledig verbrand.
Met een stappenplan maak je een kloppende reactievergelijking voor de
volledige verbranding van methaan.
Stap 1 beschrijving
De molecuulformule van methaan is CH4(g), er zitten dus koolstofatomen
en waterstofatomen in. Bij volledige verbranding reageert methaangas met
zuurstofgas en ontstaan koolstofdioxidegas en water.
73
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
§4 Reactievergelijkingen
Stap 2 reactieschema opstellen uit beschrijving
methaangas + zuurstofgas g koolstofdioxidegas + water
Stap 3 omzetten in molecuulformules
Schrijf nu de molecuulformules met fase-aanduiding onder de stofnamen:
methaangas+ zuurstofgas g koolstofdioxidegas+ water
CH4(g) + O2(g) + H2O(l)
g CO2(g) Als je de molecuultekeningen hieronder zet, dan zie je dat deze vergelijking niet kloppend is:
methaangas+ zuurstofgas g koolstofdioxidegas+water
CH4(g) + O2(g) + H2O(l)
g CO2(g) H
O
C
H
H
O
O
C
O
O
H
H
H
Stap 4 reactievergelijking kloppend maken
Links van de pijl heb je: één C-atoom, vier H-atomen en twee O-atomen.
Rechts van de pijl heb je: één C-atoom, twee H-atomen en drie O-atomen.
Om het aantal H-atomen kloppend te maken, voeg je na de pijl een extra
watermolecuul toe:
CH4(g) + O2(g) g CO2(g) + 2 H2O(l)
O
H
H
O
C
H
H
O
O
C
O
H
O
H
H
H
Het aantal H-atomen links en rechts van de pijl is nu aan elkaar gelijk,
namelijk vier. Het aantal C-atomen klopt ook. Alleen het aantal O-atomen
klopt nog niet.
Als je de coëfficiënt twee voor O2 noteert, krijg je de kloppende reactievergelijking:
CH4(g) + 2 O2(g) g CO2(g) + 2 H2O(l)
O
H
O
O
C
H
H
74
H
O
H
O
O
C
O
H
O
H
H
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
§4 Reactievergelijkingen
In een reactievergelijking wordt aangegeven in welke verhouding de
stoffen reageren en ontstaan. In werkelijkheid heb je natuurlijk niet
één methaanmolecuul dat met twee zuurstofmoleculen reageert tot één
koolstofdioxidemolecuul en twee watermoleculen. Er reageren altijd heel
veel moleculen tegelijk met elkaar. De afspraak is om de coëfficiënten in
de reactievergelijking met zo klein mogelijke hele getallen weer te geven.
Een reactievergelijking mag je niet kloppend maken door de index aan te
passen, dan krijg je immers een ander soort molecuul.
Samengevat
Als je een vergelijking kloppend hebt gemaakt, controleer dan altijd je
antwoord:
– Zijn de molecuulformules goed?
– Heb je links en rechts van de pijl evenveel atomen van elke soort?
– Heb je de goede fasen aangegeven?
– Is de kleinst mogelijke verhouding weergegeven?
Voorbeeldopgave 3
Water kan worden ontleed met behulp van elektrolyse.
Geef de kloppende reactievergelijking van de ontleding van water.
Uitwerking
Stap 1 beschrijving
In de H2O-moleculen zullen de atoombindingen worden verbroken
waardoor waterstofgas en zuurstofgas ontstaan.
Stap 2 reactieschema opstellen uit beschrijving
water g waterstofgas + zuurstofgas
Stap 3 omzetten in molecuulformules
Schrijf nu de molecuulformules met fase-aanduiging onder de stofnamen:
water g waterstofgas+ zuurstofgas
H2O(l) g H2(g) + O2(g)
Als je de molecuultekeningen onder de stoffen zet, zie je dat deze
vergelijking niet kloppend is:
water gwaterstofgas+zuurstofgas
H2O(l) g H2(g) + O2(g)
O
H
75
H
H
H
O
O
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
§4 Reactievergelijkingen
Stap 4 reactievergelijking kloppend maken
Voor de pijl staat maar één zuurstofatoom en na de pijl staan er twee.
Bij een chemische reactie geldt dat er geen atomen verloren gaan en
ook geen atomen bijkomen. Om het aantal zuurstofatomen kloppend te
maken, moet je twee watermoleculen hebben.
Je geeft dit aan met de coëfficiënt twee voor de molecuulformule van
water:
2 H2O(l) g H2(g) + O2(g)
O
H
H
H
O
O
H
O
H
H
Daarna kijk je naar het aantal waterstofatomen: voor de pijl vier en
na de pijl twee. Om ook dit kloppend te maken, moet je de coëfficiënt
twee plaatsen voor de formule van waterstof:
water gwaterstofgas+ zuurstofgas
2 H2O(l) g 2 H2(g) + O2(g)
O
H
H
H
H
O
O
H
O
H
H
H
De reactievergelijking is kloppend gemaakt: het aantal atomen van elke
soort is voor en na de pijl gelijk.
Voorbeeldopgave 4
Wasbenzine bestaat hoofdzakelijk uit heptaan, C7H16(l), een brandbare
stof.
Geef de kloppende reactievergelijking van de volledige verbranding van
heptaan(l).
Uitwerking
Stap 1 beschrijving
De vloeistof heptaan bevat C- en H-atomen; bij volledige verbranding
ontstaan dus koolstofdioxidegas en water.
76
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
§4 Reactievergelijkingen
Stap 2 reactieschema opstellen uit beschrijving
heptaan + zuurstofgas g koolstofdioxidegas + water
Stap 3 omzetten in molecuulformules
heptaan +zuurstofgas gkoolstofdioxidegas + water
C7H16(l) + O2(g) + H2O(l)
g CO2(g) Stap 4 reactievergelijking kloppend maken
C7H16(l) + O2(g) g CO2(g) + H2O(l)
Voor de pijl staan zeven C-atomen, deze maak je na de pijl kloppend
door voor CO2 de coëfficiënt zeven te zetten:
C7H16(l) + O2(g) g 7 CO2(g) + H2O(l)
Vervolgens maak je het aantal H-atomen kloppend.
Van de zestien H-atomen voor de pijl kunnen acht watermoleculen
worden gemaakt:
C7H16(l) + O2(g) g 7 CO2(g) + 8 H2O(l)
Tot slot maak je de O-atomen kloppend.
Na de pijl staan 7 × 2 + 8 = 22 O-atomen. Hiervoor heb je elf
O2-moleculen voor de pijl nodig:
C7H16(l) + 11 O2(g) g 7 CO2(g) + 8 H2O(l)
De reactievergelijking is kloppend gemaakt: het aantal atomen van elke
soort is voor en na de pijl gelijk.
opgaven Leerstof
41
Geef de formule van de volgende stoffen.
a de vaste stof koolstof
b stikstofgas
c ammoniakgas
42
Geef de naam van de volgende stoffen.
a C12H22O11(s)
b O2(g)
c Ne(g)
43
Wat kun je zeggen over de samenstelling van een ontleedbare stof
(verbinding) als de naam eindigt op:
a sulfide?
b jodide?
c bromide?
77
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
§4 Reactievergelijkingen
44
Een reactie wordt gekenmerkt door beginstoffen en reactieproducten.
a Wat gebeurt er bij een reactie met de beginstoffen?
b Wat gebeurt er tijdens een reactie met de moleculen waaruit de
beginstoffen zijn opgebouwd?
c Wat gebeurt er tijdens een reactie met de atomen waaruit de beginstoffen zijn opgebouwd?
d Wanneer is een reactievergelijking kloppend?
Toepassing
45
Geef de naam van de volgende stoffen.
a P2O3(s)
b NO(g)
c CO2(g)
d SiBr4(l)
46
Geef de formule van de volgende stoffen.
a de vaste stof boortri-jodide
b distikstofmono-oxidegas
c de vloeistof diwaterstofdioxide
d de vloeistof koolstofdisulfide
47
Gegeven is de volgende notatie: 5 C6H12O6(s).
a Bevat deze uitdrukking een of meer coëfficiënten? Geef aan welke.
b Welk(e) getal(len) in deze notatie noem je een index?
c Om hoeveel moleculen van welke stof gaat het hier?
d Hoeveel waterstofatomen zijn per molecuul aanwezig?
e Hoe groot is het totale aantal atomen in 5 C6H12O6?
48
Bij een reactie verandert de totale massa niet.
Hoe kun je met het deeltjesmodel uitleggen dat bij reacties de totale
massa niet verandert?
49
Wat is er fout aan de volgende vergelijkingen voor de ontleding van water?
a H2O2(l) g H2(g) + O2(g)
b H2O(l) g H2(g) + O(g)
c H2O(l) g H2(g) + ½O2(g)
d 2 H2O(l) g H2(g) + O2(g)
e 2 H2O2(l) g H4(g) + O2(g)
f H2O(l) g H2(g) + O2(g)
50
In deze opgave zijn zeven reactievergelijkingen gegeven.
a Maak de reactievergelijkingen kloppend.
1 Mg(s) + O2(g) g MgO(s)
2 CaS(s) + O2(g) g CaO(s) + SO2(g)
3H2O2(l) g H2O(l) + O2(g)
4CaCO3(s) g CaO(s) + CO2(g)
5 C2H6(g) + O2(g) g CO2(g) + H2O(l)
6KClO3(s) g KCl(s) + O2(g)
7C2H6O(l) + O2(g) g CO2(g) + H2O(l)
78
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
§4 Reactievergelijkingen
b Welke van de reacties zijn verbrandingsreacties?
c Welke van de reacties zijn ontledingsreacties?
51 Maak de reactievergelijkingen kloppend.
1 P(s) + Cl2(g) g PCl 3(l)
2 Al(s) + HBr(aq) g AlBr3(s) + H2(g)
3 NH (g) + O (g) g N (g) + H O(l)
Vaardigheidstrainer voor 4 SO 3(g) + O 2(g) g SO2 (g) 2
2
2
3
extra oefening! 5 Al(s) + S(s) g Al2S3(s)
6 CH4(g) + H2O(l) g CO(g) + H2(g)
7 NaO2(s) + H2O(l) g NaOH(s) + O2(g)
Meer oefening nodig? Ga naar de V-trainer.
52 Geef de kloppende reactievergelijking van:
a de volledige verbranding van C2H6(g).
b de ontleding van de vaste stof difosforpentachloride in de elementen.
c de vorming van ammoniakgas uit stikstofgas en waterstofgas.
d de volledige verbranding van de vaste stof glucose.
*53 Tegenwoordig draai je een elektrische schakelaar om en er is licht. Vroeger
werd licht, in huis of op voertuigen, gemaakt met behulp van chemische
reacties. Een voorbeeld van zo’n oude lamp is de carbidlamp (figuur 32).
Deze lamp bevat een bakje waarin je carbid, CaC2(s), kunt doen. Als je
water aan het carbid toevoegt, kun je de pit van de lamp ontsteken.
a Tussen carbid en water treedt een reactie op waarbij acetyleen, C2H2(g),
en een suspensie van calciumhydroxide, Ca(OH)2(s), ontstaan.
Geef de kloppende vergelijking van de reactie tussen de vaste stof
carbid en water.
b Door het acetyleen aan te steken, gaat de lamp branden. Bij de
verbranding van acetyleen ontstaan water, koolstofdioxidegas, warmte
en licht.
Geef de vergelijking van deze reactie.
c Carbidlampen walmen erg en geven veel roetaanslag. Dat komt doordat
het gevormde acetyleen niet genoeg zuurstof krijgt om goed te
verbranden.
Hier staat de vergelijking van een reactie die dan kan optreden:
C2H2(g) + O2(g) g C(s) + X + H2O(l)
De vergelijking is kloppend, maar één stof is nog niet in de vergelijking
ingevuld.
Leid uit de vergelijking af wat de formule is van de stof X die ook
ontstaat. Geef ook de naam van deze stof.
◀ figuur 32
Aan het begin van de vorige eeuw hadden
fietsen een carbidlamp.
79
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
Test Jezelf
5 Practicum
Overzichtelijke groepering
van practica
Proef 1 Verhitten van papier, hout of suiker 15 min
Inleiding
In deze proef ga je onderzoeken wat er gebeurt als
je papier, hout of suiker verhit zonder dat er zuurstof
bij aanwezig is.
Onderzoeksvraag
Wat gebeurt er bij het verhitten van papier, hout of
suiker zonder dat er zuurstof bij kan komen?
Nodig
• papier, hout of suiker (je krijgt van je docent te
horen welke stof jij gaat gebruiken)
• reageerbuis
• reageerbuisknijper
• brander
Veiligheid en milieu
Doe een labjas aan en zet een (veiligheids)bril op.
Uitvoering
– Stop stukjes papier of hout in een reageerbuis,
totdat de reageerbuis voor ongeveer een kwart
gevuld is. Bij gebruik van suiker vul je de reageerbuis met ongeveer 1 cm suiker.
– Verhit de reageerbuis in de blauwe vlam van de
brander. Houd de reageerbuis daarbij horizontaal.
Kijk goed wat er gebeurt.
Verwarm
zachtjes,
Practica
zijn eerst
uitgebreid
daarna wat harder.
getest door TOA
– Na een tijdje komt er rook uit de opening van de
reageerbuis. Probeer die rook aan te steken (af te
fakkelen).
– Haal de reageerbuis uit de brander als de stof
(papier, hout of suiker) helemaal verkoold is.
Resultaten
1 Noteer je waarnemingen.
Verwerking
2 Beschrijf hoe de stof (papier, hout of suiker) er
vóór het verhitten uitzag.
3 Beschrijf wat je ziet gebeuren bij het verhitten.
4 Beschrijf de stof die overblijft.
5 Is hier sprake van een chemische reactie? Licht
je antwoord toe.
6 Is hier sprake van een ontledingsreactie? Licht je
antwoord toe.
7 Geef het reactieschema van de opgetreden
reactie.
Conclusie
8 Beantwoord de onderzoeksvraag.
Proef 2 Elektrolyse van een koperchloride-oplossing 15 min
Inleiding
Practica voorzien
vanals
In deze proef ga je onderzoeken
wat er gebeurt
onderzoeksvraag
je gelijkstroom door een
oplossing van koperchloride
geleidt.
Onderzoeksvraag
Wat gebeurt er bij elektrolyse van een koperchlorideoplossing?
Nodig
• oplossing van koperchloride
• bekerglas van 100 mL
• 2 grafietstaafjes
• elektriciteitsdraadjes
80
• krokodillenbekjes
• gelijkspanningsbron
Veiligheid en milieu
Doe een labjas aan en zet een (veiligheids)bril op.
Uitvoering
– Vul het bekerglas voor ongeveer een kwart met de
koperchloride-oplossing.
– Zet de koolstofstaafjes in de oplossing en sluit de
draden aan op de spanningsbron.
– Zet de spanningsbron aan op maximaal 10 V
gelijkspanning en kijk wat er gebeurt.
– Ruik na enige tijd voorzichtig aan de oplossing.
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
§5 Practicum
Resultaten
1 Noteer je waarnemingen.
Verwerking
2 Beschrijf hoe de oplossing er vóór de elektrolyse
uitzag.
3 Beschrijf wat je zag gebeuren bij het elektrolyseproces.
4 Is hier sprake van een chemische reactie? Licht
je antwoord toe.
5 Is hier sprake van een ontledingsreactie? Licht je
antwoord toe.
6 Geef het reactieschema van de opgetreden
reactie.
Conclusie
7 Beantwoord de onderzoeksvraag.
Proef 3 Fotolyse van waterstofperoxide 20 min
Inleiding
Waterstofperoxide is een stof die gemakkelijk
reageert. Het wordt gebruikt om haren te blonderen, om in waterzuiveringsinstallaties ongewenste
chemicaliën af te breken en het kan zelfs reageren
onder invloed van uv-licht. Hoe kun je dat onderzoeken?
Onderzoeksvragen
1 Wat gebeurt er als een oplossing van waterstofperoxide onder een uv-lamp wordt gehouden?
2 Welke stof kun je aantonen bij de fotolyse van
waterstofperoxide?
Nodig
• 30 mL waterstofperoxide-oplossing
• 2 erlenmeyers van 100 mL
•uv-lamp
• houtspaanders, lucifers
Veiligheid en milieu
Doe een labjas aan en zet een (veiligheids)bril op.
Pas op: kijk niet rechtstreeks in het uv-licht!
Uitvoering
– Verdeel de waterstofperoxide-oplossing over de
twee erlenmeyers.
– Omwikkel één erlenmeyer met aluminiumfolie,
zodat er geen licht in kan komen.
81
– Zet de andere erlenmeyer onder de uv-lamp en zet
de lamp aan.
– Schakel na 10 minuten de lamp uit en haal de
erlenmeyer onder de lamp vandaan.
– Steek direct een gloeiende houtspaander in de
erlenmeyer en kijk goed wat er met het gloeiende
gedeelte gebeurt.
– Haal het aluminiumfolie van de andere erlenmeyer
en herhaal de test met de gloeiende houtspaander. Kijk weer goed wat er met het gloeiende
gedeelte gebeurt.
Resultaten
1 Kijk wat er gebeurt in de waterstofperoxideoplossing, zodra je de uv-lamp aandoet. Blijf dit
gedurende 10 minuten volgen. Beschrijf ook wat
je ziet als je in elke erlenmeyer een gloeiende
houtspaander steekt.
Verwerking
2 Wat voor soort chemische reactie vindt er plaats
onder de uv-lamp?
3 Op basis van welke waarneming kun je dit
bevestigen?
4 Geef het reactieschema van de opgetreden
reactie.
Conclusie
5 Beantwoord de onderzoeksvragen.
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
§5 Practicum
Proef 4 Elektrolyse van water (demoproef) 15 min
Inleiding
In deze proef ga je water ontleden door elektrolyse.
Onderzoeksvraag
Wat gebeurt er bij de elektrolyse van water?
Nodig
• toestel van Hofmann
• aangezuurd water
• gelijkspanningsbron
• reageerbuis
• brander
• houtspaander
– Vang het gas dat vrijkomt aan de min-elektrode,
op in een omgekeerde reageerbuis.
Duidelijke
tijdsindicatie
– Breng de
opening van de reageerbuis bij de vlam
van een brander. Let goed op wat er gebeurt.
– Houd een gloeiende houtspaander bij het vrijkomende gas aan de plus-elektrode.
Resultaten
1 Noteer je waarnemingen.
Veiligheid en milieu
Doe een labjas aan en zet een (veiligheids)bril op.
Uitvoering
– Sluit de elektroden van het toestel van Hofmann
aan op de gelijkspanningsbron.
– Zet de spanningsbron aan en voer de spanning op
tot je een duidelijke reactie ziet.
Verwerking
2 Hoe is de verhouding tussen de hoeveelheid gas
aan de plus-elektrode en de hoeveelheid gas aan
de min-elektrode?
3 Welk gas is aan de min-elektrode gevormd?
4 Welk gas is aan de plus-elektrode gevormd?
5 Is er sprake van een ontledingsreactie? Licht je
antwoord toe.
6 Geef het reactieschema van de opgetreden
reactie.
Conclusie
7 Beantwoord de onderzoeksvraag.
Proef 5 Branden blussen (demoproef) 15 min
Inleiding
Branden kun je blussen door de brandstof weg
te nemen, de zuurstoftoevoer af te sluiten of de
temperatuur onder de ontbrandingstemperatuur te
brengen. Niet elke brand kan op dezelfde manier
worden geblust. In deel A van deze proef kijk je hoe
je brandend vet kunt doven en in deel B hoe je een
benzinebrand blust.
Sommige stoffen verbranden heel gemakkelijk. In
deel C ga je kijken hoe brandvertragers werken en
wat hun invloed is.
Deel A Brandend vet
Doel
Demonstreren wat er kan gebeuren als je brandend
vet op de verkeerde manier blust en leren hoe je dit
soort branden wél kunt blussen.
82
Nodig
• porseleinen schaaltje met kaarsvet
• brander met driepoot en gaasje
• injectiespuit met een klein beetje water
• afdekplaatje
• lucifers/aansteker
Veiligheid en milieu
Deze proef moet door de docent of TOA in de
zuurkast worden gedemonstreerd.
Uitvoering (door docent of TOA)
– Verwarm het schaaltje met kaarsvet op de
driepoot boven de brander in de zuurkast.
– Als er voldoende walm vrijkomt, steek dan de
walm aan. Zet de brander uit.
– Spuit heel voorzichtig een klein beetje water op
het brandende vet. Zorg ervoor dat de zuurkast
dicht is.
– Sluit daarna het schaaltje met het afdekplaatje
af.
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
§5 Practicum
Deel C Brandvertragers
Resultaten deel A
1 Noteer je waarnemingen.
Verwerking
2 Leg uit waarom je brandend vet niet met water
moet blussen.
3 Leg uit hoe je brandend vet het best kunt
blussen.
4 Welke brandvoorwaarde wordt hierbij uitgeschakeld?
Deel B Benzinebrand
Doel
Demonstreren op welke manier je een benzinebrand
kunt blussen.
Nodig
• groot bekerglas
• horlogeglas dat het bekerglas kan afdekken
•kraanwater
•wasbenzine
• spuitfles met water
•lucifers
Veiligheid en milieu
Deze proef moet door de docent of TOA in de
zuurkast worden gedemonstreerd.
Uitvoering (door docent of TOA)
– Vul het bekerglas voor ongeveer de helft met
kraanwater.
– Giet ongeveer 10 mL wasbenzine op het water.
– Steek de wasbenzine voorzichtig aan met een
lucifer.
– Probeer de benzinebrand te blussen met de
spuitfles water.
– Sluit het bekerglas af met het horlogeglas.
Resultaten deel B
5 Noteer je waarnemingen.
Verwerking
6 Leg uit waarom je brandende benzine niet met
water kunt blussen.
7 Leg uit waarom de brand uitgaat als het
bekerglas wordt afgedekt.
83
Doel
Demonstreren wat de invloed van brandvertragers op
het verbrandingsproces is.
Onderzoeksvraag
Welke brandvertrager werkt het meest effectief bij de
verbranding van spijkerstof?
Nodig
• 3 stukjes spijkerstof, elk met een afmeting van
ca. 10 × 5 cm
• 2 kroezentangen
•brander
• onderzetter (hittetegel)
•aansteker
•stopwatch
• natriumwaterstofcarbonaatoplossing (nummer 1)
• ammoniumcarbonaatoplossing (nummer 2)
Veiligheid en milieu
Deze proef moet door de docent of TOA in de
zuurkast worden gedemonstreerd.
Uitvoering (door docent of TOA)
– Laat de leerlingen zien dat je drie (nagenoeg)
identieke stukjes spijkerstof hebt.
– Doop spijkerstof nummer 2 in zoutoplossing
nummer 1. Beweeg het stukje stof goed met de
kroezentang door de oplossing gedurende
1-2 minuten.
– Doop spijkerstof nummer 3 in zoutoplossing
nummer 2. Beweeg het stukje stof goed met de
kroezentang door de oplossing gedurende
1-2 minuten.
– Leg de stukjes spijkerstof naast elkaar op een
papieren doek. Het doel is dat de spijkerstof
droog wordt. Draai de stukjes om. Dep desnoods
voorzichtig droog.
– Zorg ervoor dat de brander netjes op de grote
hittetegel staat. Voer de proef in de zuurkast uit.
– Je dient bij de proef minimaal met twee personen
te zijn. Persoon 1 steekt het stukje stof in brand,
persoon 2 houdt de stopwatch in de gaten.
– Steek de brander aan.
– Houd spijkerstof 1 onder een hoek van 45 graden
10 cm boven de vlam. Tegelijk start persoon 2 de
tijdwaarneming.
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
§5 Practicum
– Persoon 1 geeft aan wanneer het stukje stof vlam
vat (tijd 1) en wanneer het stukje stof volledig is
opgebrand (tijd 2).
– Herhaal dit met de twee andere stukjes stof.
Resultaten deel C
8 Noteer je waarnemingen.
9 Noteer de meetresultaten in de tabel.
Verwerking
10Wat zijn de verschillen tussen de brandvertragers?
11Geef een verklaring voor die verschillen.
Conclusie
12Beantwoord de onderzoeksvraag.
▼ tabel 12 meetresultaten van proef 5
spijkerstof
tijd 1 (s)
vlam vatten
tijd 2 (s)
volledig verbrand
blanco / controle
natriumwaterstofcarbonaat
ammoniumcarbonaat
Proef 6 Aantoningsreacties 30 min
Inleiding
Met een reagens kun je de aanwezigheid van
bepaalde stoffen aantonen.
Onderzoeksvragen
1 Welke stoffen komen vrij bij de verbranding van aardgas?
2 Hoe toon je deze verbrandingsproducten aan?
Nodig
•gasbrander
•reageerbuis
•rietje
•kalkwater
•spatel
•roerstaaf
•horlogeglas
Veiligheid en milieu
Doe een labjas aan en zet een (veiligheids)bril op.
Uitvoering
– Breng een klein schepje wit kopersulfaat op een
horlogeglas.
– Maak het uiteinde van een roerstaaf nat met
water.
– Raak met de roerstaaf het witte kopersulfaat aan.
– Doe een beetje helder kalkwater in een reageerbuis en blaas hier met een rietje een paar keer
lucht door, tot je duidelijke verandering in het
kalkwater ziet.
84
– Steek een brander zo aan dat deze brandt met een
kleine kleurloze vlam.
– Plaats de erlenmeyer over de vlam, zodat de top
van de brander net in de erlenmeyer steekt. Houd
de erlenmeyer hierbij aan de onderkant vast!
– Haal na een paar seconden de erlenmeyer uit de
vlam en sluit hem direct af met een stop.
– Open de erlenmeyer en doe er een beetje helder
kalkwater in. Sluit de erlenmeyer weer zo snel
mogelijk.
– Schud de erlenmeyer.
– Houd het bekerglas met koud water boven de
gasvlam tot je condensvorming aan de buitenkant
van het bekerglas ziet.
– Breng de condens met de roerstaaf in aanraking
met wit kopersulfaat van het horlogeglas.
Resultaten
1 Noteer je waarnemingen.
Verwerking
2 Welk gas is meer aanwezig in de lucht die je
uitademt dan in de lucht die je inademt?
3 Welke stof heb je met het kalkwater aangetoond?
4 Welke stof toon je aan met wit kopersulfaat?
5 Welke stoffen komen in elk geval vrij bij de
verbranding van aardgas?
6 Geef het reactieschema voor de verbranding van
aardgas.
Conclusie
7 Beantwoord de onderzoeksvragen.
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
6
Oefenen voor de toets
Nieuw!
1
Lees figuur 33.
Hoe komt de bemanning van het
ruimtestation ISS aan zuurstof?
Simon Bours (13 jaar)
▶ figuur 33
zuurstof aan boord van
ruimtestation ISS
Daarom:
Er zijn tanks met zuurstof aan boord van het ruimtestation. Maar dat is voor
nood. Normaal wordt de zuurstof met elektrische stroom gemaakt uit water.
Stroom genoeg, want die komt uit al die zonnecellen aan de buitenkant van
het station. En water is er ook genoeg, want er zijn apparaten die weer schoon
water maken uit de plas van de ruimtevaarders en uit de lucht die ze uitademen. Als er elektriciteit gaat door water krijg je niet alleen zuurstof maar nog
een ander gas: waterstof. In een speciaal toestel stoppen de ruimtevaarders
dat bij een gas dat ze zelf uitademen (koolzuurgas) en dan krijgen ze nog
meer water. Wat er overblijft heet methaan en dat blazen ze – pfff – de ruimte
in. Ook een vraag? [email protected]
naar: NRC Handelsblad (De kleine wetenschap)
a In het ruimtestation ISS moet zuurstof aanwezig zijn.
Waarom is het belangrijk dat er zuurstof aanwezig is in het ruimtestation?
b Leg uit hoe hoog het volumepercentage zuurstof in de lucht van het
ruimtestation zal moeten zijn.
c Normaal gesproken wordt zuurstof met elektrische stroom uit water
gemaakt.
Wat is de naam van dit proces?
d Geef de reactievergelijking van het maken van zuurstof uit water.
e Het water halen ze onder andere uit de plas van de ruimtevaarders. De
plas van mensen bestaat voor 98% uit water.
Wat is de naam van de scheidingsmethode waarmee ze zuiver water
kunnen maken in het ISS?
f In het antwoord op de vraag van Simon Bours staat dat ze ook water
maken door koolzuurgas en waterstof te laten reageren, waarbij
onder andere water ontstaat. De chemische naam van koolzuurgas is
koolstofdioxidegas.
Noteer de vergelijking van deze reactie.
naar: Chemie Aktueel
85
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
§6 Oefenen voor de toets
2
▶ figuur 34
Progress-19
In juni 2005 begaf de zuurstofgenerator op het ISS het. In de tijd ervoor
waren hiermee al regelmatig problemen geweest. Lees figuur 34.
Progress-19 is een geautomatiseerd vrachtschip, gebaseerd
op het Sojoez-ontwerp dat tot drie astronauten naar het ISS
kan brengen. De Progress-schepen hebben in plaats van
ruimte voor de bemanning een extra vrachtruim. Aan boord
van Progress-19 waren bijvoorbeeld vers eten en nieuwe
onderdelen voor de Elektron-zuurstofgenerator. Die hapert
al sinds mei 2005. De bemanning redt zich sindsdien met
reservezuurstof uit de gekoppelde Progress-reddingsboot en
met ‘zuurstofkaarsen’: Solid Fuel Oxygen Generators. Voor de
zekerheid had Progress-19 er daarvan veertien aan boord.
naar: www.kennislink.nl
a Zoals je weet verbruikt een normale kaars zuurstof om te kunnen
branden. Het chemische proces van een zuurstofkaars werkt andersom:
er komt juist zuurstof vrij. Een zuurstofkaars bevat natriumchloraat,
NaClO3. Bij de reactie ontstaat naast zuurstof ook natriumchloride,
NaCl.
Geef de vergelijking van de reactie die optreedt als een zuurstofkaars
zuurstof produceert.
b Voor 1 g zuurstof is 2,22 g NaClO3 nodig. Stel één zuurstofkaars bevat
0,80 kg NaClO3.
Bereken hoeveel kg zuurstof met één zuurstofkaars gemaakt kan
worden.
c De mens neemt in rust gemiddeld 2,0 g zuurstof per minuut op.
Bereken hoelang een mens met de zuurstof uit één zuurstofkaars kan
doen.
naar: Chemie Aktueel
3
Een schoon brandende houtkachel is herkenbaar aan witte rook die uit
de schoorsteen komt. In een houtkachel of een open haard mag alleen
schoon, droog en onbehandeld hout worden verbrand. Vijf procent van de
uitstoot van koolstofmono-oxide komt van houtkachels en open haarden.
a Geef de formule van koolstofmono-oxide.
b Bij verbranding van hout ontstaan koolstofdioxide en water.
In figuur 35 staan vier opstellingen getekend.
Welke van de opstellingen is geschikt om zowel het ontstane water als
de koolstofdioxide aan te tonen?
c Aan het branden van een houtkachel kun je zien of de verbranding
onvolledig is.
Noem een waarneming waaruit je kunt afleiden dat de verbranding
onvolledig is.
86
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
§6 Oefenen voor de toets
naar zuigpomp
stukjes
hout
wit
koud
helder
koper- water kalkwater
sulfaat
naar zuigpomp
stukjes
hout
opstelling 1
wit
koud
helder
koper- water kalkwater
sulfaat
opstelling 2
naar zuigpomp
stukjes
hout
▲ figuur 35
vier mogelijke opstellingen om de
verbrandingsproducten van hout
aan te tonen
wit
koud
helder
koper- water kalkwater
sulfaat
naar zuigpomp
stukjes
hout
wit
koud
helder
koper- water kalkwater
sulfaat
opstelling 4
opstelling 3
d De kwaliteit van de verbranding kan worden uitgedrukt in de giftigheidsindex (GI). Daarbij wordt eerst het aantal gram koolstofmonooxide en het aantal gram koolstofdioxide bepaald die bij de verbranding ontstaan. De GI kan daarna als volgt worden berekend:
GI =
aantal gram koolstofmono-oxide
aantal gram koostofdioxide
× 100
Houtkachel A heeft een GI van 2,6.
Houtkachel B heeft een GI van 6,6.
Leg uit in welke houtkachel de verbranding onvollediger verloopt:
A of B.
naar: examen vmbo scheikunde 2003 tijdvak 2
4
Geef de kloppende reactievergelijking van:
a de ontleding van FeCl 3(s) in de elementen.
b de vergisting van glucose, waarbij ethanol en koolstofdioxide
ontstaan.
c de volledige verbranding van stearinezuur, C18H36O2(s).
87
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
Praktijk ter voorbereiding van
PTM-concept in bovenbouw.
Geeft relevantie van het vak weer
in aansprekende context.
7 DE CHEMIE
ACHTER VUURWERK
In de nacht van oud op nieuw is de hemel verlicht met prachtige kleuren en
hoor je de knallen overal in de stad. Om het nieuwe jaar in te luiden wordt
er vuurwerk afgestoken. Deze traditie kennen we pas sinds de jaren zestig
van de vorige eeuw. Het gebruik van vuurwerk bij andere gelegenheden
gaat echter duizenden jaren terug. Bij al die knallen, kleuren en geluiden
komt een hoop scheikunde kijken!
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
§7 Praktijk
Geschiedenis
Al duizenden jaren geleden
gebruikten de Chinezen vuurwerk
om boze geesten te verdrijven. Dit
deden ze door buskruit in bamboe
omhulsels aan te steken waardoor
een harde knal ontstond. Dit was
de eerste vorm van vuurwerk. In de
middeleeuwen deed buskruit zijn
intrede in Europa, in eerste instantie als wapen, maar al snel werd
vuurwerk gebruikt bij feestelijke
gelegenheden. Pas veel
later, in de jaren zestig
van de vorige eeuw, werd
siervuurwerk steeds
populairder met oud en
nieuw.
Explosies
koolstof, gemengd met zwavel.
Verbranding van deze stoffen
met zuurstof uit de lucht is niet
snel genoeg om een explosie te
veroorzaken. Daarom is naast de
brandstof ook een zuurstofleverancier (oxidator) nodig. Dit is een
verbinding met zuurstofatomen die
vrij kunnen komen door ontleding.
De ontbrandingstemperatuur wordt
bereikt door het vuurwerk aan
te steken. Dit gaat via een lont,
buskruit dat de Chinezen gebruikten. Het buskruit bestaat uit de
oxidator salpeter (kaliumnitraat(s),
KNO3(s)) en de brandstoffen
houtskoolpoeder en zwavel. Het
salpeter ontleedt onder vorming
van kaliumoxide(s), K2O(s),
stikstof(g) en zuurstof(g). Het
gevormde zuurstof reageert vervolgens met het koolstof en de zwavel.
Behalve salpeter kan ook kaliumchloraat, KClO3(s), of kaliumperchloraat, KClO4(s), als
zuurstofleverancier
worden gebruikt. Deze
oxidatoren leveren meer
zuurstof op waardoor
de explosie heftiger
verloopt. Hierbij kunnen
temperaturen van wel
2000 °C worden bereikt.
Naast buskruit kunnen
aan het kruitmengsel (de
sas) verschillende stoffen worden
toegevoegd om allerlei effecten als
kleuren, licht, rookontwikkeling en
geluiden te creëren (figuur 1). Eén
vuurpijl of fontein kan verschillende sassen bevatten die beurtelings ontbranden, waardoor de
effecten elkaar opvolgen. Het
maken van vuurwerk is dan ook een
ingewikkeld proces waarvoor veel
kennis van chemische stoffen nodig
is. Omdat het kruitmengsel zo
explosief is, is het mengen hiervan
niet zonder gevaren en moet dit
voorzichtig en gecontroleerd
gebeuren. Het maken van vuurwerk
wordt pyrotechniek genoemd.
Het ontstane gasmengsel
zorgt voor voldoende
stuwkracht om de pijl de
lucht in te schieten.
Bij het knallen van een
rotje of het afschieten van
een vuurpijl treedt een
explosieve reactie op. Dit is een
snelle verbrandingsreactie waarbij
in korte tijd veel gasvormige
reactieproducten ontstaan. Bij deze
reactie komt ook veel energie in de
vorm van warmte vrij. Doordat deze
gassen bij hoge temperatuur een
groot volume innemen, neemt de
druk enorm toe. In knalvuurwerk,
zoals rotjes, wordt het buskruit in
een gesloten omhulsel ontstoken.
De gassen die ontstaan zorgen
ervoor dat het omhulsel met een
knal uit elkaar spat. Bij vuurpijlen
is de onderkant van de pijl open.
Het ontstane gasmengsel zorgt voor
voldoende stuwkracht om de pijl de
lucht in te schieten.
Voor een verbrandingsreactie zijn
een brandstof, zuurstof en een
ontbrandingstemperatuur nodig.
De brandstof in vuurwerk is meestal
zodat je voldoende tijd hebt om
uit de buurt te komen voordat het
vuurwerk ontploft.
Kruit
De basis van vuurwerk is in feite
nog steeds hetzelfde als het
▲ figuur 1
Door de samenstelling van de sassen
te variëren, kunnen tal van effecten
worden gecreëerd.
89
Licht-, kleur- en geluidseffecten
Lichteffecten zoals sterretjes en
lichtflitsen worden veroorzaakt
door reacties van magnesium,
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
aluminium of ijzerdeeltjes met
zuurstof. Afhankelijk van de grootte
van deze deeltjes die aan de
sassen worden toegevoegd,
ontstaan vonken (sterretjeseffect)
of lichtflitsen. IJzer ontbrandt met
een geeloranje licht, aluminium en
magnesium geven fel wit licht.
Voor overige kleureffecten worden
verbindingen van verschillende
metalen toegevoegd. Door verhitting zenden deze verbindingen licht
in een bepaalde kleur uit. In tabel 1
staan de kleuren van een aantal
van deze verbindingen.
Aan de sas kunnen ook stoffen
worden toegevoegd die voor sterke
rookontwikkeling of een fluitend
geluid zorgen.
De opbouw van een vuurpijl
In een vuurpijl zitten meestal
Maatschappelijk
relevant
verschillende
sassen. Onderin
zit
het kruitmengsel dat ervoor zorgt
dat de pijl de lucht wordt ingescho-
§7 Praktijk
▼ tabel 1 Diverse metaalverbindingen zorgen voor kleureffecten in vuurwerk.
verbinding met
kleur
barium
groen
calcium
oranje
koper
blauw
natrium
geel
strontium
rood
ten: de aandrijflading. Dit wordt via
een lont tot ontbranding gebracht.
In een aparte ruimte zit de effectlading, het kruitmengsel dat in de
lucht voor verschillende effecten
zorgt. Dit mengsel moet vertraagd
tot ontbranding worden gebracht,
zodat het pas hoog in de lucht het
gewenste effect geeft. In figuur 2
is de opbouw van een vuurpijl
schematisch weergegeven.
Gevolgen voor milieu
Bij het afsteken van vuurwerk
komen veel fijne stofdeeltjes vrij.
Deze deeltjes veroorzaken smog. De
Overlast en
ongelukken
Jaarlijks gebeuren er ongelukken met vuurwerk.
Dit komt vooral door illegaal vuurwerk en zogeheten weigeraars, vuurwerk dat bij het afsteken niet
tot ontbranding is gekomen. Deze weigeraars
hebben vaak een kortere lont doordat een deel
van de lont al is opgebrand. Door dit vuurwerk
opnieuw aan te steken, loop je het gevaar dat het
te snel tot ontbranding komt.
Vuurwerk veroorzaakt voornamelijk letsel aan
vingers, handen en ogen. Daarnaast kan het ook
blijvende gehoorschade opleveren. De meeste
ongelukken gebeuren met jongeren onder de
20 jaar. Om jongeren bewust te maken van de
gevaren, worden in de weken voor de jaarwisseling diverse campagnes gevoerd door de overheid
en op scholen. Stichting Halt geeft op veel scholen
voorlichting over de gevaren van vuurwerk.
90
normale gemiddelde concentratie
van fijnstof ligt rond de 20 μg/m3.
Bij een concentratie boven de
200 μg/m3 spreekt men van
ernstige smog. Rondom de jaarwisseling kan de concentratie fijnstof
plaatselijk zelfs oplopen tot ruim
1500 μg/m3, afhankelijk van de
weersomstandigheden. Mensen met
longproblemen, zoals astmapatiënten, wordt daarom geadviseerd om
rond de jaarwisseling binnen te
blijven.
buskruit met
toevoegingen
die zorgen
voor kleuren
kartonnen
omhulsel
buskruit voor
de vlucht
langzaam
brandend
lont
snel
brandend
lont
▲ figuur 2
de opbouw van een vuurpijl
stok voor
stabiliteit
tijdens
de vlucht
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Chemische reacties
§7 Praktijk
Naast de fijnstofdeeltjes komen
bij het ontsteken van vuurwerk
ook zware metalen als barium,
strontium en koper vrij. Deze komen
deels terecht in het oppervlaktewater en zijn schadelijk voor vissen
en andere organismen die in het
water leven. Ook de vuurwerkresten
leveren veel verontreiniging op.
Niet-opgeruimde vuurwerkresten
breken maar moeilijk af en kunnen
jaren in het milieu achterblijven
(figuur 3).
▶ figuur 3
Op 1 januari zien de straten er
vaak zo uit.
Opgaven
1 In buskruit zitten de brandstoffen koolstof en zwavel. Bij de volledige verbranding van zwavel
ontstaat zwaveldioxide.
a Geef de vergelijkingen van de volledige verbranding van koolstof en zwavel.
b Leg uit waarom deze reactie in de lucht niet explosief verloopt.
c Geef de reactievergelijking van de ontleding van salpeter.
d Bij ontleding van kaliumchloraat en kaliumperchloraat ontstaat naast zuurstof de vaste stof
kaliumchloride, KCl(s).
Geef de reactievergelijkingen van de ontleding van kaliumchloraat en kaliumperchloraat.
e Leg aan de hand van de reactievergelijkingen bij vraag c en d uit welke van de drie zuurstofleveranciers de meeste zuurstof oplevert.
2 Bij het ontsteken van buskruit treden onder andere de volgende twee (niet-kloppende) reacties
op:
KNO3(s) + S(s) g K2SO4(s) + NO(g)
KNO3(s) + C(s) g K2CO3(s) + N2(g) + CO2(g) + CO(g)
a Maak de vergelijkingen kloppend.
b Leg met behulp van het deeltjesmodel uit dat de reactieproducten van het ontsteken van
buskruit veel meer volume innemen dan de beginstoffen.
c Als buskruit wordt ontstoken in een buis die aan één kant open is, ontstaat een vuurpijl. Licht
de werking van de vuurpijl toe.
3 De laatste jaren organiseren steeds meer gemeenten een vuurwerkshow. De grootste is in
Rotterdam. Hier komen jaarlijks tienduizenden mensen op af.
Leg uit waarom een vuurwerkshow zorgt voor minder ongelukken en overlast rond oud en nieuw.
4
Op een bepaalde plaats wordt om 00:10 uur een fijnstofconcentratie gemeten van
1580 μm/m3. De grenswaarde voor fijnstof is een daggemiddelde van 50 μm/m3.
a Ga met een berekening na hoe vaak de grenswaarde wordt overschreden.
b Leg uit waarom dit voor de meeste mensen niet schadelijk is.
91
HAVO leerjaar 4
1 Atoombouw
Voorkennistoets
Praktijk
Theorie
1.1 Atoommodel
1.2 Periodiek systeem
(vervolg op deel 3H)
1.3 Atoommassa en molecuulmassa
(vervolg op deel 3H)
1.4 Significante cijfers
(vervolg op deel 3H)
Practica
Oefenen voor de toets
Maatschappij
2 Rekenen aan reacties
Doe-hoofdstuk tussen twee abstracte hoofdstukken in; significantie wordt direct toegepast
Voorkennistoets
Praktijk
Theorie
2.1 De hoeveelheid stof
2.2 Molaire massa
2.3 Gehaltes
2.4 Rekenen aan reacties
Practica
Oefenen voor de toets
Maatschappij
3 Bindingstypen
In navolging op deeltjes-denken uit leerjaar 3
wordt hier micro/meso/macro geïntroduceerd
Voorkennistoets
Praktijk
Theorie
3.1 Metaalbinding
3.2 Molecuulbinding en atoombinding
(vervolg op deel 3H)
3.3 Polaire atoombinding
3.4 Waterstofbruggen
3.5 Ionbinding
(inclusief samenvattend schema van bindingen)
Practica
Oefenen voor de toets
Maatschappij
4 Zouten
Voorkennistoets
Praktijk
Theorie
4.1 Verhoudingsformules
4.2 Oplosbaarheid
4.3 Neerslagreacties
4.4 Bijzondere zouten
4.5 Rekenen aan zoutoplossingen
Practica
Oefenen voor de toets
Maatschappij
5 Koolstofverbindingen
Voorkennistoets
Praktijk
Theorie
5.1 Brandstoffen
(vervolg op deel 3H)
5.2Kraken
(vervolg op deel 3H)
5.3 Systematische naamgeving
5.4 Additie en substitutie
5.5Alcoholen
(vervolg op deel 3H)
5.6 Carbonzuren en aminen
Practica
Oefenen voor de toets
Maatschappij
6 Reacties in beweging
Voorkennistoets
Praktijk
Theorie
6.1 Reactiewarmte
(vervolg op deel 3H)
6.2Reactiesnelheid
(vervolg op deel 3H)
6.3 Meten aan reactiesnelheid
6.4Evenwichtsreacties
6.5Evenwichtsvoorwaarde
Practica
Oefenen voor de toets
Maatschappij
HAVO leerjaar 5
7Redoxchemie
Het opstellen van halfreacties en een totaalreactie
vinden leerlingen i.h.a. gemakkelijker dan zuurbasereacties.
Voorkennistoets
Praktijk
Theorie
7.1Elektronenoverdracht
7.2Redoxreacties
7.3Energiebronnen
7.4 Bescherming van metalen
7.5Redoxtitraties
Practica
Oefenen voor de toets
Maatschappij
8 Zuren en basen
Voorkennistoets
Praktijk
Theorie
8.1 Zure, neutrale en basische oplossingen
8.2 Zuren en zure oplossingen;
pH-berekeningen
8.3 Basen en basische oplossingen;
pH-berekeningen
8.4Zuur-basereacties
8.5 Zuren en basen in het milieu
8.6Zuur-basetitraties
Practica
Oefenen voor de toets
Maatschappij
10 Chemie van het leven
Voorkennistoets
Praktijk
Theorie
10.1 Voedingsstoffen
10.2 Vetten en oliën
10.3 Koolhydraten
10.4 Eiwitten
10.5 Giftige stoffen
Practica
Oefenen voor de toets
Maatschappij
11 Groenere industrie
Voorkennistoets
Praktijk
Theorie
11.1Productieprocessen
11.2 Van grondstof tot product
11.3 Kostenmodel
11.4 Groene productieprocessen
11.5 Biobrandstoffen
Practica
Oefenen voor de toets
Maatschappij
9Polymeren
Voorkennistoets
Praktijk
Theorie
9.1 Kunststoffen
9.2Polyalkenen
9.3 Esters, polyesters en polyamiden
9.4 Kunststoffen verwerken
9.5Bioplastics
9.6 Bijzondere polymeren
9.7 Kunststoffen hergebruiken
Practica
Oefenen voor de toets
Maatschappij
Inhoudsopgaven zijn onder voorbehoud.
Download