In naam der wetenschap

advertisement
In naam der wetenschap?
P. J.W. Debye en zijn carrière in nazi-Duitsland
Martijn Eickhoff
In naam der
wetenschap?
P. J.W. Debye
en zijn
carrière in
naziDuitsland
Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie
Colofon
Vormgeving en productie: Van Rosmalen en Schenk, Amsterdam
Druk: Thieme MediaCenter, Nijmegen
© Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie 2007.
Niets van deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar
gemaakt door middel van druk, fotokopie, via internet of op welke
wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de
rechthebbende, behoudens de uitzonderingen bij de wet gesteld.
Tweede, verbeterde druk 2008
Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie
Herengracht 380
1016 CJ Amsterdam
T 020- 5233800
F 020-5233888
E [email protected]
Woord vooraf
Voor u ligt het verslag van een historisch onderzoek naar de natuurwetenschapper
Peter Debye (1884-1966) ten tijde van het nationaal-socialistisch regime in Duitsland.
De aanleiding voor het onderzoek is gelegen in de wetenschappelijke polemiek en
de maatschappelijke commotie die volgden op de publicatie in 2006 van het boek
Einstein in Nederland. Een intellectuele biografie van dr. S.I. Rispens. De heftige
weerklank van het boek maakte de behoefte duidelijk aan een sterkere historische
onderbouwing van de beeldvorming over de vermaarde Nobelprijs­winnaar Debye.
In het bijzonder kwamen naar aanleiding van het boek van Rispens vragen op over
de vooraanstaande plaats die Debye tot 1940 in het wetenschappelijk bedrijf in
nazi-Duitsland heeft ingenomen. Ook rezen er vragen over de consequenties van
zijn rol in die periode. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
heeft toen besloten het niod een onderzoeksopdracht te verlenen om in de geconstateerde behoefte te voorzien.
Omdat het niod een instituut is dat fundamentele vragen over de relatie tussen
wetenschap en samenleving, juist ook ten tijde van het nationaal-socialisme en de
Tweede Wereldoorlog, wil opwerpen en beantwoorden, heeft het instituut deze
opdracht aanvaard. Het project is op 1 augustus 2006 van start gegaan. Uitvoerder
is dr. Martijn Eickhoff, met assistentie van drs. Friso Hoeneveld. Het niod heeft
verder een aantal bij uitstek deskundige wetenschappers uitgenodigd zitting te
nemen in een adviserende begeleidingscommissie. Lid van deze commissie zijn
prof. dr. Klaas van Berkel, dr. Jeroen van Dongen, prof. dr. Robbert Dijkgraaf, prof.
dr. Ernst Homburg, prof. dr. Anne Kox en, namens het niod, prof. dr. Peter Romijn.
De verantwoordelijkheid voor het onderzoek en het resultaat ligt niettemin bij de
onderzoekers, de auteur en bij de directie van het niod.
De onderzoekers hebben ten behoeve van deze studie in Nederland, Duitsland, de
Verenigde Staten en elders tal van archieven bestudeerd en met deskundigen en
anderszins betrokkenen kunnen spreken. Het niod is de leden van de begeleidings­
commissie, de familie Debye, de externe adviseurs prof. dr. Dieter Hoffmann en
prof. dr. Mark Walker en verder alle anderen die op welke wijze dan ook aan het
onderzoek hebben meegewerkt, bijzonder erkentelijk.
Prof. dr. Marjan Schwegman
Directeur niod
5 Woord vooraf
9 Inleiding
31 Debye en zijn carrière in nazi-Duitsland
De Sommerfeld-Schule 31
Het Physikalisches Institut van de Universität Leipzig 37
Het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik 43
De Rockefeller Foundation 52
Het laboratorium van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik 55
De Nobelprijs voor scheikunde 60
Prestigieuze benoemingen 66
De Deutsche Physikalische Gesellschaft 72
Het Duitse antisemitisme 81
Het vertrek uit Duitsland 88
Het verblijf in de Verenigde Staten 96
Contacten met Duitsland 102
Oorlogsrelevant onderzoek 107
114 Slot
129
161
167
173
180
181
182
Noten
Samenvatting
Summary
Zusammenfassung
Archieven
Interviews
Literatuur
192 Opdracht ministerie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
194 Namenregister
196 Dankwoord
7
8
Inleiding
e op 24 maart 1884 te Maastricht geboren Nederlander P.J.W. Debye heeft een
D
indrukwekkende wetenschappelijke carrière gemaakt, die hem al op jonge leeftijd zijn geboorteplaats en -land deed verlaten. Hij studeerde vanaf 1901 in Aken
elektrotechniek aan de Technische Hochschule, in 1906 volgde hij, inmiddels als
assistent, zijn hoogleraar A. Sommerfeld naar München alwaar hij in 1908 promoveerde en zich in 1910 habiliteerde. In 1911 vertrok Debye op 27-jarige leeftijd
naar Zwitserland. Te Zürich werd hij hoogleraar aan de Eidgenössische Technische
Hochschule, om een jaar later in Nederland aan de Rijksuniversiteit Utrecht benoemd te worden tot hoogleraar Theoretische Natuurkunde. Weer een jaar later, in
1913, werd Debye benoemd tot hoogleraar in Göttingen, alwaar zijn leeropdracht
Theoretische en Experimentele Natuurkunde betrof. In 1920 keerde hij echter terug
naar Zürich om vervolgens in 1927 in Leipzig benoemd te worden tot hoogleraar
Experimentele Natuurkunde en tot directeur van het Physikalisches Institut.
In 1936, het jaar dat aan Debye de Nobelprijs voor scheikunde werd toegekend,
verhuisde hij met zijn gezin naar Berlijn om het directeurschap van het KaiserWilhelm-Institut für Physik op zich te nemen. Hij werd bovendien hoogleraar
Theoretische Natuurkunde aan de Friedrich-Wilhelms-Universität. In januari 1940
arriveerde hij in de Verenigde Staten om daar aan de Cornell University de Baker
Lectures te geven; dit gastdocentschap resulteerde in juli 1940 in de benoeming
tot voorzitter van de Chemistry Department. Toen Debye op 2 november 1966
te Ithaca (New York) overleed, was hij een gelauwerd wetenschapper, een geliefd
echtgenoot, vader en grootvader, en reeds twintig jaar – sinds 1946 – Amerikaans
staatsburger.
In 1967 werd Debyes wetenschapshouding door zijn naaste collega’s van de Cornell
University in een zin raak getypeerd: ‘To recognize the essentials, to express them
clearly and pictorially, and then to pursue their consequences with superb technical
facility was Debye’s style.’1 Debye had zich gericht op de theoretische natuurkunde,
de natuurkunde van de vaste stof en op de scheikunde, waarbij zijn belangstelling
in het bijzonder uitging naar het raakvlak tussen het experiment en de theorie. Dit
resulteerde in meer dan tweehonderd publicaties. Naam maakte Debye voor het
eerst in 1910 op 26-jarige leeftijd met zijn artikel ‘Der Wahrscheinlichkeitsbegriff
in der Theorie der Strahlung’ over de straling van een zwart lichaam. Hij bouwde
ermee voort op de in 1900 door Max Planck opgestelde quantumtheorie ter verkla9
ring van stralingsverschijnselen.2 1912 is wel Debyes annus mirabilis genoemd.3 In dat
jaar breidde hij onder andere het model van Albert Einstein uit voor de beschrijving
van de soortelijke warmte van vaste stoffen, waarbij het probleem van de afname in
de soortelijke warmte bij lage temperatuur centraal stond. In de daarop volgende
decennia wist Debye zijn naam een aantal malen te verbinden aan een verschijnsel,
methode, theorie of eenheid van natuurkundige aard. Zo bestaat er de Debye-Waller
factor (1914) waarmee de temperatuurafhankelijkheid van Röntgendiffractiepatronen
wordt berekend; de Debye-Scherrer methode (1916) wordt gebruikt om in poedervormige preparaten met behulp van monochromatische Röntgenstraling atomaire
structuren af te leiden; met de Debye-Hückel vergelijking (1923) kan de geleidbaarheid in electrolytische oplossingen worden beschreven. Debyes naam wordt boven­
dien gebruikt als de eenheid van het electrisch dipoolmoment, een thema waarover
Debye vanaf 1912 theorieën ontwikkelde; in 1929 resulteerde dit onderzoek in zijn
in Leipzig verschenen standaardwerk Polare Molekeln.4 In de jaren dertig werd
bovendien nog gesproken van het zogenaamde Compton-Debye-effect.5 Dit naar
aanleiding van Debyes theorie van 1923 ter verklaring van de verschuiving van de
frequentie van Röntgenstraling in geval van wisselwerking met elektronen; het was
een theorie die hij min of meer gelijktijdig met de Amerikaanse natuurkundige en
latere Nobelprijswinnaar A.H. Compton had ontwikkeld.6
Tot 1 februari 1940, de dag waarop hij op 55-jarige leeftijd in New York arriveerde,
had Debye het grootste deel van zijn wetenschappelijke leven – ruim 30 jaar – in
Duitsland doorgebracht. Zijn carrière had zich vanaf 1901 immers slechts gedurende
twee periodes daarbuiten afgespeeld: te Utrecht en Zürich tussen 1911 en 1913 en
wederom te Zürich tussen 1920 en 1927. Naast deze wetenschappelijk-beroepsmatige dimensie kreeg Debyes band met Duitsland al snel ook een persoonlijk karakter:
in 1913 trouwde hij te München met de Duitse Mathilde Alberer. De kwestie of hij
zich al dan niet Duits voelde, lijkt in deze periode zeker een gespreksonderwerp te
zijn geweest: het duikt bijvoorbeeld op in een brief uit 1912 van de jonge Debye aan
zijn promotor Sommerfeld. Debye vraagt daarin, onder verwijzing naar zijn aanstaande echtgenote, aan mevrouw Sommerfeld door te geven: ‘(…) dass ich mich nicht
allein wegen Zusammengehörigkeit sehr “Deutsch” fühle’.7 Aan dit gevoel werden
verder geen consequenties verbonden: het was mevrouw Debye-Alberer die als gevolg van haar huwelijk haar Duitse nationaliteit zou verliezen en – conform de Wet
op het Nederlanderschap en het Ingezetenschap van 1892 – de Nederlandse zou
verkrijgen. Ook aan beide kinderen, zoon Peter, geboren te Göttingen in 1916 en
dochter Mathilde Maria, geboren te Zürich in 1921, werd de Nederlandse nationaliteit toegekend.8
Debye was een reislustig mens. Tijdens het Interbellum bezocht hij jaarlijks,
evenals vele van zijn collega’s, tussen colleges en experimenten door, meerdere
congressen in binnen- en buitenland, alwaar hij lezingen hield en discussieerde over
natuurkundige problemen. Zijn internationale netwerk en aanzien in deze periode
10
wordt bij uitstek weerspiegeld door de vele hem in deze periode toegekende medailles en onderscheidingen en door zijn lidmaatschappen van wetenschappelijke
academies. Zo kreeg hij in 1930 de Rumford Medal van de Royal Society in Londen,
in 1933 de Faraday Medal van de Royal Society of Chemistry in Londen, in 1935 de
Lorentz Medaille van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te
Amsterdam en in 1937 de Franklin Medal van het Franklin Institute te Philadelphia.
In 1935 kreeg hij een eredoctoraat van de Oxford University, in 1936 een eredoctoraat
van de Harvard University en in 1937 werd hij Ridder in de Orde van de Nederlandse
Leeuw. In 1936 werd hij Ordentliches Mitglied van de Preussische Akademie der
Wissenschaften in Berlijn en het jaar daarop van de Pontificia Accademia delle Scienze
te Rome en van de Ausschuss van de Deutsche Akademie der Luftfahrtforschung.
In 1938 werd Debye vervolgens erelid van de Indian Academy of Sciences in Bangalore,
van de Nederlandsche Chemische Vereeniging en de Societé Philomatique in Parijs.
In 1939 volgde nog de benoeming tot erelid van de Physical Society in Londen. In
1939 werd Debye bovendien door de Bulgaarse koning Boris III de ‘St. Alexanderorde
3. Klasse’ uitgereikt.9 Maar uiteraard vormde de toekenning van de Nobelprijs voor
scheikunde in 1936 in deze reeks van eerbewijzen het hoogtepunt.
Debye, die als wetenschapper in Nederland slechts een krappe anderhalf jaar
werkzaam was geweest, werd door de Nobelprijs ook ‘wereldberoemd in Nederland’.
Bij het lezersplebisciet Nederland’s Tien Grootste Figuren, gehouden door de
Haagsche Post in april 1939, eindigde hij bijvoorbeeld op de zesde plaats, achter
H. Colijn, W. Mengelberg, A.F. Philips, H.W.A. Deterding en J. Huizinga, maar
voor A. Plesman, P.J. Oud, F.A. Vening Meinesz en M.H. Damme.10 Toen datzelfde
jaar – op 9 november – in Maastricht in het bijzijn van Debye van hem een bronzen
borstbeeld werd onthuld, waren wederom de loftuitingen niet van de lucht.
Verwijzend naar de Nobelprijs betoogde J. Schaepkens van Riemt, de voorzitter
van het Maastrichter huldigingscomité:
‘Ik zou U, om te spreken in de terminologie van dezen benauwenden tijd,
waarin zich een duister Fatum aan de menschheid voltrekt, ik zou U kunnen
noemen de trouwe soldaat en schildwacht van en bij de poort der Beschaving.
Ik wil liever tot U spreken als Meester der cultuur, die de zuiverheid van den
Geest bewaart en opvoert tot dienen, ja verdienen van den nobelen prijs,
uitgereikt aan den Grootmeesters onder de mensen.’11
Voor het negentiende-eeuwse internationalisme-ideaal, waarbij wetenschap primair
als een mondiale activiteit werd opgevat die bijdroeg aan het algemeen menselijk
welbevinden en waaraan Schaepkens van Riemt impliciet lijkt te refereren, was in
het Derde Rijk op dat moment steeds minder plaats. De Duitse herbewapening had
vanaf 1935 openlijk en op effectieve wijze in samenwerking tussen staat, industrie
en wetenschap plaatsgevonden: na het begin van de Tweede Wereldoorlog op
11
1 september 1939 hadden de wereldpolitieke ontwikkelingen de urgentie van deze
samenwerking alleen nog maar vergroot.12 De eens zo internationaal georiënteerde
natuurwetenschap, die met haar fundamenteel onderzoek ook bijdroeg aan praktische kennis op technisch vlak, was daardoor sterker dan voordien verbonden
geraakt aan nationale belangen. Bovendien moest de wetenschap, zo werd door
de nieuwe machthebbers keer op keer betoogd, van belang zijn voor het Duitse
volk en zijn ‘aard’ weerspiegelen. Voor wetenschappers als Debye, gevormd door
het academische ideaal dat wetenschap en politiek zich niet dienden te mengen,
had de nationaal-socialistische wetenschapspolitiek in de praktijk twee gezichten.
Enerzijds werd er van hen verwacht dat zij hun academische ivoren toren zouden
verlaten, anderzijds maakte de maatschappelijke relevantie van bepaalde onderzoeksgebieden, waaronder de experimentele natuurkunde, dat er op financieelorganisatorisch vlak ongekende, nieuwe onderzoeksmogelijkheden ontstonden.
De Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft, die sinds de oprichting in 1911 vele onderzoeksinstellingen, de zogenoemde Kaiser-Wilhelm-Institute, financierde, had in 1932
nog over een budget van 5.5 miljoen RM beschikt; in 1944 was dit budget gestegen
tot 14.3 miljoen.13 Tegelijkertijd veroorzaakte de nationaal-socialistische wetenschapspolitiek een zeker wetenschappelijk isolement. Na 1936 was het Duitse
wetenschappers bijvoorbeeld verboden deel te nemen aan internationale, in de
context van de Volkenbond, georganiseerde wetenschappelijke bijeenkomsten.
Dat betekende overigens niet dat er in het Derde Rijk geen enkele ruimte meer was
voor internationale conferenties of andere vormen van uitwisseling: het prestige
dat dergelijke activiteiten opleverden bleef zeer welkom en werd ook propagandistisch uitgebuit.14 Het ideaal dat de natuurwetenschap in essentie werd bedreven
door een internationale geleerdengemeenschap bleef dan ook wel degelijk bestaan
en Debye maakte van die gemeenschap graag deel uit. Ten tijde van het Derde Rijk
heeft hij dit wetenschapsideaal niet nadrukkelijk verwoord, maar dit veranderde
na zijn migratie naar de Verenigde Staten. In het voorwoord van het in 1943 te New
York verschenen boek The contribution of Holland to the Sciences omschreef hij
de wetenschapsbeoefening als ‘patient and unspectacular work for the sake of the
future’. Bovendien stelde hij dat degenen die met hun hersenen werken al dan niet
bewust bijdragen aan ‘the happiness of men and women often beyond the limits of
their own country’.15 Met zijn geloof in de wetenschappelijke vooruitgang, en de bovennationale verbroedering die deze met zich mee zou moeten brengen, profileerde
Debye zich aldus – gezien de wereldpolitieke ontwikkelingen van dat moment bijna
tegen beter weten in – als een exponent van het tijdperk van voor 1914, de periode
waarin hij als wetenschapper gevormd was.
Uiteindelijk was het de ‘arisering’ van de Duitse universiteiten die het weten­
schappelijke internationalisme het sterkst onder druk zette en de fysici op de
meest directe wijze confronteerde met de gevolgen van de nationaal-socialistische
machtsovername, en niet alleen omdat in de theoretische fysica een relatief hoog
12
percentage joden werkzaam was. Als opkomend academisch specialisme, had
de theoretische fysica namelijk joodse studenten, die in andere disciplines vaak
achtergesteld werden, in de voorgaande decennia betrekkelijk goede carrièremogelijkheden geboden.16 Als gevolg van het Reichsgesetz zur Wiederherstellung
des Berufsbeamtentums van 7 april 1933 werden echter alle aan de universiteiten
werkzame joodse wetenschappers van hun functie ontheven. De maatregel had
onder natuurkundigen een ware uittocht ten gevolg. Bekende namen onder de
emigranten waren: Albert Einstein, Max Born, Hans Bethe en James Franck. De
Nürnberger Rassengesetze van september 1935, die het antisemitisme een juridische basis gaven en de Duitse joden hun burgerrechten grotendeels ontnamen,
waren het sluitstuk van de universitaire ‘arisering’: het Frontkämpferprivileg uit de
wet van april 1933 dat voor de joodse ‘frontstrijders’ een uitzondering had gemaakt,
kwam te vervallen. Joodse wetenschappers restte nu vaak alleen nog emigratie.17
Het wetenschappelijk internationalisme, dat vaak juist in verband werd gebracht
met het ‘jodendom’, werd hierdoor sterk op de proef gesteld. Buiten Duitsland
werden diverse initiatieven genomen om joodse academici bij hun emigratie bij te
staan. De zogenaamde Notgemeinschaft Deutscher Wissenschaftler im Ausland
van 1935 was het meest succesvol; meer dan 2000 wetenschappers uit Duitsland en
Oostenrijk werden geholpen bij hun migratie naar de Verenigde Staten en GrootBrittannië.18
Wie contemporaine analyses van de stand van de Duitse wetenschap ten tijde
van het Derde Rijk leest, wordt getroffen door de wijze waarop men de kern van
het ontstane probleem definieerde. Edward Yarnall Hartshorne Jr. bijvoorbeeld
constateerde in zijn in 1937 verschenen The German Universities and National
Socialism dat het Duitse universitaire leven na 1933 werd bedreigd door ‘a fall in
quality’.19 De gedachte dat de achtergebleven Duitse wetenschappers ten opzicht
van hun joodse collega’s een gebrek aan collegialiteit dan wel solidariteit toonden,
werd door hem niet verwoord.20 Met zijn diagnose stond Hartshorne niet alleen:
onder de Duitse natuurwetenschappers hadden slechts enkelen uit principiële
overwegingen ontslag genomen. Zo vertrok E. Schrödinger in 1933, het jaar dat hij
de Nobelprijs voor Natuurkunde ontving, uit Berlijn naar Oxford. F. Haber, die in
1918 de Nobelprijs voor Chemie was toegekend en die in Berlijn werkzaam was,
nam in 1933 vrijwillig ontslag. Als joodse wetenschapper had hij zijn post niet hoeven verlaten vanwege het Frontkämpferprivileg, maar hij weigerde hiervan gebruik
te maken en emigreerde naar Cambridge. Hij overleed een jaar later.21
Uiteraard waren in de internationale wetenschappelijke wereld ook kritische
geluiden te horen naar aanleiding van de anti-joodse maatregelen en in Duitsland
zelf werd deze kritiek serieus genomen. Zo constateerde K. Mey, de voorzitter van
de Deutsche Physikalische Gesellschaft (DPG) – de Duitse natuurkundige beroepsvereniging – in februari 1934 in een brief aan de verschillende afdelingen van deze
organisatie, dat de voorgaande maanden in Amerikaanse en Britse tijdschriften als
13
Nature en Science artikelen waren verschenen over de ‘Abwanderung deutscher
Gelehrten’. De Angelsaksische landen zouden zich aldus als het laatste toevluchtsoord van de vrije wetenschap profileren. Paradoxaal genoeg riep Mey de DPG-leden
op om uitnodigingen voor internationale congressen zoveel mogelijk aan te nemen;
‘der Nutzen Deutschland und die Wahrheit’ zou zo, via persoonlijke contacten, het
beste behartigd kunnen worden.22 Anders gezegd: het wetenschappelijke internationalisme, dat Debye als Nederlander bij uitstek vertegenwoordigde, werd ingezet
als wapen om het aanzien te herstellen van de in het buitenland door anti-joodse
maatregelen in diskrediet geraakte Duitse natuurwetenschap.
Een rapport over Debye
Op 29 juni 2006 gaf het Ministerie van ocw aan het Nederlands Instituut voor
Oorlogsdocumentatie (niod) de opdracht onderzoek te verrichten naar P.J.W.
Debye en zijn rol en positie in het Derde Rijk. Historische contextualisering was bij
de opdracht het leidende beginsel: ‘Het onderzoek zal kort gezegd neerkomen op
een contextualiserend onderzoek, waarbij Debye in de context van de geschiedenis
van de beoefening van de (natuur)wetenschappen onder Duitse nationaal-socialistische heerschappij wordt geplaatst.’ Daarnaast zouden in het onderzoek ‘een
aantal relevante omstandigheden van wetenschappelijke en persoonlijke aard’ aan
de orde moeten komen.23
De opdracht aan het NIOD was een reactie op het debat dat in Nederland over
Debye werd gevoerd sinds het verschijnen in januari 2006 van het boek Einstein in
Nederland van de wetenschapshistoricus S.I.Rispens.24 In dit boek, dat weliswaar
aan de eerste basale voorwaarden van wetenschappelijkheid voldoet, maar dat –
zeker bij nader inzien – in meerdere cruciale passages onjuistheden en verkeerde
voorstellingen van zaken bevat, werd Debye op een karikaturale wijze getypeerd
als een opportunist die ‘niet vies was van de nazi’s’.25 Na een marginale toetsing
bevestigde het NIOD dat de bronnen waarop Rispens zich baseerde betrouwbaar
waren en dat zijn hoofdstuk over Debye daardoor overtuigend genoemd kon worden.26 Tegelijkertijd werd door het NIOD beklemtoond dat aanvullend onderzoek
noodzakelijk was, ook al omdat de beschikbare bronnen specifiek over Debye
niet uitputtend waren bestudeerd.27 In de Nederlandse samenleving, waar Debyes
roem tot op dat moment op verschillende wijzen in ere werd gehouden, werden
aan deze constateringen consequenties verbonden; het debat over Debye dat
voordien vooral door natuurkundigen werd gevoerd, kreeg een publiek karakter.
Naast twee portretbustes – als onderdeel van de beeldengroep ‘nobele hoofden’
in de hal van het Ministerie van Ocw te Den Haag en in de ontvangstruimte van
het stadhuis van Maastricht – en enkele straat- en pleinnamen bestond er aan de
Universiteit Utrecht het Debye Institute – Physics and Chemistry of Nanomaterials
and Interfaces en werd door de Universiteit Maastricht in samenwerking met de
Stichting Edmond Hustinx jaarlijks een Debye-prijs uitgereikt. Op 16 februari
14
2006 maakte de Universiteit Utrecht via een persbericht de naamswijziging van
het ‘voormalige’ Debye-Instituut bekend. Diezelfde dag berichtte de Universiteit
Maastricht de Peter-Debye-Prijs niet meer uit te reiken. Dit gebeurde overigens
wel ‘in het besef dat er nog onvoldoende onderzoek is gedaan om een totaalbeeld
van Debye in Nazi-Duitsland te schetsen’.28 In de daarop volgende maanden zwol
de kritiek op de besluitvorming in Utrecht en Maastricht aan, zo ook op het boek
van Rispens. Over Debye, die nota bene tijdens de bezettingsjaren in de Verenigde
Staten verbleef, ontstond in Nederland een klassiek goed-fout debat, waarbij de
verschillende participanten – ‘moralisten’ versus ‘rehabilitanten’ – zich in hun gelijk
ingroeven. Zo kon het gebeuren dat Debye in Vrij Nederland door Rispens werd
omschreven als een soort proto-collaborateur, terwijl in Elsevier een artikel verscheen met als titel ‘Debye was niet fout’.29 In reactie op Rispens boek publiceerde
G. van Ginkel Prof. Peter J.W. Debye (1884-1966) in 1935-1945. Brilliant scientist. Gifted
teacher. De belangrijkste onjuistheden uit Rispens werk werden hierin weerlegd.30
Van Ginkels poging om Debyes rol te duiden als een vorm van gecamoufleerd verzet,
wordt echter door het door hem geselecteerde bronnenmateriaal nauwelijks onderbouwd.31 Het debat kreeg al snel ook een internationale dimensie. In Duitsland
en de Verenigde Staten – de landen waar Debyes carrière zich grotendeels had afgespeeld – verschenen artikelen waarin Debyes reputatie werd verdedigd dan wel
aangevallen. Ook werd gereageerd op de besluitvorming en discussie elders in de
wereld.32
Het onderzoeksrapport In naam der wetenschap? P.J.W. Debye en zijn carrière
in nazi-Duitsland beoogt het Nederlandse debat over Debye met een gefundeerde
historische interpretatie een kwalitatieve impuls te geven.33 Daartoe is een historische vraagstelling geformuleerd die zich concentreert op de verhouding tussen
Debye en het nationaal-socialisme. Hoe is het te verklaren dat de natuurwetenschapper Debye, die er geen blijk van gaf nazi te zijn en die zich publiekelijk niet
profileerde als antisemiet, in het Derde Rijk carrièrekansen waarnam en in december
1938 als voorzitter van de Deutsche Physikalische Gesellschaft zijn naam verbond
aan een antisemitische maatregel, die neerkwam op een openlijke ‘arisering’ van
deze beroepsvereniging. Anders gezegd: wat zegt Debyes Duitse carrière, waaraan
in januari 1940 met zijn vertrek naar de Verenigde Staten een einde kwam, enerzijds
over diens persoonlijkheid en houding, en anderzijds over de werking en aard van
het Derde Rijk?
Met deze vraag als uitgangspunt zal geprobeerd worden een duidelijk beeld
te schetsen van Debyes rol en positie ten tijde van het Derde Rijk. Het rapport
pretendeert echter niet de definitieve feiten te kunnen presenteren; wel zal het op
basis van bronnenanalyse verifieerbaar beschrijven, interpreteren en verklaren.34
Bij een feitenrelaas bestaat het gevaar dat de geschiedenis zich als een onontkoom­
baar proces voordoet. Ter voorkoming van dat perspectief wordt Debyes succesvolle wetenschappelijke carrière in Duitsland en de Verenigde Staten in dit rapport
15
gerelateerd aan relevante maatschappelijk-politieke en bestuurlijke ontwikkelingen.
Daarbij zullen bovendien contemporaine morele appreciaties worden betrokken.
In aansluiting daarop zal, voor zover mogelijk, voor Debye als persoon de interactie
tussen ideeën, idealen, emoties en handelingen in kaart worden gebracht, zowel in
een academische als in een bestuurlijke of meer private omgeving.35 Aan het individuele, biografische perspectief wordt aldus in het rapport, in samenhang met de
sociale context waarin Debye functioneerde, een fundamentele betekenis toegekend. Deze benadering sluit aan op de recente geschiedschrijving over het nationaalsocialisme waarin de werking van het Derde Rijk – of het Duitse bezettingsbestuur
in Nederland – concreet wordt gemaakt via het perspectief van daders, leden van
de bestuurlijke elites, de gemiddelde burgers of juist de slachtoffers.36
Welke loyaliteiten en sympathieën Debye ten tijde van het Derde Rijk precies
koesterde, welke dilemma’s hij waarnam en welke verschuivingen zich er gaandeweg in voordeden, zal gezien het beschikbare bronnenmateriaal vaak alleen indirect afgeleid kunnen worden. Over zijn buitenwetenschappelijke standpunten liet
Debye zich nu eenmaal publiekelijk zelden of nooit uit. De recente verwarring over
diens loyaliteiten en sympathieën blijkt daardoor een lange voorgeschiedenis te
hebben gehad. Zo verscheen er aan het einde van de jaren dertig, in de periode van
toenemende oorlogsdreiging, in de Nederlandse pers een bericht, dat Debye weliswaar in Duitsland werkte, maar dat dit niet betekende dat hij zich niet betrokken
voelde bij Nederland. Hij had zijn aanstelling tot hoogleraar aan een buitenlandse
universiteit immers enkele malen laten afhangen van het behoud van zijn Neder­
landerschap.37 In 1941 kwam de Nederlandse regering in ballingschap in actie en
liet een onderzoek uitvoeren naar Debyes betrouwbaarheid. Tijdens het onderzoek werd geconstateerd:
‘Hij was echter niet politiek actief doch eerder te goeder trouw. Over zijn poli­tieke
gezindheid heb ik hier te lande niets ongunstigs vernomen; er is echter ook niets
gebleken van opvallende activiteit in het belang van onze zaak.’38
Het is opmerkelijk dat in het huidige debat over Debye diens nationale loyaliteit geen
punt van discussie is. Het is anno 2007 vooral zijn bijdrage aan de ‘arisering’ van de
Duitse natuurkunde die de pennen in beweging heeft gebracht. Deze verschuiving
sluit aan bij de veranderingen in de wijze waarop de Nederlandse samenleving zich
rekenschap heeft gegeven van de bezettingsgeschiedenis. Tot in de jaren zestig was
het grote en eenduidige nationale verhaal over verzet versus collaboratie hierbij
het leidende beginsel, nadien kwam de jodenvervolging – inclusief het falen van
de Nederlandse bureaucratie en de gemiddelde burgers om zich hiertegen te weer
te stellen – in het centrum van de herinnering te staan.39 De in de jaren zestig veel
en luid verwoorde kritiek op het wetenschappelijke establishment en zijn gebrek
aan maatschappelijk bewustzijn, had bovendien tot gevolg dat vaker dan voorheen
16
werd ingezien dat groot wetenschappelijk inzicht niet automatisch de aanwezigheid
van morele sensitiviteit impliceerde. Anders gezegd: een goed wetenschapper was
niet meer vanzelfsprekend ook een goed mens.40
In het besef dat analyse en oordeel uiteindelijk slecht in intentie van elkaar
gescheiden kunnen worden, wordt in het rapport toch afgezien van moraliserende
geschied­schrijving. Dit betekent in concreto dat het rapport geen paragraaf zal
be­vatten waarin met betrekking tot Debye een definitieve morele balans wordt opgemaakt. In de wetenschap dat het voor de historicus van primair belang is om de
dilemma’s boven tafel te krijgen die Debye destijds waarnam, ligt aan deze keuze
ten grondslag, zo ook de overtuiging dat deze dilemma’s niet automatisch overeenkomen met die welke heden ten dage evident lijken te zijn. Het is een benadering
die aansluit bij het pleidooi van de historicus B. de Graaff om in de geschiedschrijving oog te hebben voor ‘situationele ethiek, die rekening houdt met tijds- en
plaatsgebonden omstandigheden.’41 Dit betekent niet dat de moraal in het algemeen
en de werking van het specifieke Nederlandse goed-fout-denken in het bijzonder
uit het rapport worden geschreven. In tegendeel, door de verschillende voor- en
naoorlogse morele appreciaties van Debyes handelen in de Nederlandse, Duitse en
Amerikaanse context naast elkaar te plaatsen en met elkaar te confronteren, kan
inzicht verkregen worden in de standplaatsgebondenheid en de historische ontwikkeling van de oordeelsvorming over Debye.
De opbouw van dit rapport is grotendeels chronologisch. Eerst wordt Debyes
carrière in Duitsland behandeld, daarna zijn loopbaan in de Verenigde Staten.
Daarbij zullen ook fragmenten van interviews met familieleden van Debye betrokken worden. Dit gebeurt in het besef dat dergelijke interviews in de context van een
Niod-onderzoek snel het karakter kunnen krijgen van een getuigenis à decharge
en dat informanten persoonlijke indrukken van Debye nogal eens uitvergroten
tot algemeen gedrag. Toch zullen de verhalen in het rapport niet gecontroleerd
worden op hun waarheidsgehalte; wel wordt er naar gestreefd om mede op basis
van de verhalen verschillende herinneringstradities aan Debye ruimte te geven.
In het slot wordt daartoe ook kort ingegaan op de verschillende receptietradities
van Debye en zijn loopbaan, zo ook op uiteenlopende morele ‘parameters’ die in
verschillende nationale contexten – Nederland, Duitsland en de Verenigde Staten
– dominant waren. Debyes verborgen drijfveren zullen in dit rapport niet volledig
kunnen worden blootgelegd. Wel zal beter zicht ontstaan op de verschillende fases
van zijn loopbaan, op de ongerijmdheden die zich daarin leken voor te doen en ook
op de complicaties die zij veroorzaakten, zowel voor Debyes omgeving als voor zijn
latere biografen: zij leken soms bijna te spotten met de werkelijkheid.
Enkele methodische en historiografische overwegingen
Heden ten dage, met alle beschikbare kennis over het nationaal-socialisme en de
Holocaust, fungeert het label ‘nazi’ vaak als directe verwijzing naar de gruwelijkste
17
excessen van het Derde Rijk. In Duitsland leidt dit in familiaire kring nogal eens tot
problemen: hoe kunnen de algemeen bekende, bovenmenselijke misdaden gerelateerd worden aan de eigen voorouders die partijlid waren of op een andere wijze
– direct dan wel indirect – waren gelieerd aan het nationaal-socialisme? In deze
situatie zijn diverse vermijdingsstrategieën ontwikkeld: dader- en slachtofferrollen
worden omgedraaid, via ironie wordt afstand tot de fanatiekste nazi’s gecreëerd, of
het nationaal-socialisme wordt voorgesteld als een fenomeen waardoor men werd
overweldigd en dat slechts ruimte liet voor passiviteit of reactie.42 Natuurkundigen
worden, als het gaat om hun tijdens het Derde Rijk werkzame leermeesters, met
een vergelijkbaar probleem geconfronteerd. Een klassieke daaruit voortkomende
‘witwas’-strategie gaat schuil in de voorstelling van zaken waarbij een verloren – of
nog niet gewonnen – strijd om de macht binnen de wetenschap wordt geherinterpreteerd als een vorm van oppositie. Dat een dergelijke strijd in de praktijk vaak
ging over de vraag hoe de wetenschap er in het Derde Rijk zou moeten uitzien, wordt
dan gemakshalve vergeten of verdrongen.43 Van natuurwetenschappers wordt bovendien nogal eens aangenomen dat zij gezien de zuiverheid van hun denkwereld
simpelweg geen nazi’s konden zijn; de nationaal-socialistische natuurkunde was
immers gelijk aan de pseudowetenschappelijke ‘Deutsche Physik’.44 In dat kader
wordt vaak gerefereerd aan het model van een onschuldige en a-politieke wetenschap die van buitenaf door een kwalijke ideologie werd bedreigd.45 Door aldus het
extreem als de norm te stellen, en de ander of het andere als de kern van het kwaad,
kunnen de meer alledaagse varianten van het nazisme, waardoor het systeem in
belangrijke mate kon blijven functioneren, als neutraal worden voorgesteld. Voor
het gegeven dat veel Duitsers Hitler en zijn nationaal-socialistische revolutie, zeker
in de beginjaren van het Derde Rijk, als redelijk te verdragen of zelfs aantrekkelijk
ervoeren, en dat het vrij eenvoudig kon zijn voor zichzelf in het nieuwe politieke
systeem een plaats te vinden, is in dergelijke voorstellingen van zaken geen plaats.
De vraag, hoe tegen de achtergrond van de verschillende apologetische strategieën, historisch verantwoord gedefinieerd kan worden wat tijdens het Derde Rijk
een nazi tot een nazi maakte, is niet eenvoudig te beantwoorden. Cruciaal is het
allereerst te erkennen dat het ‘Faschisierungsprozess’ van de Duitse maatschappij
succesvol is geweest. Daarbij speelden naast staatsterreur en propaganda, inclusief
de ‘Führer-Mythus’, vooral de afnemende werkloosheid en de buitenlandse successen van het regime een rol.46 Vervolgens is het van belang afscheid te nemen van
stereotype nazi-beelden. De historicus U. Herbert heeft in 2004 de omgang met
de definitie van de ware nazi voor Duitsland in kaart gebracht. Hij constateerde
daarbij dat het naoorlogse beeld dat de nazi’s een kleine groep van asocialen of
sadisten waren geweest, die per ongeluk aan de macht waren gekomen, niet te
handhaven is. Uit biografisch onderzoek naar het maatschappelijk middenveld en
elites tijdens het Derde Rijk is namelijk gebleken dat ook daar veel nazi’s voorkwamen. Het waren nogal eens jonge, goed opgeleide en succesvolle mannen. Wat hen
18
bond was hun virulente nationalisme: misdaden, zoals de moord op joden, konden
zij daardoor verweven met patriottistische motieven. Maar volgens Herbert waren
deze nazi’s vaak ook ambivalent. Men erkende dat het regime schaduwzijden had,
maar in de kern zag men het als iets positiefs. Het nazisme bleef voor hen in de
eerste plaats een ‘berauschende und überragend erfolgreiche Bewegung’.47 Met
betrekking tot nazi-wetenschappers constateerde Herbert dat er na 1945 vaak van
uit is gegaan dat zij uit opportunisme handelden of geleid werden door een ambtenarenmentaliteit. Het gegeven dat aanpassing aan het regime werd beloond, zou dan
hun leidende beginsel zijn geweest. Recent onderzoek laat daarentegen zien dat het
regime veel wetenschappers aan zich bond juist doordat ze de kans kregen dat te
doen wat zij al lang ambieerden, bevrijd van door het liberalisme of het humanisme
opgelegde morele – of financiële – beperkingen.48 In aansluiting op deze inzichten,
en toegespitst op natuurwetenschappers, hebben de historici M. Walker en C.
Sachse in 2005 in de Osirisbundel Politics and Science in Wartime beschreven dat
er sprake was van een wederkerig proces. De natuurkundigen, zo constateerden zij,
werden in oorlogstijd door ‘staten’ gemobiliseerd, maar dezelfde wetenschappers
leerden tegelijkertijd in te spelen op de nieuwe behoeftes van de staat. Het belangrijkste kenmerk van de wetenschapspraktijk die aldus ontstond, zo constateerden
zij, was niet zozeer dat wetenschappers werden gedwongen, maar veeleer dat hen
niets werd verboden.49
De geschiedschrijving over de rol en positie van natuurwetenschappers in het
Derde Rijk, heeft zich langdurig geconcentreerd op de oorsprong en essentie van
de nazi-natuurkunde. Deze geschiedschrijving had een sterk moraliserend karakter
en was bovendien vaak verbonden met apologetische strategieën van de wetenschappers die na 1945 hun carrière konden voortzetten. Grof generaliserend gesteld,
werden de kleine ambivalenties die veel wetenschappers ten opzichte van het Derde
Rijk hadden gevoeld, geherinterpreteerd als zwaarwegende vormen van oppositie.
Bovendien werd vaak betoogd dat de politiek-militaire leiding van het Derde Rijk
te lang de betekenis van de natuurwetenschap voor de moderne oorlogsvoering
onderschatte.50 Een klassiek voorbeeld van deze benadering is het in 1993 verschenen
boek Surviving the Swastica. Scientific Research in Nazi Germany van K. Macrakis.
Dit boek, dat hoofdzakelijk is gewijd aan de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft ten tijde
van het Derde Rijk, is geschreven in de overtuiging dat wetenschap het beste functioneert in liberale democratieën en elders slechts met kunst en vliegwerk kan
overleven.51 Macrakis concludeert dat de hoge onderzoekskwaliteit van de verschillende instituten van het Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft in de eerste plaats werd
veroorzaakt door de continuïteit van de onderzoekstradities van voor 1933. Verder
constateert ze dat slechts weinig wetenschappers nazi waren en dat de meesten van
hen vooral probeerden hun werk zo ongestoord mogelijk voort te zetten. Bij de
Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft domineerden de houdingen accommodatie en passieve
oppositie, aldus Macrakis.52 Het boek is gebaseerd op de premisse dat ten tijde van
19
het Derde Rijk ‘overleven’ voor de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft hoofddoel was.53
Het is een perspectief dat ook herkenbaar is in de in 1977 verschenen studie
Scientists under Hitler. Politics and the Physics Community in the Third Reich van
A.D. Beyerchen en in de in 1986 verschenen biografie The Dilemmas of an Upright
Man. Max Planck as Spokesman for German Science van J.L. Heilbron.54
In het boek German National Socialism and the Quest for Nuclear Power van
M. Walker, dat verscheen in 1989, verschoof het perspectief op de houding van
wetenschappers voor het eerst naar actievere vormen van samenwerking met de
nationaal-socialistische machthebbers. Het behoud van autonomie was daarbij een
belangrijk motief.55 Ook in de inzichtelijke, maar verder weinig analytische bronnenpublicatie Physics and National Socialism. An Anthology of Primary Sources
uit 1996 van K. Hentschel is voor een vergelijkbare benadering gekozen. Zo constateert Hentschel dat voor veel natuurwetenschappers samenwerking met de machthebbers een vanzelfsprekendheid was; expliciet ideologisch engagement leidde
daarentegen doorgaans tot uitsluiting uit de wetenschappelijke gemeenschap.56
Een ander belangrijk keerpunt in de geschiedschrijving over de natuurkunde in
het Derde Rijk was het in 1997 door de Max-Planck-Gesellschaft gestarte project
‘Die Geschichte der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft im Nationalsozialismus’.57 De in
1948 opgerichte Max-Planck-Gesellschaft – min of meer een doorstart van de in
1911 opgerichte Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft – zag haar aanstaande vijftigjarige
jubileum als aanleiding om de rol en positie van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft
ten tijde van het Derde Rijk door historici onder de loep te laten nemen. Het project, dat liep tot 2005, beoogde zowel de stand van de kennis te inventariseren als
nieuwe onderzoeksperspectieven te formuleren en heeft geresulteerd in een groot
aantal belangwekkende studies. In tegenstelling tot eerdere geschiedschrijving
werd aangetoond dat de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft via diverse onderzoeksprojecten wel degelijk deel had uitgemaakt van de ‘kriegswichtige Forschung’ in
het Derde Rijk. Bovendien bleek dat enkele instituten en wetenschappers zich
schuldig hadden gemaakt aan misdaden op medisch vlak. Een belangrijk kenmerk
van de uit dit project voortkomende publicaties is dat zij zich niet meer primair
concentreerden op ‘grote wetenschappers’ en niet meer op voorhand uitsloten dat
nazi-wetenschap gelijk kan zijn aan normal science. Opvallend is bovendien het
streven om van de aan de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft verbonden wetenschappers en bestuurders de netwerken te reconstrueren. Deze netwerken reikten
van de NSDAP en andere partij-organisaties, tot ministeries, industrie en krijgsmacht.58 Zo ontstond zicht op de werking van het Duitse wetenschapssysteem ten
tijde van het Derde Rijk en tevens op de invloed van hoge ambtenaren, zoals de
‘Generalsekretäre’ E. Telschow en F. Glum. Bij de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft
combineerden zij als wetenschapsmanagers hun bestuursfunctie met betrekkingen bij andere staatsinstellingen. Bovendien verbonden zij hun betrekkingen met
politieke activiteiten. Dankzij het polycratische karakter van het Derde Rijk wisten
20
deze ambtenaren door het opstapelen van functies veel macht naar zich toe te
trekken.59
In het door de Max-Planck-Gesellschaft gestarte onderzoeksprogramma is Debye
– waarschijnlijk vanwege zijn migratie naar de Verenigde Staten in 1940 – grotendeels
uit zicht gebleven.60 In het in 2006 verschenen artikel ‘Peter Debye (1884-1966) –
Ein typischer Wissenschaftler in untypischer Zeit’ geeft D. Hoffmann een helder
overzicht van Debyes loopbaan, voor het eerst inclusief de politieke aspecten ervan.61
Maar de omvangrijke, in 2007 verschenen studie Physiker zwischen Autonomie und
Anpassung over de Deutsche Physikalische Gesellschaft – de beroepsvereniging
waarvan Debye vanaf 1937 tot en met zijn vertrek naar de Verenigde Staten voorzitter was – bevat geen omvangrijke analyse van diens verhouding tot het nationaalsocialisme.62 Ook in de voordien verschenen studies over de natuurwetenschappen
in het Derde Rijk komt Debye meestal slechts in een bijrol voor. Uiteraard zijn er
na zijn overlijden in 1966 de nodige necrologieën, biografische artikelen of detailstudies verschenen, al dan niet met een hagiografisch karakter.63 Het in 1971 in
Nederland door J. Schotman gestarte en kortstondig door ZWO gefinancierde onderzoek naar Debye heeft niet geresulteerd in een biografie. Schotman schreef wel
een uitgebreid artikel over de sociaal-historische achtergrond van de jeugd van
Debye in Maastricht.64 Maar een diepgravende wetenschapshistorische analyse
van diens loopbaan in het Derde Rijk is dan ook nog niet verschenen. Typerend
voor de oppervlakkige kennis is de opmerking in de Debye-necrologie van Verwey,
ook geciteerd in de biografie van M. Davies, dat Debye als ‘gelovig Rooms-Katholiek
en als rondborstig Limburger niets van het nationaal-socialisme moest hebben’.65
Debye was zeker katholiek en Limburger, maar dit hoeft uiteraard niet vanzelfsprekend te betekenen dat hij geen nationaal-socialist was. De historicus D. Hoffmann
constateerde in 2006 dan ook niet voor niets dat Debyes carrière in wetenschapshistorisch opzicht terra incognita is.66
Debyes carrière in het Derde Rijk, een eerste introductie
Bij Debye als wetenschapper lijken het ideaal de natuurkunde te dienen, de loyaliteit aan zijn leermeester Sommerfeld en diens ‘school’, en de verknochtheid aan
Duitsland vanaf het begin van zijn carrière naast elkaar gelopen te hebben. Zo
schreef hij in maart 1912 een brief aan Sommerfeld naar aanleiding van zijn aanstaande
benoeming in Utrecht waarin hij zijn leermeester verzekerde: ‘Das ich meine
Deutsche Bildung verleugnen würde, daran brauchst Du gar nicht einmal zu denken aus dem einfachen Grunde, weil mir das ganz unmöglich wäre, selbst wenn ich
wollte’.67 In de beginjaren van het Derde Rijk werd het wetenschappelijke wereld­beeld
van Debye, en de daarin verborgen loyaliteiten, onmiskenbaar op scherp gezet.
Debye slaagde er echter al snel in om zich af te sluiten voor de excessen van het
nazisme. In hun streven Debye voor Duitsland te behouden, bleken de ambtenaren
met wie Debye in Leipzig te maken had, bereid hem af te schermen. Zo kreeg de
21
decaan van de Leipziger Philosophische Fakultät, alwaar Debye werkzaam was, in juli
1933 van de Saksische Ministerialrat Von Seydewitz te horen dat alles in het werk
gesteld moest worden om Debye aan Leipzig te binden: ‘denn es würde, darüber
sind wir uns alle einig, wissenschaftlich ein grosser Verlust sein, Prof. Debye zu
verlieren’. Het was bekend dat hij probleemloos elders, vooral in de Verenigde
Staten, aan de slag zou kunnen.68 Naast deze omzichtigheid van officiële zijde, was
het vooral Debyes Nederlandse nationaliteit die hem hielp om voor zichzelf een
uitzonderingspositie te creëren. Debye zou dan ook tot twee keer toe aan Koningin
Wilhelmina, conform de Wet op het Nederlanderschap en het Ingezetenschap
van 1892, het verzoek indienen voor verlof om in Duitse staatsdienst te treden.
De eerste keer – in Leipzig in januari 1934 – werd Debye bovendien opnieuw het
Nederlands staatsburgerschap verleend; in 1927 had hij namelijk verzuimd om
toestemming aan te vragen om in vreemde staatsdienst te mogen treden en daardoor had hij zijn Nederlandse nationaliteit verloren.69 Het tweede verzoek, van juli
1935, dat eveneens werd gehonoreerd, diende Debye in naar aanleiding van zijn
aanstaande benoeming in Berlijn. Hij merkte daarbij uitdrukkelijk op dat de Duitse
regering had aanvaard dat hij niet de Duitse nationaliteit zou verkrijgen.70 Over
deze procedures schreef Debye in juli 1935 aan zijn Zwitserse vriend H. Zangger,
die in Zürich hoogleraar Gerichtsmedizin was en met wie hij sinds zijn verblijf in
Zwitserland een goed en openhartig contact onderhield:
‘Die deutsche Regierung hat sich damit einverstanden erklärt, dass ich die holländische Staatsangehörigkeit behalte. In Holland ist auch alles in Ordnung, bis
auf eine Kleinigkeit, die neu aufgetaucht ist. Ich habe die Erlaubnis der Königin
im “Sächsischen” Staatsdienst zu sein. Berlin ist aber nicht Sachsen.’71
Een van de opvallende kenmerken van de carrière van Debye in het Derde Rijk is
dat binnen enkele jaren – als directeur van een Kaiser-Wilhelm-Institut en hoogleraar aan de Friedrich-Wilhelms-Universität – de absolute wetenschappelijke top
werd bereikt. Typerend is ook de snelheid waarmee verschillende aanvullende benoemingen, met steun van verschillende groeperingen binnen het Derde Rijk, tot
stand kwamen. Daardoor verenigde Debye, na zijn vertrek uit Leipzig naar Berlijn,
in zijn persoon een alsmaar toenemend aantal posities. In november 1936 werd hij
Ordentliches Mitglied van de Preussische Akademie der Wissenschaften; in juli 1937
werd hij lid van de Ausschuss van de Deutsche Akademie der Luftfahrtforschung,
vanaf de herfst van 1937 was hij voorzitter van de Deutsche Physikalische
Gesellschaft, in de periode 1936-1938 lid van het bestuur van de Deutsche BunsenGesellschaft für angewandte Physikalische Chemie, en in de periode 1936-1939 senator van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft.72 Daarnaast was hij vanaf 1930 hoofdredacteur van het Physikalische Zeitschrift. Debye meende in deze periode voor ‘het
goede’ en ‘de wetenschap’ te leven. Cruciaal bij dit zelfbeeld was zijn status als
22
buitenstaander, een positie die hem het aureool leek te verschaffen van een onschendbare vertegenwoordiger van de internationale wetenschap: ze konden hem
niets maken. In een korte nota van de Rockefeller Foundation van oktober 1939
werd Debye dan ook getypeerd als een ‘frank and fearless person’ die in Duitsland
een ‘rather unusual position’ bekleedde. Onder verwijzing naar het Besluit van
Wilhelmina van 1934 werd zelfs opgemerkt dat hem ‘something like a diplomatic
status’ was verleend.73
In zijn streven de eigen onderzoekstraditie zo ongestoord mogelijk te kunnen
continueren, lijkt Debye gescheiden ‘mentale’ werelden gecreëerd te hebben. Voor
de buitenstaander waren deze echter lang niet altijd even makkelijk te onderscheiden. Dit model, waarbij Debye zich concentreerde op zijn eigen door onveranderlijke
waarden gekenmerkte domein, keert in zijn correspondentie echter herhaaldelijk
terug. Zo schreef hij in september 1933 een vertrouwelijke brief aan de decaan van
de Philosophische Fakultät van de Universiteit Leipzig, waarin hij, indirect refererend aan het vertrek uit Duitsland van zijn niet-joodse collega’s toezegde onder
bepaalde voorwaarden in Leipzig, en daarmee in Duitsland, werkzaam te willen
blijven. Hij betoogde:
‘Ich habe Deutschland so viel zu verdanken, dass ich wie bisher entschlossen
bin mein bestes zu tun um die Physik für Leipzig und wenn ich es kann, auch
sonst im Lande hoch zu halten. Keinen einzigen Schritt habe ich bisher unternommen um so etwas, wie einen Rückzug von meiner Stelle in Leipzig auch nur
vorzubereiten. Was an mir liegt soll also getan werden. So bringe ich Ihnen und
Heisenberg und die sonst in Betracht kommen also volle Loyalität entgegen.
Ich könnte nur von diesem Standpunkte abgehen, wenn sich herausstellen
würde, dass ich daran verhindert werde meine guten Absichten zu einem redlichen Prozentsatz durchzuführen.’74
Toen Debyes biograaf M. Davies eind 1969 aan W. Heisenberg, die in Leipzig één
van Debyes naaste collega’s was geweest, de vraag voorlegde hoe de samenwerking
met Debye destijds vorm had gekregen, kwam dit patroon wederom aan de oppervlakte. Heisenberg schreef dat Debye, die geen belangstelling voor politiek aan
de dag legde, de straatgevechten in Leipzig zoveel mogelijk negeerde. Debye had,
volgens Heisenberg, zoals destijds velen, gedacht dat de extreme kanten van de nationaal-socialistische revolutie, snel zouden wegebben, zodat er in Duitsland weer
een normaal politiek leven zou kunnen ontstaan.75
Tegen de achtergrond van Debyes besluit van oktober 1933 Duitsland niet de
rug toe te keren, zal onderzocht worden hoe zijn carrière in de daarop volgende
jaren precies vorm kreeg. Was Debyes Berlijnse wetenschappelijke promotie,
waarbij Max Planck en de Rockefeller Foundation een doorslaggevende rol speelden, wellicht ook te verklaren als een gevolg van zijn behoefte de wetenschappe23
lijke autonomie te handhaven? Anders gezegd: was het een vlucht naar voren, weg
van ‘politieke’ bemoeienissen die in Leipzig uiteindelijk toch zijn pad doorkruisten?
De Berlijnse benoemingen leken voor Debye, naast een stap omhoog op de maatschappelijke ladder, aanvankelijk ook een stap opzij in de luwte. Bij de KaiserWilhelm-Gesellschaft, die door de staat en deels door private instellingen werd
gesubsidieerd, gold namelijk het Harnack-principe. Dit principe, genoemd naar de
eerste directeur van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft A. von Harnack, kwam er op
neer dat de directeuren van de Kaiser-Wilhelm Instituten op monocratische wijze
te werk konden gaan bij het samenstellen van de onderzoeksagenda.76 Het was een
invulling van het ideaal van wetenschappelijke vrijheid dat voortbouwde op de
negentiende-eeuwse genieëncultus, volgens welke grote geesten het beste zouden
kunnen functioneren in hun eigen, boven-maatschappelijke universum zonder storing van buitenaf, hetzij in de vorm van bestuurlijke beslommeringen hetzij in de
vorm van zware onderwijsverplichtingen.77
De onafhankelijkheid waarover de directeur van een Kaiser-Wilhelm-Institut
beschikte, die ook door buitenstaanders werd waargenomen, maakte een dergelijke
functie uitermate aantrekkelijk. In het geval van Debye en het Kaiser-WilhelmInstitut für Physik werd het aureool van wetenschappelijke vrijheid nog eens bevestigd door de subsidie van de Rockefeller Foundation. Zo schreef Zangger in juli
1935 aan Debye:
‘Nach den vielen Spannungen werden Sie nun froh sein diese grosse Sache
ruhig in feste Hände zu nehmen. Ihre Stellung ist vollständig unabhängig und
abgegrenzt und gleichzeitig international so gefestigt.’78
In de praktijk bleek echter al snel dat de wetenschappelijke autonomie alleen
gehandhaafd kon worden door op hoog niveau contacten te onderhouden met
invloedrijke ambtenaren, industriëlen en soms zelfs politici. Het ging hierbij vaak
om nationaal-socialisten die aan rationaliteit alle ruimte boden. In de geschiedschrijving wordt nogal eens over hoofd gezien dat wetenschapsbeoefening op
hoog niveau automatisch ook een toenadering tot de macht betekent. De wetenschapshistoricus J.L. Heilbron heeft de positie van het Kaiser-Wilhelm-Institut für
Physik in zijn Planck-biografie bijvoorbeeld simpelweg aangeduid als ‘Arc’, waarbij
Debye als ‘Noah’ fungeerde.79 Een dergelijke metafoor, om een ‘eiland van zuiver
onderzoek’ aan te duiden, is vooral kenmerkend voor de naoorlogse apologetische
zelfbeelden van wetenschappers die werkzaam waren geweest in het Derde Rijk.
Al was het maar omdat niet geproblematiseerd wordt dat voor joodse wetenschappers aan boord geen plaats was.80 Als het gaat over de werkelijke verhoudingen
tijdens het Derde Rijk, zegt de ‘Ark van Noach’-vergelijking dan ook hoogstens iets
over de intenties van de betrokkenen, waarbij het de vraag is hoe naïef, idealistisch,
24
berekenend dan wel opportunistisch – of een combinatie daarvan – zij waren op
het moment dat zij zich erdoor lieten leiden.
Debyes succesvolle carrière in het Derde Rijk is niet los te zien van de maatregelen die tegen joden in het algemeen en tegen joodse wetenschappers in het bijzonder werden genomen. Max Planck had bijvoorbeeld aan het begin van de jaren
dertig nog J. Franck, die Duitsland in 1933 uit protest zou verlaten, als toekomstige
directeur van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik in gedachten gehad. Pas in
1933 schoof hij Debye naar voren als kandidaat.81 De anti-joodse maatregelen hadden niet alleen praktische gevolgen, maar ook een principiële dimensie. Dit blijkt
bijvoorbeeld uit het in 1947 verschenen bericht waarin Planck verslag deed van
het bezoek dat hij in het voorjaar van 1933 als president van de Kaiser-WilhelmGesellschaft aan Hitler had gebracht. Tijdens hun gesprek op 16 mei nam Planck
het – zo herinnerde hij zich tenminste in 1947 – tevergeefs op voor zijn joodse
collega Haber, die ten tijde van de Eerste Wereldoorlog met zijn ontdekking van de
ammoniaksynthese de Duitse belangen zou hebben behartigd. Planck vervolgde:
‘Auf meine Bemerkung, dass es doch verschiedenartige Juden gäbe, für die
Menschheit wertvolle und wertlose, unter ersteren alte Familien mit bester
deutscher Kultur, und dass man doch Unterschiede machen müsse, antwortete
er: “Das ist nicht richtig, Jud ist Jud”’.82
De Duitse wetenschapshistoricus M. Mehrtens heeft in 1994 naar aanleiding van
dit verslag opgemerkt dat Planck met zijn poging om voor waardevolle, geassimileerde joden een uitzonderingspositie te creëren, hoe dapper ook, Hitler al een
essentiële stap tegemoet gekomen was: voor de ‘gewone’ joden, die geen wetenschapper waren en als zodanig geen bijdrage van betekenis hadden geleverd aan
de Duitse cultuur, zou in het nieuwe nationaal-socialistische Duitsland, geen
plaats meer zijn. Deze concessionaire houding is volgens Mehrtens representatief
voor veel van Plancks collega’s en symptomatisch voor het falen van de wetenschappelijke instituties ten tijde van het Derde Rijk.83 Los van dit oordeel, en los
van de methodische kwestie of één bron niet een al te wankele basis is om een
dergelijke vergaande analyse te onderbouwen, is hier vooral de vraag van belang
hoe Debye op praktisch en principieel niveau reageerde op de antisemitische
wetgeving die in het Derde Rijk vanaf 1933 gefaseerd ingang vond. In aansluiting
hierop zal worden nagegaan of deze maatregelen voor Debye op een gegeven
moment als breekpunt fungeerden. Dat hij in 1938 als voorzitter van de Deutsche
Physikalische Gesellschaft – de Duitse natuurkundige beroepsvereniging – zijn
naam verbond aan een antisemitische maatregel, maakt deze vragen alleen maar
extra relevant. Tegen deze achtergrond is ook de precieze gang van zaken rond
Debyes uiteindelijke vertrek naar de Verenigde Staten in januari 1940 relevant.
Nadat E. Telschow, de Generalsekretär van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft, hem
25
in september 1939 kenbaar had gemaakt dat hij om onderzoeksleider te kunnen
blijven het Duitse staatsburgerschap zou moeten aannemen, creëerde Debye een
nieuwe uitzonderingspositie voor zich zelf. In de eerste jaren na 1933 had hij namelijk al – in naam van zijn ‘guten Absichten’ – een manier gevonden om zich op
basis van zijn loyaliteit aan de internationale in Duitsland gefundeerde wetenschap
en zijn Nederlandse nationaliteit te voegen in de nationaal-socialistische maatschappij. Deze constructie werd wat complexiteit betreft ruimschoots overtroffen
door die van 1939-1940. Toen was er namelijk sprake van een ‘Beurlaubung’ voor
de duur van de oorlog, terwijl Debye onmiddellijk na zijn aankomst in de Verenigde
Staten begon aldaar een nieuw leven op te bouwen.
Tekenend voor Debyes bijzondere verhouding tot Sommerfeld is dat hij, toen
het eind 1939 duidelijk was geworden dat hij Duitsland – tijdelijk – zou gaan verlaten, zijn leermeester een uitvoerige brief schreef waarin hij zich rekenschap gaf van
de gang van zaken. Debye liet over zijn intenties geen misverstand bestaan. Zo
schreef hij dat de ‘Beurlaubung’ waarschijnlijk, als de omstandigheden niet zouden
veranderen, later nog verlengd zou worden. Hij liet bovendien duidelijk blijken dat
hij zich in zijn loyaliteit aan de Duitse wetenschap door de nationaal-socialisten
verraden voelde: ‘Ich kann natürlich kein Interesse daran haben mich aufzudrängen dort, wo ich nicht gewünscht werde, wie stark mein Interesse für die Physik in
Deutschland auch ist.’ Tegelijkertijd probeerde hij het niet al te zwaar op te nemen.
Zijn pragmatische motto luidde: ‘Also nicht versagen und stets bereit stehen das
Gute, was vorbeihuscht, zu fassen ohne dem Schlechten mehr Platz zu gönnen als
unbedingt nötig ist. Das ist ein Prinzip, was mir schon viel Nutzen gebracht hat.’84
Uit de brief aan Sommerfeld blijkt dat Debyes weigering de Duitse nationaliteit
aan te nemen, waardoor er een einde dreigde te komen aan zijn in 1933 te Leipzig
gecreëerde en in 1936 te Berlijn nog eens officieel door de Reichsminister Rust bevestigd uitzonderingsarrangement, gepaard ging met een weigering ontslag te
nemen.85 In zijn brief aan Sommerfeld liet Debye merken dit als een erezaak te
beschouwen: ‘Ich lasse mich nicht nachsagen, ich sei davongelaufen’.86 Twee jaar
eerder had Debye in een brief aan zijn Amsterdamse collega P. Zeeman, naar aanleiding van diens voorstel hem in Amsterdam op te volgen, een vergelijkbaar
plichtsargument gebruikt. Hij schreef dat hij graag naar zijn ‘vaderland’ zou terugkeren, maar dat voor hem zwaarder woog hoe hij het beste voor ‘de natuurkunde’
werkzaam kon zijn. Hij zei zich bovendien verantwoordelijk te voelen voor het
laboratorium dat hij in Berlijn met geld van de Rockefeller Foundation had opgebouwd en vervolgde: ‘Mag ik nu op dit ogenblik als het ware deserteeren?’87 Debyes
weigering van oktober 1939 om zelf ontslag te nemen, was een strategische meesterzet. Doordat hij hiermee precies die principiële rechtlijnigheid aan den dag legde,
waarvoor nationaal-socialisten ontzag hadden, dwong hij, ondanks zijn weigering
de Duitse nationaliteit aan te nemen, nieuwe ruimte voor vertrouwen af, waarbinnen
zijn vertrek naar de Verenigde Staten een goede, tijdelijke oplossing leek, waarbij
26
bovendien het prestige van alle betrokkenen gewaarborgd werd. Debyes troef was
dat het aanzien van het Derde Rijk – in binnen- en buitenland – geschaad zou worden indien bekend werd dat een groot en loyaal natuurwetenschapper, een Nobel­
prijswinnaar bovendien, de uitoefening van zijn vak eenvoudigweg onmogelijk was
gemaakt. Zo kon bijvoorbeeld in november 1939 probleemloos in de Nederlandse
krant Het Vaderland het bericht verschijnen dat Debye ‘met goedvinden van de
autoriteiten’ voor een half jaar naar de Verenigde Staten zou vertrekken.88 Op het
Auswärtiges Amt werd nog in maart 1943 gesteld dat Debye een van de belangrijkste nog levende natuurkundigen was, die internationaal in hoog aanzien stond en
om cultuurpolitieke redenen niet door Duitsland in het nauw gebracht zou moeten
worden.89
De vraag hoe een directeurschap van een Kaiser-Wilhelm-Instituut – Debyes
salaris werd aanvankelijk gewoon doorbetaald – te combineren was met een almaar
definitiever ‘nieuw begin’ in de Verenigde Staten, werd echter al snel onbeantwoord­
baar. Over de precieze gang van zaken rond Debyes migratie zou door een deel
van zijn vakbroeders nog lang gespeculeerd worden.90 Er dient daarom nagegaan
te worden of Debye eind 1939 een plotseling besluit nam of dat hij de kans benutte
om vorm te geven aan een reeds langer gekoesterde wens Duitsland te verlaten. In
de familieherinnering domineert dat laatste perspectief. Het veronderstelt de aanwezigheid van een toenemend onbehagen over het leven in het Derde Rijk. Debyes
kleinzoon, Norwig Saxinger-Debye herinnerde zich in januari 2007:
‘He generally summarized his reason for leaving: “They came to my lab and
told me that its work would have to be subsumed in the war effort, and that if I
wanted to remain the KWI Director, I would have to take German citizenship,
or ride out the war writing a book. I refused German citizenship and left.” That’s
factual as far as it goes, but there is also the family story (…) that related this:
“Mutter! Wir müssen weg!” – exclaimed once at home, by Debye after the Nazi
visit demanding he send a letter to the DPG membership expelling remaining
domestic Jews. (…) The story continues, that plan to keep the son in the US,
and get the rest of the family out, became the immediate focus and was to be
launched with Peter Debyes acceptance of the Baker Lectureship and finding a
permanent job in the US so the rest of the family could follow.’91
De herinneringen van Debyes zoon Peter – opgenomen in januari 2007 – stemmen
grotendeels overeen met die van Norwig Saxinger-Debye (de zoon van zijn zuster).
Alleen op het punt van de voorbereiding van de migratie en de directe aanleiding
ervan lopen de verhalen uiteen. Peter Debye, die in de zomer van 1939 voor vakantie naar de Verenigde Staten was vertrokken en logeerde bij een bevriende familie
in Oberlin Ohio, liet meer ruimte voor toeval:
27
‘When I came here (to the US, M.E.), before I left, I remember I was in the train
station saying goodbye to my parents. My mother said: “If the war breaks out,
do not come back!” My ship was arriving in New York on July 7th, and the same
ship was supposed to go back to Europe on September 7th. The ship never came
to New York again. It turned around because on September 1st Hitler attacked
Poland. I got a telegram from my grandmother in Holland: “Peter, do not come
back!”. (…) No, it was not planned. It was supposed to be a summer vacation.’92
Peter Debye junior hechtte bovendien minder waarde aan de brief die Debye als
voorzitter van de Deutsche Physikalische Gesellschaft verstuurde en waarin de
joodse leden werd opgeroepen hun lidmaatschap op te zeggen. Hij vertelde:
‘They wanted him to become a German. They wanted (…) to take over the
Institute. That is the turning point. The Institute was his life’s work. This is
what he always stated. They came to him and they said – that is the way I have
heard it in the family: we want to keep your name for the Institute but we can
not allow you if you insist on not becoming a German. We can not allow you on
the Institute so why don’t you write a book. My mother thought it was a joke.
That ended it. (…) I know that there was the feeling that it would not last for
ever. I know that when he finally said the much disputed thing, that he told that
the Jews could not stay in a physical society. That was not his doing. That was
an order that came from the government. To not pass on that order, would do
much worse.’93
Tegen de achtergrond van familieherinneringen als deze is het niet alleen van belang om te reconstrueren of er met betrekking tot Debyes carrière gesproken kan
worden van een bereidheid tot aanpassing of coöperatie, maar ook om na te gaan of
deze bereidheden al dan niet toe- of afnamen. Waren er momenten van oppositie
en, zo ja, hoe vaak en waren zij passief, actief of eerder loyaal?
Bij deze analyse wordt er rekening mee gehouden dat gedrag in het algemeen
en beslissingen in het bijzonder niet alleen door de ratio maar ook door emoties
worden bepaald en dat situaties vaak niet zo helder te definiëren zijn als zij, terugkijkend, lijken te zijn geweest. Bij het wegen van handelingsalternatieven, kent
men immers de gevolgen ervan nog niet. Bovendien is lang niet altijd mogelijk
het probleem precies te benoemen. Deze beslistheoretische overwegingen zijn
vooral relevant voor de vraag waarom Debye zonder echtgenote en dochter naar
de Verenigde Staten vertrok. Hield hij in de periode van de Phoney War wellicht
rekening met een snelle Duitse overwinning? Over deze kwestie zijn slechts twee
contemporaine uitspraken van Debye zelf bekend. In zijn brief aan Sommerfeld
van december 1939 legde hij uit waarom zijn vrouw en dochter in Berlijn achterbleven: ‘Hilde und Maida wollen lieber hier abwarten, wie sich die Sachen entwickeln,
28
sie werden nach wie vor das Haus Harnackstrasse 5. bewohnen.’94 Uit een bericht
van een medewerker van de Rockefeller Foundation te New York blijkt dat zijn
vrouw en dochter het huis te Berlijn ook om een andere reden niet hadden verlaten: ‘(…) so he won’t lose everything.’95 De discrepantie tussen beide verklaringen
herinneren de historicus er aan, dat uitspraken, zeker in het geval van Debye, altijd
contextgebonden zijn.
29
30
Debye en zijn carrière in nazi-Duitsland
De ‘Sommerfeld-Schule’
Naar verluidt heeft Arnold Sommerfeld (1868-1951), de mathematisch fysicus die
sinds 1899 aan de Technische Hochschule in Aken ‘Technische Mechanik’ doceerde,
zijn leerling Debye als zijn grootste ontdekking beschouwd.96 Sommerfeld schatte
diens capaciteiten zeer hoog in, gelijk al toen hij met hem als student in aanraking
kwam. In 1911 bekende hij, in een aanbevelingsbrief naar aanleiding van Debyes
aanstaande benoeming tot hoogleraar in Zürich, dat de intelligentie van zijn leerling
de zijne vaak had overtroffen.97 Debye, op zijn beurt, is zijn leermeester, met wie hij
een vriendschappelijke band ontwikkelde, heel zijn leven dankbaar gebleven. Toen
Sommerfeld in 1911 toestond hem in correspondentie met ‘Lieber’ aan te spreken,
antwoordde Debye het zowel eervol als vreugdevol te vinden; een jaar later zou
Sommerfeld hem uiteindelijk het ‘Du’ aanbieden.98 In 1920, toen Debye naar Zürich
terugkeerde, schreef Sommerfeld hem op vaderlijke toon het volste vertrouwen in
zijn toekomstige functioneren te hebben:
‘Du hast das köstliche Gut des Selbstvertrauens (…) Du wirst Dich nicht, wie
ich es oft getan habe, durch kleine Widerwärtigkeiten einschränken lassen und
durch zuviel Verplichtungen erdrücken lassen.’99
Tekenend voor de goede verhouding is dat Debye in 1928 naar aanleiding van
Sommerfelds zestigste verjaardag de redactie verzorgde van een feestbundel; in
1938 schreef hij een artikel en hield hij een feesttoespraak.100 Ook bij andere gelegenheden nam hij herhaaldelijk de kans waar om van zijn loyaliteit aan Sommerfeld te
getuigen, bijvoorbeeld tijdens zijn Antrittsrede van 1 juli 1937, gehouden bij zijn
toetreding tot de Preussische Akademie der Wissenschaften. Hij memoreerde toen
de urenlange, nog te Aken met Sommerfeld gevoerde natuurkundig-wiskundige
discussies, die soms tot in de nacht werden voorgezet.101 Debye werd voor zijn trouw
beloond, bijvoorbeeld in 1950 toen hem door Sommerfeld de Max Planck-medaille
werd uitgereikt. Sommerfeld memoreerde daarbij hoe charmant, intelligent en
nieuwsgierig Debye als student geweest was, voordat hij aan zijn ‘Siegeszug’ door
de wereld van de natuurkunde en de chemie zou beginnen.102 In 1959 – Sommerfeld
was ondertussen al acht jaar overleden – nam Debye de kans waar om tijdens een
31
bijeenkomst in het raadhuis van Aken de grote betekenis van zijn leermeester te
memoreren. Hij wees er op dat Sommerfeld aan het begin van de twintigste eeuw
een theorie over ‘Elektronen mit Überlichtgeschwindigkeit’ had ontwikkeld, maar
dat daaraan ten onrechte niet zijn naam was verbonden. Debye constateerde
daarop: ‘Es freut mich ausserordentlich (…) dies hier in der Oeffentlichkeit mitteilen zu können’. Er volgde een lang en hartelijk applaus.103
Debyes relatief eenvoudige achtergrond maakte zijn sociale stijgen des te indruk­
wekkender.104 Naar aanleiding van de toekenning van de Nobelprijs schreef Debyes
moeder aan Sommerfeld in 1936 een persoonlijk dankbriefje – in het Nederlands! –
dat de verhoudingen goed illustreert:
‘Vooreerst, Waarde Heer Sommerfeld, is het U geweest die ons heeft opmerkzaam gemaakt op het heldere verstand van onze zoon Pierre; want als U niet
zoo een goeden raadgever waart geweest hadden wij het nooit zoo durven doen.
Het is dan heden dat aan ons kind den Nobelprijs zal uitgereikt worden; wat of
wij nooit zouden hebben kunnen denken; en daar komt U, Heer Professor, den
Eerenpalm van toe; want U is den grondslag van hem geweest.’105
En ook Debye zelf nam de gelegenheid waar Sommerfeld eer toe te kennen. In een
brief van november 1936 memoreerde hij hoe men naar aanleiding van de Nobelprijs
op de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft te Berlijn in kleine kring – ‘was man 10 der
Spitzen der Behörden nennt’ – bijeen was gekomen. Max Planck had een toespraak
gehouden en, zo vervolgde Debye zijn brief, het had hem daarbij deugd gedaan dat
hij de wiskundige scholing bij Sommerfeld niet alleen had gememoreerd, maar er
ook nog eens een grote betekenis aan had toegekend.106
Uiteraard was Debye niet Sommerfelds enige leerling. De zogenoemde
‘Sommerfeld-Schule’ bestond uit een groep van enkele tientallen natuurkundigen,
bij Sommerfeld gepromoveerd in de theoretische fysica, tot 1906 in Aken en daarna
in München. Eenmaal toegelaten tot de groep van uitverkorenen, had Sommerfeld
voor deze leerlingen tijdens discussies over theoretisch natuurkundige problemen
een sfeer van openheid en gelijkwaardigheid gecreëerd. Van de groep uit de periode
van voor 1914 zijn naast Debye vooral W. Rogowski, L. Hopf, P.P. Ewald en P. Epstein
bekend geworden. Onder de lichting van de periode 1914-1925 zijn W. Pauli en
W. Heisenberg de grote namen, terwijl van de studenten uit de periode 1926-1938
vooral H.A.Bethe in hoog aanzien staat. De school kende geen dwingend onderzoeksprogramma, waarschijnlijk omdat Sommerfeld zijn promovendi zoveel mogelijk
stimuleerde hun individuele talenten te ontplooien. Er was echter wel een zekere
vakinhoudelijke basisconsensus: de relativiteitstheorie van Einstein werd bijvoorbeeld tamelijk snel omarmd.107 Dat Sommerfelds leerlingen doorgaans succesvol
waren, droeg aan de reputatie van de school extra bij. In 1928 was deze dermate
invloedrijk dat in Duitsland bijna eenderde van de hoogleraren theoretische natuur-
32
kunde door Sommerfeld was opgeleid.108 De ‘Sommerfeld-Schule’ werd daardoor al
snel ook een succesvol patronagesysteem. ‘Duitse’ waarden als eer, plichtsbesef en
trouw concretiseerden zich daarbinnen in loyaliteit aan de leermeester. Naast het
bezit van intelligentie was deze loyaliteit een belangrijke voorwaarde voor de opname
in de ‘Sommerfeld-Schule’; het publiekelijk bevestigen ervan stond in deze context
vaak gelijk aan het bekrachtigen van de eigen positie binnen de Duitse natuurwetenschappelijke elite.
Als gevolg van zijn Nederlandse achtergrond, had Debye binnen de school
van meet af aan een uitzondelijke positie. Dit bleek bijvoorbeeld enkele maanden
na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Op 23 oktober 1914 verscheen de
Erklärung der Hochschullehrer des Deutschen Reiches, die door meer dan 3000
hoogleraren werd ondertekend en waarin britse propaganda werd bekritiseerd die
een tegenstelling creëerde tussen ‘dem Geiste der deutschen Wissenschaft und
dem, was sie den preußischen Militarismus nennen’.109 Debye stelde zich neutraal
op en ondertekende, in tegenstelling tot zijn leermeester Sommerfeld, niet. Tijdens
de Eerste Wereldoorlog werd hij, naar verluidt, als hoogleraar in Göttingen echter
wel betrokken bij militair-technische onderzoekingen.110 Na 1918 maakte hij vervolgens het isolement van de Duitse wetenschap van nabij mee. De in 1919 door de
wetenschappelijke academies van de geallieerde landen opgerichte International
Research Council sloot bijvoorbeeld de instellingen van de voormalige ‘centrale
landen’ uit van deelname. Ook op de eerste twee naoorlogse Solvay-congressen
van 1921 en 1924 waren Duitse en Oostenrijkse wetenschappers niet welkom. Op
deze door de Belgische industrieel Ernest Solvay georganiseerde bijeenkomsten,
waar door fysici over de actuele vakinhoudelijke ontwikkelingen werd gesproken,
waren vóór 1914 wel alle toonaangevende wetenschappers uitgenodigd, ongeacht
hun nationaliteit. Met veel diplomatie en moeite werden dergelijke boycotbepalingen in de loop van de jaren twintig – mede dankzij steun uit Nederland – doorbroken.111 Zo namen er in 1927 weer Duitse en Oostenrijkse collega’s deel aan de
Solvay-congressen.112 Debye, die ondertussen naar Zürich was vertrokken, nam in
deze periode een soort middelaarpositie in. Zo bezocht hij vanuit Zwitserland de
Solvay-conferentie van 1924.113 De conferentie van 1921 had hij daarentegen niet
bijgewoond. Vanwege zijn eerdere verblijf in Göttingen was zijn deelname op de
kritiek gestuit van de Franse fysicus M. Brillouin.114
Door veel Duitse wetenschappers werd de wetenschappelijke boycot volgend op
de nederlaag van 1918 als een ‘nationale’ vernedering ervaren. Dat Duitse natuurkundigen desalniettemin toch hadden kunnen rekenen op internationale erkenning
– M. Planck en J. Stark kregen een Nobelprijs in respectievelijk 1918 en 1919 – werd
daarentegen uitgelegd als een overwinning voor Duitsland.115 In wetenschappelijke
kringen werd herhaaldelijk beklemtoond dat Duitsland door de geallieerden veel
ontnomen kon worden – militaire kracht, industriële capaciteit en territorium – maar
dat de Duitse wetenschap een onontvreemdbaar kapitaal bleef.116 Debye lijkt zich
33
van dergelijke sentimenten gedistantieerd te hebben. Sterker nog: vanuit Zwitserland
propageerde hij onder zijn Duitse collega’s het wetenschappelijk internationalisme.
Zo schreef hij op 22 maart 1920 aan zijn promotor Sommerfeld, naar aanleiding van
zijn redacteurschap van het tijdschrift Physikalische Zeitschrift, dat hij vanaf 1915
vervulde en vanuit zijn nieuwe standplaats Zürich ook ambieerde voort te zetten:
‘Auf jeden Fall behalte ich die Redaktion der Physikalischen Zeitschrift in
Zürich bei und werde versuchen, möglichst viele Fäden zwischen deutschen
und ausländischen Wissenschaftlern zu spinnen. (…) Ich habe aber noch immer
die Hoffnung, dass früher als gelegentlich gedacht wird, die internationalen
Beziehungen wieder aufgenommen werden können.’ 117
Sommerfeld was minder vergevingsgezind. Toen hij datzelfde jaar werd benoemd
tot lid van de Zweedse Academie van Wetenschappen, stelde hij Debye voor, dit in
het Physikalische Zeitschrift te vermelden, ook om Engelse en Franse geleerden te
ergeren. Debye hield op optimistische toon de boot af:
‘Die Notiz über Deine Ernennung bringe ich sehr gern. Allerdings die Absicht,
die Entente damit zu ärgern, besteht bei mir nicht. (…) Trotzdem halte ich es
für absolut notwendig, dass der Deutsche davon überzeugt bleibt, auch in der
Entente gibt es Wissenschaftler und zwar gerade die allerbesten, welche nur
nach wissenschaftlichen Gesichtspunkten urteilen. Ohne diesem Glauben wäre
es ganz unsinnig, die Wiederaufnahme der internationalen wissenschaftlichen
Beziehungen fördern zu wollen’.118
Nadat in 1933 Hitler aan de macht was gekomen en de gelijkschakeling – de reorganisatie van de maatschappij op basis van nationaal-socialistische beginselen – was
begonnen, kwam de ‘Sommerfeld-Schule’, die als te theoretisch gold, onder vuur te
liggen. Debye met zijn bestuurlijke contacten op het Reichserziehungsministerium
fungeerde in deze periode wederom als bemiddelaar. Vooral rond de opvolging van
Sommerfeld, die in 1935 met emeritaat ging, liep de strijd hoog op. Deze werd veroorzaakt door de ambities van J. Stark, die sinds mei 1933 de president was van de
Physikalisch-Technische Reichsanstalt te Berlijn, en die samen met P. Lenard naam
had gemaakt als voorvechter van de Deutsche Physik. De aanhangers van deze benadering, die ook wel Arische Physik werd genoemd, streefden naar een natuurkunde
die ‘arteigen’ zou moeten zijn. Dit betekende dat de theoretische natuurkunde, in het
bijzonder Einsteins relativiteitstheorie, als zijnde joods uit het vak moest worden
uitgebannen, terwijl experimenteel onderzoek als de enige juiste, ‘arische’ weg naar
ware kennis van de natuur zou moeten worden erkend.119 De tegenstelling tussen
een aantal prominente representanten van de experimentele natuurkunde enerzijds
en van de theoretische natuurkunde anderzijds dateerde al uit de vroege Weimar
34
Republiek, maar laaide na 1933 opnieuw op en kreeg ook een meer politiek karakter
door de steun die de ‘richtingen’ zochten en vonden bij verschillende machtsfacties
van het Derde Rijk, zoals de NSDAP of de SS.120 Stark probeerde niet alleen de
Physikalisch-Technische Reichsanstalt uit te bouwen tot hét centrale natuurkundige
onderzoeksinstituut van het nationaal-socialistische Duitsland, maar ook één van
zijn protegés op Sommerfelds leerstoel benoemd te krijgen. Heisenberg, die
Sommerfelds droomkandidaat was, leek in 1935 nog goede kansen te hebben om
diens leerstoel in München over te nemen. Maar in 1936 zetten aanhangers van de
Deutsche Physik de aanval in. In januari dat jaar werd in Der Völkische Beobachter,
het partijorgaan van de NSDAP, een rede van Stark afgedrukt waarin werd gesteld
dat Heisenberg een theoretische formalist was die geheel in de geest van Einstein
werkte. Een jaar later werd Heisenberg in het SS-tijdschrift Das Schwarze Korps
omschreven als een ‘witte jood’. Het was het begin van een gepolitiseerde benoemingsaffaire die er uiteindelijk in 1940 in resulteerde dat Sommerfeld niet door
Heisenberg werd opgevolgd, maar door W. Müller, een aanhanger van Stark.
Heisenberg had ondertussen steun gezocht en gevonden bij de Ss, maar dit had
uiteindelijk niet het gewenste effect gesorteerd.121
Debye liet zich in deze periode door Sommerfeld op de hoogte houden van de
gang van zaken rond diens opvolging. Zo schreef hij Sommerfeld in juli 1935, toen
er nog geen vuiltje aan de lucht was, vol vertrouwen over de mogelijke effecten van
zijn eigen lobbywerk:
‘Es wäre mir sehr lieb, wenn wir uns bei dieser Gelegenheit etwas über die
theoretische Physik und die Besetzungen unterhalten könnten. Zwar habe ich
nicht den Eindrück, dass ich einen Einfluss im Ministerium habe. Aber man
kann doch vielleicht gelegentlich suggestiv wirken.’122
Debye maakte zijn steun ook publiek. In 1936 ondertekende hij in de functie van
directeur van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik het aan het Reichserziehungs­­
ministerium gerichte Heisenberg-Geiger-Wien Memorandum waarin werd bepleit
dat theorievorming een cruciaal onderdeel van de natuurkunde bleef.123 In mei
1939, de benoeming van Müller was toen aanstaande, toonde een terneergeslagen
Debye zich in een brief aan Sommerfeld van zijn bescheiden kant. Na verslag te
hebben gedaan van het gesprek dat hij op het Reichserziehungsministerium over
de kwestie had gevoerd met de ‘Referent für Naturwissenschaften’ W. Dames,
constateerde hij dat het tijd werd het hoger op te zoeken. Debye schreef:
‘Meine Argumenten können sich nur auf die Physik beziehen, und es ist klipp
und klar festgelegt worden, dass diese Argumenten unter den vorliegenden
Umstände nicht das wesentliche Gewicht bekommen. Physiker können in
diesem Falle meines Erachtens gar nichts erreichen. Nur jemand mit politischem
35
Gewicht, d.h. mit grossem politischen Gewicht könnte noch einen Einfluss
ausüben (..) Mir ist die ganze Angelegenheit ausserordentlich unangenehm, den
der Physik möchte ich doch, so gut wie möglich, helfen. Für die verantwortlichen
Stellen aber kommt die Physik erst in zweiter Linie, und da bin ich machtlos.’124
Bij eerdere botsingen met de Deutsche Physik had Debye nog gemeend de belangen
van de natuurwetenschap, zoals Sommerfeld en hij die definieerden, te kunnen
behartigen door Stark en de zijnen niet zozeer te bestrijden maar door duidelijke
grenzen aan te geven en hen aldus als een afzonderlijke entiteit op een afstand te
houden. Debye, sinds 1915 ‘Mitherausgeber’ en vanaf 1930 belast met de ‘Redaktions­
leitung’ van het gerenommeerde Physikalische Zeitschrift, werd in december 1933
geconfronteerd met een poging van Stark zijn invloed uit te breiden. Stark had
voorgesteld voortaan in dat tijdschrift ook publicaties van de PhysikalischTechnische Reichsanstalt te laten verschijnen. Debye ging daarmee akkoord onder
voorwaarde dat er een duidelijke scheiding gemaakt zou worden. Hij schreef
Sommerfeld:
‘Ich erkläre mich bereit, jede Arbeit, die von der Phys.-Techn. Reichsanstalt
kommt, ohne weiteres abzudrücken; Sie muss aber als solche gekennzeichnet
sein und zwar nicht durch einen Namen, sondern durch Angabe der Phys.-Techn.
Reichsanstalt als Anstalt.’125
Deze regeling was buitenstaanders lang niet altijd duidelijk. In 1935 verscheen
er bijvoorbeeld in het Physikalische Zeitschrift een artikel van Stark waarin de
geschiedenis van de ontdekking van de röntgenstralen werd herschreven in het
voordeel van Lenard. Max Wien schreef in aansluiting daarop een kritische bespreking van het stuk van Stark.126 In reactie hierop ontving Debye in de functie van
hoofdredacteur een brief van een verontruste lezer. Paul Neubert uit Leverkusen
schreef dat het artikel ‘für uns Deutsche höchst beschämend’ was. Debye antwoordde
daarop de klachtbrief volkomen te begrijpen en ook liever gewild te hebben dat het
artikel niet verschenen was. Hij verwees vervolgens naar zijn afspraak met de
Physikalisch-Technische Reichsanstalt en stelde daarop: ‘Infolge dieser Verabredung,
an die ich mich strikte halte, war es unmöglich das Erscheinen der von Ihnen
gerügten Veröffentlichung zu vermeiden.’ Debye presenteerde aldus een formele
opstelling als ware het een principiële handeling. Hij refereerde vervolgens ook
aan de reactie van Wien en concludeerde daarop dat de zaak maar het beste snel
vergeten kon worden.127
36
Het Physikalisches Institut van de Universität Leipzig
Toen Debye in 1927 in Leipzig was benoemd, waren de bestuurders van de
Philosophische Fakultät van de Universität Leipzig en van het Saksische Ministerium
für Volksbildung te Dresden tevreden. Men meende een ‘hervorragender Physiker
von Weltruf ’ te hebben binnengehaald.128 Op de kandidatenlijst had Debye vóór
Erwin Schrödinger en Max Born gestaan. Aanvankelijk was Debye genoemd voor
de leerstoel Theoretische Physik, maar na het plotselinge overlijden van prof.
Otto Wiener, was de leerstoel Experimentelle Physik vrijgekomen, en waren de
perspectieven veranderd. In augustus 1927 werd Debye benoemd tot hoogleraar
Experimentalphysik en bovendien tot directeur van het Physikalische Institut.129
In de aanbevelingsbrief van december 1926 aan de minister te Dresden werd, nadat
Debyes onderzoekingen op het gebied van de röntgenstralen en de bouw van atomen
en moleculen waren samengevat, over diens wetenschappelijke eigenschappen en
verdiensten geconstateerd:
‘Hervorzuheben ist besonderes sein überall zutage tretende Spürsinn, der ihn
befähigt, unsichtbare Zusammenhänge zu erkennen und durch einfache
mathematische Ansätze die Folgerungen daraus zu ziehen. Gerade in
diesem Herausheben der wesentlichen und der möglichsten Einfachkeit
der mathematischen Darstellung liegt seine Stärke; denn dadurch wird die
Anwendungsmöglichkeit erleichtert.’ 130
Leipzig werd aan het einde van de jaren twintig bekend als een natuurkundig
Mekka, mede omdat Debye er kleine conferenties over speciale natuurkundige
thema’s organiseerde. Uiteraard speelde ook mee dat Werner Heisenberg er in 1927
werd benoemd tot hoogleraar ‘theoretische Physik’ en in 1929 Friedrich Hund tot
hoogleraar ‘mathematische Physik’.131 Debye werkte incidenteel met hen samen, en
bleef in deze periode tegelijkertijd internationaal georiënteerd.132 1931 was wat dat
betreft een topjaar. In maart gaf hij gastcolleges in Nederland en in april nam hij
deel aan de te Rome door de Accademia dei Nuovi Lincei georganiseerde wetenschapsweek. Eind september reisde hij naar Cambridge en Londen en in oktober
wederom naar Rome. In december vroeg hij vervolgens toestemming aan om in
februari 1932 twintig colleges te geven in de Verenigde Staten.133
Hitlers ‘Machtübernahme’ had voor de Universität Leipzig, evenals voor de rest
van de Duitse samenleving, al snel ingrijpende gevolgen. De periode volgend op
Hitlers benoeming tot Reichskanzler op 30 januari 1933 werd op praktisch niveau
gekenmerkt door terreur tegen politieke tegenstanders terwijl op staatkundig niveau
successievelijk alle vormen van democratische controle werden uitgeschakeld.
Dit proces eindigde op 19 augustus 1934 toen Hitler, na het overlijden van Von
Hindenburg, door middel van een ‘Volksabstimmung’ de functie van Reichspräsident
37
toeviel. De eerste gebeurtenis die de universiteit van Leipzig direct beroerde was het
van kracht gaan van het ‘Reichsgesetz zur Wiederherstellung des Berufsbeamtentums’
van 7 april 1933. Alle aan de universiteit werkzame joodse wetenschappers, met
uitzondering van de ‘frontstrijders’, werden uit hun functie ontheven.134 In de stad
werden bovendien op de wetenschap betrekkking hebbende nationaal-socialistische
bijeenkomsten georganiseerd. Zo was er op 2 mei 1933 een boekverbranding, en op
11 november 1933 vond er de ‘Wahlkundgebung der deutschen Wissenschaft’
plaats. 135 Aan de vooravond van de Reichstag-verkiezing van 12 november – waaraan de NSDAP als enige partij deelnam – verklaarden zich vooraanstaande vertegenwoordigers van de wetenschap loyaal aan Hitler; Debye hoorde niet bij deze
groep.136 De Universität Leipzig werd in deze periode gereorganiseerd op basis van
nationaal-socialistische principes. Zo viel zij vanaf 1 mei 1934 onder de directe verantwoordelijkheid van het Reichsministerium für Wissenschaft, Erziehung und
Volksbildung dat werd geleid door Bernard Rust; het Land Sachsen dat de Leipziger
universiteit voordien had bestuurd, had met het ‘Vorläufiges Gesetz zur Gleichschal­
tung der Länder mit dem Reich’ flink aan betekenis ingeboet. Belangrijke organisaties
die in die periode aan invloed wonnen waren de Nationalsozialistische Deutsche
Lehrerbund, vanaf juli 1935 de Nationalsozialistische Deutsche Dozentenbund
genoemd, en de Nationalsozialistische Deutsche Studentenbund.137
Als gevolg van de ontslagen die in 1933 de joodse natuurkundigen in Göttingen
en Berlijn hadden getroffen, was in Duitsland naast München alleen Leipzig overgebleven als toonaangevend centrum van de moderne fysica.138 Het streven van het
universiteitsbestuur en het Saksische ministerie om Debye in Leipzig te houden,
hing samen met het streven de natuurkundige reputatie van de universiteit hoog te
houden en verder uit te bouwen. De uitzonderingspositie die voor Debye werd gecreëerd, nadat hij de decaan van de Universität Leipzig in september 1933 per brief
had laten weten geen emigratie te overwegen, werd ook in Nederland waargenomen.139 Naar aanleiding van Debyes verzoek van januari 1934 om hem opnieuw het
Nederlands staatsburgerschap te verlenen, dat op 29 april 1935 werd gehonoreerd,
werd er in Nederland interdepartementaal gecorrespondeeerd. In deze briefwisseling werd vermeld dat uit berichten van de Consul te Leipzig bleek dat Debye door
de Duitse regering ‘niet de minste moeilijkheden in den weg worden gelegd’.140 Dit
laatste bleek ook toen Debye in de functie van ambtenaar naar aanleiding van het
‘Gesetz über die Vereidigung der Beamten und der Soldaten der Wehrmacht’ van
20 augustus 1934 werd opgeroepen de eed op de Führer te zweren. Door een langdurig verblijf in België had Debye de ‘allgemeinen Vereidigung’ gemist. De decaan
Koebe sommeerde hem vervolgens om de eed met spoed alsnog bij hem af te leggen. Toen Debye dat op 18 april 1935 deed, creëerde hij daarmee tegelijkertijd voor
zichzelf een uitzonderingspositie. Weliswaar ondertekende hij de eedverklaring.
Maar aan de zin ‘Ich schwöre: Ich werde dem Führer des Deutschen Reiches und
Volkes, Adolf Hitler, treu und gehörsam sein, die Gesetze beachten und meine
38
Amtspflichten gewissenhaft erfüllen, so wahr mir Gott helfe’ voegde hij ook een
handgeschreven zin toe. Deze luidde: ‘Geleistet unter der Annahme, dass dadurch
meine Staatsangehörigkeit nicht geändert wird’. Koebe vroeg vervolgens bij het
Ministerium für Volksbildung in Dresden na of dit voorbehoud wel te handhaven
was. In de antwoordbrief werd vermeld dat men kennis had genomen van Debye
voorbehoud. Ook werd opgemerkt ‘dass an der Staatsangehörigkeit Prof. Debyes
sich durch den geleisteten Eid nichts geändert hat’.141 Hierbij dient allereerst opgemerkt te worden dat het hier eerder een ‘ambtenaren-eed’ aan het Duitse staatshoofd betrof, dan een eed aan de Führer als politiek leider. Daarnaast blijft het
natuurlijk wel de vraag of men bij het Ministerie van Justitie in Den Haag, indien
men van Debyes eed op de hoogte was geweest, tot dezelfde slotsom was gekomen
als de ambtenaren in Dresden.
Eén van de wetenschappers die werkzaam was aan de Universität Leipzig
en die werd getroffen door het ‘Reichsgesetz zur Wiederherstellung des
Berufsbeamtentums’ van april 1933 was Heinrich S. Sack, een assistent van Debye
aan het Leipziger Physikalisches Institut. Sack verhuisde in 1933 samen met zijn
echtgenote, die chemicus was, naar Brussel waar hij werkzaam was bij J. Errera aan
de universiteit aldaar; in 1940 emigreerde het echtpaar naar de Verenigde Staten.142
Welke rol Debye speelde bij de organisatie van het ‘Exil’ van het echtpaar Sack is
niet tot in de details bekend. Duidelijk is wel dat hij zich inzette om een nieuwe
positie voor zijn oud-assistent te vinden. Hierover schreef Debye eind 1933 aan
zijn Britse collega Nevil V. Sidgwick: ‘I could arrange with Errera in Brussels to
take him and at the occasion of the last Solvay Congress I got the impression that
Sack is content and that it will be possible for him to build up a satisfactory position at the University in Brussels.’143 De correspondentie tussen Sack en Debye,
die vooral wetenschappelijk van karakter was, werd bovendien gewoon gecontinueerd.144 Bekend is ook dat Debye in 1936, nadat Sack hem daarom had gevraagd,
een aanbevelingsbrief schreef in verband met een eventuele aanstelling in Luik.
Debye roemde in die brief Sacks bijdrage aan ‘l’avancement de la physique’, terwijl
hij ook opmerkte dat zij in Leipzig dagelijks hadden samengewerkt.145 In Leipzig
zelf liet Debye, voor zover bekend, niet expliciet merken ontstemd te zijn over de
gevolgen van de anti-joodse wetgeving. Debyes landgenoot en collega Bartel van
der Waerden, die in 1931 op achtentwintig jarige leeftijd was benoemd als hoogleraar ‘Mathematik’ aan de Universität Leipzig, protesteerde daarentegen in 1935
wel. Tijdens een vergadering van de Philosophische Fakultät op 8 mei 1935 sprak
hij zich – samen met onder andere Hund en Heisenberg – uit tegen de aanscherping van het ‘Reichsgesetz zur Wiederherstellung des Berufsbeamtentums’. Deze
aanscherping bracht met zich mee dat voortaan ook joodse frontstrijders ontslagen
zouden worden. Een terechtwijzing door het Ministerium für Volksbildung in
Dresden was het gevolg.146
39
Debye kreeg echter niet alleen te maken met het gedwongen vertrek van een naaste
medewerker, maar ook met brutale studenten en problemen rond het aanstellen
van nieuwe assistenten. Zo blijkt tenminste uit een verslag van W. Weaver, een vertegenwoordiger van de Rockefeller Foundation, die op 26 mei 1933 telefonisch contact opnam met Debye. Debye verklaarde toen dat zijn instituut ‘not seriously affected’ was door de politieke situatie. Hij vermeldde ook – het ‘Reichsgesetz zur
Wiederherstellung des Berufsbeamtentums’ was al ruim een maand van kracht –
dat Sack en Bloch, beiden Zwitserse joden, moesten verdwijnen. Verder vertelde
Debye dat een student hem de vraag had gesteld of hij als Nederlander de hoogleraarspost wel zou mogen blijven bezetten. Debye zou geantwoord hebben: ‘(…) he
did not discuss such questions with a “little man”, – that if a “big man” would come
to him and express the same opinion, he would leave at once’. Het incident had
geen gevolgen gehad.147 Een ander incident had een vergelijkbaar verloop, zo blijkt
tenminste uit een rapport van Wilbur E. Tisdale, een vertegenwoordiger van de
Rockefeller Foundation die Debye in juni 1934 bezocht. Bij het aanstellen van een
nieuwe assistent kreeg Debye te maken met politieke druk door de National­
sozialistische Deutsche Studentenbund. Toen er tijdens de selectieprocedure op
een gegeven moment nog twee kandidaten over waren, waarvan de ene over bijzondere wetenschappelijke capaciteiten beschikte en de andere politiek actief was,
probeerde de leider van de studentenbeweging de afweging naar haar hand te
zetten. Hij stuurde een brief naar de rector waarin hij bepleitte dat de voorkeur
gegeven zou worden aan de politiek-geëngageerde kandidaat. Tisdale vervolgde:
‘When the point of the controversy was taken up with D. he told them that he
would take a page from the book of the Führer and would be a dictator in his
own laboratory. The complaint arose because they alleged D. had insulted the
Führer and not because of his choice of assistants, but this matter has all blown
over now, and D. seems to stand more firmly than ever because of his display of
backbone.’148
Het verhaal moge deels bluf geweest zijn, maar desondanks wordt duidelijk dat
Debyes streven de eigen onderzoekstraditie ongestoord te kunnen voortzetten,
niet alleen gescheiden ‘mentale’ werelden creëerde, maar ook een concrete zone
waarbinnen de eigen wereld dominant was: zijn laboratorium.
Vrijwel direct na Hitlers machtsovername deden zich binnen Debyes instituut
ook vakinhoudelijk problemen voor; deze hingen op indirecte wijze samen met de
nationaal-socialistische voorkeur voor technische, toegepaste natuurkunde. Het
gaat om een voorstel van prof.dr. L. Schiller en prof.dr. A. Karolus, beiden vertegenwoordigers van de ‘technische Physik’, die bepleitten dat hun specialisme geen
aanhangsel meer van de ‘experimentelle Physik’ zou moeten zijn. In het voorstel
werd impliciet aangegeven dat er in dat kader ook conflicten waren geweest met de
40
instituutsdirecteur. Op het ministerie in Dresden maakte men zich vooral zorgen
over Debyes reactie; men wilde vermijden hem ‘zu vergrämen’.149 Toen Debye het
voorstel uiteindelijk toch onder ogen had gekregen, schreef hij in september 1933 een
uitgebreide reactie, die kennelijk overtuigde, want de zaak werd nadien niet meer
opgerakeld. Debye, die in zijn reactie zijn tanden liet zien, had onder andere gesteld:
‘Wenn daher die Technische Physik wächst, so kann sie das nur, weil ihre
Mutterwissenschaft zur Zeit eine Blüteperiode hat. Es wäre völlig falsch, wollte
man der technischen Physik Mittel zuwenden, die durch Beschneidung der
Mittel und Arbeitsmöglichkeiten der Experimentalphysik herbeigeschafft
werden müßten. Das aber ist es, was die Herren Vertreter der technischen
Physik befürworten, wenn Sie fordern, daß ihre Abteilungen zu selbstständigen
Instituten werden sollen.’150
Dergelijke ontwikkelingen lieten Debye niet onberoerd, maar hij probeerde, volgens eigen zeggen, optimistisch te blijven. Toen Paul Scherrer, zijn oud-assistent uit
zijn Göttinger-periode, had gevraagd hoe de zaken er voor stonden, antwoordde
Debye in juni 1934:
‘Wenn man heute gefragt wird, wie es einem geht, so sagt man entweder: “man
lebt”, oder was ich auch mal hörte; “besser als nächstes Jahr”. Ich möchte aber
nicht zuweit in der Zukunft schauen und lieber geniessen, was der Tag bringt.
Vorläufig gelingt mir das noch, wenn auch nicht hundertprozentig.’151
De suggestie van biograaf Davies dat Debye in 1934 meende op zijn Leipziger instituut te maken te hebben met ‘undesirable political interference’, weerspiegelt
Debyes ervaringswereld, zoals die naar voren komt uit de beschikbare bronnen,
maar gedeeltelijk.152 Dankzij ministeriële steun, door het actief behartigen van de
eigen belangen en door het zich als buitenstaander schikken in de door Hitlers
machtsovername veroorzaakte politiek-sociale ontwikkelingen, wist Debye zich
redelijk te handhaven. Het is dan ook niet bekend of hij het om politieke redenen
prettig vond om tijdelijk uit nazi-Duitsland weg te zijn. Toen Debye van 1 oktober 1934 tot 1 april 1935 in Luik verbleef, verheugde hij zich er echter wel op geen
colleges te hoeven geven; hij zou er slechts enkele seminars verzorgen. Daardoor
kon hij er, samen met zijn assistent W. van der Grinten, ongestoord experimenten
uitvoeren.153 Ze werkten er samen met Victor Henri.154 In november 1934, schreef
een tevreden Debye aan Zangger: ‘Alles geht hier gut und ich kann wirklich für die
Wissenschaft leben’.155 Het verblijf resulteerde in een reeks van artikelen, onder andere gepubliceerd in het Physikalische Zeitschrift en het Bulletin Académie Royale
de Belgique. Debyes verblijf in Luik was gefinancierd door de Fondation-Francqui.
Dit was een stichting die ieder academisch jaar één van de Belgische universiteiten
41
in staat stelde om een buitenlandse gastprofessor uit te nodigen.156 Tekenend voor
de fanatieke, naar binnen gerichte stemming die in Duitsland was ontstaan, is dat
het Reichserziehungsministerium naar aanleiding van Debyes buitenlandse verblijf
een klokkeluidersbrief ontving, waarin werd gesproken van een ostentatieve vlucht
naar Luik. Debye zou daar bovendien kostbare meetapparatuur uit Engeland hebben betrokken, terwijl minder kostbare Duitse equivalenten van betere kwaliteit
zouden zijn afgewezen. Op het ministerie heeft men, voor zover bekend, de brief
voor kennisgeving aangenomen; Debye zal van het bestaan ervan niet geweten
hebben.157
42
Het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik
Eenmaal teruggekeerd uit Luik, in april 1935, zou Debye niet lang meer in Leipzig
blijven. De maand waarin hij terugkeerde naar Duitsland schreef Debye aan
Sommerfeld dat Leipzig hem niet goed beviel, vooral de verhoudingen op zijn instituut stonden hem tegen.158 Er was op dat moment een complex onderhandelingsproces gaande, waarbij – in volgorde van belangrijkheid – de Kaiser-WilhelmGesellschaft, de Rockefeller Foundation, het Reichserziehungsministerium,
Reichs­minister Goebbels, het Reichsministerium des Inneren en het Reichsfinanz­
ministerium betrokken zouden worden. Op de achtergrond speelde tevens de
Berlijnse Friedrich-Wilhelms-Universität een rol, terwijl tegelijkertijd de PhysikalischTechnische Reichsanstalt in de persoon van Stark probeerde om invloed op het besluitvormingsproces uit te oefenen. Het resultaat was dat Debye in oktober 1935 tot
directeur van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik werd benoemd; in aansluiting
daarop werd hij in maart 1936, met terugwerkende kracht vanaf 1 oktober 1935, benoemd tot hoogleraar Theoretische Natuurkunde aan de Berlijnse Friedrich-WilhelmsUniversität.159 Op 15 juli 1936 verhuisde Debye met zijn gezin naar Berlijn; de familie
betrok de riante directeurswoning die naast het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik
was gebouwd.160
Het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik maakte deel uit van de Kaiser-WilhelmGesellschaft. Dit was in 1935 nog een relatief jonge organisatie die al wel in zeer hoog
aanzien stond. Ze was in 1911 als een nieuw type wetenschapinstelling opgericht
naast de al bestaande universiteiten en academies en ontwikkelde zich snel tot een
machtsfactor van betekenis. De concentratie op de natuurwetenschappen, de nauwe
banden met de industriële en financiële wereld en de keizerlijke protectie waren
hier in belangrijke mate debet aan. De organisatie werd geleid door een president
die resideerde in het Berliner Schloss. De eerste president was Adolf von Harnack,
die in 1930 werd opgevolgd door Max Planck, en deze, op zijn beurt, werd in 1937
opgevolgd door Carl Bosch.161 Nadat Duitsland in 1918 een republiek werd, verviel
de keizerlijke protectie, maar doordat de naam van de organisatie ongewijzigd bleef,
werd de keizerlijke glans gehandhaafd. De Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft bestond
uit een reeks van onderzoeksinstituten – in 1922 waren het er negentien – waarvan
de directeuren op mondiaal niveau golden als leidend binnen hun vakgebied: velen
van hen werden onderscheiden met een Nobelprijs. De Kaiser-Wilhelm instituten
namen dan ook zeker deel aan het internationale wetenschappelijke verkeer. In
Dahlem, de wijk in Berlijn waar veel instituutsgebouwen stonden, werd daartoe in
1929 het Harnack-Haus geopend: een congrescentrum waar buitenlandse bezoekers
stijlvol konden worden ontvangen en ondergebracht.162 Dat Duitsland als moderne
geïndustrialiseerde maatschappij in zijn streven naar ‘Weltgeltung’ een concurrentiestrijd voerde met andere industrienaties werd tegelijkertijd onderkend. Er ontstond
daardoor voor de betrokken KWI-directeuren een lastige paradox. Fritz Haber had
43
de prioriteitstelling als ware het een natuurwet geformuleerd: ‘Im Frieden der
Menschheit, im Krieg dem Vaterland’.163 Kritische nationalisten meenden daarentegen dat de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft te internationaal georganiseerd was en
beschouwden dit als een uiting van joodse geest.164
Het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik ging met de benoeming van Debye een
nieuwe fase in. Het instituut zelf dateerde van 1917. De initiatiefnemers waren
Max Planck, Walther Nernst, Fritz Haber, Heinrich Rubens en Emil Warburg
geweest. 165 In 1914 hadden zij voorgesteld een Kaiser-Wilhelm-Institut für
Physikalische Forschung op te richten. Het zou kleinschalig moeten zijn en vooral
moeten fungeren als ontmoetingsplek voor wetenschappers. Maar door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd de uitvoering van het plan vertraagd om
uiteindelijk in 1917 alsnog te worden uitgevoerd. Einstein, die vanaf 1914 lid was van
de Pruisische Academie van Wetenschappen in Berlijn, werd benoemd als directeur. Het instituut beschikte niet over een eigen gebouw en zijn activiteiten beperkten zich tot het verlenen van subsidies en beurzen. Debye kreeg bijvoorbeeld in
1918 – hij was toen nog in Göttingen werkzaam – financiële steun voor de aanschaf
van Röntgenapparatuur. Doordat het bij de Firma Siemens & Halske bestelde apparaat pas in de zomer van 1920 geleverd werd, ontstond er echter een probleem.
Debye werkte op dat tijdstip namelijk niet meer in Duitsland. Einstein en Debye
kwamen overeen dat hij de apparatuur in Zürich maximaal twee semesters zou
kunnen gebruiken.166
In de jaren twintig veranderde het karakter van het Kaiser-Wilhelm-Institut
für Physik. Einstein stak in deze periode steeds minder energie in het Instituut. De
leidende kracht werd Max von Laue, vanaf 1921 als onderdirecteur en vanaf 1922
als plaatsvervangend directeur. Deze natuurkundige was in 1903 bij Max Planck
gepromoveerd, had in 1914 de Nobelprijs voor Natuurkunde ontvangen en was in
1919 benoemd tot hoogleraar aan de Berlijnse Friedrich-Wilhelms-Universität.
Von Laue kon echter niet voorkomen dat de betekenis van het instituut afnam.
Debet hieraan waren de inflatie, die in 1923 zijn hoogtepunt zou bereiken, en de
concurrentie van de Notgemeinschaft der deutschen Wissenschaft, een in 1920 opgerichte wetenschappelijke organisatie die subsidies verstrekte. De eerste plannen
om het instituut nieuw leven in te blazen, stonden dan ook op het conto van Von
Laue en dateerden uit 1929. Nadat de biochemicus Otto Warburg in dat jaar tijdens
een studiereis door de Verenigde Staten contacten had gelegd met de Rockefeller
Foundation, stelde Glum, de Generalsekretär van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft,
onder andere samen met Von Laue, voor deze filantropische organisatie een memorandum op over het te hernieuwen Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik.167 Von
Laue zou directeur worden; iets waar Einstein hem ook toe aanzette.168 Tot 1935
kon aan het plan, ondanks de toegezegde steun van de Rockefeller Foundation,
geen uitvoering worden gegeven. 169 De oorzaak hiervan waren geldproblemen aan
Duitse zijde. Max Planck, die vanaf juli 1930 directeur was van de Kaiser-Wilhelm-
44
Gesellschaft, steunde het plan zeer, ook omdat het een mogelijkheid was de natuurkundebeoefening in Berlijn een impuls te geven. Planck had ook al een directeur in
gedachten: James Franck, die op dat moment in Göttingen doceerde.170
De plannen die Planck en Von Laue met betrekking tot het Kaiser-WilhelmInstitut für Physik koesterden, werden in 1933 doorkruist door de nationaal-socialistische machtsovername, alleen al vanwege de daaruit voortvloeiende emigratie
van Einstein en Franck.171 Het was tegen deze achtergrond dat Planck op 28 november 1933 aan Debye het voorstel deed om hem met de leiding van het toekomstige
instituut te belasten. Op 8 december 1933 ging Debye akkoord. Hij had weliswaar
in september van datzelfde jaar de decaan van de Philosophische Fakultät van de
universiteit van Leipzig nog schriftelijk verzekerd aldaar werkzaam te willen blijven.172 Maar voor Berlijn pleitte dat hij daar minder in beslag genomen zou worden door universitaire beslommeringen. ‘Ich würde glücklich sein, wenn ich der
wissenschaftliche Forschung mehr Zeit widmen könnte’, aldus Debye in een brief
aan Planck.173 Op 6 februari 1934 wendde Planck zich direct tot Reichsminister
Goebbels, in diens functie van Gauleiter Berlin, en probeerde hem voor de KaiserWilhelm-Institut für Physik’-plannen te winnen. In zijn brief zette Planck uiteen
hoe het Reichsministerium des Inneren financiering had toegezegd en hoe vervolgens het Reichsfinanzministerium roet in het eten had gegooid. De geschiedenis dreigde zich daardoor te herhalen. Ook ten tijde van de Weimar-Republiek
waren de ‘einander in den letzten Jahren ablösenden Reichsregierungen’ namelijk
ondanks de toezegging van 1.2 miljoen RM van de Rockefeller Foundation niet in
staat gebleken met de benodigde aanvullende jaarlijkse subsidie van 150 duizend
RM over de brug te komen. Planck vervolgde dat een subsidie zou bijdragen aan het
wetenschappelijke aanzien van de nieuwe ‘Reichsregierung’, in het bijzonder in het
buitenland. Bovendien zou het arbeidsplaatsen opleveren. Over Debye en het voor
hem op te richten instituut schreef Planck:
‘Er ist zwar von Geburt Holländer, aber ganz in Deutschland ausgebildet und
mit Deutschland verwachsen, er hat eine Münchnerin zur Frau. Es ist nicht
daran zu zweifeln, dass unter seiner Leitung das Institut, besonders auf dem
Gebiet der Atomphysik, der Wissenschaft neue Gebiete erschliessen würde,
von denen niemand im Voraus sagen kan, ob sie nicht (…) umwälzende
Neuerungen in das öffentliche Leben tragen wird.’174
Deze brief illustreert hoe Planck de nieuwe machthebbers voor zijn eigen doelen
probeerde te winnen. Door het appelleren aan hun sociale politiek en door een
handvat te bieden waarmee de gevolgen van hun raciale politiek voor de wetenschapsbeoefening – voor de buitenwereld – teniet konden worden gedaan, probeerde hij uiteindelijk vooral de positie van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft te
handhaven dan wel te verbeteren. Aldus leverde Planck ook een bijdrage aan de
45
stabiliteit en het aanzien van het Derde Rijk, en dus ook aan het grootse sociaalraciale project dat het ambieerde te zijn.
In het voorjaar van 1934 leek er rond de benoeming van Debye toch nog een
impasse te ontstaan. Deze werd mede veroorzaakt door de kritiek op het
benoemings­voorstel van Stark, die de keuze van Debye in mei 1934 in een brief
aan de Reichsinnenminister sterk bekritiseerde.175 Machtspolitieke overwegingen
hadden hierbij een rol gespeeld; in december 1933 had Stark namelijk nog gepolst of Debye bereid was directeur te worden van een nieuw op te richten
‘Forschungsinstitut für Physik’.176 In zijn brief van mei 1934 was Stark dan ook niet
uitsluitend negatief over Debye:
‘Er ist der beste Theoretiker, der gegenwärtig an einer deutschen Universität
tätig ist und sollte darum eine Stellung erhalten, welche ihn veranlasst und
ihm ermöglicht, eine Schule von Theoretikern heranzuziehen, die besser als
die Formalisten Einstein, Schrödinger, Heisenberg usw. gefähigt sind den
Fortschritt der Physik zu fördern, statt ihn aufzuhalten.’177
Debye ging niet in op het aanbod van Stark en bleef trouw aan Planck. Op 11 april 1935
schreef Planck hem een brief waarin hij vertelde dat de toekenning van de subsidies
door de Rockefeller Foundation vrijwel zeker was en dat kon worden begonnen
met de voorbereidingen van het nieuwe in Berlijn-Dahlem te bouwen instituut.178
Debye had niet voor niets gewacht: het resulteerde, zoals al eerder vermeld, in
zijn benoeming in oktober 1935 tot directeur van het Kaiser-Wilhelm-Institut für
Physik. De aanstelling bij de Friedrich-Wilhelms-Universität volgde krap een half
jaar later. Aan de universiteit hoefde hij per semester slechts een college te geven.179
Over de nog aanstaande universiteitbenoeming schreef Debye in juli 1935 aan
Sommerfeld:
‘Ich selber soll zwar ordentlicher Professor an der Universität Berlin werden, offiziel als Nachfolger von Nernst, aber ich werde keine allgemeinen Vorlesungen
übernehmen. (…) Das Kaiser Wilhelm Institut genügt mir vollauf, um so mehr
als ich in meiner Eigenschaft als Professor an der Universität dort gemachte
Arbeiten als Dissertationen vorlegen kann.’180
Onder leiding van Debye ontstond in de loop van 1935 bij het Kaiser-Wilhelm-Institut
für Physik een koortsachtige activiteit. Het was een periode waarin Debyes loyaliteit
aan de Duitse wetenschap een nieuw ankerpunt kreeg. Max Planck, de man die
het hem mogelijk had gemaakt om een eigen instituut op te bouwen en daarbij zijn
eigen wetenschappelijke weg te kunnen volgen, zou hij in de daaropvolgende jaren
waar mogelijk steunen. Maar in tegenstelling tot Debyes vriendschappelijke en vertrouwelijke contact met Sommerfeld, werd de verhouding met Planck gekenmerkt
46
door zakelijkheid. In april 1935 – de benoeming was nog steeds niet helemaal rond –
schreef Debye bijvoorbeeld aan Sommerfeld: ‘So wie die Sachlage ist, muss ich
treu zu Planck halten und hoffen, dass ich meine Kraft werde einsetzen können, so
wie er es plant.’181 Toen Debyes benoeming na een procedure van krap twee jaar in
oktober 1935 wel officieel was, werd hij beloond voor zijn geduld. Planck liet hem
toe tot het besloten gezelschap van KWG-topgeleerden en schreef hem: ‘Ich freue
mich, Sie jetzt ganz als einer der unsern betrachten zu können (…)’.182
Via Planck en de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft engageerde Debye zich met een
exclusieve vorm van Duitse wetenschapbeoefening: de natuurwetenschap werd
op het hoogste niveau beoefend en voor joodse wetenschappers met een Duitse
nationaliteit was daarbinnen in principe geen plaats meer. Max Planck, die over
een grote wetenschappelijke en morele autoriteit beschikte, was vanaf 1930 president van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft geweest en was juist in die functie geconfronteerd met de gevolgen van de nationaal-socialistische machtsovername.
Dat betekende niet alleen dat er in de instituutgebouwen borstbeelden en portretten van Hitler verschenen, dat officiële correspondentie met ‘Heil Hitler’ werd
afgesloten en dat bijeenkomsten begonnen met de Hitlergroet.183 Planck bracht
namelijk ook op 16 mei 1933 op eigen initiatief een bezoek aan Hitler, bij wie hij er
tevergeefs voor pleitte joodse wetenschappers te ontzien.184 Maar vervolgens gaf
hij op 23 mei 1933 publiekelijk uitdrukking aan zijn loyaliteit aan de ‘Regierung
der nationalen Erhebung’ door Hitler een telegram te sturen waarin namens de
Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft werd gesteld: ‘(…) dass auch die deutsche
Wissenschaft bereit ist, an dem Wiederaufbau des neuen nationalen Staates, der
ihr Schutz und Schirmherr zu sein gewillt ist, nach besten Kräften mitzuarbeiten’.185
Op dit ‘Selbstgleichschaltung’-moment was hem zeker bekend dat het ‘Reichsgesetz
zur Wiederherstellung des Berufsbeamtentums’ van 7 april 1933 voor grote persoonlijke tragedies zorgde, ook bij de Kaiser-Wilhelm- Gesellschaft. Van de 1052
personeelsleden van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft kwamen er 55 in aanmerking
voor ontslag. In 1933 werden er van hen 28 uit hun functie ontheven. Planck en het
hoofdbestuur probeerden in de praktijk vooral de topwetenschappers voor
Duitsland te behouden.186 Aan het verlenen van steun aan joodse medewerkers die
lager in de organisatie stonden werd minder prioriteit gegeven.187 Vooral symbolisch
van aard was, tegen deze achtergrond, de herdenking van Fritz Habers overlijden,
die Planck op 29 januari 1935 in het Harnack-Haus organiseerde. Tijdens zijn ‘Exil’
was Haber op weg naar Zwitserland gestorven; een gebeurtenis die in de Duitse
pers was doodgezwegen. Ondanks het door het Reichserziehungsministerium
uitgevaardigde verbod voor universiteitsmedewerkers de bijeenkomst te bezoeken,
was de zaal vol. Tekenend voor het plichtbesef van de ondertussen 77-jarige Planck,
waren zijn slotwoorden: ‘Haber hat uns die Treue gehalten, wir werden ihm die
Treue halten.’188
47
Archiv der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin-Dahlem
Peter Debye en Max Planck tijdens een bijeenkomst van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft in 1938
Ondanks Plancks frustratie over de gevolgen voor de Duitse wetenschap van de zo
consequent toegepaste anti-joodse politiek, waren er voor hem ook lichtpunten.
Onder de nationaal-socialistische heerschappij steeg het budget van de KaiserWilhelm-Gesellschaft uiteindelijk flink. Vooral het luchtvaart-gerelateerde onderzoek en de wetenschappen die konden bijdragen aan het Duitse autarkiestreven
werden gestimuleerd, zo ook de fysische antropologie. De belangrijkste reden hiervoor was dat de nieuw vergaarde kennis van potentiële militaire of sociale waarde
was. In april 1936 eindigde Plancks presidentschap. Hij had het 25-jarig jubileum
op 11 januari datzelfde jaar nog net in functie kunnen meemaken. Aan Glum, de
Generalsekretär van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft schijnt hij op dat moment
gezegd te hebben dat zijn tijd gekomen was, dat de problemen grotendeels achter
hen lagen en dat ‘ein Jüngerer’ op zijn post meer zou kunnen bereiken.189 Planck lijkt
zich niet gerealiseerd te hebben dat de natuurwetenschap, zodra deze in handen van
de nationaal-socialisten kwam, ook een gevaarlijk wapen kon zijn.190 Voor Plancks
houding is door historici een reeks van verklaringen aangedragen. In de eerste
plaats is gewezen op de invloed van het door Planck aangehangen waardenstelsel:
je post verlaten, beschouwde hij als oneervol.191 Bovendien overlapte de nationaalsocialistische wereldbeschouwing deels die van Planck, die werd gekenmerkt door
conservatisme, plichtsbesef en vaderlandsliefde. Ten slotte is er op gewezen dat
het niet ondenkbaar is dat ook Planck de latente antisemitische basisconsensus
onderschreef (met een raciaal dan wel cultureel fundament) die sinds het Duitse
keizerrijk bij grote delen van de Duitse burgerij voorkwam.192 Nadat het antisemi-
48
tisme in 1933 tot een grondbeginsel van de staat was geworden, stelde Planck het
achterliggende principe niet publiekelijk ter discussie; hij bestreed in sommige
gevallen wel de praktische gevolgen ervan voor de beoefening van de natuurwetenschappen. Het meest uitgesproken gebeurde dat in januari 1936 tijdens de viering
van het vijfentwintigjarige jubileum van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft. Planck
hield toen een voordracht waarin hij, sprekend van ‘die Achtung vor der deutschen
Wissenschaft in aller Länder der Welt’, de betekenis memoreerde van overleden
Kwg-medewerkers, waaronder Fritz Haber.193
Als directeur van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik nam Debye op diverse
momenten de kans waar om uiting te geven aan zijn loyaliteit jegens Planck door
diens wetenschappelijke verdiensten publiekelijk te loven. Tijdens de viering van
het vijfentwintigjarige jubileum van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft van 1936 hield
Debye bijvoorbeeld de lezing ‘Physik’ waarin aan Plancks ontdekkingen een fundamentele betekenis werd gegeven.194 Datzelfde jaar publiceerde hij in het Physikalische
Zeitschrift een korte ‘Bemerkung’ waarin hij E. Gehrcke van repliek diende: deze
had zich in een kort artikel kritisch uitgelaten over de betekenis van het werk van
Planck.195 En ook in februari 1937, tijdens zijn lezing ‘Fragen der neuzeitlichen Physik’
op het congres Nationalsozialismus und Wissenschaft georganiseerd te Berlijn door
de Nsd-Dozentenbund, noemde en roemde Debye Plancks werk meermaals.196 In
april 1938 hield Debye bovendien op een door de Deutsche Physikalische Gesellschaft
georganiseerde bijeenkomst ter ere van Plancks tachtigste verjaardag een feesttoespraak.197 Toen er in 1937 problemen ontstonden over de naamgeving van het
Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik – door enkele Kwg-senaatsleden was de naam
Max-Planck-Institut voorgesteld – werd Debye in verlegenheid gebracht. Hoe kon
hij zijn loyaliteit aan Planck verenigen met de ministeriële druk af te zien van de
naam, waaraan binnen Kwg-kringen de voorkeur werd gegeven? Over het verloop
van deze affaire doet een verhaal de ronde met een zeker apocrief karakter. Debye
zou de ook door hem geprefereerde naam – Max-Planck-Institut – in 1937 al boven
de entree van het nieuwe laboratorium in de muur hebben laten beitelen. Nadat
het Reichserziehungsministerium had laten weten dergelijke ‘Märtyrer-Verehrung’
voor de bijna-gepensioneerde Kwg-president niet toe te kunnen staan, had Debye
de inscriptie met een houten plank afgedekt. Na twee weken publieke spot werd
verordonneerd de plank te verwijderen.198
Uit historische bronnen komt echter een ander, complexer en minder consistent
verhaal naar voren; het incident met een door een plank afgedekte inscriptie wordt
er niet door bevestigd. Over de naamgeving van het instituut heeft zich echter wel
een affaire ontwikkeld. Nadat op 27 maart 1937 in de pers het bericht was verschenen dat het nieuwe binnenkort in Dahlem te openen Kaiser-Wilhelm-Institut het
‘Planck-Institut’ zou gaan heten, was men op het Reichserziehungsministerium
furieus. Planck had zich in hun ogen kennelijk te kritisch opgesteld om een insti­tuuts-­
naam waardig te zijn. Glum, de Generalsekretär van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft,
49
ontving van het ministerie een brief waarin werd geconstateerd dat de in de pers
aangekondigde instituutsnaam kennelijk niet op een vergissing kon berusten omdat
de naam naar verluidt zelfs al op het instituut was aangebracht. Glum antwoordde
daarop dat het hier om een uitgelekte verrassing voor Planck ging. De instituutsnaam
was inderdaad al verdekt op de gevel aangebracht. Het was een voorstel, afkomstig
van de prominente Kwg-senaatsleden Bosch, Vögler en Krupp von Bohlen und
Halbach. De senaat zelf had zich over het voorstel nog niet uitgesproken; het zou
hier echter, zo had men aangenomen, om een formaliteit gaan. Het ministerie verordonneerde vervolgens dat het voorstel geheel niet aan de senaat werd voorgelegd.
Na bemiddeling van Debye, die het ministerie bezocht, werd voorgesteld de kwestie
in kleine kring te bespreken.199 Een verbijsterde Debye schreef in deze periode – mei
1937 – aan zijn collega Heisenberg dat hem ter ore was gekomen:
‘(…) daß Lenard und Stark beim Ministerium einen Protest dagegen eingereicht
haben, daß das neue Institut “Max Planck-Institut” heißen soll, und zwar mit
der Begründung, daß Planck nicht genug für die Physik getan habe, um einer
solchen Auszeichnung würdig zu sein.’200
Het verhaal over de ministeriële oekaze deed in deze periode in de Duitse natuur­kun­
dige gemeenschap de ronde. De te Marburg werkzame natuurkundige E. Grüneisen
schreef in oktober 1937 op wat pathetische toon aan Sommerfeld: ‘Von der
Überschrift des Debyeischen Instituts habe ich gehört. Armes Deutschland!’ 201
Bij de opening van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik op 30 mei 1938 stond
op de officiële uitnodiging de naam Max-Planck-Instituut niet vermeld. Het betrof
hier een compromis. In maart dat jaar was aan het ministerie voorgesteld de officiële
opening kleinschalig te houden – gezien de buitenlandse subsidie kon men er niet
van afzien – en de naam ‘Max-Planck-Institut’ in ieder geval niet in de pers te vermelden.202 In het ‘Tätigkeitsbericht der Kaiser Wilhelm-Gesellschaft zur Förderung
der Wissenschaften’ over de periode april 1938 en maart 1939 dat verscheen in het
tijdschrift Die Naturwissenschaften stond de naam Max Planck-Institut daarentegen
wel gedrukt als een ‘zusätzlichen Namen’. Deze was tijdens de inwijding bekend
gemaakt.203 Anders gezegd: binnen de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft in officiële
stukken bestond het Max-Planck-Instituut, daarbuiten was er sprake van een
Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik. Het was een oplossing waar Debye, gezien zijn
mechanisme van het scheiden van werelden, zich goed in kon vinden. Tekenend
hiervoor is het bericht van Rockefeller Foundation-vertegenwoordiger Warren
Weaver van januari 1938 waarin werd gesteld dat Debye zich door de situatie niet
in het nauw gebracht voelde. Hij wist zich gesteund door ‘Staatsminister’ Otto
Wacker, hoofd van het Amt Wissenschaft bij het Reichserziehungsministerium,
die, op zijn beurt, niet daadkrachtig kon handelen vanwege de druk die radicale
nazi’s op hem uitoefenden:
50
‘We visit Debye’s institute, which has been essentially completed now for a few
months. It has still not been formally dedicated, there being official trouble in
connection with the name of the institute. On the outside of the building, over
the front entrance, one finds the name – The Planck Institute of Theoretical and
Experimental Physics – but inside the entrance hall the plaque which bears an inscription to Planck is covered up with a cloth. Stark and Lenard both wrote letters
to the Minister insisting that Planck was not a great enough physicist to warrant
to name the institute after him. He simply says Debye must be a little patient, and
things will adjust themselves, although he cannot at the moment insist on a move
which is opposed by strong Party members. D. is completely untroubled by these
circumstances, saying that the institute is open to scientific research, which is his
only concern.’204
Een dag na de officiële sleuteloverdracht liet een tevreden Debye aan Tisdale weten
dat tijdens de opening de Amerikaanse en Duitse vlag bij de entree van het instituut
hadden gehangen. Tisdale zelf was niet aanwezig geweest; uit principe vermeden
vertegenwoordigers van de Rockefeller Foundation instituutsopeningen. De officiële
naam van het instituut luidde, zo schreef Debye aan Tisdale, ‘Max Planck Institut’.
Hij vervolgde: ‘Prof. Planck was among the guests and it was, I think, a very agreeable surprise to him to see his name on the wall above the entrance. An inscription
in the institute tells of the fact that the laboratory has been founded with help of the
Rockefeller Foundation’.205 Ruim een maand later werd Debye door Warren Weaver
per brief met de naamgeving gefeliciteerd; Weaver sprak de hoop uit dat Debye
met zijn onderzoekingen bij zou dragen aan ‘the stock of knowledge possessed by
the international fraternity of scholarship’.206
De internationale oriëntatie van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft resulteerde
erin dat zij, ondanks de samenwerking op hoog politiek niveau, niet als een centrum
van nationaal-socialistische radicaliteit gold. De houding van veel prominente
medewerkers van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft ten opzichte van de nationaalsocialistische machthebbers werd bovendien door ambivalenties bepaald en dit
was kennelijk ook bekend bij radicale nationaal-socialisten. In mei 1937 – de affaire
rond de naamgeving aan het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik was nog maar net
begonnen – constateerde Wacker in een brief aan Glum op dreigende toon dat de
opstelling van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft ‘seitens eines Teiles nationalsozialistischer Wissenschaftler nicht ohne Wiederspruch’ gebleven was.207 De Amerikaanse
ambassadeur in Berlijn W.E. Dodd schreef een jaar later in zijn dagboek dat de
Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft ‘not Nazi’ was. Hij had een diner ter ere van het afscheid
van Planck bezocht en geobserveerd hoe de aanwezigen elkaar de hand schudden
zonder ‘Heil Hitler’ te zeggen.208
51
De Rockefeller Foundation
Na zijn benoeming tot directeur van het Kaiser-Wilhelm-Instituut onderhield Debye
goede contacten met de Rockefeller Foundation. Via hun mecenaat kreeg Debyes
in 1933 op basis van zijn Nederlandse staatsburgerschap te Leipzig gecreëerde en in
1936 te Berlijn nog eens officieel door de Reichsminister Rust bevestigde uitzonderingsarrangement een extra internationale dimensie. In april 1936 gaf Debye
schriftelijk uiting aan zijn dank jegens de Rockefeller Foundation in een brief aan
haar vertegenwoordiger Tisdale: ‘It gives me the greatest pleasure thinking that
now very soon by the help of your foundation I will be able to devote all my time to
research.’209 Tisdale had in oktober 1935 al een uitgebreid bezoek aan hem gebracht
en de instituutsplannen doorgesproken.210 In juni 1936 deed hij Berlijn en Debye
wederom aan.211 En in januari 1938 bezocht Tisdale samen met zijn collega Weaver
Debyes instituut dat toen op het punt stond geopend te worden.212 Er stond toen
ook een ontmoeting met Telschow, de Generalsekretär van de Kaiser-WilhelmGesellschaft, op het programma, maar door een veranderd reisschema, samenhangend met een hotelstaking in Zweden, vond dit geen doorgang.213 Debye ontwikkelde in deze periode een zwaarwegend verantwoordelijkheidsgevoel jegens de
Rockefeller Foundation. Formeel beschouwd betrof het hier echter een eenzijdige
plichtsopvatting; de Rockefeller Foundation zelf moedigde dit in ieder geval officieel niet aan. Toen hij eind 1936 door de Harvard University was gevraagd om aldaar
hoogleraar te worden, antwoorddde Debye niet te weten wat het beleid van de
Rockefeller Foundation in deze was. In een gesprek over dit thema dat James Conant,
de president van Harvard University, vervolgens voerde met Weaver werd verwezen
naar hun beleid in deze:
‘(…) the RF, once having made such a gift, does not wish to exert any influence
whatsoever over the future administration of the Institute, nor over the personal
decisions of the individuals involved. Thus Debye must consider himself a free
agent to decide any such question in the way which seems wisest and best to
him.’214
De Rockefeller Foundation was een in 1913 opgerichte en in New York zetelende
filantropische organisatie die beoogde via de wetenschap bij te dragen aan ‘the
well-being of mankind throughout the world’.215 In dat kader had de stichting na
afloop van de Eerste Wereldoorlog in Duitsland diverse activiteiten ontplooid.
Deze richtten zich in eerste instantie op medisch onderwijs en volksgezondheid,
maar er werd ook samengewerkt met de in 1920 opgerichte Notgemeinschaft
der deutschen Wissenschaft. Vanaf het midden van de jaren twintig werden er
bovendien wetenschappelijke onderzoekscentra gesubsidieerd.216 Het plan om
het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik nieuw leven in te blazen dateerde uit deze
52
periode. Nadat Glum samen met Von Laue en enkele andere directeuren van de
Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft een memorandum had geschreven over het instituut,
besloot de Rockefeller Foundation in 1930 het plan te steunen.217 Vanwege de financiële problemen aan Duitse zijde bleef het plan desondanks in de voorbereidende
fase steken.218 Als gevolg van de nationaal-socialistische machtsovername zag de
Rockefeller Foundation zich vervolgens voor een dilemma geplaatst dat tot heftige
interne discussies leidde. Moest men de toezegging van 1930 gezien de veranderde
omstandigheden in Duitsland nu wel of niet nakomen? In juni 1934 merkte T.B.
Appleget, een vertegenwoordiger van de stichting, op dat de nationaal-socialisten
het onderzoek in met Rockefellergeld gefinancierde instituten van de KaiserWilhelm-Gesellschaft naar hun hand zetten. Het chemische instituut was geheel
gewijd aan chemische oorlogsvoering, het antropologische instituut hield zich
hoofdzakelijk bezig met raszuiverheid. Appleget vervolgde: ‘What might the physics institute be in five years?’.219 Uit onvrede met de anti-joodse wetgeving en de
gevolgen ervan voor de wetenschap werd besloten de kat uit de boom te kijken. In
1934 werd een beleid ontwikkeld om in de eerste plaats wetenschappers te steunen
en af te zien van steun aan instellingen die direct gelieerd waren aan de staat.220
Met betrekking tot het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik werd de besluitvorming
uitgesteld, ook al omdat men berichten had ontvangen dat het nazi-regime zich
niet meer lang zou kunnen handhaven. Otto Warburg, de joodse directeur van het
Kaiser-Wilhelm-Institut für Zellphysiologie, vertrouwde Rockefeller Foundationvertegenwoordiger Tisdale in augustus 1934 bijvoorbeeld toe dat Hindeburg op het
punt stond te overlijden en dat daarna alles mogelijk was. Hij verwachtte dat de
Reichswehr de macht zou overnemen en de monarchie zou herstellen.221
Uiteindelijk werd in maart 1935 alsnog besloten de subsidie aan het KaiserWilhelm-Institut für Physik toe te kennen.222 De Rockfeller Foundation meende
de toezegging uit 1930 te moeten nakomen. Plancks gezag, diplomatie en zijn naar
voren schuiven van Debye hadden hierbij de doorslag gegeven.223 Planck had wel
laten merken dat zijn positie niet eenvoudig was. Tisdale berichtte in augustus 1934
over Planck, naar aanleiding van de vraag of er geen ministeriële financiële garanties gegeven konden worden: ‘(…) he threw up his hands and said that negotiations
with the Government were almost impossible’.224 Tisdale had over Planck duidelijk
tegenstrijdige gevoelens. In 1934 schreef hij over hem aan Weaver:
‘Althought I do agree with Prof. Planck that from the German point of view
Germany very much needs a first class Institute of Physics, the appeal leaves
me quite cold when I realize that because of the race prejudices they have exiled
some of the very men who could have given them physics which they now claim
they so much need. I realize this is beside the point in question of the Physics
Institute, but on the other hand it is a background which I cannot eliminate
from the view.’ 225
53
Tegelijkertijd zei ook Tisdale zich zorgen te maken over de toekomst. Hij achtte
de kans groot dat Planck na zijn pensioen als president van de Kaiser-WilhelmGesellschaft opgevolgd zou worden door Stark.226
In november 1936 verscheen in The New York Times naar aanleiding van de
subsidie voor het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik het bericht dat de Rockefeller
Foundation de wetenschap van het Derde Rijk subsidieerde.227 De journalist in
kwestie, een zekere Campbell, had de Rockefeller Foundation bezocht en gesproken
met president Raymond B. Fosdick. Deze had ter verdediging aangevoerd dat het
ging om een toezegging uit 1930 en dat de organisatie zich altijd aan zijn woord hield.
Ook had hij gesteld dat de subsidie zonder de toezegging uit 1930, gezien de ‘present
conditions’ in het Derde Rijk, wellicht niet was toegekend. Fosdick verwoordde in
het artikel bovendien het leidende wetenschapsideaal van de Rockefeller Foundation
waarbinnen de donatie tot stand was gekomen: ‘The world of science is a world
without flags or frontiers.’228 Dat dit ideaal van een ‘grenzeloze’ internationale
wetenschap gezien de toenemende internationale spanningen en de opkomst van
totalitaire staten onder druk kwam te staan, werd bij de stichting erkend, maar
uitsluitend achter de schermen. De organisatie ontwikkelde daarom in de tweede
helft van de jaren dertig nieuw beleid met betrekking tot de wetenschappen in
dictatoriale landen.229 In augustus 1937 werd er door de staf van de Rockefeller
Foundation in Parijs vergaderd over de vraag: ‘What ought to be our attitude
toward countries like Japan and Germany?’ Men was van mening dat het werk
voortgezet moest worden ongeacht de politieke ideologieën die in een bepaald land
dominant waren. Het bleef van belang vriendschappelijke relaties en persoonlijke
contacten te onderhouden. Maar als gevolg van de ontwikkelingen in Duitsland
nam het aantal activiteiten van de stichting er wel af. Als leidraad werd geformuleerd: ‘We are trying to help science rather than to help Germany’. Tisdale stelde:
‘The Germans refuse opportunity to the Jews because they are Jews. We ought not
to follow their example and refuse opportunity to the Germans because they are
Germans’.230 Het kwam in de context van de subsidies van de stichting zelden of
nooit voor dat het wetenschappelijk internationalisme-ideaal ter discussie werd
gesteld en een andere realiteit werd blootgelegd: de persoonlijke ambities van de
betrokken wetenschappers. Een uitzondering vormt het gesprek tussen Weaver en
Otto Warburg in de bibliotheek van diens instituut in Berlijn-Dahlem van januari
1938. Weaver berichtte hierover:
‘He said that the common notion that the Government was irresponsible and
wicked, while the professors were honest and idealistic is, in point of fact,
exactly reversed, adding that the academicians are “rotten to the bone”. He insisted that Kühn, Debye and Butenandt are interested only in things which they
calculated will advance their personal position.’231
54
Het laboratorium van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik
Archiv der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin-Dahlem
Nadat in oktober 1935 zijn benoeming tot directeur van het Kaiser-Wilhelm-Institut
für Physik rond was gekomen, kon Debye zich met volle kracht wijden aan de
opbouw van het laboratorium. 1936 stond grotendeels in het teken van de bouwactiviteiten die in 1935 al deels waren voorbereid door de vaste architect van de
Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft Carl Sattler. Debye bemoeide zich in februari 1936
zelfs met het decoratieprogramma van het nieuwe instituut. Het betrof hier een
haardfiguur van ‘Sankt Florian’, een Max Planck-buste en twee schilderingen met
een Nederlands en een Beiers landschap, die direct verwezen naar de Nederlandse
herkomst van Debye en de Beierse achtergrond van zijn echtgenote.232 Debye was
in deze periode doorgaans optimistisch gestemd. Tisdale merkte in oktober 1935
zelfs op dat Debye ‘the only undepressed person’ was met wie hij tijdens zijn reis
door Duitsland had gesproken.233 Debye lijkt in het daaropvolgende jaar, het jaar
van de Olympische Spelen in Berlijn, zich ook welwillend te hebben uitgelaten over
Duitsland in het algemeen. In oktober 1936 werd in een bericht van de Rockefeller
Foundation namelijk gememoreerd dat Debye meende dat de mensen in Duitsland
op dat moment ‘much more content’ waren dan in de periode daarvoor.234
Met de indeling en uitrusting van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik hoopte
Debye kansen te scheppen voor onderzoek naar natuurkundige problemen van welke
aard dan ook. Daarnaast was er ruimte voor een speciaal onderzoeksgebied: de
‘Kernphysik’. Via hoge elektrische spanningen en lage temperaturen verwachtte hij
nieuwe inzichten te verwerven in de structuur van de materie. Dit sloot aan op zijn
Het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik te Berlijn-Dahlem omstreeks 1938. Geheel links de ‘Turm der Blitze’.
55
eigen onderzoek naar de bijzonderheden in de bouw van moleculen en de wijze waarop
die de waarneembare eigenschappen van de materie bepaalden.235 Grote verwachtingen
had Debye van de door de firma Siemens & Halske AG geleverde ‘Hochspannungs­
an­lage’ die 2,8 miljoen Volt kon opwekken.236 Het apparaat stond in een speciaal gebouwde toren van twintig meter hoog, die ook wel de ‘Turm der Blitze’ werd genoemd
en die in Duitsland uniek was. Het complex werd in juni 1938 opgeleverd waarna
met het ‘Atomzertrümmerung’- onderzoek begonnen kon worden. De zogenoemde
eerste fase van de opbouw van het ‘Kältelaboratorium’ werd in de zomer van 1937
afgerond. De geïnstalleerde apparatuur leverde onder andere vloeibare waterstof. In
de daarop volgende periode werd er een grote elektromagneet geïnstalleerd die het
mogelijk maakte de met helium bereikte ‘Tieftemperaturen’ te overtreffen.237 Over de
indeling van het laboratorium en zijn plannen ermee berichtte Debye in het artikel
‘Das Kaiser Wilhelm-Institut für Physik’ dat in 1937 verscheen in het tijdschrift Die
Naturwissenschaften. Hij beklemtoonde daarin dat hij de ‘Fundamentalprobleme der
Physik’ op grootschalige wijze kon gaan aansnijden, terwijl de praktische vruchten
daarvan mogelijk nog decennia op zich zouden kunnen laten wachten. Debye loofde
in dat kader de lange termijn visie van zijn – verder niet bij naam genoemde –
contactpersonen in de hogere regionen van de Duitse staatshiërarchie. Hij stelde:
‘In einer Zeit höchster wirtschaftlicher Anspannungen, die vielen Stellen mit
Recht veranlaßt, auf Bekanntem aufzubauen und den Blick auf das Nächstliegende
zu richten, wurde hier erneut gezeigt, daß auch der freien, nicht zweckgebundenen
und unbehinderten Forschung von den höchsten Stellen der Staatsführung in
kluger und vorausschauender Weise das Interesse entgegengebracht wird, welches
sie in der Tat im Hinblick auf die Zukunft beanspruchen kann und muß.’238
Tijdens de opbouwfase had Debye zich als directeur van het Kaiser-Wilhelm-Institut
een doelgericht en ook geduldig strateeg getoond, die precies aanvoelde waar zijn
belangen lagen en hoe deze het beste te behartigen waren. Hij wist handig te manoeuvreren tussen de verschillende organisaties en persoonlijkheden die op zijn
functioneren invloed konden uitoefenen. Invloedrijke partijleden zoals Bernard
Rust, de Reichsminister für Wissenschaft, Erziehung und Volksbildung, wist Debye
naar zijn hand te zetten, zo liet hij tenminste in oktober 1935 weten aan Rockefeller
Foundation-vertegenwoordiger Tisdale. Deze berichtte vervolgens: ‘D.’s analysis of
the Minister is that he knows little, is pretty much worried, and from his own experience, can, if properly handled, be influenced.’239 In 1936, toen Debye was uitgenodigd voor de viering van het driehonderdjarig bestaan van de Harvard University,
waaraan Duitse wetenschappers van Reichsminister Rust slechts bij uitzondering
mochten deelnemen, slaagde hij er in een fait accomplit te creëren door eerst de
reis geheel voor te bereiden en daarna pas op het allerlaatste moment ministeriële
toestemming aan te vragen.240 Een effectieve manier om als wetenschapper in het
56
Derde Rijk aanzien te winnen was het aangaan van samenwerking met de NsdDozentenbund. Debye hield een lezing op het door deze organisatie georganiseerde congres ‘Nationalsozialismus und Wissenschaft’.241 Het kwam echter ook
voor dat Debye lezingen in een gepolitiseerde context probeerde af te houden. Hij
verschool zich dan doorgaans achter andere voordrachttoezeggingen en drukke instituutswerkzaamheden. Dit gebeurde bijvoorbeeld in januari 1938 toen Debye min
of meer de opdracht kreeg om op een bijeenkomst van de Nationalsozialistischer
Bund Deutscher Technik de voordracht ‘Aufgaben der Physik’ te houden. Dr. Ing.
Fritz Todt, de leider van deze organisatie en tevens de Generalinspektor für das
deutsche Straßenwesen, zou hierbij aanwezig zijn.242 Maar soms slaagde Debye er
niet in om onder dergelijke lezingen uit te komen. Op de ‘1. Tagung des
Reichsfachgebietes Mathematik und Naturwissenschaften im NS-Lehrerbund’, die
in april 1938 te München werd gehouden, stond Debye op het programma zonder
dat hij van te voren zijn deelname definitief had toegezegd. In de aankondigingsbrief werd het belang van de bijeenkomst gezocht in de eenheid die deze zou gaan
uitstralen en de maatschappelijke relevantie die de natuurwetenschappen daardoor zouden krijgen:
‘Namhafte Männer der Wehrmacht, der Wirtschaft und der Wissenschaft werden zu deutschen Erziehern sprechen, die ohne Unterschied der Schulgattung,
aus Volksschule, Höhere Schule, Hochschule, zur Tagung nach München eingeladen sind. Die Bedeutung der Naturwissenschaften für die Durchführung des
Vierjahresplans, für die militärische Ausbildung und für die geistige Schulung
der gesamten deutschen Jugend verspricht eine zahlreiche Beteiligung aus allen
deutschen Gauen’.243
Debye probeerde, op de voor hem gebruikelijke wijze, onder zijn halve toezegging,
die op een misverstand gebaseerd zou zijn, uit te komen; ook speelde mee dat hij
had gepland zijn zilveren huwelijksdag in de week van de conferentie te vieren.
Debyes argumenten werden door de organisator Prof. K.T. Fischer niet aanvaard.
Hij schreef meerdere lange brieven waarin hij Debye – en familie – opriep een
offer te brengen door naar München te komen. Zijn publiek zou te München – de
‘Haupstadt der Bewegung’ – uit meer dan 1000 man bestaan.244 Debye stemde uiteindelijk alsnog toe, maar liet ook zijn tanden zien. Hij schreef Fischer: ‘Ich kann
aber nicht umhin, in aller Freundschaft festzustellen, daß Sie einen Steinklumpen
statt einem Herzen in der Brust tragen.’245 Het bestuur van de NS-Dozentenbund
was echter zeer tevreden geweest met Debyes komst; zijn lezing was voor hen het
hoogtepunt van de massamanifestatie.246
Debye werd met zijn laboratorium in de tweede helft van de jaren dertig min of
meer een publiek figuur. Bij herhaling verschenen er in kranten en populairwetenschappelijke tijdschriften berichten over zijn project. Zo stond in 1937 in het speciale
57
‘Praktische Bedeutung haben die
Versuche zunächst natürlich
noch nicht, doch pflegt es in der
Physik immer so zu gehen, daß
sich dem Forscher, wenn er erst
ein bestimmtes Ziel erreicht hat,
plötzlich Perspektieven von
ungeahnter Tragweite eröffnen.
De ‘Atomzertrümmerungsanlage’van het
Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik.
58
Berliner Illustrierte 1937
nummer van de Berliner Illustrierte Zeitung ter ere van het zevenhonderdjarige
bestaan van de stad Berlijn, een foto van het interieur van de ‘Turm der Blitze’,
met als onderschrift ‘Die Technik übertrifft die Phantasie; die neue riesige AtomZertrümmerungs-Anlage im Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik’.247 In november 1936
werd in de Jenaische Zeitung zelfs gesproken van ‘die stärkste AtomzertrümmerungsAnlage der Welt’.248 In december 1936 sprak men in de Dresdner Neueste Nachrichten
van ‘Die Atomfestung von Dahlem’.249 Tijdens de Hochschulwoche van november
1938 hield het laboratorium open huis en er meldden zich, tot verrassing van Debye,
meer dan 500 geïnteresseerden.250 Het bouwwerk met de mysterieuze toren sprak
nu eenmaal tot de verbeelding,
terwijl het normaliter niet voor
publiek toegankelijk was.251 In het
voorjaar van 1940 werd vervolgens
op de voorpagina van het door het
Propagandaministerium in de
Verenigde Staten verbreide tijdschrift Facts in Review een foto van
Debyes ‘Atom Smasher’ afgedrukt.252
Onder verwijzing naar dergelijke
berichtgeving noemde de historicus
Burghard Weiss de ‘Atomzer­trüm­
merungs­anlage’ in 2000 een ‘Ikone
des Prestiges der physikalischen
Grundlagenforschung’.253 Het is een
typering die er aan voorbij gaat dat
destijds in de publieke context niet in
de eerste plaats over grootsheid werd
gediscussieerd maar veeleer over de
maatschappelijke relevantie van theoretisch-fundamenteel onderzoek.
In het artikel in de Jenaische Zeitung
had Debye hierover gesteld:
So haben sich z.B. meine bisherigen Untersuchungsergebnisse über den
Aufbau der Materie als höchst bedeutungsvoll für die Materialkunde und
Röntgenprüfung bestimmter Werkstoffe erwiesen.’ 254
Als directeur van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik werd Debye in de eerste
plaats bijgestaan door Von Laue, die plaatsvervangend directeur was en door
Hermann Schüler, die de spectroscopische afdeling leidde. Er waren zes assistenten:
Ludwig Bewilogua, Wilhelm van der Grinten, Wilhelm Ramm, Friedrich Rogowski,
Carl Friedrich von Weizsäcker en Karl Wirtz.255 Het instituut werd in de periode
1936-1939 door een reeks van meer en minder beroemde wetenschappers bezocht:
prof. Sho Miyamoto uit Tokio, Albert Budò uit Boedapest, Friedrich S. Frank uit
Oxford, mj. Z.W. Ku uit Shanghai, Adolf Peterlin uit Ljubljana, Marc H. Pirenne uit
Luik, Jean Roig uit Parijs en Alberto Mercator uit La Plata.256 Over de sfeer op het
instituut is in autobiografische berichten verslag gedaan. Zowel Wirtz als Von
Weizsäcker beklemtoonden daarin de grote onderzoeksvrijheid die zij kregen.257
Ook Debye was tevreden over de interne gang van zaken op zijn instituut. In zijn
brief van juni 1938 aan zijn Zwitserse collega en vriend Zangger, die had opgemerkt
dat hij zijn ‘Nerven’ wat meer zou moeten ontzien, erkende hij door veel bijzaken
in beslag genomen te zijn geweest: ‘(…) denn ich sehe zuviel, bei dem ich moralisch
gezwungen bin mitzuwirken und was eigentlich eine Belastung ist (…). Maar vervolgens merkte hij tevreden op:
‘Das Institut ist jetzt endlich eröffnet, heißt Max Planck Institut. Es hat viel
Geduld und Geschicktlichkeit bedurft um es bis zu diesem Punkte durchzusteuern: es steht ausgezeichnet mit Mitteln und Mitarbeitern und das ist ja eine
Genugtuung.’258
Naar algemeen gevoelen had Debye een hele prestatie geleverd. Zijn Nederlandse
vriend Adriaan Daniël Fokker, de neef van de vliegtuigbouwer, schreef hem juni 1938:
‘Wat mij buitengewoon veel genoegen gedaan heeft, dat nu inderdaad je laboratorium geopend is geworden. (…) De aanhouder wint, zeggen wij immers hier in
Holland.’259 Debye beoogde nu de wetenschappelijke vruchten te gaan plukken van
zijn bestuurlijk-organisatorische inspanningen. Naar aanleiding van de aanbiedingen
om hoogleraar te worden aan Harvard in 1936 en te Amsterdam in 1937 bekende
hij in januari 1938 aan een vertegenwoordiger van de Rockefeller Foundation nog
minstens twee jaar in Berlijn te willen blijven.260
59
De Nobelprijs voor scheikunde
Debyes uitzonderingspositie, die hem in nazi-Duitsland een soort onaantastbare
diplomatieke status verschafte, werd nog eens extra versterkt door de Nobelprijs
voor scheikunde die hem eind 1936 werd toegekend. Het bericht van de uitverkiezing bereikte hem via informele kanalen op 12 november. Als bekende wetenschapper werd het nu moeilijker om in de luwte te blijven. In The New York Times stond
naar aanleiding van de prijs vermeld dat Debye ‘has succeeded completely in escaping the notice of the general public’.261 Het eerbetoon – algemeen erkend als de
hoogste wetenschappelijke onderscheiding ter wereld – dreigde anderhalve week
later vermalen te worden tussen politieke machinaties. De steen des aanstoots was
dat de pacifist en journalist Carl von Ossietzky, die sinds februari 1933 in verschillende Duitse concentratiekampen opgesloten was geweest, op 23 november 1936
met terugwerkende kracht voor 1935 de Nobelprijs voor Vrede kreeg toegekend.
Het nationaal-socialistische regime voelde zich door de keuze van het Nobelcomité
geprovoceerd. Het leidde tot een speciale Führererlaß die op 30 januari 1937 van
kracht werd. De Nobelprijs aannemen was vanaf dat moment voor Duitsers verboden.262 Tisdale van de Rockefeller Foundation toonde in maart 1937 in een interne
nota begrip voor Hitler. Hij schreef:
‘If such an organisation as the Nobel Peace Prize Committee should take a slap at
the Germans, it is not unnatural that the Germans should slap back. That they
acted foolishly, I agree in this case. But it was not altogether out of a clear sky.’263
Debyes visie op Hitlers Erlaß of op het daaraan voorafgaande besluit om aan Von
Ossietzky de Nobelprijs toe te kennen, is niet bekend. Hij probeerde in deze periode
zijn Duitse en Nederlandse engagement te verenigen; in het neutrale Nederland
werd dit zonder problemen geaccepteerd, zo ook in de eigen wetenschappelijke
kring in Duitsland, maar in Stockholm, rond de uitreiking zelf, kreeg Debye te
maken met een Duitse diplomatieke boycot.264 Door de historicus Friedman is in
2001 gesuggereerd dat de toekenning van de Nobelprijs aan Debye een beloning
geweest zou kunnen zijn voor zijn vasthouden aan ‘some level of civilty amid nazi
harassment’. Er zijn in de Nobel-archieven echter geen bronnen beschikbaar die
dit vermoeden kunnen onderbouwen. Het is wel gedocumenteerd dat er binnen de
Nobel-commissie veel waardering bestond voor Debyes gebruik van natuurkundige
theorieën voor de verklaring van chemische processen.265
Het nieuws van de Nobelprijs bereikte Debye op de avond van 12 november 1936
rond een uur of zeven.266 Hij werd toen door journalisten gebeld die hem om zijn
reactie vroegen. Debye schijnt geantwoord te hebben: ‘Ik dank u zeer (…) dat is nog
eens een aangename mededeeling. U ziet, hoe later op den avond, hoe mooier het
nieuws.’267 Drie dagen later werd Debye in zijn directeurswoning in Berlijn-Dahlem
60
officieel gefeliciteerd door representanten van de Nederlandse vereniging ‘Hollandia’
te Berlijn en van de ‘Duitsch-Nederlandsche Werkgemeenschap’. Het gezelschap
werd door Debye samen met zijn echtgenote en oudste zoon ontvangen.268 Felicitaties
en bloemstukken stroomden in deze periode binnen in de directeurswoning. Zo
ontving hij op de 14e november een telegram van Reichsminister Rust.269 In de week
daarop werd er in het Haus der Deutschen Presse een officiële huldiging georganiseerd
in de vorm van een ‘Tee-Empfang’. Aanwezig waren de pauselijke nuntius Orsenigo
en vertegenwoordigers van het Nederlandse Gezantschap, van het Auswärtige
Amt, van het Propagandaministerium, van de staf van Von Ribbentrop, van het
Aussenpolitisches Amt der NsdAP en van de Deutsch-Nordische Gesellschaft.
Debye maakte er zijn opwachting samen met echtgenote en dochter. Namens de
vereniging Hollandia hield Dr. Goebel van Amstel als eerste een toespraak. Hij gaf
uiting aan de trots op het Nederlandse volk; het ‘marchiere’ nu als vierde op de
Nobel-ranglijst, na Engeland, Duitsland en de Verenigde Staten. Hij bedankte Debye
dat hij ‘obwohl sein Wirkungskreis Deutschland sei, doch immer ein guter Holländer
geblieben sei und wünschte ihm weiteren Erfolg zum Wohle von Wissenschaft und
Menschheit.’270 Daarna nam F. Petri namens de ‘Duitsch-Nederlandsche Werkge­
meenschap’ het woord. Hij benadrukte de verbroedering tussen Nederland en
Duitsland, zoals Debye die belichaamde.271 Tot slot sprak Debye zelf een kort woord.
Hij bekende zeer gelukkig te zijn met de groeten van zijn ‘Landsleute’; hij was reeds
zo lang uit Nederland weg, maar was ‘im Herzen immer Holländer geblieben’. Hij
moest echter ook erkennen, zo berichtte een journalist, dat:
‘(…) er von Deutschland immer ganz außerordentliche Anregungen und
Hilfe erfahren hat, und daß das, was er geleistet und erreicht habe, ohne diese
deutsche Hilfe ihm niemals möglich gewesen sei. Deutschland habe ihm die
Möglichkeit gegeben zu arbeiten, habe ihn gefördert und stelle ihm auch
weiterhin die Mittel für seine Forschungen zur Verfügung.’272
In een interview dat in deze periode in de Jenaische Zeitung verscheen werd Debye
de vraag gesteld of zijn Nobelprijs nu aan Duitsland of Nederland toekwam. Debyes
antwoord luidde:
‘Ich habe meine ganze wissenschaftliche Ausbildung in Deutschland erhalten und
meine Forschungserkenntnisse auf den Arbeiten deutscher Physiker aufgebaut,
so daß man ruhig sagen kann: Deutschland und Holland haben zusammen den
Chemie-Nobelpreis 1936 erhalten.’273
Een opvallend aspect in de berichtgeving over Debyes Nobelprijs is, naast het streven de Nederlandse en Duitse nationaliteit te verenigen, dat de politieke context
waarin Debye werkzaam was geheel afwezig was en er wel veel aandacht was voor
61
Spaarnestad
Debye poseert in 1937 voor het portret-‘masker’ voor de hal van Ministerie van OKW.
zijn familie. In de Limburger Koerier werd bijvoorbeeld op 16 november 1936 over
Debye vermeld dat hij ‘blij’ was omdat hij wist dat ‘vader en moeder te Maastricht
zeer verheugd’ waren. In hetzelfde artikel, getiteld ‘Bij Prof. Debye thuis’, kwam ook
mevrouw Debye aan het woord. Toen haar echtgenoot even weg was, vertrouwde
zij de journalist haar visie op het gebeurde toe:
‘Mijn man heeft het niet met stilzitten verdiend. Hij heeft altijd hard gewerkt.
Hij heeft voor de wetenschap geleefd, zonder echter zijn gezin te verwaarlozen.
(…) Het was (…) wel altijd een heen en weer trekken. Mijn man was hoogleraar
te Zürich, te Utrecht, nog een te Zürich, n.l. aan de technische school aldaar,
eindelijk te Leipzig, en nu in Berlijn. (…) in december gaat de tocht weer naar
Stockholm, waar mijn man den Nobelprijs in ontvangst moet nemen, en waar
hij zijn “rede” zal moeten uitspreken.’274
De diplomatieke problemen, die eind november zouden ontstaan na de toekenning
op 23 november van de Nobelprijs aan Carl von Ossietzky, wist Debye te omzeilen
met een portie geluk maar ook door zich zowel van zijn flexibele als volhardende
kant te laten zien. Toen het Auswärtiges Amt in Berlijn op 17 november bericht
had gekregen van het gezantschap uit Stockholm dat aan Debye de Nobelprijs voor
scheikunde was toegekend, leek er nog geen vuiltje aan de lucht te zijn. Op het
62
Duitse gezantschap te Stockholm werd door Viktor Prinz zu Wied voor Debye een
feestelijk ontbijt voorbereid. Deze maaltijd zou moeten plaats vinden in de week
van de officiële uitreiking; door de Nederlandse ambassadeur ter plaatse werd voor
Debye een lunch georganiseerd. Maar op 8 december besloot het Auswärtiges Amt
echter Debye geen visum te geven om naar Stockholm af te reizen. Bij navraag
bleek echter dat Debye al was vertrokken. Hij had reeds op 20 november toestemming gevraagd bij de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft om naar Stockholm af te reizen.
Het personeel van het gezantschap te Stockholm werd vervolgens opgedragen
de deelname aan de festiviteiten tot een minimum te beperken. De huldiging
van Debye, die Nederlands staatsburger was, kon uiteraard niet meer verhinderd
worden. Von Wied, die gezichtsverlies vreesde, vroeg daarop bij zijn superieuren
in Berlijn om een alibi; hij suggereerde een dienstbevel om naar Berlijn terug te
mogen keren. Nadat dit verzoek niet werd gehonoreerd, zeiden Von Wied en zijn
echtgenote, alle festiviteiten wegens ziekte af. Debye speelde dit spel op diplomatieke wijze maar gedeeltelijk mee. Vanuit het Grand Hotel in Stockholm schreef
hij Von Wied het te betreuren dat het ontbijt geen doorgang had kunnen vinden.
Hij wenste hem en zijn echtgenote beterschap en vervolgde: ‘Empfangen Sie bitte
meinen verbindlichsten Dank für Ihre leider nur durch höheren Gewalt vereitelte
Absicht mir Gelegenheit zu geben meine Verbundenheit und Dankbarkeit für
Deutschland öffentlich zu zeigen.’275
Eenmaal terug in Duitsland zou Debye zich alsnog deels in Hitlers Erlaß voegen.
In oktober 1937 ontving hij een vertrouwelijk schrijven van de decaan van de
Friedrich-Wilhelms-Universität waarin hij werd opgeroepen af te zien van het
geven van advies aangaande de kandidatenlijsten voor de Nobelprijs. Debye antwoordde dat hij gezien ‘den gegebenen Umständen’ hiervan al had afgezien. Hij
vroeg vervolgens om richtlijnen hoe hij de brieven van het Nobelcomité zou moeten
beantwoorden. De decaan speelde de vraag door aan Otto Wacker, het hoofd van
het Amt Wissenschaft bij het Reichserziehungsministerium, en deze antwoordde
op stellige toon dat het Führer-Erlaß aan duidelijkheid niets te wensen overliet.
Wacker vervolgde: ‘Ich empfehle, bei schriftlichen und mündlichen Verkehr mit
Angehörigen des Nobelkomitees eine entsprechende Haltung einzunehmen.’276
Terwijl Debye zijn Nobelprijs niet alleen in Duitse maar ook Nederlandse
context vierde, toonde hij in de jaren dertig, ondanks de relatieve vrijheid die zijn
Nederlandse staatsburgerschap hem in Duitsland opleverde, op zijn wetenschappelijke contacten na, weinig directe betrokkenheid bij Nederland in politiek-culturele
zin. Tekenend is dat hij als bekende Nederlander diverse malen werd benaderd met
de vraag of hij een actieve rol wilde spelen in het Nederlandse gemeenschapsleven
in Duitsland. Debye hield dergelijke eervolle verzoeken doorgaans op vriendelijke
wijze af. Maar toen hem in februari 1939 was gevraagd lid te worden van de
‘Vereeniging “Nederland en Oranje” te Berlijn’ leek hij een uitzondering te willen
maken en antwoordde: ‘Ik hoop zeker, weliswaar niet dikwijls helaas, maar toch nu
63
en dan tijd te kunnen vrij maken voor zoo vriendelijk aangeboden en door mij zeer
gewaardeerde gezelligheid.’ 277 De contacten met de ‘Deutsch-Niederländische
Gesellschaft zu Leipzig E.V.’ en de ‘Nederlandsche Staatsburgervereeniging
“Hollandia” te Berlijn’ waren echter nihil.278 Aan de naar aanleiding van de toekenning van de Nobelprijs georganiseerde vormen van eerbetoon, nam Debye wel
deel. Zo werd hij vanuit Nederland gevraagd te poseren voor een portret-‘masker’
dat het Haagse Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen zou moeten
sieren.279 Debye nam tijdens zijn verblijf in Nederland de gelegenheid waar om bij
de AVRO-radio geïnterviewd te worden. De toekenning aan hem van de Nobelprijs
voor de scheikunde werd bij die gelegenheid – met instemming van Debye –
gepresenteerd als erkenning van het feit dat de fysica en de scheikunde in elkaar
beginnen te vloeien. Tegelijkertijd informeerde Debye het luisterpubliek over de
stand van het portret voor het Haagse ministerie.280 Met Limburg, en in het bijzonder met de stad Maastricht, onderhield Debye in deze periode een persoonlijker
contact. Hij zou er in hoog aanzien komen te staan: in 1948 werd hij bijvoorbeeld in
het gedenkboek Limburg onder de gouden oranjezon de ‘meest bekende van alle
Limburgse professoren’ genoemd.281 De eerste echte huldiging had ruim tien jaar
eerder plaats gevonden. Op 24 maart 1937 werd in het stadhuis te Maastricht een
bijeenkomst georganiseerd met diverse hoge gasten. L. Heijendael, voorzitter van
de studentenclub Sanctus Servatius noemde Debye bij die gelegenheid ‘Maastrichts
grootsten zoon van de eerste helft van de 20e eeuw’. Pater Huf zei tijdens zijn toespraak dat in Debye ‘het evenwichtig samengaan van geloof en wetenschap (…)
werd gesymboliseerd’.282 En op 9 november 1939 werd vervolgens in het stadhuis
in het bijzijn van Debye een bronzen borstbeeld onthuld.283 Door de voorzitter van
het Maastrichter huldigingcomité, J. Schaepkens van Riemt, werd Debye toen
geroemd als echte Maastrichtenaar:
‘Ik moge U hier gedenken ook als burger Uwer geboorteplaats. Gij zijt kind van
het edele Trichter volk. Gij zijt de zoon, niet alleen van Uwe hoogst respectabele
Ouders, doch ook van deze Uwe en onze Stad, die U opvraagt als een der haren.’ 284
In welke mate de uitgesproken gevoelens wederzijds waren, is niet bekend. Zeker is
wel dat toen hem de week daarop het verzoek bereikte om van al zijn wetenschappelijke publicaties een exemplaar beschikbaar te stellen aan de Stadsbibliotheek
Maastricht, hij per omgaande 5 boeken en 72 overdrukken stuurde.285 Terwijl het
contact met Maastricht een zeker folkloristisch karakter had – via Debye werd de
lokale eigenheid gevierd – hadden de banden met Nederland, zoals al is aangeduid,
vooral een wetenschappelijk karakter. Debye was sinds 1914 lid van de Koninklijke
Nederlandse Akademie van Wetenschappen.286 Op 26 oktober 1935 werd hem
bovendien in Amsterdam tijdens een bijeenkomst van deze Akademie de Lorentzmedaille uitgereikt. Prof. H.A. Kramers hield daarbij de laudatio.287 Bij de herden-
64
king van Van der Waals in 1937 in het Koloniaal Instituut te Amsterdam, waarbij
onder andere Sommerfeld aanwezig was, hield Debye een lange redevoering.288 Debye
had in de tweede helft van de jaren dertig niet alleen contact onderhouden met
Kramers, die vanaf 1934 hoogleraar was te Leiden, maar ook met de hoogleraren
Zeeman te Amsterdam en Coster te Groningen.289 Het meest vriendschappelijk
waren de contacten met Adriaan Daniël Fokker, de natuurkundige die in 1928 onderzoeksdirecteur van Teylers Museum in Haarlem was geworden.290 Debye was
bovendien sinds 1938 erelid van de Nederlandsche Chemische Vereeniging. Dit
erelidmaatschap aanvaardde hij per telegram.291 Maar in juli 1939 woonde hij alsnog
te Rotterdam een bijeenkomst van deze vereniging bij, en wel van de ‘secties voor
kolloïd-chemie en physische chemie’.292
Tegen de achtergrond van het grote ontzag waarop Debye, zeker na november
1936, in Nederland kon rekenen, is het opvallend dat hij in enkele, relatief recent
verschenen overzichten van de geschiedenis van de Nederlandse natuurkunde
een marginale rol speelt. Bastiaan Willink nam hem in 1998 in zijn studie over
Nederland en de Nobelprijzen voor natuurwetenschappen in de periode 1870-1940
bewust niet op omdat Debye emigrant was, hoewel de geleerde ten tijde van de
uitreiking van de prijs in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit.293 De historicus Klaas van Berkel meende in 1985 dat Debye aangezien hij maar een periode
van anderhalf jaar in Nederland werkzaam is geweest geen plaats van betekenis
toekwam in zijn studie over de natuurwetenschap in Nederland in de periode
1580-1940.294 Deze benadering is overigens niet zonder precedent. Toen in 1930
het overzicht De ontwikkeling der Nederlandsche natuurkunde in de laatste 50 jaar
was verschenen waarin Debye niet werd vermeld, beklaagde deze zich daarover bij
J. van der Hoeve; deze Nederlandse natuurkundige en historicus sprak daarop van
een omissie.295
65
Prestigieuze benoemingen
In de periode rond de toekenning van de Nobelprijs aan Debye, was zijn carrière
in een institutionele stroomversnelling gekomen. Er was sprake van een reeks
bijzondere benoemingen, vooral in Duitsland maar ook daarbuiten. Debye beschouwde deze aanstellingen als eervol en nam ze zonder uitzondering aan: in
juli 1936 werd hij uitgenodigd om lid te worden van de Pontificia Accademia delle
Scienze; in november 1936 werd hij Ordentliches Mitglied van de Preussische
Akademie der Wissenschaften; in juli 1937 werd hij lid van de Ausschuß van de
Deutsche Akademie der Luftfahrtforschung. Waar de Preußische Akademie der
Wissenschaften een prestigieuze instelling was met een lange geschiedenis, waren
de Pauselijke Akademie en de Deutsche Akademie der Luftfahrtforschung nieuwe
organisaties: het aanzien was er niet minder door. De drie organisaties hadden elk
een eigen doel en karakter, waardoor de verhouding tot de nationaal-socialistische
wetenschapspolitiek zeer uiteen liep.
In de uitnodigingsbrief die Debye in juli 1936 ontving om het lidmaatschap te
aanvaarden van de nieuw op te richten Pontificia Accademia delle Scienze, stond
vermeld dat Paus Pius XI zich had voorgenomen de zogenoemde Pontificia
Accademia dei Nuovi Lincei te reorganiseren opdat deze haar oorspronkelijk uitstraling zou kunnen terugveroveren. Deze instelling dateerde uit 1603 en de nieuwe
twijg, de Pontificia Accademia delle Scienze, zou zich speciaal gaan richten op
wiskunde, fysica en andere natuurwetenschappen. Deze academie kende rond de
zeventig leden die in principe uit alle landen afkomstig konden zijn en Debye zou,
onder andere met Planck, Guthnick en Abderhalden, één van hen moeten zijn.
Zonder verder inzicht te geven in zijn persoonlijke religieuze opvattingen, antwoordde Debye het een grote eer te vinden een ‘Päpstlicher Akademiker’ te worden
en de officiële opening van 6 februari 1937 zeker te zullen bijwonen. Uiteindelijk
werd deze wegens ziekte van de paus verschoven naar 31 mei 1937 296 Voor Debye
fungeerde de academie ook als een plek waar hij op vrijblijvende wijze contact kon
onderhouden met zijn internationale collega’s. Toen bijvoorbeeld Zeeman in 1937
voorstelde aan Debye hem in Amsterdam op te volgen, antwoordde deze hem ‘in
Rome, met Schrödinger en Bjerknes over mijn geval gediscuteerd (sic)’ te hebben.297
Binnen de Berlijnse bureaucratie van het Reichserziehungsministerium werd
de oprichting van de pauselijke academie, zo ook het lidmaatschap van Debye, met
argusogen gevolgd. Op 14 mei 1937 schreef Wacker een nota voor de Reichskanzlei
waarin hij de bezwaren op een rij zette. Nadat de uitverkoren geleerden reeds het
uitreisvisum was toegezegd, had de Heilige Stoel in maart 1937 de encycliek Mit
Brennender Sorge doen verschijnen, waarna de verhoudingen met het Derde Rijk
sterk verslechterd waren. Wacker vermeldde ook dat Bormann had gesteld dat het
Duitse wetenschappers verboden zou moeten worden aan de academie benoemd
te worden. Het katholicisme beschouwde hij als een dogmatische ‘Außerdeutschen
66
Weltanschauung’. Het Reichserziehungsministerium riep Hitler daarom op om als
‘Führer und Reichskanzler’ een besluit te nemen. Op 27 mei 1937 werd bekend dat
Hitler had besloten dat de Duitse professoren voorlopig niet zouden hoeven uit te
treden; hun deelname aan de openingsceremonie achtte hij echter uitgesloten.298
Het is niet bekend of Hitlers besluit Debye en zijn Duitse collega’s in Rome nog
heeft bereikt.
De Preußische Akademie der Wissenschaften stamde uit 1700.299 Debye was
reeds in 1920 – gelijk met Sommerfeld – tot ‘Korrespondierendes Mitglied’ voor het
vakgebied natuurkunde benoemd. Hij werd toen omschreven als ‘Sommerfelds
hervorragendster Schüler’. 300 Tijdens de zitting van de ‘Physikalisch-Mathematischen
Klasse’ van 22 oktober 1936 werd door onder andere Von Laue, Nernst en Planck
voorgesteld twee nieuwe ‘Ordentliche Mitglieder’ te benoemen. Het ging om Peter
Debye en Hans Geiger. Het besluit werd op 19 november datzelfde jaar genomen.301
Bij Debyes verkiezing speelden wetenschappelijke overwegingen de hoofdrol. In de
aanbevelingsbrief werd mogelijk wel op impliciete wijze verwezen naar het door
leden van de Deutsche Physik geëntameerde debat over het on-Duitse karakter van
de theoretische natuurkunde. Er werd gesteld:
‘Debye ist seinem Wesen und seiner Ausbildung nach Theoretiker, aber ein
Theoretiker, der überall engsten Anschluß an das Experiment sucht und auch
zu finden versteht.’302
Binnen de academie lijkt Debye geen prominente rol gespeeld te hebben; hij verpersoonlijkte er hoogstens de banden met de universitaire wereld en de KaiserWilhelm-Gesellschaft. In de Duitse academische wereld had de academie juist
door zijn positie tussen de universiteiten en de Kaiser-Wilhelm-Instituten langdurig een bijzondere plaats ingenomen. Maar ondanks het prestigieuze verleden
beschikte ze in de eerste helft van de twintigste eeuw niet meer over een sterke
machtsbasis. Door oprichting van de ‘Ernst-Solvay-Forschungstelle’ – een organisatie die onder andere bijdroeg aan de financiering van Debyes laboratorium
bij het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik – werd de maatschappelijke inbedding
van de academie zeker verbeterd.303 Toch beschouwden veel leden de academie als
niets meer dan een soort academische club.304 Dit betekende niet dat de nationaalsocialistische machtsovername onopgemerkt aan de academie was voorbij gegaan.
In maart 1933 had Einstein – die op dat moment in de Verenigde Staten verbleef
– aan de academie geschreven, dat hij gezien de omstandigheden in Duitsland zijn
lidmaatschap opzegde. In reactie daarop had de secretaris op 1 april 1933 bekend
gemaakt dat de academie Einsteins ontslag niet betreurde. Op 15 november 1938
werd de academie vervolgens door middel van een ministerieel Erlass opgedragen
het lidmaatschap van de resterende joodse leden te beëindigen; voor buitenlandse
joodse leden werd een uitzondering gemaakt.305 De brief, die op 1 december 1938
67
aan alle academieleden werd gestuurd, was ondertekend door Planck. In de brief
spoorde hij diegenen op wie het ministerieel besluit van toepassing was aan om
hun lidmaatschap bij hem op te zeggen. Planck stelde:
‘Die Dürchführung vorstehender Bestimmungen legt mir die Pflicht auf, an Sie,
wie an alle Reichsangehörigen ordentlichen, auswärtigen, korrespondierenden
und Ehrenmitglieder der Akademie in gleicher Weise die Anfrage zu richten, ob
und inwieweit diese Bestimmung auf Sie Anwendung findet, und Sie zu bitten,
gegebenenfalls mir Ihre Entschliessung mitzuteilen.’306
Kort daarop werd door het Reichserziehungsministerium een nieuwe Akademie­
leitung geïnstalleerd, die uit louter activistische nationaal-socialisten bestond.307
De gevolgen waren onmiskenbaar: de academie was eerst ‘geariseerd’ en vervolgens
werd het leidersbeginsel ingevoerd. De natuurkundige P. Nötzoldt en de historicus
P. Walther hebben er in 2004 op gewezen dat deze relatief late ‘Gleichschaltung’
niet uitgelegd kan worden als het gevolg van politiek verzet. Ze beschouwen het als
een consequentie van het gegeven dat de academie laat op de agenda van politici
kwam te staan; de academie bevond zich in de periferie van de Duitse academische
wereld.308
De oprichting van de Deutsche Akademie der Luftfahrtforschung, waarvan
Debye in juli 1937 Ausschuss-lid werd, vond plaats in een periode dat in Duitsland
de herbewapening, in het bijzonder die van de Luftwaffe, in volle gang was.309
De nationaal-socialistische machtsovername was binnen de gemeenschap van
Luftfahrtforscher goed ontvangen. In 1933 werd het Reichsluftfahrtministerium
opgericht, met Erhard Milch als Staatssekretär en Adolf Baeumker als ‘Leiter der
Forschungsabteilung’. Het vakgebied kon vanaf dat moment op grote financiële
staatssteun rekenen.310 Was de luchtvaartindustrie in 1933 nog een verwaarloosbaar onderdeel van de Duitse economie geweest, in 1940 verschafte het werkgelegenheid aan eenzevende van de Duitse industriearbeiders. De opbouw van de
luchtvaartindustrie vond plaats op basis van een in 1934 op het Reichsluftfahrtministerium ontwikkeld plan waarbij de Duitse herbewapening het uitgangspunt
was. Rond de Luftwaffe ontstond het grootste industriële project van het Derde
Rijk. Dit gebeurde in nauwe samenhang met het Vierjahresplan van 1936 dat had
bepaald dat Duitsland binnen vier jaar ‘kriegsfähig’ moest zijn. Göring, zowel
Reichsminister für die Luftfahrt als Bevollmächtigter für den Vierjahresplan
belichaamde dit streven bij uitstek. Het resulteerde onder andere in het bombardement van de Spaanse stad Guernica op 26 april 1937 door de Luftwaffe.311 Krap
een jaar later, op 1 maart 1938, sprak Göring van de ‘Wiederauferstehung’ van de
Luftwaffe.312
68
Een belangrijk kenmerk van de Duitse luchtvaartindustrie ten tijde van het Derde
Rijk was de geïnstitutionaliseerde samenspraak en -werking tussen staat, industrie
en wetenschap. De Lilienthal Gesellschaft für Luftfahrtforschung, die werd opgericht op 12 juni 1936, zette in dit opzicht de toon. De organisatie kende een driekoppig ‘Präsidium’: de ‘Luftfahrtforscher’ Adolf Baeumker, de natuurkundige Ludwig
Prandtl, en de industrieel Carl Bosch.313 De door de Lilienthal Gesellschaft georganiseerde conferenties golden in de periode 1936-1938 als de hoogtepunten van het
Duitse natuurwetenschappelijke leven, onder andere omdat er veel buitenlandse
wetenschappers aan deelnamen. Het streven de banden tussen de industrie en de
wetenschap te verstevigen, was overigens lang niet altijd succesvol: Krupp hield
bijvoorbeeld langdurig de boot af.314 Op 24 juli 1936 werd vervolgens de Deutsche
Akademie der Luftfahrtforschung opgericht met Göring als Präsident, Erhard
Milch als Vizepräsident en Adolf Baeumker als Kanzler. Het moest een academie
worden die wat opzet betreft vergelijkbaar was met de traditionele geleerdenacademies. Met zijn academie meende Göring de concurrentie aan te kunnen gaan met
de Preussische Akademie en in de voetsporen te treden van de keurvorsten die deze
hadden opgericht.315 Het was dan ook niet zonder betekenis dat de tweede bijeenkomst van de Deutsche Akademie der Luftfahrtforschung van 12 november 1937
plaatsvond in het gebouw van de Preussische Akademie (Unter den Linden 8).316
Naar aanleiding van de oprichting van de Akademie der Luftfahrtforschung stelde
Präsident Göring op 1 maart 1938:
‘Durch die Bildung der Deutschen Akademie der Luftfahrtforschung, die durch
den Führer vor nunmehr anderthalb Jahren verfügt wurde, soll das Führertum
unserer gesammten Luftfahrtwissenschaft und -technik gemeinsam mit dem
Führertum der Luftwaffe zu geistiger Gemeinschaftsarbeit an den weitreichenden Problemen der Bezwingung des Luftmeeres zusammengefügt werden.’ 317
De academie zou zich volgens Göring met fundamentele wetenschappelijke
kwesties moeten bezig houden. Hij sprak daarbij van een ‘nationale Aufgabe’ maar
merkte tegelijkertijd ook op dat ‘internationale Zusammenarbeit ein wesentliches
Merkmal unserer Kultur’ is.318 Gezien de nagestreefde internationale samenwerking werden op publieke bijeenkomsten onderwerpen met een militaire relevantie
bewust vermeden. Dit impliceerde echter niet, zo stelde de historicus Trischler
in 1992, dat deze academie een ‘Insel der Wissenschaftsfreiheit in einem Meer
hektischer Zweckforschung’ is geweest.319 Niet alleen vanwege de nationale belangen die zwaar meewogen, maar ook vanwege een Ausschuß-bijeenkomst op
8 april 1938 waarin werd besloten zich voortaan meer op militaire techniek te
richten.320 De academie is om die reden in 2001 door de historicus Karachalios een
forum genoemd voor debat over ‘technological innovations in modern warfare’.321
69
In september 1936 ontving Debye een uitnodiging van Baeumker om deel te
nemen aan een verkennende bijeenkomst van de Lilienthal Gesellschaft für
Luftfahrtforschung. De organisatie en zijn doelstellingen werden op dat moment
als volgt omschreven:
‘Die Gesellschaft vereint namhafte Gelehrte, Ingenieure, Angehörige der
Luftwaffe, des Luftverkehrs und vieler anderer Stellen mit der Aufgabe, durch
Gemeinschaftsarbeiten die Fortschritte unserer Forschung und damit auch der
Gesamttechnik der Luftfahrt zu fördern’.322
Debye antwoordde daarop: ‘Ich werde gern daran teilnehmen’.323 In hetzelfde jaar
werd ook besproken of Debye ‘ordentliches Mitglied’ zou kunnen worden van
de Deutsche Akademie der Luftfahrtforschung. Hij gold op dat moment als een
vertegenwoordiger van de natuurwetenschappen en van een ‘Forschungsinstitut’.
Dit resulteerde in april 1937 in een benoeming.324 Uiteindelijk werd Debye echter
ook lid van de Ausschuss van de academie, samen met Milch, Baeumker, Georgii,
Prandtl, Seewald en Zenneck. 325 De notulen van deze Ausschuss geven een blik
achter de schermen van de wetenschappelijkheid en het internationalisme die
officieel werden uitgedragen. Tijdens de bijeenkomst van juli 1937, waarbij ook
Debye aanwezig was, werd ondermeer beklemtoond dat de ‘Luftwaffenforschung’
gestimuleerd moest worden. Tot op dat moment was deze tak van onderzoek uitsluitend in handen van industriële ondernemingen. Ook werd gesproken over de
procedures betreffende het aanstellen van buitenlandse leden. Het werd van belang
geacht ‘neben wissenschaftlicher Eignung die Einstellung der zu Ernennenden zum
neuen Staat in vorsichtiger Weise festzustellen.’326 Op de bijeenkomst van april
1938, waarbij Debye wederom aanwezig was, werd geconstateerd dat het vooralsnog ontbrak aan een ‘Grundsätzliches Thema aus dem Waffengebiet’; dit zou in de
periode 1938-1939 moeten veranderen.327 Dergelijke vergaderingen, waar de grote
lijnen van de academie werden uitgezet, waren intensieve bijeenkomsten. De dag
na de vergadering van april 1938 schreef Debye aan K.T. Fischer, die hem had gevraagd als spreker voor een bijeenkomst van de NS-Lehrerbund’, dat hij ‘gestern im
Luftfahrtministerium den ganzen Tag beschäftigt war’.328
Debye was echter ook via praktische zaken met de academie verbonden. Hij
werd in juni 1939 ‘Gutachter’ voor de publicaties van de academie.329 Bovendien
hield hij er lezingen. Zo kregen de ‘Ordentliche Mitglieder’ in januari 1938 een uitnodiging voor een Wissenschaftssitzung waar Debye een voordracht zou houden
over ’Die tiefsten heute erreichbaren Temperaturen’. Het ging hier weliswaar om
fundamenteel onderzoek, maar het oorlogsrelevante technisch onderzoek was
alom aanwezig. Tegelijkertijd met Debyes lezing werden namelijk twee andere
lezingen aangekondigd: ‘Die Flugabwehrartillerie’ en ‘Gedanken über Technik
und Taktik in der Luftkriegsführung’.330 De voordrachten werden doorgaans ook
70
door de academie gepubliceerd. ‘Heft 9’ van de academie bevatte bijvoorbeeld een
verslag van de bijeenkomst van 10 en 11 mei 1939 die was gewijd aan ‘Physikalische
und chemische Vorgänge bei der Verbrennung im Motor’; Debye en Giovanni B.
Bonino zaten de middagsessie van 10 mei voor.331 Van Debyes hand verschenen bij
de academie uiteindelijk twee publicaties; hij nam deze overigens niet op in zijn
Collected Papers van 1954.332
71
De Deutsche Physikalische Gesellschaft
De verkiezing tot voorzitter van de Deutsche Physikalische Gesellschaft in september 1937 zou voor Debye ingrijpende gevolgen hebben; via deze bestuurlijke positie
raakte hij direct en persoonlijk betrokken bij de binnenlandse politieke ontwikkelingen. Toch werd zijn afgescheiden mentale wereld van bovenmaatschappelijk
fundamenteel natuurkundig onderzoek daardoor niet aan het wankelen gebracht.
De Deutsche Physikalische Gesellschaft zu Berlin was opgericht in 1845 als een
vereniging voor natuurkundigen werkzaam in de Pruissische hoofdstad. In 1899
kreeg de organisatie de naam Deutsche Physikalische Gesellschaft; ze werd op
dat moment een vereniging die in het gehele Duitse Keizerrijk actief was.333 De
beroepsvereniging was een middelgrote organisatie: in de jaren dertig kende zij
ruim 1300 leden.334 Er werden tijdschriften uitgegeven, regionale bijeenkomsten
georganiseerd en er was jaarlijks een nationale vergadering, de ’Physikertagung’.335
Sinds 1929 werd er bovendien ieder jaar een hoge onderscheiding uitgereikt: de
Max Planck-medaille. De eerste keer viel deze eer toe aan Planck zelf. Het jaar
daarop reikte Planck de naar hemzelf genoemde medaille uit aan Einstein.336 De
Deutsche Physikalische Gesellschaft werd geleid door een bestuur met een voorzitter die deze post voor twee jaar bezette. Tijdens de nationaal-socialistische machts­
overname was Von Laue voorzitter. In september 1933 werd hij in deze functie
opgevolgd door Karl Mey, de directeur van Osram. Dit gebeurde tijdens de jaarvergadering te Würzburg. Op deze bijeenkomst deed zich ook een confrontatie voor
met Stark, die tevergeefs een gooi naar de voorzittersfunctie deed. Stark hield in
dat kader de rede ‘Organisation der physikalischen Forschung’337 In de daarop volgende jaren is er vanuit de Deutsche Physikalische Gesellschaft geen nadrukkelijke
strijd gevoerd tegen de Deutsche Physik, ook omdat men probeerde confrontaties met het regime te voorkomen.338 In 1935 werd Mey opgevolgd door Jonathan
Zenneck; Debye werd benoemd in 1937. Dit gebeurde op 22 september dat jaar
tijdens de ‘13. Physikertagung’ te Bad Kreuznach. Debye zelf was niet aanwezig,
maar had zich vooraf – na door Zenneck gevraagd te zijn – bereid verklaard het
voorzitterschap over te nemen.339 Het bestuur bestond naast Debye uit Zenneck als
plaatsvervangend voorzitter, W. Schottky als penningmeester en W. Grotrian als
secretaris.340
De voorzitters die de Deutsche Physikalische Gesellschaft in de jaren volgend
op 1933 koos, waren geen Nsdap-lid. Dit nam niet weg dat de jaarlijkse bijeenkomsten van start gingen met een openingsrede waarin uiting werd gegeven aan
loyaliteit jegens Hitler.341 In 1933 was de beroepsvereniging vrijwel direct na de
machtsovername geconfronteerd met het door de staat gelegitimeerde antisemitisme en de gevolgen daarvan. In juni 1933 ontving Von Laue van Einstein het
verzoek hem van de ledenlijst te schrappen, wat – anders dan bij de Preussische
Akademie – in stilte gebeurde. Von Laue schreef Einstein naar aanleiding van diens
72
verzoek te hopen dat in de nabije toekomst de Deutsche Physikalische Gesellschaft
weer een verbinding met hem zou kunnen aangaan.342 Op de Physikertagung van
dat jaar te Würzberg hield Von Laue daarop een lezing over Galileo Galilei en de
inquisitie. Door de aanwezigen werd dit opgevat als een protest tegen het vertrek
van Einstein.343
Met betrekking tot de ‘arisering’ van de Gesellschaft in de tweede helft van de
jaren dertig bestaan er verschillende interpretaties. Er zijn historici die beklemtonen
dat de joden pas in december 1938 werden uitgesloten. In tegenstelling tot andere
wetenschappelijke beroepsorganisaties zou dit gebeurd zijn nadat de organisatie
daartoe was gedwongen. Enerzijds was er druk van een groep jonge en fanatiek
nationaal-socialistische leden als Herbert Stuart, Wilhelm Orthmann, Wilhelm
Schütz en Georg Stetter. Anderzijds was er het Reichserziehungsministerium dat
op radicale maatregelen aandrong. De Duitse wetenschapshistoricus Hoffmann
typeerde de periode van 1933 tot eind 1938 daarom als relatief autonoom.344
Sprekend van ‘die Legende vom Ausschluß’ is echter ook opgemerkt dat 1938
niet als hét keerpunt beschouwd zou moeten worden. Het aantal joodse leden was
reeds voor 1938 sterk afgenomen; joodse leden werden bovendien steeds minder
opgevoerd als referent in de Physikalische Blätter.345 Nieuwe inzichten zijn ook
ontstaan door de vergelijking met andere wetenschappelijke beroepsverenigingen. Bij de twee chemische verenigingen die Duitsland rijk was – de Deutsche
Chemische Gesellschaft en de Verein Deutscher Chemiker – werden al in 1933
anti-joodse maatregelen genomen. De historicus Hoffmann spreekt in dit kader
van een ‘Selbstgleichschaltung’.346 Beide organisaties maakten bovendien als
‘selbstständiger Arbeitskreis’ deel uit van de overkoepelende Nationalsozialistische
Bund Deutscher Technik. Volgens de historicus Jaenicke bleef de Deutsche
Physikalische Gesellschaft dit laatste vooral bespaard vanwege de goede contacten
die met het Reichserziehungsministerium werden onderhouden. Bovendien werd
de natuurkunde – in tegenstelling tot de chemie – door de nationaal-socialistische
machthebbers als relatief onbelangrijk beschouwd. Dit zou pas in 1938 veranderen
nadat te Berlijn-Dahlem in het Kaiser-Wilhelm-Institut für Chemie door Otto
Hahn en Fritz Strassmann – mede op basis van een idee van de vlak daarvoor geëmigreerde Lise Meitner – de kernsplitsing was ontdekt.347
Debye was in 1913 lid geworden van de Deutsche Physikalische Gesellschaft. In
zijn periode in Leipzig was hij bovendien actief in het bestuur van de lokale afdeling:
de Gauverein Thüringen-Sachsen-Schlesien. Zijn DPG-voorzitterschap nam Debye
serieus. In september 1938 sloeg hij een uitnodiging van Niels Bohr om hem in
Kopenhagen te bezoeken af onder verwijzing naar niet verder toegelichte bestuurlijke problemen. Zichzelf omschrijvend als ‘Physiker der an seine Kollegen denkt’,
antwoordde hij Bohr: ‘Unter diesen Umständen inbesonderes, da ich erster
Vorsitzender der Gesellschaft bin, muss ich in der Nähe sein und bei den Gesprächen,
die für den Anfang Oktober erwartet werden, zugegen sein.’348 Als DPG-voorzitter
73
was Debye in die periode betrokken bij diverse bestuurlijke activiteiten, zoals de
voorbereiding van de 14e Physikertagung van 1938 te Baden-Baden. Op deze jaarvergadering heeft hij echter geen openingstoespraak gehouden; hij had zich door
Karl Mey laten vervangen. De 15e Physikertagung van september 1939 te Marienbad
kon als gevolg van het uitbreken van de oorlog geen doorgang vinden.349 Tijdens
zijn voorzitterschap werd Debye ook met verschillende thema’s geconfronteerd die
een politiek karakter hadden. Zo was er de ministeriële druk om de statuten te veranderen conform de nationaal-socialistische richtlijnen. Het impliceerde de ‘arisering’ van de beroepsvereniging en de invoering van het Führerprincipe.350 Daarnaast
vereiste het selecteren van kandidaten voor de Max Planck-Medaille in deze periode de nodige politieke behendigheid. De medaille was in 1933 nog toegekend aan
Heisenberg, maar sindsdien had er enkele jaren geen uitreiking meer plaats gevonden. In 1937 werd de medaille verleend aan Erwin Schrödinger. Er klonken toen enkele protesten van radicale nazi’s omdat Schrödinger Duitsland in 1933 om principiële redenen had verlaten. Het ministerie had echter zijn goedkeuring al verleend
en daardoor konden de critici genegeerd worden. In 1938 – ten tijde van Debyes
voorzitterschap – waren de Fransman Louis V.P.R. De Broglie en de Italiaan Enrico
Fermi als kandidaten geselecteerd. Ook dit voorstel stuitte al snel op politieke tegenstand, nu ook bij het ministerie.351 Op het ministerie voelde men er weinig voor
om ’Gold ins Ausland’ te sturen; men zag de persberichten al voor zich.352 Maar uiteindelijk werd, gezien de Italiaans-Duitse vriendschap, de voorkeur uitgesproken
voor Fermi. Nadat via het Auswärtige Amt duidelijk was geworden dat Fermi met
een joodse vrouw getrouwd was, doemde er een nieuw probleem op.353 Toen definitief vaststond dat het ministerie daarom geen toestemming gaf om de medaille
aan Fermi uit te reiken, besloot het DPG-bestuur af te zien van het oorspronkelijke
plan en alleen De Broglie uit te nodigen.354 Uit de gang van zaken blijkt duidelijk hoe
Debye, die de onderhandelingen met Dames van het Reichserziehungsministerium
voerde, confrontaties met zijn politiek-ambtelijke superieuren uit de weg ging. Dit
nam niet weg dat de manifestatie zelf uiteindelijk wel een expliciet internationalistisch karakter had. In Het Vaderland van 27 april 1938 stond vermeld dat Planck,
die de medaille uitreikte, de hoop had uitgesproken dat Duitsland en Frankrijk ’den
weg tot elkander zouden vinden, voor het te laat was’, waarop een langdurig applaus was gevolgd. De Franse gezant, die de verhinderde De Broglie vertegenwoordigde, stelde vervolgens onder andere dat: ’(...) een land, dat een zoo groote onderscheiding aan den zoon van een ander land toekent, daarmee in hooge mate ook
zichzelf eert (...). Wetenschap beteekende solidariteit en in dien geest vatte hij ook
de taak der diplomatie op’.355
In 1938 probeerde de nationaal-socialistische staat de joodse burgers nog sterker dan voorheen uit het economische en maatschappelijke leven terug te dringen;
van wetenschappelijke organisaties werd verwacht dat zij uit eigener beweging in
deze ontwikkeling mee zouden gaan. Het Reichserziehungsministerium startte een
74
offensief om niet alleen bij de universiteiten, maar ook bij andersoortige wetenschappelijke instellingen – zoals academies en onderzoeksinstituten – een totale
gelijkschakeling te bewerkstelligen. Door de pogrom van de nacht van 9 op 10
november 1938 – ook bekend als de Reichskristallnacht – werd dit streven extra
op scherp gezet. Debye kreeg bijvoorbeeld op 14 november van de rector van de
Friedrich-Wilhelms-Universität een brief met de mededeling dat er bij universitaire
colloquia voortaan ’auf das Schärfste’ opgetreden moest worden als bleek dat deze
door joden werden bijgewoond.356 Debye heeft vervolgens aan dergelijk ‘ariserings’-beleid uitvoering gegeven door op 9 december 1938 een brief te sturen aan
de Duitse leden van de Deutsche Physikalische Gesellschaft. Onder verwijzing
naar niet nader gedefinieerde ‘zwingenden obwaltenden Umständen’ en met de
vermelding met instemming van het bestuur te handelen, riep hij de in Duitsland
woonachtige leden van de vereniging op bij hem hun lidmaatschap op te zeggen in
het geval dat zij volgens de Neurenberger wetgeving joods waren. De oproep bevatte de volgende tekst:
‘An die deutschen Mitglieder der Deutschen Physikalischen Gesellschaft.
Unter den zwingenden obwaltenden Umständen kann die Mitgliedschaft von
reichsdeutschen Juden im Sinne der Nürnberger Gesetze in der Deutschen
Physikalischen Gesellschaft nicht mehr aufrecht erhalten werden.
Im Einverständnis mit dem Vorstand fordere ich daher alle Mitglieder, welche
unter diese Bestimmung fallen, auf, mir ihren Austritt aus der Gesellschaft
mitzuteilen.
Heil Hitler! P. Debye Vorsitzender.’357
In reactie op de brief kwamen er enkele opzeggingen binnen: Richard Gans, Emil
Cohn, Georg Jaffe, Walter Kaufmann en Franz Boas. Het handjevol overgebleven
Duits-joodse leden werd waarschijnlijk stilzwijgend van de ledenlijst geschrapt.358
De exacte toedracht en de precieze getallen zijn niet bekend.359 De twee reeds
overleden joodse ereleden bleven gehandhaafd terwijl ook de contacten met de
geëmigreerde joden werden gecontinueerd. De historicus Hoffmann spreekt
daarom van het handhaven van ‘Restautonomie’.360
Naar de precieze gang van zaken in deze is divers onderzoek verricht. Waar het
gaat om de herkomst en vorm van de op de Deutsche Physikalische Gesellschaft
uitgevoerde druk zijn er twee dominante interpretaties te onderscheiden. Deze
weerspiegelen bij uitstek het wetenschappelijke debat over de aard en werking van
het Derde Rijk. Enerzijds is er op basis van het totalitarisme-model benadrukt dat
dwang van bovenaf als het essentiële kenmerk van het nazi-regime beschouwd
75
moet worden. Anderzijds is beklemtoond dat het Derde Rijk juist werd gekenmerkt door een ‘Führerchaos’ die in de praktijk alle ruimte liet voor eigen initiatief
‘in de geest’ van de Führer; dergelijke initiatieven werden daardoor zelfs gestimuleerd.361 De historici Hoffmann en Walker stellen in hun studies over de Deutsche
Physikalische Gesellschaft dat het ministerie ‘explizit’ heeft opgeroepen iets aan
de ‘Arier-Frage’ te doen. Debye zou met zijn brief ‘die ministerielle Anweisung
formal umgesetzt’ hebben. Zij merken daarbij op dat dit gebeurde zonder enthousiasme of enige vorm van publieke stellingname.362 Andere historici leggen meer
nadruk op interne initiatieven binnen de Deutsche Physikalische Gesellschaft. De
historicus Beyler spreekt over de brief als Debyes reactie op het onbehagen van
sommige leden over de continuering van het lidmaatschap van joden, waarbij hij
ook wijst op ministeriële druk.363 Hentschel refereert zelfs niet aan ministeriële
druk; wel verwijst hij naar een niet bewaard gebleven brief van de leden Stuart en
Orthmann.364 De voorstelling van zaken waarin aan druk vanuit de vereniging zelf
de meeste waarde wordt gehecht, sluit aan op de notulen van de bestuurbijeenkomst van de Physikalische Gesellschaft in Berlijn van 14 december 1938, een vergadering waarbij ook Debye aanwezig was:
’Der Vorsitzende (Ramsauer M.E.) berichtet über die bisherigen Entwicklung
der Nichtarier-Frage in der Deutschen Physikalischen Gesellschaft. Nach
dem durch ein Schreiben der Hrn. Stuart und Orthmann gegebenen Anstoss
hat der Vorsitzende der Deutschen Physikalischen Gesellschaft Hr. Debye
nach persönlicher Fühlungnahme mit einigen Herren des Vorstandes und
schriftlicher Befragung sämtlicher Mitglieder des Vorstanden des Deutschen
Physikalischen Gesellschaft ein schreiben an allen Deutschen Mitglieder der
Deutschen Physikalischen Gesellschaft gerichtet, durch das Juden im Sinne
der Nürnberger Gesetze zum Austritt aus der Gesellschaft aufgefordert
werden. Als zweiter Schritt soll eine Änderung der Statuten der Gesellschaft
durchgeführt werden. Dieselbe soll nach ihrer Ausarbeitung dem Ministeriums
zur Genehmigung und einer ausserordentlichen Geschäftsversammlung zur
Beschussfassung vorgelegt werden.’365
De interpretatie dat Debye door het Reichserziehungsministerium expliciet gedwongen was de ’Austritt’-brief te schrijven wordt door deze notulen tegengesproken
en is om drie aanvullende redenen niet aannemelijk. Ten eerste verwijst Debye in
zijn brief zelf niet naar een ministerieel besluit of ministeriële druk. Ten tweede had
bestuurslid en penningmeester Schottky, in reactie op Debyes eerste, op 2 december
1938 aan de bestuursleden rondgestuurde versie van de brief, voorgesteld of het niet
zin had toch nog eens over de zaak contact op te nemen met het ministerie. Hij
meende dat het gevaar bestond dat veel buitenlandse leden hun lidmaatschap zouden opzeggen, wat tot verlies van inkomsten zou leiden.366 Ten derde zou Debye in
76
zijn correspondentie van februari en maart 1939 met Dames, zijn contactpersoon op
het Reichserziehungsministerium, bekend maken dat hij beoogde de DPG-statuten
te wijzigen; hij vroeg in dat kader om richtlijnen. Dames begon zijn reactie met de
opmerking: ‘Eine sofortige Bereinigung der Judenfrage innerhalb der Physikalischen
Gesellschaft würde von hier aus sehr begrüßt werden.’367 In zijn antwoordbrief reageerde Debye als volgt: ‘Ich darf vielleicht hinzufügen, daß infolge einer Sonderaktion,
die Ende vorigen Jahres durchgeführt wurde, keine in Deutschland wohnenden
Juden mehr der Physikalischen Gesellschaft angehören’.368
De afwezigheid van een aanwijsbaar opdrachtmoment, neemt uiteraard niet
weg dat het nemen van antisemitische maatregelen voor bestuurders als Debye
zich aandiende als een onderdeel van een onstuitbaar en onontkoombaar proces
met een eigen interne logica. Reeds in september 1938 circuleerde onder welingelichte wetenschappers het gerucht dat het Reichserziehungsministerium van plan
was de wetenschappelijke beroepsverenigingen ‘gelijk te schakelen’.369 Zo schreef
Von Laue in oktober 1938 aan Meitner: ‘Die deutsche physikalische Gesellschaft
und ihre technische Schwester-Gesellschaft werden nun wohl auch bald “gleichgeschaltet”’.370 Van betekenis was in deze context vooral de ‘Akademie-Erlass’ van 15
november 1938 dat zich specifiek richtte op de academies; het gaf de indruk dat ook
door de beroepsverenigingen, die nog niet ’geariseerd’ waren binnen afzienbare tijd
maatregelen met betrekking tot de ’Judenfrage’ genomen zouden moeten worden.
Bij de Deutsche Mathematiker Vereinigung (DMV) werd besloten niet op een speciale verordening te wachten en het heft in eigen hand te nemen; de leden die het
betrof ontvingen daarom in juli 1939 een brief waarin hen werd medegedeeld dat zij
geen lid meer konden zijn van de wiskundige beroepsvereniging. De historicus
V.R. Remmert spreekt in dit kader van het naar de nationaal-socialistische doelen
’zuarbeiten’.371 Debye was al ruim een half jaar eerder – 9 december 1938 – in beweging gekomen. Bij zijn formulering had hij zich duidelijk laten inspireren door de
brief die Planck 1 december 1938 had gestuurd aan de leden van de Preussische
Akademie. In die brief had Planck de leden op wie de ’Akademie-Erlass’ van toepassing was, verzocht bij hem hun lidmaatschap op te zeggen.372 Debye zette met zijn
gekozen formuleringen, in aansluiting op het voorbeeld van Planck, in zekere zin
de toon: de Deutsche Gesellschaft für technische Physik en de Deutsche BunsenGesellschaft stuurden op respectievelijk 15 en 17 december 1938 brieven aan hun
leden die grotendeels overeenkwamen met die van de Deutsche Physikalische
Gesellschaft.373
Door zelf het initiatief naar zich toe te trekken, had Debye er voor gezorgd dat de
autonomie van de vereniging relatief onaangetast bleef. Anders gezegd: het initiatief
nemen, zelfs als het ging over de uitsluiting van joodse leden, betekende het initiatief houden. Debye had vanuit zijn eigen perspectief beschouwd, er voor kunnen
zorgen dat de ‘arisering’ zich op relatief beschaafde wijze voltrok; de historici Walker
en Hoffmann noemden de gang van zaken nog in 2004 ‘relatively gentle and res77
pectful’.374 Voor degenen die de maatregel betrof zal deze vormkwestie hoogstens
een schrale troost zijn geweest. Debye was zich er dan ook bewust van dat zijn
handelswijze zijn reputatie bij degenen op wie de maatregel betrekking had, of degenen die zich met deze groep engageerden, geen goed zou doen. In oktober 1938
had Hopf, de joodse natuurkundige en leerling van Sommerfeld, nog aan Debye
geschreven: ‘(...) solange ich Mitglied bin und jährlich so und so viel Mark zahle,
habe ich das Recht, wie jedes Mitglied behandeld zu werden (...)’. De aanleiding
van dit schrijven was de aanstaande DPG-viering van de zeventigste verjaardag van
Sommerfeld waarvoor Hopf geen uitnodiging had ontvangen.375 Debye was bovendien ontstemd toen hem bleek dat er ook een exemplaar van de ‘Austritts’-brief was
gestuurd aan Lise Meitner. Na de zogenoemde ‘Anschluß’ van Oostenrijk van 12
maart 1938 was Duitsland voor haar als Oostenrijkse jodin niet meer veilig gebleken;
op 13 juli 1938 was zij, mede dankzij de bemiddeling van Debye, via Nederland en
Denemarken naar Zweden gevlucht.376
Bij zijn naaste medewerkers bij de Deutsche Physikalische Gesellschaft verwierf
Debye met de maatregel echter respect. Door de brief verloor de statuutswijziging
waarop het ministerie zinspeelde die naast de arisering ook de invoering van het
Führerprinzip zou betekenen, tijdelijk zijn urgentie. Een radicale invoering van
dit beginsel zou de vereniging – nog veel meer dan de arisering – op zijn grondvesten hebben doen schudden. Het had zelfs kunnen betekenen dat de voorzitter van de vereniging voortaan door het ministerie werd benoemd, waardoor de
traditionele hiërarchische en loyaliteitsnetwerken binnen de vereniging op hun
kop gezet hadden kunnen worden. Nog in augustus 1940 schreef Von Laue aan
zijn in de Verenigde Staten woonachtige zoon Theo, verwijzend naar het optreden
van Debye: ‘Es ist merkwürdig genug, dass wir die alten Statuten solange behalten
konnten.’377 Met de brief had Debye zich als Nederlander, met zijn bijna diplomatieke status van internationaal wetenschapper, formeel gezien gemengd in een
binnenlands politiek proces. Wat voor zijn Duitse collega’s gold, gold daarbij niet
voor hem: aan Duitse staatsburgers verschafte de staat, die antisemitisch beleid
een legale status had gegeven, in zekere zin een alibi bij de uitvoering ervan. Zijn
buitenstaanderspositie, die hem vanuit Duits perspectief beschouwd ook kwetsbaar maakte, werd door de brief geneutraliseerd: via de maatregel bekrachtigde
Debye zijn solidariteit met zijn Duitse netwerk en daarmee ook zijn eigen positie.
Dat hij zichzelf, in ieder geval in de ogen van zijn niet-Duitse en joodse collega’s, in
diskrediet had gebracht, kon worden opgevat als een persoonlijk offer voor de wetenschappelijke ‘vrijheid’ van zijn Duitse collega’s.378 Desondanks kon de radicale
factie binnen de Deutsche Physikalische Gesellschaft voor Debyes optreden maar
weinig waardering opbrengen. De steen des aanstoots was de beleefde formulering van de brief die het initiatief bij de leden legde en daarmee het Führerprinzip
tartte. Er werd dan ook kritiek geuit tijdens de bestuursvergadering van de
Physikalische Gesellschaft zu Berlin van 14 december 1938. Orthmann wees erop
78
dat de brief zo geformuleerd was dat deze aanleiding kon geven tot misverstanden. Debye nam daarop de verantwoordelijkheid voor de gekozen formulering en
verzocht daarop: ‘(...) diesen Satz so zu verstehen, wie er gemeint sei (...)’.379 Enkele
dagen later beschreef Von Laue in een brief aan Meitner het incident. Debye zou
gezegd hebben: ‘Das ist mir Wurst’.380
Door de wijze waarop Debye in de loop van 1939 de wijziging van DPG-statuten
aanpakte, zou hij wederom het mikpunt van kritiek worden. Op de vergadering van
14 december 1938 had Debye deze statuutswijzigingen al aangekondigd en bovendien vermeld dat de nieuwe statuten door het ministerie en de vereniging goedgekeurd zouden moeten worden.381 Op de bestuursvergadering van 2 maart 1939
werd besloten voorlopig nog niet zelf het initiatief te nemen aangezien het ontbrak
aan richtlijnen. In afwachting van duidelijker informatie werd een ‘Kommission
zur Vorbereitung von Satzungsänderungen’ opgericht. De leden waren: Debye,
Grotrian, Laue, Schottky en Stuart.382 Debye fungeerde in deze periode als contactpersoon met het ministerie en uit de bewaard gebleven stukken blijkt dat hij
de ministeriële bureaucratie met formalisme bespeelde en daardoor het implementatieproces van de statuutswijziging wist te vertragen. Een kernprobleem,
met een belangrijke praktisch-financiële dimensie, was welke status buitenlandse
leden in de toekomst zouden kunnen krijgen.383 In een brief aan Dames, zijn contactpersoon op het ministerie, van 18 februari 1939 had Debye voor het eerst om
richtlijnen met betrekking tot de statuutswijziging gevraagd. Nadat Dames twee
weken later de aanwijzingen voor de Duitse academies had gestuurd, antwoordde
Debye op 11 maart een commissie in het leven geroepen te hebben en ‘die entgültigen Richtlinien des Ministeriums’ af te wachten.384 Op Debyes dralen reageerde
commissielid Stuart geïrriteerd. Hij was al onder voorbehoud lid geworden van de
commissie omdat hij van mening was dat de DPG vroeg of laat geheel ‘umorganisiert’
zou moeten worden, zoals dat ook bij de Deutsche Chemische Gesellschaft was gebeurd.385 Aan het Oostenrijkse bestuurslid G. Stetter schreef hij duidelijke taal;
‘So sehr ich Debye als Wissenschaftler schätze, umso mehr habe ich Bedenken
je länger ich mir das ansehe, ihn als Vorsitzenden der Gesellschaft zu wissen.
(…) Eigentlich ist es eine Schande, daß wir uns mit solchen Bagatellen und diesen Bürgerleuten herumschlagen müssen, während unser Führer Geschichte
macht und uns eine große Aufgabe nach der andern zeigt.’386
Stuart werd in zijn ageren door andere DPG-leden gesteund. In april 1939 ontving
hij van het DPG-bestuurslid W. Schültz een brief waarin onder andere over Debye
werd gesteld:
‘Die Behandlung der Judenfrage durch die D.P.G. zeigte jedoch, dass für die
politischen Fragen ihm (Debye, M.E.), wie nicht anders zu erwarten, das erfor79
derliche Verständnis fehlt. Ich habe mich damals vergeblich bemüht, eine eindeutige Stellungnahme des Vorsitzenden und damit eine endgültige Lösung des
problems herbeizuführen.’387
Uiteindelijk wist het ministerie het proces in augustus weer op gang te krijgen.
De hoge ministeriële ambtenaar Wacker had op 25 maart 1939 laten weten dat de
ontwerp-statuten ter goedkeuring aan het ministerie voorgelegd zouden moeten
worden.388 Eind juni dat jaar werd er vervolgens naar de stand van zaken geïnformeerd. Debye liet daarop weten nog steeds de door Dames mondeling toegezegde
richtlijnen af te wachten en herhaalde, doelend op de joodse leden uit Duitsland, dat
de ’nichtarische Mitglieder’ reeds door een ’Sonderaktion’ uitgetreden waren.389
Dit resulteerde begin augustus in een brief van Dames, die, net teruggekeerd van
vakantie, geïrriteerd stelde dat er wel degelijk richtlijnen verzonden waren. De
verhouding tussen het ministerie en verenigingen als de Deutsche Physikalische
Gesellschaft definieerde hij op dat moment als volgt:
‘Nach den Richtlinien des Ministeriums soll eine engere Beziehung zu wissen­
schaft­lichen Gesellschaften und Vereinen nur dann gepflegt werden, wenn diese
fähig, geeignet und gewillt sind, an den laufenden Fragen der Wissenschaft mitzuarbeiten sowie für die Forderung wissenschaftlicher Zwecke von staatlicher
Seite eingesetzt werden können. Eine Voraussetzung für diese Mitarbeit ist die
Reinheit der Gesellschaften und Vereine von jüdischen oder mischblütigen
sowie jüdisch oder mischblütig versippten Mitgliedern.’390
Debye kwam nu alsnog in actie, en ook snel. Per kerende post antwoordde hij de
richtlijnen inderdaad ontvangen te hebben, maar dat dit hem ontschoten was,
ook omdat ze niet direct van toepassing waren op de Deutsche Physikalische
Gesellschaft. Door Dames’ brief was hem duidelijk geworden dat de beroepsvereniging als eerste aan zet was en hij deelde mee dat besloten was de nieuwe statuten
in die zin voor te bereiden. Het ontwerp ontving het ministerie op 19 augustus.391
Uiteindelijk zou het ministerie door het uitbreken van de oorlog pas in de zomer
van 1940 commentaar geven op het voorstel. Debye verbleef reeds vijf maanden in
de Verenigde Staten toen de nieuwe statuten tijdens de bestuursvergadering van
1 juni 1940 onder leiding van voorzitter Zenneck konden worden aangenomen.392
80
Het Duitse antisemitisme
De gang van zaken rond de schorsing van de joodse leden van de Deutsche
Physikalische Gesellschaft en de actieve rol van Debye daarbij, roept de vraag op
of Debye de maatschappelijke uitsluiting van joden op principiële gronden onderschreef. In de periode na 1933 heeft Debye er in zijn functie van wetenschapsorganisator een enkele maal blijk van gegeven deze uitsluiting te kunnen accepteren.
Hij toonde zich bovendien bereid om als redelijke bemiddelaar op te treden waar
het ging om besluiten die ten koste gingen van de positie van ‘niet-Ariërs’. In oktober 1938 tijdens de voorbereiding van de viering van de zeventigste verjaardag van
Sommerfeld, informeerde de joodse natuurkundige – en oud-leerling van
Sommerfeld – Hopf bijvoorbeeld bij Debye of er nog festiviteiten zouden plaatsvinden. Hopf schreef onder andere:
‘Sollte unter den heutigen Umständen meine Teilnahme unerwünscht sein, so
können Sie mir das natürlich ungeniert schreiben; die andere schwarzen Schafe
werden wohl sowieso nicht anwesend sein. (…) Hoffentlich geht es Ihnen und
die lieben Ihren nach Wunsch. Bei uns ist es traurig, und wird immer hoffnungsloser.’393
Het antwoord van Debye luidde:
‘Zum 70. Geburtstag Sommerfelds ist verschiedenes vorbereitet. Es erscheint
ein Annalenheft, außerdem wird eine Tagung in München stattfinden. In dem
Annalenheft sollen keine Nichtarier zu Worte kommen. Ich habe im Frühjahr,
als über diese Frage gesprochen wurde, die in den Händen Hernn Scherzer
liegt, gewisse Zweifel darüber laut werden lassen, inwiefern man Sommerfeld
eine freude machen wird, wenn nur ein Teil seiner Schüler berücksichtigt wird.
Die Meinung war aber, daß die Freude die Enttäuschung überwiegen würde.
Daraufhin habe ich einen artikel zur Verfügung gestellt, aber alles andere Herrn
Scherzer überlassen. Die Organisation der Tagung liegt in den Händen des
Gauvereins München (…). Ich nehme an, daß hier Juden ebenfalls ausgeschlossen werden. Ich fürchte Ihnen mit diesen Zeilen nicht gerade eine Freude zu
machen, aber ich halte es für das Beste, wenn Sie die nackten Tatsachen kennen.’
Debye merkte daarbij nog op te weten dat Ewald en Pauli zeer ontstemd waren over
de gang van zaken en hij stelde Hopf voor om zelf zijn gelukwensen aan Sommerfeld
te doen toekomen, ook omdat hij wist dat Sommerfeld zich daarover zeker zou
verheugen.394 Hopf reageerde daarop vol begrip op Debyes brief waarin hij onder
andere opmerkte: ‘Man kann natürlich nicht gegen den Strom schwimmen’. Hopfs
voorstel om in privé-kring iets voor Sommerfeld te organiseren werd door Debye
81
niet opgepakt. Wel deed Debye nog per brief de suggestie iets te publiceren in het
tijdschrift Physical Review, dat ook aandacht zou besteden aan Sommerfelds verjaardag.395 Dat Debye zich ondanks de terughoudendheid waarvan hij in zijn brief
aan Hopf melding maakte, voegde in de binnen de Duitse grenzen bestaande gescheiden ‘arische’ en joodse leefwerelden blijkt uit de verdere gang van zaken rond
Sommerfelds zeventigste verjaardag. In het verslag van de ‘Festsitzung des
Gauvereins Bayers anläßlich des 70. Geburtstages von Herrn A. Sommerfeld’ werd
namelijk beschreven dat Debye daar als spreker een prominente rol speelde; hij
was de eerste van de zes geselecteerde leerlingen van Sommerfeld die een persoonlijke redevoering hielden.396
Eenzelfde mechanisme kwam naar voren in Debyes antwoord op een vraag van
Prandtl in januari 1938. Prandtl had van de Parijse uitgever Hermann u. Cie het
aanbod gekregen om daar directeur te worden van een onderafdeling. Men had
hem bij dit verzoek medegedeeld dat ook Debye aan deze uitgeverij verbonden was.
Prandtl informeerde daarop naar Debyes opinie over de zaak. Deze antwoordde
dat er inderdaad een publicatie van hem bij Hermann u. Cie was verschenen, maar
dat hij verder geen nauwe banden onderhield met deze uitgever. Vervolgens raadde
hij Prandtl om die reden af een vastere samenwerking aan te gaan:
‘Gegen eine festere Bindung würde auch ich Bedenken haben. Inbesondere
auch deshalb, weil die Juden- und Emigrantenfrage natürlich mit dieser Sache
doch in verschiedenster Weise verknüpft ist.’397
Een dergelijke uitspraak laat bij uitstek zien hoe Debye de uitsluiting van de joden
in de Duitse maatschappij als gegeven accepteerde en zelfs ook deels leek te onderschrijven, om deze echter tegelijkertijd op basis van zijn uitzonderingspositie tot
op zekere hoogte te negeren. Hij had namelijk met twee joodse collegawetenschappers – Sack en Simon – bij Hermann u. Cie gepubliceerd.398 Debye besefte bovendien terdege dat Prandtl zich een dergelijke samenwerking niet kon permitteren.
Dit betekent niet dat Debye het onderscheid tussen ‘arische’ en joodse wetenschap
onderschreef; als natuurkundige bestond er voor hem alleen goede of slechte
wetenschap. Dit bleek onder andere toen hij uitgenodigd was om in mei 1939 te
Danzig voor de Deutsche Bunsen-Gesellschaft een voordracht te houden over het
lagetemperaturenonderzoek. Debye, die geen onwetenschappelijk verhaal wilde
houden, schreef aan R. Schenck, de voorzitter van de vereniging, dat hij om politieke
redenen afzag van deelname. Hij vervolgde:
‘Die besten neueren Versuche auf dem Gebiet der tiefsten Temperaturen sind
von Simon ausgeführt worden. Sie wissen, Simon ist Emigrant und in Oxford.
Nun handelt es sich nicht um eine reine wissenschaftliche Angelegenheit, sondern um eine Angelegenheit, die mehr populären Charakter hat. Deshalb ist
82
er ja auf den Vorabend als Füllung des Begrüßungsabends verlegt worden. Es
scheint mir unangebracht, gerade für Danzig und gerade für einen Vortrag, in
dem auch Vertreter der Partei und der Behörden sitzen werden, daß darin die
Verdienste eines in England weilenden Emigranten besonder hervorgehoben
werden müssen.’399
Aan W. Klemm, die werkzaam was aan de Technische Hochschule in Danzig, schreef
Debye een brief met min of meer dezelfde strekking. Hij merkte bovendien op dat
hem onlangs in een gesprek met de voorzitter van de Kälteverein, ‘begleitet von
einem andern Herrn, der offenbar darüber zu wachen hatte’, duidelijk was geworden dat verwijzingen naar Simon golden als politieke uitspraken en niet gewenst
waren.400 Klemm antwoordde nog dat er weinig partijleden verwacht werden en
dat Debye Simon toch niet al te zeer op de voorgrond hoefde te zetten, maar Debye
hield voet bij stuk. De organisatie kon, zo schreef hij, zijn afwezigheid verklaren
door zijn reis naar Sofia waar hem een eredoctoraat werd uitgereikt401
Aan de gang van zaken valt allereerst op dat Debye door Simon als een emigrant aan te duiden, kon vermijden hem een jood te noemen. Bovendien toont
Debyes redenering goed aan hoe hij de wetenschap, waarin voor het werk van
joodse wetenschappers alle ruimte was, en de maatschappij waarin joden werden
uitgesloten, tot dan toe als gescheiden werelden had kunnen beschouwen. Door
de gang van zaken rond de bijeenkomst in Danzig werd het Debye voor het eerst
duidelijk, zo blijkt tenminste uit de bewaard gebleven bronnen, dat in het Derde
Rijk uiteindelijk ook zijn eigen mentale wetenschappelijke universum werd ‘geariseerd’. Dit betekende overigens niet dat Debye het er aan ten grondslag liggend
proces van maatschappelijke segregatie ter discussie stelde. In tegendeel: door
zelfcensuur toe te passen toonde hij zich op indirecte wijze alsnog loyaal aan het
Derde Rijk.
Tegen de achtergrond van Debyes houding – als wetenschapsorganisator én
als wetenschapper – ten opzichte van het antisemitisme is het ook van belang te
reconstrueren hoe hij persoonlijk tegen joden in het algemeen en tegen joodse
collega’s in het bijzonder aankeek. Van de jongere Debye zijn drie antisemitische
opmerkingen bekend; deze werden achter de schermen gemaakt. In maart 1912
schreef Debye vanuit Zürich aan Sommerfeld over zijn aanstaande benoeming in
Utrecht, waarbij hij hem op het hart drukte om de Oostenrijkse natuurkundige
Paul Ehrenfest niet naar München te halen. Hij stelde:
‘Wenn Du nun daran denkst Dir Ehrenfest zu hohlen, so kann ich nicht
umhin einige Bedenken zu äussern. Ein Jude, wie er offenbar einer ist, vom
“Hohepriester” Typus kann doch mit seiner bestrickenden Talmudlogik einen
äusserst schädlichen Einfluss ausüben. Mancher frischer, nicht ganz fertige
Gedanke, den man sonst mit frischem Mut äussern würde, kann durch ihn nur
83
gar zu leicht im Keime erstickt werden. Und insofern finde ich den Umgang
mit ihm gefährlich.’402
De wetenschapshistoricus M. Eckert heeft in 1984 mede op basis van deze uitspraak,
waarbij een vermeende persoonlijke eigenschap wordt verklaard als een uiting
van een vermeende collectieve joodse eigenschap, geconstateerd dat er bij de
‘Sommerfeld-Schule’ latent antisemitisme voorkwam. Hij wees er daarbij ook op
dat het hierbij om antisemitisch ressentiment ging dat niet in ‘praktiserend’ antisemitisme werd omgezet.403 Het is in deze context tekenend dat Einstein in 1921 in
een brief aan Sommerfeld de studentensfeer in München omschreef als een antisemitisch-reactionair wespennest, maar hem tegelijkertijd dankte voor de steun die
hij van hem ontving.404 Uit een brief die Debye in november 1912 aan Sommerfeld
schreef, blijkt duidelijk dat bij zijn antisemitische opmerkingen carrière-frustratie
een rol van betekenis speelde en dat hij zich er bovendien terdege van bewust was
dat dergelijke opmerkingen niet salonfähig waren. In de brief, waarin Debye onder
andere de opvolging in Leiden van Lorentz door Ehrenfest besprak, betichtte hij
Einstein en Ehrenfest van vriendjespolitiek.405 Debye liet Sommerfeld daarbij
duidelijk merken dat hij zijn opvattingen in deze niet aan de grote klok hing. Debye
schreef:
‘Wenn Du nun fragst, wie es kommt, daß gerade Ehrenfest genommen wurde;
nun das habe ich gut merken können, dafür hat Einstein gesorgt und Du wirst
es vielleicht nicht glauben, aber ich bin der Meinung daß die Rassenfrage dabei,
wenn auch vielleicht mehr unbewußt mitgespielt hat, denn die ist wirklich bei
Einstein nicht von so untergeordneter Bedeutung wie du vielleicht annehmen
möchtest. Dazu hat ihm selbst schon der berühmteste Rassenzusammenhang
zu sehr genutzt, z.B. bei der von ihm lebhaft gewünschten Rückberufung
nach Zürich, wozu eine intensive Arbeit, eine feine diplomatische Arbeit, im
Bundesrat nötig war, da er sich doch um die Schaffung einer neuen Stelle handelte. Wir brauchen darum Einstein nicht im Mindesten weniger hoch zu schätzen. Aber ich möchte furchtbar gerne, daß Du die Legende “Einstein kümmere
sich nicht um solche mehr äusserliche sachen, dazu sei er zu wenig praktisch”
aufgeben möchtest. (…) Natürlich mußt Du das nun nicht falsch verstehen, ich
will Einstein durchaus nicht heruntersetzen, ich halte ihn für vollauf berechtigt
zu solchen Dingen, aber wie gesagt, die Legende muß aus der Welt, d.h. aus der
Welt zwischen Dir und mir, denn natürlich würde ich mit keinem Anderen so
über diese Dinge sprechen.’406
De derde – bewaard gebleven – antisemitische opmerking van Debye stamt uit
1921 en had evenzeer betrekking op vermeend joods nepotisme. In maart dat
jaar informeerde hoogleraar Starke uit Aken bij Debye of Hans Falkenhagen een
84
geschikte assistent zou zijn. Hij vroeg daarbij ook of Debye wist of Falkenhagen
joods was; alleen zo kon hij er op toezien dat ‘das jüdische Element hier nicht die
Oberhand gewinnt’.407 Debye antwoordde daarop: ‘Falkenhagen hat kein Tropfen
jüdischen Blut in den Adern (…)’. Om duidelijk te maken dat hij de vraag principieel juist achtte, voegde hij daar aan toe: ‘(…) ich freue mich, dass es auch einmal
eine Stelle gibt, wobei das als Vorzug angesehen wird’.408
Voor de periode na 1933 – het antisemitisme was in Duitsland inmiddels
geradicaliseerd en ‘politiek-correct’ – zijn van Debye geen vergelijkbare, op de
persoon gerichte antisemitische opmerkingen bekend. Het is nog maar de vraag
of Debye in deze jaren zijn positie had kunnen verbeteren, door publiekelijk antisemitische opmerkingen te maken. Niet alleen zou dit tot repercussies binnen
zijn internationale netwerk kunnen leiden; van zijn naaste collega’s behoorde
het merendeel niet tot de radicale factie binnen de Deutsche Physikalische
Gesellschaft, laat staat tot de Deutsche Physik-stroming waar het antisemitisme
zeer prominent was. Wellicht zag Debye voor antisemitische stellingnames geen
aanleiding meer nadat het door de staat gelegitimeerde antisemitisme een einde
had gemaakt aan het vermeende joodse nepotisme? Over de zin dan wel onzin
van de anti-joodse maatregelen, die in de eerste jaren van het Derde Rijk vooral
neerkwamen op via de wetgeving gesanctioneerde maatschappelijke segregatie
en daarop volgende achterstelling van joden, heeft hij zich evenmin publiekelijk
uitgelaten. Mogelijk dacht hij er over in termen als ‘’s lands wijs’ ’s lands eer’ of ‘de
waan van de dag’. Gezien de latente antisemitische basisconsensus die bij velen in
Duitsland heerste en gezien Debyes incidenteel getoonde bereidheid om als wetenschapsorganisator achter de schermen in deze consensus mee te gaan, moet er
rekening mee worden gehouden dat hij deze maatregelen, niet uitsluitend als een
te accepteren gegeven beschouwde. Indien noodzakelijk hanteerde hij bovendien
probleemloos het antisemitische taalgebruik van het Derde Rijk waarbij verhullende begrippen als ‘Sonderaktion’, ‘Juden- und Emigrantenfrage’ en ‘Nichtarier’
de perceptie van de realiteit kleurden. Anderzijds heeft zijn wetenschapsopvatting, waarbij hij geen onderscheid maakte tussen de ideeën van joden en nietjoden, ervoor gezorgd dat de antisemitische radicalisering die zich in het Derde
Rijk voordeed aan hem voorbij ging. Toen hij januari 1939 in de context van de
Preußische Akademie der Wissenschaften een lezing zou moeten verbinden met
‘völkisch bedeutsamen Fragen’ schreef hij de president van deze academie bijvoorbeeld:
‘Von dem, was ich mir zu sagen vorgenommen hatte, kann ich beim besten
Willen nicht behaupten, dass es im diesem Momente besonders völkisch
bedeutsam sei.’409
85
Diezelfde maand ontving hij via Bieberbach, de decaan van de Friedrich-WilhelmsUniversität het dwingende verzoek een bijdrage te leveren aan Walter Franks project
‘Geschichte der Judenfrage’. Debye liet zijn secretaresse met een zin antwoorden:
‘Herr Professor Debye beauftragte mich, Ihnen auf das Rundschreiben vom
10.1.39 mitzuteilen, daß hier keine wissenschaftlichen Arbeiten zur Judenfrage
im Entstehen oder abgeschlossen sind.’410
Als wetenschapper had Debye doorgaans goed met joodse natuurkundigen kunnen
samenwerken; voorwaarde was dat hun werk van hoge kwaliteit was en aansloot op
zijn eigen onderzoekingen. Dit gold niet alleen voor Simon, maar bijvoorbeeld ook
voor Heinrich S. Sack die tot 1933 zijn assistent was geweest aan het ‘Physikalisches
Institut’ te Leipzig. Joodse collega’s die tot migratie werden gedwongen was Debye
bereid bij te staan; binnen zijn internationale netwerk was deze steun zowel gewenst
als mogelijk. Debye heeft Sack – voor zover bekend – vooral geholpen door het
schrijven van een aanbevelingsbrief. En ook voor Lise Meitner, die tot eind 1938
werkzaam was in het Kaiser-Wilhelm-Institut für Chemie te Berlijn-Dahlem, heeft
Debye zich ingezet, ook al was de verhouding met haar minder intensief dan met
Sack.411 Debye speelde bij de vlucht van Meitner een cruciale initiërende en tevens
faciliterende rol.412 Hij fungeerde als contactpersoon met de groep Nederlandse
wetenschappers die probeerden in Nederland een wetenschappelijke aanstelling
voor haar te creëren. Het betrof hier Fokker, de Groningse natuurkundige en meteoroloog Dirk Coster en de in Leiden werkzame natuurkundige Wander J. de Haas.413
Coster, die Meitner op 13 juli 1938 bij Nieuweschans de grens over sluisde, verbleef
de daaraan voorafgaande nacht in Debyes directeursvilla te Berlijn-Dahlem. Debye
had aanvankelijk gedacht dat Meitners positie – als gevolg van de zogenaamde
‘Anschluß’ was haar status veranderd en waren de Neurenberger wetten ook op haar
van toepassing – door het gezag van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft veilig gesteld
was. Op 6 juni 1938 meende hij dan ook dat er met betrekking tot haar migratie geen
reden tot haast was. Maar tien dagen later berichtte hij aan Niels Bohr: ‘(…) daß die
Umstände sich wesentlich geändert haben.’414 Bohr bracht hiervan vervolgens Coster
en Fokker op de hoogte. Toen begin juli duidelijk werd dat op hoog politiek niveau
besloten was dat het joodse wetenschappers verboden zou worden om Duitsland
te verlaten – zij zouden Duitslands goede naam bezoedelen – was het zowel voor
Meitner als Debye zonneklaar dat de situatie uiterst urgent was geworden. Debye
stuurde daarop een brief aan Coster waarin hij hem op vriendschappelijke toon bij
hem thuis uitnodigde:
‘Als je naar Berlijn komt, dan mag ik je zeker wel vragen bij ons te logeren en
als je binnen niet al te langen tijd komt (natuurlijk indien de omstandigheden
86
nog gunstig zijn) net alsof je een S.O.S. teeken hebt ontvangen, dan zullen mijn
vrouw en ik er nog meer genoegen aan hebben.’415
Toen een reactie uitbleef stuurde hij Fokker rond de 11e juli een niet mis te
verstaan telegram: ‘VON COSTER OHNE ANTWORT AUFKLAERUNG DRINGENST
ERWUENSCHT =DEBYE++’416
Debye lijkt Meitners geslaagde vlucht, waaraan hij een cruciale bijdrage leverde,
vooral als een opgelost probleem beschouwd te hebben, waaraan hij verder geen
consequenties hoefde te verbinden. Het contact met Coster werd gecontinueerd.
De uitwisseling met Meitner, die weliswaar collegiaal maar nooit intensief was
geweest, stond sinds haar migratie op een veel lager pitje dan voordien: de enige
bewaard gebleven brief van Debye aan Meitner van na haar vlucht dateert van
november 1938. Debye zond Meitner, die ondertussen al in Zweden verbleef, verjaardagswensen. In een poging tot hartelijkheid, die vooral Debyes eigen karakter
en wetenschappelijke wereldbeeld lijkt te weerspiegelen, schreef hij haar onder
andere:
‘Ich hoffe sehr daß Sie sich inzwischen in Ihrer neuen Umgebung zurecht gefunden haben. Das sollte nicht schwer sein und damit ist dann wohl auch alles
erledigt. Denn wie ich Sie kenne werden Sie dann ganz von selber glücklich
sein, weil Sie von jenem Augenblicke an wieder ganz Ihrer Wissenschaft leben
können.’417
87
Het vertrek uit Duitsland
Debyes wetenschappelijke mentale wereld, waarin autonomie en internationalisme
de norm waren, werd door de vlucht van Meitner en het verzenden van de DPG-brief
niet aangetast; voor Debye waren het incidenten zonder directe vakinhoudelijke
repercussies. En ook zijn functie als directeur van een Kaiser-Wilhelm-Institut, met
alle bijbehorend aanzien en gezag, kon onbelemmerd voortgezet worden. De eerste
echte inbreuk op Debyes intellectuele universum vond plaats in mei 1939. Hem
werd toen medegedeeld op een conferentie beter niet te refereren aan het wetenschappelijke werk van zijn joodse collega Simon. Het was de periode dat hij had
moet vaststellen dat bij de opvolging van Sommerfeld alleen de politiek nog een
oplossing bood. Hij had Sommerfeld geschreven:
‘Meine Argumenten können sich nur auf die Physik beziehen, und es ist klipp
und klar festgelegt worden, dass diesen Argumenten unter den vorliegenden
Umständen nicht das wesentliche Gewicht bekommen. (…) Mir ist die ganze
Angelegenheit außerordentlich unangenehm, denn der Physik möchte ich
doch, so gut wie möglich, helfen. Für die verantwortlichen Stellen aber kommt
die Physik erst in zweiter Linie, und da bin ich machtlos.’418
In de zomer van 1939 liep de spanning verder op. Het neutrale Nederland mobiliseerde zich op 28 augustus 1939, wat uiteraard ook gevolgen had voor de positie
van Nederlanders in Duitsland. Debyes Nederlandse assistent Van der Grinten
schreef hem op dag van de mobilisatie vanuit Zwitserland, waar hij te Luzern een
congres bezocht, een brief waarin hij hulp aanbood. Hij stelde: ‘Ich möchte Ihnen
jetzt versichern, dass, wenn ich durch entstehende Schwierigkeiten irgend etwas
für Sie erledigen kann, sei es von hier aus oder auch in Zürich, ich dazu selbstverständlich gerne bereit bin.’419
De wereldpolitieke ontwikkelingen hadden onmiskenbaar hun weerslag op de
vrije wetenschapsbeoefening. Eind september 1939 ontving Debye de mededeling
dat voortaan in het kader van de ‘Geheimhaltung wissenschaftlicher Arbeiten’ alle
dissertaties en Habilitationschriften – dus ook ‘die aber nicht ausdrücklich als
“geheim” bezeichnet werden’ – geheim gehouden zouden moeten worden.420 Op 16
september – de oorlog was op 1 september uitgebroken – deed zich met betrekking
tot Debyes eigen positie voor het eerst een echt ingrijpend incident voor. Telschow,
de Generalsekretär van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft, bezocht Debye op zijn instituut om hem een ernstige mededeling te doen en wel in naam van Rudolf Mentzel,
de leider van de Reichsforschungsrat die tevens werkzaam was op het Reichs­er­
ziehungs­ministerium. Mentzel had hem opgedragen Debye duidelijk te maken dat
hij zijn Nederlandse voor de Duitse nationaliteit zou moeten verruilen; indien hij
weigerde zou hij zijn ambt moeten neerleggen.421 De Reichsforschungsrat was in 1937
88
opgericht als onderdeel van het Reichserziehungsministerium en verantwoordelijk
geweest voor de centrale planning van fundamenteel en toegepast onderzoek. Maar
na september 1939 werd, zoals indirect ook blijkt uit de druk die op Debye werd
uitgeoefend, door de organisatie nadrukkelijk nagestreefd het militair-technische
onderzoek de prioriteit te geven.422 Debye sprak in zijn brief van 18 september aan
Bosch, de president van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft, duidelijke taal over zijn
reactie op de mededeling van Telschow:
‘Ich habe auf die erste Frage Herrn Dr. Telschow geantwortet, daß ich nicht gewillt sei, meine Holländische Nationalität aufzugeben und daß er diese Antwort
als definitiv ansehen könne. Was den zweiten Teil seiner Ausführungen betrifft,
so habe ich darauf aufmerksam gemacht, daß, wie er wisse, ich während der
letzten zwei Jahre zweimal Gelegenheit gehabt habe, andere Stellen zu übernehmen, und daß ich diese Angebote jedesmal, ohne eine Kompensation zu
beanspruchen, abgelehnt habe. Ich denke nicht daran, nunmehr unter Druck
anders vorzugehen. Ich lehne es also ab, mein Amt niederzulegen und müsse
fordern, daß jede Initiative in dieser Richtung von meiner vorgesetzten Behörde
ausgehe. Ich habe hinzugefügt, ich wil mir nicht nachsagen lassen, daß ich davon
gelaufen sei.’423
Debyes onwrikbare houding leek succes te genereren. Nog dezelfde dag nam
Telschow telefonisch contact met hem op om hem mee te delen dat Mentzel
bereid was een gesprek met hem te voeren; er viel wel iets te regelen.424 Deze
geruststelling was echter ongegrond, zo zou Debye duidelijk worden tijdens zijn
bijeenkomst met Mentzel van 4 oktober. Over de inhoud van het gevoerde gesprek
berichtte Debye in zijn brief aan Tisdale van de Rockefeller Foundation van 7
oktober. Hij schreef:
‘Owing to the now prevailing conditions in this country, the Max Planck
Institute will have to enter a new phase of its existence. I feel it is my duty to
inform you of the new development, which is unavoidable. Until now the Institute
has been dealing with purely scientific research only. I have been informed that
the government itself wants from now on to decide the kind of questions to be
treated in the Institute and does not want that this shall be done under my
directorship, because of my Dutch nationality. As I am not willing to change
my nationality, I agree with the government that for the time being I cannot act
as a director.’425
Wat de precieze consequenties zouden zijn van de overheidsinvloed op het KaiserWilhelm-Institut für Physik vermeldde Debye niet in zijn brief aan de Rockefeller
Foundation. In zijn afscheidsbrief aan Sommerfeld van 30 december 1939 kon hij
89
daarover duidelijker zijn. Mentzel had gesteld, aldus Debye, dat er geen geld meer
beschikbaar was voor fundamenteel onderzoek; alle inspanning moest voortaan
gericht zijn op ‘Kenntnisse und Ansätze für Zwecke der Kriegsführung’.426 Voor
Debye, die zich er in 1934 op had laten voorstaan ‘dictator in his own laboratory’
te zijn, was de overname van zijn onderzoeksprogramma door een andere partij
een onaanvaardbare inbreuk op zijn wetenschappelijke autonomie.427 Voor het
Harnack-principe was geen ruimte meer. De optie dat hij in zijn eigen laboratorium
‘kriegswichtig’ onderzoek zou kunnen verrichten indien hij de Duitse nationaliteit
aannam, was voor hem hoogstwaarschijnlijk vooral daardoor niet bespreekbaar; in
Duitsland bestond er voor Debye als autonoom wetenschapper zolang de oorlog
zou duren simpelweg geen toekomst meer.
Tijdens zijn gesprek met Mentzel van 4 oktober stelde Debye voor om hem verlof
te geven zodat hij voor een half jaar het George Fisher Baker lectoraat aan de Cornell
University zou kunnen aanvaarden. Deze aanbieding was Debye al in november
1938 gedaan. Over een eerder verzoek van de Cornell University, daterend uit 1937,
schreef Debye in november 1938 aan J.G. Kirkwood, zijn contactpersoon bij het
Department of Chemistry: ‘(…) I was torn in two opposite directions, east and west.
The eastern pull was the stronger. I had to give in and was not satisfied just as in every
case in which reason goes over sentiment.’428 In april 1939 aanvaardde Debye het
hernieuwde aanbod, ook al was er nog geen officiële goedkeuring van de betrokken
Duitse instanties.429 Maar op 6 oktober kon Debye aan J. Papisch, zijn tweede contactpersoon bij het Department of Chemistry van de Cornell University, schrijven:
‘The day before yesterday the still pending question of granting my leave of absence
has at last been solved by the government. I have now freedom to do what I think
best and have the agreement of the government to accept the invitation of Cornell
University.’430 Debye berichtte ook de president van de Cornell University, Edmond
E. Day, die met enthousiasme reageerde.431 Debye nam bovendien contact op met
Tisdale. Op 7 oktober stelde hij hem voor om tijdens zijn verblijf in de Verenigde
Staten langs te komen op het hoofdkantoor van de Rockefeller Foundation.432 Voor
de Rockefeller Foundation moet door de ingreep van Mentzel een reeds in juni 1934
door vertegenwoordiger T.B. Appleget uitgesproken vrees bewaarheid zijn geworden.
In de context van het debat of het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik gezien de
ontwikkelingen in het Derde Rijk nog wel in aanmerking kwam voor financiering,
had hij er op gewezen dat de nationaal-socialisten het onderzoek in andere met
Rockefellergeld gefinancierde Kwg-instituten geheel naar hun hand hadden weten
te zetten. Appleget had daarop de retorische vraag gesteld: ‘What might the physics
institute be in five years?’433 Tisdale liet van dergelijke overwegingen in zijn antwoord
aan Debye echter niets merken. Hij schreef slechts zich te verheugen op de ontmoeting en bereid te zijn tot het verlenen van welke assistentie dan ook.434
Bij de onderhandelingen met de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft van oktober 1939
was naast de Reichsforschungsrat ook het Heereswaffenamt betrokken.435 Deze
90
organisatie maakte onderdeel uit van de Wehrmacht en was in 1919 opgericht
met als doel de technische ontwikkeling van wapens en munitie. Op 17 oktober
ontving Telschow twee medewerkers van deze organisatie. Er werd onder andere
bevestigd dat Debye met instemming van het Reichserziehungsministerium en
het Heereswaffenamt met verlof kon gaan en er werd overeengekomen dat er een
contract opgesteld zou moeten worden tussen het Heereswaffenamt en de KaiserWilhelm-Gesellschaft over de overname van het Kaiser-Wilhelm-Institut für
Physik. De ‘Wiederherstellung des alten Zustandes nach Kriegsende’ was één van
de zaken die hierin aan de orde zou moeten komen.436 De onderhandelingen werden in deze periode niet op voortvarende wijze gevoerd. Pas in januari – de laatste
dagen van Debyes verblijf in Duitsland – werd er over de overeenkomst vergaderd.
Zijn Heidelbergse collega E. Hochheim berichtte Debye nog op de valreep over
het verloop ervan. De belangrijkste punten die aan bod waren gekomen betroffen
de financiering van het onderzoek dat het Heereswaffenamt in zijn laboratorium
zou gaan verrichten. Ook werd overeengekomen dat Debye na terugkeer uit de
Verenigde Staten experimenten zou kunnen gaan doen in het ‘Kältelaboratorium’;
het Heereswaffenamt zou hem daartoe ook enige ruimtes ter beschikking stellen. Debye wees daarbij terloops nog eens fijntjes op een wezenlijk kenmerk van
de bureaucratie in het Derde Rijk door te stellen dat zijn onderhandelingspartners ‘in der üblichen Weise’ zonder volmachten aan tafel waren geschoven.437 De
definitieve afspraken werden op 22 januari 1940 gemaakt; twee dagen later werd
K. Diebner benoemd tot ‘Beauftragter des Oberkommandos des Heeres’ bij het
Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik.438 Debye meende in deze periode Duitsland
met opgeheven hoofd te kunnen verlaten. Hij had naar zijn eigen overtuiging zijn
wetenschappelijke plicht niet verzaakt en hoefde daardoor, in tegenstelling tot de
emigranten uit de periode 1933-1935, niet met stille trom te vertrekken. Toen Von
Laue hem begin januari 1940 schreef via zijn echtgenote vernomen hebben dat
hij zijn instituut had moeten overdragen, luidde Debyes trotse antwoord: ‘Vom
Übergeben war nicht die Rede.’439
Debye had in de periode waarin hij als directeur van het Kaiser-Wilhelm-Institut
für Physik onttroond dreigde te worden, steun ontvangen van zijn netwerk in kringen
van de Luftfahrtforschung. Het was Baeumker, de Kanzler van de Deutsche Akademie
der Luftfahrtforschung, in oktober ter ore gekomen dat Debye op het punt stond
voor langere tijd met verlof te gaan. Aangezien Debye een van de ‘tätigsten’ medewerkers van de Ausschuß van de academie was, en gezien de speciale tijdsomstandigheden – het uitbreken van de oorlog – probeerde Baeumker met man en macht
Debye voor de academie te behouden. Hij stelde aan het Präsidium-lid Prandtl voor
om de kwestie aan Göring, de president van de academie, voor te leggen.440 Prandtl
suggereerde daarop in zijn reactie dat ‘gewissen Dienststellen’ kanttekeningen hadden geplaatst bij Debyes Nederlandse nationaliteit. Wat betreft het voorstel Göring
in te lichten hield hij de boot af en ook verder reageerde hij weinig gealarmeerd.
91
Dat er een probleem was ontstaan, ontkende hij niet. Over Debye en zijn betekenis
voor de militaire Luftfahrtforschung stelde hij:
‘Debye ist ohne Zweifel einer der allerbesten in Deutschland lebenden Physiker,
und wenn er auch in der Hauptsache solchen Problemen nachgeht, deren
unmittelbare Anwendung auf unser Gebiet kaum in Frage kommt, so wäre es
doch natürlich sehr zu begrüßen, wenn man ihn hier halten könnte.’441
Baeumker vroeg ook om opheldering bij Telschow.442 Telschow gaf daarop een
toelichting op de gang van zaken, die welbeschouwd niet op zijn conto geschreven
kon worden, maar op dat van Mentzel.443 Uit zijn betoog blijkt dat met Debye
overeengekomen was dat hij ‘für die Dauer des Krieges’ verlof had gekregen, dat hij
deze gehele periode doorbetaald zou worden en het hem vrij stond welke activiteit
dan ook uit te oefenen.444 Over Debye en zijn positie in heden en toekomst schreef
Telschow begin november 1939 in een persoonlijke brief aan Baeumker:
‘Prof. Debye ist ein international bekannter Physiker, der in Deutschland
studiert hat und seit 1927 in Deutschland lebt, nachdem er auch vorher mit
Unter­brechungen an deutschen Hochschulen (München und Göttingen) als
Hochschullehrer tätig gewesen ist. Seine wissenschaftliche Erfolge sind daher
vom Ausland wohl auch stets als Erfolge der deutschen Wissenschaft mit gewertet worden. – Politisch hat sich prof. Debye nach meiner Auffassung stets
loyal benommen. Es kann damit gerechnet werden, daß sein Fortgang ins
Ausland im jetzigen Augenblick propagandistisch gegen Deutschland ausgewertet würde. Es besteht weiter nach meiner Ansicht die Möglichkeit, daß Prof.
Debye (…) jetzt doch zu dem Entschluß kommen könnte, Deutschland zu verlassen. (…) Die Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft wird sich daher bemühen, Prof.
Debye nach Beendigung seiner Vorlesungen in Ithaca weitere Arbeitsmöglich­
keiten hier in Deutschland zu geben, und würde es begrüßen, wenn sich die
Akademie für Luftfahrtforschung in gleicher Weise einsetzen würde.’445
De vrij plotselinge belangstelling van militaire zijde voor het Kaiser-Wilhelm-Institut
für Physik, en de daarop volgende confiscatie, vond zijn oorzaak in experimenten
die elders waren gedaan: de directe aanleiding was de ontdekking van de kernsplitsing in het Kaiser-Wilhelm-Institut für Chemie door Otto Hahn en Fritz Strassmann
op 19 december 1938. Dankzij rekenwerk van Meitner en haar neef Otto Robert Frisch
kwam er ook snel een theoretische verklaring voor het waargenomen fenomeen.
Voor wetenschappers over de gehele wereld was het meteen duidelijk dat er ongekende mogelijkheden in het verschiet lagen op het gebied van de energievoorziening
en de wapenontwikkeling. Het Reichserziehungsministerium en het Reichskriegs­
ministerium werden in april 1939 op de hoogte gesteld van de ontdekking. Aanvan­
92
kelijk had alleen het Reichserziehungsministerium belangstelling getoond. De onder
dit ministerie vallende Reichsforschungsrat organiseerde daarop op 29 april 1939
een bijeenkomst van de Arbeitsgemeinschaft für Kernphysik. Aan deze bijeenkomst,
men sprak ook wel van de Uranverein, werd onder andere deelgenomen door
Walther Bothe, Abraham Esau, Gerhard Hoffmann en Hans Geiger.446 Later dat
jaar werd door het Heereswaffenamt onder leiding van Kurt Diebner de tweede
Uranverein opgericht. Aan de eerste bijeenkomst hiervan, die plaats vond op 16
september 1939, werd deelgenomen door onder andere Erich Bagge, Walter Bothe,
Siegfried Flügge, Hans Geiger, Otto Hahn en Paul Harteck. Op 26 september was
er een tweede bijeenkomst, waaraan nu ook Heisenberg deelnam. Debye was niet
uitgenodigd, waarschijnlijk vanwege het militaire karakter van de bijeenkomsten;
er werd zowel over kernenergie als over kernwapens gesproken.447 Debye en zijn
instituut moeten wel op de agenda gestaan hebben: op 16 september werd hij immers voor het eerst benaderd om in het kader van ‘kriegswichtig’ onderzoek de
Duitse nationaliteit aan te nemen. Kurt Diebner, die na het vertrek van Debye in
januari 1940 het onderzoek in diens instituut overnam, erfde ook een deel van zijn
staf. Vooral Von Weizsäcker en Wirtz zouden later naam maken vanwege hun rol
in het Duitse ‘Uran-Projekt’.448
Aan het kernfysisch onderzoek, waarvan de resultaten uiteindelijke de aanleiding waren geworden tot de overname van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik,
had Debye in het decennium voorafgaand aan 1940 op zowel wetenschappelijk als
wetenschapsorganisatorisch niveau meegewerkt.449 In zijn Berlijnse instituut gold
‘Kernphysik’ als een speciaal onderzoeksthema en in 1935 had hij bovendien de monografie Kernphysik gepubliceerd.450 Eerder, in april 1934, had hij nog vanuit Leipzig
een commissie bijeen laten komen om tijdens een kleine conferentie de ontwikkelingen op het gebied van de kernfysica te bespreken. Het geheel werd gefinancierd
door de Notgemeinschaft der deutschen Wissenschaft. Een belangrijk deel van de
genodigden stond ook aan de basis van de beide in 1939 bijeengekomen Uranvereine.
Het betrof: Bothe, Brasch, Geiger, Hoffmann, Kohlhörster, Kirschner, Kunze, Lange,
Meitner, Rausch von Traubenberg, Regener en Steinke.451 Meitner had Debye in
reactie op de uitnodiging overigens laten weten dat er haars inziens een belangrijke
specialist ontbrak: Gustav Hertz.452 Het is niet bekend of Debye hem om inhoudelijke redenen niet uitgenodigd had of dat zijn niet-‘arische’ afstamming de doorslag
had gegeven. De commissie was maar een kort leven beschoren. Nadat Stark in
juni 1934 de leiding had overgenomen van de Notgemeinschaft – deze werd vanaf
1929 officieel de Deutsche Gemeinschaft zur Erhaltung und Förderung der Forschung,
ook wel Forschungsgemeinschaft genoemd – verdween het plan, inclusief de achterliggende samenwerking, in een la. De historicus Armin Hermann noemde het in
1977 ‘die letzte Chance des Deutschen Reiches, mit einem geistigen Vorsprung in
das Atomzeitalter einzusetzen.’453
93
Met Debyes vertrek op 23 januari 1940 vanuit Genua naar de Verenigde Staten – hij
arriveerde in New York op 1 februari 1940 – kwam er een einde aan zijn Duitse loopbaan die terugging tot 1901 en die hij in 1933 vol ‘guten Absichten’ had voortgezet;
het is echter de vraag of Debye zich dat al voor de volle honderd procent realiseerde
op dat moment.454 Ook in deze fase liet Debye zich, in ieder geval voor de buitenwacht, leiden door plichtsbesef. Op 2 november 1939 had hij bijvoorbeeld aan J.D.
van der Waals, naar aanleiding van diens aanbod alsnog de vacature Zeeman aan te
nemen, de boot voorlopig afgehouden, zich beroepend op het nakomen van reeds
gedane andere toezeggingen. Hij schreef Van der Waals: ‘Een regeling voor de verdere
toekomst kan eerst definitief worden na afloop van mijn verplichting in Ithaca.’455
Eenmaal aangekomen in Milaan stuurde hij op 17 januari vanuit hotel Excelsior
Gallia nog een dankbriefje aan Telschow, onder andere om zijn reisprogramma en
adressen in de Verenigde Staten door te geven.456 In zijn agenda noteerde hij op 17
en 18 januari kaarsen gebrand te hebben in de Dom van Milaan.457 In de Verenigde
Staten, zou Debye op 6 februari tijdens een gesprek met Weaver van de Rockefeller
Foundation, gestimuleerd door de nieuwe context waarin hij verbleef, met distantie
kunnen terugblikken op zijn Duitse loopbaan en de recente politieke ontwikkelingen. Hij deed daarbij een opmerkelijke uitspraak over het effect van de oorlog op
zijn Duitse collega’s. Weaver noteerde:
‘D. comments that Hitler accomplished, by going to war, a complete identification of himself with Germany. Under peace, an intelligent citizen can perhaps
distinguish between Hitler as an individual, his policies and principles, and
the Fatherland. But in time of war this distinction goes by boards. D. says, for
example, that he knows any number of fine, intelligent Germans who are
working to the very limit of their capacity and energy (and it is a very high limit)
on the specific jobs which have been assigned to them. Such persons find a
sort of emotional relief in having a job in which they can work almost to
exhaustion. They do not stop to question, or feel that is possible to question,
any matter of broad policy or general direction. What they do now, in time
of war, they do not do for Hitler but for Germany. It is neither possible nor
proper to worry about general policies; one has to do his own individual job
to the very limit of his ability.’458
De historicus Bernd Gausemeier vroeg zich in 2005 af aan welke van zijn naaste
collega’s in Berlijn-Dahlem Debye hierbij gedacht heeft.459 Het is voorstelbaar dat
Debye, ook al beschikte hij niet over de Duitse nationaliteit, tijdens zijn gesprek met
Weaver ook aan zichzelf refereerde, en niet alleen vanwege de absentie van enige
vorm van reflectie op de omgang met joden in de maatschappij in het algemeen en
de wetenschap in het bijzonder. Opvallend is vooral de parallel met de wijze waarop
hijzelf zijn eigen ’mentale’ universum van een in Duitsland gefundeerde internationale
94
wetenschap had proberen af te schermen van de politieke realiteit. Ook lijkt hij de
reden benoemd te hebben waarom er na het uitbreken van de oorlog in Duitsland
geen plaats meer voor hem was: de door het Heereswaffenamt gevraagde ‘complete
identification’ – lees: onderschikking – was voor hem niet op te brengen.
95
Het verblijf in de Verenigde Staten
In 1940 waren de Verenigde Staten voor Debye een relatief vertrouwd terrein; zijn
eerste bezoek, zo herinnerde hij zich in 1962, vond plaats in 1925. Hij was toen op
de laatste dag van het jaar per boot in New York aangekomen en had op Times
Square oudejaarsavond gevierd.460 Sindsdien had Debye de Verenigde Staten regelmatig bezocht en ook daar een uitgebreid wetenschappelijk netwerk opgebouwd.
Bij zijn aankomst te New York op 1 februari 1940 lijkt hij geen heel duidelijke visie
op de toekomst gehad te hebben.461 Aanbiedingen van anderen zouden de doorslag
moeten geven. Debye hield zich vast aan zijn toezegging om gedurende een half
jaar colleges te geven aan de Cornell University in het kader van het George Fisher
Baker lectoraat en wat daarna zou komen stond nog open.462 Een definitief vertrek
uit Berlijn was voor Debye bespreekbaar. In januari 1938 had hij immers aan een
Rockefeller Foundation-officier bekend nog twee jaar in Berlijn te willen blijven en
die periode was nu afgesloten.463
Aan Debyes uiteindelijke omarming van het Amerikaanse staatsburgerschap
ging een gefaseerde besluitvorming vooraf, zo ook een gefaseerd afscheid van Berlijn
en Duitsland waar hij zich steeds meer een buitenstaander was gaan voelen. Van
zijn laboratorium daar lijkt voor Debye een grote, bindende bekoring te zijn uitgegaan. De onderzoeksomstandigheden aan de Cornell University waren daarentegen
aanvankelijk verre van ideaal. Debye herinnerde zich in 1964:
‘I had to give up all these beautiful laboratories which I had built. It cost a few
million, you see. I had everything the way I wanted it – these high voltages and
so on and at Cornell they had nothing (…) I had no laboratory here. (…) no
connections.’464
Gezien de familieverhoudingen was de nieuwe situatie evenmin aangenaam. Peter
Debye junior, die al in de zomer van 1939 naar vrienden in Ohio was gereisd, en door
het uitbreken van de oorlog niet meer terug naar Duitsland had kunnen reizen,
herinnerde zich in januari 2007:
‘I heard then that my father was going to Cornell. I met him in New York. Then
his Cornell time started. A short time later Holland was invaded. My mother
wanted to come over. My father decided to stay there at the beginning of that
year. He made the arrangement to go (…) to Canada and to come in officially
with an immigration visa which he did not have. We had a very difficult situation
with my sister. She had been brought up by a sort of nanny, the sister of my
mother, who was “Tante” Lisi. My sister stayed with “Tante” Lisi in Berlin.
My mother wanted to (…) join my father. They wanted my sister to come too.
But my sister fell in love with a German soldier. He was a photographer for the
96
propaganda ministry. She did not want to leave. So it was a very difficult situation.
My mother could not join us in the United States because she could not get a
visa. She was born in Germany. Finally it worked out that my mother joined
him and my sister did not come out of Germany until very late.’465
Nog voor zijn vertrek naar de Verenigde Staten had Debye voor zijn zoon, die
een proefschrift voorbereidde, vanuit Berlijn een speciale electronendiffractiemicroscoop naar Ithaca laten transporteren door de American Express Company;
samen hadden zij dit apparaat op het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik ontwikkeld. Debye junior zou met het apparaat experimenten uitvoeren en op basis
daarvan in 1944 aan de Cornell University promoveren.466 In verband met de door
de Britten opgelegde marineblokkade hadden douaneambtenaren in Genua de
uitvoer ervan tegengehouden, een gebeurtenis die zelfs het wereldnieuws haalde.
Op 9 april 1940 kopte The New York Times: ‘Blockade Retards Science – Most
Powerful Microscope Held Up on Way Here From Reich’.467 Na bemiddeling van
de Rockefeller Foundation en met behulp van de Britse autoriteiten kwam het apparaat uiteindelijk begin juli 1940 op de Cornell University aan.468 Debye had ter
voorbereiding van het transport de Nederlandse ambassade in Berlijn ingeschakeld
en toen onder ede moeten verklaren dat het ‘toestel tot onderzoek van electronenbuiging’ zijn persoonlijk eigendom was.469 Bij de Devisenstelle in Berlijn had hij
bovendien met succes een uitvoervergunning aangevraagd.470
Debye had zijn vertrek uit Duitsland zorgvuldig voorbereid. Gezien de onmogelijkheid om in Duitsland dollars te wisselen en om de overtocht toch te kunnen
betalen, stuurde zijn moeder hem vanuit Maastricht het benodigde bedrag van
500 US dollar.471 Aan het secretariaat van de Friedrich-Wilhelms-Universität liet
hij weten dat zijn zoon, die aan deze universiteit zijn dissertatie voorbereidde,
gedurende de tijd dat Debye gastcolleges zou geven, zijn wetenschappelijke werkzaamheden in Ithaca zou voortzetten. Hij vervolgde:
‘Meine Rückkehr nach Berlin ist bis zum 1. Oktober vorgesehen. Ich bitte,
meinen Sohn bis dahin zu beurlauben zu wollen, damit er nach seiner Rückkehr
in Berlin keine Schwierigkeiten bei der Einreichung seiner Dissertation hat.’472
Met betrekking tot zijn eigen uitreis vroeg hij bij de Gestapo om schriftelijke
toestemming twee dossiers met college-aantekeningen en berekeningen mee te
mogen nemen. Ter ontzenuwing van welke verdenking dan ook, beklemtoonde
hij dat het ging om notities over ‘Atome und Atomstrukture, welche nur rein wissenschaftliches Interesse haben’.473 In de maanden volgend op Debyes vertrek werd
zijn Berlijnse post doorgaans behandeld door het instituutssecretariaat. Soms beantwoordde Debyes dochter Mathilde de brieven. Zo schreef zij op 27 januari 1940
aan prof. Giorgii dat haar vader gedurende een half jaar in Ithaca zou verblijven.
97
Maar op 13 februari 1940 berichtte zij de belastingsdienst van Berlijn-Zehlendorf
dat op de terugkeer van haar broer niet te rekenen was ‘in absehbarer Zeit’.474
Eenmaal aangekomen in de Verenigde Staten toonden Debyes contactpersonen
bij de Rockefeller Foundation – Tisdale en Weaver – zich uiterst hulpvaardig. Bij
de opbouw van Debyes nieuwe leven in de Verenigde Staten speelden zij een cruciale rol. In zijn nog uit Berlijn verstuurde brief aan Tisdale van 22 december 1939
had Debye aangegeven te verwachten op 25 januari in New York aan te komen en
hem de daaropvolgende periode graag in zijn office te willen bezoeken.475 Het eerste gesprek tussen Debye en Tisdale vond plaats op 1 februari 1940; de dag van zijn
aankomst in New York. Debye informeerde toen of de Rockefeller Foundation van
hem verwachtte dat hij naar Duitsland zou terugkeren. Tisdales antwoord luidde
dat hij een ‘free agent’ was, waarop Debye hem duidelijk maakte dat dit antwoord
hem niet verbaasde, maar dat hij het graag zeker wilde weten. Tisdale noteerde in
zijn gespreksverslag op zijn hoede te zijn geweest. Hij had willen voorkomen dat
Debye zou kunnen zeggen op instigatie van de Rockefeller Foundation besloten te
hebben in de Verenigde Staten te blijven. Tijdens zijn eerste gesprek met Tisdale
berichtte Debye ook over de onderzoekingen die op het punt stonden ondernomen
te worden in het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik. Tisdale noteerde:
‘The secret work which the Army is to conduct in Berlin-Dahlem is on the possibility of using nuclear physics for war purposes, especially in the hope of finding something “explosive”. Heisenberg, Bothe, Hahn, and many others are to be
housed there. It is a good change for them to do sound research with agreeable
companions, if the Nazi’s don’t interfere by insisting on practical results.’476
In de daarop volgende maanden werd vooral Weaver voor Debye een vertrouwenspersoon. Met Weaver voerde Debye op 6 februari 1940 een eerste vertrouwelijk gesprek. Debye berichtte over de wijze waarop hij zijn instituut had moeten afstaan.
Daarbij was hij zeer openhartig over de intenties van het Heereswaffenamt, terwijl
hij ook aangaf dat de dreiging niet groot was. Hij vertelde:
‘The Army has made this move because of their hope (which D. considers quite
misplaced) that a group of German physicists working feverishly with D.s excellent high tension equipment will be able to devise some method of tapping
atomic or sub-atomic energies in a practical way; or will hit upon some atomic
disintegration process which will furnish Germany with a completely irresistible offensive weapon. That this is indeed the Army’s hope and plan is supposed
to be a great secret, and D. himself is not supposed to know this. (…) D. says
that these German physicists very definitely have their tongues in their cheeks.
With D. they consider it altogether improbable that they will be able to accomplish any of the purposes the Army has in mind; but, in the meantime, they will
98
have a splendid opportunity to carry on some fundamental research in nuclear
physics.’ 477
Debye gaf bovendien zijn visie op het Molotov-Ribbentrop-pact. Hij stelde dat de
Duitsers erdoor gingen beseffen dat de verschillen tussen het nationaal-socialisme
en het communisme niet al te groot waren. Debye zei er van overtuigd te zijn dat
bepaalde conservatieve krachten Hitler tot dan toe van een totale oorlog hadden
weten af te houden. Vanuit Hitler zelf gezien zou deze oorlog echter een logische
volgende stap zijn. Debye was er dan ook van overtuigd dat het Duitse leger
Nederland en België zou binnenvallen. De landen zouden vervolgens als basis
dienen voor aanvallen op Frankrijk en Engeland. Debye zei ook op ‘emergencies
and eventualities’ te rekenen; hij had zijn vrouw en dochter in Berlijn in dat kader
gedetailleerde instructies gegeven.478
Weaver, die als Director for Natural Sciences bij de Rockefeller Foundation een
invloedrijk man was¸ bemiddelde voor hem bij een reeks lastige kwesties: de invoer van de eletronendiffractie-microscoop, de komst van zijn echtgenote naar de
Verenigde Staten, zijn vaste aanstelling bij Cornell University, de wijziging van zijn
visum, de financiering van zijn onderzoek en het ontzenuwen van de argwaan die
in sommige kringen leefde als gevolg van Debyes langdurige verblijf in het Derde
Rijk. Bij al deze kwesties speelde op de achtergrond Debyes intentie mee om zich
definitief in de Verenigde Staten te vestigen, een voornemen dat al snel concretere
vormen aannam. De Rockefeller Foundation heeft Debyes besluit hiertoe dan wel
niet opgedrongen, maar dankzij de geleverde steun werd het hem wel gemakkelijk
gemaakt definitief afscheid te nemen van zijn Duitse verleden. In een brief aan de
Britse ambassadeur in de Verenigde Staten van eind februari 1940 over de in Genua
opgehouden microscoop, had Weaver al terloops een opmerking gemaakt over
Debye en zijn toekomstplannen: ‘He will not return to his post in Germany as long
as the war lasts, if indeed, he returns at all.’479
Toen in juni 1940 bekend werd dat Mathilde Debye-Alberer tijdens haar reis naar
de Verenigde Staten was gestrand in Lausanne, werd Debye wederom door Weaver
met raad en daad terzijde gestaan. Het Amerikaanse Consulaat had haar geen visum
toegekend, ook al bezat ze een Nederlands paspoort. Dat zij in Duitsland was geboren had de doorslag gegeven.480 Naderhand bleek het probleem toch anders te
liggen. Debye was toegelaten als ‘temporary visitor’, terwijl ondertussen ook bij een
breder publiek bekend was dat hij van plan was in de Verenigde Staten te blijven.
In juni 1940 was bijvoorbeeld tot twee maal toe in The New York Times vermeld dat
Debye benoemd was tot Professor and Chairman bij de Chemistry Department
van de Cornell University.481 Midden april dat jaar had Weaver al genoteerd: ‘Debye
has now practically definitely decided to remain in the United States.’ Debye wist
toen al dat de Cornell University hem graag wilde aanstellen, maar er waren ook
aanbiedingen van Harvard en Chicago.482 De keuze voor de Cornell University werd
99
voor Debye vergemakkelijkt vanwege de financiële steun die hij aldaar zou krijgen
van de Rockefeller Foundation. Op 20 juni 1940 werd namelijk bekend gemaakt
dat deze organisatie US dollar 17.000 beschikbaar stelde om in de komende drie
jaar aan de Cornell University de onderzoekingen van Debye mogelijk te maken.483
Met een vast professoraat kon Debye op basis van de Immigration Act van 1924
toegelaten worden ‘for permanent residence as a non-quota professor’; ook zijn
echtgenote zou onder die conditie zonder problemen een visum kunnen krijgen.
Om Debyes status te veranderen, werd besloten dat hij een kort bezoek aan Canada
zou moeten brengen. De Nederlandse ambassade waarschuwde Debye nog wel
voor de Canadese autoriteiten. Zij zouden eisen dat er onder ede een verklaring
over het doel van het bezoek moest worden afgelegd. Om het geheel een officieel
en wetenschappelijk karakter te geven, regelde Weaver dat Debye een bezoek kon
brengen aan prof. E.F. Burton van de University of Toronto.484 Uit Mathilde DebyeAlberers agenda van 1940 blijkt dat zij Berlijn op 26 februari 1940 verliet en een dag
later te Zürich aankwam. Daar ontving zij uiteindelijk op 29 oktober de benodigde
visa voor haar vertrek naar de Verenigde Staten. Van Geneve reisde zij naar Nîmes,
Barcelona en Lissabon. Op 21 december scheepte ze zich in richting Cuba. Ze bereikte Havanna op 2 januari 1941 en vertrok vanaf daar naar de Verenigde Staten.485
In juni 1940 nam Debye Weaver in vertrouwen over het handelen van Einstein.
Een niet bij naam genoemde Zwitser, Debye kende hem vaag, had Einstein namelijk een brief geschreven waarin hij stelde van Von Laue en een Zwitserse natuurkundige gehoord te hebben dat Debye naar de VS was gekomen ‘as a spy’. Einstein
stuurde deze brief door naar een Engelsman op Princeton, die daarop samen met
een hem onbekende vriend naar Ithaca kwam, om naar Debye een onderzoek in
te stellen. Debye zei Weaver niet te weten wie zij precies allemaal spraken, maar
er wel van op de hoogte te zijn dat Kirkwood een van hen was. In genoemde brief
zou zijn gesuggereerd dat Debye geheime informatie over helium verzamelde.
Debye noemde het verhaal onzinnig aangezien er in Duitsland voor helium geen
bijzondere belangstelling bestond. Von Laue beschouwde hij trouwens als een
‘close and loyal friend’; hetzelfde gold voor die Zwitserse natuurkundige. Weaver
constateerde dat Debye zich door deze insinuaties niet uit het veld liet slaan. Hij
noteerde: ‘D. wrote at once to Einstein stating all the facts and expressing the hope
that Einstein would not feel called on to spread further rumors of this sort about
him.’486 Voor Weaver kwamen deze verdachtmakingen niet uit de lucht vallen. Kort
daarvoor had hij tijdens een bezoek aan Princeton van de daar werkzame wiskundige Oswald Veblen vernomen dat er ter ere van Debye een diner was georganiseerd. Albert Einstein en Hermann Weyl, een wiskundige die Göttingen in 1933
had moeten verlaten, hadden daaraan niet willen deelnemen. In reactie daarop
deelde Weaver mede dat Debye onlangs had besloten niet naar Duitsland terug te
willen keren; hij ‘could no longer associate himself in any way with that country or
regime’. Veblen had daarop geantwoord dat Debye ‘had been to tardy in coming to
100
this conclusion’.487 Weaver nam naar aanleiding van zijn gesprek met Debye over
Einstein telefonisch contact op met president Day van de Cornell University. Deze
deelde hem mee het gebeurde symptomatisch te vinden voor de hysterie die er op
dat moment heerste. Hij zei bovendien veel met Debye over de situatie in Europa
gesproken te hebben en erop te vertrouwen dat Debye eerlijk en loyaal was.488
Op 1 juli 1940 – vijf maanden na zijn aankomst in de Verenigde Staten – werd
Debye benoemd tot ‘professor of Chemistry’ en ‘chairman of the department’.489
De bestuurders van de Cornell University waren ingenomen met Debyes besluit
om aldaar te blijven: ze haalden immers een Nobelprijswinnaar in huis. In de
Manchester Guardian was de komst naar Cornell zelfs omschreven als ‘the latest
and most striking acquisition to American scientific strength’. De krant noemde
het bovendien ‘the most serious blow that German science has recently received’.490
Twee van zijn collega’s – Sack en Bethe – hadden tot zijn Duitse netwerk behoord
en bovendien een min of meer vergelijkbaar traject afgelegd, met dit verschil dat zij
Duitsland, in tegenstelling tot Debye, vanwege de daar gevoerde rassenpolitiek
hadden moeten verlaten. Bethe, die een leerling van Sommerfeld was, was al sinds
1935 werkzaam in Ithaca; Sack, Debyes voormalige assistent in Leipzig, werd er in
september 1940 aangesteld.491
101
Contacten met Duitsland
Aan Debyes Duitse werkgevers – het Reichserziehungsministerium en de KaiserWilhelm-Gesellschaft – gingen de ontwikkelingen rond zijn aanstelling bij de
Cornell University aanvankelijk voorbij. De onderlinge communicatie werd bemoeilijkt door de oorlogsomstandigheden en Debye verstrekte daarbij ook nog
eens onvolledige en soms ook onjuiste informatie. Pas in het vroege voorjaar van
1941 drong het door dat Debye, in geval van beëindiging van de oorlog, niet meer
naar Berlijn zou terugkeren. Per 1 april 1941 werd zijn verlof ingetrokken en de betaling van zijn salaris gestaakt, zonder dit verder aan de grote klok te hangen. In de
daarop volgende periode zou de communicatie door de Duitse aanval op de SovjetUnie van 22 juni 1941, de Japanse aanval op Pearl Harbour van 7 december 1941 en
Hitlers oorlogsverklaring aan de Verenigde Staten van 11 december 1941 geheel tot
stilstand komen. Het aantal brieven en berichten dat Debye zijn Duitse werkgevers
na zijn vertrek deed toekomen zou uiteindelijk letterlijk op één hand te tellen zijn.
Op 25 juli 1940 ontving de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft een eerste teken van
leven van Debye. Het betrof een telegram waarin hij stelde:
‘MEINE BRIEFE BLIEBEN UNBEANTWORTET HABE DEN UMSTAENDEN GEMAESS
BESCHLOSSEN ERWEITERTES ANGEBOT CORNELL ANZUNEHMEN NEUER BRIEF
UNTERWEGS’492
Drie dagen later schreef Debye vanuit Ithaca een persoonlijke brief aan Telschow,
die Berlijn evenals het telegram ook bereikte. Hij lichtte de gang van zaken nog
eens toe. Hij stelde gewacht te hebben op een nader bericht van Telschow over de
toekomst van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik en de rol die hij daar nog zou
kunnen spelen. Aangezien er geen bericht kwam, zo schreef Debye, en aangezien
zijn eigen brieven onbeantwoord bleven, restte hem niets anders dan de aanbieding
om voor drie jaar Chairman te worden ‘unter den vorliegenden Umständen’ aan te
nemen.493 In reactie daarop verstuurde Telschow op 30 augustus 1940 samen met
Mentzel per telegram de mededeling:
‘Urlaub bis 31. März 1941 unter gegeben Umständen verlängert. Nach Ablauf
weitere Entscheidung vorbehalten. Bindung Ihrerseits über den angegebenen
Zeitpunkt jetzt nicht zulässig. Erbitten Empfangsbestätigung. Brief Unterwegs’. 494
Telschow had zich goed in Debyes zaak verdiept. Tijdens een gesprek met Debyes
schoonzus, die reeds 22 jaar lang voor Debye het huishouden deed, kwam hij er
achter dat mevrouw Debye zwaar ziek naar Zwitserland was vertrokken. Debye
had zijn echtgenote en dochter bovendien op 14 juli 1940 een brief gestuurd met
het verzoek hem na te reizen. Hij had bekend gemaakt van plan te zijn drie maan-
102
den langer in de Verenigde Staten te blijven. Telschow bracht ook een bezoek aan
Debyes assistent Bewilogua. Het bleek dat deze nog wel had geprobeerd met Debye
over het reilen en zeilen op het instituut te corresponderen, maar ieder antwoord
was uitgebleven.495 Op 3 september stuurde Telschow aan Debye een brief – ‘Luftpost
über Südamerika!’ – waarin hij de tekst van het telegram van 30 augustus herhaalde.
Hij memoreerde bovendien dat Debye zijn positie ‘für die Dauer des Krieges’ gezien
‘den gegebenen Umständen’ niet meer in de oude vorm op zich zou kunnen nemen.
Maar dit betekende volgens Telschow niet dat hij zomaar elders een contract voor
drie jaar kon tekenen. Telschow vervolgde:
‘Eine solche Verbindung hätten Sie meines Erachtens nur unter Vorbehalt eingehen können. Eigentümlich ist, daß bereits vor ungefähr 4 Wochen in eine
holländische Zeitung eine Mitteilung erschien, nach der Sie sich entschlossen hätten, für dauernd in Amerika zu bleiben. Das Gleiche wurde mir hier
mehrfach in wissenschaftlichen Kreisen erzählt’.496
Vanuit New York stuurde Debye daarop nog een briefkaart aan Telschow waarin
hij zei het belangrijk te vinden eerlijk en duidelijk te zijn en zich verontschuldigde
voor het werk dat hij hem bezorgde. 497
Op 29 maart 1941 werd er op het Reichserziehungsministerium door Menzel
geconstateerd dat Debyes recht op doorbetaling was vervallen. Hij was ‘gegen den
Willen der Deutschen Reichsregierung’ in de Verenigde Staten een dienstverband
aangegaan. Bovendien had hij nagelaten een verlenging van zijn verlof van één jaar
aan te vragen.498 Het Reichserziehungsministerium stuurde daarop op 19 mei 1941,
via het Auswärtiges Amt, een brief aan Debye. Vanwege zijn contract met de
Cornell University en gezien paragraaf 17 van het Deutsche Beamtengesetz van 26
januari 1937 had hij, zo werd hem medegedeeld, per 1 april 1941 zijn recht op salaris
verloren. Bovendien werd hem gevraagd te berichten over zijn toekomstplannen.499
In de daarop volgende twee maanden zijn er van Debye nog twee berichten naar
Berlijn gestuurd, in beide gevallen via het Auswärtiges Amt. Op 23 juni 1941 – de dag
na de aanval op de Sovjet-Unie – liet het Auswärtiges Amt aan het Reichserziehungs­
ministerium weten van het Deutsche Generalkonsulat in New York een telegram te
hebben ontvangen. De tekst, die grotendeel overeenstemde met een brief die Debye
op 2 mei dat jaar had geschreven, luidde:
‘Professor Debye erklärt, daß er jederzeit bereit sei, Leitung Instituts zu alten
Bedingungen wieder zu übernehmen, sobald dies von dort aus möglich sei. Bis
dahin bittet er um weitere Beurlaubung zwecks Gast-Vorlesungen an Cornell
Universität. Ausführlicher Schriftbericht mit Urlaubsgesuch abgeht mit nächster
sicherer Gelegenheit’500
103
Het Reichserziehungsministerium maakte daarop op 31 juli 1941 een rapport waarin
werd gesteld dat het besluit over het eventueel toch continueren van Debyes verlof
nog niet genomen kon worden. Debye had bij het ministerie nog geen verzoek tot
verlenging ingediend. Dat dit best mogelijk was geweest, bleek hen ook uit het
gegeven dat hij met zijn dochter wel constant contact onderhield. Er werd overduidelijk aan zijn goede intenties getwijfeld. Men wist maar al te goed hoe ongrijpbaar
hij zich tegenover bestuurders en ambtenaren kon opstellen:
‘Wenn (...) Prof. Debye keinerlei Schritte unternommen hat, um seine Rückkehr
nach Deutschland zu ermöglichen, so liegt die Annahme nahe, das er schon bei
Antritt seines Urlaubs oder doch zumindestens wärend seines einjährigen Urlaubs
die Absicht gehabt hat, über diesen Urlaub hinaus längere Zeit in den USA zu
verbleiben und absichtlich von diesen seinen Plänen der Kaiser-WilhelmGeselllschaft und mir keine Kenntnis gegeben hat. Für diese Annahme spricht
auch die Tatsache, das er seine Ehefrau nach den USA hat mitkommen lassen.’ 501
Maar in januari 1942 berichtte het Auswärtige Amt aan het Reichserziehungs­
ministerium dat er informatie was binnen gekomen die voor Debye juist ‘nicht
ungünstig’ was. Het ging onder andere om een brief van Debye aan Telschow, een
gespreksverslag en ingewonnen inlichtingen.502 Telschow kreeg deze stukken pas
in maart 1942 onder ogen.503 Het Auswärtige Amt had de zaak geen hoge prioriteit
gegeven; de brief van Debye aan Telschow, waarvan sprake was, dateerde van 2 mei
1941. Debye had erin alsnog om verlof verzocht. Hij schreef:
‘Ich habe erklärt, dass ich nach wie vor an meinem früheren Entschluss festhalte
und bereit bin, das Kaiser Wilhelm Institut für Physik und die Professur an der
Universität wieder tatsächlich zu übernehmen, sobald Sie wieder in der Lage
sind, mir die Möglichkeit der Durchführung der damit verbundenen Aufgaben
nach den Bestimmungen meines alten Vertrages zu gewährleisten. Für die
Zwischenzeit möchte ich um Urlaub bitten, im einzeln in solcher Weise geregelt,
dass es Ihren und meinen resp. meiner Tochter Interessen entspricht.’504
Debye had op uitnodiging van de Duitse Konsul Hirschfeld zijn situatie en handelwijze toegelicht; het Deutsches Generalkonsulat maakte van dit gesprek op 12 juni
1941 een verslag. Er werd onder andere bericht dat Debye weliswaar geen afstand
had willen doen van zijn Nederlandse staatsburgerschap, maar er desondanks ook
begrip voor kon opbrengen dat zijn Berlijnse instituut voor de duur van de oorlog
ter beschikking gesteld moest worden aan het Heereswaffenamt. Debye blijkt de
chronologie rond zijn benoeming niet geheel conform de werkelijkheid te hebben beschreven en deed het voorkomen alsof men hem in de Verenigde Staten pas
een leerstoel had aangeboden nadat Duitsland zijn vaderland was binnengevallen.
104
Daarnaast schoof hij zijn gezin naar voren als bewijs van zijn band met Duitsland.
Als reden voor een eventuele terugkeer noemde hij:
‘(…) dass seine Ehefrau geborene Deutsche (Münchnerin) sei, seine Tochter jetzt
noch in Deutschland lebe und, soviel er wisse, beim Propagandaministerium
arbeite, und er selbst und sein ebenfalls an der Cornell University als Assistent
tätiger Sohn die meiste Zeit ihres Lebens in Deutschland zugebracht hätten und
deshalb sehr gern dort wieder leben und arbeiten möchten.’505
Vooral denkend aan de belangen van zijn achtergebleven familieleden, zei Debye
bereid te zijn afstand te doen van een deel van het salaris, zolang de huur van de
dienstwoning nog betaald kon worden en zijn dochter en schoonzus nog in hun levensonderhoud konden voorzien. Zijn privé-bibliotheek kon met zijn instemming
deel blijven uitmaken van het instituut. Het Generalkonsulat berichtte bovendien
dat op de Cornell University ‘vertraulich mit anderen geeigneten Professoren’ over
Debye was gesproken. Daaruit was gebleken dat Debye in politiek opzicht zeer
terughoudend optrad. Duidelijk was ook dat hij de bezetting van Nederland ‘verständlicherweise’ niet had begroet. Debyes 24-jarige zoon werd door sommigen op
de campus zelfs voor een ‘nazi’ gehouden.506
Debyes dochter Mathilde – ook wel Maidi of Maida genoemd – die sinds januari
1941 als negentienjarige werkzaam was bij het Reichsministerium für Volksaufklärung
und Propaganda, woonde, sinds het vertrek van haar vader, samen met haar tante
in de directeurswoning.507 De reden waarom zij uiteindelijk niet evenals de rest van
het gezin naar de Verenigde Staten is vertrokken, is niet bekend. Zij trouwde weliswaar op 26 maart 1942 met ene G. Saxinger, maar er zijn geen aanwijzingen dat zij
haar aanstaande echtgenoot al in 1940 kende. Nog op 29 juni 1940 stuurde mevrouw
Debye vanuit Lausanne een telegram naar haar echtgenoot in Ithaca waaruit blijkt
dat zij er op dat moment vanuit ging dat haar dochter zou meereizen.508 Waarschijn­
lijk heeft de persoonlijke band tussen Maidi Debye en haar tante, die vanaf haar
jeugd het huishouden had gedaan, de doorslag gegeven. Vanuit de Verenigde Staten
werd het voor Debye steeds moeilijker contact te houden met en zorg te dragen
voor zijn achtergebleven dochter. De Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft was kennelijk de
inzage toegestaan in enkele van zijn brieven die hij vanuit Ithaca naar zijn schoon­zus
had gestuurd. In een verslag daarvan werd vermeld dat Debye, waarschijnlijk denkend aan zijn bezoek aan het Generalkonsulat, in een brief van 22 mei 1941 had geconstateerd: ‘Was Dich Maida und Tante Lisi betrifft, so hoffe ich, alles getan zu
haben, um Euch zu sichern bis Wiedersehen möglich wird.’509
Nadat op 1 april 1942 het Heereswaffenamt zijn onderzoekingen in het KaiserWilhelm-Institut für Physik staakte, en de laboratoria weer werden overgedragen
aan de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft, werd de positie van Debyes dochter precair.
Heisenberg werd per 1 oktober 1942 benoemd tot ‘Direktor am Kaiser-Wilhelm105
Institut für Physik’ en vanaf dat moment maakten hij en zijn gezin, dat uit negen
personen bestond, aanspraken op de naastgelegen directeurswoning.510 Over de
overdracht van de woning vond op 13 mei 1942 een eerste gesprek plaats tussen
de Generalverwaltung van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft en Elisabeth Alberer,
Debyes schoonzus en vertegenwoordiger.511 Nadat mevrouw Alberer weigerde de
woning te verlaten, kwam het tot een proces. De Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft
beklemtoonde daarbij dat de komst van Heisenberg naar Berlijn – en dus ook de
overname van de dienstwoning – samenhing met een reeks van nieuwe ‘kriegsentscheidenden und kriegswichtigsten Aufgaben für das Oberkommando der
Wehrmacht’.512
Het Amtsgericht Lichterfelde kwam op 10 maart 1943 tot een uitspraak: mevrouw
Alberer diende de directeurswoning voor 31 maart aanstaande te ontruimen.513
Zij ging echter op 26 maart in hoger beroep.514 Zij ontving in deze periode steun
van het Auswärtiges Amt. Opmerkend dat er geen concrete aanwijzingen waren
dat Debye een ‘illoyalen Haltung’ had ingenomen, werd in een brief aan het
Reichserziehungsministerium gesteld:
‘Es handelt sich um einen der bedeutendsten lebenden Physiker dessen Name
international bekannt ist. Daher wäre es wohl aus kulturpolitischen Gründen
kaum erwünscht, wenn ein Wissenschaftler von solcher Bedeutung später darauf
hinweisen könnte, das man Seine Angehörigen in Deutschland nicht nur aus der
Wohnung gewiesen, sondern ihnen auch jedweden Unterhalt entzogen hätte.’515
Er werd daarbij nog opgemerkt dat het verzuim om zijn verlof tijdig te verlengen
het enige was dat Debye verweten kon worden. Tot een uitspraak zou het niet meer
komen doordat er, mede dankzij de bemiddeling van de Kanzlei des Führers, op 3
juli 1943 een schikking werd getroffen. Deze hield onder andere in dat de woning per
1 augustus 1943 ontruimd werd, dat aan Debyes achtergebleven familieleden per
maand 400 RM zou worden overgemaakt en dat zij – in overleg met Heisenberg –
aanspraken konden maken op de oogst van de fruitbomen in de tuin van de directeurswoning.516
106
Oorlogsrelevant onderzoek
Het oorlogsrelevante onderzoek, waarvan Debye – ondanks zijn lidmaatschap van
de Ausschuss van de Deutsche Akademie der Luftfahrtforschung – had gepoogd
zijn Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik te vrijwaren, speelde bij zijn Amerikaanse
‘inburgering’ op impliciete wijze een cruciale rol. Niet alleen lichtte hij invloedrijke
gesprekspartners als Tisdale, Weaver en Veblen in over het Duitse geheime militaire
onderzoek op het gebied van de nucleaire fysica, maar hij nam zelf ook deel aan het in
1942 door de Amerikanen opgezette Synthetic Rubber Program. Dit programma,
dat een belangrijke bijdrage leverde aan de Amerikaanse oorlogstechnologie, was
opgezet nadat de Verenigde Staten op 7 december 1941 door Japan waren aangevallen, waardoor de toevoer van rubber uit Azië grotendeels was komen stil te liggen.
Nog in de eerste maanden van zijn verblijf in de Verenigde Staten – op 21 maart
1940 – dineerde Debye met Veblen en besprak met hem de ontwikkelingen in het
Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik.517 Veblen was kennelijk gealarmeerd. Op 23
maart 1940 stuurde hij Frank Aydelotte, de president van het prestigieuze Institute
for Advanced Studies – het instituut waaraan op dat moment ook Einstein verbonden was – een brief. Hij berichtte daarin dat Debye hem informatie had verschaft
over het explosieven-onderzoek dat op het punt stond verricht te worden in het
Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik. Hij schreef:
‘It is clear that the Nazi authorities hope to produce either a terrible explosive or
a very compact and efficient source of power. We gather from Debye’s remarks
that they have brought together in this Institute the best German nuclear and
theoretical physicists, including Heisenberg, (…) The tremendous importance
of the utilization of atomic energy, even if only partially successful, suggests that
the matter should not be left in the hands of the European gangsters, especially
at the present juncture in world history.’518
De precieze gevolgen van deze brief zijn onduidelijk. Bekend is wel dat Einstein
al op 2 augustus 1939 een brief aan president Roosevelt had gestuurd, waarin hij
wees op het belang het onderzoek naar nucleaire kettingreacties te financieren.
Een tweede brief schreef hij op 7 maart 1940. Zonder Debye bij naam te noemen,
vermeldde hij daarin onder andere dat het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik door
de Duitse regering was overgenomen.519 Kort daarop – mei 1940 – in verscheen er
in The New York Times een bericht van de journalist W.L. Laurence waarin melding
werd gemaakt van het onderzoek naar ‘atomic power’ dat ‘feverishly’ plaats vond
in de Kaiser-Wilhelm-Instituten te Berlijn: ‘The news has leaked out through higly
reliable channels’.520
In december 1942 zou Debye zich voor het eerst publiekelijk uitlaten over het
kernsplitsingsonderzoek. Hij deed dit tijdens een interview voor de Knickerbocker
107
Weekly, een weekblad met de ondertitel ‘Free Netherlands’, dat zich richtte op de
Nederlanders in de Verenigde Staten. Hij liet, evenals tijdens zijn gesprekken met
Tisdale en Weaver, merken niet te geloven in het zogenoemde ‘secret weapon’. Hij
stelde:
‘The chances are infinitely against the development of any really new and
astounding weapons, on either side in the present war. Any “new” weapons will
only be developments of or improvements upon the present instruments of
combat. There is nothing new under the sun, as far as science is concerned.’521
Tijdens het interview was Debye ook opmerkelijk openhartig over de geheimhouding
rond het Amerikaanse onderzoek relevant voor de ‘the war’:
‘There are a lot of studies under way in this laboratory, he replied, but they are
chemical secrets. Everything connected with this war is treated as a secret.
A man gets a contract from the War Department, engages a few assistants and
from that moment on everything goes on in a closed room. In the case of war
work, no man here knows what another is doing. Only the central authorities in
Washington know what is going on in all the laboratories of the nation.’522
Een project waarnaar Debye mogelijk indirect verwees betrof het polymerenonder­
zoek dat van belang was voor de productie van kunstrubber. Dit onderzoek, waarbij
de ‘physical rather than the chemical properties of natural rubber’ het uitgangspunt
waren, besprak hij kort in het Cornell Alumni News van december 1943. Hij zei dag
en nacht te werken in het besef dat iedere ontdekking en verbetering – ‘most of the
work is secret, of course’ – grote gevolgen kon hebben voor de duur van de oorlog.523
Het was voor Debye niet eenvoudig geweest een onderzoeksplaats in de context
van het Rubber Reserve Program voor zichzelf te veroveren. In 1941 had hij – in
samenwerking met de Bell Laboratories – op theoretisch niveau een bijdrage geleverd aan de verbetering van radarsystemen.524 Nadat de Verenigde Staten direct bij
de Tweede Wereldoorlog betrokken waren geraakt, werd het onderzoek naar kunst­
rubber geïntensiveerd. Debye had aangeboden aan dit onderzoek deel te nemen maar
werd aanvankelijk, omdat hij niet over de Amerikaanse nationaliteit beschikte, uitgesloten van de bijeenkomsten van het onderzoeksprogramma. W.O. Baker, die bij
de Bell Laboratories werkzaam was geweest, herinnerde zich in 1977 dat dit pas
veranderde nadat de ‘highest authorities’ hadden besloten dat Debye dergelijke
bijeenkomsten kon bijwonen, onder voorwaarde dat hij vergezeld werd door een
politieagent.525
Debyes openlijk beleden betrokkenheid bij de Amerikaanse oorlogsinspanning
is een opmerkelijke omslag, gezien zijn eerdere weigering in Duitsland oorlogsrelevant onderzoek te verrichten.526 In zijn interview in de Knickerbocker Weekly kwam
108
hij hierop nog terug. Bij zijn Berlijnse onderzoeking had de voorwaarde gegolden
dat hij ‘completely free of outside entanglements or interference’ te werk kon gaan.
Hieraan zou, zo vertelde Debye, een eind gekomen zijn als hij het Duitse staatsburgerschap had aangenomen. In de Verenigde Staten voelde Debye zich intellectueel
niet gehinderd door de autoriteiten. Hij zei het land, de instituties en de mensen te
bewonderen en hij verrichtte er zonder problemen toepassingsgericht onderzoek:
Het is goed mogelijk dat Debyes publieke loyaliteitsverklaring aan de Verenigde
Staten – in het artikel werd hij overigens neergezet als kosmopoliet, Nederlander en
Maastrichtenaar – ook door strategische overwegingen was ingegeven. Zijn carrière
in het Derde Rijk zorgde voor aanhoudende argwaan, en niet alleen in kringen van
Duits-joodse wetenschappers die het Derde Rijk vanwege de rassenpolitiek hadden
moeten verlaten. Mathilde Debye-Alberer schijnt in deze periode gesproken te hebben van een ‘whisper campaign’.528
De verschillende onderzoeksrapporten van de FBI – de eerste en
uitvoerigste werd in de zomer van
1940 opgesteld – bevatten zeer uiteenlopende uitspraken van bestuurders en collega-wetenschappers
over Debye en weerspiegelen bij
uitstek de verschillen in waardering
voor Debyes wetenschappelijke loop­
baan in het Derde Rijk. De directe
aanleiding tot het eerste onderzoek
was een brief aan de FBI van Samuel
Goudsmit, de natuurkundige die op
dat moment werkzaam was op het
Physics Department van de
University of Michigan. Hij meldde,
mede namens enkele collega-wetenschappers, dat Debye in zijn nieuwe
functie aan de Cornell University in
aanraking zou kunnen komen met
Debye op de cover van de Knickerbocker Weekly
‘national defence work’. Voor de FBI
december 1942
109
Archief niod
‘Now in the long run you have to have this fundamental research. For it might
be said that industrial research is like having a forest and cutting down trees,
and that fundamental research is the planting of new trees. What we are doing
now, in war time, is just cutting down trees because the practical problems are
so pressing.’527
was dit reden tot ‘IMMEDIATE and EXPEDITIOUS attention’.529 Dat Debye op het punt
stond toegang te krijgen tot de Bell Telephone Laboratories gaf de zaak nog een extra
urgentie. Op 28 december 1940 werd het FBI-onderzoek afgerond en besloten dat
Debye niet bij ‘classified’ onderzoek mocht worden toegelaten. Op 2 september 1941
vroegen vertegenwoordigers van de Bell Telephone Laboratories nogmaals toestem­
ming om Debye als ‘an alien’ bij hun onderzoek voor de marine te betrekken.530
Debye had ondertussen op 18 augustus 1941 zijn naturalisatie in gang gezet door een
‘declaration of intention’ te ondertekenen.531 Desondanks werd de Bell Telephone
Laboratories op 29 december 1941 medegedeeld dat op basis van het FBI-onderzoek
van het voorgaande jaar geconcludeerd kon worden dat Debye ‘should not be
entrusted with any confidential Navy matter’.532 Debye had echter al vanaf 23 juni
dat jaar als consultant op contractbasis voor de Bell Telephone Laboratories gewerkt.533 In april 1944 veranderde Debyes positie om onbekende redenen. Het War
Department maakte toen aan de Bell Telephone Laboratories bekend dat er geen
aanleiding meer was om Debye niet in te schakelen bij ‘aeronautical or classified
contracts’.534
Albert Einstein was een belangrijke informant voor het FBI-onderzoek naar Debye.
In september 1940 berichtte hij eerder dat jaar een brief te hebben ontvangen – nadat
deze eerst door de Britse ‘censors’ was onderschept – van een zekere ‘Feadler’ uit
Zwitserland. In de brief stond dat Debye in nauw persoonlijk contact had gestaan
met Göring. Bovendien zou Feadler hebben geschreven dat Debye via Zwitserland
naar de Verenigde Staten was gereisd, maar onderweg geen van zijn oude vrienden
had bezocht. Einstein had gemeend dat de brief serieus genoeg was om de bestuurders van Cornell University er over in te lichten. Einstein vermeldde ook dat Debye
bij hem per brief op het gebeurde had gereageerd. De FBI-agent noteerde:
‘EINSTEIN advised that he has never heard anything wrong concerning DEBYE
but that he knows the man well enough not to trust him; that he EINSTEIN would
accept things that DEBYE says as a scientist as being true but would not accept
things that DEBYE says as a man as necessarily being true. (…) He said that it was
his unbiased opinion that DEBYE should not be trusted with military secrets of
the Unites States Government unless it has been first ascertained that DEBYE
severed all relations with German officials which he EINSTEIN does not know.’535
Veel uitspraken in het FBI-rapport over Debye betroffen diens persoonlijkheid en
vaak waren zij gebaseerd op geruchten of verouderde informatie. Persoonlijke indrukken werden nogal eens als een algemene karakteristiek voorgesteld. Bij mensen
met wie Debye nauw persoonlijk contact, wetenschappelijk dan wel bestuurlijk,
onderhield of had onderhouden leefde doorgaans een gunstige indruk. Weaver
berichtte bijvoorbeeld begin oktober 1940 over Debye dat deze ‘a man of great
integrity’ was. Hij beklemtoonde dat hoewel Debye zich in deze niet uitsprak, uit
110
al zijn activiteiten zijn ‘dislike for the present German Government’ bleek.536 James
Franck, hoogleraar fysische chemie aan de Universiteit van Chicago, zei diezelfde
maand Debye reeds meer dan dertig jaar te kennen. Hij vertelde de FBI dat Debye
‘certain Jewish refugies’ had bijgestaan toen zij door het nazi-regime werden vervolgd. Debye was volgens hem ‘a man of high character and ideals’ die bovendien
de Duitse inval in Nederland sterk veroordeelde.537
Anderen koesterden ambivalente gevoelens ten opzichte van Debye. Kasimir
Fajans, werkzaam bij de University of Michigan, noemde hem in september 1940
enerzijds eerlijk en betrouwbaar, maar beschreef hem anderzijds als iemand die
uitsluitend geïnteresseerd was in de wetenschap en geen oog had voor politieke
zaken. Hij herinnerde zich een gesprek met Debye uit 1934 waaruit duidelijk werd
dat hij vol afkeer was van Hitler en zijn regime. Tijdens hun laatste ontmoeting
in München in 1935 was dit nog steeds het geval. Maar volgens Fajans was Debye
‘thick skinned’. Dit bracht met zich mee dat hij kon aanvaarden wat er met zijn
collega’s gebeurde, zolang zijn eigen positie maar niet in gevaar kwam. Fajans refereerde vervolgens ook aan de DPG-brief:
‘DR FAJANS recalled an instant where DEBYE was President of the German
Physical Society and the German government ordered all Jews to be expelled
from the society, as is the usual Nazi custom for all organizations. He stated that
DEBYE wrote letters to the Jewish members of the society asking them to resign.
Dr FAJANS stated that he was disappointed in this move by DEBYE as he thought
DEBYE would have enough moral stamina to resign the Presidency of the society
rather than write such letters to his close colleagues even under pressure.’538
Degenen die Debye op afstand hadden leren kennen, lieten zich daarentegen
hoofdzakelijk kritisch over hem uit. James B. Conant, president van Harvard
University, die bot had gevangen toen hij Debye in 1937 een positie aanbood, was
bijvoorbeeld zeer op zijn hoede. Hij noemde Debye ‘an extremely clever man’ die
zeker contacten met de ‘Nazi Government’ zou kunnen onderhouden.539 Anders
gezegd; hij zou een spion kunnen zijn. Geen van de ondervraagden hield Debye
voor een overtuigde nazi. Men achtte hem eerder gevaarlijk door zijn ongebondenheid. Roman Smoluchowski, werkzaam te Princeton University, omschreef Debye
als ‘extremely mercenary as a scientist’. En ook Wolfgang Pauli refereerde aan
Debye als een huurling en constateerde daarbij tevens dat hij niet te vertrouwen
was. Een geheimagent kon hij niet zijn, zo merkte Pauli op, want daarvoor ontbrak
het hem aan de benodigde moed.540
Bij het besluit Debye buiten te sluiten van ‘classified’ onderzoek speelde zijn
verleden in Berlijn een grote rol. Het had hem bij een deel van zijn collega’s de reputatie van opportunist verschaft. Daarnaast zou Debye, eenmaal aangekomen in
de Verenigde Staten, nauwelijks uiting hebben gegeven aan vormen van oppositie.
111
Maar uiteindelijk gaf zijn familie de doorslag: zijn echtgenote en dochter werden
door sommigen voorgesteld als nazi-sympathisanten.541 De aanwezigheid van familie in Duitsland maakte hem sowieso kwetsbaar. Charles P. Smith, hoogleraar chemie aan de Universiteit van Princeton, vertelde bijvoorbeeld eerst dat Debye in zijn
Leipziger tijd geen enkele sympathie had kunnen opbrengen voor de nazi’s. Ook
beklemtoonde hij er van overtuigd te zijn dat Debye niet in opdracht van de Duitse
regering naar de Verenigde Staten was gekomen. Maar vervolgens wees hij op het
gevaar dat er op zijn achtergebleven familieleden druk kon worden uitgeoefend.542
Een direct gevolg van het FBI-rapport was dat Debye gedurende de Tweede
Wereldoorlog in de Verenigde Staten als ‘alien’ niet toegelaten kon worden bij
het kernsplitsingonderzoek; een onderzoeksgebied waarbij hij in Duitsland aan
de zijlijn wel betrokken was geweest.543 Over zijn reactie op de eerste atoombom
vertelde zijn zoon in 2007: ‘I remember that my father and I heard about the
atomic bomb, Hiroshima, my father said: “I am sorry that they ever found out how
to do this”.’544 Zijn buitenstaanderspositie werd formeel opgeheven op 12 november
1946 toen hij zijn ‘Final Naturalization Papers’ ontving.545 Begin 1946 was Debye
nog ondervraagd door twee ‘Special Agents’ van de FBI, waarbij ook werd teruggeblikt op zijn tijd bij het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik. Debye beschreef hoe
vanaf 1937 de invloed van de staat er toenam terwijl die van de industrie afnam:
Telschow had zich in deze context kunnen opwerken. Debye memoreerde dat toen
de Wehrmacht Polen was binnengevallen het voor hem duidelijk was dat spoedig
ook Nederland aan de beurt zou zijn. Hij startte daarom de voorbereidingen van
zijn reis naar de Verenigde Staten met de ‘secret intention in mind of not returning
to Germany’. Debye ging ook in op zijn contacten met Telschow na zijn aankomst
in de Verenigde Staten. De agenten noteerden hierover:
‘Later, in the spring of 1940, he received a number of letters from TELSCHOW
(…) advising him that he should return to Germany because his leave of absence
for the lecture tour was about up, and unless he returned his salary would be
discontinued. DEBYE stated that he never answered these letters, and heard no
more from the Kaiser Wilhelm Institute or from anyone connected with it since
the receipt of these letters from TELSCHOW’.546
Voor de historicus illustreert dit tekstfragment bij uitstek hoe Debye mensen
een rad voor ogen kon draaien: in dit geval zowel bij Telschow als bij de twee speciale agenten van de FBI. Debye had Telschow immers geschreven deze brieven niet
ontvangen te hebben. Debye zelf zal zeker gemeend hebben dat de ‘Umstände’ hem
dwongen dit onware verhaal te vertellen, terwijl welbeschouwd eigenbelang prevaleerde. Openhartigheid over zijn contacten met het Deutsche Generalkonsulat,
zou zijn moeizaam verworven positie in de Verenigde Staten immers in een keer
hebben ondergraven. Debyes wens om problemen die hij niet de zijne achtte uit de
112
weg te gaan, en zijn gave om zich daartoe terug te trekken in gescheiden werelden,
keerde zich tegen hem. Sterker nog: er was geen ontkomen meer aan. Debye zat
tussen meerdere onverenigbare verhalen gevangen en kon nauwelijks meer over
zijn eigen verleden in nazi-Duitsland praten zonder de historische werkelijkheid
geweld aan te doen.
113
Slot
Het nationaal-socialisme was een politieke ideologie die alle aspecten van het
maatschappelijke leven probeerde te beïnvloeden. De wetenschap nam daarbij,
met haar waarheidsaanspraken, een bijzondere plaats in. Voor de meeste natuurwetenschappers diende de beweging zich aanvankelijk aan als iets dat van buiten
kwam. In de praktijk manifesteerde het nationaal-socialisme zich in diverse vormen, van radicaal tot gematigd, en dat op uiteenlopende momenten. Het gevolg
was dat voor velen de confrontatie met het nationaal-socialisme vroeg of laat ook
neerkwam op het zich rekenschap geven van de eigen positie en opvattingen. Voor
Debye die zich als Nederlander in Duitse staatsdienst op basis van een in 1933
gecreëerde, en in 1936 nog eens bevestigde, uitzonderingsregel een comfortabele
onbetrokkenheid kon permitteren, diende dit moment zich aan op 16 september
1939. Hem werd toen door de Generalsekretär Telschow van de Kaiser-WilhelmGesellschaft gemeld dat hij zijn werkzaamheden als directeur van het Berlijnse
Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik alleen zou kunnen voortzetten als hij het
Duitse staatsburgerschap zou aannemen. Debye werd op dat moment bekritiseerd
door radicale nazi’s binnen de Deutsche Physikalische Gesellschaft – hij zou niet
‘eindeutig’ genoeg optreden – maar ook op handen gedragen door een ander deel
van zijn naaste collega’s. Hij verkeerde in kringen die probeerden de positie van
de Duitse natuurwetenschap in het Derde Rijk veilig te stellen. Antisemitische
maatregelen werden hier, hoewel doorgaans met tegenzin, toch als onvermijdelijk aanvaard. Als wetenschapper maakte Debye geen onderscheid tussen joden
en niet joden, terwijl hij zich in zijn hoedanigheid van wetenschapsorganisator
opererend in een maatschappelijk-wetenschappelijke context tegelijkertijd zonder
openlijk protest voegde in de scheiding van het ' joodse' en het ' niet-joodse'.
Van hem als privé-persoon – de scheiding tussen de drie domeinen is enigszins
arbitrair – zijn er enkele antisemitische uitspraken bekend. Die dateren echter van
voor 1933 en er is nauwelijks reden aan te nemen dat deze uitingen van antisemitisme
de alledaagse variant overschreden.547
Debye, als wetenschapper van uitzonderlijke statuur, kan niet begrepen worden
als een natuurkundige die geïsoleerd functioneerde in zijn eigen intellectuele universum. Om zijn eigen centrale positie te bereiken en te behouden, had hij een uitgebreid netwerk ontwikkeld en bovendien aansluiting gezocht bij netwerken van
anderen met zowel een wetenschappelijk als een bestuurlijk karakter. Hierbinnen
114
werd het eigen belang, zolang de wetenschappelijke continuïteit en vooruitgang
maar gegarandeerd werden, als een vorm van algemeen belang beschouwd. Anders
gezegd: als een algemeen erkend groot wetenschapper had hij al die jaren op
eenzame hoogte onderzoek verricht en via de bouw van een nieuw laboratorium
nieuw onderzoek voorbereid, om tegelijkertijd als spil te fungeren in bestuurlijke
gremia en wetenschappelijke patronage- en mecenaatsystemen. Debye dient dan
ook niet te worden gezien als wereldvreemde ‘Einzelgänger’ verdwaald in de Duitse
wetenschap ten tijde van het Derde Rijk; hij was man van de wereld, flexibel en
sociaal vaardig, die zowel autoritair als beheerst en soms ook slinks kon optreden
en die zich liet leiden door binnen zijn netwerk geldende waarden als eer, trouw en
plicht, schijnbaar zonder te beseffen dat deze waarden hem nauwelijks bescherming
boden tegen betrokkenheid bij het nationaal-socialisme.548
Debyes handelen in de periode 1933-1940 werd in de eerste plaats bepaald door
de negentiende-eeuwse positivistische wetenschapsopvatting waarin natuurkundig onderzoek zegeningen voor de mensheid genereerde.549 Terugkijkend vanuit
het heden kan vastgesteld worden dat dit vooruitgangsideaal, waarbij wetenschap
gesitueerd werd in een wereld zonder nationale vlaggen en grenzen, al ten tijde van
de Eerste Wereldoorlog maar zeker tijdens het Derde Rijk werd ingehaald door
de politiek-sociale werkelijkheid. De wetenschapsbeoefening had toen immers
niet meer hoofdzakelijk een ethische betekenis, maar werd ook afgerekend op zijn
politiek-sociale werking. In nazi-Duitsland moest de wetenschap praktisch inzetbaar zijn en bovendien een afspiegeling zijn van de germaans-Duitse volksaard;
voor joodse wetenschappers was daarin geen plaats. Maar nazi-wetenschap, zo is
uit het historische onderzoek van de laatste decennia gebleken, was niet uitsluitend
pseudowetenschap. Ondanks de gedwongen migratie van joodse wetenschappers
en ondanks de invloed van politieke carrièristen op de wetenschap, werd er op
militair-technologisch gebied en in de context van de autarkiepolitiek grensverleggend onderzoek verricht. Toen na het uitbreken van de oorlog van Debye een
duidelijk engagement met Duitsland en het Duitse toegepaste technisch-militaire
onderzoek werd geëist - een voor hem onverteerbare positie omdat hij zijn eigen
onderzoeksagenda niet meer zelf zou kunnen bepalen - vond hij een uitweg door
een op wetenschappelijk plichtsbesef gebaseerde grens aan te geven. Deze viel
toevalligerwijze samen met zijn loyaliteit aan Nederland. De vraag of Debye had
kunnen voorzien dat zijn carrière in nazi-Duitsland dit eindpunt vroeg of laat zou
bereiken, was en is moeilijk te beantwoorden; het antwoord zegt wellicht in de eerste plaats iets over het mensbeeld van de beschouwer. Was Debye 'te goeder trouw’,
zoals de Nederlandse Centrale Inlichtingendienst in 1941 constateerde?550 Of was
Debye primair een opportunist, die probleemloos fundamentele concessies deed
ten bate van zijn wetenschappelijke eigenbelang? Behoorde hij inderdaad tot de
groep wetenschappers die, zoals Otto Warburg in 1938 meende, ‘rotten to the bone’
waren?551
115
Uit het beschikbare bronnenmateriaal blijkt ten tweede dat Debye zich in de eerste
jaren van het Derde Rijk engageerde met het streven de continuïteit van de Duitse
wetenschap te waarborgen. Hij achtte dit belangrijker dan het uitspreken van principiële solidariteit met zijn joodse collega’s die werden geconfronteerd met een juridisch gesanctioneerde maatschappelijke segregatie, pesterijen en uiteindelijk ook
geweld. Debye wilde als wetenschapper wel aan hun werk kunnen blijven refereren
en was op praktisch niveau bereid hen te helpen. Tegelijkertijd manoeuvreerde
hij zich in deze periode in het centrum van de wetenschappelijke macht. Dit was
ook te danken aan het gegeven dat meerdere betrokkenen baat hadden bij zijn carrière. De mogelijkheden die Debye kreeg, hangen, los van zijn wetenschappelijke
capaciteiten, samen met de behoefte binnen de kring van Duitse natuurwetenschappers om na het gedwongen vertrek van hun joodse collega's de normaliteit
en internationaliteit van hun vak te herstellen en de kwaliteit ervan te handhaven.
Deze behoefte leefde niet alleen bij wetenschappers uit Debyes netwerk – Planck
en Sommerfeld – maar ook bij invloedrijke ministeriele ambtenaren. Vanuit het
heden terugkijkend op Debyes carrière in het Derde Rijk lijkt de brief waarin hij
de joodse leden van de Deutsche Physikalische Gesellschaft opriep om bij hem
hun uittreden bekend te maken, een zeer ingrijpend keerpunt. Dit zou zo geweest
kunnen zijn omdat hij er als wetenschapsorganisator zijn bijna diplomatieke status
mee ondergroef door betrokkenheid te tonen bij de Duitse binnenlandse politiek.
De brief die Debye zich genoodzaakt voelde te versturen, was voor hem echter
nauwelijks meer dan een bevestiging van een bestaande situatie die door de Duitse
academische gemeenschap, of wat daarvan was overgebleven, als collectief reeds
in 1933 was geaccepteerd - onder protest, met ambivalenties dan wel met instemming. Van directe dwang door zijn ambtelijke superieuren was bij het versturen
van de brief geen sprake. Hoogstens had het Reichserziehungsministerium laten
blijken dat eigen initiatief gewenst was en daarnaast was er pressie uitgeoefend
door een groep radicale leden van de Deutsche Physikalische Gesellschaft.
Dat Debye de positie van zijn joodse collega’s als een probleem van secundair
belang beschouwde, blijkt ook uit zijn schaarse verklaringen over zijn verblijf in
het Derde Rijk, waarin deze collega’s of zijn verzoek-tot-uittreden-brief van de
Deutsche Physikalische Gesellschaft niet voorkomen. Centraal in zijn verklaringen staat de wijze waarop de nationaal-socialisten in 1939 zijn trouw aan de Duitse
wetenschap verraden hebben; de ‘arisering’ van de wetenschap was een door hem
toen al zes jaar – sinds 1933 – aanvaard gegeven. Debyes biograaf Fuoss citeerde
in 1954 uit een verslag dat Debye over deze periode had opgesteld, en dat de toon
zette voor veel van de latere beschrijvingen:
‘The positions, as usual, were lifetime positions. During the time the laboratory
was still under construction. I received an offer from Harvard University, which
I declined, because I did not feel free to quit before having finished what I had
116
undertaken to do. (...) The war broke out and one day without previous warning
I was informed by Dr. Telschow from the Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft that I
could no longer enter the laboratory except by becoming a German citizen. I
refused. I was advised by the Ministry of Education to stay at home and occupy
myself writing a book. Instead, I was able to overcome the difficulties put in my
way by different German authorities and to leave for the U.S.A. by way of Italy
in order to give the Baker Lectures at Cornell University, to which I had been
invited.’ 552
In het uitgebreide interview dat in 1962 werd afgenomen door T.S. Kuhn en
G. Uhlenbeck, vertelde Debye, sprekend van ‘this business with the nazis’, min of
meer hetzelfde:
‘Then one morning the administrator comes in and tells me he was very sorry but
I could not go in the Institute anymore if I did not become a German citizen! And
(…) I had to appear at the Ministry – and the representative at the Ministry said,
“Oh, why don’t you stay home? You know you can write a book.” And I said, “No,
I have an invitation to go to Cornell to give the Baker lectures (…) So that is what
I did.”’553
In 1964 zou Debye, in een interview met Harriet A. Zuckerman, over zijn vertrek
uit het Derde Rijk nogmaals in grotendeels dezelfde bewoordingen berichten;
het was een anekdote geworden met een vaste structuur. In het interview, waarin
veel aandacht uitging naar de wijze waarop Debye met zijn collega’s, al dan niet in
teams, had samengewerkt en dat hem beviel omdat er geen ‘social things’ werden
gevraagd, stelde Debye over zijn instituut en zijn vertrek uit Duitsland:
‘The trouble was that I had trouble with the Nazis, and then I could not use
it any more. The Nazis came one day and told me – well that is a long story.
First of all this was connected with my citizenship. (…) I had to ask the Queen
for permission to accept this thing in Berlin, so that independent of that I
would not lose my Dutch citizenship. (…) Then one good day after I build this
Institute, the director of the Administration came to me and said he was very
sorry, but now they needed the laboratory and I could not go in the laboratory
anymore and use it any longer if I did not become a German citizen. I refused to
do that. I said that I had an invitation to go to Cornell and give the Baker lectures
and that I would go now.’554
In zijn standaardverhaal over de gebeurtenissen van eind 1939 in Berlijn deed
Debye de waarheid maar gedeeltelijk recht: dat zijn beslissing naar de Verenigde
Staten te reizen ook samen hing met een weigering ontslag te nemen en dat het een
117
tijdelijk verlof was geweest, werd bijvoorbeeld niet door hem vermeld. Aan zijn rol
bij de gelijkschakeling van de Duitse natuurwetenschap of de militarisering van
het fundamenteel natuurwetenschappelijke onderzoek werd evenmin gerefereerd.
Heden ten dage komt de voorstelling van zaken waarbij Debye tot na het uitbreken
van de oorlog in zijn laboratorium ongestoord onderzoek zou hebben kunnen doen,
op het eerst gezicht nogal egocentrisch over. Er is dan ook wel geconcludeerd dat
egoïsme een belangrijke karakteristiek was van Debye. Tekenend is de opmerking
uit 1967 van Paul P. Ewald: ‘Debye was Debye and centered on Debye’.555 Anderen
waren milder. Georg Busch stelde in 1985 nogal psychologiserend:
‘Debye wurde gelegentlich vorgeworfen, er sei zu lange im Dritten Reich geblieben und hätte sich dem nationalsozialistischen Regime gebeugt. Ich habe
dafür keinerlei Anhaltspunkte gefunden. Im Übrigen glaube ich, dass Debye
für seine Wissenschaft so intensiv lebte, dass er die politischen Geschehnisse
verdrängte (…).’556
Tegen de verklaringsmodellen waarin egoïsme of vakmatige verblinding centraal
staan, kan worden ingebracht dat Debye ten tijde van het Derde Rijk als wetenschapsorganisator midden in het onderzoeksleven heeft gestaan en zich daarmee
ook engageerde. Het was bovendien zo dat zijn reputatie ernstig zou zijn geschaad,
indien hij na 1945 had erkend dat hij vóór 1940 in het Derde Rijk carrière had gemaakt op basis van een zeker idealisme en behalve een wetenschappelijk ook een
uitgebreid bestuurlijk netwerk had onderhouden.
Nederlandse, Duitse en Amerikaanse perspectieven
Debyes carrière in het Derde Rijk confronteert de historicus bij uitstek met het
probleem hoe een individu beschouwd kan worden in relatie tot een maatschappij waarbinnen bepaalde collectieve idealen – zoals het nazisme of het antisemitisme – leidend zijn; zeker als aan deze idealen door de staat een legitiem karakter
wordt gegeven, kunnen zij voor het betrokken individu een alibi zijn om zich niet
verantwoordelijk te hoeven voelen voor de gevolgen van deze idealen, zelfs niet als
deze in de praktijk uitermate gewelddadig uitpakken. Het is dan ook niet zonder
reden dat in het slot van dit onderzoek naar Debyes rol en positie in het Derde Rijk
de verhouding tussen idealen en praktijken een centrale positie is toebedeeld. Het
begrip ‘opportunisme’, dat welbeschouwd een oordeel is, schiet voor het verwerven van kennis in deze te kort. Debyes carrière is immers in belangrijke mate het
gevolg van het streven om binnen het nazisme voor de zuivere natuurwetenschap
een plaats te veroveren die de Duitse wetenschappelijke traditie waardig was. Met
zijn combinatie van wetenschappelijk idealisme en politiek-maatschappelijk pragmatisme behoorde Debye tot die groep van wetenschappers en ambtenaren die op
basis van affiniteiten en ambivalenties een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan
118
de stabiliteit en het aanzien van het regime en die bovendien de anti-joodse maatregelen een aureool van normaliteit heeft gegeven.
Debyes carrière in het Derde Rijk laat zich niet verklaren met de in de context
van de Nederlandse bezettingsjaren zo klassiek geworden termen goed versus fout.
Ook de zogenoemde grijstinten – feitelijk een combinatie van lichtere vormen van
beide morele uitersten – kunnen geen verheldering verschaffen. Vanuit Debyes
perspectief beschouwd, werd tijdens zijn verblijf in het Derde Rijk zijn vertrouwen
in de zuivere wetenschap, en alle vormen van plichtsbetrachting en heilsverwachting die daarbij hoorden, op de proef gesteld. Dit vertrouwen bleef voor hem een
leidraad en in eigen ogen kwam hij er, wellicht met enig kunst en vliegwerk, ongeschonden mee door het Derde Rijk. De vraag of het algemeen wetenschappelijk
belang en zijn wetenschappelijk eigenbelang altijd wel waren samengevallen, werd
door Debye niet – en door zijn tijdgenoten nauwelijks – gesteld. Tekenend is dat
J. Schaepkens van Riemt, de voorzitter van het Maastrichter huldigingscomité,
Debye in 1939 roemde als ‘Meester der cultuur, die de zuiverheid van den Geest
bewaart’.557 Door sommige collega’s werd Debye in deze periode wel bekritiseerd
als een opportunist maar dit gebeurde destijds alleen achter de coulissen. Dit gegeven confronteert de historicus van nu met de vraag waarom destijds de essentie
van de tijdsproblemen anders werd gedefinieerd dan tegenwoordig zo voor de
hand lijkt te liggen.
Ter relativering van de vraag of Debye een ‘foute’ dan wel ‘goede’ wetenschapper
was, wordt hier een beknopt overzicht gegeven van de drie belangrijkste nationale
tradities in de publieke herinnering aan Debye. Maar eerst wordt ter verheldering een gedachte-experiment uitgevoerd. Hoe zou er in Nederland in de periode
1945-1946, de periode dat de zuivering op het scherp van de morele snede plaatsvond, met de nu beschikbare kennis en de toen vigerende, overigens niet onomstreden, morele criteria, die in het teken stonden van de nog verse ervaringen met
de Duitse bezettingsmacht, over Debye geoordeeld zijn? Waarschijnlijk zou men
tot de conclusie zijn gekomen dat Debye uit eigen belang concessies had gedaan en
beloond werd voor zijn calculerende bereidheid tot samenwerking met het regime.
In deze context was hem vermoedelijk vooral zijn Führer-eed, ondanks het voorbehoud dat hij daarbij heeft aangetekend, als uiting van Nederland onwaardig gedrag zwaar aangerekend. Hetzelfde geldt voor zijn lidmaatschap van de Ausschuss
van de Deutsche Akademie der Luftfahrtforschung, zo ook voor de verzoek-totuittreden-brief die hij in 1938 – ondertekend met ‘Heil Hitler’ – verstuurde. Maar
aan verzachtende omstandigheden zou het niet ontbroken hebben. Wellicht
pleitte het voor hem dat hij na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog naar
de Verenigde Staten was vertrokken en daar een wetenschappelijk-technische bijdrage had geleverd aan de geallieerde oorlogsinspanning. Dat hij geen partijlid was
geweest en niet betrokken was geraakt bij wetenschappelijke propaganda voor het
nationaal-socialisme, zou tot slot als argument a décharge gegolden kunnen heb119
ben. Mogelijk zouden enkele pleitbezorgers – Sack, Von Laue of Weaver – in dat
kader brieven hebben geschreven. Het gegeven dat Debye zich thuis had gevoeld in
het ‘vijandige’ Derde Rijk zou zijn zaak echter weer geen goed hebben gedaan. Toen
bijvoorbeeld Debyes collega B. van der Waerden uit Leipzig in 1946 werd voorgedragen als hoogleraar der wis- en natuurkunde aan de Universiteit van Amsterdam
verschenen er in de Nederlandse pers afkeurende berichten, die overigens vooral
betrekking hadden op diens verblijf in Duitsland tijdens de bezettingsjaren en die
niet tot een proces zouden leiden. In de voormalige verzetskrant Het Parool stond:
‘De wiskunde heeft geen vaderland, zegt U? Tot uw dienst, maar in Nederland
moet van een hoogleeraar in de wiskunde anno 1946 worden verlangd, dat hij er
wel een heeft, en dat hij zich dat tijdiger herinnert dan op den dag waarop zijn
katheder in ’s vijands land hem te warm wordt onder zijn schoenen.’558
Naar welke richting de balans in 1946-1947 met betrekking tot Debye uiteindelijk
zou zijn doorgeslagen, blijft een hypothetische kwestie; duidelijk is wel dat er in
Nederland in de eerste naoorlogse berichten over Debye en zijn verblijf in het
Derde Rijk geen vuiltje aan de lucht was. In de beschrijving van Debyes loopbaan
van de hand van H.A. Kramers, die verscheen in 1946, werd over de politieke
dimensie ervan met geen woord gesproken. De chronologie enig geweld aandoend, schreef Kramers: ‘Duitschland verliet hij in 1939, om voorgoed naar de
Vereenigde Staten te vertrekken, waar hij gedurende kortere bezoeken vroeger
wel meer geweest was.’559 In een interview voor de Gazet van Limburg in 1948
werd Debye vol regionalistische trots gevraagd of hij in de Verenigde Staten ook
had meegewerkt aan de ‘onderzoekingen der atoomsplitsing’. Debyes onwaarachtige antwoord luidde: ‘Ik had dat natuurlijk wel kunnen doen – in Berlijn hadden
we op dit gebied al onderzoekingen verricht – maar ik vond het als Nederlander
toch niet juist. Bovendien had ik aan de Cornell University van Ithaca ander werk
gevonden (...).’560
Het was in de jaren zestig dat Debye in natuurwetenschappelijke kringen bij
sommigen bekend werd als een groot wetenschapper met een wonderlijk smetje.
De toon zette E.J.W. Verwey in 1966 na Debyes overlijden in een voor de Koninklijke
Nederlandse Akademie van Wetenschappen geschreven necrologie, waarin de
invloed van de politiek op Debyes carrière niet alleen werd benoemd maar ook
geproblematiseerd. Zonder op de details in te gaan, constateerde Verwey:
‘Debye’s sterke binding aan Duitsland, en misschien nog meer een merkwaardig
gebrek aan politieke interesse, zijn hem bijna noodlottig geworden. Na 1933, het
jaar waarin Niels Bohr de Duitse Universiteiten afreisde om te zien, wat hij voor
de bedreigde (Joodse) physici kon doen, heeft Debye, (…) niet dadelijk begrepen,
dat er voor hem geen plaats meer was in de Duitse physica. Na het uitbreken van
120
de oorlog heeft hij nog aan een anders onhoudbaar geworden situatie kunnen
ontkomen.’561
Geheel in deze trant constateerde ook H.A.M. Snelders in 1979 over Debye dat diens
verblijf tot 1940 in nazi-Duitsland een ‘vreemde zaak’ was, temeer omdat hij door
zijn administratieve verplichtingen een groot deel van zijn tijd in contact stond
met nazi-bureaucraten. Snelders twijfelde er niet aan dat Debye niets moest hebben van het nationaal-socialisme, maar ook hij sprak van een ‘merkwaardig gebrek
aan politieke belangstelling’.562 Later zou Snelders nog over Debye constateren dat
zijn verblijf in de Verenigde Staten de klemmende vraag ‘waarom hij ooit in NaziDuitsland heeft willen werken’ naar de achtergrond heeft geschoven. Ook merkte
hij op dat Debye zich als Nederlander kennelijk niet verantwoordelijk voelde voor
wat er in Duitsland gebeurde.563 Anderen zouden in deze periode achter de schermen
over Debye spreken. C.J. Gorter gebruikt in 1967 ter aanduiding van zijn opstelling
in het Derde Rijk voor het eerst het begrip ‘a-politiek’.564 In de jaren tachtig hebben
vervolgens zowel H.B.G. Casimir als M. Dresden aandacht besteed aan Debyes
Duitse loopbaan. Casimir vermeldde in zijn autobiografie dat Debye, die befaamd
was om zijn gave om regeringsautoriteiten naar zijn hand te zetten, op zijn post was
gebleven tot na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog; toen werd de toestand
‘zelfs voor Debye’ onhoudbaar.565 Dresden uitte zijn kritiek op meer expliciete wijze.
Debye was zijns inziens zowel in wetenschappelijk als politiek opzicht een opportunist
geweest: ‘He did not concern himself about things that could not be changed – and
that obviously included the Nazi regime.’566
In de verschillende krantenberichten, biografische schetsen en levensberichten die na 1945 in Duitsland verschenen, was geen ruimte voor kritische noten.
Ondanks de officiële denazificatie van de wetenschap, werden in de jaren na 1945
maar weinig natuurwetenschappers uit hun functie ontheven. In de context van zich
herstellende wetenschappelijke netwerken werd ieder onwelkom verleden al snel
verdrongen en was er nauwelijks ruimte voor een kritische verwerking.567 Binnen
de Deutsche Physikalische Gesellschaft beperkte zich de zuivering in de eerste
naoorlogse jaren bijvoorbeeld tot die personen die de carrières van anderen hadden
gedwarsboomd. Zij die het nationaal-socialisme uit overtuiging gesteund hadden,
gingen daarentegen vrijuit.568 Bij de Preußische Akademie der Wissenschaften,
die op 1 juli 1946 onder auspiciën van het militaire Sovjetbestuur heropgericht
werd als Deutsche Akademie der Wissenschaften, was er kennelijk gespeculeerd
over de politieke sympathieën van Debye. In november 1949 – de DDR ontstond
een maand eerder – werd er naar Debye een onderzoekje verricht. Een anonieme
informant wist:
‘Debye, Peter. Herr Debye ist 1939 aus dem Kaiser Wilhelm-Institut für Physik
ausgeschieden und in die USA gegangen. Herr Debye ist vermutlich politisch
121
früher der Deutschnationalen Partei innerlich nahe gestanden. Genaueres über
die politische Einstellung des Herrn Debye ist mir nicht bekannt. 1.11.1949’569
Debyes lidmaatschap van de academie werd daarop gehandhaafd. Debye werd in
deze jaren vooral voorgesteld als een aan Duitsland loyaal wetenschapper, die geen
nazi was geweest en wiens vertrek te betreuren was, zonder dat er verder details
werden toegelicht. Uit de transcripties van de in 1945 in Farm Hall geïnterneerde
en door de Britse Secret Intelligence Service afgeluisterde Duitse atoomwetenschappers, blijkt dat voor hen de terugkeer van de Debye op dat moment nog steeds een
optie was. Hahn noemde Debye tijdens een gesprek met Heisenberg op 15 september 1945 bovendien een ‘non-Nazi’.570 In zijn in 1946 verschenen artikel ‘Über die
Arbeiten zur technischen Ausnützung der Atomenergie in Deutschland’ gaf
Heisenberg vervolgens een beknopte weergave van de gang van zaken rond Debyes
vertrek naar de Verenigde Staten. Hij schreef dat er in 1939 berichten binnen kwamen dat de Amerikanen geld ter beschikking hadden gesteld voor kernwapenonderzoek. Het Heereswaffenamt besloot daarop een Forschungsstelle in het leven te
roepen, die zich op de ontwikkeling van kernenergie zou moeten gaan richten. Hij
vervolgde:
‘Das Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik in Berlin Dahlem, sollte (…) zum wissenschaftlichen Zentrum der neuen Forschungsstelle gemacht werden. Es
wurde daher unter Übergehung der rechte des Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft
dem Heereswaffenamt unterstellt, was schließlich zum ausscheiden seines
Leiters Debye führte, da Debye Holländer bleiben wollte und als solcher nicht
unter dem Heereswaffenamt arbeiten konnte.’571
In 1950 werd Debye door de heropgerichte Deutsche Physikalische Gesellschaft
de Max Planck-medaille toegekend. Debye kon daarbij, om onbekende redenen,
niet aanwezig zijn, wat Sommerfeld, die de laudatio hield, zeer betreurde.572 In de
rede werd op geen enkele wijze gerefereerd aan Debyes vertrek uit Duitsland. De
betekenis was desondanks duidelijk: de uitreiking demonstreerde de herwonnen
internationaliteit van de Duitse natuurwetenschap. Bovendien werd de prijs gebruikt
om de wetenschappers die, om welke reden dan ook, tot migratie gedwongen waren
geweest weer aan Duitsland te binden: in 1949 ontving Lise Meitner de medaille
(samen met Otto Hahn) en in 1951 was de beurt aan James Franck (en Gustav
Hertz). 573 Ter gelegenheid van Debyes zeventigste verjaardag in 1954 schreven enkele Duitse oud-collega’s artikelen over het leven en werken van Debye. Ook nu
werd er aan de gang van zaken ten tijde van het Derde Rijk nauwelijks aandacht
besteed. Von Laue memoreerde de band tussen Debye en Sommerfeld en stelde
dat hun contact intensief bleef totdat in 1940 ‘die politischen Begebenheiten
Debye zur Auswanderung in die Vereinigten Staaten veranlaßten’. Na 1945 had-
122
den zij hun correspondentie onmiddellijk weer gecontinueerd, aldus Von Laue.574
Debyes oud-assistent Wirtz schreef in 1954 het zeer te betreuren dat Debye niet
meer in Duitsland woonachtig was: ‘Schmerzlich erinnern wir uns an jenen Tag
Anfang 1940, als Debye, holländischer Staatangehöriger, sich unter dem Druck der
Verhältnisse entschloß, die Leitung des Kaiser-Wilhelm-Instituts für Physik niederzulegen und sich nach Amerika zu begeben.’575
In de daarop volgende jaren verschenen er in de Duitse pers berichten – steeds
van dezelfde journalist E.H. Haux – waarin Debye als slachtoffer van het regime
werd voorgesteld terwijl zijn vertrek naar de Verenigde Staten werd losgekoppeld
van de daarvoor verantwoordelijke bureaucratieën. Dat het een tijdelijk verlof was
geweest werd er evenmin bij vermeld. Zo stond er in 1964 in de Hannoverische
Presse over Debye een bericht met als kop ‘Von der Gestapo vertrieben’.576 Enkele
jaren eerder had in Der Tagesspiegel het verhaal gestaan dat Debye in het voorjaar
van 1940 door Gestapo-agenten op Bahnhof Zoo zou zijn aangehouden. Ze hadden hem gedwongen het Duitse staatsburgerschap aan te nemen. De journalist
vervolgde; ‘Der Herr bedankte sich mit eisiger Höflichkeit, kehrte auf der Stelle
um und reiste in Seine Heimat zurück, um sich bald darauf nach Amerika zu
begehen.’577 Het in 2000 verschenen artikel ‘Peter Debye – Ein Marco Polo der
Wissenschaft’ van T. Beckers is het eerste onderzoek naar Debyes Duitse loopbaan,
waarbij aan bronnenmateriaal meer betekenis werd gehecht dan aan persoonlijke
herinneringen of mondelinge overlevering. Geheel conform het waardensysteem
van Debyes voormalige Duitse wetenschappelijke netwerk, constateerde Beckers
dat Debye in Duitsland zijn verantwoordelijkheid nam, niet hals over kop wilde
vertrekken en dit in 1940 uiteindelijk wel deed omdat hij geen andere mogelijkheid
meer zag; de DPG-brief werd in haar onderzoek niet vermeld.578
In de verschillende krantenberichten, biografische schetsen en necrologieën
die na 1945 in de Verenigde Staten over Debye verschenen was uiteraard, in tegenstelling tot de Duitse berichten, geen sprake van verkapte gevoelens van spijt of
schuld. Op een enkele uitzondering na werd Debye als wetenschapper én persoon
geroemd; over zijn jaren in het Derde Rijk werd daarbij alleen in anekdotische termen gesproken met de nadruk op zijn verzet tegen ‘de nazi’s’. In 1952 werd Debye
bijvoorbeeld naar aanleiding van zijn emeritaat vermeld in de rubriek ‘Education’
van Time. Over zijn migratie naar de Verenigde Staten schreef het weekblad: ‘(he)
served as director of Berlin’s Max Planck Institute until the Nazis drove him out
(“Stay at home and occupy yourself by writing a book”, they told him)’.579 In 1963
haalde Debye het nieuws omdat hem de Priestley Medal, de hoogste chemische onderscheiding van de Verenigde Staten, was toegekend. In het Ithaca Journal werd
Debye omschreven als ‘a brilliant Dutch scientist who refused to be browbeaten
by the Nazis at the outbreak of World War II’.580 Ter gelegenheid van Debyes tachtigste verjaardag in 1963 verscheen er een bericht over hem in de New York Herald
Tribune waarin zijn confrontatie met het nationaal-socialisme geheel niet werd ge123
noemd; wel werd vermeld dat zijn laatste halteplaats in Europa Berlijn-Dahlem was
geweest waar hij met geld van de Rockefeller Foundation een laboratorium had
gebouwd.581 Negatieve opmerkingen werden voor zover bekend alleen achter de
schermen gemaakt. Paul S. Epstein, een van de joodse leerlingen van Sommerfeld,
die in 1921 naar de Verenigde Staten emigreerde, noemde Debye in 1965 tijdens een
interview ‘very selfcentered’. Ook zette hij hem neer als een man zonder cultuur:
‘(…) he was from a pretty low social stratum and had no general education’. De
gang van zaken rond Debyes komst naar de Verenigde Staten werd door Epstein
echter niet besproken.582
Uiteraard waren er geen kritische geluiden te horen in de naar aanleiding van
zijn overlijden geschreven necrologieën, in tegendeel. Het meest lovend was zijn
leerling I.B. Bengelsdorf die Debye ‘a living legend’ en ‘one of the scientific giants of
the 20th century’ noemde. Over diens migratie stelde hij, zonder te vermelden dat
Debye pas na aankomst in de Verenigde Staten besloot aldaar te blijven:
‘And so, at the age of 55, Debye decided to leave the Third Reich. Great Jewish
scientists had no choice; they had to leave Hitler’s Germany. For a non-Jewish
scientist like Debye, the decision was voluntary and a matter of great personal
courage.’583
In de Verenigde Staten werd in de decennia volgend op Debyes overlijden, geen
diepgravend biografisch onderzoek naar hem verricht. In 1974 werd hij in een Cornell
University Newsletter nog wel een ‘refugee from Nazi oppression’ genoemd.584 Ook
werd er in deze periode gepubliceerd over zijn bijdrage aan het rubberonderzoek
en zijn rol als informant over het Duitse atoomprogramma. Waar het gaat om de
beweegredenen van Debyes migratie, vormen de niet gepubli­ceerde memoires van
Weaver uit 1962 een relevante bron. Hij herinnerde zich hierin de persoonlijke gesprekken die hij in de jaren dertig voerde met Debye en Heisenberg en riep op tot terughoudendheid bij het beoordelen van hun uiteenlopende besluiten. Hij schreef
hierover:
‘It was most interesting to meet Peter Debye (…) to meet Heisenberg (…) and
wonder how long they were going to be able to remain. In the case of Debye,
the answer was, of course, that he left fairly soon after that and has had a long
and brilliant and exceedingly productive career in the United States at Cornell
University. Heisenberg chose to remain. And I think from the outside one can
never criticize these decisions, because one has to recognize that one never
really understands these decisions; one never knows all of the elements which
have entered into them.’585
124
De waardering voor Debye blijkt in de tweede helft van de twintigste eeuw in
de verschillende nationale contexten nogal uiteen gelopen te hebben. Waar er in
Nederland, in aansluiting op de verwarring die in 1941 de aanleiding had gegeven
tot het onderzoek van de Nederlandse Centrale Inlichtingendienst, in de jaren
zestig de eerste voorzichtige publieke kritiek werd geuit, bleef iets vergelijkbaars
in Duitsland achterwege. Zonder al te diep in het verleden te graven, werd door
de Duitse natuurkundigen gepoogd Debye weer één van hen te maken. In de
Verenigde Staten tenslotte werd Debye hoofdzakelijk gevierd als een great scientist,
terwijl over zijn vertrek uit nazi-Duitsland hoofdzakelijk in termen van moed en
rechtschapenheid werd gesproken. De belangrijkste overeenkomst tussen de verschillende tradities is dat het naast journalisten vooral vakgenoten waren die over
Debye schreven. Er ontstond aldus over Debye en zijn vertrek uit het Derde Rijk
een ‘transnationaal’ wetenschappelijk ‘familiealbum’ waarin een ideaalbeeld werd
gekoesterd. Dat achter dit beeld, een veel complexer verhaal met scherpe kanten
schuilging, zou - eenmaal blootgelegd door een buitenstaander, en ook nog eens
op onzorgvuldige wijze - bij diezelfde vakgenoten hard aankomen; er werd hen een
grootheid ontnomen.586
In naam der wetenschap?
De analyse van de verschillende nationale beeldvormingstradities rond Debye
en zijn migratie vanuit het Derde Rijk naar de Verenigde Staten is vooral verhelderend, wanneer deze gecontrasteerd wordt met een gedetailleerde en in bronnenonderzoek gefundeerde weergave van de gang van zaken. Een antwoord op
de vraag of Debye primair in naam der wetenschap of uit eigenbelang handelde,
is daarmee natuurlijk nog niet gegeven. Een belangrijke hiermee samenhangende
kwestie is de betekenis van het streven naar het behoud van de eigen wetenschappelijke autonomie. Debyes carrière kan deels als een vlucht naar voren en weg van
politieke bemoeienissen worden verklaard. De positie van de directeur van een
Kaiser-Wilhelm-Institut was immers, zeker omdat er sprake was van buitenlandse
financiering, bijna onaantastbaar. Dit vluchtperspectief verklaart ook waarom de
machtsconcentratie rond Debye tegenreacties opriep; zijn speelruimte nam aan
het einde van de jaren dertig af en meer en meer werd er, juist van hem, verwacht
stelling te nemen in politieke kwesties. De gevolgen van de toenemende ‘mobilisering’ van het Duitse ambtelijke systeem in de context van het Vierjahresplan van
1936 en het wegvallen van vertrouwde contactpersonen als Friedrich Glum in 1936
en Max Planck in 1937 waren voor Debye duidelijk merkbaar.
Toch doet deze interpretatie niet geheel recht aan de historische werkelijkheid. Het
is inderdaad zo dat Debye politieke activiteiten, die zich langdurig leken te beperken tot wetenschapsorganisatorische zaken, door zijn hoge positie kon afdoen als
bijzaken, die hem van zijn echte werk afleidden. Maar belangrijker is het gegeven
dat de mogelijkheden die Debye kreeg, ook los van zijn capaciteiten, samenhingen
125
met de behoefte om na het gedwongen vertrek van de joodse natuurkundigen de
normaliteit en internationaliteit binnen de Duitse natuurwetenschap te herstellen en de kwaliteit ervan te handhaven. Het was een behoefte die zowel leefde bij
wetenschappers als Planck en Sommerfeld als bij invloedrijke ambtenaren bij de
Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft en het Reichserziehungsministerium. Het was een
context waarin Debye zijn eigenbelang, zolang de wetenschappelijke continuïteit
en vooruitgang maar gegarandeerd werden, als een vorm van algemeen belang kon
beschouwen. Na door Planck op een prestigieuze en invloedrijke post te zijn geplaatst, was hij dan ook gematigd positief over de politiek-sociale ontwikkelingen
in het Derde Rijk. Voordien had hij zich in Leipzig, mede dankzij een verblijf van
een half jaar in Luik, van die ontwikkelingen redelijk afzijdig kunnen houden.
Debye zelf meende tijdens zijn verblijf in het Derde Rijk dat zijn ideaal voor het
goede en de wetenschap te leven zelden in het gedrang kwam. Cruciaal element
van dit zelfbeeld was zijn status als buitenstaander, een positie die hem het aureool
leek te verschaffen van een onschendbare vertegenwoordiger van de weliswaar internationale, maar vooral in Duitsland gefundeerde wetenschap. In een korte nota
van de Rockefeller Foundation van oktober 1939 werd Debye dan ook getypeerd
als een ‘frank and fearless person’ die in Duitsland een ‘rather unusual position’
bekleedde. Onder verwijzing naar de twee Besluiten van Wilhelmina van 1935,
waarbij Debye, conform de Wet op het Nederlanderschap en het Ingezetenschap
van 1892, met behoud van de Nederlandse nationaliteit het verlof kreeg om in
Duitse staatsdienst te treden, werd zelfs opgemerkt dat hem ‘something like a diplomatic status’ was verleend. Debye zelf zal tijdens zijn loopbaan in het Derde Rijk
gemeend hebben niet daadwerkelijk met de nationaal-socialisten te hebben kunnen samenwerken omdat er in zijn rol als wetenschapper, vanuit eigen perspectief
beschouwd, niemand boven hem stond. Om zijn positie te handhaven, en om de
hem geboden onderzoeksmogelijkheden volledig te kunnen benutten, had hij wel
aanvaard als wetenschapsorganisator met de stroom mee te moeten zwemmen.
Hij sprak daarbij zelfs van ‘morele’ dwang. Het pragmatisme of formalisme dat zijn
coöperatie kenmerkte, stelde hij nogal eens voor als een principiële handeling, een
uiting van plichtsbetrachting of van redelijkheid, zelfs als het ging om anti-joodse
maatregelen.
Dat aan het einde van de jaren dertig het net van het toegepast, militair natuurkundig onderzoek zich steeds nauwer rond hem sloot, heeft Debye zeker onder
ogen gezien. Hij beleed er soms zelf afstandelijke lippendienst aan. Het was de
periode dat Debye zich meer en meer op zijn eigen werkzaamheden in het laboratorium concentreerde. In 1938 zei hij dan ook tijdens een vertrouwelijk gesprek in
Berlijn nog twee jaar onderzoek te willen doen. Er zijn echter geen aanwijzingen
dat hij toentertijd de waarde van zijn eigen onderzoek in militaire termen heeft
gedefinieerd. Van oppositie tegen het nazisme kan met betrekking tot Debye niet
gesproken worden. Wel waren er momenten van weerstand, maar die hadden een
126
multi-interpretabel karakter. Ze hingen samen met een door Debye ontwikkeld
survival-mechanisme van meerduidigheid en werden primair ingegeven door het
handhaven van de belangen van zijn Duitse wetenschappelijke netwerk; uiteindelijk stelde hij er ook zijn eigen positie mee veilig. Zowel zijn steun aan de strijd
tegen de Deutsche Physik als zijn hulp aan tot emigratie gedwongen joodse collega’s als Sack en Meitner is mede vanuit dit perspectief te verklaren.
Op basis van dit rapport waarin voor het eerst zowel Duitse, Amerikaanse als
Nederlandse bronnen zijn geraadpleegd, kan geconstateerd worden dat Debye na
zijn aankomst in de Verenigde Staten met reden een opportunist is genoemd. Het
is gebleken dat hij zich zowel in het Derde Rijk als in de Verenigde Staten loyaal
toonde aan het heersende politieke systeem, terwijl hij tegelijkertijd een achterdeur openhield: in het Derde Rijk door zijn Nederlandse staatsburgerschap aan te
houden, in de Verenigde Staten door te pogen via het Auswärtige Amt in het geheim enige contacten met nazi-Duitsland te onderhouden; dit laatste was ook ingegeven door zijn loyaliteit aan zijn in Berlijn achtergebleven dochter. Maar Debye
was meer dan een opportunist alleen: in de loop van zijn carrière verbond hij de
wetenschapsbeoefening aan verschillende idealen zoals het internationalisme, het
Duitse en Nederlandse nationalisme en de Amerikaanse War Effort. Dit leidt tot de
vraag of Debye als wetenschapper werkelijk in de ban was van dergelijke idealen of
er hoofdzakelijk calculerend mee omging. Een historicus kan hier geen gefundeerd
antwoord op geven. Hier betaalt zich het door Debye ten tijde van het Derde Rijk
ontwikkelde survivalmechanisme van meerduidigheid nogmaals uit. Het stelde
hem samen met zijn grote overtuigingskracht in het Derde Rijk langdurig in staat
om zijn positie te handhaven.
127
128
Noten
november 1939’, Archief Huldigingscomité prof.
dr. P. Debye (21.178), dossier 7, Regionaal Historisch
Centrum Limburg, Maasticht.
Inleiding
12 W.E. Grunden e.a., ‘Laying the Foundation for
Wartime research: A Comparative Overview of
Science Mobilisation in National Socialist Germany,
Japan and the Soviet Union’, in: C. Sachse en
M. Walker ed., Politics and Science in Wartime:
Comparative International Perspectives on the Kaiser
Wilhelm Institute, Osiris 20 (2005) 79-130, aldaar
81-92.
1 H.S. Sack, B. Widom en S.H. Bauer, ‘Tribute to
P.J.W. Debye’, Cornell News (1967) 16-19. Zie ook:
M. Davies, ‘Peter Joseph Wilhelm Debye (1884-1966),
in: J.A. Gonzalo en C. Aragó Lópes ed., Great Solid
State Physicists of the 20th Century (New Jersey
2003) 148-221, aldaar 198-199.
2 P.J.W. Debye, ‘Der Wahrscheinlichkeitsbegriff in
der Theorie der Strahlung’, Annalen der Physik 33
(1910) 1427-1434.
13 Voor de groei van het aantal instituten
verbonden aan de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft, zie:
C. Sachse en M. Walker ed. (2005) 2-3; K. Macrakis,
Surviving the Swastica. Scientific Research in Nazi
Germany (New York 1993) 204.
3 D. Hoffmann, Peter Debye (1884-1966). Ein
Dossier. Preprint 314 – Max-Planck-Institut für
Wissenschaftsgeschichte (Berlin 2006) 5.
14 R.E. Doel, D. Hoffmann en N. Krementsov,
‘National States and International Science. A Comparative History of International Science Congresses
in Hitler’s Germany, Stalins Russia, and Cold War
United States’, in: C. Sachse en M. Walker ed. (2005)
49-76.
4 P.J.W. Debye, Polare Molekeln (Leipzig 1929).
5 D. Hoffmann (2006) 5.
6 Ibidem. Voor een helder en beknopt overzicht
van Debyes wetenschappelijke verdiensten, zie: E.
Courtens, (2003) 140-144. Zie ook: M. Davies, ‘Peter
Joseph Wilhelm Debye: 1884-1966’, Biographical
Memoirs of Fellows of The Royal Society 16 (1970)
175-232; C.P. Smyth, ‘Debye, Peter Joseph William’,
in: P. Cabanis en H. von Dechen ed., Dictionary of
Scientific Biography (New York 1971) 617-621.
15 P. Debye, ‘Preface’, in: A.J. Barnouw en B. Landheer ed., The contribution of Holland to the Sciences
(New York 1943) V-VI.
16 M. Eckert e.a. ed., Geheimrat Sommerfeld –
Theoretischer Physiker. Eine Dokumentation aus
seinem Nachlass (München 1984) 132.
7 Debye aan Sommerfeld, Utrecht 3-11-1912. HS
1977-28/A61, Archiv Deutsches Museum.
17 Voor deze emigratie, zie onder andere: U.
Deichman, ‘The Expulsion of Jewish Chemists and
Biochemists from Academia in Nazi Germany’,
Perspectives on Science 7 (1999) 1-86; M. Schüring,
Minervas verstoßene Kinder. Vertriebene Wissenschaftler und die Vergangenheitspolitik der MaxPlanck-Gesellschaft (Göttingen 2006).
8 In 1920 werd de Nederlandse nationaliteit van
het gezin, bij aanvatting van de werkzaamheden
in Zürich, officieel bevestigd. Zie: ‘Certificat de
Nationalité’, uitgereikt door de Nederlandse consul
te Zürich aan P.J.W. Debye en diens echtgenote
Mathilde Debye-Alberer, op 20-8-1920. Het
certificaat betrof ook Peter Paul Rupprecht Debye
(geboren 7-3-1916), en werd later ook geldig
gemaakt voor Mathilde Maria Gabrielle Edeltraut
Debye (8-3-1921). Zie dossier 10505, Ministerie van
Justitie 1915-1955, Nationaal Archief Den Haag.
18 K. Hentschel ed., Physics and National Socialism.
An Anthology of Primary Sources (Basel 1996)
LXII-LXIii. Zie ook: R. Erichsen, ‘Emigrantenhilfe von
Emigranten – Die Notgemeinschaft Deutscher Wissenschaftler im Ausland’, Exil: Forschung,
Erkenntnisse, Ergebnisse 14-2 (1994) 51-69; P.K. Hoch,
‘The Reception of Central European Refugee Physicists of the 1930s: USSR, UK, US’, Annals of Science 40
(1983) 217-246.
9 Voor een onvolledig overzicht zie: E. Courtens
(2003) 145-146.
10 ‘Nederland’s Tien Grootste Figuren’, Haagsche
Post 15-4-1939.
19 E.Y. Hartshorne, German Universities and
National Socialism (Londen 1937) inlegblad.
11 J. Schaepkens van Riemt, ‘Rede uitgesproken
(…) ten stadhuize te Maastricht op donderdag 9
20 Vergelijk met: J. Noakes, ‘The ivory tower
129
N. Debye, ‘Brief van kleinzoon Debye’, Natuurwetenschap & Techiek 4 (2006); ‘Nobelpreisträger
mit schmutzigen Händen?’, Göttinger Zeitung
25-11-2006; H.D. Abruňa, Decision Cornell University
(Ithaca 2006); ‘Voreilige Konsequenzen’, Physik
Journal 5-5 (2006) 7-8.
under siege: German universities in the Third Reich’,
Journal of European Studies XXII (1993) 371-407,
aldaar 379.
21 K. Hentschel ed. (1996) LVIII-LIX.
22 Dr. K. Mey aan Gauvereine und Ortsgruppen
der DPG, 27-2-1934. Iii 19 1011, Archiv zur Geschichte
der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
33 Als zodanig zal het kunnen dienen als basis
voor verdere besluitvorming met betrekking tot
de omgang met de verschillende vormen van
eerbetoon aan Debye. Het betreft hier onder andere
de zogenoemde Adviescommissie Terlouw, die op
basis van het rapport een advies zal geven over de
‘wenselijkheid of onwenselijkheid ten aanzien van
het gebruik van de naam van Debye’. Gezamenlijk
persbericht Universiteit Maastricht en Universiteit
Utrecht, 15 mei 2007: Adviescommissie ingesteld over
naamgebruik Debye.
23 29-6-2006, M.J.A. van der Hoeven aan
J.C.H. Blom, correspondentiearchief Niod.
24 Voor kritische recensies van Rispens studie,
zie: H. de Lang, ‘De “Affaire Debye”’, Nederlands
Tijdschrift voor Natuurkunde juli (2006) 220-225;
J. van Dongen, ‘Einstein en Nederland. De rol van de
omstreden Nobelprijswinnaar Peter Debye verdient
meer’, ABG 57 (2006) 9-12. Voor een overzicht van
het gevoerde debat, zie: G. van Ginkel en C. Bremen,
‘Die Kontroverse um “Aachens berühmtesten Schüler”:
Peter Debye’, Zeitschrift des Aachener Geschichtsvereins 109 (2007) i.p. Zie ook: D. Hoffmann, ‘Peter
Debye (1884-1966) – Ein typischer Wissenschaftler
in untypischer Zeit’, Gewina 29 (2006) 141-168,
aldaar 141.
34 Vergelijk met: M. Baud, Militair geweld, burgerlijke
verantwoordelijkheid. Argentijnse en Nederlandse
perspectieven op het militaire bewind in Argentinië
(Den Haag 2001) 175.
35 Het betreft hier de persona-benadering, zie;
W. Frijhoff, ‘Biografie en wetenschapsgeschiedenis.
Kansen en grenzen van een alliantie’, Tijdschrift voor
Sociale Geschiedenis 29-2 (2003) 225-244, aldaar 234.
25 S.I. Rispens, Einstein in Nederland (Amsterdam
2006) 51 en 159.
26 Zie: ‘Peter Debye nog niet in de ban’, Trouw
23-1-2006, pag. 5.
36 Lorenz spreekt met betrekking tot de Duitse
geschiedschrijving over het nationaal-socialisme
van een ‘biografische Wende’ in de periode na
1990, zie: C. Lorenz, ‘Nationalsozialismus, Zweiter
Weltkrieg und Geschichtsschreibung’, Zentrum für
Niederlande Studien. Jahrbuch 16 (2005) 159-170,
aldaar 169-170.
27 7-2-2006, J.C.H. Blom aan H.W. Gispen, correspon­dentiearchief NIOD.
28 16-2-2006, ‘Opgeroepen beeld moeilijk verenig­
baar met voorbeeldfunctie UM’, Persbericht Universiteit Maastricht 16-2-2006; ‘Universiteit Utrecht
ziet af van naamgeving’, Persbericht Universiteit
Utrecht 16-2-2006.
37 ‘Prof. Dr P.J.W. Debye – Eeredoctor der
universiteit van Sofia’, De Tijd 19 mei 1939.
38 De informatie werd ingewonnen in Washington
en was afkomstig van ‘van Houten en Boetzelaer’,
die Debye uit Berlijn kenden. Zie: 18-7-1941, minister
van Justitie, namens de Centrale Inlichtingendienst,
aan de minister van Buitenlandse Zaken; 18-4-1941,
Loudon, gezant te Washington aan de minister van
Buitenlandse Zaken; 19-8-1941, Buitenlandse Zaken
aan Justitie. 12454/12461, Ministerie van Justitie te
Londen, Nationaal Archief Den Haag.
29 S.I. Rispens, ‘Nobelprijswinnaar met vuile handen’,
Vrij Nederland 28-1-2006; S. Rozendaal, ‘Debye was
niet fout’, Elsevier 29-7-2006.
30 G. van Ginkel, Prof. Peter J.W. Debye (1884-1966)
in 1935-1945. Brilliant scientist. Gifted teacher (Utrecht
2006) 17, 22, 64 en 83.
31 Ibidem 9 en 110.
32 Zie bijvoorbeeld: ‘Fallen from Grace’, Science
311-5765 (2006) 1239; G.C. Altschuler, ‘The convictions
of Peter Debye’, Daedalus. Journal of the American
Academy of Arts & Sciences Fall (2006) 96-103;
‘Nachrichten’, Bunsenmagazin 9-3 (2007) 108-112;
39 Voor deze ontwikkeling in de ‘collectieve herinnering’ aan de bezettingsjaren, zie: F. van Vree, In
de schaduw van Auschwitz. Herinneringen, beelden,
geschiedenis (Groningen 1995); I. de Haan, Na de
Ondergang. De herinnering aan de Jodenvervolging
130
49 C. Sachse en M. Walker (2005) 1, 9 en 20.
in Nederland 1945-1995 (Amsterdam 1997). Zie ook:
G. van Meershoek, ‘Driedeling als dwangbuis.
Over het onderzoek naar de vervolging van joden
in Nederland’, in: C. Kristel ed., Met alle geweld.
Botsingen en tegenstellingen in burgerlijk Nederland
(Amsterdam 2003) 144-161.
50 Zie bijvoorbeeld: M. Grüttner, ‘Wissenschaft’, in:
W. Benz, H. Graml en H. Weiss ed., Enzyklopädie des
Nationalsozialismus (Stuttgart 1997) 135-152, aldaar 149.
51 Voor een vroege uiting van deze these, zie:
S. Goudsmit, Alsos: the failure in German science
(London 1947).
40 Naar de gevolgen van de anti-establishment
beweging in de jaren zestig voor de ethische dan
wel politieke betekenis van de wetenschap is in
Nederland nog geen onderzoek verricht. Voor enkele
opmerkingen over de ethische betekenis van de
natuurwetenschappen, zie: H. Mehrtens,
‘Kollaborationsverhältnisse: Natur- und Technikwissenschaften im NS-Staat und ihre Historie’, in:
C. Meinel en P. Voswinckel ed., Medizin, Naturwissen­
schaft, Technik und Nationalsozialismus: Kontinuitäten
und Diskontinuitäten (Stuttgart 1994) 13-32.
52 K. Macrakis, Surviving the Swastica. Scientific
Research in Nazi Germany (New York 1993) 199-202.
53 Voor kritiek op deze benadering, zie; C. Sachse,
‘Visionen, Expertisen, Kooperationen. Forschen für
das Dritte Reich – Beispiele aus der Kaiser-WilhelmGesellschaft’, in: G. Hirschfeld en T. Jersak ed.,
Karrieren im Nationalsozialismus. Funktionseliten
zwischen Mitwirkung und Distanz (Frankfurt 2004)
265-290, aldaar 265-266.
41 B. de Graaff, Op de klippen of door de vaargeul.
De omgang van de historicus met (genocidaal)
slachtofferschap (Amsterdam 2006) 76.
54 A.D. Beyerchen, Scientists under Hitler. Politics
and the Physics Community in the Third Reich (New
Haven 1977); J.L. Heilbron, The Dilemmas of an
Upright Man. Max Planck as Spokesman for German
Science (Berkeley 1986). Voor een kritische analyse
van de benadering van deze twee studies, zie:
R.H. Beyler, ‘Rahmenbedingungen und Autoritäten
der Physikergemeinschaft im Dritten Reich’, in:
D. Hoffmann en M. Walker ed., Physiker zwischen
Autonomie und Anpassung (Weinheim 2007) 59-90,
aldaar 67-68.
42 H. Welzer, S. Moller en K. Tschuggnall, ’Opa war
kein Nazi’. Nationalsozialismus und Holocaust im
Familiengedächtnis (Frankfurt 2002) 81-85
43 Een vergelijkbaar mechanisme is ook waar te
nemen in de archeologische wetenschap, zie:
M. Eickhoff, ‘German archaeology and National
Socialism. Some historiographical remarks’,
Archaeological Dialogues 12-1 (2005) 73-90, aldaar
74-75.
55 Walker gebruikt het woord ‘collaboration’ dat
in de VS in tegenstelling tot Europa een neutraal
woord is en ‘samenwerking’ betekent. Zie: M. Walker,
German National Socialism and the Quest for
Nuclear Power (Cambridge 1989) 229 en 233. Voor
de misverstanden die hieruit kunnen voortkomen,
zie: K. Hildebrand, Das Dritte Reich (Oldenburg
2003) 251. Voor een populaire versie van Walkers
studie, zie: M. Walker, Nazi Science. Myth, Truth and
the German Atomic Bomb (Cambrigde 1995). Voor
Heisenberg, zie ook: D.C. Cassidy, Uncertainty. The
life and science of Werner Heisenberg (New York
1992) 510-511.
44 H. Mehrtens, (1994) 21 en 24.
45 C. Sachse en M. Walker (2005) 19.
46 Voor een beknopte analyse van het succesvolle
‘Faschisierungsprozess’, zie: N. Frei, ‘”Volksgemeinschaft”. Erfahrungsgeschichte und Lebenswirklichkeit der Hitler-Zeit’, 1945 und wir. Das Dritte Reich im
Bewusstsein der Deutschen (München 2005) 107-128,
aldaar 112-116.
47 U. Herbert, ‘Wer waren die Nationalsozialisten?
Typologien des politischen Verhaltens der NS-Staat’,
in: G. Hirschfeld en T. Jersak ed., Karrieren im
Nationalsozialismus. Funktionseliten zwischen
Mitwirkung und Distanz (Frankfurt 2004) 17-42,
aldaar 38.
56 K. Hentschel ed. (1996) LXXVI-LXXVII.
57 Voor dit programma, zie: http://www.mpiwgberlin.mpg.de/Kwg/index.htm (geraadpleegd op
20-8-2007). : Zie ook: D. Kaufman ed., Die Geschichte
der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft im Nationalsozialismus.
Bestandsaufnahme und Perspektiven der Forschung 2
Bände (Göttingen 2000);
48 Ibidem 21-22, 25-26 en 35-39. Zie ook: V.R.
Remmert, ‘What’s Nazi about Nazi Science? Recent
Trends in the History of Science in Nazi Germany’,
Perspectives on Science 12-4 (2004) 454-475.
131
58 D. Kaufman, Band I (2000) 15-16.
Jaarboek der Koninklijke Nederlandse Akademie van
Wetenschappen (1966-1967) 341-348.
59 Zie: W.E. Grunden e.a., (2005) 79-130, aldaar
87-88. Zie ook: A. Przyrembel, ‘Friedrich Glum
und Ernst Telschow. Die Generalsekretäre der
Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft: Handlungsfelder und
Hand­lungs­optionen der “Verwaltenden” von
Wissen während des Nationalsozialismus’,
Forschungsprogramm ‘Die Geschichte der KaiserWilhelm-Gesellschaft im Nationalsozialismus’
Ergebnisse 20 (Berlin 2004).
64 Zie: J. Schotman, ‘De jeugd van Peter Debije in
Maastricht’, in: C. Bremen ed., Pie Debije – Peter
Debye 1884-1966 (St. Augustin 2000) 11-30. Zie ook:
J.L. Schotman-Veldman, Verslag van het onderzoek
betreffende leven en werk van Peter J.W. Debye (18841966) (1972), Debye Archief Niod. Het werkarchief
van mw Schotman bevindt zich in het Regionaal
Historisch Centrum Limburg.
60 Over het door Debye in Berlijn opgebouwde en
achtergelaten laboratorium verscheen wel een studie: M. Walker, ‘Eine Waffenschmiede. Kernwaffenund Reaktorforschung am Kaiser-Wilhelm-Institut
für Physik’, Forschungsprogramm ‘Die Geschichte der
Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft im Nationalsozialismus’
Ergebnisse 26 (Berlin 2005).
65 E.J.W. Verwey, ‘P.J.W. Debye (24 maart 1884 – 2
november 1966)’, Jaarboek Koninklijke Nederlandse
Akademie der Wetenschappen (1966-1967) 341-348,
aldaar 343. Zie ook: M. Davies, ‘Peter Joseph
Wilhelm Debye (1884-1966), in: J.A. Gonzalo en C.
Aragó Lópes ed., Great Solid State Physicists of the
20th Century (New Jersey 2003) 148-221, aldaar 189.
61 D. Hoffmann (2006) 141-168.
66 D. Hoffmann (2006) 142.
62 D. Hoffmann en M. Walker ed.(2007).
67 29-3-1912, Debye aan Sommerfeld. HS 1977-28/
A61 Deutsches Museum München.
63 A. Brunner, ‘Peter Debye †’, Neue Zürcher
Zeitung, 11 november 1966; G. Busch, en P.P. Ewald,
‘Peter Debye (1884-1966). Werden und Wirken
eines grossen Naturforschers’, Vierteljahrsschrift
der Naturforschenden Gesellschaft in Zürich 130-1
(1985) 19-33; K.K. Darrow, ‘Peter Debye (1884-1966)’,
Yearbook of the American Philosophical Society
(1968)123-130; M. Davies, Mansel, ‘Peter Joseph
Wilhelm Debye: 1884-1966’, Biographical Memoirs
of Fellows of The Royal Society 16 (1970) 175-232; P.P.
Ewald, ‘Peter Debye, 1884-1966’, Acta Crystallographica 22- 6 (June 1967) 947-949; W. Gerlach, ‘Peter
Debye. 23.3.1884 – 2.11.166‘, Jahrbuch der Bayerischen
Akademie der Wissenschaften (1967) 218-230;
E. Hückel, ‘Erinnerungen an P. Debye und an meine
Lehrjahre’, Physikalische Blätter 27-2 (1972) 53-57;
F. Hund, ‘Peter Deby. 28. März 1884 – 2. November
1966 ’, Jahrbuch der Akad. der Wissenschaften
Göttingen (1968) 59-64; I.M. Kolthoff, ‘Peter J.W.
Debye. On the occasion of his Seventieth Birthday’,
Polymer Science 13 (1954) 2; F.A. Long, ‘Peter Debye
– An Appreciation’, Science, New Series 155-3765
(1967) 979-980. S.I. Mizushima, San-Ichirio, ‘Pieter
Josef William Debye’, Pontificiae academiae scientiarum scripta varia 31 (1967) 731-734; A.J. Rutgers, ‘In
Memoriam Prof. P.J.W. Debye’, Jaarboek Koninklijke
Vlaamse Akademie van Wetenschappen, Letteren en
Schone Kunsten 28 (1966) 319; H. Sack, B. Widom en
S. H. Bauer (1967)16-19; E.J.W. Verwey, ‘Herdenking
van P.J.W. Debye (24 maart 1884 – 2 november 1996)’,
68 29-7-1933, ’Sächsisches Ministerium für
Volksbildung’ aan de decaan van de Phil. Fac, Film
1203. Phil. Fac. 14.34 Universitätsarchiv Leipzig.
69 Zie 29-4-1935, Koninklijk Besluit, Debye wordt het
staatburgerschap opnieuw verleend en bovendien
wordt hem verlof verleend om als hoogleraar in
Saksische staatsdienst te blijven; 4-1-1934, verzoek-­
schrift van Debye aan hare Majesteit Wilhelmina,
Koningin der Nederlanden. 10505 Ministerie van
Justitie, Nationaal Archief Den Haag.
70 23-7-1935, verzoekschrift van Debye aan hare
Majesteit Wilhelmina, Koningin der Nederlanden;
17-8-1935, Koninklijk Besluit. Debye wordt verlof
verleend om als hoogleraar een betrekking te
aanvaarden aan de Universiteit van Berlijn. 10586,
Ministerie van Justitie 1915-1955, Nationaal Archief
Den Haag.
71 19-7-1935, Debye aan Zangger, Iii 19 899, Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
72 Voor Debye en de Deutsche Bunsen Gesellschaft,
zie: Iii 19 998, Iii 19 1000, Iii 19 1001, Iii 19 1002,
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin. Zie ook: W. Jaenicke, 100 Jahre Bunsen
Gesellschaft 1894-1994 (Darmstadt 1994) 111.
73 27-10-1939 ‘Professor Peter Debye’, RF, RG, 1.1,
200D, 136, 1677-1678 Rockefeller Archive Center,
132
Besuch bei Adolf Hitler”. Anmerkungen zum Wert
einer historische Quelle’, in: M. Albrecht ed.,
Naturwissenschaft und Technik in der Geschichte. 25
Jahre Lehrstuhl für Geschichte der Naturwissenschaft
und Technik am Historischen Institut der Universität
Stuttgart (Stuttgart 1993) 41-63, aldaar 45-46.
North Tarrytown, New York. De Nederlandse
wetenschapshistoricus Henk Kubbinga noemde
Debye in 2005 ‘een wetenschappelijk diplomaat van
formaat’ vanwege zijn bereidheid om in de jaren
twintig in verschillende contexten – de Angelsaksische wereld versus Duitsland – verschillende,
concurrerende vakinhoudelijke begrippen naast
elkaar te gebruiken. Zie: H. Kubbinga, De molecularisering van het werelbeeld Deel Ii (Hilversum 2005)
620 en 727-728.
83 H. Mehrtens (1994) 16-17 en 19-21. Voor een analyse die voortbouwt op die van Mehrtens, zie: M.
Albrecht (1993) 41-63. Voor een kritische bespreking
van Mehrtens’ analyse, die vooral ingegeven lijkt
door de behoefte Plancks reputatie te herstellen,
zie: E. Henning, ’Max Planck – ein “armer Wirrkopf”
als Kollaborateur der Nazis?’, Beiträge zur Wissen­
schaftsgeschichte Dahlems. Veröffentlichungen aus
dem Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft
13 (Berlin 2004) 69-93. Zie daartoe ook: J.L. Heilbron
(2000) 209-214.
74 Het betreft hier een citaat uit een niet bewaard
gebleven brief van Debye aan de decaan van de
universiteit Leipzig van 19-9-1933. De decaan citeert
uit deze brief in zijn eigen brief aan de Saksische
Ministerialrat von Seydewitz van 31-10-1933. Film
1203. Phil. Fac. 14.34 Universitätsarchiv Leipzig.
75 16-1-1970, Heisenberg aan Davies, zie: M. Davies
(2003) 204-205.
84 30-12-1939, Debye aan Sommerfeld, zie: M. Eckert
en K. Märker, Arnold Sommerfeld. Wissenschaftlicher
Briefwechsel. Band 2 1919-1951 (Berlin 2004) 469-471.
76 C. Sachse en M. Walker (2005) 3.
77 K. Nowak, ’Die Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft’,
in: E. Francois en H. Schulze ed., Deutsche Erinnerungsorte III (München 2002) 55-71, aldaar 61
en 65-66; R.W. Curtis, ’The Max Planck Institutes’,
International Science and Technology 7 (1963) 42-47,
aldaar 42 en 44.
86 30-12-1939, Debye aan Sommerfeld, zie: M. Eckert
en K. Märker, Arnold Sommerfeld. Wissenschaftlicher
Briefwechsel. Band 2 1919-1951 (Berlin 2004) 469-471.
78 8-7-1935, Zangger aan Debye, Iii 19 899, Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
87 23-2-1937, Debye aan Zeeman, 385, Archief
Zeeman, Rijksarchief Noord-Holland.
79 J.L. Heilbron (1986) 177.
88 ‘Prof. Debye een half jaar naar Amerika’, in: Het
Vaderland, 7 november 1939.
85 24-3-1936, Verklaring B. Rust, UK D 28, PA Peter
Debye, Archiv Humboldt-Universität zu Berlin.
80 Voormalige SS-Ahnenerbe-wetenschapppers
omschreven het werkklimaat bij het Ahnenerbe bijvoorbeeld als een wetenschappelijk ‘Naturschutz­
park’. Zie: M.H. Kater, Das ‘Ahnenerbe’ der SS,
1935-1945 : ein Beitrag zur Kulturpolitik des Dritten
Reiches (Stuttgart 1974) 74.
89 31-3-1943, Auswärtiges Amt ‘Schnellbrief’,
Personalakte Debye, Berlin Document Center,
Bundesarchiv Berlin-Lichterfelde.
90 Prof.dr. J.J.G. Prick stelde bijvoorbeeld in 1971
tijdens een interview naar aanleiding van de vraag
of Debyes staatsburgerschap bij zijn vertrek een
rol had gespeeld: ‘Dat kan de ware reden niet
zijn, hoogstens een kapstok.’. Zie: Interview prof
J.J.G. Prick (Nijmegen), 26-2-1971, door Judith L.
Schotman, Archief Schotman, Regionaal Historisch
Centrum Limburg, Maastricht.
81 17-7-1931, Der Reichsminisiter des Inneren,
Vermerk, R/1501, 126795/b, Bundesarchiv, BerlinLichterfelde. Zie ook: J.L. Heilbron, (1986) 176-177; H.
Kant, ‘Albert Einstein, Max von Laue, Peter Debye
und das Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik in Berlin’,
in: B. vom Brocke en H. Laitko ed., Die KaiserWilhelm-/Max-Planck-Gesellschaft und ihre Institute.
Studien zu ihrer Geschichte: Das Harnack-Prinzip
(Berlin 1996) 227-244, aldaar 234.
91 Interview met Norwig Debye, New York
15-1-2007, Archief Niod.
92 Interview met Peter Debye, Concord 20-1-2007,
Archief Niod.
82 M. Planck, ‘Mein Besuch bei Adolf Hitler’,
Physikalische Blätter 3 (1947) 143. Voor een
reconstructie van de datum waarop de ontmoe­ting
plaatsvond, zie: M. Albrecht‚’ “Max Planck: Mein
93 Met betrekking tot eventuele antisemitische
opvattingen van zijn vader herinnerde Peter Debye
133
104 J. Schotman, ‘De jeugd van Peter Debije in
Maastricht’, in: C. Bremen ed., Pie Debije – Peter
Debye 1884-1966 (St. Augustin 2000) 11-30
zich: ‘He always was not interested if the man was
Jewish or not-Jewish or whatever the situation
was. He was interested if the man had good ideas.
If he was original. If somebody did not have many
original ideas, he said so.’ Zie: Idem.
105 10-12-1936, Mw. M. Debije aan A. Sommerfeld,
HS 1977 28/A60, Deutsches Museum München.
94 30-12-1939, Debye aan Sommerfeld, zie: M. Eckert
en K. Märker, Arnold Sommerfeld. Wissenschaftlicher
Briefwechsel. Band 2 1919-1951 (Berlin 2004) 469-471.
106 18-11-1936, P. Debye, te Berlijn, aan A. Sommerfeld, HS 1977-28/A61, Deutsches Museum München.
107 Voor het ontstaan van de ‘Sommerfeld-Schule’,
zie: M. Eckert en K. Märker ed.(2000) 261-306. Zie
ook: M. Eckert e.a. ed., Geheimrat Sommerfeld –
Theoretischer Physiker. Eine Dokumentation aus
seinem Nachlass (München 1984) 115-116; M. Eckert,
‘Mathematics, Experiments, and Theoretical
Physics: The Early Days of the Sommerfeld School’,
Physics in Perspective I-3 (1999) 238-252.
95 ‘Prof. Peter Debye, Thursday, 1-2-1940’, RF, RG
1.1, 200D, 136, 1677/1678, Rockefeller Archive Center,
New York.
Debye en zijn carrière in nazi-Duitsland
96 M. von Laue, ‘Zu Peter Debyes 70. Geburtstage’,
Zeitschrift für Elektrochemie 58-3 (1953) 151-153,
aldaar 153. Zo ook: F. Hund, ‘Peter Debye 24. März
1884 – 2. November 1966’, Die Naturwissenschaften
54-2 (1967) 3a.
108 M. Eckert e.a. ed.(1984) 111-112.
109 D. Schäfer, Erklärung der Hochschullehrer des
Deutschen Reiches (Berlin 1914).
110 Over deze onderzoekingen, die in samenwerking met Telefunken, R. Courant, C. Runge en
P. Scherrer plaatsvonden en betrekking hadden op
telegrafie waarbij de aarde als geleider fungeerde, is
weinig bekend. Zie: P.D. Lax, ‘Richard Courant
1888-1972’, National Academy of Sciences. Biographical
Memoires 82 (2003) 82-83. Vergelijk met: C. Reid,
Hilbert-Courant (New York 1986) 135-136
97 M. Eckert en K. Märker ed., Arnold Sommerfeld.
Wissenschaftlicher Briefwechsel. Band 1: 1892-1918
(Berlin 2000) 269-270.
98 25-4-1911, Debye aan Sommerfeld; 29-3-1912
Debye aan Sommerfeld, HS 1977-28/A61 Archiv
Deutsches Museum, München.
99 6-8-1920, Sommerfeld aan Debye, Iii 19 764,
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin.
111 Voor de Nederlandse bijdrage aan het herstel
van het wetenschappelijke internationalisme, zie: W.
Otterspeer en J. Schuller tot Peursum-Meijer, Wetenschap en wereldvrede. De Koninklijke Akademie
van Wetenschappen en het herstel van de internationale wetenschap tijdens het Interbellum (Amsterdam
1997).
100 Debye was in 1928 door Pauli en Ewald gevraagd de redactie van de bundel op zich te nemen.
Debye antwoordde: ‘Ich verdanke Sommerfeld so
viel, dass ich mich auch mal etwas für ihn anstrengen kann.’ Zie: 20-2-1928, P. Ewald aan P. Debye;
24-2-1928, P. Debye aan P. Ewald, Iii 19 195 Archiv zur
Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. Zie:
P. Debye ed., Probleme der modernen Physik: Arnold
Sommerfeld zum 60. Geburtstage gewidmet von
seinen Schuelern (Leipzig 1928).
112 K. van Berkel, In het voetspoor van Stevin.
Geschiedenis van de natuurwetenschap in Nederland
1580-1940 (Meppel 1985) 171-173.
113 Voor een verslag van het gesprekje tussen
Debye en Koning Albert, en de problemen die
Debyes Duitse opleiding leken op te leveren, zie:
A.F. Joffe, Begegnungen mit Physikern (Leipzig 1967)
48-50. In 1933 was Debye lid van het Scientific
Comittee van het Solvay-Congres, met onder andere
Bohr, Joffé en Einstein. Zie: J. Mehra, The Solvay
Conferences on Physics. Aspects of the development
of physics since 1911 (Dordrecht 1975)
101 P. Debye, ‘Antrittsrede’, in: Sitzungsberichte
der Preussischen Akademie der Wissenschaften.
Physikalisch-mathematische Klasse (1937) CXIII-CXIV.
102 ‘Überreichung der Planck-Medaille für Peter
Debye durch Arnold Sommereld’, Physikalische Blätter 6 (1950) 509-512.
103 ‘TH ehrte ihren “grössten Schüler”’, Aachener
Nachrichten 30-6-1959. Met dank aan C. Bremen.
114 G. Metzler, Internationale Wissenschaft und
134
Röntgenstrahlen’, Physikalische Zeitschrift 36 (1935)
280-283; M. Wien, ‘Zur geschichter der Entdeckung
der Röntgenstrahlen (Bemerkungen zu dem Aufsatz
von J. Stark)’, Physikalische Zeitschrift 36 (1935) 536.
nationale Kultur. Deutsche Physiker in der internationalen Community 1900-1960 (Göttingen 2000)
127-128.
115 M. Eckert en K. Märker ed. (2004) 34.
127 30-8-1935, Neubert aan de redactie van het
Physikalische Zeitschrift; 23-9-1935, Debye aan
Neubert, Archief DPG, Berlin.
116 P. Forman (2007) 34.
117 22-3-1920, Debye aan Sommerfeld, NL 018,
Deutsches Museum, München
128 20-12-1926, de decaan van de Philosophische
Fakultät, Universität Leipzig aan de Minister für
Volksbildung, PA 398, Film 513, Universitätsarchiv
Leipzig.
118 9-2-1920, Debye aan Sommerfeld, geciteerd
door: U. Benz, Arnold Sommerfeld. Lehrer und Forscher an der Schwelle zum Atomzeitalter (Stuttgart
1975) 138. Zie ook: M. Eckert e.a. ed.(1984) 130
129 18-8-1927, Minister für Volksbildung aan
Philosophische Fakultät, Universität Leipzig, PA 398,
Film 513, Universitätsarchiv Leipzig.
119 Voor Stark, Lenard, de ‘arische fysica’ en de
strijd om de opvolging van Sommerfeld, zie:
A.D. Beyerchen (1977) 79-167. Zie ook: M. Walker,
Nazi Science. Myth, Truth and the German Atomic
Bomb (Cambrigde 1995) 5-40.
130 20-12-1926, de decaan van de Philosophische
Fakultät, Universität Leipzig aan de Minister für
Volksbildung, PA 398, Film 513, Universitätsarchiv
Leipzig.
120 K. Hentschel ed. (1996) LXX-LXXVIII. Voor de
discussies in de vroege jaren twintig, zie: J. van
Dongen, ‘Reactionaries and Einstein’s fame: “German
Scientists for the preservation of Pure Science”,
Relativity, and the Bad Nauheim Meeting’. Phys.
perspect. 9 (2007) 212-230.
131 M. Davies (2003) 183; E. Lea en G. Wiemers,
‘Professur für Theoretische Physik. Werner Heisenberg an der Universität Leizpig’, in: C. Kleint en
G. Wiemers, Werner Heisenberg in Leipzig 1927-1942,
Abhandlungen der Sächsischen Akademie der
Wissenschaften zu Leipzig, Mathematisch-naturwissenschaftliche Klasse 58-2 (Berlin 1993) 181-215,
aldaar 181-184. Voor herinneringen aan de sfeer in
Leipzig en het Physikalisches Institut, zie: F. Bloch,
‘Reminiscences of Heisenberg and the early days of
quantum mechanics’, Physics Today 12 (1976) 23-27.
121 Voor de strijd rond de ‘Sommerfeldnachfolge’,
zie: M. Eckert en K. Märker (2004) 360-377.
122 19-7-1935, Debye aan Sommerfeld, HS 1977-28/
A61 Deutsches Museum München. Sommerfeld
had Debye, die – zo verwachtte Sommerfeld – sinds
hij in Berlijn werkzaam was herhaaldelijk op het
Reichserziehungsministerium kwam, gevraagd daar
voor hem een goed woordje te doen. Zie: 7-7-1935,
Sommerfeld aan Debye, III 19 764, Archiv zur
Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. Het
lijkt hier om een breder gedragen indruk te gaan.
Paschen had in februari 1935 bijvoorbeeld in een
brief aan James Franck gesteld: ‘Nur Debye scheint
noch einigen Einfluß neben den offizielen Herren
zu haben...’, zie: K. von Meyenn ed., Wolfgang Pauli.
Wissenschaftlicher Briefwechsel mit Bohr, Einstein,
Heisenberg, u.a. Band Ii: 1930-1939 (Berlin 1985) 385.
132 M. Eckert, ‘Theoretical physicists at war:
Sommerfeld students in Germany and as emigrants’,
in P. Forman en J.M. Sánchez-Ron ed., National
Military establishments and the advancement of
science and technology. Studies in 20th Century
History (Dordrecht 1996) 69-86, aldaar 74. Voor de
zogenoemde ‘Leipziger Wochen der Physik’, zie: M.
Franke, ‘Zu den Bemühungen Leipziger Physiker um
eine Profilierung der physikalischen Institute der
Universität Leipzig im zweiten Viertel des 20.
Jahrhunderts’, Gesch.Naturwiss., Technik, Med,
Leipzig 19 (1982) 68-76, aldaar 70.
123 K. Hentschel ed. (1996) 137-140.
133 Zie: 19-2-1931, Debye aan de decaan van de
Philosophische Fakultät; 23-3-1931, Debye aan de
decaan van de Philosophische Fakultät; 19-9-1931,
Debye aan de decaan van de Philosophische
Fakultät; 22-12-1931, Debye aan de decaan van de
Philosophische Fakultät. PA 398, Film 513, Universitätsarchiv Leipzig.
124 9-5-1939, Debye aan Sommerfeld, HS 1977-28/
A61 Deutsches Museum München.
125 17-1-1934, Debye aan Sommerfeld, HS 1977-28/
A61 Deutsches Museum München.
126 J. Stark, ‘Zur Geschichte der Entdeckung der
135
563-590, aldaar 586; G. Wiemers (2006) 569.
134 Voor de geleerden die het in Leipzig betrof,
zie: K. Krause, Alma Mater Lipsiensis. Geschichte
der Universität Leipzig von 1409 bis zur Gegenwart
(Leipzig 2003) 286-287. Zie ook: G. Wiemers,
‘Verfolgung und Vertreibung 1933-1935. Die
Mathematisch-Naturwissenschaftliche Abteilung
der Philosophischen Fakultät und ihre jüdischen
Wissenschaftler’, in: S. Wendehorst ed., Bausteine
einer jüdischen Geschichte der Universität Leipzig
(Leipzig 2006) 563-590, aldaar 568-570.
143 14-12-1933, Debye aan Sidgwick, The Papers of
Nevil Vincent Sidgwick, CSAC 21.15.74/V/67, Lincoln
College Oxford. Met dank aan Andrew Mussell. Debye
ondersteunde omstreeks 1934 de Russische fysicus
P.L. Kapitsa die geen uitreisvisum meer kreeg en daardoor in de Sovjet-Unie moest blijven; Debye zelf had
de Sovjet-Unie in 1928 bezocht. Over de precieze
gang van zaken is weinig bekend, zie: H. Kragh,
Dirac. A scientific Biography (Cambridge 1990) 69;
P.R. Josephson, Physics and Politics in Revolutionary
Russia (Berkeley 1991) 283; L. Badash, Kapitza,
Rutherford, and the Kremlin (New Haven 1985) 24.
135 K. Krause (2003) 286.
136 Idem 276-277. Dit leidde tot het pamflet
Bekenntnis der Professoren an den deutschen
Universitäten und Hochschulen zu Adolf Hitler und
dem nationalsozialistischen Staat dat niet door
Debye werd ondertekend. Zie: Bekenntnis der Professoren an den deutschen Universitäten und Hochschulen zu Adolf Hitler und dem nationalsozialistischen
Staat (Dresden 1934).
144 Zie: III 19 695, Archiv zur Geschichte der
Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
145 Sack schreef Debye: ‘Sie wissen ja selber, wieviel
Wert hier in Belgien auf Ihr Urteil gelegt wird’. Zie:
22-1-1936 Sack aan Debye. Zie ook: 5-2-1936, Debye
aan Sack; 2-3-1936, Debye aan Duesberg, III 19 695,
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin.
137 K. Krause (2003) 278-281.
138 G. Wiemers (2006) 566.
146 G. Wiemers (2006) 563-590, aldaar 570. Voor
een korte beschrijving van de naoorlogse Nederlandse reactie op Van der Waerden, zijn verblijf in
Duitsland gedurende de gehele Tweede Wereldoorlog en zijn ideaal in Duitsland een bijdrage te leveren aan de wetenschappelijke intregriteit aldaar, zie;
H.B.G. Casimir, Het toeval van de werkelijkheid. Een
halve eeuw natuurkunde (Amsterdam 1983) 228-229.
Vergelijk met: J. Scriba, ‘Nachruf Bartel Leendert
van der Waerden (2. Februar 1903 – 12. Januar 1996),
in: Berichte zur Wissenschaftsgeschichte: Organ der
Gesellschaft für Wissenschaftsgeschichte e.V. 19-4
(1996) 245-251, aldaar 245; T.A. Springer, ‘Bartel
Leendert van der Waerden. 2 februari 1903 – 12
januari 1996’, in: Koninklijke Nederlandse Akademie
van Wetenschappen. Levenberichten en herdenkingen
1997 (Amsterdam 1997) 45-50, aldaar 47-48.
139 Het betreft hier – zoals reeds eerder opgemerkt
– een niet bewaard gebleven brief van Debye aan
de decaan van de Universiteit Leipzig van 9-9-1933.
De decaan citeert uit deze brief in zijn eigen brief
aan de Saksische Ministerialrat von Seydewitz van
31-10-1933. Film 1203. Phil. Fac. 14.34 Universitätsarchiv
Leipzig.
140 10-10-1934, de Minister van Buitenlandsche
Zaken aan de Minister van Justitie; 4-1-1934,
verzoekschrift van Debye aan hare Majesteit
Wilhelmina, Koningin der Nederlanden; 29-4-1935,
Koninklijk Besluit, Debye wordt het staatburgerschap opnieuw verleend en bovendien wordt hem
verlof verleend om als hoogleraar in Saksische
staatsdienst te blijven. 10505 Ministerie van Justitie,
Nationaal Archief Den Haag.
147 26-5-1933, ‘Leipzig, Germany’, 1933. RF RG 12.1
Weaver 1932-1936, Rockefeller Archive Center, North
Tarrytown, New York.
141 16-4-1935, de decaan van de Philosophische
Fakultät aan Debye; 18-4-1935, Vereidigung van
Debye; 26-4-1935, de decaan van de Philosophische
Fakultät aan het Ministerium für Volksbildung;
22-5-1935, de kommisarische Leiter des Ministeriums
für Volksbildung aan de decaan van de Philosophische Fakultät, PA 398, Film 513, Universitätsarchiv
Leipzig.
148 12-6-1934, ‘Prof. P. Debye’, RF, RG 12.1 Tisdale, 2,
1934-1935, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York. Zie ook: K. Macrakis (1989) 33-57.
149 5-7-1933, Von Seydewitz aan de decaan van de
Phil. Fac; 29-7-1933, Von Seydewitz aan de decaan
van de Phil. Fac, Film 1203. Phil. Fac. 14.34 Universitätsarchiv Leipzig
142 S. Wendehorst ed., Bausteine einer jüdischen
Geschichte der Universität Leipzig (Leipzig 2006)
136
Albert Vögler zwischen Wissenschaft und Macht
(Stuttgart 2002).
150 P. Debye, 21-9-1933, ‘Eingabe der Vorstände der
Abteilungen für technische Physik, Film 1203. Phil.
Fac. 14.34 Universitätsarchiv Leipzig.
162 Voor de ontwikkeling van Dahlem als
wetenschapscentrum, zie: E. Henning en M. Kazemi,
‘Zur Entwicklung Dahlems im 20. Jahrhundert’, in:
E. Henning, Dahlem – Domäne der Wissenschaft –
Veröffentlichungen aus dem Archiv zur Geschichte
der Max-Planck-Gesellschaft 16 (Berlin 2002) 11-21.
Voor de geschiedenis van het Harnack-Haus, zie:
E. Henning, ‘Das Harnack-Haus in Berlin-Dahlem
(1929-1995)’, in: E. Henning, Dahlem – Domäne der
Wissenschaft – Veröffentlichungern aus dem Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft 16 (Berlin
2002) 50-68.
151 1-6-1934, P. Debye aan P. Scherrer, III 19 708,
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin. Voor herinneringen van Debye aan Scherrer,
zie: P. Debye, ’Paul Scherrer und die Streuung von
Röntgenstrahlen’, in: H. Frauenfelder, O. Huber en
P. Stähelin ed., Beiträge zur Entwicklung der Physik.
Festgabe zum 70. Geburtstag von Professor Paul
Scherrer 3. Februar 1960 (Basel 1960) 9-13.
152 M. Davies (2003) 188.
153 1-6-1934, P. Debye aan P. Scherrer, Iii 19 708,
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin.
163 Voor Haber, zie: M. Szöllöszi-Janze, Fritz Haber
1848-1934. Eine Biographie (München 1998).
154 12-6-1934, ‘Prof. P. Debye’, RF, 12.1 Tisdale, 2,
1934-1935, Rockefeller Archive Center, North
Tarrytown, New York.
164 K. Nowak, ’Die Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft’,
in: E. Francois en H. Schulze ed., Deutsche Erinnerungsorte Iii (München 2002) 55-71, aldaar 55-58,
61-62 en 65-67.
155 7-11-1934, Debye aan Zangger, III 19 899, Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
165 ‘Antrag betr. Begründung eines Kaiser WilhelmInstituts für physikalische Forschung’, I 1A 1649
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin.
156 Debye was uitgenodigd door de rector prof.
Jules Duesberg. Zie: 6-1-1934, Debye aan Köbe;
24-10-1933 Duesberg aan Debye, PA 398, Film 513,
Universitätsarchiv Leipzig. Debye was in maart 1934
akkoord gegaan. Zie: 10-3-1934 Debye aan Duesberg,
Iii 19 176, Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin.
166 H. Kant, ‘Albert Einstein, Max von Laue, Peter
Debye und das Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik in
Berlin’, in: B. vom Brocke en H. Laitko ed., Die KaiserWilhelm-/Max-Planck-Gesellschaft und ihre Institute.
Studien zu ihrer Geschichte: Das Harnack-Prinzip
(Berlin 1996) 227-244, aldaar 227-230. Correspondentie Debye en Einstein 1918-1920, I 34 1, Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
Voor Einsteins suggestie van 1923 om aan Debye de
Nobelprijs toe te kennen, zie: A. Pais, ‘Subtle is the
Lord…’. The Science and the Life of Albert Einstein
(Oxford 1982) 514.
157 4-7-1935, H. Seeman aan Stellvertreter des
Führers, Personalakte Debye, Berlin Document
Center, Bundesarchiv Berlin-Lichterfelde.
158 16-4-1935, Debye aan Sommerfeld. Zie:
M. Eckert en K. Märker (2004) 420-422.
159 Voor Debyes aanstelling bij het KWG, zie:
24-10-1935, Planck aan Debye, I 34 1, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. Voor
de benoeming aan de Friedrich-Wilhelm-Universität,
zie: 24-3-1936, Verklaring B. Rust, UK D 28, PA Peter
Debye, Archiv Humboldt-Universität zu Berlin.
Voor een helder ovezicht van de oprichtingsfase,
zie: D. Hoffmann (2006) 9-12.
167 ‘Denkschrift über die Ausgestaltung und den
Neubau des Kaiser Wilhelm-Instituts für Physik’,
I 1A 1649 Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin.
168 17-7-1931, Der Reichsminisiter des Inneren,
Vermerk, R/1501, 126795/b, Bundesarchiv, BerlinLichterfelde. Voor een brief van Einstein aan Von
Laue van 30-1-1929, waarin deze constateerde dat
het instituut feitelijk niet meer bestond en waarin
hij informeerde of Von Laue directeur zou willlen
worden, zie: K. Macrakis (1989) 37-38.
160 10-7-1936, Debye aan Verwaltungsdirektion,
UK D 28, PA Peter Debye, Archiv Humboldt Universität zu Berlin.
161 Voor de KWG-presidenten, zie: U. Kohl, Die
Präsidenten der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft im
Nationalsozialismus. Max Planck, Carl Bosch und
137
169 Voor de toezegging van de Rockefeller
Foundation, zie: 22-4-1930, A. Gregg aan Warburg,
I 1A 1649 Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin.
Besprechung mit Herrn Professor Mentzel (…)
wegen der Berufung von Professor Debye’, I 1A 1666,
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin.
170 17-7-1931, Der Reichsminisiter des Inneren,
Vermerk, R/1501, 126795/b, Bundesarchiv, BerlinLichterfelde. Zie ook: H. Kant (1996) 231-234 en 243.
180 19-7-1935, Debye aan Sommerfeld, HS 1977-28/
A61 Deutsches Museum München.
181 6-4-1935, Debye aan Sommerfeld. Zie:
M. Eckert en K. Märker (2004) 420-422.
171 Voor deze brief, zie ook: H. Kant, ‘Peter Debye
und das Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik in Berlin’,
in: H. Albrecht ed., Naturwissenschaft und Technik in
der Geschichte. 25 Jahre Lehrstuhl für Geschichte der
Naturwissenschaft und Technik am Historischen Institut der Universität Stuttgart (Stuttgart 1993) 161-177,
aldaar 165.
182 23-10-1935, Planck aan Debye, I 34 1, Archiv zur
Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
183 Voor de Hitler-Gruss, of Deutscher Gruss,
die niet officieel via een verordening verplicht was
gesteld, maar wel sociaal werd afgedwongen, ook
op basis van een ‘Rundschreiben’ van de Reichsminister des Inneren’, zie: T. Allert, Der deutsche Gruß.
Geschichte einer unheilvollen Geste (Frankfurt 2005)
13 en 89; H. Weiss, ‘Deutscher Gruss’, in: W. Benz, H.
Graml en H. Weiss ed., Enzyklopädie des Nationalsozialismus (Stuttgart 1997) 426-427.
172 Het betreft hier, zoals al eerder opgemerkt,
een citaat uit een niet bewaard gebleven brief van
Debye aan de decaan van de universiteit Leipzig
van 19-9-1933. De decaan citeert uit deze brief in
zijn eigen brief aan de Saksische Ministerialrat von
Seydewitz van 31-10-1933. Film 1203. Phil. Fac. 14.34
Universitätsarchiv Leipzig.
184 M. Albrecht (1993) 45-46.
185 Ibidem 49.
173 8-12-1933, Debye aan Planck, I 1A 1651 Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
186 H. Albrecht en A. Hermann, ‘Die Kaiser-WilhelmGesellschaft im Dritten Reich’, in: R. Vierhaus en
B. vom Brocke, Forschung im Spannungsfeld von
Politik und Gesellschaft: Geschichte und Struktur
der Kaiser-Wilhelm-/Max-Planck- Gesellschaft. Aus
Anlass ihres 75jährigen Bestehens (Stuttgart 1990)
356-406, aldaar 360-361, 366-367 en 372.
174 6-2-1934, Planck aan Goebbels, I 1A 1651 Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
Voor de vergelijkbare brief van Planck aan het
Reichsministerium des Inneren van 5-3-1934, zie:
idem.
175 3-5-1934, Stark aan de Reichsinnenminister,
R 1501, 126795/b, Bundesarchiv Berlin-Lichterfelde.
Zie ook: H. Kant (1996) 235.
187 M. Albrecht (1993) 52.
188 H. Albrecht en A. Hermann, ‘Die Kaiser-WilhelmGesellschaft im Dritten Reich’. in: R. Vierhaus en B.
vom Brocke, Forschung im Spannungsfeld von Politik
und Gesellschaft: Geschichte und Struktur der KaiserWilhelm-/Max-Planck- Gesellschaft. Aus Anlass ihres
75jährigen Bestehens (Stuttgart (1990) 374-375; K.
Macrakis (1993) 68-71; J.L. Heilbron (2000) 161-162.
176 13-12-1933, Debye aan Planck, I 1A 1651, Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
Lenard en Stark zou het snel duidelijk worden dat
Debye tot het vijandelijke kamp behoorde. Op
6-4-1936 sprak Stark in een brief aan Lenard met
betrekking tot ‘Planck, v. Laue, Debye usw.’ van de
‘unheilvolle Einfluss der Kaiser-Wilhelm-Leute’, zie:
A. Kleinert, ‘Lenard, Stark und die Kaiser-WilhelmGesellschaft‘, Physikalische Blätter 36-2 (1980) 35-38,
aldaar 37.
189 H. Albrecht en A. Hermann (1990) 376-378 en
381-383; F. Glum, Zwischen Wissenschaft Wirtschaft
und Politik. Erlebtes und Erdachtes in Vier Reichen
(Bonn 1964) 486; U. Kohl (2002) 98.
177 3-5-1934, Stark aan de Reichsinnenminister,
R 1501, 126795/b, Bundesarchiv Berlin-Lichterfelde.
190 H. Albrecht en A. Hermann (1990) 374-375.
191 J.L. Heilbron (2000) 217.
178 11-4-1935, Planck aan Debye, I 34 1, Archiv zur
Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
192 M. Albrecht (1993) 51, 54, 58-59 en 63. Vergelijk
met: U. Kohl (2002) 88-96.
179 21-6-1935, ‘Aufzeichnung über eine
138
202 Einladung 30-5-1938; 21-3-1938 ‘Auszugsweise
Abschrift aus 1 A 7’. 1A 1652 Archiv zur Geschichte
der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. Op de officiële
genodigdenlijst stonden 193 namen. De genodigden
bestonden onder andere uit vertegenwoordigers
van de Kwg, leidende figuren uit de bestuurlijkpolitieke en wetenschappelijke wereld, en de pers.
Zie: ’Einladungen zur Einweihung des K.W.I. für Physik’
I 34 17, Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin.
193 Ibidem 108.
194 P. Debye, ‘Physik’, in M. Hartmann ed., 25 Jahre
Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft zur Förderung der
Wissenschaften (Berlin 1936) 46-56.
195 E. Gehrcke, ‘Wie die Energieverteilung der
schwarzen Strahlung in wirklichkeit gefunden
wurde’, Physikalische Zeitschrift 37-9 (1936) 439-440;
P. Debye, ‘Bemerkung zu dem vorstehenden Artikel
von E. Gehrcke: “Wie die Energieverteilung der
schwarzen Strahlung in wirklichkeit gefunden
wurde”’, Physikalische Zeitschrift 37-9 (1936) 440.
203 Er werd gesproken van het ‘Kaiser-Wilhelminstitut für Physik, Max Planck-Institut’, zie:
‘Tätigkeitsbericht der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft
zur Förderung der Wissenschaften (April 1938 bis
März 1939)’, Die Naturwissenschaften 27-20/21 (1939)
322 en 333.
196 P. Debye, ‘Fragen der neuzeitlichen Physik’,
Nationalsozialismus und Wissenschaft. Gekürzte
Wiedergabe der auf der Hochschultagung des NSDDozentenbundes Gau Berlin vom 18. bis 20. Februar
1937 gehaltenen Ansprachen und Vorträge (Berlin
1937) 67-69.
204 ‘Berlin, January 21, 1938’, RF, RG1.1, 717, 2, 10,
Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New
York.
197 Einladung zu einer Feier des 80. Geburtstages
ihres Ehrenmitgliedes Herrn Geheimrat Professor
Dr. Max Planck, Iii 19 1176, Archiv zur Geschichte der
Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
205 31-5-1938, Debye aan Tisdale; 10; 2-6-1938,
Tisdale aan Weaver, RF, RG1.1 717, 2, 10, Rockefeller
Archive Center, North Tarrytown, New York.
198 Voor deze, niet van nadere bronverwijzingen
voorziene versie, zie: R. Gerwin, ‘75 Jahre Max-PlanckGesellschaft. Ein Kapitel deutscher Forschungsgeschichte’, Naturwissenschaftliche Rundschau
Sonderdruck 39-1 (1986) 62.
206 27-6-1938, Weaver aan Debye, RF, RG1.1, 717,
2, 10, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown,
New York.
207 24-5-1937, Wacker aan Glum. 1A 1652, Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
199 ‘Vor der Fertigstellung des Kaiser-WilhelmInstituts’, Steglizer Anzeiger 27-3-1937; 11-5-1937,
Wacker aan Glum; 13-5-1937, Glum aan Wacker;
24-5-1937, Wacker aan Glum; 27-5-1937 Aktennotiz; 28-5-1937, Glum aan de Reichsminister für
Wissenschaft. 1A 1652 Archiv zur Geschichte der
Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
208 W.E. Dodd en M. Dodd ed., Ambassador
Dodd’s Diary 1933-1938 (London 1945) 435-436.
209 6-4-1936, Debye aan Tisdale, Iii 19 1209, Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
210 4-10-1935, ‘Prof. P. Debye (Leipzig)’, RF, RG1.1,
717, 2, 10 Rockefeller Archive Center, North
Tarrytown, New York.
200 20-5-1937, Debye aan Heisenberg, III 19 331.
Debye maakte in deze periode zijn collega Wien
in Jena duidelijk graag met hem over de zaak te
willen spreken, zie: 27-5-1937, Debye aan Wien, III 19
881. Debye was al sinds februari 1936 op de hoogte
van het plan het nieuwe instituut het Max-PlanckInstitut te noemen; het was hem gebleken uit
bouwtekeningen van de entree. Debye maakte zich
op dat moment vooral zorgen over de reactie van
de Rockefeller Foundation op de instituutsnaam.
Zie: 25-2-1936, Debye aan Telschow, I 34 20, Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
211 18-5-1936, Tisdale aan Debye, Iii 19 1209,
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin; 20-6-1936, ‘Prof.P. Debye’, RF, RG12.1 Tisdale, 2,
1936, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown,
New York.
212 15-12-1937, Debye aan Telschow, I 1A 1095,
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin.
213 26-1-1938, Weaver aan Telschow, I 1A 1095,
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin; 21-1-1938, ‘Prof. P. Debye’, RF, RG12.1 Tisdale, 2,
1938-1939; 7-3-1938, Tisdale aan Debye, RF, RG1.1, 717,
201 29-10-1937, E. Grüneisen aan Sommerfeld,
NL 89 008, Archiv Deutsches Museum, München.
139
Law school of Harvard University, schreef aan Fosdick naar aanleiding van diens opmerking een brief
waarin hij de vraag stelde ‘But is Nazi Germany such
a World of science?’. 24-11-1936, Felix Frankfurter
aan Raymond B. Fosdick, RF, RG1.1 717 2 10, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York.
2, 10, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown,
New York.
214 13-4-1937, Warren Weaver, 1937-1947, RF, RG
12.1 Weaver 1937-1947, Reel 1, Rockefeller Archive
Center, North Tarrytown, New York
215
K. Macrakis (1989) 57.
229 K. Macrakis (1989) 51-55.
216 M. Richardson, ‘Philanthropy and the internationality of Learning: The Rockefeller Foundation
and National Socialist Germany’, in: Minerva 28-1
(1990) 21-58, aldaar 21; K. Macrakis (1989) 34.
230 ‘August 27, 1937’, RF, RG 12.1, WW. 1937-1947,
Real 1, North Tarrytown, New York.
231 21-1-1938, ‘O. Warburg’, RF, RG 12.1 Weaver,
1937-1947, Reel 1, Rockefeller Archive Center, North
Tarrytown, New York. In 1936 had Adolf Butenandt
de posities ingenomen van de joodse biochemicus
Carl Neuberg, zie: M. Schüring, ‘Der Vorgänger.
Carl Neubergs Verhältnis zu Adolf Butenandt’,
in: W. Schieder en A. Trunk ed., Adolf Butenandt
und die Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft. Wissenschaft,
Industrie und Politik im “Dritten Reich” (Göttingen
2004) 346-368. Voor Kuhn zie: U. Deichman,
‘Kriegsbezogene biologische, biochemische und
chemische Forschung an den Kaiser-WilhelmInstituten für Züchtforschung, für Physikalische
Chemie und Elektrochemie und für Medizinische
Forschung’, in: D. Kaufmann ed., Die Geschichte der
Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft im Nationalsozialismus.
Bestandsaufnahme und Perspektiven der Forschung
Band 1 (Göttingen 2000) 231-257, aldaar 245-257; F.
Schmaltz, Kampfstoff-Forschung im Nationalsozialismus. Zur Kooperation von Kaiser-Wilhelm-Institute,
Militär und Industrie (Göttingen 2005) 361-387.
217 Voor de visie van de Rockefeller Foundation
op het plan van 1930, zie: 5-3-1930, ‘Report on the
Institute of Physics Berlin-Dahlem’, RF, RG1.1 717, 2,
11, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown,
New York.
218 K. Macrakis (1989) 38-40.
219 30-7-1934, T.B. Appleget aan M. Mason, RF,
RG 1.1, 717, 2, 10, Rockefeller Archive Center, North
Tarrytown, New York.
220 31-1-1934, Memorandum to JVS, RF, RG1.1, 717,
7, 36-38, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York.
221 1-8-1934, Tisdale aan Weaver, RF, RG1.1, 717, 2,
10, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown,
New York.
222 Voor Plancks dankbrief, zie: 11-4-1935, Planck
aan Mason, RF, RG1.1, 717, 2, 10, Rockefeller Archive
Center, North Tarrytown, New York.
232 26-2-1936, Debye aan Telschow, I 34 20 Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
223 Voor de brief waarin Debye wordt voorgesteld, zie: 6-7-1934, Planck aan Mason. RF, RG1.1 717
2 10, Rockefeller Archive Center; K. Macrakis (1989)
42-46 en 51.
233 4-10-1935, ‘Prof. P. Debye (Leipzig)’, Rf, rg1.1
717 2 10 Rockefeller Archive Center. North Tarrytown, New York.
224 1-8-1934, Tisdale aan Weaver, RF, RG1.1 717 2 10,
Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New
York.
234 22/23-10-1936, Rf, rg 1.1, 717, 2, 10, KaiserWilhelm-Institute – Physics and Cell Physiology,
1934-1938, 1941, Rockefeller Archive Center, North
Tarrytown, New York. Het is een constatering die
aansluit op de familieherinnering. Norwig Debye
stelde in 2007: ‘On the rare occasions when Opa,
Oma, or Tante reminisced the stories went back
to Munich, Zürich, Utrecht, Göttingen and Leipzig
with a note by Oma about a wonderful life in Berlin
– around 1936, the Nobel Prize time – that the
Nazis had destroyed for everyone.’ Interview met
Norwig Debye, New York 15-1-2007, Archief Niod.
225 4-9-1934, Tisdale aan Weaver, RF, RG1.1 717 2
10, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown,
New York.
226 Ibidem. Zie ook: K. Macrakis (1989) 45 en 47.
227 ‘Rockefeller Gift Aids Reichs Science’, The New
York Times, 24-11-1936.
228 ‘The Rockefeller Foundation and the Kaiser
Wilhelm Institute’, Science – New Series 84-2189
(1936) 526-527. Felix Frankfurter, werkzaam bij de
235 Voor een algemene typering van Debyes onder-
140
247 ‘Die Technik übertrifft die Phantasie; die neue
riesige Atom-Zertrümmerungs-Anlage im KaiserWilhelm-Institut für Physik’ Berliner Illustrierte
Zeitung, Sonderheft zur 700-Jahr- Feier der Reichshauptstadt (1937) 16.
zoek, zie: P. Debye, ‘Antrittsrede’, in: Sitzungsberichte
der Preussischen Akademie der Wissenschaften.
Physikalisch-mathematische Klasse (1937) CXIii-CXIV.
236 M. Mehlhorn, Hochspannungsanlage für 3 Millionen Volt konstante Gleichspannung (Berlin 1938).
248 ‘Sonderbericht der “Jenaischen Zeitung”. Interview mit Professor Dr. Debye. Chemie-Nobelpreis
für Berliner Universitäts-Professor’. Knipsel zonder
datum of herkomst, zie: Bestand UK D 28, PA Peter
Debye, Archiv Humboldt-Universität, Berlin.
237 H. Kant (1996) 238-239.
238 P. Debye, ‘Das Kaiser Wilhelm-Institut für Physik’, Die Naturwissenschaften 25-17 (1937) 257-260,
aldaar 260.
249 2-12-1936, ‘Die Atomfestung von Dahlem’,
Dresdner Neueste Nachrichten.
239 4-10-1935, ‘Prof. P. Debye (Leipzig)’, Rf, rg1.1
717 2 10 Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York.
250 26-11-1938, Debye aan Rektor van de
Friedrich-Wilhelms-Universität, Iii 19 1268 Archiv zur
Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
240 Debye ontving er een eredoctoraat. Aldus een
verklaring van Ewald, zie: 17-9-1936, ‘DR. P.P. Ewald’,
Rf, rg 12.1, Weaver, 1932-1936, Reel 1, Rockefeller
Archive Center, North Tarrytown, New York. Voor
een vermelding van het bezoek aan Harvard, zie:
‘Tätigkeitsbericht der Kaiser Wilhelm-Gesellschaft
zur Förderung der Wissenschaften (Oktober 1935 bis
Ende März 1937)’, Die Naturwissenschaften 25-24/25
(1937). Voor Ewald en zijn vertrek naar GrootBrittannië in 1937, zie: H.A. Bethe en G. Hildebrandt,
‘Paul Peter Ewald. 23 January 1888 – 22 August 1985’,
Biographical Memoirs of Fellows of the Royal Society
34 (1988) 135-154.
251 Buitenlandse wetenschappers die het
laboratorium wilden bezoeken, moesten eerst
officieel toestemming aanvragen, zie: M.L. Oliphant,
‘The Two Ernests-Ii’, Physics Today 19-10 (1966)
41-51, aldaar 48. Zie ook: 22-12-1937, ‘Richtlinien für
die Behandlung der Anträge von Ausländern auf
Besichtigung von Hochschulinstituten, Laboratorien
und Forschungsanstalten’, KWG-NS, KWI für Physik 9,
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin.
252 ‘German Science Marches On’, Facts in Review
2 (1940) titelpagina.
241 P. Debye, ‘Fragen der neuzeitlichen Physik’,
Nationalsozialismus und Wissenschaft. Gekürzte
Wiedergabe der auf der Hochschultagung des NSDDozentenbundes Gau Berlin vom 18. bis 20. Februar
1937 gehaltenen Ansprachen und Vorträge (Berlin
1937) 67-69. Zie in dit kader: M. Walker (2007) 1-27,
aldaar 15.
253 Hij stelde bovendien dat het laboratorium,
met zijn grote instrumentarium vooral een statussymbool was. Het was het product van Debyes
ambitie zich ten opzichte van andere Kwg-Instituten te profileren en van prestige overwegingen
van Siemens. Bovendien merkte hij op dat het
instrumentarium nauwelijks een relatie onderhield
met het onderzoek dat Debye doorgaans verrichtte.
Zie: B. Weiss, ’Groß, teuer und gefährlich? Kernphysikalische Forschungstechnologien an Instituten der
Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft vor, während und nach
Ende des “Dritten Reiches”’, in : D. Kaufmann ed.
(2000) 706-707.
242 19-1-1938, Kleber aan Debye; 20-1-1938, Debye
aan Kleber, Iii 19 1145, Archiv zur Geschichte der
Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
243 4-2-1938, ‘1. Tagung des Reichsfachgebietes
Mathematik und Naturwissenschaften im
NS-Lehrerbund’, Iii 19 1147, Archiv zur Geschichte
der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
254 ‘Sonderbericht der “Jenaischen Zeitung”. Interview mit Professor Dr. Debye. Chemie-Nobelpreis
für Berliner Universitäts-Professor’. Knipsel zonder
datum of herkomst, zie: Bestand UK D 28, PA Peter
Debye, Archiv Humboldt-Universität, Berlin.
244 31-3-1938, Fischer aan Debye, Iii 19 1147, Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
245 2-4-1938, Debye aan Fischer, Iii 19 1147, Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
246 22-4-1938, Baumgartner aan Debye, Iii 19 1147,
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin.
255 Voor een CV van Wirtz van 21-10-1937, zie:
PA Wirtz. Voor een CV van Bewilogua uit 1940,
141
zie: Personalakte Bewilogua, Berlin Document
Center, Bundesarchiv Berlin-Lichterfelde. Voor
Von Wiezsäcker, zie: D. Hoffmann, ‘Carl Friedrich
von Weizsäcker (1912-2007) Ein Leben für Physik,
Philosophie und Politik’, Physik Journal 6-7 (2007)
53-56.
261 ‘Nobel Prize Chemist to build laboratory’, The
New York Times, 15-11-1936.
262 A. Neubauer, Bittere Nobelpreise (Norderstedt
2005) 21-27 en 116. Zie ook: E. Crawford, ‘German
scientists and Hitler’s vendetta against the Nobel
Prize’, HSPS 31-1 (2000) 37-53, aldaar 37-41.
256 H. Kant (1996) 227-244, aldaar 239-240. Voor
de activiteiten van het Kaiser-Wilhelm-Institut für
Physik in de periode 1935-1940, zie: ‘Tätigkeitsbericht der Kaiser Wilhelm-Gesellschaft zur Förderung
der Wissenschaften (Oktober 1935 bis Ende März
1937)’, Die Naturwissenschaften 25-24/25 (1937) 384;
‘Tätigkeitsbericht der Kaiser Wilhelm-Gesellschaft
zur Förderung der Wissenschaften (April 1937
bis März 1938’, Die Naturwissenschaften 26-21/22
(1938) 322 en 334-335; ‘Tätigkeitsbericht der Kaiser
Wilhelm-Gesellschaft zur Förderung der Wissenschaften (April 1938 bis März 1939)’, Die Naturwissenschaften 27-20/21 (1939) 322 en 333-334; ‘Tätigkeitsbericht der Kaiser Wilhelm-Gesellschaft zur
Förderung der Wissenschaften für das geschäftsjahr
1939/40’, Die Naturwissenschaften 28-49 (1940).
263 3-7-1937, Tisdale to Weaver, Rf, rg1.1 717 7
36-38, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown,
New York.
264 Voor de huldiging bij de Kaiser-WilhelmGesellschaft te Berlijn, zie: 18-11-1936, Debye aan
Sommerfeld, HS 1977-28/A61, Deutsches Museum
München.
265 R.M. Friedman, The politics of Excellence.
Behind the Nobel Prize in Science (New York 2001)
207-208. Door het material bewaard in het Center
for History of Science/ the Royal Swedish Academy
of Sciences wordt deze suggestie dat de toekenning
een politieke betekenis had niet bevestigd. Met
dank aan Karl Grandin.
266 Het is niet bekend wanneer Debye het bericht
officieel ontving. Op 16 november stuurde Debye
aan: de ‘Sekretaer Akademie der Wissenschaften
in Stockholm’ het bericht: ‘VERBINDLICHSTEN DANK
KOMME MIT FRAU VOR ZEHNTEN DEZEMBER BRINGE
MANUSKRIPT VORTRAG MIT BRIEF VOLGT = DEBYE’.
Zie: Kungl. Vetenskaps-akademien Stockholm.
Nobellärenden. Protokoll Bilagorr 1935-1937, 86-88,
Center for History of Science, Royal Swedish Academy of Sciences, Stockholm.
257 K. Wirtz, Im Umkreis der Physik (Karsruhe
1988) 17-18; H. Kant, ‘Friedrich von Weizsäcker als
Physiker in Berlin (1936-1942), in: P. Ackermann
e.a. ed., Erfahrung des Denkens : Wahrnehmung des
Ganzen: Carl Friedrich von Weizsäcker als Physiker
und Philosoph (Berlin 1989) 202-210, aldaar 204.
258 8-6-1938, Debye aan Zangger, NL H. Zangger
44, 60, Zentral Bibliothek Zürich.
259 18-7-1938, Fokker aan Debye, Iii 19 222, Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
Fokker wa sop dat moment verbonden aan de
Rijksuniversiteit Leiden als bijzonder hoogleraar
in de natuurkunde vanwege de Teylers Stichting.
Zie: Fokker, zie: H.A.M. Snelders, ‚Fokker, Adriaan
Daniël (1887-1972)‘, in Biografisch Woordenboek van
Nederland 3 (Den Haag 1989) 174-175.
267 ‘Professor Debye over zijn werk’, De Telegraaf
13-11-1936.
268 ‘Bij Prof. Debye thuis’, Limburger Koerier
16-11-1936.
269 14-11-1936, ‘Telegram des Herrn Ministers’,
Personalakte Debye, Berlin Document Center,
Bundesarchiv Berlin-Lichterfelde.
260 21-1-1938, ‘Prof. P. Debye’, Rf, rg12.1 Tisdale, 2,
1938-1939, Rockefeller Archive Center, North
Tarrytown, New York. Voor het verzoek van Zeeman,
zie: 23-2-1937, Debye aan Zeeman, 385, Archief
Zeeman, Rijksarchief Noordholland; Correspondentie Zeeman-Debye, Iii 19 901; 5-3-1937, Debye aan
Telschow, I 34 1, Archiv zur Geschichte der MaxPlanck-Gesellschaft, Berlin. Voor het verzoek uit
Harvard, zie: 13-4-1937, ‘Lunch with president Conant’,
Rf, rg 12.1, Warren Weaver, 1937-1947, Reel 1. Rocke­feller Archive Center, North Tarrytown, New York.
270 ‘Prof. Debye’, knipsel zonder datum of herkomst, zie: Bestand UK D 28, PA Peter Debye, Archiv
Humboldt-Universität, Berlin.
271 Voor deze organisatie, hun politieke doelstellingen en de ontvangst voor Debye in het Haus
der Deutschen Presse, zie: H. Lademacher, ‘Eine
“Deutsch-niederländische Symphonie?” Funktion
und Grenzen zwischenstaatlicher Organisationen in
den deutsch-niederländischen Beziehungen von der
142
Provinciaal Limburgs gedenkboek samengesteld bij
gelegenheid van het gouden regeringsjubileum van
Hare Majesteit Wilhelmina Koningin der Nederlanden (Heerlen 1948) 99.
Weimarer Republik bis zum Ausbruch des zweiten
Weltkriegs’, in: B. Dietz, H. Helmut en U. Tiedau
ed., Griff nach dem Westen. Die ‘Westforschung’ der
völkisch-nationalen Wissenschaften zum nordwesteuropäischen Raum (1919–1960) Studien zur Geschichte
und Kultur Nordwesteuropas 6. 2 Bände (New York
2003) 539-567, aldaar 555-551.
282 Voor de lijst van genodigden, zie: Iii 19 1129,
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin. Zie ook: ‘Prof. Debije in zijn geboortestad
gehuldigd. Een straat in Maastricht zal naar hem
worden vernoemd’, Het Vaderland, 26-3-1937;
‘Huldiging van Prof. Debije. Zijn geboortestad eert
den winnaar van den Nobelprijs’, Limburger Koerier,
24-3-1937; ‘Prof. Debije gehuldigd. Maastricht brengt
lof aan zijn grootsten zoon van deze eerste helft van
de 20ste eeuw’, Limburger Koerier, 25-3-1937.
272 ‘Prof. Debye’. Knipsel zonder datum of herkomst, zie: Bestand UK D 28, PA Peter Debye, Archiv
Humboldt-Universität, Berlin.
273 ‘Sonderbericht der “Jenaischen Zeitung”. Interview mit Professor Dr. Debye. Chemie-Nobelpreis
für Berliner Universitäts-Professor’. Knipsel zonder
datum of herkomst, zie: Bestand UK D 28, PA Peter
Debye, Archiv Humboldt-Universität, Berlin.
283 J. Schaepkens van Riemt, ‘Rede uitgesproken
(…) ten stadhuize te Maastricht op donderdag 9
november, Archief Schotman. Regionaal Historisch
Centrum Limburg, Maastricht. Zie ook; ‘Prof.
Debije gehuldigd. Onthulling van borstbeeld voor
de gemeente Maastricht, Het Vaderland, 9-11-1939;
‘Groote belangstelling voor de huldiging van
Prof. Debije. Ook in zijn vroegere H.B.S. een borstbeeld onthuld’, Het Vaderland, 10-11-1939.
274 ‘Bij Prof. Debye thuis’, Limburger Koerier
16-11-1936
275 Voor de affaire, zie: 17-11-1936, I.R. aan
Auswärtiges Amt; 30-11-1936, Viktor Prinz zu Wied
aan Ludvig Nobel; 9-12-1936, Entziffertes Telegram,
Dieckhoff aan deutsche Gesantschaft; 2-12-1936,
Von Euler aan Prinz zu Wied; 10-12-1936, Aufzeichnung; 9-12-1936, Vermerk Weizsäcker; 12-12-1936,
Debye aan Von Wied, Bestand Gesandtschaft
Stockholm (Karton 329, Nobel-Stiftung, Bd. 3),
Politisches Archiv, Auswärtiges Amt, Berlin.
20-11-1936, Debye aan de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft,
I 34 14, Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin.
284 J. Schaepkens van Riemt, ‘Rede uitgesproken
(…) ten stadhuize te Maastricht op donderdag
9 november 1939’, Archief Schotman. Regionaal
Historisch Centrum Limburg, Maastricht.
285 17-11-1939, E. Batta een Debye; 21-12-1939,
‘Exportvaluta-Erklärung’, Iii 19 1238 Archiv zur
Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
276 26-10-1937, Bieberbach aan Debye; 1-11-1937,
Debye aan Bieberbach; 24-11-1937; Wacker aan
Bieberbach. Iii 19 1267 Archiv zur Geschichte der
Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
286 E.J.W. Verwey, ‘Herdenking van P.J.W. Debye
(24 maart 1884 – 2 november 1966)’, Koninklijke
Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Jaarboek (1966-1967) 341-348.
277 1-2-1939, A. Millenaar aan Debye; 2-2-1939,
Debye aan Millenaar, Iii 19 1282 Archiv zur Geschichte
der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
287 Voor de rede van Kramers, zie: ‘De uitreiking
der Lorentz-Medaille aan Prof. Dr. P. Debije’,
Chemisch Weekblad (1935) 645-647. Voor Kramers,
zie, H.B.G. Casimir, ‘Kramers, Hendrik Anthony
(1894-1952)’, in: Biografisch Woordenboek van
Nederland 1 (Den Haag 1979) 322-323.
278 Iii 19 1031; Iii 19 1159, Archiv zur Geschichte der
Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
279 29-1-1937, Debye aan Ministerie van OKW,
Iii 19 1137, Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin.
280 ‘Interview met prof. P.J.W. Debye (chemicus)
n.a.v. toekenning Nobelprijs’, AVRO, 21-3-1937,
12891, Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid,
Hilversum.
288 P. Debye, ‘Johannes Diderik van der Waals’,
Nederlandsch Tijdschrift voor Natuurkunde 4 (1937)
257-267; H.B.G. Casimir en G.P. Ittmann, ‘Het Van
der Waals congres op 25 en 26 Nov. 1937 te Amsterdam’, Nederlandsch Tijdschrift voor Natuurkunde 5
(1938) 18-25.
281 Limburg onder de gouden oranjezon.
289 Voor de correspondentie met Zeeman, zie:
143
(Cambridge 1989) 322. Moore vermeldt dat de
academie de mogelijke leden van te voren moreel
had laten screenen. Het verzoek de relevante
documenten in het kader van dit onderzoek in te
zien, is niet gehonoreerd. Zie: 24-1-2007, M. Sánchez
Sorondo aan KNIR, Debye-archief Niod.
Iii 19 901. Zie ook het Rijksarchief Noordholland,
Archief Zeeman. Voor de correspondentie met
Coster, zie: Iii 19 146, Archiv zur Geschichte der
Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. Voor Zeeman, zie:
P.F.A. Klinkenberg, ‘Zeeman, Pieter (1865-1943)’,
in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den
Haag 1979) 672-674. Voor Coster, zie: H. Brinkman.,
‘Coster, Dirk (1889-1950)’, in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989) 114-116.
298 Akten der Reichskanzlei. Regierung Hitler 19331945. Die Regierung Hitler Band IV: 1937 (München,
2005) 282-284.
290 Voor de correspondentie Debye-Fokker
in de periode 1934-1940, zie Iii 19 222, Archiv zur
Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
299 Op 1 juli 1946 werd de academie onder
auspiciën van het militaire Sovjet-bestuur heropgericht als Deutsche Akademie der Wissenschaften. In
1972 werd de naam Akademie der Wissenschaften
der DDR ingevoerd; sinds 1992 spreekt men van
de Berlin-Brandenburgische Akademie der Wissenschaften. Zie: P. Nötzoldt en P. Walther, ‘The
Prussian Academy of Sciences during the Third
Reich‘, Minerva 42-4 (2004) 421-444, aldaar 443; W.
Hartkopf, Die Berliner Akademie der Wissenschaften.
Ihre Mitglieder und Preisträger 1700-1990 (Berlin
1992).
291 29-4-1938, T. van der Linden aan Debye, Iii
19 1155, Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin.
292 J.P. Werre, ‘Verslag van de gecombineerde
vergadering der secties voor kolloïd-chemie en
physische chemie te Rotterdam op 21 juli 1939’,
Chemisch Weekbald (1939) 803-806. Voor persoonlijke herinneringen aan deze bijeenkomst, zie: C.J.F.
Böttcher, Nota van 29-8-2007 – Debye in de periode
medio 1939 – begin 1940, Debye-archief Niod. Voor
Debyes correspondentie met de Nederlandsche
Chemische Vereeniging uit de periode 1938-1939,
zie: Iii 19 1155, Archiv zur Geschichte der MaxPlanck-Gesellschaft, Berlin.
300 57, Historische Abteilung, Ii, Akten der
Preussischen Akademie der Wissenschaften
1812-1945. Personalien der Auswärtigen, Ehren- und
Korrespondierenden Mitglieder (1920-1922) Signatur
II-Iii-138, Archiv der Berlin-Brandenburgischen
Akademie der Wissenschaften, Berlin; C. Kirsten en
H.G. Körber, Physiker über Physiker: Wahlvorschläge
zur Aufnahme von Physikern in die Berliner Akademie, 1870 bis 1929, von Hermann von Helmholtz bis
Erwin Schrödinger (Berlin 1975) 228-229.
293 B. Willink, De Tweede Gouden Eeuw. Nederland en de Nobelprijzen voor natuurwetenschappen
in de periode 1870-1940 (Amsterdam 1998) 66.
294 K. van Berkel (1985) 174. Zie ook: K. van
Berkel, A. van Helden en L. Palm ed., A History of
Science in the Netherlands, (Leiden 1999)183.
301 105 en 106, Historische Abteilung, Ii, Akten
der Preussischen Akademie der Wissenschaften
1812-1945. Debye, Peter (1936-1939) Signatur Ii-Iii-138,
Archiv der Berlin-Brandenburgischen Akademie der
Wissenschaften, Berlin.
295 De brief van Debye aan Van der Hoeve is
niet bewaard gebleven; wel diens antwoord, zie:
22-7-1930, J. van der Hoeve aan Debye, Iii 19 364,
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin. De studie waarnaar wordt verwezen, is niet
achterhaald.
302 123, Historische Abteilung, Ii, Akten der Preussischen Akademie der Wissenschaften 1812-1945.
Debye, Peter (1936-1939) Signatur Ii-Iii-138, Archiv
der Berlin-Brandenburgischen Akademie der
Wissenschaften, Berlin.
296 25-7-1936, A. Gemelli aan Debye; 3-11-1936,
Debye aan A. Gemelli; Iii 19 1181 21-4-1937, Debye
aan E. Abderhalden, Iii 19 991, Archiv zur Geschichte
der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
303 W. Fischer, R. Hohlfeld en P. Nötzoldt, ’Die
Berliner Akademie in Republik und Diktatur’,
in: W. Fischer, R. Hohlfeld en P. Nötzoldt ed., Die
Preußische Akademie der Wissenschaften zu Berlin,
1914-1945. Interdisziplinäre Arbeitsgruppe Berliner
Akademiegeschichte im 19. und 20. Jahrhundert
(Berlin 2000) 517-566, aldaar 517-518 en 521.
297 14-7-1937, Debye aan Zeeman, 385, Archief
Zeeman, Rijksarchief Noord-Holland. Voor de reactie van E. Schrödinger op de openingsceremonie,
waarbij de paus zelf vanwege ziekte niet aanwezig
was, zie: W. Moore, Schrödinger. Life and Thought
144
Debye vroeg in augustus 1938 via de Preussische
Akademie der Wissenschaften subsidie aan bij
de Deutsche Solvay-Werke A.G. voor een aan
het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik te bouwen
‘Tieftemperaturforschungsstelle’. Zie: 24-8-1938,
Preussische Akademie der Wissenschaften aan ‘die
Deutschen Solvay-Werke a.g. Berburg’. Historische
Abteilung, Ii, Akten der Preussischen Akademie der
Wissenschaften 1812-1945, Solvay – Fonds. II-XI 150/1,
Archiv der Berlin-Brandenburgischen Akademie
der Wissenschaften, Berlin. Vergelijk met: P. Debye,
’Ernest-Solvay-Forschungsstelle. Bearbeitung des
Tieftemperaturgebietes’, Jahrbuch der Preußischen
Akademie der Wissenschaften 1940 (Berlin 1941) 77.
documentatie beschikbaar.
304 P. Nötzoldt en P. Walther, ‘The Prussian Academy of Sciences during the Third Reich‘, Minerva:
A Review of Science, Learning & Policy 42-4 (2004)
421-444, aldaar 421.
312 Hij verwees daarbij naar 1 maart 1935, de dag
waarop Hitler de opdracht had gegeven tot ‘Bildung
einer selbstständigen deutschen Luftwaffe’, zie:
‘1-3-1938, Ansprache des Präsidenten’, Jahrbuch 1938
der deutschen Luftfahrtforschung (München 1938).
310 H. Trischler, ’“Big Science“ or “Small Science“.
Die Luftfahrtforschung im Nationalsozialismus’, in:
D. Kaufman ed., Die Geschichte der Kaiser-WilhelmGesellschaft im Nationalsozialismus. Bestandsaufnahme und Perspektiven der Forschung Band I
(Göttingen 2000) 328-362, aldaar 339.
311 L. Budrass, ‘Zwischen Unternehmen und Luftwaffe. Die Luftfahrtforschung im “Dritten Reich”’,
in: H. Maier ed., Rüstungsforschung im Nationalsozialismus : Organisation, Mobilisierung und Entgrenzung
der Technikwissenschaften (Göttingen 2002) 142-182,
aldaar 160-162.
305 M. Walker (1995) 71-73 en 99-100. Zie ook:
V. Remmert (2007) 439.
313 Voor Baeumker, zie: L. Budrass (2002) 142-182,
aldaar 142-148. Voor Bosch en Prandtl, zie: U. Kohl
(2002) 143-144.
306 1-12-1938, Planck aan ‘sämtliche Reichsangehörige ordentliche, auswärtige, korrespondierende
und Ehrenmitglieder’, Iii 19 1191, Archiv zur
Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
Voor de precieze gang van zaken, zie: P. Nötzoldt
en P. Walther, ‘The Prussian Academy of Sciences
during the Third Reich‘, Minerva: A Review of Science, Learning & Policy 42-4 (2004) 421-444, aldaar
431-432. Zie ook: D. Hoffmann, ‘Das Verhältnis der
Akademie zu Republik und Diktatur. Max Planck als
sekretär’, in: W. Fischer, R, Hohlfeld en P. Nötzoldt ed. (2000) 76-78; P.T. Walther, ‘”Arisierung”,
Nazifizierung und Militarisierung. Die Akademie im
“Dritten Reich”‘, in: W. Fischer, R, Hohlfeld en
P. Nötzoldt ed. (2000) 94-95.
314 H. Trischler, Luft- und Raumfahrtforschung in
Deutschland 1900-1940. Politische Geschichte einer
Wissenschaft (Frankfurt am Main 1992) 236-237.
315 H. Trischler, ’“Big Science“ or “Small Science“.
Die Luftfahrtforschung im Nationalsozialismus’, in:
D. Kaufman ed., Die Geschichte der Kaiser-WilhelmGesellschaft im Nationalsozialismus. Bestandsaufnahme und Perspektiven der Forschung Band I
(Göttingen 2000) 328-362, aldaar 346.
316 12 November 1937, ‘Deutsche Akademie der
Luftfahrtforschung, 2. Wissenschaftssitzung’, Iii
61 1969, Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin.
307 W. Fischer, R. Hohlfeld en P. Nötzoldt, ’Die
Berliner Akademie in Republik und Diktatur’, in:
W. Fischer, R. Hohlfeld en P. Nötzoldt ed. (2000) 556.
317 ‘Ansprache des Präsidenten’, Jahrbuch 1938
der deutschen Luftfahrtforschung (München 1938).
308 P. Nötzoldt en P. Walther, ‘The Prussian Academy of Sciences during the Third Reich‘, Minerva:
A Review of Science, Learning & Policy 42-4 (2004)
421-444, aldaar 441. Voor de perifere positie van de
academie ten tijde van het Derde Rijk, zie:
W.J. Mommsen, ‘Wissenschaft, Krieg und die Berliner
Akademie der Wissenschaften’, in: W. Fischer,
R. Hohlfeld en P. Nötzoldt ed. (2000) 15.
318 Ibidem.
309 Met betrekking tot de gang van zaken rond
zijn toetreding tot de Ausschuß is geen precieze
321 A. Karachalios, ‘Giovanni Battista Bonino and
the Making of Quantum Chemistry in Italy in the
319 H. Trischler, Luft- und Raumfahrtforschung in
Deutschland 1900-1940. Politische Geschichte einer
Wissenschaft (Frankfurt am Main 1992) 239.
320 ‘Aktenvermerk, Sitzung des Ausschusses am
8.4.1938’, Iii 61 1967, Archiv zur Geschichte der MaxPlanck-Gesellschaft, Berlin.
145
333 D. Hoffmann, ‘Between Autonomy and Accomodation: The German Physical Society during the
Third Reich’, Physics in Perspective 7 (2005) 293-329,
aldaar 293.
1930s’, in C. Reinhardt ed., Chemical Sciences in the
20th Century. Bridging Boundaries (Weinheim 2001)
75-104, aldaar 98.
322 24-9-1936, Baeumker, aan Debye, Iii 19 1127,
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin.
334 D. Hoffmann, Zwischen Autonomie und
Anpassung: Die Deutsche Physikalische Gesellschaft
im Dritten Reich. Preprint 192 – Max-Planck-Institut
für Wissenschaftsgeschichte (Berlin 2001) 3.
323 8-10-1936, Debye aan Baeumker, Iii 19 1127,
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin.
335 S.L. Wolff (2007) 92. Voor een overzicht van
de jaarlijkse Physikertagungen, zie: Physikalische
Blätter. Festschrift zum 150jährigen Jubiläum der
Deutschen Physikalischen Gesellschaft 51-1 (1995) 236.
324 4-8-1936, ‘Vorschlagliste für die Akademie’,
Iii 61 1966, Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin. Zie ook: Jahrbuch der Deutsche
Akademie der Luftfahrtforschung I 1937/38 (Berlin
1938) 24.
336 Voor een overzicht van de uitgereikte MaxPlanck-medailles, zie: ibidem 237.
325 9-7-1937, ‘Aktenvermerk über die 1. Sitzung
des Ausschusses der Deutschen Akademie der Luftfahrtforschung’, Iii 61 1967, Archiv zur Geschichte
der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
337 D. Hoffmann en M. Walker, ‘The German
Physical Society Under National Socialism’, Physics
Today 57-12 (2004) 52-59, aldaar 53; D. Hoffmann
(2001) 4-6; R.H. Beyler (2007) 73-79.
326 Ibidem.
338 M. Eckert (2007) 154 en 171.
327 ‘Aktenvermerk, Sitzung des Ausschusses
am 8.4.1938’, III 61 1967, Archiv zur Geschichte der
Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
339 Voor de verkiezing van Debye, zie: 3-10-1937,
Grotrian aan Debye, Iii 19 1012, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin; D. Hoffmann
(2006) 15; H. Kant, ’Peter Debye und die Deutsche
Physikalische Gesellschaft’, in: D. Hoffmann, F.
Bevilacqua en R.H. Stuewer ed., The Emergence
of Modern Physics. Proceedings of a Conference
Commemorating a Century of Physics Berlin 22-24
March 1995 (Pavia 1996) 505-520, aldaar 508 en 516.
Voor een overzicht van de voorzitters van de DPG,
zie: Physikalische Blätter. Festschrift zum 150jährigen
Jubiläum der Deutschen Physikalischen Gesellschaft
51-1 (1995) 236.
328 9-4-1938, Debye aan K.T. Fischer, Iii 19 1147,
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin.
329 16-6-1939, Rundschreiben Nr 5 / Deutsche
Akademie der Luftfahrtforschung, Iii 61 1971, Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
330 18-1-1938, ‘An die Ordentlichen Mitglieder’,
Iii 61 1967, Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin.
340 D. Hoffmann en M. Walker ed.(2007) 527.
331 ‘Physikalische und chemische Vorgänge bei
der Verbrennung im Motor’, Schriften der deutschen
Akademie der Luftfahrtforschung Heft 9 (Berlin 1939)
9.
341 D. Hoffmann (2006) 14-15.
342 Voor deze correspondentie, zie: D. Hoffmann
en M. Walker ed. (2007) 523-533.
332 P. Debye, Über die tiefsten heute erreichbaren
Temperaturen. Vortrag gehalten in der 6. Wissenschaftssitzung der ordentlichen Mitglieder am 18.
Februar 1938. Schriften der deutschen Akademie der
Luftfahrtforschung Heft 3 (z.j., z.p.); P. Debye, ‘Die
Struktur der Metalle’, in: Vorträge und Aussprachebeiträge erstattet in der 4. Wissenschaftssitzung
der ordentlichen Mitglieder am 16. dezember 1938.
Schriften der deutschen Akademie der Luftfahrtforschung Heft 4 (z.j., z.p.).
343 G. Hildebrandt, ‘Max von Laue, der “Ritter
ohne Furcht und Tadel”, in: W. Treue en G. Hildebrandt, Berlinische Lebensbilder. Bd.. 1 Naturwissenschaftler (Berlin 1987) 223-244, aldaar 233-234.
344 D. Hoffmann en M. Walker, (2004) 54; D.
Hoffmann, ‘Between Autonomy and Accomodation: The German Physical Society during the Third
Reich’, Physics in Perspective 7 (2005) 293-329, aldaar
293. Zie ook: A. Hermann, ‘Die Deutsche Physikalische Gesellschaft 1899-1945’, Physikalische Blätter.
146
355 Geciteerd in: ‘Uitreiking van de Max PlanckMedaille aan den Prins de Broglie in het Berlijnsche
Harnackhaus’, Het Vaderland, 27 april 1938.
Festschrift zum 150jährigen Jubiläum der Deutschen
Physikalischen Gesellschaft 51-1 (1995) 61-105. aldaar 93.
345 S.L. Wolff (2007) 103 en 110-111. Zie ook: S.l.
Wolff, ’Die Legende vom Ausschluss’, Physik Journal
6-3 (2007) 14.
356 14-11-1938, Rektor der Friedrich-WilhelmsUniversität, Iii 19 1268, Archiv zur Geschichte der
Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
346 D. Hoffmann (2006) 14.
357 9-12-1938, Debye ’An die deutschen Mitglieder
der Deutschen Physikalischen Gesellschaft’, Iii 19
1014, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
347 W. Jaenicke, 100 Jahre Bunsen-Gesellschaft
1894-1994 (Darmstadt 1994) 111; U. Deichmann,
’“Dem Duce, dem Tenno und unserem Führer ein
dreifaches Sieg Heil“. Die Deutsche Chemische
Gesellschaft und der Verein Deutscher Chemiker
in der NS-Zeit’, in: D. Hoffmann en M. Walker ed.
(2007) 464-470 en 495. Zie ook: E.H. Berninger,
’Otto Hahn, Lise Meitner und Fritz Straßmann. In
Berlin wird die Kernspaltung entdeckt’, in: W. Treue
en G. Hildebrandt ed. (1987) 245-261.
358 Vergelijk met: D. Hoffmann, Zwischen
Autonomie und anpassung: Die Deutsche Physikalische Gesellschaft im Dritten Reich – Max-PlanckInstitut für Wissenschaftsgeschichte (Berlin 2001) 11.
359 Voor de ledenlijsten van voor en na de
schorsingsbrief, zie: K. Hentschel, Vergleich der
Mitgliederlisten der DPG 1938-1939, http://www.
cx.unibe.ch/~khentsch/dpg38-39.html (geraadpleegd op 22-8-2007). Zie ook: Mitgliederliste der
Deutschen Physikalischen Gesellschaft (Nach dem
Stande am Anfang des Jahres 1937) (Braunschweig
1937); Mitgliederliste der Deutschen Physikalischen
Gesellschaft (Nach dem Stande am Anfang des Jahres
1939) (Braunschweig 1939).
348 28-9-1938, P. Debye aan N. Bohr, Bohr Scientific Correspondence, AHQP, Niels Bohr Archive,
Kopenhagen.
349 H. Kant (1996) 507-509. Debye hield wel een
toespraak in april 1938 op de door de Deutsche Physikalische Gesellschaft georganiseerde bijeenkomst
ter ere van Plancks tachtigste verjaardag, zie:
Einladung zu einer Feier des 80. Geburtstages ihres
Ehrenmitgliedes Herrn Geheimrat Professor Dr.
Max Planck, Iii 19 1176, Archiv zur Geschichte der
Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
360 D. Hoffmann, ‘Peter Debye (1884-1966) – Ein
typischer Wissenschaftler in untypischer Zeit’, Gewina
29 (2006) 141-168, aldaar 153; D. Hoffmann (2006) 16.
350 D. Hoffmann (2006) 15.
361 W. Wippermann, Totalitarismustheorien. Die
Entwicklung der Diskussion von den Anfängen bis
heute (Darmstadt 1997) 114; I. Kershaw, Hitler. 1889
– 1936: Hubris (Londen 1998) 527-591, I. Kershaw,
The Nazi dictatorship. Problems and perspectives of
interpretation (Londen 2000) 69-92.
351 D. Hoffmann en M. Walker (2004) 55-56.
Sommerfeld had onder de prijswinnaars geïnventariseerd wie voor de medaille in aanmerking
kwam. Zijn eigen voorkeur ging uit naar De Broglie
en Fermi. Zie: 13-1-1938, Sommerfeld aan Debye.
Iii 19 764, Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin.
362 D. Hoffmann en M. Walker, ’Zwischen Autonomie und Anpassung – Die Deutsche Physikalische Gesellschaft im Dritten Reich’, Physik Journal,
5-3 (2006) 53-59, aldaar 56. Zie ook: M. Walker
(2007) 19; D. Hoffmann (2006) 16.
352 17-1-1938,’Telefongespräch mit Hernn Dames
im Kultusministerium’, Iii 19 1013, Archiv zur
Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
363 R.H. Beyler (2007) 83.
353 14-3-1938, ‘Gespräch von Hr. v. Weizsäcker’,
Iii 19 1013, Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin.
364 K. Hentschel ed. (1996) LXX. Vergelijk met:
H. Rechenberg, ‘Vor fünfzig Jahren’, Physikalische
Blätter 44-11 (1988) 418. Kant spreekt van ‘äußeren
Drück’, waarbij hij ook refereert aan een initiatief
van Stuart, zie: H. Kant (1996) 505-520, aldaar 517.
354 3-5-1938, W. Grotrian aan de ‘Mitglieder
des Vorstandes der DPG’, Iii 19 1013, Archiv zur
Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. Zie
ook: R. Beyler, M. Eckert en D. Hoffmann (2007)
224-228.
365 ‘Entwurf. Protokol der Sitzung des Vorstandes
der Physikalischen Gesellschaft zu Berlin am 14.
147
371
Dezember 1938’, Iii 19 1176, Archiv zur Geschichte
der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. De ontwerpnotulen, die worden bewaard in het DPG-archief en
die ook door Hoffmann en Walker zijn afgedrukt,
wijken in één zin af van de notulen uit het Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
doordat er meer nadruk wordt gelegd op de
wensen van het ministerie: ’Dieselbe soll den
Wünschen des Ministeriums angepasst und einer
ausserordentlichen Geschäftsversammlung zur
Beschussfassung vorgelegt werden.’ Mogelijk heeft
Debye de ontwerpnotulen laten aanpassen; door
het initiatief bij het ministerie te leggen, probeerde
hij de statuutswijziging uit te stellen. Zie: ‘Entwurf.
Protokol der Sitzung des Vorstandes der Physikalischen Gesellschaft zu Berlin am 14. Dezember 1938’,
10012 Archiv DPG, Berlin. Zie voor deze versie ook:
D. Hoffmann en M. Walker ed. (2007) 566.
V. Remmert (2007) 439-443.
372 1-12-1938, Planck aan ‘sämtliche reichsangehörige ordentliche, auswärtige, korrespondierende und Ehrenmitglieder’, Iii 19 1191, Archiv zur
Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
373 15-12-1938, Mey aan de leden van de
‘Deutsche Gesellschaft für technische Physik’, Iii
19 1006. 17-12-1938, Schenck, aan de leden van de
Deutsche Bunsen-Gesellschaft, Iii 19 1101, Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
Beide brieven waren evenals die van Debye niet van
een handtekening voorzien.
374 D. Hoffmann en M. Walker (2004) 55.
375 16-10-1938, Hopf aan Debye, Iii 19 377, Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
Voor Hopf, zie: D. Müller-Arends en U. Kalkman,
‘Ludwig Hopf’, in: K. Habetha ed., Wissenschaft
zwischen technischer und gesellschaflicher Herausforderung: die Rheinisch-Westfälische Technische
Hochschule Aachen 1970-1995 (Aachen 1995) 208-215.
Zie ook: S.L. Wolff 112.
366 Schottky betoogde onder andere: ‘Ich kenne
den unmittelbaren Anlaß nicht, der im augenblicklichen Zeitpunkt diese ganze Frage für uns so
dringend gemacht hat (…).’, zie: 3-12-1938, Schottky
aan Debye. De brief die Debye op 2 december
aan de bestuurleden had gestuurd, wijkt deels af
van de definitieve versie. De tekst luidde: ’An die
deutschen Mitglieder der Deutschen Physikalischen
Gesellschaft. Unter den zwingenden obwaltenden
Umständen muß ich das Verbleiben von reichsdeutschen Juden im Sinne der Nürnberger Gesetze
in der Deutschen Physikalischen Gesellschaft als
nicht mehrt tragbar ansehen. Ich bitte daher um
Einverständniss mit dem Vorstande alle Mitglieder,
welche unter diese Bestimmung fallen, mir ihren
Austritt aus der Gesellschaft mitzuteilen. Heil Hitler!
Gez. P. Debye. Vorsitzender’. Het bewaardgebleven
archief bevat ook het antwoord van Von Laue, te
weten; ‘Einverstanden’. Zie: 2-12-1938, Debye aan de
Mitglieder des Vorstandes; 8-12-1938, Debye aan de
‘deutschen Mitglieder’ van de DPG; 2-12-1938, Von
Laue aan Debye, Iii 19 1014, Archiv zur Geschichte
der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
376 23-12-1938, Von Laue aan Meitner: ‘Debye war
sehr ärgerlich, als er hörte, Sie hätten sein Rundschreiben erhalten.’ Zie: J. Lemmerich, Lise Meitner
– Max von Laue: Briefwechsel 1938-1948 (Berlin 1998).
377 Over de statuten schreef hij: ‘Es ist den Bemühungen Debyes zu verdanken, dass diese Satzungen
noch verhältnismässig günstig ausgevallen sind.’, zie:
1-8-1940, Max Laue aan Theo, Iii 50 7/4, Archiv zur
Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
378 Voor dit laatste mechanisme, zie: R.H. Beyler
(2007) 59-90, aldaar 84.
379 ‘Entwurf. Protokol der Sitzung des Vorstandes
der Physikalischen Gesellschaft zu Berlin am 14.
Dezember 1938’, 1012 Archiv DPG, Berlin.
380 J. Lemmerich (1998) 43.
381 ‘Entwurf. Protokol der Sitzung des Vorstandes
der Physikalischen Gesellschaft zu Berlin am 14.
Dezember 1938’, Iii 19 1176, Archiv zur Geschichte
der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
367 18-2-1939, Debye aan Dames; 1-3-1939, Dames
aan Debye, Iii 19 1201, Archiv zur Geschichte der
Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
382 ‘Vorstandssitzung am 2. März 1939’; ‘Protokol
der Sitzung des Vorstandes der Deutschen Physikalischen Gesellschaft am 2. März 1939’, Iii 19 1016,
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin.
368 11-3-1939, Debye aan Dames, Iii 19 1201, Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
369 V. Remmert (2007) 438.
370 23-10-1938, Laue aan Meitner, MTNR 7/1,
Churchill Archives Centre, Cambridge.
148
München am 4. Dezember 1938, 10 bis 13 und 17
bis 19 Uhr’, Verhandlungen der Deutschen Physikalischen Gesellschaft 20-1 (1939) 7-10.
383 S.L. Wolff (2007) 124.
384 18-2-1939, Debye aan Dames; 1-3-1939, Dames
aan Debye; 11-3-1939, Debye aan Dames, Iii 19 1201,
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin.
397 17-12-1937, Prandtl aan Debye; 22-1-1938,
Prandtl aan Debye; 24-1-1938 Debye aan Prandtl,
Iii 61 264, Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin. Zie ook: P. Debye, Die Temperaturen in der Nähe des absoluten Nullpunktes (Paris
1937).
385 20-3-1939, Stuart aan Grotrian, Iii 19 794,
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin.
386 17-3-1939, Stuart aan Stetter, zie: D. Hoffmann
en M. Walker ed. (2007) 566-567.
398 Bij de uitgever Hermann u. Cie verschenen
van Debyes hand een viertal publicaties, die elkaar
deels overlapten: P. Debye, Die Temperaturen in
der Nähe des absoluten Nullpunktes (Paris 1937); P.
Debye en H. Sack, Constantes diélectriques, moments
électriques = Dielectric constants, dipole moments
Tables annuelles de constantes et données numériques 2-XI 1931-1934 (Paris 1937); P. Debye en H.
Sack, Constantes diélectriques, moments électriques
= Dielectric constants, dipole moments Tables annuelles de constantes et données numériques 32-XII
1935-1936 (Paris 1939); P. Debye, F. Simon e.a. Réunion
Internationale de Physique, Chimie, Biologie:Congrès
du Palais de la Découverte, Paris, octobre 1937 1
Physique Générale (1938).
387 4-4-1939, Wilhelm Schütz aan Herbert Stuart,
zie: Box 28 Folder 53, Samuel A. Goudsmit Papers,
1921-1979, American Institute of Physics, Maryland.
Zie ook: D. Hoffmann en M. Walker ed. (2007)
568-569.
388 25-3-1939, Wacker aan Debye, Iii 19 1016,
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin.
389 27-6-1939, Ministerie aan Debye; 1-7-1937, Debye aan Ministerie, Iii 19 1201, Archiv zur Geschichte
der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
390 4-8-1939 Dames aan Debye, Iii 19 1201, Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
399 5-4-1939, Debye aan Schenck, Iii 19 1002,
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin.
391 5-8-1939, Debye aan Dames; 10-8-1939, Debye
aan Dames, Iii 19 1201, Archiv zur Geschichte der
Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
400 5-4-1939, Debye aan Klemm, Iii 19 1002, Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
392 D. Hoffmann (2006) 18. Debye had Zenneck
in december 1939 gevraagd de taak van plaatsvervangend voorzitter op zich te nemen. Zie: 7-12-1939,
Debye aan Zenneck; 10-1-1940, Zenneck aan Debye,
Iii 19 902 Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin.
401 12-4-1939, Klemm aan Debye; 19-4-1939,
Debye aan Klemm, Iii 19 1002, Archiv zur Geschichte
der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
402 29-3-1912, Debye aan Sommerfeld, HS 1977-28/
A61 Archiv Deutsches Museum, München. Zie ook:
U. Benz, Arnold Sommerfeld. Lehrer und Forscher an
der Schwelle zum Atomzeitalter (Stuttgart 1975) 66
393 16-10-1938, Hopf aan Debye, Iii 19 377, Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
403 M. Eckert e.a. ed. (1984) 132.
394 13-10-1938, Debye aan Hopf, Iii 19 377, Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
Voor de reactie van Pauli en het initiatief van Physical Review, zie: K. von Meyenn ed., Wolfgang Pauli.
Wissenschaftlicher Briefwechsel mit Bohr, Einstein,
Heisenberg, u.a. Band Ii: 1930-1939 (Berlin 1985) 593.
404 27-9-1921, Einstein aan Sommerfeld, zie: M.
Eckert en K. Märker (2004) 103-104.
405 Voor Ehrenfest visie op de benoeming, zie:
M.J. Klein, Paul Ehrenfest: The making of a theoretical
physicist Vol. I (Amsterdam 1970) 15-16 en 197. Voor
de gang van zaken, zie: P. Huijnen en A.J. Kox, ‘Paul
Ehrenfest’s Rough Road to Leiden: A Physicist’s
Search for a Position, 1904-1912’, Phys. perspective 9
(2007) 186-211.
395 19-10-1938, Hopf aan Debye; 9-11-1938, Debye
aan Hopf, Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin.
396 ‘Festsitzung des Gauvereins Bayers anläßlich
des 70. Geburtstages von Herrn A. Sommerfeld in
149
415 Debye schreef aanvankelijk ‘niet alsof je een
S.O.S. teeken hebt ontvangen’, maar streepte die i
door. Zie: 6-7-1938, Debye aan Coster, Archief Fokker, Museum Boerhaave, Leiden.
406 3-11-1912, Debye aan Sommerfeld, HS 1977-28/
A61 Archiv Deutsches Museum, München.
407 18-3-1921, Starke aan Debye, Iii 19 774, Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
416 11/12-7-1938, Debye aan Fokker, Archief Fokker, Museum Boerhaave, Leiden. Voor een heldere
weergave van de precieze gang van zaken rond
Meitners vlucht, zie: R. Lewin Sime, ‘Lise Meitner’s
escape from Germany’, American Journal of Physics
58-3 (1990) 262-267. Voor Meitners dagboek-aantekeningen uit deze periode, zie: J. Lemmerich (1998)
19.
408 21-3-1921, Debye aan Starke, Iii 19 774, Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
Voor herinneringen van Debye aan Falkenhagen, zie:
P. Debye, ‘Hans Falkenhagen zum 70. Geburtstag am
13. mai 1965’, Zeitschrift für physikalische Chemie 228
(1965) 289-291.
409 Debye aan Vahlen, 3-1-1939. Iii 19 1191, Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
417 3-11-1938, Debye aan Meitner, MTNR 7/1,
Churchill Archives Centre, Cambridge.
410 10-1-1939, Bieberbach aan Herren Mitglieder
der Math.-Naturwissensch. Fakultät; 20-1-1939,
Sekretärin aan Dekanat, Iii 19 1269 Archiv zur
Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
Voor het project van Frank, zie: H. Heiber, Walter
Frank und sein Reichsinstitut für die Geschichte des
neuen Deutschlands (Stuttgart 1966).
418 9-5-1939, Debye aan Sommerfeld, HS 1977-28/
A61 Deutsches Museum München.
419 28-8-1939, Van der Grinten aan Debye, Iii 19
288, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
420 26-9-1939, Der Reichsminister für Wissenschaft, Erziehung und Volksbildung aan Debye,
Kwg-NS, KWI für Physik 9, Archiv zur Geschichte der
Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
411 Voor Meitner, haar positie als vrouw binnen
de Duitse natuurkunde en de invloed van haar
migratie op haar wetenschappelijke carrière, zie
onder nadere: R.Lewin Sime, ‘Lise Meitner: a 20th
century life in physics’, Endeavor 26-1 (2002) 27-31;
E. Crawford, R.Lewin Sime en M. Walker, ‘A Nobel
Tale of Postwar Injustice’, Physics Today 9 (1997)
26-32; R. Lewin Sime, ‘From Exceptional Prominence
to Prominent Exception. Lise Meitner at the Kaiser
Wilhelm Institute for Chemistry’, Forschungsprogramm Geschichte der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft
im Nationalsozialismus. Ergebnisse 24 (Berlin 2005);
P. Rife, Lise Meitner and the Dawn of the Nuclear Age
(Boston 1999); F. Krafft, ‘Lise Meitner’- ein deutsches
Frauenschicksal’, in: M. Hassler en J. Wertheimer
ed., Exodus aus Nazideutschland und die Folgen
(Tübingen 1997) 32-58.
421 Het betreft hier Debyes weergave van het gesprek, zie: 18-9-1939, Debye aan Bosch, Ii 1A 6, Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
Op dezelfde dag ontving Debye een meer algemene
brief – voorzien van de stempel ‘Geheim’ – van
Telschow waarin de maatregelen die de KaiserWilhelm-Gesellschaft moest nemen als gevolg van
de oorlogssituatie op een rij werden gezet. Naast
zaken als verduistering, ‘Abwehr von Spionage und
Sabotage’ betrof het ook de ‘Einsatz des Instituts für
wehrtechnische und kriegswirtschaftliche Arbeiten’,
zie: 16-9-1939, Telschow aan Debye, KWG-NS, KWI für
Physik 9, Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin.
412 Vergelijk met: K. van Berkel, Academische
illusies. De Groningse universiteit in een tijd van crisis,
bezetting en herstel, 1930-1950 (Amsterdam 2005) 127.
422 Zie: M. Walker, ‘Eine Waffenschmiede?: Kernwaffen- und Reaktorforschung am Kaiser-WilhelmInstitut für Physik’, Forschungsprogramm, Geschichte
der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft im Nationalsozialismus. Ergebnisse 26 (2005) 8.
413 Voor Coster, zie: H. Brinkman., ‘Coster, Dirk
(1889-1950)’, in: Biografisch Woordenboek van
Nederland 3 (Den Haag 1989) 114-116. Voor De Haas,
zie: J. van den Handel, ‘Haas, Wander Johannes
de (1878-1960)’, in: Biografisch Woordenboek van
Nederland 1 (Den Haag 1979) 222-224.
423 18-9-1939, Debye aan Bosch, Ii 1A 6, Archiv zur
Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
424 19-9-1939, Debye aan Bosch, Ii 1A 6, Archiv zur
Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
414 16-6-1938, Debye aan Bohr, Archief Fokker,
Museum Boerhaave, Leiden.
150
waffenamt, zie: R.D. Müller, ’Kriegsführung Rüstung
und Wissenschaft. Zur Rolle des Militärs bei der
Steuerung der Kriegstechnik unter besonderer
Berücksichtigung des Heereswaffenamtes’, in: H.
Maier ed., Rüstungsforschung im Nationalsozialismus: Organisation, Mobilisierung und Entgrenzung
der Technikwissenschaften (Göttingen 2002) 52-71.
425 7-10-1939, Debye aan Tisdale, Rf rg 1.1 200D
136 1677-1678, Rockefeller Archive Center, North
Tarrytown, New York.
426 30-12-1939, Debye aan Sommerfeld, zie:
M. Eckert en K. Märker (2004) 469-471.
427 12-6-1934, ‘Prof. P. Debye’, RF, 12.1 Tisdale, 2,
1934-1935, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York. Zie ook: K. Macrakis (1989) 33-57.
436 17-10-1939, Aktennotiz, Telschow, 1A 1651,
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin.
428 21-11-1938, Debye aan Kirkwoord. Voor de
uitnodiging van 1937, zie: 6-8-1937, Debye aan
Kirkwood, Iii 19 432, Archiv zur Geschichte der
Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
437 8-1-1940, Debye aan Hochheim, IA 1651, Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
429 5-4-1939, Debye aan J. Papisch, Iii 19 618,
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin.
438 25-1-1940, ‘Vertragsabschluss’, IA 1651;
‘Übernahme des K.W.I.f. Physik durch das Heereswaffenamt’, I 34 18 Archiv zur Geschichte der
Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
430 6-10-1939, Debye aan Papish, Iii 19 618. Voor
de officiële goedkeuring, zie: 31-10-1939, Mentzel aan
Bosch, ‘W T Debye 3’, Ii 1A 6, Archiv zur Geschichte
der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
439 9-1-1940, Von Laue aan Debye; 11-1-1940,
Debye aan Von Laue, Iii 19 499, Archiv zur
Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
440 18-10-1939, Baeumker aan Prandtl, Iii 61 1966,
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin.
431 5-10-1939, Debye aan Day; 23-10-1939, Day
aan Debye, Iii 19 984, Archiv zur Geschichte der
Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
441 19-10-1939, Prandtl aan Baeumker, Iii 61 1966,
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin.
432 7-10-1939, Debye aan Tisdale, RF RG 1.1 200D
136 1677-1678, Rockefeller Archive Center, North
Tarrytown, New York.
442 17-10-1939, Baeumker aan Telschow, Ii 1A 6,
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin.
433 30-7-1934, T.B. Appleget aan M. Mason, Rf,
rg1.1 717 2 10, Rockefeller Archive Center, North
Tarrytown, New York.
443 In 1948 werd er te Bieleveld tegen Mentzel
een proces gevoerd. Er werd hem toen onder
andere ten laste gelegd dat hij Debye via Telschow
gedwongen had zijn ‘Staatsangehörigkeit’ te wijzigen, hem naar de Verenigde Staten had gestuurd
en zijn familie als ‘Landesverräter’ had aangegeven.
Mentzel verdedigde zich door te stellen dat Debye
het instituut had kunnen blijven leiden als hij zijn
Nederlandse nationaliteit had afgelegd of de eed
op de Führer had gezworen. Ook merkte hij op
dat Debye zelf had voorgesteld naar de Verenigde
Staten te gaan, dat zijn vrouw was hem nagereisd
en dat zijn dochter sindsdien bij het Propagandaministerie had gewerkt: ‘Es kann nach alledem
nicht die geringste Rede davon sein daß Debye und
seine Familie denunziert oder vertrieben seien’,
aldus Mentzel. Zie: Ermittlungsverfahren Mentzel,
Bundesarchiv Ludwigsburg. Met dank aan Florian
Schmaltz.
434 1-11-1939, Tisdale aan Debye, Iii 19 1209, Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
435 Volgens Debye handelde Telschow reeds bij
zijn eerste gesprek van 16 september niet alleen
in opdracht van de Reichsforschungsrat, maar
ook van het Heereswaffenamt. Zie: 30-12-1939,
Debye aan Sommerfeld, zie: M. Eckert en K. Märker
(2004) 469-471. Uit de bewaard gebleven documentatie blijkt echter dat de overname van het
Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik pas in de loop
van oktober op de agenda van het Heereswaffenamt kwam te staan. In de brief van Telschow
aan Debye van 16-9-1939 werd wel beklemtoond
dat de ‘wehrtechnische und kriegswirtschaftliche
Arbeiten’ in samenweking met ‘Firmen’ zou moeten
plaatsvinden. Zie: 16-9-1939, Telschow aan Debye,
KWG-NS, KWI für Physik 9, Archiv zur Geschichte der
Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. Voor het Heeres-
151
Voor dit proces, zie: K. Hentschel, The Mental Aftermath. The Menthality of German Physicists 1945-1949
(Oxford 2007) 45-46.
rung in Deutschland. Ein Abriß der Geschichte der
Deutschen Forschungsgemeinschaft 1920-1970 (Bad
Godesberg 1970) 53-67; U. Kohl (2002) 109-111.
444 26-10-1939, Telschow aan Baeumker, Ii 1A 6,
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin.
454 Voor de datum van Debyes aankomst in de
VS, zie: 11-4-1942, Debye aan The State Income Tax
Bureau, Familie-archief Debye.
445 2-11-1939, Telschow aan Baeumker, Ii 1A 6,
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin.
455 24-10-1939, J.D. van der Waals aan Debye;
2-11-1939, Debye aan van der Waals, Iii 19 839, Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
446 Een zijn geen archivalische aanwijzingen dat
Debye aan deze eerste bijeenkomst deelnam. Vergelijk: H. Kant, ‘Werner Heisenberg and the German
Uranium Project’, Pre-Print 203. Max-Planck-Institut
für die Wissenschaftgeschichte (Berlin 2002) 3; M.
Walker, German national socialism and the quest
for nuclear power, 1939-1949 (Cambridge 1993) 17;
M. Schaaf, ‘Der Physikochemiker Paul Harteck
(1902-1985)’, CENSIS-Report 33-99 (Hamburg 1999)
96; D. Hoffmann en R. Stutz, ‘Grenzgänger der
Wissenschaft. Abraham Esau als Industriephysiker,
Universitätsrektor und Forschungsmanager’, in:
U. Hoßfeld e.a. ed., “Kämpferische Wissenschaft”.
Studien zur Universität Jena im Nationalsozialismus
(Köln 2003) 136-179, aldaar 163.
456 17-1-1940, Debye aan Telschow, Ii 1A 1, Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
457 Agenda Debye 1940, Familie-archief Debye.
458 ‘Tuesday, February 6, 1940. Professor Peter
Debye, Kaiser Wilhelm Institute for Physics, Rf, rg
12.1 WW Diaries, 1940, Rockefeller Archive Center,
North Tarrytown, New York.
459 Zie ook: B. Gausemeier, Natürliche Ordnungen
und politische Allianzen. Biologische und biochemische Forschung an Kaiser-Wilhelm-Instituten
1933-1945 (Göttingen 2005) 286.
460 ‘Interview with Peter J.W. Debye. 4 May 1962.
T.S. Kuhn en G. Uhlenbeck’, Session Iii, 18.
461 Voor de aankomstdatum, zie: 11-4-1942,
Debye aan The State Income Tax Bureau, Familiearchief Debye.
447 H. Kant (2002) 3-4; M. Walker, (1993) 17-19;
M. Schaaf (1999) 100.
448 M. Walker (2005) 8.
462 2-11-1939, Debye aan van der Waals, Iii 19 839,
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin.
449 Voor een globaal overzicht, zie: K. von
Meyenn, ‘Peter Debye und sein Einfluß auf die
Entwicklung der Atom- und Molekülphysik’, in: W.
Treue en G. Hildebrandt ed. (1987) 325.
463 21-1-1938, ‘Prof. P. Debye’, Rf, rg12.1 Tisdale, 2,
1938-1939, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York. Voor het verzoek van Zeeman,
zie: 23-2-1937, Debye aan Zeeman, 385, Archief
Zeeman, Rijksarchief Noord-Holland; Correspondentie Zeeman-Debye, Iii 19 901; 5-3-1937, Debye
aan Telschow, I 34 1, Archiv zur Geschichte der
Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. Voor het verzoek
uit Harvard, zie: 13-4-1937, ‘Lunch with president
Conant’, Rf, rg 12.1, Warren Weaver, 1937-1947, Reel
1, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New
York.
450 P. Debye, Kernphysik (Leipzig 1935).
451 6-4-1934, Debye aan Bothe, I 6 124/2, Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
452 13-4-1934, Lise Meitner aan Debye, MTNR
5/3, Meitner papers, Churchill Archives Centre,
Churchill College, Cambridge. Gustav was een neef
van Heinrich Herz. Voor zijn positie in het Derde
Rijk, zie: M. Schaaf (1999) 100-101.
453 A. Hermann, Die Jahrhundertwissenschaft.
Werner Heisenberg und die Physik seiner Zeit
(Stuttgart 1977) 129. Zie ook: N. Hammerstein, Die
Deutsche Forschungsgemeinschaft in der Weimarer
Republik und im Dritten Reich. Wissenschaftspolitik
in Republik und Diktatur (München 1999); T. Nipperdey en L. Schmugge, 50 Jahre Forschungsförde-
464 ‘Reminiscences of Peter Joseph William
Debye’, Interview by Harriet A. Zuckerman (1964)
34, Box 20, Room 801, Butler Library. Oral History
Research Office, Columbia University, New York.
465 Interview met Peter Debye, Concord
152
Na Debyes vertrek in januari 1940 zouden er in
Duitsland meerdere centra voor atoomonderzoek
ontstaan. Naast Diebner, werkzaam in het Kaiser
Wilhelm Institut für Physik, en de groep rond Werner Heisenberg, verbonden aan de Universität Leipzig, verrichtte ook Manfred von Ardenne onderzoek
in opdracht van het Reichspostministerium, zo
ook Paul Harteck, van het Institut für Physikalische
Chemie aan de Universität Hamburg. Als gevolg van
interne rivaliteiten en gebrek aan materieel, zouden
onderzoekdoorbraken uitblijven. In 1941 besloot het
Heereswaffenamt de ‘Uranforschung’ stop te zetten.
Het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik werd weer
overgedragen aan de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft.
In 1942 werd Heisenberg, die aanvankelijk alleen
adviseur was geweest, tot directeur benoemd. Zie:
U. Kohl (2002) 220-221; M. Walker (2005) 5.
20-1-2007, Archief Niod. Debyes kleinzoon Norwig
Saxinger-Debye vertelde in januari 2007 min of
meer hetzelfde verhaal: ‘Accepting the Baker
lectureship was playing for time. He felt he had to
get an employment commitment sufficient to bring
over his wife and daughter. He also had to let Berlin
believe, while his wife and daughter might still be in
the Kaiser Wilhelm Institut-house, that he intended
to return. This situation got even more complicated
as the war broke out: his wife left Berlin, his daughter remained. His wife got stuck in Switzerland. In
the US, no one who dealt directly with Debye was
confused about his intentions: he was here to stay
and determined to keep his son here and bring
his wife and daughter over.’ Interview met Norwig
Debye, New York 15-1-2007, Archief Niod.
466 Interview met Peter Debye, Concord
20-1-2007, Archief Niod.
477 ‘Tuesday, February 6, 1940. Professor Peter
Debye, Kaiser Wilhelm Institute for Physics, Rf, rg
12.1 WW Diaries, 1940, Rockefeller Archive Center,
North Tarrytown, New York.
467 ‘Blockade Retards Science – Most Powerful
Microscope Held Up on Way Here From Reich’, The
New York Times 9-4-1940.
478 Ibidem.
468 8-7-1940, Rufus aan Weafer, RF 1.1 200D,
Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New
York.
479 26-2-1940, Weaver aan The Ambassador of
Great Britain, Rf rg 1.1 200D, Rockefeller Archive
Center, North Tarrytown, New York.
469 5-1-1940, Debye aan Van Houten, Iii 19 1164,
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin.
480 4-6-1940, Debye aan Weaver; 6-6-1940, W.
Weaver aan R.B. Shipley; Rf rd 1.1 200D, Rockefeller
Archive Center, North Tarrytown, New York.
470 3-1-1940, Debye aan Deviesenstelle, 31-1-1940
‘Genehmigungsbescheid’, Iii 19 1167, Archiv zur
Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
481 22-6-1940, ‘Nobel Winner in Chemistry Will
Be Chairman of Department’, The New York Times;
25-6-1940, ‘Debye to Head Chemistry At Cornell
University’, The New York Times. Het contract was
op 17 juni 1940 getekend. Zie: ‘To whom it may
concern’ – Secretary Cornell University, 20-1-1953,
familie-Debye archief
471 11-4-1942, Debye aan The State Income Tax
Bureau, Familie-archief Debye.
472 29-11-1939, Debye aan het Sekretariat der
akademische Verwaltung der Universität Berlin,
Iii 15 1269, Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin.
482 ‘Thursday, April 18, 1940.’ Rf rg 1.1 200D,
Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New
York.
473 9-1-1940, Debye aan de Gestapo, Iii 19 1055,
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin.
483 20-6-1940, N.S. Thompson aan Day, R.F. 1.1
2000. In het Rockefeller Foundation jaarverslag
over 1940 werd naar aanleiding van deze subsidie
over de procedure vermeld: ‘Professor Debye came
to the United States to deliver the Baker lectures
at Cornell University, and since circumstances
prevented his return to Europe the university
took advantage of the opportunity to secure him
as a permanent member of its faculty.’ Zie: The
Rockefeller Foundation. Annual Report 1940 (New
474 27-1-1940, M. Debye aan Giorgi, Iii 19 266;
13-2-1940, M. Debye aan de Bezirksbürgermeister
Berlin-Zehlendorf, Iii 19 1047, Archiv zur Geschichte
der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
475 22-12-1939, Debye aan Tisdale, RF RG 1.1 200D.
476 ‘Thursday, Feb.1, 1940’, RF RG 1.1 200D. Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York.
153
York 1940) 240. Debye ‘re-entered’ de Verenigde
Staten op 26-6-1940. Zie 30-9-1940, Dr. Peter J.W.
Debye, Special Inquiry – National Defense Research
Committee, Personal Name Files, 1939-1976, Debye,
Investigative Records Repository, Record Group 319,
Nara.
494 30-8-1940, ‘Aktennotiz’ Telschow, Ii 1A 7,
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin. Op 11 november 1940 ontving Debye een
brief met een gelijke strekking van het Reichserziehungsministerium. Zie: 11-11-1940, Scurla aan Debye,
Familie-archief Debye.
484 13-6-1940, W. Weaver aan E.F. Burton; ‘June 13,
1940.’ R.F. 1.1 2000.
495 30-8-1940, ‘Aktennotiz’ Telschow, Ii 1A 7,
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin.
485 ‘Siemens Taschenkalender 1940’.
496 3-9-1940, Telschow aan Debye, Ii 1A 7 Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
Het bewuste krantenbericht is niet achterhaald.
486 ‘June 13, 1940.’ R.F. 1.1 2000. Voor deze brief
en de reactie erop van Einstein, zie: 12-6-1940,
Debye aan Einstein, 9-145.00; 15-6-1940, Einstein aan
Debye, 9-146.00; Albert Einstein Archives, Hebrew
University of Jerusalem. Met dank aan Jeroen van
Dongen.
497 4-?-1940, Debye aan Telschow, Ii 1A 7, Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
498 ‘Vermerk 29-2-1941’, Personalakte Debye,
Berlin Document Center, Bundesarchiv BerlinLichterfelde.
487 ‘June 13, 1940.’ RF. RG. 1.1 2000, Rockefeller
Archive Center, North Tarrytown, New York. Voor
Veblen, zie: S. Batterson, ‘The Vision, Insight, and
Influence of Oswald Veblen’, Notices of the AMS
54-5 (2007) 606-618. Voor zijn rol bij de hulp aan
migranten, zie: N. Reingold, ‘Refugee mathematicians in the United States of America, 1933-1941:
Reception and Reaction, Annals of Science 38 (1981)
313-338, aldaar 316-319.
499 19-4-1941, ‘Mitteilung der Prof.Dr. Debye und
des A.A.’, Personalakte Debye, Berlin Document
Center, Bundesarchiv Berlin-Lichterfelde.
500 23-6-1941, Auswärtiges Amt aan Reichsministerium für Wissenschaft, Erziehung und Volksbildung, Personalakte Debye, Berlin Document Center,
Bundesarchiv Berlin-Lichterfelde.
488 ‘June 18, 1940’, RF. RG 1.1 2000, Rockefeller
Archive Center, North Tarrytown, New York.
501 31-7-1941, Reichsministerium für Wissenschaft,
Erziehung und Volksbildung aan het Auswärtige
Amt, Personalakte Debye, Berlin Document Center,
Bundesarchiv Berlin-Lichterfelde.
489 ‘Gets Rockefeller Grant’, Cornell Allumni News
43-9 (1940) 125.
490 Het bericht verscheen op 6-9-1940 in de
Manchester Guardian, geciteerd in: Cornell Allumni
News 43-4 (1940) 58.
502 19-1-1942 Auswärtige Amt aan het Reichserziehungsministerium. In november 1941 berichtte
de Deutsche Botschaft te Washington aan het
Auswärtige Amt dat er tot in de details duidelijkheid was verkregen. Men concludeerde dat er
geen reden was om het verlof niet te verlengen.
Zie: 12-11-1941, Deutsche Botschaft aan Auswärtige
Amt, Personalakte Debye, Berlin Document Center,
Bundesarchiv Berlin-Lichterfelde.
491 26-10-2007, Corey Ryan Earle, Carl A. Kroch
Library Cornell University aan M. Eickhoff, Debye
Archief Niod. Voor de visie van Sack op Debye, zie:
H.S. Sack, B. Widom en S.H. Bauer, ‘Tribute to P.J.W.
Debye, Cornell News (1967) 16-19. Zie ook: G. Wiemers, ‘100. Geburtstag von Heinrich Samuel Sack’,
Journal Universität Leipzig 7 (2003) 32-33; M. Eckert
(1996) 72; ‘Sack, Henri Samuel’, in: H.A. Strauss en
W. Röder ed., International Biographical Dictionary
of Central European Emigrés 1933-1945 Ii-2 (München
1983).
503 19-3-1942, Auswärtiges Amt aan Telschow,
Personalakte Debye, Berlin Document Center,
Bundesarchiv Berlin-Lichterfelde.
504 2-5-1941, Debye aan Telschow, Personalakte
Debye, Berlin Document Center, Bundesarchiv
Berlin-Lichterfelde.
492 25-6-1940, telegram Debye, Ii 1A 7, Archiv zur
Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin
505 12-6-1941, ‘Abschrift zu Kult U 90 Deutsches
Generalkonsullat New York’, Personalakte Debye,
Berlin Document Center, Bundesarchiv Berlin-
493 25-7-1940, Debye aan Telschow, Ii 1A 7, Archiv
zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
154
Er zijn echter, vooralsnog, geen bronnen bekend die
dit bericht kunnen staven. Zie: W. Lanouette, Genius
in the Shadows. A Biography of Leo Szilard. The Man
behind the Bomb (New York 1992) 215-216;
M. MacPherson, Time Bomb. The race between two
geniuses to create the one weapon that will decide
World War Ii (Dutton 1986) 141; R. Rhodes (1986)
331-331. Uit berichten van Paul Rosbaud, die de
Britten tijdens en na de Tweede Wereldoorlog informatie gaf over het Duitse kernsplitsingsonderzoek,
blijkt dat deze in Berlijn ‘many talks’ met Debye
had. Zie: Rosbaud ‘August 5, 1945’, Folder 42, Box
28, Rosbaud correspondence and manuscripts 1945,
Samuel A. Goudsmit Papers, 1921-1979, American
Institute of Physics. Voor Rosbaud, zie: J. Bernstein,
Hitler’s Uranium Club. The Secret Recordings at Farm
Hall (Woodbury 1996) 368.
Lichterfelde.
506 12 juni 1941, ‘Abschrift zu Kult U 90 Deutsches
Generalkonsullat New York’, Personalakte Debye,
Berlin Document Center, Bundesarchiv BerlinLichterfelde.
507 Haar benoeming dateerde van 13 januari 1941,
zie: 8-4-1941, Mathilde Debye aan de Universitätskurator, Archiv Humboldt-Universität zu Berlin.
508 29-6-1940, Debye aan Debye, Western Union,
Familie-archief Debye.
509 ‘Auszug aus den Briefen von Herrn Prof. Debye an Frau E. Alberer’, Ii 1A 1, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
510 6-3-1949, E. Telschow, ‘Eidestattliche
Erklärung’, Ii 1A 13, Archiv zur Geschichte der
Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. Zonder datum,
Der Präsident aan de Kanzlei des Führers, I 1A 1677,
Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft,
Berlin.
519 Voor de invloed van Wigner en Szilard op
Einsteins eerste brief, zie: T. Frank, ‘Ever ready to Go:
The Multiple Exiles of Lei Szilard’, Phys. perspect 7
(2005) 204-252, aldaar 222-223. Zie ook; J. Bernstein,
Hitler’s Uranium Club. The Secret Recordings at Farm
Hall (Woodbury 1996). Voor de brieven van Einstein
aan Roosevelt, zie: David Irving, The Virus House
(London 1967) 72 -73.
511 13-5-1942, Aktenvermerk, I 1A 1677, Archiv zur
Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
512 21-8-1942, de ‘Vorstand’ van de KaiserWilhelm-Gesellschaft aan Rechtsanwalt Dr. Schotz,
I 1A 1677, Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin.
520 Of hierbij naar Debye werd verwezen is
niet bekend. Voor het artikel, zie: W.L. Laurence,
‘Vast Power Source in Atomic Energy Opened
by Science’, The New York Times, 5-5-1940. Voor
opmerkingen over de wedloop tussen laboratoria
in de Verenigde Staten en Duitsland, zie: W.L. Laurence, ‘The Atom Gives Up’, The Saterday Evening Post
7-9-1940.
513 24-3-1943, Abschrift zu WP Debye z.A.B., I
1A 1677, Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin.
514 26-2-1943, E. Scholz aan het Landgericht
Berlin, I 1A 1677, Archiv zur Geschichte der MaxPlanck-Gesellschaft, Berlin.
521 J. Bradley, ‘The Man from Maastricht. A
Report by Holland’s Nobel Prize Scientist on “The
battle of the Laboratories”’, Knickerbocker Weekly
2-42 (1942) 12-16, aldaar 13.
515 31-3-1943, Auswärtiges Amt aan het
Reichsministerium für Wissenschaft, Erziehung und
Volksbildung, I 1A 1677, Archiv zur Geschichte der
Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
522 Ibidem.
516 3-7-1943, Aktenvermerk, I 1A 1677, Archiv zur
Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
523 ‘Work on Rubber’ Cornell Alumni News 46-12
(1943) 224.
517 Diary Veblen, 1940, Box 1, Oswald Veblen
Papers, Library of Congress, Washington D.C.
524 W.O. Baker, ‘Peter Joseph Wilhelm Debye’,
in: W.O. Milligan ed., Proceedings of the Robert
A. Welch Foundation. Conferences on Chemical
Research XX. American Chemistry – Bicentennial
(Houston 1977) 154-199, aldaar 183-186.
518 23-3-1940, Oswald Veblen aan Frank Aydelotte, geciteerd door: M. Georgiadou, Constantin
Carathéodory. Mathematics and Politics in Turbulent
Times (Berlin 2004) 370-371. Er is ook wel gesuggereerd dat Debye ook Leo Szilard op de hoogte
bracht van het Duitse kernsplitsingsonderzoek.
525 Ibidem 188-189. Voor Debyes bijdrage aan het
polymerenonderzoek, zie: W.H. Stockmayer, ‘When
Polymer Science Looked Easy’, Ann. Rev. Phys. Chem
155
Records Repository, Record Group 319, Nara.
35 (1984)1-21, aldaar 13 en 18-19. Zie ook: P.J.T. Morris,
The American Synthetic Rubber Research Program
(Philadelphia 1989) 84-85, 97-98 en 127.
538 27-9-1940, Dr. Peter J.W. Debye, Special Inquiry
– National Defense Research Committee, Personal
Name Files, 1939-1976, Debye, Investigative Records
Repository, Record Group 319, Nara.
526 Zie in dit kader ook: ‘Petrus Josephus
Wilhelmus Debye’, in: B.M.H. Vlekke en H. Beets ed.,
Hollanders who helped build America (New York
1943) 102.
539 24-10-1940, Dr. Peter J.W. Debye, Special
Inquiry – National Defense Research Committee,
Personal Name Files, 1939-1976, Debye, Investigative
Records Repository, Record Group 319, Nara.
527 J. Bradley (1942) 12-14.
528 Interview met Norwig Debye, New York
15-1-2007, Archief Niod.
540 25-10-1940, Dr. Peter J.W. Debye, Special
Inquiry – National Defense Research Committee,
Personal Name Files, 1939-1976, Debye, Investigative
Records Repository, Record Group 319, Nara.
529 19-9-1940, Dr. Peter J.W. Debye, Special
Inquiry – National Defense Research Committee,
Personal Name Files, 1939-1976, Debye, Investigative
Records Repository, Record Group 319, Nara.
541 29-12-1941, Van Benschoten aan Office of the
Chief of Naval Operations, Dr. Peter J.W. Debye,
Special Inquiry – National Defense Research
Committee, Personal Name Files, 1939-1976, Debye,
Investigative Records Repository, Record Group 319,
NARA.
530 2-9-1941, Thayer aan Hoover, Dr. Peter J.W.
Debye, Special Inquiry – National Defense Research
Committee, Personal Name Files, 1939-1976, Debye,
Investigative Records Repository, Record Group 319,
Nara.
542 23-11-1940, Dr. Peter J.W. Debye, Special
Inquiry – National Defense Research Committee,
Personal Name Files, 1939-1976, Debye, Investigative
Records Repository, Record Group 319, NARA.
531 18-4-1944, War Department – Report on DEBYE,
Personal Name Files, 1939-1976, Debye, Investigative
Records Repository, Record Group 319, Nara.
532 29-12-1941, Van Benschoten aan Office of the
Chief of Naval Operations, Dr. Peter J.W. Debye,
Special Inquiry – National Defense Research
Committee, Personal Name Files, 1939-1976, Debye,
Investigative Records Repository, Record Group 319,
Nara.
543 Voor het Manhatten-project, zie: R. Rhodes
(1986).
544 Interview met Peter Debye, Concord
20-1-2007, Archief Niod.
545 4-11-1946, S. Robinson, naturalization Clerk,
aan Debye, familie-archief Debye.
533 16-5-1950, Peter Josef William Debye, Personal
Name Files, 1939-1976, Debye, Investigative Records
Repository, Record Group 319, Nara.
546 26-6-1950, Peter Josef William Debye, Personal
Name Files, 1939-1976, Debye, Investigative Records
Repository, Record Group 319, Nara.
534 18-4-1944, War Department – Report on DEBYE,
Personal Name Files, 1939-1976, Debye, Investigative
Records Repository, Record Group 319, Nara.
Slot
535 8-10-1940, Dr. Peter J.W. Debye, Special
Inquiry – National Defense Research Committee,
Personal Name Files, 1939-1976, Debye, Investigative
Records Repository, Record Group 319, Nara.
547 Voor het alledaagse antisemitisme in Nederland zie: J.H.C. Blom en J.J. Cahen, ‘Joodse Nederlanders, Nederlandse joden en joden in Nederland
(1870-1940)’, in: J.C.H. Blom, R.G. Fuks-Mansfeld en
I. Schöffer ed., Geschiedenis van de Joden in Nederland (Amsterdam 1995) 247-312, aldaar 277-287.
536 2-10-1940, Dr. Peter J.W. Debye, Special
Inquiry – National Defense Research Committee,
Personal Name Files, 1939-1976, Debye, Investigative
Records Repository, Record Group 319, Nara.
548 Geconfronteerd met de werking en betekenis van idealen en principes heeft de historicus
Heilbron in 1986 in het slot van zijn studie The
Dilemmas of an Upright Man de vraag opgeworpen
537 10-10-1940, Dr. Peter J.W. Debye, Special
Inquiry – National Defense Research Committee,
Personal Name Files, 1939-1976, Debye, Investigative
156
S.H. Bauer, ‘Peter J.W. Debye: An Interview’, Science
(1964) 554-559.
of Max Plancks ‘worldview’ hem ten tijde van het
Derde Rijk ‘ennobled’ of ‘betrayed’ had. In het
nawoord bij de in 2000 verschenen herdruk sprak
Heilbron, mede naar aanleiding van de ondertussen opgelaaide discussie over Plancks gesprek met
Hitler, duidelijke taal: ‘What he did during the Nazi
period was to act in accordance with a worldview
that allowed him no escape from his situation with
his honor intact. That was the saddest of his catastrophes. The answer to the question with which
Dilemmas ends is that his worldview betrayed him’.
Zie: J.L. Heilbron, The Dilemmas of an Upright Man.
Max Planck and the Fortunes of German Science –
with a new afterword (Cambridge 2000) 217.
555 18-12-1967, Paul P. Ewald aan Karl Darrow, Karl
Kelchner Darrow Papers, Iii/377, Niels Bohr Library,
American Institute of Physics. Maryland.
556 Georg Busch, ‘Peter Debye. Werden und
Wirken einen groosen Naturforschers’, Vierteljahrsschrift der Naturforschenden Gesellschaft in Zürich
130-1 (1985) 19-34, aldaar 32-33.
557 J. Schaepkens van Riemt, ‘Rede uitgesproken
(…) ten stadhuize te Maastricht op donderdag 9
november 1939’, Archief Huldigingscomité prof.
dr. P. Debye (21.178), dossier 7, Regionaal Historisch
Centrum Limburg, Maastricht, Maasticht.
549 Voor een analyse van dit wetenschapsideaal
met betrekking tot Nederland in de negentiende
eeuw, zie: B. Theunissen, ‘Nut en nog eens nut’.
Wetenschapsbeelden van Nederlandse natuuronderzoekers, 1800-1900 (Hilversum 2000). Voor een
analyse van de plaats van de politiek in de Nederlandse universitaire wetenschapsbeoefening, zie:
L.J. Dorsman en P.J. Knegtmans, Stille wijkplaatsen?
Politiek aan de Nederlandse universiteiten sedert 1876
(Hilversum 2006).
558 ‘Die?? Neen, die niet!’, Het Parool 16-1-1946.
559 Het boek was reeds in 1941 drukklaar, maar de
bezettingsautoriteiten gaven geen toestemming tot
publicatie. Zie: H.A. Kramers, ‘Prof. Dr. P.J.W. Debye’,
in: T.P. Sevensma ed., Nederlandsche helden der
Wetenschap. Levensschetsen van negen Nobelprijswinnaars. Hoogtepunten van Wetenschappelijken
arbeid in Nederland (Amsterdam 1946) 348. Voor
een vroege publicatie, zie ook: J.C. Alders, ‘Debye.
Ultrageluid, dipoolmoleculen, de structuur der
vaste stof’, Nederlandsche Baanbrekers der Wetenschap’ (Amsterdam 1940) 75-82.
550 18-7-1941, minister van Justitie, namens de
Centrale Inlichtingendienst, aan de minister van
Buitenlandse Zaken; 18-4-1941, Loudon, gezant
te Washington aan de minister van Buitenlandse
Zaken; 19-8-1941, Buitenlandse Zaken aan Justitie.
Nationaal Archief 12454/12461, Ministerie van
Justitie te Londen, Nationaal Archief Den Haag.
560 ‘Prof. Debye in Maastricht’, Gazet van Limburg, 25-11-1948. Zie in dit kader ook: Dr. Beljaars,
‘Atoom-energie. Had Prof. Dr. P. Debye een aandeel
in de laatste onderzoekingen?’, Gazet van Limburg
14-8-1945.
551 21-1-1938, ‘O. Warburg’, Rf, rg 12.1 Weaver,
1937-1947, Reel 1, Rockefeller Archive Center, North
Tarrytown, New York.
561 E.J.W. Verwey, ‘P.J.W. Debye (24 maart 1884 – 2
november 1966)’, Jaarboek Koninklijke Nederlandse
Akademie der Wetenschappen (1966-1967) 341-348,
aldaar 343-344. Voor een neutraal bericht, waarin
werd gesteld dat Debye in 1940 ‘uitweek’naar
de Verenigde Staten, zie: ‘Professor Debije†’, De
Volkskrant 3-22-1966.
552 R.M. Fuoss, ‘Peter J.W. Debye; A Biography’, in:
The collected Papers of Peter J.W. Debye (New York
1954) XI-XIV, aldaar XIii.
553 ‘Interview with Peter J.W. Debye. 4 May 1962.
T.S. Kuhn en G. Uhlenbeck’, Session Iii, 19. Kopie in
Archief Schotman, Regionaal Historisch Centrum
Limburg, Maastricht.
562 H.A.M. Snelders, ‘Debije, Petrus Josephus
Wilhelmus (1884-1966)’, in Biografisch Woordenboek van Nederland. Biografisch Woordenboek van
Nederland 1 (Den Haag 1979) 129-131, aldaar 129.
554 ‘Reminiscences of Peter Joseph William Debye’, Interview by Harriet A. Zuckerman (1964) 33
en 62, Box 20, Room 801, Butler Library. Oral History
Research Office, Columbia University, New York.
Voor een interview uit datzelfde jaar waarin Debye
enige uitspraken deed over de wetenschapspolitiek van de ‘Nazis’, zie D.R. Corson, E.E. Salpeter en
563 H.A.M. Snelders, ‘Peter Debye. Veelzijdig
en veelgevraagd geleerde’, Professioneel Profiel 41
(december 1982) 129-131, aldaar 129; H.A.M. Snelders,
‘Debye’, in: Negen Nederlandse Nobelprijswinnaars
(Leiden, 1988) 27.
157
vermelding in het in West-Duitsland verschenen
boek Fünftausend Köpfe, zie: MfS AS 237/68, Die
Bundesbeauftragte für die Stasi-Unterlagen, Berlin.
Zie ook: E. Stockhorts, Fünftausend Köpfe: wer was
was im Dritten Reich (1967).
564 24-8-1967, C.J. Gorter aan E. Verweij, Mapcorrespondentie/archiefstukken, Archief Schotman,
Regionaal Historisch Centrum Limburg, Maastricht.
565 H.B.G. Casimir, Het toeval van de werkelijkheid. Een halve eeuw natuurkunde (Amsterdam
1983) 229-230.
570 In het vertaalde transcript is het begrip
‘non-nazi’gebruikt; het originele Duitse begrip is
niet overgeleverd. Zie: J. Bernstein, Hitler’s Uranium
Club. The Secret Recordings at Farm Hall (Woodbury
1996) 270. Voor Farm Hall, zie ook: O.G. Oexle,
‘Hahn, Heisenberg und die anderen. Anmerkungen
zu “Kopenhagen”, “Farm Hall”, und “Göttingen”’,
Forschungsprogramm Geschichte der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft im Nationalsozialismus. Ergebnisse
9 (2003) 27-38.
566 M. Dresden, H.A. Kramers. Between Tradition
and Revolution (New York 1987) 515-516.
567 Zie in dit kader: M. Walker, ‘Die Deutsche
Physikalische Gesellschaft im nationalsozialistischen
Kontext’, in: D. Hoffmann en M. Walker ed., Physiker
zwischen Autonomie und Anpassung. Die Deutsche
Physikalische Gesellschaft im Dritten Reich ( Weinheim 2007) 1-27, aldaar 24; K. Hentschel, The Mental
Aftermath. The Menthality of German Physicists
1945-1949 (Oxford 2007); K. Hentschel, ‘Misstrauen,
Verbitterung und Sentimentalität. Zur Mentalität
deutscher Physiker in den ersten Nachkriegsjahren’,
in: D. Hoffmann en M. Walker ed., Physiker zwischen
Autonomie und Anpassung. Die Deutsche Physikalische Gesellschaft im Dritten Reich (Weinheim
2007) 301-358; M.G. Ash, ‘Verordnete Umbrüche
– Konstruierte Kontinuitäten: Zur Entnazifizierung
von Wissenschaftlern und Wissenschaften nach
1945’, Zeitschrift für Geschichtswissenschaft 10 (1995)
903-923.
571 W. Heisenberg, ‘Über die Arbeiten zur
technischen Ausnützung der Atomenergie in
Deutschland’, Die Naturwissenschaften 11 (1946)
325-329, aldaar 326.
572 ‘Überreichung der Planck-Medaille für Peter
Debye durch Arnold Sommerfeld’, Physikalische
Blätter 6 (1950) 509-512.
573 R. Beyler, M. Eckert en D. Hoffmann, ‘Die
Planck-Medaille’, in: D. Hoffmann en M. Walker ed.,
Physiker zwischen Autonomie und Anpassung. Die
Deutsche Physikalische Gesellschaft im Dritten Reich
(Weinheim 2007) 217-237, aldaar 234-235.
568 G. Rammer, ”Sauberkeit im Kreise der
Kollegen”. Die Vergangenheitspolitik der Deutschen
Physikalischen Gesellschaft’, in: D. Hoffmann en
M. Walker ed., Physiker zwischen Autonomie und
Anpassung. Die Deutsche Physikalische Gesellschaft
im Dritten Reich (Weinheim 2007) 359-420, aldaar
418-419.
574 M. von Laue, ‘Zu Peter Debyes 70. Geburtstage’, Zeitschrift für Elektrochemie 58-3 (1954)
151-153, aldaar 151. Voor Debye en Sommerfeld, zie
ook: P.P. Ewald, ‘Erinnerungen an die Anfänge des
Münchener Physikalischen Kolloquiums, Physikalische Blätter 24 (1968) 538-542, aldaar 541.
569 Historische Abteilung, Ii, Akten der Preussischen Akademie der Wissenschaften 1812-1945.
Debye, Peter (1936-1939) Signatur Ii-Iii-138, Archiv
der Berlin-Brandenburgischen Akademie der
Wissenschaften, Berlin. Voor een later in de DDR
(Rostock) geschreven levenbericht, zie: H. Falkenhagen, ’In Memoriam Peter J.W. Debye’, Physikalische
Blätter (1966) 578.
575 K. Wirtz, ‘P. Debye zum 70. Geburtstag’,
Zeitschrift für Naturforschung 9A (1954) 369.
576 E.H. Haux, ‘Von der Gestapo vertrieben’,
Hannoverische Presse, 24-3-1964.
577 E.H. Haux, ‘Atom-Struktur im Röntgenbild’,
Der Tagesspiegel, 24-3-1959. Voor vergelijkbare
berichten, zie; E.H. Haux, ‘Ein großer Gelehrter’,
Deutsche Zeitung 24-3-1964; E.H. Haux, ‘Auf der Spur
des Atoms’, Kölnische Rundschau 22-3-1964.
Zie ook: D. Hoffmann, ’Peter Debye – Zum 100.
Geburtstag des Wissenschaftlers’, Feingerätetechnik
33-11 (1984) 510-511. De Staatssicherheitsdienst heeft
verder geen onderzoek naar Debye verricht. Wel
werden zijn naam, geboortedatum en functie bij
het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik 17 oktober
1969 in een Kartei opgenomen vanwege zijn
578 De publicatie is een samenwerkingsproject
tussen de Stichting Edmond Hustinx en de RWTH te
Aken. T. Beckers, ‘Peter Debye – ein Marco Polo der
Wissenschaft’, in: C. Bremen ed., Pie Debije – Peter
Debye 1884-1966 (St. Augustin 2000) 31-81, aldaar
158
Physikalische Blätter 44-11 (1988) 418; K. Hentschel
ed., Physiks and National Socialism. An Anthology of
Primary Sources (Basel 1996); H. Kant, ’Peter Debye
und die Deutsche Physikalische Gesellschaft’, in:
D. Hoffmann, F. Bevilacqua en R.H. Stuewer ed.,
The Emergence of Modern Physics. Proceedings of a
Conference Commemorating a Century of Physics
Berlin 22-24 March 1995 (Pavia 1996) 505-520.
60-64. Zie ook: T. Beckers, ‘Peter Debye: the Master
of the Molecule’, in: C. Bremen ed., Aachener
Nobelpreisträger? Physik im Spannungsfeld von
Wissenschaft und Gesellschaft um 1900 (St. Augustin
2000) 105-127; T. Beckers en C. Bremen, ‘Der Naturwissenschaftler Peter Debye. Eine Lebensskizze’, in:
Zeitschrift des Aacheners Geschichtsvereins 107/108
(2005/2006) 337-368.
579 ‘Education’, Time, the Weekly Newsmagazine
June 23 (1952) 58-59.
580 ‘Chemists Honor Debye’, Ithaca Journal
2-4-1963.
581 ‘Debye’s the Name; Science Is His Game’, New
York Herald Tribune 26-4-1963.
582 Paul S. Epstein, interviewed by A. Epstein,
Pasadena, California. 22-11-1965. Oral History
Project, California Institute of Technology Archives.
Zie: http://resolver.caltech.edu/CaltechOH:
OH_Epstein_P (geraadpleegd 10-10-2007).
583 I.S. Bengelsdorf, ‘Debye a Legend in Science’,
Los Angeles Times, 30-3-1967. Zie ook: A. Long,
‘Peter Debye – an Appreciation’, Science 155 (1967)
979-980; P.P. Ewald, ‘Peter Debye, 1884-1966’, Acta
Crystallographica 22-6 (1967) 947-949. In 1985
stelde Debyes Amerikaanse collega W.O Baker: ‘He
was probably in a worse situation than the people
who were driven out. I mean, he was driven in, so
to speak.’ Oral history interview with William O.
Baker, conducted by Marcy Goldstein and Jeffrey
L. Sturchio at AT&T Bell Laboratories on May 23
and June 18, 1985 as part of the Chemical Heritage
Foundation Oral History Program. OH30132 American Institute of Physics. De historicus Beyerchen
plaatste Debye in 1977 op een lijst van uit het Derde
Rijk gemigreerde Nobelprijswinnaars, die op enkele
andere uitzonderingen na geheel uit joodse vluchtelingen bestond. Zie: A.D. Beyerchen, Scientists under
Hitler. Politics and the Physics Community in the
Third Reich (New Haven 1977) 48.
584 Cornell University Newsletter 14 (March 1974) 9
585 The Reminiscences of Warren Weaver, Oral
History Research Office, Columbia University, 1962,
New York.
586 Over de belangrijkste door Rispens gebruikte
bronnen, was reeds eerder gepubliceerd in 1988
door Rechenberg en in 1996 door Hentschel
en Kant, zie: Rechenberg, ‘Vor fünfzig Jahren’,
159
160
Samenvatting
De op 24 maart 1884 te Maastricht geboren Nederlander P.J.W. Debye heeft een indrukwekkende wetenschappelijke carrière gemaakt, die hem al op jonge leeftijd zijn
geboorteplaats en -land deed verlaten. Hij studeerde vanaf 1901 in Aken elektrotechniek aan de Technische Hochschule, in 1906 volgde hij, inmiddels als assistent,
zijn hoogleraar A. Sommerfeld naar München waar hij in 1908 promoveerde en
zich in 1910 habiliteerde. In 1911 vertrok Debye naar Zwitserland. Te Zürich werd
hij hoogleraar aan de Eidgenössische Technische Hochschule, om een jaar later in
Nederland aan de Rijksuniversiteit Utrecht benoemd te worden tot hoogleraar
Theoretische Natuurkunde. Weer een jaar later, in 1913, werd hij benoemd tot hoog­
leraar in Göttingen. In 1920 keerde hij echter terug naar Zürich om vervolgens in
1927 in Leipzig benoemd te worden tot hoogleraar Experimentele Natuurkunde. In
1936, het jaar dat hem de Nobelprijs werd toegekend, verhuisde Debye naar Berlin
om twee functies te combineren: het directeurschap van het Kaiser-Wilhelm-Institut
für Physik met het hoogleraarschap Theoretische Natuurkunde aan de FriedrichWilhelm Universität. In februari 1940 arriveerde Debye in de Verenigde Staten om
daar aan de Cornell University de Baker Lectures te geven; dit tijdelijk lectoraat
resulteerde in juli 1940 in een vaste benoeming. Het verlof dat Debye van de KaiserWilhelm-Gesellschaft voor de duur van de oorlog had verkregen, verliep vervolgens
op 1 april 1941 doordat Debye het niet tijdig had verlengd. Toen hij op 2 november
1966 te Ithaca (New York) overleed, was hij een gelauwerd wetenschapper, een
geliefd echtgenoot, vader en grootvader, en reeds twintig jaar – sinds 1946 –
Amerikaans staatsburger. Als fysicus had Debye zich op zowel de theoretische
natuurkunde, de natuurkunde van de vaste stof als de scheikunde gericht en was
zijn belangstelling in het bijzonder uitgegaan naar het raakvlak tussen het experiment
en de theorie. Dit resulteerde in meer dan tweehonderd publicaties.
Op 29 juni 2006 gaf het Ministerie van Ocw aan het Nederlands Instituut voor
O
­ orlogsdocumentatie (Niod) de opdracht onderzoek te verrichten naar P.J.W. Debye
en zijn rol en positie in het Derde Rijk. Historische contextualisering, het beschrijven
en verklaren van Debye in samenhang met de geschiedenis van de beoefening van
de fysica onder Duitse nationaal-socialistische heerschappij, was van de opdracht
het leidende beginsel. De opdracht aan het Niod was een reactie op het debat dat
in Nederland over Debye werd gevoerd sinds als gevolg van het in januari 2006
verschenen boek Einstein in Nederland van de wetenschapshistoricus S. Rispens.
161
In dit boek, dat weliswaar aan de eerste voorwaarden van wetenschappelijkheid
voldoet, maar ook meerdere onjuistheden bevat, werd Debye – zeker bij nader
inzien – op karikaturale wijze getypeerd als een opportunist die niet vies was van
de nazi’s. Desgevraagd bevestigde het Niod begin 2006 dat de bronnen waarop
Rispens zich baseerde betrouwbaar waren. Tegelijkertijd werd door het Niod beklemtoond dat aanvullend onderzoek noodzakelijk was, ook al omdat de beschikbare
bronnen over Debye niet uitputtend waren bestudeerd.
De voor dit onderzoeksrapport geformuleerde historische vraagstelling concentreert zich op de verhouding tussen Debye en het nationaal-socialisme. Hoe is
het te verklaren dat de natuurwetenschapper Debye, die er geen blijk van gaf nazi te
zijn en die zich publiekelijk niet profileerde als antisemiet, in het Derde Rijk carrièrekansen waarnam en in december 1938 als voorzitter van de Deutsche Physikalische
Gesellschaft zijn naam verbond aan een antisemitische maatregel, die neerkwam
op een openlijke ‘arisering’ van deze beroepsvereniging. Anders gezegd: wat zegt
Debyes Duitse carrière, waaraan in januari 1940 met zijn vertrek naar de Verenigde
Staten een einde kwam, enerzijds over diens persoonlijkheid en houding, en anderzijds over de werking en aard van het Derde Rijk? Ter beantwoording van die vraag
is Debyes wetenschappelijke carrière in Duitsland en de Verenigde Staten gerelateerd
aan relevante maatschappelijk-politieke en bestuurlijke ontwikkelingen. Daarbij zijn
ook contemporaine morele appreciaties betrokken. Dit heeft tot bijzondere aandacht
geleid voor de netwerken die Debyes carrière ondersteunden en die een context leverden voor Debyes ideeën over de maatschappelijke betekenis van de natuurkunde.
Door Debyes loopbaan, netwerk en activiteiten te beschouwen in relatie tot de
politiek-sociale context van het Derde Rijk, kan goed worden onderzocht of er sprake
was van een bereidheid tot aanpassing of coöperatie. Bij de analyse is er rekening mee
gehouden dat gedrag in het algemeen en beslissingen in het bijzonder niet alleen
door de ratio maar ook door emoties worden bepaald en dat situaties vaak niet zo
helder te definiëren zijn als zij, terugkijkend, lijken te zijn geweest. Bij het wegen van
handelingsalternatieven, kent men immers de gevolgen ervan nog niet. Het is een
benadering die aansluit op de recente geschiedschrijving over het nationaal-socialisme
waarin de werking van het Derde Rijk concreet wordt gemaakt via het perspectief
van daders, leden van bestuurlijke elites, meer gewone burgers of juist slachtoffers.
Daarbij heeft in het bijzonder het in 1997 door de Max-Planck-Gesellschaft gestarte
project ‘Die Geschichte der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft im Nationalsozialismus’
als voorbeeld gediend. Dit project, dat liep tot 2005, heeft aangetoond dat de KaiserWilhelm-Gesellschaft, waaraan Debye als directeur van het Kaiser-Wilhelm-Institut
für Physik was verbonden, via een groot aantal onderzoeksprojecten deel heeft uitgemaakt van de ‘kriegswichtige Forschung’ in het Derde Rijk.
Een van de opvallende kenmerken van Debyes carrière in het Derde Rijk is niet alleen dat hij dankzij de steun van Max Planck, de Rockefeller Foundation en het
162
Reichserziehungsministerium binnen enkele jaren – in oktober 1935 – als directeur
van een Kaiser-Wilhelm-Institut de absolute wetenschappelijke top bereikte. Frappant
is ook de snelheid waarmee verschillende andere benoemingen in deze periode tot
stand kwamen. Na zijn vertrek uit Leipzig verenigde Debye in zijn persoon een
toenemend aantal functies. Vanaf eind 1937 was hij voorzitter van de Deutsche
Physikalische Gesellschaft, in de periode 1936-1938 lid van het bestuur van de
Deutsche Bunsen-Gesellschaft en in de periode 1936-1939 senator van de KaiserWilhelm-Gesellschaft. Zijn aanzien werd nog extra versterkt door de toekenning
van de Nobelprijs voor scheikunde in 1936 en zijn toetreding als Ordentliches
Mitglied tot de Preussische Akademie der Wissenschaften datzelfde jaar en tot de
Ausschuss van de Deutsche Akademie der Luftfahrtforschung in 1937.
Debyes loopbaan in het Derde Rijk lijkt op het eerste gezicht goed verklaard te
kunnen worden als het gevolg van zijn streven naar behoud van de eigen wetenschappelijke autonomie. Zijn carrière zou dan vooral een vlucht naar voren, weg
van politieke bemoeienissen, zijn geweest. De positie van de directeur van een
Kaiser-Wilhelm-Institut was immers, zeker omdat er sprake was van buitenlandse
financiering, bijna onaantastbaar. Dit perspectief verklaart ook waarom de machtsconcentratie rond Debye tegenreacties opriep; zijn speelruimte nam aan het einde
van de jaren dertig af. De gevolgen van de toenemende ‘mobilisering’ van het Duitse
ambtelijke systeem in de context van het Vierjahresplan van 1936 en het wegvallen
van vertrouwde contactpersonen als Friedrich Glum in 1936 en Max Planck in 1937
waren voor Debye duidelijk merkbaar.
Toch doet deze interpretatie niet geheel recht aan de historische werkelijkheid.
Het is inderdaad zo dat Debye politieke activiteiten, die zich langdurig leken te beperken tot wetenschapsorganisatorische zaken, door zijn hoge positie kon afdoen
als bijzaken. Maar belangrijker is het gegeven dat de mogelijkheden die Debye
kreeg, los van zijn capaciteiten, samenhingen met de behoefte om na het gedwongen
vertrek van de joodse natuurkundigen de normaliteit en internationaliteit binnen
de Duitse natuurwetenschap te herstellen en de kwaliteit ervan te handhaven. Het
was een behoefte die niet alleen leefde bij wetenschappers als Planck en Sommerfeld,
maar ook onder invloedrijke ambtenaren van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft en
het Reichserziehungsministerium. Binnen deze context kon Debye zijn eigen belang
als een vorm van algemeen belang gaan beschouwen, zolang de wetenschappelijke
continuïteit en vooruitgang maar gegarandeerd werden. Na door Planck op een
prestigieuze en invloedrijke post te zijn geplaatst, was hij dan ook gematigd positief
over de politiek-sociale ontwikkelingen in het Derde Rijk. Voordien had hij zich in
Leipzig, mede dankzij een verblijf van een half jaar in Luik, van die ontwikkelingen
redelijk afzijdig kunnen houden.
Debye zelf meende tijdens zijn jaren in het Derde Rijk dat zijn ideaal voor het
goede en de wetenschap te leven zelden in het gedrang kwam. Cruciaal element
van dit zelfbeeld was zijn status als buitenstaander, een positie die hem het aureool
163
leek te verschaffen van een onschendbare vertegenwoordiger van de weliswaar internationale, maar vooral in Duitsland gefundeerde wetenschap. In een korte nota
van de Rockefeller Foundation van oktober 1939 werd Debye dan ook getypeerd
als een ‘frank and fearless person’ die in Duitsland een ‘rather unusual position’
bekleedde. Onder verwijzing naar de twee Besluiten van Wilhelmina van 1935,
waarbij Debye conform de Wet op het Nederlanderschap van 1892 met behoud van
de Nederlandse nationaliteit het verlof kreeg om in Duitse staatsdienst te treden,
werd zelfs opgemerkt dat hem ‘something like a diplomatic status’ was verleend.
Omdat er vanuit zijn eigen perspectief beschouwd niemand boven hem stond,
meende Debye als wetenschapper in het Derde Rijk onafhankelijk van de nationaalsocialisten te kunnen opereren. Om zijn positie te handhaven en om de hem geboden onderzoeksmogelijkheden volledig te kunnen benutten, had hij wel aanvaard
dat hij als wetenschapsorganisator met hen moest samenwerken. Hij sprak daarbij
zelfs van ‘morele’ dwang. Het pragmatisme en formalisme dat zijn coöperatie
kenmerkte, stelde hij daarbij nogal eens voor als een principiële handeling of als
een uiting van plichtsbetrachting of redelijkheid, zelfs als het ging om anti-joodse
maatregelen.
Dat aan het einde van de jaren dertig het net van het toegepast militair onderzoek
zich steeds nauwer rond hem sloot, heeft Debye zeker onder ogen gezien. Hij bewees
er soms zelf lippendienst aan. Het was de periode dat hij zich meer en meer op zijn
eigen werkzaamheden in het laboratorium concentreerde. In 1938 zei hij dan ook
tijdens een vertrouwelijk gesprek in Berlijn nog minsten twee jaar onderzoek te
willen doen. Er zijn echter geen aanwijzingen dat hij toentertijd de waarde van zijn
eigen onderzoek in militaire termen heeft gedefinieerd. Van oppositie tegen het
Duitse nationaal-socialistische systeem kan met betrekking tot Debye niet gesproken worden. Wel waren er momenten van weerstand, maar die hadden een polyinterpretabel karakter. Ze hingen samen met een door Debye ontwikkeld survivalmechanisme van meerduidigheid en werden primair ingegeven door het handhaven
van de belangen van zijn Duitse wetenschappelijke netwerk; uiteindelijk stelde hij
er ook zijn eigen positie mee veilig. Zowel zijn steun aan de strijd tegen de Deutsche
Physik als zijn hulp aan tot emigratie gedwongen joodse collega’s als Sack en Meitner
zijn mede vanuit dit perspectief te verklaren. Als wetenschapper maakte Debye
geen onderscheid tussen joden en niet-joden, als wetenschapsorganisator voegde
hij zich tegelijkertijd zonder openlijk protest in de scheiding van joodse en nietjoodse leefwerelden. Van hem als privé-persoon zijn er enkele antisemitische uitspraken bekend; ze dateren echter van voor 1933 en er is nauwelijks reden aan te
nemen dat deze uitingen van antisemitisme de ‘alledaagse’ variant overschreden.
Vanuit het heden terugkijkend op Debyes carrière in het Derde Rijk lijkt de door
hem in december 1938 verstuurde brief waarin de joodse leden van de Deutsche
Physikalische Gesellschaft werden opgeroepen uit de beroepsvereniging te treden,
een zeer ingrijpend keerpunt, al was het maar omdat Debye er zijn bijna diploma-
164
tieke status mee ondergroef door betrokkenheid te tonen bij de Duitse binnenlandse
politiek. De brief die Debye zich genoodzaakt voelde te versturen, was voor hem
echter niets meer dan een bevestiging van een bestaande situatie die door de Duitse
academische gemeenschap als collectief reeds in 1933 was geaccepteerd. Van directe
dwang van hogerhand was er bij het versturen van de brief geen sprake; wel werd er
binnen de Deutsche Physikalische Gesellschaft druk op Debye uitgeoefend en had
het Reichserziehungsministerium laten blijken dat eigen initiatief gewenst was. Het
echte keerpunt kwam voor Debye op 16 september 1939, ruim twee weken na het
uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Hem werd toen door de Generalsekretär
van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft Telschow gemeld dat hij zijn werkzaamheden
als directeur van het Berlijnse Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik alleen onder leiding
van het Heereswaffenamt zou kunnen voortzetten. Er werd bovendien de voorwaarde
aan verbonden dat hij het Duitse staatsburgerschap zou moeten aannemen. In latere
weergaves van het gesprek heeft Debye altijd beklemtoond dat het inleveren van zijn
Nederlandse nationaliteit voor hem onbespreekbaar was. Dat deze naturalisatie
ook zou betekenen dat hij niet meer zelfstandig zijn onderzoeksagenda zou kunnen
bepalen, liet hij daarbij onvermeld. Eenmaal definitief gevestigd in de Verenigde
Staten was het voor Debye onmogelijk geworden te erkennen dat hij langdurig op
basis van wetenschappelijke idealen, waarin aan individuele autonomie een collectief belang werd toegekend, in het Derde Rijk werkzaam was geweest.
Een nadere beschouwing van Debyes handelen in de periode 1933-1945 leert dat
dit gefundeerd was op de negentiende-eeuwse positivistische wetenschapsopvatting waarbij natuurkundig onderzoek zegeningen voor de mensheid genereerde.
Tegenwoordig is het eenvoudig vast te stellen dat dit vooruitgangsideaal ten tijde
van het Derde Rijk ingehaald werd door de politiek-sociale werkelijkheid. De wetenschapsbeoefening had onder het nazistisch bewind niet meer hoofdzakelijk een
ethische waarde, maar werd ook afgerekend op haar politiek-sociale betekenis.
Wetenschap moest immers praktisch inzetbaar zijn en bovendien uiting geven
aan de germaans-Duitse volksaard; voor joodse wetenschappers was daarin geen
plaats. Maar het is tegen deze achtergrond ook van belang te constateren dat naziwetenschap niet uitsluitend pseudowetenschap was; ondanks de gedwongen migratie van joodse wetenschappers en ondanks de invloed van politieke carrièristen
op de wetenschap, werd er op militair-technologisch gebied en in de context van de
autarchiepolitiek grensverleggend onderzoek verricht. Uit het beschikbare bronnenmateriaal blijkt dat Debye in de eerste jaren van het Derde Rijk de continuïteit
van de in Duitsland verankerde internationale wetenschap belangrijker achtte dan
het uitspreken van principiële solidariteit met zijn joodse collega’s, die werden
geconfronteerd met een juridisch gesanctioneerde maatschappelijke segregatie.
Eenmaal aangekomen in de Verenigde Staten werd Debye, als gevolg van een
negatief uitgevallen FBI-screening, alleen als consultant toegang verschaft tot on165
derzoek dat betrekking had op ‘national defence work’. In de zomer van 1940 had
de FBI naar hem een onderzoek ingesteld en in dat kader een groot aantal natuurkundigen, waaronder Duits-joodse emigrees, ondervraagd. Het bleek dat Debye en
zijn loopbaan zeer uiteenlopend gewaardeerd werden. Waar sommigen uitsluitend
zijn integriteit beklemtoonden, waren anderen ambivalent: Debye zou een opportunist zijn en een gebrek aan ‘moral stamina’ hebben getoond. Daarnaast zou Debye
in de Verenigde Staten nauwelijks uiting hebben gegeven aan vormen van oppositie
tegen nazi-Duitsland. Uiteindelijk gaf voor de FBI de aanwezigheid van familie in
Duitsland de doorslag: er bestond tenslotte het gevaar dat er op hen druk werd
uitgeoefend.
Na 1945 heeft de waardering voor Debye evenzeer uiteengelopen, nu vooral
binnen verschillende nationale contexten. Waar er in Nederland, in aansluiting op
de verwarring over zijn loyaliteiten die in 1941 vanuit Londen de aanleiding had gegeven tot een onderzoek van de Centrale Inlichtingendienst, in de jaren zestig de
eerste voorzichtige publieke kritiek werd geuit, bleef iets vergelijkbaars in Duitsland
achterwege. Zonder al te diep in het verleden te graven, werd door de Duitse natuurkundigen gepoogd Debye weer één van hen te maken. In de Verenigde Staten
werd Debye hoofdzakelijk gevierd als een ‘great scientist’, terwijl over zijn vertrek
uit nazi-Duitsland hoofdzakelijk in termen van moed en rechtschapenheid werd
gesproken.
Op basis van dit rapport, waarin voor het eerst zowel Duitse, Amerikaanse als
Nederlandse bronnen zijn geraadpleegd, kan geconstateerd worden dat Debye na
1939 met reden een opportunist is genoemd. Vastgesteld kan worden dat hij in
iedere situatie een achterdeur openhield. In het Derde Rijk deed hij dit via zijn
Nederlandse staatsburgerschap. In de Verenigde Staten probeerde hij via het
Auswärtige Amt in het geheim de contacten met nazi-Duitsland aan te houden
een handelwijze die mede was ingegeven door loyaliteit aan zijn in Berlijn achtergebleven dochter. Maar Debye was meer dan een opportunist: in de loop van zijn
carrière verbond hij de wetenschapsbeoefening aan verschillende idealen zoals het
internationalisme, het Duitse en Nederlandse nationalisme en de Amerikaanse
war effort. Dit leidt tot de vraag of Debye werkelijk in de ban was van zijn idealen
of er hoofdzakelijk calculerend mee omging. Een historicus kan hier geen gefundeerd antwoord op geven. Hier betaalt zich het door Debye ontwikkelde survivalmechanisme van meerduidigheid nogmaals uit: het stelde hem, in combinatie met
zijn grote overtuigingskracht, in het Derde Rijk langdurig in staat om zijn positie
te handhaven.
166
Summary
P.J.W. Debye, who was born in Maastricht in The Netherlands, on 24 March 1884,
had an impressive scientific career that led him to leave his native city and country
at an early age. He started to study electrical engineering at the Technische
Hochschule in Aachen in 1901, and in 1906 he followed his professor A. Sommerfeld
as his assistant to Munich, where he obtained a doctorate in 1908 and a further
postdoctoral degree (the Habilitation) in 1910. Debye moved to Switzerland in
1911. He was appointed professor at the Eidgenössische Technische Hochschule in
Zürich, and in the following year he was given the chair in Theoretical Physics at the
University of Utrecht in the Netherlands. One year later, in 1913, he was appointed
professor in Göttingen. In 1920 he returned to Zürich until his appointment as
professor of Experimental Physics in Leipzig in 1927. In 1936, the year he obtained
the Nobelprize, Debye moved to Berlin to combine two functions: director of the
Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik and professor of Theoretical Physics at the
Friedrich-Wilhelm Universität. In February 1940 Debye arrived in the United States
to deliver the Baker Lectures at Cornell University; this temporary lectureship
resulted in a permanent position in July of that year. The leave that Debye had been
given from the Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft for the duration of the war came to an
end on 1 April 1941 because Debye had not extended it in time. When he died on 2
November 1966 in Ithaca (New York), he was an acclaimed scientist, a beloved
husband, father and grandfather, and had been a US citizen for twenty years (since
1946). As a physicist Debye had specialised in theoretical physics, solid state
physics and mathematics, with a particular interest in the link between experiment
and theory. This resulted in more than two hundred publications.
On 29 June 2006 the Dutch Ministry of Education, Culture and Science commissioned the Netherlands Institute for War Documentation (Niod) to conduct
research on P.J.W. Debye and his role and position in the Third Reich. Historical
contextualisation, in which Debye would be considered in the light of the history of
the practice of physics under German Nazi rule, was the guiding principle of the
assignment. The commission was a reaction to the debate on Debye that had broken
out in the Netherlands with the publication of the book Einstein in Nederland
[Einstein in The Netherlands] by the historian of science S. Rispens in January 2006.
Although this book satisfies the primary conditions of scientific research, closer study
reveals that the picture it presents of Debye as an opportunist who had no objection
167
to the Nazis is a caricature. The Niod responded to a request for an assessment of
this book by confirming at the beginning of 2006 that the sources upon which
Rispens had based his account were reliable. At the same time, the Niod stressed
that, because the available sources on Debye had not been studied exhaustively,
additional research was required
The focal point of this historical research is the relationship between Debye and
Nazism. Although Debye neither behaved as nor was seen as being a Nazi, and did
not appear in public as an anti-Semite, his career included prestigious and influential
positions in the Third Reich and, as chairman of the German Physical Society, in
December 1938 he took responsibility for an anti-Semitic measure that was tantamount to a public aryanisation of this professional body. In other words, what does
Debye’s career in Germany, which came to an end with his departure for the
United States in 1940, tell us about his personality and attitude, on the one hand, and
about the working and nature of the Third Reich, on the other? To answer that
question, Debye’s scientific career in Germany and the United States is considered
in the light of relevant socio-political and administrative developments.
Contemporary moral assessments are also taken into account. Particular attention
has therefore been focused on the networks that supported Debye’s career and that
provided a context for Debye’s ideas about the social significance of physics.
Consideration Debye’s career, network and activities in relation to the sociopolitical context of the Third Reich permits a proper investigation of whether he
displayed a willingness to adapt or cooperate. The analysis takes into account the
fact that behaviour in general, and decisions in particular, are determined not only
rationally but also emotionally, and that situations are often not so clearly definable
as they seem to have been in retrospect. After all, in weighing up alternatives, their
consequences cannot yet be seen. It is an approach that is in line with the recent
historiography on Nazism in which the working of the Third Reich is rendered
tangible via the perspective of perpetrators, members of administrative élites,
more normal citizens, or victims. The project ‘Die Geschichte der Kaiser-WilhelmGesellschaft im Nationalsozialismus’ [The history of the Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft
under Nazism] initiated by the Max-Planck-Gesellschaft in 1997 has served as a
particular model. That project, which was concluded in 2005, demonstrated that
the Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft, with which Debye was associated as director of
the Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik, took part in research important for the war
in the Third Reich through a large number of research projects.
One of the striking characteristics of Debye’s career in the Third Reich is not only
the fact that, thanks to the support of Max Planck, the Rockefeller Foundation and
the Reichserziehungsministerium, within a few years he was able in October 1935
to reach the absolute pinnacle of the scientific establishment with his appointment
as director of a Kaiser-Wilhelm-Institut, but also the rapidity with which he acquired
168
various other positions during this period. After his departure from Leipzig, Debye
combined a growing number of functions in his own person. From the end of
1937 he was chairman of the Deutsche Physikalische Gesellschaft, in the period
1936-1938 he was a member of the board of the Deutsche Bunsen-Gesellschaft, and
in the period 1936-1939 he was senator of the Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft. His
prestige was further enhanced by the award of the Nobel Prize for Chemistry in
1936 and his accession as Ordentliches Mitglied to the Preussische Akademie der
Wissenschaften in the same year, and to the Ausschuss of the Deutsche Akademie
der Luftfahrtforschung in 1937.
Debye’s career in the Third Reich seems at first sight quite explicable as a consequence of an attempt to preserve his own scientific autonomy. His career would then
have been above all an attempt to avoid political complication. After all, the position
of the director of a Kaiser-Wilhelm-Institut, especially as it was funded from abroad,
was virtually impregnable. This perspective also explains why the concentration
of power around the figure of Debye provoked counter-reactions; his room for
manoeuvre was reduced at the end of the 1930s. The consequences of the increasing
mobilisation of the German science in the context of the Vierjahresplan of 1936
and the loss of trusted contacts such as Friedrich Glum in 1936 and Max Planck in
1937 were clearly felt by Debye.
All the same, this perspective does not do full justice to the historical situation.
It is certainly the case that, thanks to his eminent position, Debye could dismiss
political activities, which for a long time seemed to be limited to matters concerning
scientific organisation, as of little consequence. But more important is the fact that
the opportunities that came Debye’s way, irrespective of his capacities, were a result
of the need to restore normality and an international character to German physics
and to maintain its quality after the forced departure of the Jewish physicists. This
was felt both by such scientists as Planck and Sommerfeld and by influential officials
in the Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft and the Reichserziehungsministerium. Within
this context, as long as the scientific continuity and progress were guaranteed, Debye
could come to consider his own interest as analogous to the general interest. Thus
after being given a prestigious and influential position by Planck, he was thus fairly
positive about the socio-political developments in the Third Reich. During the
preceding period in Leipzig he had managed to keep those developments at a
reasonable distance, partly thanks to a six-month stay in Liège.
Debye himself claimed during his period in the Third Reich that his ideal of living
for the common good and for science seldom came under pressure. A crucial element
of his self-image was his status as an outsider, a position that seemed to provide him
with the halo of an inviolable representative of international science, albeit a science
that was mainly based in Germany. A brief memo by the Rockefeller Foundation in
October 1939 referred to Debye as a ‘frank and fearless person’ who occupied a ‘rather
unusual position’ in Germany. Referring to the two Decrees of Queen Wilhelmina
169
of 1935, by virtue of which, in accordance with the Law on Dutch Citizenship of 1892,
Debye was allowed to enter into the service of the German state without losing his
Dutch nationality, it was even claimed that he had been given ‘something like a
diplomatic status’. Because he did not regard anyone as his superior, Debye considered that he was free to operate as a scientist in the Third Reich independently of
the Nazis. To maintain his position, however, and to make full use of the research
opportunities offered him, he had accepted the obligation to work with them as a
scientific manager. He even spoke of a ‘moral’ compulsion in that context. He
sometimes presented the pragmatism and formalism that characterised his cooperation as a principled action or as an expression of devotion to duty or reasonableness,
even when anti-Jewish measures were at stake.
Debye was certainly aware that the net of applied, military research was being
drawn tighter around him at the end of the 1930s. He sometimes paid it lip-service
himself. It was the period in which Debye increasingly concentrated on his own
activities in the laboratory. During a confidential discussion in Berlin in 1938, he
said that he wanted to carry out at least a further two years of research. There are no
signs, however, that he defined the value of his own research in military terms at the
time. There was no question of resistance on Debye’s part, but there were moments
of opposition that can be interpreted in various ways. They were connected with a
survival mechanism of ambiguity that Debye developed and were primarily motivated by the defence of the interests of his German scientific network; in the long run
it also rendered his own position secure. Both his support for the struggle against
the Aryan Physics movement and the assistance that he gave to Jewish colleagues
like Sack and Meitner when they were forced to emigrate can be explained partly
from this perspective. As a scientist Debye did not distinguish between Jews and
non-Jews, while at the same time as a scientific organiser he accepted the separation
of Jewish and non-Jewish circles without public protest. He did make some antiSemitic remarks in a private capacity, but they date from before 1933 and there is
hardly any reason to suppose that these expressions of anti-Semitism went beyond
the ‘everyday’ variant.
If we look back on Debye’s career in the Third Reich from the perspective of the
present, then the letter that he sent in December 1938 calling for the Jewish members
of the Deutsche Physikalische Gesellschaft to leave the association seems to have
been a crucial turning point, if only because it undermined Debye’s quasi diplomatic
status by showing collusion with German domestic racial policy. Debye felt obliged
to send the letter, but it was for him no more than a confirmation of an existing
situation that had already been collectively accepted by the German academic
community in 1933. There was no question of a direct order from above in the sending
of the letter, but Debye was under pressure within the Deutsche Physikalische
Gesellschaft, and the Reichserziehungsministerium had intimated that an initiative
on his part would be welcome. The real turning point for Debye, however, after the
170
outbreak of the war, came on 16 September 1939, when Telschow, the General­sekretär
of the Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft at the time, informed him that he would only
be able to continue his activities as director of the Kaiser-Wilhelm-Institut für
Physik under the direction of the Heereswaffenamt, with the additional condition
that he would be obliged to assume German citizenship. In his later accounts of the
conversation, Debye always stressed that giving up his Dutch nationality was out of
the question, though without mentioning that such a naturalisation would also
mean that he would no longer be able to determine his own research programme.
Once he had settled permanently in the United States, it became impossible for
Debye to recognise that he had worked for a long time in the Third Reich on the
basis of scientific ideals in which a collective importance was attached to his individual autonomy.
A closer inspection of Debye’s actions in the period 1933-1945 shows that they were
based on the nineteenth-century positivist view of science which saw research in
physics as generating blessings for humankind. Today it is easy to state that this ideal
of progress was overtaken by socio-political practice in the era of the Third Reich.
Scientific activity no longer had a mainly ethical value, but was also judged in terms
of its socio-political contribution. After all, it had to be capable of practical application
and to express the Germanic spirit; there was no room for Jewish scientists. But in
the light of this background it is also important to note that Nazi science was not
exclusively pseudo-science; in spite of the forced emigration of Jewish scientists and
of the influence of political careers on science, ground-breaking research was carried
out in the field of military technology and in the context of the policy of autarchy.
The extant sources indicate that in the first years of the Third Reich Debye considered the international science that was anchored in Germany to be more important
than the expression of principled solidarity with his Jewish colleagues who were
confronted with a legally sanctioned social segregation.
After his arrival in the United States, the negative result of an FBI screening meant
that Debye was only granted access to research connected with national defence
work as a consultant. In the summer of 1940 the FBI had initiated an inquiry into
his person and in that connection had interviewed a large number of physicists,
including German Jewish exiles. Opinions on Debye and his career varied widely.
While some put all emphasis on his integrity, others were ambivalent, accusing
him of being an opportunist and having shown a lack of moral stamina. Moreover,
once he had arrived in the United States, Debye had hardly expressed any forms of
opposition to Nazism. In the end the presence of relatives in Germany was the
decisive factor for the FBI, because there was the risk of pressure being put on him.
Assessments of Debye also varied in the postwar period, this time mainly within
different national contexts. In connection with the confusion about his loyalties,
which in 1941 had led the Dutch Central Intelligence Service in London to initiate
171
an inquiry, the first cautious public criticism in the Netherlands was voiced in the
1960s, but there was no similar development in Germany. Without digging too
deeply into the past, German physicists tried to make Debye one of them again.
In the United States, Debye was mainly celebrated as a great scientist, while his
departure from Nazi Germany was presented mainly in terms of courage and
moral rectitude.
On the basis of this report – the first to be based on a review of German, US
and Dutch sources – it can be concluded that Debye’s actions after 1939 have been
deemed as opportunistic behaviour with reason. He kept an escape hatch ready in
every situation. In the Third Reich he did so by means of his Dutch citizenship. In
the United States he secretly tried to maintain contacts with Nazi Germany via the
Auswärtige Amt; this course of action was also motivated by loyalty to his daughter,
who had remained in Berlin. But Debye was more than just an opportunist: in the
course of his career he linked scientific practice with various ideals such as internationalism, German and Dutch nationalism, and the US war effort. This leads to the
question of whether Debye was genuinely committed to his ideals, or whether he
mainly used them in a calculating fashion. A historian cannot give a well-grounded
answer to this question. The survival mechanism of ambiguity, which Debye developed and that enabled him, in combination with his great force of conviction and
his scientific ability, to maintain his position in the Third Reich for such a long
time, once again pays off for him here.
172
Zusammenfassung
Der am 24. März in 1884 in Maastricht geborene Niederländer P.J.W. Debye hat
eine beeindruckende wissenschaftliche Karriere gemacht, was dazu führte, dass er
seinen Geburtsort wie auch sein Heimatland schon in jungen Jahren verlassen hatte.
Er studierte seit 1901 Elektrotechnik an der Technischen Hochschule in Aachen,
1906 folgte er, inzwischen als Assistent, seinem Professor A. Sommerfeld nach
München, wo er 1908 promovierte und 1910 habilitiert wurde. 1911 zog Debye in die
Schweiz und wurde in Zürich Professor an der Eidgenössischen Technischen
Hochschule. Ein Jahr später wurde er in den Niederlanden an der Reichsuniversität
Utrecht zum Professor für Theoretische Physik ernannt. Wiederum ein Jahr später,
1913, erfolgte seine Ernennung zum Professor in Göttingen; 1920 kehrte er jedoch
zurück nach Zürich, um schließlich 1927 einer Professur für Experimentalphysik in
Leipzig zu folgen. 1936 zog Debye nach Berlin, wo er zwei Funktionen kombinierte:
die Leitung des Kaiser-Wilhelm-Instituts für Physik und die Professur für Theoretische Physik an der Friedrich-Wilhelm-Universität. ImFebruar 1940 kam Debye
in den Vereinigten Staaten an, um dort an der Cornell University die Baker Lectures zu halten; dieser zeitlich begrenzte Lehrauftrag resultierte im Juli 1940 in einer
festen Anstellung. Die Beurlaubung, die Debye von der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft für die Dauer des Krieges erhalten hatte, lief dann am 1. April 1941 ab, weil
Debye sie nicht rechtzeitig verlängert hatte. Als er am 2. November 1966 in Ithaca
(New York) starb, war er ein berühmter Wissenschaftler, ein geliebter Ehegatte, Vater
und Großvater, und bereits seit zwanzig Jahren – seit 1946 – amerikanischer
Staatsbürger. Als Physiker hatte Debye sich sowohl auf die Theoretische Physik, die
Physik des festen Stoffs, als auf die Chemie konzentriert, wobei sein besonderes Interesse der Querverbindung zwischen dem Experiment und der Theorie galt. Dies
resultierte in über zweihundert Publikationen.
Am 29. Juni 2006 gab das Ministerium für Erziehung, Kultur und Wissenschaft
dem Niederländischen Institut für Kriegsdokumentation (Niod) den Auftrag zu
einer Studie zu P.J.W. Debye und seiner Rolle und Position im Dritten Reich. Die
historische Kontextualiserung, in der Debye im Zusammenhang mit den Tätigkeiten
der Physiker unter deutscher nationalsozialistischer Herrschaft untersucht werden
sollte, war bei diesem Auftrag das Grundprinzip. Der Auftrag an das Niod war eine
Reaktion auf die Kontroverse, die in den Niederlanden über Debye geführt wurde,
seit im Januar 2006 das Buch Einstein in Nederland (Einstein in den Niederlanden)
173
des Wissenschaftshistorikers S. Rispens erschienen war. In diesem Buch, das zwar
die Grundbedingungen der wissenschaftlichen Forschung erfüllt, aber auch
mehrere unstimmige Interpretationen enthält, wurde Debye – sicher bei näherer
Betrachtung – in karikaturhafter Weise als Opportunist charakterisiert, der keine
moralischen Bedenken gegenüber den Nazis hatte. Das Niod bestätigte Anfang
2006 auf eine entsprechende Frage hin, dass die Quellen, auf die sich Rispens
berufen hatte, zuverlässig waren. Gleichzeit betonte das Niod, dass ergänzende
Forschungen notwendig wären, auch weil die zur Verfügung stehenden Quellen
über Debye nicht erschöpfend ausgewertet worden waren.
Die für diesen Forschungsbericht formulierte historische Fragestellung konzentriert sich auf das Verhältnis von Debye zum Nationalsozialismus. Wie ist es zu erklären, dass der Naturwissenschaftler Debye, der nicht zu erkennen gab, ein Nazi
zu sein und der sich öffentlich nicht als Antisemit profilierte, im Dritten Reich Karrierechancen ergriff und im Dezember 1938 als Vorsitzender der Deutschen Physikalischen Gesellschaft seinen Namen mit einer antisemitischen Maßnahme verband, die auf eine öffentliche „Arisierung“ dieser Berufsorganisation hinauslief.
Mit anderen Worten: Was sagt Debyes deutsche Karriere, die im Januar 1940 mit
seiner Abreise in die Vereinigten Staaten beendet war, einerseits über dessen
Persönlichkeit und Einstellung und andererseits über die Wirkung und die Art des
Dritten Reiches aus? Zur Beantwortung dieser Frage muss untersucht werden,
inwieweit Debyes wissenschaftliche Karriere in Deutschland und den Vereinigten
Staaten mit relevanten gesellschaftspolitischen und administrativen Entwicklungen
zusammenhängt. Dabei spielen auch zeitgenössische moralische Einschätzungen
eine Rolle. Das hat zu besonderer Aufmerksamkeit für die Netzwerke geführt, die
Debyes Karriere unterstützten und die einen Kontext für Debeys Auffassungen
über die gesellschaftliche Bedeutung der Physik geliefert haben.
Indem man Debyes Laufbahn, sein Netzwerk und seine Aktivitäten zu Zeiten
des Dritten Reichs im Verhältnis zum politisch-sozialen Kontext betrachtet, lässt
sich gut untersuchen, ob es sich hierbei um eine Bereitschaft zur Anpassung oder
Kooperation handelte. Bei der Analyse ist berücksichtigt worden, dass das Verhalten im Allgemeinen und Entscheidungen im Besonderen nicht nur von der Vernunft,
sondern auch von Emotionen bestimmt werden und dass Situationen oft nicht so
klar zu definieren sind, wie sie im Nachhinein gewesen zu sein schienen. Beim
Abwägen von Handlungsalternativen kennt man ja schließlich deren Folgen noch
nicht. Es ist eine Vorgehensweise, die an die jüngste Geschichtsschreibung über
den Nationalsozialismus anknüpft, in der die Wirkung des Dritten Reiches aus der
Perspektive der Täter, der Mitglieder der politischen Eliten, der normalen Bürger
oder gerade der Opfer konkretisiert wird. Dabei hat insbesondere das 1997 von der
Max-Planck-Gesellschaft initiierte Projekt „Die Geschichte der Kaiser-WilhelmGesellschaft im Nationalsozialismus“ als Vorbild gedient. Dieses Projekt, das bis
2005 lief, hat gezeigt, dass die Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft, der Debye als Direktor
174
des Kaiser-Wilhelm-Instituts für Physik unterstand, durch eine große Anzahl Forschungsprojekte zur “kriegswichtigen Forschung“ im Dritten Reich gehört hatte.
Eines der auffallendsten Kennzeichen von Debyes Karriere im Dritten Reich ist nicht
nur, dass er dank der Unterstützung von Max Planck, der Rockefeller Foundation
und dem Reichserziehungsministerium innerhalb weniger Jahre – im Oktober 1935
– als Direktor eines Kaiser-Wilhelm-Instituts die absolute wissenschaftliche Spitze
erreicht hatte, sondern auch die Schnelligkeit, mit der verschiedene andere
Ernennungen in dieser Periode zustande kamen. Nachdem er Leipzig verlassen
hatte, vereinte Debye in seiner Person eine wachsende Anzahl Funktionen. Seit
Ende 1937 war er Vorsitzender der Deutschen Physikalischen Gesellschaft, in der
Periode 1936-1938 Vorstandsmitglied der Deutschen Bunsen-Gesellschaft, und in
der Periode 1936-1939 Senator der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft. Sein Ansehen
wurde noch größer, als er 1936 den Nobelpreis für Chemie erhielt und im selben
Jahr als Ordentliches Mitglied der Preußischen Akademie der Wissenschaften und
1937 dem Ausschuss der Deutschen Akademie der Luftfahrtforschung beitrat.
Es hat den Anschein, dass man Debyes Laufbahn im Dritten Reich auf den ersten
Blick schlüssig erklären kann als Folge seines Strebens nach Erhalt der eigenen wissenschaftlichen Autonomie. Seine Karriere wäre dann vor allem eine Flucht nach
vorn gewesen, wobei er politische Einmischungen vermieden hatte. Die Position des
Direktors eines Kaiser-Wilhelm-Instituts war jedenfalls, sicher weil von ausländischer
Finanzierung die Rede war, beinahe unantastbar. Die Perspektive erklärt auch, warum
die Machtkonzentration um Debye Gegenreaktionen hervorrief; sein Spielraum
wurde Ende der dreißiger Jahre kleiner. Die Folgen der zunehmenden “Mobilisierung”
des deutschen Verwaltungssystems im Kontext des Vierjahresplans von 1936 und
dem Wegfallen von vertrauten Kontaktpersonen wie Friedrich Glum im Jahr 1936
und Max Planck im Jahr 1937 waren für Debye deutlich spürbar.
Dennoch entspricht diese Perspektive nicht ganz der historischen Wirklichkeit.
Es ist in der Tat so, dass Debye politische Aktivitäten, die sich langfristig auf wissenschaftsorganisatorische Angelegenheiten zu beschränken schienen, durch seine
hohe Stellung als Nebensachen abtun konnte. Wichtiger ist jedoch die Tatsache,
dass die Möglichkeiten, die Debye bekam – unabhängig von seinen Fähigkeiten –
mit dem Bedürfnis zusammenhingen, um nach dem erzwungenen Weggang der
jüdischen Physiker, die Normalität und Internationalität innerhalb der deutschen
Naturwissenschaft wieder herzustellen und ihre Qualität zu gewährleisten. Es war
ein Bedürfnis, das sowohl Wissenschaftler wie Planck und Sommerfeld hatten, als
auch einflussreiche Beamte bei der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft und im Reichserzie­
hungsministerium. In diesem Kontext konnte Debye sein eigenes Interesse, so
lange nur die wissenschaftliche Kontinuität und der Fortschritt garantiert wurden,
als eine Form des allgemeinen Interesses betrachten. Nachdem Planck ihm einen
prestigeträchtigen und einflussreichen Posten hatte zukommen lassen, war er dann
175
auch gemäßigt positiv über die politisch-sozialen Entwicklungen im Dritten Reich.
Zuvor hatte er sich in Leipzig, auch dank eines sechsmonatigen Aufenthalts in
Lüttich, von diesen Entwicklungen ziemlich abseits halten können.
Debye selbst meinte während seiner Zeit im Dritten Reich, dass sein Ideal, für
das Gute und die Wissenschaft zu leben, selten in Bedrängung gekommen sei.
Entscheidend bei diesem Selbstbild war sein Status als Außenstehender, eine
Position, die ihm den Nimbus eines unantastbaren Vertreters der zwar internationalen, vor allem aber in Deutschland begründeten Wissenschaft verschaffte. In
einem kurzen Bericht der Rockefeller Foundation vom Oktober 1939 wurde Debye
dann auch als eine „frank and fearless person“ charakterisiert, die in Deutschland
eine „rather unusual position“ innehatte. Bezug nehmend auf die zwei Beschlüsse
von Wilhelmina von 1935, wobei Debye, konform dem Gesetz zur niederländischen
Staatsbürgerschaft von 1892, mit Beibehaltung der niederländischen Nationalität
die Genehmigung bekam, in den deutschen Staatsdienst zu treten, wurde sogar
angemerkt, dass ihm „something like a diplomatic status“ verliehen wurde. Weil aus
seiner eigenen Perspektive heraus betrachtet niemand über ihm stand, meinte Debye
als Wissenschaftler im Dritten Reich unabhängig von den Nationalsozialisten
handeln zu können. Um seine Position zu behaupten und um die ihm gebotenen
Forschungsmöglichkeiten vollständig benutzen zu können, hatte er jedoch akzeptiert,
dass er als Wissenschaftsorganisator mit ihnen zusammenarbeiten musste. Er sprach
dabei sogar von „moralischem” Zwang. Der Pragmatismus und Formalismus, die seine
Zusammenarbeit kennzeichneten, stellte er dabei ziemlich oft als eine prinzipielle
Handlung dar oder als eine Äußerung von Pflichterfüllung oder Vernunft, sogar wenn
es sich um antijüdischen Maßnahmen handelte.
Dass sich gegen Ende der dreißiger Jahre das Netz der angewandten militärischen
Forschung immer enger um ihn zusammenzog, hat Debye sicher gewusst. Er legte
manchmal sogar Lippenbekenntnisse ab. Es war die Periode, in der sich Debye
immer mehr auf seine eigenen Tätigkeiten im Laboratorium konzentrierte. 1938
sagte er dann auch in einem vertraulichen Gespräch in Berlin, noch wenigstens
zwei Jahre forschen zu wollen. Es gibt jedoch keine Hinweise, dass er seinerzeit den
Wert seiner eigenen Forschung in militärischen Bezeichnungen definiert hat. Von
Opposition kann in Bezug auf Debye nicht die Rede sein. Es gab jedoch Momente
des Widerstands, die man auf vielerlei Weise interpretieren kann. Sie hingen mit
einem von Debye entwickelten Überlebensmechanismus der Mehrdeutigkeit
zusammen und wurden primär eingegeben durch die Aufrechterhaltung der Belange
seines deutschen wissenschaftlichen Netzwerkes; letztendlich sicherte er damit aber
auch seine eigene Position. Sowohl seine Unterstützung im Streit gegen die Deutsche
Physik, wie seine Hilfe für die zur Emigration gezwungenen jüdischen Kollegen wie
Sack und Meitner sind aus dieser Sicht mit zu erklären. Als Wissenschaftler machte
Debye keinen Unterschied zwischen Juden und Nichtjuden, als Wissenschaftsorganisator akzeptierte er gleichzeitig ohne öffentlichen Protest die Trennung von
176
jüdischen und nichtjüdischen Lebenswelten. Von ihm als Privatperson sind einige
antisemitische Äußerungen bekannt; sie stammen jedoch von vor 1933 und es gibt
kaum einen Grund zur Annahme, dass diese Äußerungen des Antisemitismus die
„alltägliche” Variante überschritten.
Blickt man aus der Gegenwart zurück auf Debyes Karriere im Dritten Reich,
scheint der von ihm im Dezember 1938 verschickte Brief, in dem die jüdischen
Mitglieder der Deutschen Physikalischen Gesellschaft aufgerufen wurden, aus
dem Berufsverband zu treten, ein entscheidender Wendepunkt zu sein, auch wenn
es nur war, weil Debye damit seinen quasi diplomatischen Status unterminierte,
indem er Verbundenheit mit der deutschen Innenpolitik zeigte. Der Brief, den
Debye verschickte, weil er sich dazu gezwungen sah, bedeutete für ihn jedoch
nichts mehr als die Bestätigung einer bestehenden Situation, die bereits 1933 von
der deutschen akademischen Gemeinschaft als Kollektiv akzeptiert worden war.
Von direktem Zwang von höherer Stelle war beim Verschicken des Briefes nicht
die Rede; wohl aber wurde innerhalb der Deutschen Physikalischen Gesellschaft
Druck auf Debye ausgeübt und das Reichserziehungsministerium hatte erkennen
lassen, dass Eigeninitiative erwünscht war. Der echte Wendepunkt kam für Debye
– nach dem Ausbruch des Krieges – am 16. September 1939, als ihm vom Generalsekretär der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft, Telschow, mitgeteilt wurde, dass er
seine Tätigkeiten als Direktor des Berliner Kaiser-Wilhelm-Instituts für Physik nur
unter der Leitung des Heereswaffenamts weiterführen könne. Außerdem wurde
daran die Bedingung geknüpft, dass er die deutsche Staatsbürgerschaft annehmen
müsse. In späteren Wiedergaben des Gesprächs hat Debye immer betont, dass das
Aufgeben seiner niederländischen Identität für ihn indiskutabel gewesen sei.
Dass diese Einbürgerung auch bedeutet hätte, seine Forschungsagenda nicht mehr
selbständig bestimmen zu können, erwähnte er dabei nicht. Nachdem er sich endgültig in den Vereinigten Staaten niedergelassen hatte, war es für Debye unmöglich
geworden zu erkennen, dass er im Dritten Reich lange auf der Basis von wissenschaftlichen Idealen, in denen der individuellen Autonomie ein kollektives Interesse
beigemessen wurde, tätig gewesen war.
Eine nähere Betrachtung von Debyes Handeln in der Zeit von 1933-1945 zeigt, dass
dieses in der positivistischen Wissenschaftsauffassung des neunzehnten Jahrhunderts
wurzelte, wo physikalische Untersuchungen Segnungen für die Menschheit bedeuteten. Heutzutage ist es leicht festzustellen, dass dieses Fortschrittsideal zu Zeiten
des Dritten Reichs von der politisch-sozialen Praxis eingeholt worden war. Die
wissenschaftliche Betätigung hatte nicht mehr hauptsächlich einen ethischen Wert,
sondern wurde auch auf ihre politisch-soziale Bedeutung hin beurteilt. Sollte sie
doch praktisch einsetzbar und außerdem eine Äußerung der germanisch-deutschen
Volksart sein; für jüdische Wissenschaftler war darin kein Platz mehr vorhanden.
Aber vor diesem Hintergrund ist es auch wichtig zu konstatieren, dass die Nazi177
Wissenschaft nicht ausschließlich eine Pseudowissenschaft war. Trotz der erzwungenen Emigration von jüdischen Wissenschaftlern und trotz des Einflusses von
politischen Karrieremachern auf die Wissenschaft wurden auf militärisch-technologischem Gebiet und im Kontext der Autarkiepolitik bahnbrechende Forschungen
angestellt. Aus dem zur Verfügung stehenden Quellenmaterial geht hervor, dass
Debye in den ersten Jahren des Dritten Reiches die Kontinuität der in Deutschland
verankerten internationalen Wissenschaft für wichtiger hielt als das Aussprechen
von prinzipieller Solidarität mit seinen jüdischen Kollegen, die mit einer juristisch
sanktionierten gesellschaftlichen Ausgrenzung konfrontiert wurden.
Nach seiner Ankunft in den Vereinigten Staaten erhielt Debye als Folge eines
negativ ausgefallenen FBI-Screenings nur als consultant Zugang zu Forschungen,
die sich auf „national defence work“ bezogen. Im Sommer 1940 hatte das FBI
Untersuchungen über ihn angestellt und in diesem Rahmen eine große Anzahl
Physiker, darunter auch deutsch-jüdische Emigranten, vernommen. Es stellte sich
heraus, dass Debye und seine Laufbahn sehr unterschiedlich eingeschätzt wurden.
Wo manche ausschließlich seine Integrität betonten, waren andere ambivalent:
Debye sei ein Opportunist gewesen und habe einen Mangel an “moral stamina“
gezeigt. Außerdem habe Debye, einmal in den Vereinigten Staaten angekommen,
kaum irgendwelche Äußerungen von Formen der Opposition von sich gegeben.
Letztendlich gab die Anwesenheit von Familie in Deutschland den Ausschlag: Es
bestand die Gefahr, dass man auf sie Druck ausüben würde. Nach 1945 gingen die
Meinungen über Debye ebenfalls auseinander, jetzt vor allem in verschiedenen
nationalen Kontexten. Wo in den Niederlanden, im Anschluss an die Verwirrung
über seine Loyalitäten, die 1941 von London aus den Anlass zu einer Untersuchung
des Zentralen Nachrichtendienstes bildete, in den sechziger Jahren die erste
vorsichtige öffentliche Kritik geäußert wurde, unterblieb etwas Vergleichbares in
Deutschland. Ohne allzu tief in der Vergangenheit zu graben, versuchten deutsche
Physiker, Debye wieder zu einem der ihren zu machen. In den Vereinigten Staaten
wurde Debye hauptsächlich als ein “great scientist” gefeiert, während man sich
über seine Abreise aus Deutschland hauptsächlich in Begriffen wie Mut und
Rechtschaffenheit äußerte.
Auf der Grundlage dieses Gutachtens, das sich als Erstes auf eine Übersicht von
deutschen, amerikanischen und niederländischen Quellen beruft, kann man feststellen, dass man Debye nach 1939 mit Grund als Opportunist bezeichnet hat. Es hat sich
gezeigt, dass er in jeder Situation eine Hintertür offen gelassen hatte. Im Dritten Reich
tat er das über seine niederländische Staatsbürgerschaft und in den Vereinigten
Staaten versuchte er über das Auswärtige Amt, im Geheimen die Kontakte zu
Nazi-Deutschland aufrecht zu erhalten, was auch durch Loyalität zu seiner in Berlin
verbliebenen Tochter bedingt war. Aber Debye war mehr als nur ein Opportunist:
Im Lauf seiner Karriere verband er die Wissenschaftsausübung mit verschiedenen
Idealen wie dem Internationalismus, dem deutschen und niederländischen Natio-
178
nalismus und dem amerikanischen war effort. Dies führt zu der Frage, ob Debye
wirklich im Bann seiner Ideale war oder ob er sie hauptsächlich kalkulierend einsetzte. Ein Historiker kann darauf keine fundierte Antwort geben. Hier macht sich
der von Debye entwickelte Überlebensmechanismus der Mehrdeutigkeit abermals
bezahlt, der es ihm, zusammen mit seiner großen Überzeugungskraft, im Dritten
Reich lange ermöglicht hatte, seine Position aufrecht zu erhalten.
179
Archieven
Denemarken
Niels Bohr Archive, Niels Bohr Institute,
Kopenhagen
Nederland
Archief Museum Boerhaave, Leiden
Nederlands Instituut voor
Oorlogsdocumentatie, Amsterdam
Nationaal Archief, Den Haag
Regionaal Historisch Centrum Limburg,
Maastricht
Rijksarchief Noord-Holland, Haarlem
Instituut voor Beeld en Geluid, Hilversum
Duitsland
Archiv der Berlin-Brandenburgischen
Akademie der Wissenschaften, Berlin
Archiv Humboldt-Universität zu Berlin,
Berlijn
Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin
Bundesarchiv Berlin-Lichterfelde, Berlijn
Archiv der Deutschen Physikalischen
Gesellschaft, Berlin.
Deutsches Museum, München
Politisches Archiv, Auswärtiges Amt, Berlin
Universitätsarchiv Leipzig, Leipzig
Archiv der Zentralstelle, die
Bundesbeauftragte für die Stasi-Unterlagen,
Berlin
Verenigde Staten
American Institute of Physics, College Park,
Maryland
Columbia University, New York
Cornell University Archives, New York
Library of Congress, Washington D.C.
National Archives, Washington
Rockefeller Foundation Archives Center,
North Tarrytown, New York
Debye-familie-archief, New York
Groot-Brittanië
Churchill Archives Centre, Cambridge
Lincoln College Oxford, Oxford
The Royal Society, London
Zweden
Center for History of Science, Royal Swedish
Academy of Sciences, Stockholm
Uppsala University Library, Uppsala
Zwitserland
Zentralbibliothek Zürich, Zürich
180
Interviews
Prof. Nordulf Debye, Towson University, 12-1-2007
Norwig Debye-Saxinger, New York 15-1-2007
Dr. Peter P.R. Debye, Concord 20-1-2007
Dr. R. Eder-Debye, München, 2-5-2007
Mr. R. Siemens-Niël, Breda, 15-6-2007
Prof. dr. Frits Böttcher, Den Haag, 25-6-2007
Prof. dr. M.J. Spaarnaay, Eindhoven, 26-6-2007
Prof. dr. Hans Wijnberg, Midlaren, 10-10-2006
181
Literatuur
‘1-3-1938, Ansprache des
Präsidenten’, Jahrbuch 1938 der
deutschen Luftfahrtforschung
(München 1938).
‘Adviescommissie ingesteld over
naamgebruik Debye. Commissie
baseert advies op in najaar ver­
wacht NIOD rapport, Gezamen­
lijk persbericht Universiteit
Maastricht - Universiteit Utrecht,
15 mei 2007.
‘Die Atomfestung von Dahlem’,
Dresdner Neueste Nachrichten
2-12-1936.
‘Bij Prof. Debye thuis’, Limburger
Koerier 16-11-1936.
‘Blockade Retards Science - Most
Powerful Microscope Held Up
on Way Here From Reich’, The
New York Times 9-4-1940.
‘Chemist who defied Nazis
honored’, Sunday Times 16-9-1962.
‘Chemists Honor Debye’, Ithaca
Journal 2-4-1963.
‘Debye to Head Chemistry At
Cornell University’, The New
York Times 25-6-1940.
‘Debye’s the Name; Science Is His
Game’, New York Herald Tribune
26-4-1963.
‘Education’, Time, the Weekly News­magazine, June 23 (1952) 58-59.
‘Fallen from Grace’, Science
311-5765 (2006) 1239.
‘Festsitzung des Gauvereins Bayers
anläßlich des 70. Geburtstages
von Herrn A. Sommerfeld in
München am 4. Dezember 1938,
10 bis 13 und 17 bis 19 Uhr’,
Verhandlungen der Deutschen
Physikalischen Gesellschaft 20-1
(1939) 7-10.
‘Gets Rockefeller Grant’, Cornell
Alumni News 43-9 (1940) 125.
‘Groote belangstelling voor de
huldiging van Prof. Debije. Ook
in zijn vroegere H.B.S. een borstbeeld onthuld’, Het Vaderland,
10-11-1939.
‘Huldiging van Prof. Debije. Zijn
geboortestad eert den winnaar
van den Nobelprijs’, Limburger
Koerier, 24-3-1937.
‘Nachrichten’, Bunsenmagasin 9-3
(2007) 108-112.
‘Nederland’s Tien Grootste Figuren’,
Haagsche Post, 15-4-1939.
‘Nobel Winner in Chemistry Will
Be Chairman of Department’,
The New York Times, 22-6-1940.
‘Nobelpreisträger mit schmutzigen
Händen?’, Göttinger Zeitung
25-11-2006.
‘Opgeroepen beeld moeilijk ver­enig­baar met voorbeeldfunctie
UM’, Persbericht Universiteit
Maastricht 16-2-2006.
‘Peter Debye nog niet in de ban’,
Trouw, 23- 1-2006.
‘Peter Debye’, in: S.E. Atkins ed.,
Historical Encyclopedia of Atomic
Energy (Westport 2000) 108-109.
‘Petrus Josephus Wilhelmus Debye’,
in: B.M.H. Vlekke en H. Beets ed.,
Hollanders who helped build
America (New York 1943) 102.
‘Physikalische und chemische
Vorgänge bei der Verbrennung
im Motor’, Schriften der deutschen
Akademie der Luftfahrt­forschung
Heft 9 (Berlin 1939) 9.
‘Prof. Debije gehuldigd. Maastricht
brengt lof aan zijn grootsten
zoon van deze eerste helft van de
20ste eeuw’, Limburger Koerier,
25-3-1937.
‘Prof. Debije gehuldigd. Onthulling
van borstbeeld voor de gemeente
Maastricht, Het Vaderland,
9-11-1939.
‘Prof. Debije in zijn geboortestad
gehuldigd. Een straat in Maastricht
zal naar hem worden vernoemd’,
Het Vaderland, 26-3-1937.
‘Prof. Debye een half jaar naar
Amerika’, in: Het Vaderland, 7
november 1939.
‘Professor Debye over zijn werk’,
De Telegraaf, 13-11-1936.
‘The Rockefeller Foundation and
182
the Kaiser Wilhelm Institute’,
Science - New Series 84-2189
(1936) 526-527.
‘Rockefeller Gift Aids Reich Science.
$655,000 Given by Foundation
Was Pledged to Institute Before
Hitler Regime’, The New York
Times, 24-11-1936.
‘Tätigkeitsbericht der Kaiser
Wilhelm-Gesellschaft zur
Förderung der Wissenschaften
(Oktober 1935 bis Ende März
1937)’, Die Naturwissenschaften
25-24/25 (1937).
‘Tätigkeitsbericht der Kaiser
Wilhelm-Gesellschaft zur
Förderung der Wissenschaften
(April 1937 bis März 1938’, Die
Naturwissenschaften 26-21/22
(1938).
‘Tätigkeitsbericht der Kaiser
Wilhelm-Gesellschaft zur
Förderung der Wissenschaften
(April 1938 bis März 1939)’, Die
Naturwissenschaften 27-20/21
(1939).
‘Tätigkeitsbericht der Kaiser
Wilhelm-Gesellschaft zur
Förderung der Wissenschaften für
das geschäftsjahr 1939/40’, Die
Naturwissenschaften 28-49 (1940).
‘TH ehrte ihren “grössten Schüler”’,
Aachener Nachrichten, 30-6-1959.
‘Überreichung der Planck-Medaille
für Peter Debye durch Arnold
Sommereld’, Physikalische Blätter
6 (1950) 509-512.
‘De uitreiking der Lorentz-Medaille
aan Prof. Dr. P. Debije’, Chemisch
Weekblad (1935) 645-647.
‘Uitreiking van de Max PlanckMedaille aan den Prins de Broglie
in het Berlijnsche Harnackhaus’,
Het Vaderland, 27 april 1938.
‘Voreilige Konsequenzen’, Physik
Journal 5-5 (2006) 7-8.
‘Work on Rubber’ Cornell Alumni
News 46-12 (1943) 224.
Abruňa, H.D., Decision Cornell
University (Ithaca 2006);
Akten der Reichskanzlei. Regierung
Hitler 1933-1945. Die Regierung
Hitler Band IV: 1937 (München
2005).
Albrecht, H. en A. Hermann, ‘Die
Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft im
Dritten Reich’. in: R. Vierhaus en
B. vom Brocke, Forschung im
Spannungsfeld von Politik und
Gesellschaft : Geschichte und
Struktur der Kaiser-Wilhelm-/
Max-Planck- Gesellschaft. Aus
Anlass ihres 75jährigen Bestehens
(Stuttgart 1990) 356-406.
Albrecht‚ M.‚ ‘“Max Planck: Mein
Besuch bei Adolf Hitler“.
Anmerkungen zum Wert einer
historische Quelle’, in: M.
Albrecht ed., Naturwissenschaft
und Technik in der Geschichte. 25
Jahre Lehrstuhl für Geschichte der
Naturwissenschaft und Technik
am Historischen Institut der
Universität Stuttgart (Stuttgart
1993) 41-63.
Alders, J.C., ‘Debye. Ultrageluid,
dipoolmoleculen, de structuur
der vaste stof’, in: J.C. Alders,
Nederlandsche Baanbrekers der
Wetenschap’ (Amsterdam 1940)
75-82.
Allert, T., Der deutsche Gruß.
Geschichte einer unheilvollen Geste
(Frankfurt 2005).
Altschuler, G.C., ‘The convictions
of Peter Debye’, Daedalus. Journal
of the American Academy of arts
& Sciences Fall (2006) 96-103.
Ash, M.G., ‘Verordnete Umbrüche
– Konstruierte Kontinuitäten.
Zur Entnazifizierung von
Wissenschaftlern und Wissenschaften nach 1945’, Zeitschrift
für Geschichtswissenschaft 10
(1995) 903-923.
Badash, L., Kapitza, Rutherford, and
the Kremlin (New Haven 1985) 24.
Baker, W.O., ‘Peter Joseph Wilhelm
Debye’, in: W.O. Milligan ed.,
Proceedings of the Robert A.
Welch Foundation. Conferences
on Chemical Research XX.
American Chemistry Bicentennial
(Houston 1977) 154-199.
Batterson, ‘S., ‘The Vision, Insight,
and Influence of Oswald Veblen’,
Notices of the AMS 54-5 (2007)
606-618.
Baud, M., Militair geweld, burgerlijke
verantwoordelijkheid. Argentijnse
en Nederlandse perspectieven op
het militaire bewind in Argentinië
(Den Haag 2001).
Beckers, T. en C. Bremen, ‘Der
Naturwissenschaftler Peter Debye.
Eine Lebensskizze’, Zeitschrift des
Aacheners Geschichtsvereins
107/108 (2005/2006) 337-368.
Beckers, T., ‘Peter Debye – ein
Marco Polo der Wissenschaft’,
in: C. Bremen ed., Pie Debije –
Peter Debye 1884-1966 (St.
Augustin 2000) 31-81.
Beckers, T., ‘Peter Debye: the Master
of the Molecule’, in: C. Bremen
ed., Aachener Nobelpreisträger?
Physik im Spannungsfeld von
Wissenschaft und Gesellschaft
um 1900 (St. Augustin 2000)
105-127.
Bekenntnis der Professoren an den
deutschen Universitäten und
Hochschulen zu Adolf Hitler und
dem nationalsozialistischen Staat
(Dresden 1934).
Beljaars, Dr., ‘Atoom-energie. Had
Prof. Dr. P. Debye een aandeel in
de laatste onderzoekingen?’,
Gazet van Limburg 14-8-1945.
Bengelsdorf, I.S., ‘Debye a Legend
in Science’, Los Angeles Times
30-3-1967.
Benz, U., Arnold Sommerfeld. Lehrer
und Forscher an der Schwelle zum
Atomzeitalter (Stuttgart 1975).
Berkel, K. van, Academische illusies.
De Groningse universiteit in een
tijd van crisis, bezetting en herstel,
1930-1950 (Amsterdam 2005) .
Berkel, K. van, A. van Helden en
L. Palm ed., A History of Science
in the Netherlands (Leiden 1999).
Berkel, K. van, In het voetspoor van
183
Stevin. Geschiedenis van de
natuurwetenschap in Nederland
1580-1940 (Meppel 1985).
Berninger, E.H., ’Otto Hahn, Lise
Meitner und Fritz Straßmann.
In Berlin wird die Kernspaltung
entdeckt’, in: W. Treue en G.
Hildebrandt, Berlinische
Lebensbilder. Bd. 1 Naturwissenschaftler (Berlin 1987) 245-261.
Bernstein, J., Hitler’s Uranium Club.
The Secret Recordings at Farm
Hall (Woodbury 1996).
Bethe, H.A. en G. Hildebrandt, ‘Paul
Peter Ewald. 23 January 1888 –
22 August 1985’, Biographical
Memoirs of Fellows of the Royal
Society 34 (1988) 135-154.
Beyerchen, A.D., Scientists under
Hitler. Politics and the Physics
Community in the Third Reich
(New Haven 1977).
Beyler, R., M. Eckert en D. Hoffmann‚
’Die Planck-Medaille’, in:
D. Hoffmann en M. Walker ed.,
Physiker zwischen Autonomie
und Anpassung. Die Deutsche
Physikalische Gesellschaft im
Dritten Reich (Weinheim 2007)
217-237.
Beyler, R.H., ’Rahmenbedingungen
und Autoritäten der Physikergemeinschaft im Dritten Reich’, in:
D. Hoffmann en M. Walker ed.,
Physiker zwischen Autonomie
und Anpassung. Die Deutsche
Physikalische Gesellschaft im
Dritten Reich (Weinheim 2007)
59-90.
Bloch, F., ‘Reminiscences of
Heisenberg and the early days of
quantum mechanics’, Physics
Today 12 (1976) 23-27.
Blom, J.C.H., R.G. Fuks-Mansfeld,
I. Schöffer ed., Geschiedenis van
de Joden in Nederland
(Amsterdam 1995).
Bradley, J., ‘The Man from Maastricht. A Report by Holland’s
Nobel Prize Scientist on “The
battle of the Laboratories”’,
Knickerbocker Weekly 2-42 (1942)
12-16.
Brinkman, H., ‘Coster, Dirk (18891950)’, in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag
1989) 114-116.
Budrass, L., ‘Zwischen Unternehmen
und Luftwaffe. Die Luftfahrtforschung im “Dritten Reich”’, in:
H. Maier ed., Rüstungsforschung
im Nationalsozialismus.
Organisation, Mobilisierung und
Entgrenzung der Technikwissenschaften (Göttingen 2002) 142-182.
Casimir, H.B.G., ‘Kramers, Hendrik
Anthony (1894-1952)’, in:
Biografisch Woordenboek van
Nederland 1 (Den Haag 1979)
322-323
Casimir, H.B.G., Het toeval van de
werkelijkheid. Een halve eeuw
natuurkunde (Amsterdam 1983.
Casimir, H.B.G. en G.P. Ittmann,
‘Het Van der Waals congres op
25 en 26 Nov. 1937 te Amsterdam’, Nederlandsch Tijdschrift
voor Natuurkunde 5 (1938) 18-25
Cassidy, D.C., Uncertainty. The life
and science of Werner Heisenberg
(New York 1992).
Corson, D.R., E.E. Salpeter en
S.H. Bauer, ‘Peter J.W. Debye:
An Interview’, Science 145-3632
(1964) 554-559.
Courtens, E., ‘A life for Science’, in:
J.A. Gonzalo en C. Aragó Lópes
ed., Great Solid State Physicists of
the 20th Century (New Jersey
2003) 131-147.
Crawford, E., ‘German scientists
and Hitler’s vendetta against the
Nobel Prize’, HSPS 31-1 (2000)
37-53.
Crawford, E., R. Lewin Sime en M.
Walker, ‘A Nobel Tale of Postwar
Injustice’, Physics Today 9 (1997)
26-32.
Curtis, R.W., ’The Max Planck
Institutes’, International Science
and Technology 7 (1963) 42-47.
Davies, M., ‘Peter Joseph Wilhelm
Debye (1884-1966), in: J.A.
Gonzalo en C. Aragó Lópes ed.,
Great Solid State Physicists of the
20th Century (New Jersey 2003)
148-221.
Davies, M., ‘Peter Joseph Wilhelm
Debye: 1884-1966’, Biographical
Memoirs of Fellows of The Royal
Society 16 (1970) 175-232.
Debye, N., ‘Brief van kleinzoon
Debye’, Natuurwetenschap &
Techiek 4 (2006)
Debye, P., ‘Antrittsrede’, in:
Sitzungsberichte der Preussischen
Akademie der Wissenschaften.
Physikalisch-mathematische
Klasse (1937) CXIII-CXIV.
Debye, P., ‘Bemerkung zu dem
vorstehenden Artikel von E.
Gehrcke: “‘Wie die Energieverteilung der schwarzen Strahlung in
wirklichkeit gefunden wurde”’,
Physikalische Zeitschrift 37-9
(1936) 440.
Debye, P. en H. Sack, Constantes
diélectriques, moments
électriques = Dielectric constants,
dipole moments (Paris 1937).
Debye, P., ’Ernest-SolvayForschungsstelle. Bearbeitung
des Tieftemperaturgebietes’,
Jahrbuch der Preußischen
Akademie der Wissenschaften
1940 (Berlin 1941) 77.
Debye, P., ‘Fragen der neuzeitlichen
Physik’, Nationalsozialismus und
Wissenschaft. Gekürzte Wiedergabe der auf der Hochschultagung
des NSD-Dozentenbundes Gau
Berlin vom 18. bis 20. Februar 1937
gehaltenen Ansprachen und
Vorträge (Berlin 1937) 67-69.
Debye, P., ‘Hans Falkenhagen zum
70. Geburtstag am 13. mai 1965’,
Zeitschrift für physikalische
Chemie 228 (1965) 289-291.
Debye, P., ‘Johannes Diderik van
der Waals’, Nederlandsch
Tijdschrift voor Natuurkunde 4
(1937) 257-267.
Debye, P., ‘Das Kaiser Wilhelm-
184
Institut für Physik’, Die Naturwissenschaften 25-17 (1937) 257-260.
Debye, P., Kernphysik (Leipzig 1935).
Debye, P., ’Paul Scherrer und die
Streuung von Röntgenstrahlen’,
in: H. Frauenfelder, O. Huber en
P. Stähelin ed., Beiträge zur
Entwicklung der Physik. Festgabe
zum 70. Geburtstag von Professor
Paul Scherrer 3. Februar 1960
(Basel 1960) 9-13.
Debye, P., ‘Physik’, in: M. Hartmann
ed., 25 Jahre Kaiser WilhelmGesellschaft zur Förderung der
Wissenschaften (Berlin 1936)
46-56.
Debye, P., Polare Molekeln (Leipzig
1929).
Debye, P., ‘Preface’, in: A.J. Barnouw
en B. Landheer ed., The
contribution of Holland to the
Sciences (New York 1943) V-VI.
Debye, P., Red., Probleme der
modernen Physik: Arnold
Sommerfeld zum 60. Geburtstage
gewidmet von seinen Schuelern
(Leipzig 1928).
Debye, P. en F. Simon, Réunion
Internationale de Physique,
Chimie, Biologie : congrès du
Palais de la Découverte, Paris,
octobre 1937. Tome 1. Physique
générale (Paris 1938).
Debye, P., ‘Die Struktur der Metalle’,
in: Vorträge und Aussprachebeiträge erstattet in der 4. Wissenchaftssitzung der ordentlichen Mitglieder
am 16. dezember 1938. Schriften
der deutschen Akademie der Luft­
fahrtforschung Heft 4 (z.p., z.j.).
Debye, P., Die Temperaturen in der
Nähe des absoluten Nullpunktes
(Paris 1937).
Debye, P., Über die tiefsten heute
erreichbaren Temperaturen.
Vortrag gehalten in der 6. Wissenschaftssitzung der ordentlichen
Mitglieder am 18. Februar 1938.
Schriften der Deutschen
Akademie der Luft­fahrt­forschung,
Heft 3 (z.p., z.j.).
Debye, P., ‘Der Wahrscheinlichkeitsbegriff in der Theorie der
Strahlung’, Annalen der Physik 33
(1910) 1427-1434.
Deichmann, U., ’“Dem Duce, dem
Tenno und unserem Führer ein
dreifaches Sieg Heil“. Die
Deutsche Chemische Gesellschaft
und der Verein Deutscher
Chemiker in der NS-Zeit’, in:
D. Hoffmann en M. Walker ed.,
Physiker zwischen Autonomie
und Anpassung. Die Deutsche
Physikalische Gesellschaft im
Dritten Reich (Weinheim 2007)
459-498.
Deichmann, U., ‘The Expulsion of
Jewish Chemists and Biochemists
from Academia in Nazi Germany’,
Perspectives on Science 7:1 (1999)
1-86.
Deichmann, U., ‘Kriegsbezogene
biologische, biochemische und
chemische Forschung an den
Kaiser Wilhelm-Instituten für
Züchtforschung, für Physikalische Chemie und Elektrochemie
und für Medizinische Forschung’,
in: D. Kaufmann ed., Die Geschichte
der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft
im Nationalsozialismus. Bestandsaufnahme und Perspektiven der
Forschung Band 1 (Göttingen
2000) 231-257, aldaar 245-257.
Dodd, W.E. en M. Dodd ed.,
Ambassador Dodd’s Diary 19331938 (London 1945).
Doel, R.E.l, D. Hoffmann en
N. Krementsov, ‘National States
and International Science. A
Comparative History of
International Science Congresses
in Hitler’s Germany, Stalins Russia,
and Cold War United States, in:
C. Sachse en M. Walker ed.,
Politics and Science in Wartime:
Comparative International
Perspectives on the Kaiser Wilhelm
Institute, Osiris 20 (2005) 49-76.
Dongen, J. van, ‘Einstein en Neder­land. De rol van de omstreden
Nobelprijswinnaar Peter Debye
verdient meer’, De Academische
Boekengids 57 (2006).
Dongen, J. van, ‘Reactionaries and
Einstein’s fame: “German
Scientist for the preservation of
Pure Science”, Relativity, and the
Bad Nauheim Meeting’. Physics
in perspective 9 (2007) 212-230.
Dorsman, L.J. en P.J. Knegtmans,
Stille wijkplaatsen? Politiek aan
de Nederlandse universiteiten
sedert 1876 (Hilversum 2006).
Dresden, M., H.A. Kramers. Between
Tradition and Revolution (New
York 1987).
Eckert, M. en K. Märker ed., Arnold
Sommerfeld. Wissenschaftlicher
Briefwechsel. Band 2: 1919-1951
(Berlin 2004).
Eckert, M. en K. Märker ed., Arnold
Sommerfeld. Wissenschaftlicher
Briefwechsel. Band 1: 1892-1918
(Berlin 2000).
Eckert, M., Die Deutsche Physikalische Gesellschaft und die
“Deutsche Physik“’, in:
D. Hoffmann en M. Walker ed.,
Physiker zwischen Autonomie
und Anpassung. Die Deutsche
Physikalische Gesellschaft im
Dritten Reich (Weinheim 2007)
139-172.
Eckert, M. [et al.] ed., Geheimrat
Sommerfeld – Theoretischer
Physiker. Eine Dokumentation aus
seinem Nachlass (München 1984).
Eckert, M., ‘Mathematics,
Experiments, and Theoretical
Physics: The Early Days of the
Sommerfeld School’, Physics in
Perspective I-3 (1999) 238-252.
Eckert, M., ‘Theoretical Physicists
at War: Sommerfeld Students in
Germany and as Emigrants’, in:
P. Forman en J.M. Sánches-Ron
ed., National Military Establishments and the Advancement of
Science and Technology. Studies
in the 20th Century History
(Dordrecht 1996) 69-86.
185
Eickhoff, M., ‘German archaeology
and National Socialism. Some
historiographical remarks’,
Archaeological Dialogues 12-1
(2005) 73-90.
Epstein, Paul, Interview by Alice
Epstein. Pasadena, California.
Beginning November 22, 1965.
Oral History Project, California
Institute of Technology Archives.
http://resolver.caltech.edu/
CaltechOH:OH_Epstein_P
[november 2006] .
Erichsen, R., ‘Emigrantenhilfe von
Emigranten – Die Notgemeinschaft Deutscher Wissenschaftler
im Ausland’, in: Koch, Joachim H.
(ed.), Exil: Forschung, Erkenntnisse,
Ergebnisse (Frankfurt 1981) 51-69.
Ewald, P.P., ‘Erinnerungen an die
Anfänge des Münchener
Physikalischen Kolloquiums,
Physikalische Blätter 24 (1968)
538-542, aldaar 541.
Ewald, P.P., ‘Peter Debye, 1884-1966’,
Acta Crystallographica 22-6
(1967) 947-949.
Falkenhagen, H., ’In Memoriam
Peter J.W. Debye’, Physikalische
Blätter (1966) 578.
Fischer, W., R. Hohlfeld en
P. Nötzoldt, ’Die Berliner
Akademie in Republik und
Diktatur’, in: W. Fischer,
R. Hohlfeld en P. Nötzoldt ed.,
Die Preußische Akademie der
Wissenschaften zu Berlin, 1914-1945.
Interdisziplinäre Arbeitsgruppe
Berliner Akademiegeschichte im
19. und 20. Jahrhundert (Berlin
2000) 517-566.
Forman, P., ‘Die Naturforscherversammlung in Nauheim im
September 1920. Eine Einführung
in das Wissenschaftsleben der
Weimarer Republik’, in:
D. Hoffmann en M. Walker ed.,
Physiker zwischen Autonomie
und Anpassung ( Weinheim
2007) 29-58.
Frank, T., ‘Ever Ready to Go: The
Multiple Exiles of Leo Szilard’,
Physics in perspective 7 (2005)
204-252.
Franke, M., ‘Zu den Bemühungen
Leipziger Physiker um eine
Profilierung der physikalischen
Institute der Universität Leipzig
im zweiten Viertel des 20.
Jahr­hunderts’, Schriftenreihe fur
Geschichte der Naturwissenschaften, Technik und Medizin 19 (1982)
68-76.
Frei, N., ‘”Volksgemeinschaft”.
Erfahrungsgeschichte und
Lebenswirklichkeit der Hitler-Zeit’,
1945 und wir. Das Dritte Reich im
Bewusstsein der Deutschen
(München 2005) 107-128, aldaar
112-116.
Friedman, R.M., The politics of
Excellence. Behind the Nobel Prize
in Science (New York 2001).
Frijhoff, W., ‘Biografie en weten-­
schapsgeschiedenis. Kansen en
grenzen van een alliantie’, Tijd­schrift voor Sociale Geschiedenis
29-2 (2003) 225-244.
Fuoss, R.M., ‘Peter J.W. Debye.
A Biography’, in: The collected
Papers of Peter J.W. Debye (New
York 1954) XI-XIV.
Gausemeier, B., Natürliche Ordnungen und politische Allianzen.
Biologische und biochemische
Forschung an Kaiser-WilhelmInstituten 1933-1945 (Göttingen
2005).
Gehrcke, E., ‘Wie die Energieverteilung der schwarzen Strahlung in
Wirklichkeit gefunden wurde’,
Physikalische Zeitschrift 37-9
(1936) 439-440.
Georgiadou, M., Constantin
Carathéodory. Mathematics and
Politics in Turbulent Times (Berlin
2004).
Gerwin, R., ‘75 Jahre Max-PlanckGesellschaft. Ein Kapitel deutscher
Forschungsgeschichte’, Naturwissenschaftliche Rundschau
Sonderdruck 39-1 (1986).
Ginkel, G. van en C. Bremen,
‘Die Kontroverse um “Aachens
berühmtesten Schüler”: Peter
Debye’, Zeitschrift des Aachener
Geschichtsverein 109 (2007) [te
verschijnen in november 2007]
Ginkel, G. van, Prof. Peter J.W.
Debye (1884-1966) in 1935-1945.
Brilliant scientist, gifted teacher.
An investigation of historical
sources (z.p., 2006).
Glum, F., Zwischen Wissenschaft
Wirtschaft und Politik. Erlebtes
und Erdachtes in Vier Reichen
(Bonn 1964).
Goudsmit, S., Alsos: the failure in
German science (London 1947).
Graaff, B. de, Op de klippen of door
de vaargeul. De omgang van de
historicus met (genocidiaal)
slachtofferschap (Amsterdam
2006).
Grüttner, M., ‘Wissenschaft’, in:
W. Benz, H. Graml en H. Weiss
ed., Enzyklopädie des Nationalsozialismus (Stuttgart 1997) 135-152.
Grunden, W.E. [et al.], ‘Laying the
Foundation for Wartime research:
A Comparative Overview of
Science Mobilisation in National
Socialist Germany, Japan and the
Soviet Union’, in: C. Sachse en
M. Walker ed., Politics and Science
in Wartime: Comparative
International Perspectives on the
Kaiser Wilhelm Institute, Osiris 20
(2005) 79-130.
Haan, I. de, Na de Ondergang. De
herinnering aan de Jodenvervolging
in Nederland 1945-1995 (Amsterdam 1997).
Hammerstein, N., Die Deutsche
Forschungsgemeinschaft in der
Weimarer Republik und im Dritten
Reich. Wissenschaftspolitik in
Republik und Diktatur (München
1999).
Handel, J. van den, ‘Haas, Wander
Johannes de (1878-1960)’, in: Biografisch Woordenboek van Neder­­land 1 (Den Haag 1979) 222-224.
186
Hartkopf, W., Die Berliner Akademie
der Wissenschaften. Ihre Mitglieder
und Preisträger 1700-1990 (Berlin
1992).
Hartshorne, E.Y., German
Universities and National Socialism
(Londen 1937).
Haux, E.H., ‘Atom-Struktur im
Röntgenbild’, Der Tagesspiegel
24-3-1959.
Haux, E.H., ‘Auf der Spur des
Atoms’, Kölnische Rundschau
22-3-1964.
Haux, E.H., ‘Ein großer Gelehrter’,
Deutsche Zeitung 24-3-1964.
Haux, E.H., ‘Von der Gestapo
vertrieben’, Hannoverische Presse
24-3-1964.
Heiber, H., Walter Frank und sein
Reichsinstitut für die Geschichte
des neuen Deutschlands
(Stuttgart 1966).
Heilbron, J.L., The Dilemmas of an
Upright Man. Max Planck and
the Fortunes of German Science
(Cambridge 2000).
Heilbron, J.L., The Dilemmas of an
Upright Man. Max Planck as
Spokesman for German Science
(Berkeley 1986).
Heisenberg, W., ‘Über die Arbeiten
zur technischen Ausnützung der
Atomenergie in Deutschland’,
Die Naturwissenschaften 11 (1946)
325-329.
Henning, E. en M. Kazemi, ‘Zur
Entwicklung Dahlems im 20.
Jahrhundert’, in: E. Henning,
Dahlem – Domäne der Wissenschaft – Veröffentlichungen aus
dem Archiv zur Geschichte der
Max-Planck-Gesellschaft 16
(Berlin 2002).
Henning, E., ‘Das Harnack-Haus in
Berlin-Dahlem (1929-1995)’, in:
E. Henning, Dahlem - Domäne der
Wissenschaft – Veröffentlichungen
aus dem Archiv zur Geschichte
der Max-Planck-Gesellschaft 16
(Berlin 2002) 50-68.
Henning, E., ’Max Planck – ein
“armer Wirrkopf“ als Kollaborateur der Nazis?’, Beiträge zur
Wissenschaftsgeschichte Dahlems.
Veröffentlichungen aus dem Archiv
zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft 13 (Berlin 2004)
69-93.
Hentschel, K., ed., Physics and
National Socialism. An Anthology
of Primary Sources (Basel 1996).
Hentschel, K., ‘Misstrauen,
Verbitterung und Sentimentalität.
Zur Mentalität deutscher Physiker
in den ersten Nachkriegsjahren’,
in: D. Hoffmann en M. Walker
ed., Physiker zwischen Autonomie
und Anpassung. Die Deutsche
Physikalische Gesellschaft im
Dritten Reich (Weinheim 2007)
301-358.
Hentschel, K., The Mental Aftermath.
The Mentality of German
Physicists 1945-1949 (Oxford 2007).
Hentschel, K., Vergleich der
Mitgliederlisten der DPG 1938-1939,
http://www.cx.unibe.ch/~khent
sch/dpg38-39.html (geraadpleegd
op 22-8-2007).
Herbert, U., ‘Wer waren die
Nationalsozialisten? Typologien
des politischen Verhaltens der
NS-Staat’, in: G. Hirschfeld en
T. Jersak ed., Karrieren im
Nationalsozialismus. Funktionseliten zwischen Mitwirkung und
Distanz (Frankfurt 2004) 17-42.
Hermann, A., ‘Die Deutsche
Physikalische Gesellschaft 18991945’, Physikalische Blätter. Fest
schrift zum 150jährigen Jubiläum
der Deutschen Physikalischen
Gesellschaft 51-1 (1995) 61-105,
aldaar 93.
Hermann, A., Die Jahrhundertwissenschaft. Werner Heisenberg und
die Physik seiner Zeit (Stuttgart
1977).
Hildebrand, K., Das Dritte Reich
(Oldenburg 2003).
Hildebrandt, G., ‘Max von Laue, der
“Ritter ohne Furcht und Tadel”,
in: W. Treue en G. Hildebrandt,
Berlinische Lebensbilder Bd. 1
Naturwissenschaftler Berlin 1987)
223-244.
Hoch, P.K., ‘The Reception of Central
European Refugee Physicists of
the 1930s: USSR. UK, US’, Annals of
Science 40 (1983) 217-246.
Hoffmann, D. en M. Walker ed.,
Physiker zwischen Autonomie
und Anpassung. Die Deutsche
Physikalische Gesellschaft im
Dritten Reich ( Weinheim 2007).
Hoffmann, D. en M. Walker, ‘The
German Physical Society Under
National Socialism’, Physics Today
57-12 (2004) 52-59.
Hoffmann, D. en R. Stutz,
‘Grenzgänger der Wissenschaft.
Abraham Esau als Industriephysiker, Universitätsrektor und
Forschungsmanager’, in: U.
Hoßfeld e.a. ed., “Kämpferische
Wissenschaft”. Studien zur Universität Jena im Nationalsozialismus
(Köln 2003) 136-179.
Hoffmann, D., ‘Between Autonomy and Accomodation: The
German Physical Society during
the Third Reich’, Physics in
Perspective 7 (2005) 293-329,
aldaar 293.
Hoffmann, D., ‘Carl Friedrich von
Weizsäcker (1912-2007). Ein
Leben für Physik, Philosophie
und Politik’, Physik Journal 6-7
(2007) 53-56.
Hoffmann, D., ‘Das Verhältnis der
Akademie zu Republik und
Diktatur. Max Planck als sekretär’,
in: W. Fischer, R, Hohlfeld en
P. Nötzoldt ed., Die Preussische
Akademie der Wissenschaften zu
Berlin 1914-1945. Forschungsberichte Interdisziplinäre Arbeitsgruppe Berliner Akademiegeschichte im 19. und 20. Jahrhundert
(Berlin 2000) 53-85.
Hoffmann, D., ’Peter Debye. Zum
100. Geburtstag des Wissenschaftlers’, Feingerätetechnik
187
33-11 (1984) 510-511.
Hoffmann, D., ‘Peter Debye
(1884-1966) – Ein typischer
Wissenschaftler in untypischer
Zeit’, Gewina 29 (2006) 141-168.
Hoffmann, D., Peter Debye
(1884-1966). Ein Dossier. Preprint
314 - Max-Planck-Institut für
Wissenschaftsgeschichte (Berlin
2006).
Hoffmann, D., Zwischen Autonomie und anpassung: Die Deutsche
Physikalische Gesellschaft im
Dritten Reich Preprint 192 - MaxPlanck-Institut für Wissenschaftsgeschichte (Berlin 2001).
Huijnen, P. en A.J. Kox, ‘Paul
Ehrenfest’s Rough Road to
Leiden: A Physicist’s Search for a
Position, 1904-1912’, Physics in
perspective 9 (2007) 186-211.
Hund, F., ‘Peter Debye 24. März 1884
– 2. November 1966’, Die Naturwissenschaften 54-2 (1967) 3a.
Jaenicke, W., 100 Jahre BunsenGesellschaft 1894-1994 (Darmstadt
1994).
Joffe, A.F., Begegnungen mit
Physikern (Leipzig 1967).
Josephson, P.R., Physics and Politics
in Revolutionary Russia (Berkeley
1991).
Kant, H., ‘Albert Einstein, Max von
Laue, Peter Debye und das KaiserWilhelm-Institut für Physik in
Berlin’, in: B. vom Brocke en H.
Laitko ed., Die Kaiser-Wilhelm-/
Max-Planck-Gesellschaft und ihre
Institute. Studien zu ihrer
Geschichte: Das Harnack-Prinzip
(Berlin 1996) 227-244.
Kant, H., ‘Friedrich von Weizsäcker
als Physiker in Berlin (1936-1942),
in: P. Ackermann [et al.] ed.,
Erfahrung des Denkens:
Wahrnehmung des Ganzen: Carl
Friedrich von Weizsäcker als
Physiker und Philosoph (Berlin
1989) 202-210.
Kant, H., ‘Peter Debye und das
Kaiser-Wilhelm-Institut für
Physik in Berlin’, in: H. Albrecht
ed., Naturwissenschaft und
Technik in der Geschichte. 25
Jahre Lehrstuhl für Geschichte der
Naturwissenschaft und Technik
am Historischen Institut der
Universität Stuttgart (Stuttgart
1993) 161-177.
Kant, H., ’Peter Debye und die
Deutsche Physikalische
Gesellschaft’, in: D. Hoffmann,
F. Bevilacqua en R.H. Stuewer ed.,
The Emergence of Modern Physics.
Proceedings of a Conference
Commemorating a Century of
Physics Berlin 22-24 March 1995
(Pavia 1996) 505-520.
Kant, H., ‘Werner Heisenberg and
the German Uranium Project’,
Pre-Print 203. Max-Planck-Institut
für die Wissenschaftgeschichte
(Berlin 2002).
Karachalios, A., ‘Giovanni Battista
Bonino and the Making of
Quantum Chemistry in Italy in
the 1930s’, in C. Reinhardt ed.,
Chemical Sciences in the 20th
Century. Bridging Boundaries
(Weinheim 2001) 75-104.
Kater, M.H., Das ‘Ahnenerbe’ der
SS, 1935-1945. ein Beitrag zur
Kultur­politik des Dritten Reiches
(Stuttgart 1974).
Kaufmann, D., ‘Einleitung’, in:
D. Kaufmann ed., Die Geschichte
der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft
im Nationalsozialismus.
Bestandsaufnahme und
Perspektiven der Forschung. Band
I (Göttingen 2000) 9-17.
Kaufmann, D., ed., Die Geschichte
der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft
im Nationalsozialismus. Bestandsaufnahme und Perspektiven der
Forschung (Göttingen 2000).
Kershaw, I., Hitler. 1889 – 1936:
Hubris (London 1998).
Kershaw, I., The Nazi dictatorship.
Problems and perspectives of
interpretation (London 2000).
Kirsten, C. en H.G. Körber, Physiker
über Physiker. Wahlvorschläge zur
Aufnahme von Physikern in die
Berliner Akademie, 1870 bis 1929,
von Hermann von Helmholtz bis
Erwin Schrödinger (Berlin 1975).
Klein, M.J., Paul Ehrenfest: The
making of a theoretical physicist
Vol. I (Amsterdam 1970)
Kleinert, A., ‘Lenard, Stark und die
Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft‘,
Physikalische Blätter 36-2 (1980)
35-38.
Klinkenberg, P.F.A., ‘Zeeman,
Pieter (1865-1943)’, in: Biografisch
Woordenboek van Nederland 1
(Den Haag 1979) 672-674.
Kohl, U., Die Präsidenten der
Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft im
Nationalsozialismus. Max Planck,
Carl Bosch und Albert Vögler
zwischen Wissenschaft und
Macht (Stuttgart 2002).
Krafft, F., ‘Lise Meitner’- ein
deutsches Frauenschicksal’, in:
M. Hassler en J. Wertheimer ed.,
Exodus aus Nazideutschland und
die Folgen (Tübingen 1997) 32-58.
Kragh, H., Dirac. A scientific
Biography (Cambridge 1990).
Kramers, H.A., ‘Prof. Dr. P.J.W.
Debye’, in: T.P. Sevensma ed.,
Nederlandsche helden der
Wetenschap. Levensschetsen van
negen Nobelprijswinnaars.
Hoogtepunten van Wetenschappelijken arbeid in Nederland
(Amsterdam 1946).
Krause, K., Alma Mater Lipsiensis.
Geschichte der Universität Leipzig
von 1409 bis zur Gegenwart
(Leipzig 2003).
Kubbinga, H., De molecularisering
van het wereldbeeld Deel II
(Hilversum 2005).
Lademacher, H., ‘Eine “Deutschniederländische Symphonie?’.
Funktion und Grenzen zwischenstaatlicher Organisationen in
den deutsch-niederländischen
Beziehungen von der Weimarer
Republik bis zum Ausbruch des
188
zweiten Weltkriegs’, in: B. Dietz,
H. Helmut en U. Tiedau ed., Griff
nach dem Westen. Die ‘Westforschung’ der völkisch-nationalen
Wissenschaften zum nordwesteuropäischen Raum (1919–1960).
Studien zur Geschichte und
Kultur Nordwesteuropas 6 (New
York 2003) 539-567.
Lang, H. de, ‘De “Affaire Debye”’,
Nederlands Tijdschrift voor
Natuurkunde juli (2006) 220-225.
Lanouette, W., Genius in the
Shadows. A Biography of Leo
Szilard. The Man behind the
Bomb (New York 1992).
Laue, M. von, ‘Zu Peter Debyes 70.
Geburtstage’, Zeitschrift für
Elektrochemie 58-3 (1954) 151-153.
Laurence, W.L., ‘The Atom Gives
Up’, The Saterday Evening Post
7-9-1940.
Laurence, W.L., ‘Vast Power Source
in Atomic Energy Opened by
Science’, The New York Times
5-5-1940.
Lax, P.D., ‘Richard Courant 1888 –
1972’, National Academy of
Sciences. Biographical Memoires
82 (2003) 82-83.
Lea, E. en G. Wiemers, ‘Professur
für Theoretische Physik. Werner
Heisenberg an der Universität
Leipzig’, in: C. Kleint en G.
Wiemers, Werner Heisenberg in
Leipzig 1927-1942, Abhandlungen
der Sächsischen Akademie der
Wissenschaften zu Leipzig,
Mathematisch- naturwissenschaftliche Klasse 58-2 (Berlin
1993) 181-215.
Lemmerich, J., Lise Meitner - Max
von Laue. Briefwechsel 1938-1948
(Berlin 1998).
Lewin Sime, R., ‘From Exceptional
Prominence to Prominent
Exception. Lise Meitner at the
Kaiser Wilhelm Institute for
Chemistry’, Forschungsprogramm
Geschichte der Kaiser-WilhelmGesellschaft im Nationalsozialis-
mus. Ergebnisse 24 (Berlin 2005).
Lewin Sime, R., ‘Lise Meitner: a
20th century life in physics’,
Endeavor 26-1 (2002) 27-31.
Lewin Sime, R., ‘Lise Meitner’s
escape from Germany’, American
Journal of Physics 58-3 (1990)
262-267.
Limburg onder de gouden oranjezon.
Provinciaal Limburgs gedenkboek
samengesteld bij gelegenheid van
het gouden regeringsjubileum van
Hare Majesteit Wilhelmina
Koningin der Nederlanden
(Heerlen 1948).
Long, A., ‘Peter Debye – an
Appreciation’, Science 155 (1967)
979-980.
Lorenz, C., ‘Nationalsozialismus,
Zweiter Weltkrieg und
Geschichtsschreibung’, Jahrbuch
Zentrum für Niederlande Studien
16 (2005) 159-170.
MacPherson, M., Time Bomb. The
race between two geniuses to create
the one weapon that will decide
World War II (New York 1986).
Macrakis, K., ‘The Rockefeller
Foundation and German Physics
under National Socialism’,
Minerva 27-1 (1989) 33-57.
Macrakis, K., Surviving the
Swastica. Scientific Research in
Nazi Germany (New York 1993).
Meershoek, G. van, ‘Driedeling als
dwangbuis. Over het onderzoek
naar de vervolging van joden in
Nederland’, in: C. Kristel ed., Met
alle geweld. Botsingen en tegen­stellingen in burgerlijk Nederland
(Amsterdam 2003) 144-161.
Mehlhorn, M., Hochspannungsanlage für 3 Millionen Volt konstante
Gleichspannung (Berlin 1938).
Mehrtens, H., ‘Kollaborationsverhältnisse: natur- und Technikwissenschaften im NS-Staat und
ihre Historie’, in: C. Meinel en
P. Voswinckel ed., Medizin,
Naturwissenschaft, Technik und
Nationalsozialismus: Kontinuitä-
ten und Diskontinuitäten
(Stuttgart 1994) 13-32.
Metzler, G., Internationale Wissenschaft und nationale Kultur.
Deutsche Physiker in der
internationalen Community
1900-1960 (Göttingen 2000).
Meyenn, K. von, ed., Wolfgang
Pauli. Wissenschaftlicher
Briefwechsel mit Bohr, Einstein,
Heisenberg, u.a. Band II: 1930-1939
(Berlin 1985).
Meyenn, K. von, ‘Peter Debye und
sein Einfluß auf die Entwicklung
der Atom- und Molekülphysik’,
in: W. Treue en G. Hildebrandt
ed., Berlinische Lebensbilder. Bd. 1
Naturwissenschaftler (Berlin
1987) 317-328.
Mitgliederliste der Deutschen
Physikalischen Gesellschaft (Nach
dem Stande am Anfang des
Jahres 1937) (Braunschweig 1937).
Mitgliederliste der Deutschen
Physikalischen Gesellschaft (Nach
dem Stande am Anfang des
Jahres 1939) (Braunschweig 1939).
Mommsen, W.J., ‘Wissenschaft,
Krieg und die Berliner Akademie
der Wissenschaften’, in: W. Fischer,
R, Hohlfeld en P. Nötzoldt ed.,
Die Preussische Akademie der
Wissenschaften zu Berlin 1914-1945
Interdisziplinäre Arbeitsgruppe
Berliner Akademiegeschichte im
19. und 20. Jahrhundert (Berlin
2000) 3-23.
Moore, W., Schrödinger. Life and
Thought (Cambridge 1989).
Morris, P.J.T., The American
Synthetic Rubber Research
Program (Philadelphia 1989).
Müller, R.D., ’Kriegsführung
Rüstung und Wissenschaft. Zur
Rolle des Militärs bei der
Steuerung der Kriegstechnik
unter besonderer Berücksichtigung des Heereswaffenamtes’, in:
H. Maier ed., Rüstungsforschung
im Nationalsozialismus:
Organisation, Mobilisierung und
189
Entgrenzung der Technikwissenschaften (Göttingen 2002) 52-71.
Müller-Arends, D. en U. Kalkman,
‘Ludwig Hopf’, in: K. Habetha
ed., Wissenschaft zwischen
technischer und gesellschaftlicher
Herausforderung: die RheinischWestfälische Technische
Hochschule Aachen 1970-1995
(Aachen 1995) 208-215.
Neubauer, A., Bittere Nobelpreise
(Norderstedt 2005).
Nipperdey, T. en L. Schmugge, 50
Jahre Forschungsförderung in
Deutschland. Ein Abriß der
Geschichte der Deutschen
Forschungsgemeinschaft 1920-1970
(Bad Godesberg 1970) 53-67; U.
Kohl, Die Präsidenten der
Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft im
Nationalsozialismus. Max Planck,
Carl Bosch und Albert Vögler
zwischen Wissenschaft und
Macht (Stuttgart 2002) 109-111.
Noakes, J., ‘The ivory tower under
siege: German universities in the
Third Reich’, Journal of European
Studies XXII (1993) 371-407.
Nötzoldt, P. en P. Walther, ‘The
Prussian Academy of Sciences
during the Third Reich‘, Minerva:
A Review of Science, Learning &
Policy 42-4 (2004) 421-444.
Nowak, K., ’Die Kaiser-WilhelmGesellschaft’, in: E. Francois en
H. Schulze ed., Deutsche
Erinnerungsorte III (München
2002) 55-71.
Oexle, O.G., ‘Hahn, Heisenberg
und die anderen. Anmerkungen
zu ‘Kopenhagen’, ‘Farm Hall’, und
‘Göttingen’, Forschungsprogramm
Geschichte der Kaiser-WilhelmGesellschaft im Nationalsozialismus. Ergebnisse 9 (2003) 27-38.
Oliphant, M.L., ‘The Two Ernests-II’,
Physics Today 19:10 (1966) 41-51.
Otterspeer, W. en J. Schuller tot
Peursum-Meijer, Wetenschap en
wereldvrede. De Koninklijke
Akademie van Wetenschappen
en het herstel van de internationale wetenschap tijdens het
Interbellum (Amsterdam 1997).
Pais, A., ‘Subtle is the Lord…’. The
Science and the Life of Albert
Einstein (Oxford 1982).
Physikalische Blätter. Festschrift
zum 150 jährigen Jubiläum der
Deutschen Physikalischen
Gesellschaft 51-1 (1995).
Planck, M., ‘Mein Besuch bei Adolf
Hitler’, Physikalische Blätter 3
(1947) 143.
Przyrembel, A., ‘Friedrich Glum und
Ernst Telschow. Die Generalssekretäre der Kaiser-WilhelmGesellschaft: Handlungsfelder
und Handlungsoptionen der
“Verwaltenden” von Wissen
während des Nationalsozialismus’, Forschungsprogramm ‘Die
Geschichte der Kaiser-WilhelmGesellschaft im Nationalsozialismus’. Ergebnisse 20 (Berlin 2004).
Rammer, G., ‘“Sauberkeit im Kreise
der Kollegen”. Die Vergangenheitspolitik der Deutschen
Physikalischen Gesellschaft’, in:
D. Hoffmann en M. Walker ed.,
Physiker zwischen Autonomie
und Anpassung. Die Deutsche
Physikalische Gesellschaft im
Dritten Reich (Weinheim 2007)
359-420.
Rechenberg, H., ‘Vor fünfzig
Jahren’, Physikalische Blätter
44-11 (1988) 418.
Reingold, N., ‘Refugee mathematicians in the United States of
America, 1933-1941: Reception
and Reaction, Annals of Science
38 (1981) 313-338.
Remmert, V., ’Die Deutsche
Mathematiker-Vereinigung im
Dritten Reich. Fachpolitik im
Netz der nationalsozialistischen
Ideologie’, in: D. Hoffmann en
M. Walker ed., Physiker zwischen
Autonomie und Anpassung. Die
Deutsche Physikalische
Gesellschaft im Dritten Reich
(Weinheim 2007) 421- 458.
Remmert, V.R., ‘What’s Nazi about
Nazi Science? Recent Trends in
the History of Science in Nazi
Germany’, Perspectives on
Science 12-4 (2004) 454-475.
Rife, P., Lise Meitner and the Dawn
of the Nuclear Age (Boston 1999).
Rispens, S., Einstein en Nederland
(Amsterdam 2006).
Rispens, S.I., ‘Nobelprijswinnaar met
vuile handen’, Vrij Nederland
28-1-2006.
The Rockefeller Foundation. Annual
Report 1940 (1940).
Rozendaal, S., ‘Debye was niet fout’,
Elsevier 29-7-2006.
Sachse, C. en M. Walker,
‘Introduction: a Comparative
perspective’, in: C. Sachse en
M. Walker ed., Politics and
Science in Wartime: Comparative
International Perspectives on the
Kaiser Wilhelm Institue, Osiris 20
(2005) 1-20.
Sachse, C., ‘Visionen, Expertisen,
Kooperationen. Forschen für das
Dritte Reich – Beispiele aus dem
Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft’, in:
Gerhard Hirschfeld en Tobias
Jersak (Red.), Karrieren im
Nationalsozialismus. Funktionseliten zwischen Mitwirkung und
Distanz (Frankfurt am Main
2004) 265-290.
Sack, H.S., B. Widom en S.H. Bauer,
‘Tribute to P.J.W. Debye’, Cornell
News (1967) 16-19.
Schaaf, M., ‘Der Physikochemiker
Paul Harteck (1902-1985)’,
CENSIS-Report 33-99 (Hamburg
1999).
Schäfer, D., Erklärung der
Hochschullehrer des Deutschen
Reiches (Berlin 1914).
Schmaltz, F., Kampfstoff-Forschung
im Nationalsozialismus. Zur
Kooperation von Kaiser-WilhelmInstitute, Militär und Industrie
(Göttingen 2005).
Schotman, J., ‘De jeugd van Peter
190
Debije in Maastricht’, in:
C. Bremen ed., Pie Debije – Peter
Debye 1884-1966 (St. Augustin
2000) 11-30.
Schüring, M., ‘Der Vorgänger. Carl
Neubergs Verhältnis zu Adolf
Butennandt’, in: W. Schieder en
A. Trunk ed., Adolf Butenandt
und die Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft. Wissenschaft, Industrie
und Politik im “Dritten Reich”
(Göttingen 2004) 346-368.
Schüring, M., Minervas verstoßene
Kinder. Vertriebene Wissenschaftler und die Vergangenheitspolitik
der Max-Planck-Gesellschaft
(Göttingen 2006).
Scriba, J., ‘Nachruf. Bartel Leendert
van der Waerden (2. Februar
1903 – 12. Januar 1996), in:
Berichte zur Wissenschaftsgeschichte 19 (1996) 245-251.
Smyth, C.P., ‘Debye, Peter Joseph
William’, in: P. Cabanis en H. von
Dechen ed., Dictionary of
scientific biography (New York
1971) 617-621.
Snelders, H.A.M., ‘Debije, Petrus
Josephus Wilhelmus
(1884-1966)’, in Biografisch
Woordenboek van Nederland.
Biografisch Woordenboek van
Nederland 1 (Den Haag 1979)
129-131
Snelders, H.A.M., Fokker, Adriaan
Daniël (1887-1972)‘, in Biografisch
Woordenboek van Nederland
(Den Haag 1989) 174-175.
Springer, T.A., ‘Bartel Leendert van
der Waerden. 2 februari 1903 12 januari 1996’, in: Koninklijke
Nederlandse Akademie van
Wetenschappen. Levensberichten
en herdenkingen 1997 (Amsterdam 1997) 45-50.
Stark, J., ‘Zur Geschichte der
Entdeckung der Röntgenstrahlen’, Physikalische Zeitschrift
36 (1935) 280-283.
Stockmayer, W.H., ‘When Polymer
Science Looked Easy’, Annual
review of physical chemistry 35
(1984) 1-21.
Szöllöszi-Janze, M., Fritz Haber
1848-1934. Eine Biographie
(München 1998).
‘Die Technik übertrifft die Phantasie;
die neue riesige Atom-Zertrümmerungs-Anlage im KaiserWilhelm-Institut für Physik’ in:
Berliner Illustrierte Zeitung,
Sonderheft zur 700-Jahr- Feier der
Reichshauptstadt (Berlin 1937) 16.
Telschow, E., ‘German Science
Marches On’, Facts in Review 2
(1940).
Theunissen, B., ‘Nut en nog eens
nut’. Wetenschapsbeelden van
Nederlandse natuuronderzoekers,
1800-1900 (Hilversum 2000).
Trischler, H., ‘“Big Science” or
“Small Science”. Die Luftfahrtforschung im Nationalsozialismus’,
in: D. Kaufmann ed., Die
Geschichte der Kaiser-WilhelmGesellschaft im Nationalsozialismus. Bestandsaufnahme und
Perspektiven der Forschung Band
I (Göttingen 2000) 328-362.
Trischler, H., Luft- und Raumfahrtforschung in Deutschland 19001940. Politische Geschichte einer
Wissenschaft (Frankfurt am Main
1992).
Verwey, E.J.W., ‘Herdenking van
P.J.W. Debye (24 maart 1884 – 2
november 1966)’, Koninklijke
Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Jaarboek (1966- 1967)
341-348.
Vree, F. van, In de schaduw van
Auschwitz. Herinneringen, beelden,
geschiedenis (Groningen 1995).
Walker, M., ‘Die Deutsche
Physikalische Gesellschaft im
nationalsozialistischen Kontext’,
in: D. Hoffmann en M. Walker
ed., Physiker zwischen Autonomie
und Anpassung. Die Deutsche
Physikalische Gesellschaft im
Dritten Reich ( Weinheim 2007)
1-27.
Walker, M., German National
Socialism and the Quest for
Nuclear Power (Cambridge 1989).
Walker, M., Nazi Science. Myth,
Truth and the German Atomic
Bomb (Cambrigde 1995).
Walker, M., ‘Eine Waffenschmiede.
Kernwaffen- und Reaktorforschung am Kaiser-WilhelmInstitut für Physik’, Forschungsprogramm ‘Die Geschichte der
Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft im
Nationalsozialismus’ Ergebnisse
26 (Berlin 2005).
Walther, P.T., ‘“Arisierung”, Nazifizierung und Militarisierung.
Die Akademie im “Dritten Reich”’,
in: W. Fischer, R, Hohlfeld en
P. Nötzoldt ed., Die Preussische
Akademie der Wissenschaften zu
Berlin 1914-1945, Forschungsberichte Interdisziplinäre Arbeitsgruppe Berliner Akademiegeschichte im 19. und 20. Jahrhundert
(Berlin 2000) 87-118.
Weiss, B., ’Groß, teuer und
gefährlich? Kernphysikalische
Forschungstechnologien an
Instituten der Kaiser-WilhelmGesellschaft vor, während und
nach Ende des “Dritten Reiches”,
in : D. Kaufmann ed., Die
Geschichte der Kaiser-WilhelmGesellschaft im Nationalsozialismus. Bestandsaufnahme und
Perspektiven der Forschung Band
2 (Göttingen 2000) 699-725.
Weiss, H., ‘Deutscher Gruss’, in:
W. Benz, H. Graml en H. Weiss
ed., Enzyklopädie des Nationalsozialismus (Stuttgart 1997)
426-427.
Welzer, H., S. Moller en
K. Tschuggnall, “Opa war kein
Nazi”. Nationalsozialismus und
Holocaust im Familiengedächtnis
(Frankfurt 2002).
Wendehorst, S., ed., Bausteine einer
jüdischen Geschichte der
Universität Leipzig (Leipzig 2006)
563-590.
191
Werre, J.P., ‘Verslag van de gecombineerde vergadering der secties
voor kolloïd-chemie en
physische chemie te Rotterdam
op 21 juli 1939’, Chemisch
Weekblad (1939) 803-806.
Wiemers, G., ‘100. Geburtstag von
Heinrich Samuel Sack’, Journal
Universität Leipzig 7 (2003) 32-33.
Wiemers, G., ‘Verfolgung und
Vertreibung 1933-1935. Die
Mathematisch-naturwissenschaftliche Abteilung der
Philosophischen Fakultät und
ihre jüdischen Wissenschaftler’,
in: S. Wendehorst ed., Bausteine
einer jüdischen Geschichte der
Universität Leipzig (Leipzig 2006)
563-590.
Wien, M., ‘Zur geschichter der
Entdeckung der Röntgenstrahlen
(Bemerkungen zu dem Aufsatz
von J. Stark)’, Physikalische
Zeitschrift 36 (1935) 536.
Willink, B., De Tweede Gouden Eeuw.
Nederland en de Nobelprijzen
voor natuurwetenschappen in de
periode 1870-1940 (Amsterdam
1998).
Wippermann, W., Totalitarismustheorien. Die Entwicklung der
Diskussion von den Anfängen bis
heute (Darmstadt 1997).
Wirtz, K., ‘P. Debye zum 70.
Geburtstag’, Zeitschrift für
Naturforschung 9A (1954) 369.
Wirtz, K., Im Umkreis der Physik
(Karsruhe 1988).
Wolff, S.L., ’Die Ausgrenzung und
Vertreibung der Physiker im
National-sozialismus. Welche
Rolle spielte die Deutsche
Physikalische Gesellschaft?’ in:
D. Hoffmann en M. Walker ed.,
Physiker zwischen Autonomie und
Anpassung. Die Deutsche Physikalische Gesellschaft im Dritten Reich
(Weinheim 2007) 91-138.
Wolff, S.L., ’Die Legende vom
Ausschluss’, Physik Journal 6-3
(2007) 51.
192
193
Namenregister
A
Abderhalden, E. 49
Alberer, E. 106
Amstel, G. van 61
Appleget, T.B. 34, 90
Aydelotte, F. 107
B
Baeumker, A. 68-70, 91-92
Bagge, E. 93
Baker, G.F. 90, 96
Baker, W.O. 108
Beckers, T. 123
Bengelsdorf, I.B. 124
Berkel, K. van 65
Bethe, H.A. 13, 101
Bewilogua, L. 59, 103
Beyerchen, A.D. 20
Beyler, R.H. 76
Bjerknes, V. 47, 66
Bloch 40
Boas, F. 75
Bohr, N. 37, 73, 86
Boris III, koning 11
Bothe, W. 93
Bonino, G.B. 71
Bosch, C. 43, 50, 69
Born, M. 13
Bothe, H. 93
Brasch, 93
Brillouin, M. 33
Broglie, L.V. de 74
Budò, A. 59
Burton, E. F. 100
Butenandt, A. 54
C
Casimir, H.B.G. 121
Cohn, E. 75
Colijn, H. 11
Compton, A.H. 10
Conant, J.B. 111
Coster, D. 86-87
D
Dames, W. 35, 74, 77, 79, 80
Damme, M.H. 11
Davies, M. 21, 23, 41
Day, E.E. 90, 101
Debye, M. 10, 28, 61, 96-99,
101, 105, 109, 112
Debye (jr.), P. 10, 27-28, 61,
96-98
Debye-Alberer, M. 10, 28, 61,
96-99, 100, 101, 112
Deterding, H.W.A. 11
Diebner, K. 93
Dodd, W.E. 51
Dresden, M. 121
E
Eckert, M. 84
Ehrenfest, P. 83-84
Einstein, A. 10, 13, 44-45,
72-73, 84, 100-101, 107, 110
Epstein, P. 32, 123
Errera, J. 38
Esau, A. 93
Ewald, P.P. 32, 81, 118
F
Fajans, K. 111
Falkenhagen, H. 84-85
Fermi, E. 74
Fischer, K.T. 57, 70
Flügge, S. 93
Fokker, A.D. 59, 65, 86
Fosdick, R.B. 54
Franck, J. 45, 111, 122
Frank, F.S. 13, 59
Friedman, R.M. 60
Frisch, R. 92
Fuoss, R.M. 116
G
Gans, R. 75
Gausemaier, B. 94
Gehrke, E. 49
Geiger, H. 67, 93
Georgii, W. 70, 97
Ginkel, G. van 15
Glum, F. 20, 44, 48-50, 53, 125
Goebbels, J. 43, 45
Göring, H. 68-69, 91
194
Gorter, C.J. 121
Goudsmit, S. 109
Graaff, B. de 17
Grinten, W. van der 41, 59
Grotrian, W. 72, 79
Grüneisen, E. 50
Guthnick, P. 66
H
Haas, W.J. de 86
Haber, F. 13, 43-44, 47
Hahn, O. 73, 92-93, 122
Harnack, A. von 24, 43
Haux, E.P. 123
Heijendael, L. 64
Hertz, G. 93, 122
Hirschfeld 104
Macrakis, K. 19-20
Hartshorne jr., E.Y. 13
Harteck, P. 93
Heisenberg, W. 23, 32, 35, 37,
50, 74, 93, 105-107, 124
Henri, V. 41
Hentschel, K. 76
Herbert, U. 18-19
Hermann, A. 93
Hindenburg, P.L.H.A. von 37, 53
Hitler, A. 34, 37, 41, 47, 51, 60,
67, 72, 99, 119
Hochheim, E. 91
Hoeve, J. van der 65
Hoffmann, D. 21, 73, 75-77
Hoffmann, G. 93
Hopf, L. 32, 81
Huf, pater 64
Huizinga, J. 11
Hund, F. 37
J
Jaenicke, W. 73
Jaffe, G. 75
K
Karachalios, A. 69
Karolus, A. 40
Kaufmann, W. 75
Kirkwood, J.G. 90, 100
Kirschner, 93
Klemm, W. 83
Koebe, P. 38-39
Kohlhörster, W. 93
Kramers, H.A. 64-65, 120
Krupp von Boden und
Halbach, G. 50
Ku, Z.W. 59
Kuhn, T.S. 117
Kühn, 54
Kunze, 93
L
Lange, 93
Laue, M. von 44-45, 53, 59, 67,
72, 78-79,, 91, 93, 100, 120, 122
Laue, T. von 78
Lenard, P. 34
Lorenz, C 84
M
Mehrtens, M. 25
Meitner, L. 73, 77-79, 86-88,
92-93, 119, 122, 127
Mengelberg, W. 11
Mentzel, R. 88-90, 92-102
Mercator, A. 59
Mey, K. 13, 72, 74
Milch, E. 68-70
Miyamoto, S. 59
Müller, W. 35
N
Nernst, W. 44, 67
Neubert, P. 36
Nötzoldt, P. 68
O
Orsenigo, C. 61
Orthmann, W. 73, 76, 78
Ossietzky, C. von 60
Oud, P.J. 11
P
Pius XI, paus 66
Papisch, J. 90
Pauli, W. 32, 81, 111
Peterlin, A. 59
Petri, F. 61
Philips, A.F. 11
Pirenne, M.H. 59
Planck, M. 9, 23, 25, 32-33,
43-51, 53-55, 66-68, 72, 74,
77, 115, 125, 127
Plesman, A. 11
Prandtl, L. 69-70, 82, 91
R
Ramm, W. 59
Rausch von Traubenberg, H. 93
Regener, E. 93
Remmert, V.R. 77
Ribbentrop, J. von 61
Rispens, S.I. 14-15
Rogowski, W. 32, 59
Roig, J. 59
Roosevelt, F.D. 107
Rubens, H. 44
Rust, B 38, 52, 56, 61
S
Sachse, C. 19
Sack, H.S. 39-40, 82, 86-, 101,
120, 127
Sattler, C. 55
Saxinger-Debye, N. 27
Schaepkens van Riemt, J. 11,
64, 119
Schenck, R. 82
Scherrer, P. 40
Scherzer 81
Schiller, L. 40
Schotman, J. 21
Schottky, W. 72, 76, 79
Schrödinger, E.R.J.A. 13, 37,
66, 74
Schütz, W. 73,79
Seewald 70
Seydewitz, K.P.D. von 22
Sidgwick, N. V. 39
Simon, F.E. 83, 86, 88
Smith, C.P. 112
Smoluchowski, R. 111
Snelders, H.A.M. 121
Solvay, E. 33
Sommerfeld, A. 9-10, 21, 26,
28, 31-36, 47, 50, 67, 81-84,
101, 115, 122, 126
195
Stark, J. 33, 34-36, 43, 46, 72, 93
Starke 84
Steinke 93
Stetter, G. 73, 79
Strassmann, F. 73, 92
Stuart, H. 73, 76, 79
T
Telschow, E. 20, 25, 88-89,
91-92, 94, 102-104, 112, 116 Tisdale, W.E. 40, 51-54, 60, 89,
98, 107
Todt, F. 57
U
Ulenbeck, G. 116
V
Veblen, O. 100, 107
Vening Meinesz, F.A. 11
Verwey, E.J.W. 21, 120
Vögler, A. 55
W
Waals, J. D. van der 65, 94
Wacker, O. 50, 63, 66, 80
Waerden, B. van der 120
Walker, M. 19-20, 76-77
Walther, P. 68
Warburg, E. 44
Warburg, O. 44, 53-54, 115
Weaver, W. 40, 50-52, 94,
98-101, 107, 120, 124,
Weiss, B. 58
Weyl, H. 100
Weizsäcker, C.F. von 59, 93
Wied, V. Prinz zu 63
Wien, M. 36
Wilhelmina, koningin 22-23,
117, 126
Willink, B. 65
Wiener, O. 37
Wirtz, K. 59, 93, 122
Z
Zangger, H. 22, 24, 41, 59
Zeeman, P. 26, 94
Zenneck, J.A. 70, 72, 80
Zuckerman, H.A. 117
Met dank aan
Héctor D. Abruña, Clara Anderson, Jens Blecher, Ruurd Blom,
Gijs Boink, Doeko Bosscher, Christian Bremen, Eleanor Brown,
William Cunliffe, Miachael Eckert, Vera Enke, Corey R. Earle, Julie Gass,
Gijs van Ginkel, Karl Grandin, Ralf Hahn, Roald Hoffmann, Horst Kant,
M. Kazemi, Kees en Wanda Kleihues-van Tol, Dietmar Kottmann,
Martin Kröger, Jost Lemmerich, Sandra Marsh, Larry Mcdonald,
Eva A. Mayring, Andrew Mussell, Rosemary Newnham, Titus Panhuysen,
Felicity Pors, Sierk Plantinga, Mary Ann Quinn, Sybe I. Rispens,
Frans Roebroeks, Dorothee Salver, Florian Schmaltz, Sabine Schiffner,
Judith Schotman, Amy Schmidt, Olaf Siemens, H.A.M. Snelders,
L.T.G.Theunissen, J. van Turnhout, Susanne Uebele, Benjamin Widom,
Charles Wilcox, Gabriele Wohlgemutz, Jo Wolters, Marion Wullschleger,
Harriet Zuckerman en anderen.
Download