EXCURSIE HEIDE Steven Werbrouck DE HEIDE 1. Heide Heide is een landschapstype of formatie waarin één of enkele heidesoorten domineren. In Nederland en België is dit vooral struikheide. Die vind je terug op droge, voedselarme zandgrond, terwijl gewone dopheide (Erica tetralix) overweegt op vochtiger plaatsen, zowel op zandgrond als op keileem en hoogveen. Op de Waddeneilanden en plaatselijk in Drenthe kan kraaiheide een belangrijke plaats innemen. In het binnenland zijn de droge heiden voor een groot deel halfnatuurlijke landschapstypen: zij zijn alleen door menselijk ingrijpen ontstaan en in stand gehouden. Vele heiden zijn reeds in voorhistorische tijd ontstaan als gevolg van het rooien van bos gevolgd door beweiding met schapen. Die aten de jonge opslag (gewas dat opkomt zonder door de mens te zijn geplant of gezaaid) van bomen op en maakten open plekken. Aangezien heide veel licht nodig heeft kon het daar opnieuw kiemen. Zo werd onder andere verdringing van heide door bomen en natuurlijke bosvorming voorkomen. Bosopslag werd ook voorkomen door afplaggen en maaien. De plaggen werden gebruikt voor dakbedekking en als bemesting, de heideplanten voor brandstof, veevoer en bezembinderij. De oudste cultuurheiden, in Drenthe, dateren van rond 2500 voor onze jaartelling. Tijdens de Middeleeuwen, toen er op grote schaal ontbost werd, vond er een sterke uitbreiding van heide plaats. Het heideoppervlak was het grootst in de 19de eeuw, maar is sinds het eind van die eeuw, toen de schapenteelt op heidegronden niet meer rendabel bleek, eerst langzaam en dan steeds sneller teruggelopen. Vele heiden groeiden sedertdien dicht door bosopslag, vooral van berk, vliegden en Amerikaanse vogelkers, of ook door massale ontwikkeling van de grassoorten zoals smele en het pijpenstrootje. Een momenteel veel toegepaste methode om heiden te behouden is het om de 8 à 15 jaar beurtelings afbranden van betrekkelijk kleine oppervlakken, waardoor verjonging kan optreden, maar dit brengt veel risico's met zich mee. Heide heeft een zure, humusrijke bodem. Normale tuingrond heeft een pH van 6 tot 7, maar de grond waarop heide groeit moet veel zuurder zijn. Het is dan ook niet raar dat men vele naaldbomen in de buurt van heide kan terugvinden. 2. Soorten Men kan drie soorten heide onderscheiden, namelijk dopheide, struikheide en kraaiheide: Er zijn 665 soorten dopheide. Die vind je vooral terug in Zuid-Afrika. Ze komen verder ook voor in het gebergte van Oost-Afrika, in het Middellandse-Zeegebied en in Europa. In Nederland en België zijn enkele soorten inheems. Dopheide groeit op vochtige, zure zand- en leemgrond, hoogveen en in duinvalleien. Veel voorkomend is de gewone dopheide (Erica tetralix). Het is een 10 tot 60 cm hoog struikje met viertallige bladkransen en kleine schermen van bloemen met een kroesvormige roze, zelden witte, bloemkroon (bloei: juni – herfst). Rode of grauwe dopheide (Erica cinerea) komt in België en op slechts enkele plaatsen in Nederland voor. Verder kan men in Nederland nog bezemdopheide vinden. De gewone en de rode dopheide zijn in België beschermd. 1 EXCURSIE HEIDE Steven Werbrouck Struikheide komt voor in Europa en Noord-Amerika. Ook in Nederland en België is het een algemene vegetatievormende plant: de meeste heidevelden worden door struikheide gevormd. De schubvormige bladen staan in vier rijen dicht opeen en de bloemen zitten in schijntrossen. Zowel de kelk- als kroonbladen zijn lichtpaars - rood, zelden wit (bloei: juli – herfst). Er is een groot aantal cultivars (kunstmatig gekweekte plantenrassen) die verschillend zijn in blad- en bloemkleur en in groeiwijze. Ze worden vaak als tuinplant geteeld. Kraaiheide komt voor op het noordelijk halfrond, in koude en gematigde klimaten. In Nederland en België groeit kraaiheide in zandverstuivingen, zure duinvalleien, heiden en dergelijke. In het noordelijk deel van Nederland is kraaiheide veel voorkomend, in het zuidelijk deel vind je het echter zelden terug. In België treft men kraaiheide uitsluitend in de Hoge Ardennen aan. Het is een 15 tot 45 cm hoog liggend heestertje met opstijgende takken waarop de lijnvormige bladen bijna in kransen dicht bijeen staan. De kleine, okselstandige bloemen zijn roze-achtig (bloei: april - mei) en de ‘bessen’ (eigenlijk steenvruchten) zijn zwart. 3. Planten In en rond de heide zijn er ook veel typische planten te vinden. Doordat die planten dikwijls veel licht nemen, verhinderen ze echter vaak de groei van de heide zelf. Men probeert daarom die planten te bestrijden. Toch hebben we er enkele kunnen vinden tijdens onze excursie. a) Pijpenstrootje Het pijpenstrootje, ook bentgras of bunt komt in Nederland en België in het wild algemeen voor op uiteenlopende standplaatsen, vooral waar de grondwaterstand wisselend is zoals in vochtige heide, hoogveen en langs vennen, maar ook in bossen op voedselarme grond, blauwgrasland, enz. Het is een dicht, zodenvormend gras. De bladen zitten dicht boven de stengelvoet ingeplant, zodat de stengel zelf geen knopen vertoont. De pluim is vrij groot, smal samengetrokken, met meestal niet afstaande takken (bloei: juli – sept.). Het groeit tot een hoogte van 30 à 90 cm. b) Den Er zijn circa 90 soorten dennen. Ze komen voor op het noordelijk halfrond, maar zijn ook te vinden in de tropen (in gebergten in Indonesië). Bij dit geslacht zijn er lange en korte loten (nieuw uitgelopen twijgjes). De bladen van de lange loten zijn vliezige schubben met in hun oksels de korte loten die twee tot vijf naalden dragen. De kegels vallen niet uiteen en de ontwikkeling tot zaadrijpheid duurt twee tot drie jaar. De dekschubben groeien niet uit. De meest voorkomende soort is de grove den (Pinus sylvestris). Die den is in Nederland en België misschien inheems, maar in ieder geval is hij op veel plaatsen geheel ingeburgerd. Het wordt op zandgrond veel aangeplant als houtleverancier (Europees grenen). Andere soorten zijn veel minder algemeen in onze bossen. c) Vleugeltjesbloem Er zijn circa 500 soorten vleugeltjesbloemen. Ze komen over de hele wereld voor, behalve in Australië. Er zijn zowel houtige als kruidachtige soorten. De bloemen zijn tweezijdig symme2 EXCURSIE HEIDE Steven Werbrouck trisch. De twee zijdelingse kelkbladen (de ‘vleugels’) zijn kroonachtig van uiterlijk en groter dan de andere drie kelkbladen. Er zijn slechts drie kroonbladen. De grootste daarvan (de middelste, de ‘kiel’) draagt een kamvormig ingesneden aanhangsel. De helmdraden van de acht meeldraden zijn verenigd tot een aan één zijde open buis, die ook met de kroon vergroeid is. Het vruchtbeginsel is bovenstandig. In Nederland en België komt de gewone vleugeltjesbloem (Polygala vulgaris) algemeen voor op zandgronden (hei, duinen, enz.). Dit plantje is 7 tot 30 cm hoog en de bloemen zijn blauw, roze of wit (bloei: mei – juli). Twee andere soorten zijn de kalkvleugeltjesbloem, die nog voorkomt in de Belgische Lotharingen en de liggende vleugeltjesbloem, vrij zeldzaam nog terug te vinden op vochtige veen- en heidegrond. d) Braam Er zijn circa 250 soorten bramen. Ze komen vooral voor op het noordelijk halfrond, maar zijn bijna kosmopolitisch. In de tropen groeien ze vooral in de bergen. De soorten zijn meestal struiken, maar soms zijn het kruidachtige planten. De bladeren zijn enkelvoudig of handvorming samengesteld of geveerd en vrijwel altijd rijkelijk voorzien van stekels. De meestal witte, soms roze bloemen, hebben een schotelvormige bloembeker die in het centrum min of meer verhoogd is. Op deze verhoging staan de vele stampers ingeplant. De vruchten zijn vlezig tot sappig. Ze vormen samen een verzamelvlucht. In Nederland en België komt een aantal soorten in het wild voor. De steenbraam (Rubus saxatilis) vind je in België in de Lotharingen. Een tweede soort is de framboos (Rubus idaeus). Die komt ook in het wild voor en wordt ook geteeld om de vruchten. De bramen die men verder in Nederland en België in het wild aantreft, behoren tot een uiterst variabel complex dat men samenvat als gewone braam (Rubus fructicosus). e) Wilgenroosje Het wilgenroosje komt enkel voor op het noordelijk halfrond. Het heeft een niet lang, cilindrisch vruchtbeginsel, een naar beneden gerichte stijl en meeldraden. De bloemtros is lang en de bloemen zijn lichtpurper, soms wit (bloei: juni – sept.). De hoogte kan variëren van 60 tot 150 cm. Het is een veel voorkomende plant in open zandgronden zoals kap- en brandvlakten. f) Haarmos Er zijn circa 90 soorten. Je vindt ze terug in de gematigde en koudere streken van de gehele aarde. In Nederland en België komt een vijftal soorten voor. Het zijn meestal grote mossen met rechtopstaande, onvertakte stengels. De schuin afstaande bladeren zijn stevig en meestal donkergroen. Ze hebben een schede en een brede nerf die aan de bovenzijde vele in lengterichting ver- 3 EXCURSIE HEIDE Steven Werbrouck lopende lamellen bezit. Het kapsel is meestal wat kantig met een zeer duidelijke hals. Gewoon haarmos (Polytrichum commune) kom je vaak tegen op een zure bodem. g) Dubbelloof Dubbelloof (Blechnum spicant) is een soort varen. Je vindt deze plant in Nederland en België vooral terug in bossen. De onvruchtbare bladeren liggen op de grond. De vruchtbare staan in het midden van de rozet rechtop. Ze hebben smallere segmenten. Diverse tropische soorten worden in kassen gekweekt. h) Tormentil Tormentil vind je vaak op heide- en veengrond. De stengels zijn min of meer liggend tot opstijgend. De ongesteelde bladen zijn drietallig en hebben grote steunbladen. De gele bloemen zijn doorgaans viertallig (bloei: juni - aug.). 4. Dieren Algemeen gezien is de heide arm aan voedsel en herbergt het dus slechts weinig diersoorten. Toch vind je er vogels, soms slangen, misschien een vos, maar vooral veel insecten terug. De volgende dieren hebben we tijdens de excursie besproken: a) Wants Wantsen bezitten typische stekende en zuigende monddelen. Het specifieke wantsenkenmerk wordt gevormd door de verdeling van de voorvleugels in een leerachtige onderste gedeelte. Hierdoor worden vele wantsen vaak voor kevers gehouden, maar bij kevers is de gehele voorvleugel tot dekschild geworden. Een voor de mens zeer hinderlijke eigenschap is het bezit van klieren die een stinkende vloeistof afscheiden. Men onderscheidt drie verschillende soorten: de landwantsen, de oppervlaktewantsen en de waterwantsen. Van de landwantsen leeft een deel op planten. Een ander deel bestaat uit rovers die van andere insecten leven. Ten slotte zijn er nog die bloed zuigen van gewervelde dieren. Vooral in de tropen komen van de laatste groep soorten voor die ook voor de mens hinderlijk of zelfs schadelijk zijn. In onze streken is dit alleen de bedwants. Onder de plantenwantsen komen vele schadelijke soorten voor. Daarentegen staat onder de roofwantsen een aantal bekend als predator van schadelijke insecten. In de fruitteelt is de groene appelwants (Lygus pabulinus) zeer schadelijk, maar ook op tuin- en kamerplanten komt wantsenschade voor. De wantsen zelf en hun larven, die nog vleugelloos zijn, ziet men zelden. Zij steken in een vroeg groeistadium met hun zuigsnuit in de groeipunt van plantenscheuten. Pas als de groeipunt uitgroeit – en de wantsen allang verdwenen zijn – wordt de 4 EXCURSIE HEIDE Steven Werbrouck schade zichtbaar: vele gaatjes met bruine rand in de bladeren, die omkrullen, misvormd zijn en afsterven. Het blad en de bloemknoppen vertonen een slechte groei. Schade kan men alleen voorkomen als men in een vroeg stadium de insecten zuigend aan groeipunten waarneemt. Als het om kleine aantallen gaat, kunnen ze eenvoudig onder de kraan van de plant worden afgespoeld, maar gaat het echter om grotere aantallen dan gebruikt men vaak insecticiden om de wantsen te bestrijden. b) Galwesp Er bestaan verschillende soorten galwespen. Bijna alle soorten veroorzaken de vormen van de typische gallen. Karakteristiek bij de galwespen is de generatiewisseling. Deze houdt in dat een generatie dat het mannetjes en vrouwtjes bestaat, afwisselt met een generatie van uitsluitend vrouwelijke wespen. Bijvoorbeeld de galwesp Cynips quercusfolii veroorzaakt galappels op eikenbladeren. In de winter komen alleen vrouwtjes uit die galappels en zij leggen onbevruchte eieren in slapende eikenknoppen. In de loop van het voorjaar groeien hier fluweelgallen uit, die in de vroege zomer mannetjes en vrouwtjes opleveren. De vrouwtjes hiervan leggen na bevruchting eieren in de jonge eikenbladeren, waaruit weer galappels ontstaan. Beide generaties verschillen wat hun uiterlijk betreft sterk van elkaar. Bovendien gebruiken ze verschillende delen van de plant voor de galvorming. Er zijn in België ongeveer 35 soorten wespen die gallen op eiken veroorzaken en ongeveer 20 soorten die gallen maken op kruidachtige planten zoal een roos, braam of hondsdraf. Bij deze laatstgenoemde galwespen treedt geen generatiewisseling op. De ontwikkelingsduur van galwespen varieert per soort, van enkele weken tot vele jaren. c) Wolfsspin Wolfsspinnen maken geen web om hun prooi te vangen. Het zijn jachtspinnen die hun prooi al lopend vangen. Vóór de paring maken de mannetjes ingewikkelde baltsbewegingen om het jachtinstinct van het wijfje uit te schakelen en haar paringsbereid te maken. Bij de Nederland en België voorkomende wolfsspinnen vangt het mannetje een insect en spint het in. Terwijl het vrouwtje dit geschenk nuttigt, vindt de paring plaats. De wijfjes van de wolfsspinnen dragen de eicocon met zich mee. De wolfsspinnen behoren tot dezelfde familie van de in Zuid-Europa voorkomende tarentula. 5 EXCURSIE HEIDE Steven Werbrouck d) Hooiwagen Hoewel hooiwagens op echte spinnen lijken, behoren ze tot een afzonderlijke groep van de spinachtigen, waar meer dan 2.000 soorten van bestaan. 20 daarvan komen in Nederland en België voor. Ze hebben een geleed lichaam en langere poten dan spinnen (daddy long-legs). Die poten laten ze gemakkelijk los en bewegen dan nog verder gedurende ongeveer een halfuur. Hierdoor wordt de aandacht van de aanvaller op de achtergebleven poot gevestigd, terwijl de hooiwagen zelf ontkomt. Zo'n geamputeerde poot groeit echter niet meer terug. Het achterlijf is gesegmenteerd en over de gehele breedte met het kopborststuk verbonden. De hooiwagens hebben geen spinklieren en maken dus geen web. Ze eten verschillende kleine insecten en fruit dat op de grond is gevallen. Ze bijten niet en zijn ongevaarlijk voor de mens. Hooiwagens prefereren over het algemeen een vochtige omgeving en zijn meestal 's nachts actief. Het zijn voornamelijk alleseters. Ze eten bijvoorbeeld luizen, vliegen (zowel dood als levend) en plantaardig materiaal. Na de bevruchting zoekt het wijfje een vochtige plek in de grond, tussen het mos of in vermolmd hout om eieren te leggen. Daarvoor heeft ze een zeer lange legbuis. e) Heidehaantje Het heidehaantje, of de heidekever, is een bruin kevertje. Het wordt 5 tot 6 mm lang. In gezonde heiden vermeerdert het zich niet sterk, maar in meer verouderde heiden kan het soms massaal optreden. De bovengrondse delen van de heide sterven dan af door de vraat van hun larven en krijgen dan een typische roodbruine kleur. f) Heidevlinder De heidevlinder (Hipparchia semele) komt zowel in de heide als in de duinen voor. De bovenzijde van het vlindertje is bruinachtig met lichte vlekken bij de vleugelrand. Op de voorvleugel zijn er twee oogvlekken, op de achtervleugel slechts één. 5. Lüneburger heide De Lüneburger Heide ligt tussen de Elbe en de Aller in Duitsland. Het is circa 7200 km2 groot en ligt op een hoogte van 169 m. De afwatering gebeurt via de Ilmenau, de Luhe, de Seeve en de Este. Het gebied werd al bewoond in het Nieuwe Steentijdperk. Het heeft nog een twintigtal goed bewaard gebleven Rundlinge of Rundlingdörfer: dorpen bestaande uit circa 20 boerderijen in een kring. Die zijn zo gegroepeerd dat de korte gevels een vrijwel gesloten cirkel vormen waardoor er binnenin een (gemeenschappelijke) weide ontstaat. Dit type dorpsaanleg dateert uit de 12de eeuw. Tot eind 19de eeuw was het landschap in hoofdzaak woest en verlaten. De ontginning (begonnen in 1875) heeft de woeste grond tot 25% van de oppervlakte gereduceerd. Dit gebied van ca. 200 km2 omvat uitgestrekte heidevelden met zwerfstenen en heel oude boscomplexen. Het staat onder de bescherming van de Verein Naturschutz te Stuttgart. 6 EXCURSIE HEIDE Steven Werbrouck Het geestland tussen de Elbe en de Aller in Neder-Saksen wordt de Lüneburger Heide genoemd. Karakteristiek voor het landschap zijn de uitgestrekte, met heide begroeide vlaktes. 7