De bakermat van de westerse beschaving

advertisement
LEEN DEN BESTEN
De bakermat van de westerse beschaving
Vruchtbaarheidsgoden
De politieke, technische, religieuze, morele en sociale revolutie die de overgang van prehistorie naar historie markeerde, viel samen met en was een van de oorzaken van het ontstaan van de bakermat van de westerse beschaving: de grote rijken Mesopotamië, Egypte
en Griekenland. De revolutie stelde in de plaats van de gefixeerde, verkorrelde levenswijze van de prehistorie de uitgestrekte, beweeglijke horizon van de beschaving.1 Natuurlijk
waren in de grote rijken, zeker in hun
riode, nog allerlei elementen uit de mythische
tijd aanwezig. De Mesopotamiërs, Egyptenaren
en Grieken bijvoorbeeld, verlangden sterk naar
harmonie en orde en veronderstelden dat de
wereld (de kosmos, voorgesteld als levend organisme) eerder ordelijk dan chaotisch bedoeld
was. Als dingen in de natuur of in de maatschappij fout gingen, bespeurden ze een breuk
met de veronderstelde kosmische harmonie. Ze
probeerden het verstoorde evenwicht weer te
herstellen door de machten die over hen regeerden tevreden te stellen. Meestal deden ze
Astarte is nauw verbonden met de thema's vruchtbaarheid,
seksualiteit en oorlog. Haar symbolische attributen waren
de leeuw(in), het paard, de sfinx, de duif en de ster in een
cirkel ter aanduiding van de planeet Venus. Op afbeeldingen komt ze vaak naakt voor.
1
GUSDORF 1963, 100.
1
Afbeelding van Baäl, circa 1499-1299 v. Chr.
142 x 50 cm, Parijs: Louvre.
Behalve oorlogsgod was hij ook god van de
vruchtbaarheid. Baäl betekent in feite de Heer
en wordt dan ook vaak gevolgd door een eigennaam. Het was de titel van de stadsvorst, aan
wie het gezag in naam van de godheid werd
verleend.
dat door de stamgod of stamgoden te offeren. Als naar zij meenden een god hen bevoorrecht had met een overvloedige oogst of een grote kudde schapen en geiten, en daardoor
de balans naar de kant van de aarde was uitgeslagen, namen ze een dankoffer uit de oogst
of de kudde. Soms probeerden ze de balans naar de kant van de hemel te doen uitslaan
door middel van een offer dat op de zaken vooruitliep. Zo brachten ze bij het ploegen offers om Moeder Aarde gunstig te stemmen, spraken ze bij het uitstrooien van het zaad
smeekgebeden uit en brachten ze offers om de god(en) aan te moedigen voor een goede
oogst te zorgen.
Het laatste komen we in de Bijbelverhalen regelmatig tegen. De inwoners van het
land Kanaän verwonderden zich over de geheimzinnige groeikracht van de natuur. Ze waren er van overtuigd dat alle dingen een verborgen, goddelijke potentie hebben. De groeikracht gaven ze de naam van de god Baäl (heerser) als ze dachten aan een groeikracht van
het zaad in de steeds weer herrijzende natuur, of de naam van de godin Astarte als ze getroffen waren door de vruchtbaarheid van de aarde die het zaad in haar schoot ontvangt
om nieuw leven voort te brengen. Om de vruchtbaarheid te bevorderen brachten de Kanaänieten offers aan Baäl en Astarte. De seksuele gemeenschap van man en vrouw beleefden
ze als deelname aan de goddelijke scheppingskracht. Baäl, Astarte en andere vruchtbaarheidsgoden konden naar de overtuiging van de gelovigen het leven reproduceren en vermeerderen, maar niet de menselijke maatschappij redden in een crisis.
Kosmische harmonie
De Mesopotamiërs, Egyptenaren en Grieken geloofden niet alleen in een kosmische harmonie, ze geloofden ook dat de wereld van kosmische krachten een hiërarchie kent en dat er
onder de eigenlijke goden dienende wezens zijn: buitenaardse wezens die de gedaante
kunnen aannemen van dieren of van mensen en die je in de natuur of in een droom kunt
ontmoeten. (Uit de goedaardige exemplaren onder hen ontstonden de latere engelen, uit
de kwaadaardige de demonen). Dikwijls was voor hen de overgang tussen goden en geesten
glijdend. In het algemeen hielden ze geesten voor minder machtig en minder belangrijk
dan goden.
Aan de ruimte kenden ze
emotionele waardes toe. Ze
associeerden
bijvoorbeeld
oost en west met respectievelijk dag en nacht en daardoor
met leven en dood. De tijd
beleefden ze niet kwantitatief
en abstract, maar kwalitatief
en concreet. Tijd was voor
hen de ervaren tijd, de tijd
die gebaseerd is op de fases
van het menselijk leven en
van de natuur. Bij de wisseling
van de fases, (die ze ervoeren
als momenten van crisis) gebruikten ze tal van rituelen
om de goede gang van zaken
Mardoek, de Mesopotamische godheid die tot staatsgod uitgroeide,
te bevorderen. Dromen en
strijdt met Tiamat, de oergodin in de Sumerische en Babylonische
nachtelijke visioenen brachten
mythologie. Tiamat speelt een centrale rol in het Enuma Elish
scheppingsverhaal. Zij wordt gezien als monsterlijke belichaming
ze met het dagelijks leven in
van de oerchaos en wordt, als oerslang, zonder substantiële aanleiverband – als waarschuwingen,
ding door sommige bronnen gelijkgesteld met een draak en foutief
profetieën, of beslissende
als zeeslang voorgesteld. Ze is later de personificatie van het princiontmoetingen met het heilige,
pe van zoutwateroceaan als tegenpool van haar gemaal Apsoe, principe van zuivere zoetwateroceaan.
die speciale gevolgen hadden
2
voor het dagelijkse gedrag in de samenleving.
Mesopotamië
De Mesopotamiërs, Egyptenaren en Grieken legden elk eigen accenten in hun religieuze
benadering van de natuur. De Mesopotamiërs (met name de Babyloniërs onder hen) projecteerden de gang van de natuur en de loop van de geschiedenis op de hemellichamen. De
stand van de zon, de maan en vooral de planeten bepaalde volgens hen de loop van de
dingen op aarde. Daarom vereerden ze deze hemellichamen als goden. De groeikracht van
de natuur en de loop van de geschiedenis brachten ze op een hoger, abstracter plan: astrale goden en godinnen (onder wie Mardoek, Apsoe en Tiamat) zouden de gang van zaken op
aarde besturen. Op basis van de actuele stand van de hemellichamen probeerden ze kortetermijnvoorspellingen te doen. De religieuze houding van de Mesopotamiërs kwam ook tot
uiting in hun visie op ziekte. Als een ziekte je trof, was volgens hen een kwade geest bij je
binnengedrongen. Dit was te wijten aan noodlot, achteloosheid, zonde of hekserij. Genezers probeerden de kwade geest uit te schakelen door middel van waarzegging, astrologie,
het brengen van offers, uitspreken van gebeden en uitvoeren van magische rituelen.
Egypte
De Egyptenaren gingen uit van
een continuïteit tussen de menselijke microkosmos en de goddelijke macrokosmos. Het doorbreken van taboes, onjuiste uitvoering van heilige plechtigheden of ongehoorzaamheid aan
de ‘god-koning’2 zagen ze als
wandaden: de kosmische orde
werd er onrecht door aangedaan. De jaarlijkse overstroming van de Nijl, het juiste
functioneren van sociale relaties en de veiligheid van de
grenzen stonden op het spel.
Het was dan ook van belang de
kosmische orde opnieuw ‘in orThot, de god van de maan, de magie, de kalender, de schrijfkunst
de’ te brengen door toepasseen de wijsheid. Hij had volgens de mythologie het schrift uitgelijke rituelen en morele daden.
vonden en die kennis doorgegeven aan de mensheid. Hij trad op in
Ziekte hielden de Egyptenaren
de onderwereld bij het wegen van het hart, noteerde het oordeel
voor een invasie van duivelse
van de god Maät, de vertegenwoordigster van de kosmische orde,
en bracht de overledene tot bij Osiris, de eerste koning van het
machten of geesten. Ze prooude Egypte.
beerden genezing te bewerkstelligen door rituelen die tot
doel hadden de geesten te verzoenen of angst aan te jagen: exorcisme, toverspreuken,
reiniging, of het dragen van de juiste amulet. Voor bescherming tegen ziekte deden ze een
beroep op de goden, met name Thot, Horus, Isis en Imhotep. ‘De opvatting dat ieder lichaamsorgaan bestuurd werd door een bepaalde god die kon worden opgeroepen om dat
orgaan te genezen, lijkt wijdverbreid te zijn geweest. En natuurlijk was er voor ieder ritueel een expert nodig wiens reinheid erkend was, kennis had van de benodigde toverspreuken en kon verzekeren dat ieder ritueel tot in het kleinste detail juist werd uitgevoerd; dit
was de priester-genezer.’3 Terwijl de Babyloniërs zich vooral bekommerden om voorspoed
2
3
Ze meenden dat de koning van goddelijke afkomst was; hij had daarom absolute macht.
LINDBERG 1995, 32.
3
in deze wereld, waren de Egyptenaren vooral bezig met geluk in het hiernamaals. Ze geloofden dat de zielen van de gestorvenen afdaalden in de onderwereld, dat Osiris daar hun
gedrag tijdens hun leven op aarde zou beoordelen en dat de ziel tenslotte in het lichaam
zou terugkeren. Dit geloof bracht hen er toe de lijken te balsemen en in prachtige graven
bij te zetten.
Griekenland
De religieuze houding van de Grieken ten
opzichte van de natuur kwam vooral hierin
tot uiting, dat zij natuurlijke verschijnselen
personifieerden en vergoddelijkten. De zon
en de maan vatten ze op als goden, als het
kroost uit de gemeenschap van Theia en Hyperion. Stormen, bliksemflitsen en aardbevingen zagen ze niet als het onafwendbare
resultaat van onpersoonlijke, natuurlijke
krachten, maar als machtige wapenfeiten
die door de goden waren bevolen.4 Op allerlei plaatsen verrichtten de Grieken de
meest gruwelijke en obscene riten ter ere
van de afzichtelijkste goden en godinnen.
Zo gingen, aldus de mythes, op het feest ter
ere van Demeter (de godin die graan uit de
aarde voortbrengt) vrouwen rond met slangen, vuurtesten, deegwaren en allerlei baksels; ze begroeven die en groeven ze soms
weer op; ook sleepten ze met rottende kadavers, verscheurden die en strooiden die
over de akkers.5 Bij het bloemenfeest ter
ere van Dionysos (de god die druiven laat
groeien, het levenssap in de bomen laat
Standbeeld van Demeter op begraafplaats Zorgvlied
stromen, in de lente ontwaakt uit zijn winin Amsterdam waarbij de korenaren duidelijk zichtterslaap en allen die hem vereren gelukzabaar zijn.
Demeter was de godin van de landbouw en de haard
ligheid belooft zowel op aarde als in het lein het algemeen en de vruchten, die de mens tot
ven na dit leven) probeerden mensen door
voedsel dienen. Ook was ze de godin van de burgerallerlei riten de dreiging van de dood en de
lijke orde en wetten en de godin van het huwelijk.
doden te bezweren: sommigen smeerden
kalk of krijt op hun gezicht, anderen legden
koeken met druppels bloed klaar en ‘iedereen wist dat de doden tegenover je zaten, je
aankeken en met hun kille leden en klamme lijven langs je streken.’6 In de religie heerste
een sfeer van religieuze angst en eerbied voor de doden en de dood.
De meeste Grieken geloofden dat alleen grote helden na hun dood in een of ander
gelukzalig oord lichamelijke zouden voortbestaan. Ieder ander mens zou vervagen tot psychè, een substantieloos restwezen van de mens. Dit restwezen zou gaan naar de donkere
en sombere uithoek van de aarde, het rijk van de hades, waar de zon niet schijnt. Het
evenbeeld van de dode zou aan de nabestaanden kunnen verschijnen in hun droom. Offers
dienden om mogelijke gevaren te bezweren die van zijn kant nog dreigden.
4
LINDBERG 1995, 37.
Volgens de mythe moest Demeter toezien hoe haar dochter, het korenmeisje, elk jaar stierf en een half jaar
bij de god van de duisternis en de doden verbleef om dan weer te herrijzen en het andere halve jaar bij haar
moeder te zijn.
6
VERGEER 1990, 118.
5
4
Het Romeinse Rijk
De Romeinen stonden in veel opzichten anders in het leven dan de Babyloniërs, Egyptenaren en Grieken. Toch wisten ook zij zich in hun dagelijkse doen en laten sterk betrokken
bij de wereld van het numineuze. De band tussen het profane en het heilige was voor hen
heel hecht. De Romeinse goden waren geen persoonlijkheden zoals in Griekenland, maar
namen die natuurlijke werkzaamheden dekten. Zo was Mars de naam voor de overwinnende kracht die overal is te zien waar nieuw leven ontbot en waren Saturnus en Vesta namen
die met de rijkdom en vruchtbaarheid van de aarde van doen hadden. Aan de goden werden feesten gewijd. Elk jaar op de eerste dag van de maand van Mars werd het Vestaalse
vuur gedoofd, gereinigd en weer ontstoken. Als er daarbij iets misging, zou dit noodlottige
gevolgen hebben. De saturnalia, de reinigingsfeesten ter ere van de zaaigod Saturnus, begonnen op 17 december, aan het einde van de zaaitijd. Het zaad was in de akkers verdwenen, kiemde daar nu in het duister van een schijnbare dood om in de lente en zomer opnieuw tot leven te komen. Het
einde van de saturnalia viel in de
huidige kerstnacht. Op dat moment kreeg de omgekeerde wereld vorm en was kinderen alles
toegestaan. ‘Het kind is immers
het zinnebeeld van de verrijzenis
van het nieuwe leven, de wedergeboorte van het gewas als vrucht
van het zaaien. Met deze omkering was de cirkel gesloten en kon
het nieuwe jaar beginnen.’7
Veel Romeinen concentreerden hun verering op die goden die direct binnen handbereik
waren: de beschermgoden van het
huisgezin, de goddelijke geest van
de eigen woning, de schutsgoden
van de provisiekast en de geesten
van de overleden voorouders. Op
het platteland praktiseerden de
Janus, de god van het begin en het einde, van het openen en
het sluiten. De deur (ianua) en de maand januari droegen daargodenvereerders de traditionele
om zijn naam. Janus werd aan het begin van het zaai- en oogstrituelen van de plaatselijke godseizoen, en bij huwelijken en geboortes. Op de eerste dag van
heden van de velden, rivieren en
januari vermeed men alles wat een kwade betekenis kon hebbossen. In tijden van nood zochben voor de toekomst. Bovendien gaf men, om de vriendschapten velen hun heil bij de cultus
pelijke verhouding te bevestigen, elkaar kleine geschenken. In
de latere tijden van de republiek aanvaardden ook de consuls
van Asclepius wiens tempels als
8
hun ambt op de eerste dag van januari. Als god van poorten
ziekenhuizen functioneerden.
werd Janus ook gezien als de god die de hemelpoort opende of
Bij de Mesopotamiërs, de
sloot.
Egyptenaren, de Grieken en de
De mythologische verhalen vertellen dat de god Saturnus ooit
koning geweest was in Italië. Hij kwam per schip aan en zette
Romeinen speelden mythes nog
voet aan wal in het koninkrijk van Janus. Janus zou twee geeen grote rol. Maar het mythische
zichten hebben: met het ene keek hij naar het verleden en met
bewustzijn bezat niet meer het
het andere naar de toekomst. Dit was een eigenschap die elke
massieve, monolithische karakter
goede koning zou moeten bezitten: ze dienen vooruit te kijken,
waarmee het het prehistorische
maar ook altijd rekening te houden met het verleden.
bestaan bekleedde. De mythe was
niet meer het onmiddellijke gegeven, de enige zin van het geleefde bestaan. De rede, die
zich op zichzelf deed gelden, had afstand kunnen nemen. Ze gaf een vertraging in de over7
8
VERGEER 1995, 24.
STAMBAUGH, BALCH 1992, 157-158.
5
gang naar de daad, die van de rite de directe, niet aflatende invoeging van de mythe in
het menselijk gedrag maakte.
De spiltijd van de geschiedenis: de morele bestemming van de mens
Tussen 800 en 200 voor Christus vonden in China, India, Iran, Palestina en Griekenland
(niet in Mesopotamië en Egypte) bijna onafhankelijk van elkaar geestelijke gebeurtenissen
plaats die het bewustzijn gestalte gaven van waaruit wij ook nu nog leven. In die tijd werden de religieuze en filosofische grondvragen gesteld en de antwoorden gegeven die nog
voor ons maatgevend zijn. Wij noemen deze tijd de spiltijd (Achsenzeit) van de wereldgeschiedenis
Omstreeks het einde van de periode van de
grote rijken, in de zesde
en vijfde eeuw voor Christus, formuleerden Boeddha in India, Confucius in
China, Jeremia in Juda,
Deuterojesaja en Ezechiël
in Babylonië en Socrates in
Griekenland ongeveer gelijktijdig de idee van de
morele bestemming van de
mens. De idee van een
universele wet verscheen.
Dit duidt op een nieuwe
zin voor rationele noodzakelijkheid, die in de plaats
kwam van de niet te
rechtvaardigen, affectieve
Gedeelte van de Codex Hammurabi, samengesteld circa 1780 v.Chr.. De
eis van het mythisch precodex, ook bekend als de code van Hammurabi, is een van de oudste tot
9
cedent. Het wetsbegrip
dusver gevonden wetboeken, en een van de best bewaarde voorbeelden
van dit type document uit het antieke Mesopotamië.
bleef een soort transcendent dogmatisme tot uitdrukking brengen, dat aan de totaliteit van het fysieke, morele en politieke zijn in de wereld een goddelijke verordening oplegde. De wet, die in de plaats kwam van voorouderlijke
traditie, had in de beleving het karakter van een goddelijke openbaring. Het nieuwe recht
bepaalde de rechtskundige positie van iedere onderdaan van de vorst of van elke onderhorige van het rijk. Het onderscheidde hem van de anderen en schematiseerde zijn relaties
met de anderen. De wet, als uitdrukking van de algemeenheid, schiep de individualiteit.
Universaliteit en persoonlijkheid verschenen samen als structuur van de nieuwe gestalte
van de mens. Deze verbondenheid blijkt uit het simpele feit dat men sprak over de wet
van Mozes of het wetboek van Hammurabi waarbij Mozes en Hammurabi niet werden gezien als mythische helden, maar als historische figuren. Het blijkt ook uit het feit dat de
vorst niet slechts de incarnatie van de macht van de mythe was, maar een zekere individualiteit en een scheppend vermogen bezat en de diffuse macht van de traditie in zich verenigde.
De grote profeten en grote denkers uit de zesde en vijfde eeuw keerden zich tegen
de almacht van het geweld, dat juist in deze eeuwen van migratie en strijd alomtegenwoordig was. Ook keerden ze zich tegen de als vanzelfsprekend aanvaarde heerschappij
van krijgsheren en aristocratieën. Ze maakten duidelijk dat het menselijk handelen niet
wordt beheerst door kosmische machten, maar dat de mens een eigen verantwoordelijk9
GUSDORF 1963. 100.
6
heid bezit. In hun zelfbespiegeling daalden de profeten en denkers steeds dieper in hun eigen wezen af en ontdekten daarmee de menselijke innerlijkheid. En gaandeweg week het
groeps- en clanbesef voor de erkenning dat ook mensen van
andere volken mensen zijn zoals zij. Gelijktijdig veranderde
God van clangod in een God voor iedereen. De prijs die hiervoor werd betaald werd, was dat hij steeds transcendenter
werd.
© Leen den Besten,
Zevenaar, 8 februari 2013
Zie: Leen den Besten, Van animisme tot ietsisme. Religie in de
westerse samenleving, Amsterdam: Boom 2007.
Geraadpleegde literatuur
GUSDORF, Georges, Mythe en metafysica. Een inleiding tot de wijsbegeerte
(Mythe et métaphysique), vertaald door S. Schilstra en J.A. Duyntjer, Utrecht
1963.
LINDBERG, David C., Pioniers van de westerse wetenschap. De Europese
wetenschappelijke traditie in filosofische, religieuze en institutionele
context, 600 v.C.-1450 n.C. (The Beginnings of Western Science: The
European Scientific Tradition in Philosophical, Religious an Institutional
Context 600 B.C. to A.D. 1450, 1992), vertaald door Henk Moerdijk,
Amsterdam/Meppel: Boom 1995.
STAMBAUGH, Johan & David BALCH, Het Nieuwe Testament in zijn sociale
omgeving. Schets van de historische en sociale achtergronden van het Nieuwe Testament (The New Testament
in its social environment, 1986), vertaald door dr. C. J. den Heyer, Kampen: Kok 1992.
VERGEER, Charles, Eerste vragen. Over de Griekse filosofie, Nijmegen: SUN 1990.
VERGEER, Charles, Een verlies van vleugels. Over de filosofie te Rome, Nijmegen: SUN 1995.
Bovenste gedeelte van de stele van de code van Hammurabi.
7
Download