Nadine Reijnders-Wiersma Advocaat bij Vondst Advocaten N.V. Onthoudingsverklaringen en vaststellingsovereenkomsten in de IE-praktijk In de IE praktijk hebben we er allemaal mee te maken, onthoudingsverklaringen en vaststellingsovereenkomsten. In dit artikel wordt ingegaan op de ­verschillende aspecten van (1) de onthoudingsverklaring en (2) de vast­ stellingsovereenkomst. Hoewel tussen beide een zekere overlap bestaat (denk bijvoorbeeld aan de toezegging de inbreuk te staken en gestaakt te houden en een boetebeding), zijn er ook verschillen. In dit artikel zal daarom worden stilgestaan bij de in de praktijk voorkomende overwegingen bij het opstellen van en procederen over de onthoudingsverklaring en de vaststellingsovereenkomst. De onthoudingsverklaring Een onthoudingsverklaring is uitermate geschikt voor gebruik in inbreukzaken en wordt in veel gevallen al met de eerste sommatie meegezonden aan de (vermeend) inbreukmaker.1 Het doel hiervan is veelal economisch van aard; het snel en efficiënt staken van de inbreuk, het voorkomen van een procedure en de daarmee gepaard gaande kosten. In tegenstelling tot de hierna te bespreken vaststellingsovereenkomst is er geen expliciete wettelijke regeling in het Burgerlijk Wetboek (“BW”) aanwezig die ziet op de onthoudingsverklaring. Als gezegd, zal de eerste sommatie vaak gepaard gaan met het verzoek een bijgevoegde of in de sommatie opgenomen onthoudingsverklaring te tekenen. De onthoudingsverklaring is daarmee een een­ zijdige verklaring die veelal door de inbreukmaker wordt afgegeven met daarin de verklaring de inbreuk te zullen staken en een aantal nevenverplichtingen. 3/2016 BMM Bulletin jaargang 42 Enkele aandachtspunten bij de onthoudingsverklaring Het al dan niet erkennen van de inbreuk in de onthoudingsverklaring kan wel gevolgen hebben voor de afweging van het belang van de rechthebbende in een eventueel opvolgende procedure, zoals verderop nader uiteengezet zal worden. Boetebeding / belang in inbreukprocedure Uit rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat de enkele omstandigheid dat de aangesproken partij toezegt een bepaalde handeling niet meer te zullen verrichten, de rechter niet hoeft te beletten een verbod op het plegen van dergelijke handelingen op te leggen.3 Of de rechthebbende in dat geval bij een rechterlijk verbod belang heeft hangt af van de omstandigheden van het geval. Het staken van inbreuk zonder het afgeven van een onthoudingsverklaring is in ieder geval onvoldoende, zo overwoog de Rechtbank Den Haag in de zaak Genius / Tell Sell: “Dat TSA inmiddels zelf al (een deel van) de geconstateerde inbreuken heeft gestaakt, neemt het spoedeisende belang bij de gevorderde verboden niet weg. Tommy c.s. houdt belang bij een verbod aangezien er, gegeven de vastgestelde inbreuk, een reële dreiging op herhaling bestaat zolang TSA niet een met een boete versterkte ­onthoudingsverklaring heeft afgelegd. Tussen ­partijen staat vast dat TSA geen onthoudings­ verklaring heeft afgelegd.”4 Wel of geen erkenning van inbreuk? Voor het ondertekenen van een onthoudingsverklaring is niet vereist dat de inbreukmaker de inbreuk Eén van de relevante omstandigheden in dit verband is dus of de afgegeven onthoudingsverklaring is versterkt met een boetebeding. Een boetebeding kan (onder omstandigheden) de kans op herhaling wegnemen, en daarmee het belang van de houder van het intellectuele eigendomsrecht in een eventuele opvolgende inbreukprocedure. De boete dient dan wel “adequaat” te zijn. Een voorbeeld hiervan is de uitspraak in de zaak Citybox / Boxaround. 1 3 Hieronder ga ik in op een aantal punten die van belang zijn bij het opstellen van of het procederen over een onthoudingsverklaring. 2 134 erkent. Hij kan volstaan met het staken en gestaakt houden van de verdere verkoop van het inbreukmakende product of de inbreukmakende handeling. Het enkel ondertekenen van een onthoudingsverklaring is derhalve niet gelijk te stellen met een gerechtelijke erkenning van de inbreuk.2 Om de leesbaarheid te vergroten is er voor gekozen te spreken van “inbreuk” en “inbreukmaker”. Uiteraard dient de lezer overal waar in dit artikel gesproken wordt over de inbreuk en de inbreukmaker natuurlijk mee te lezen de “vermeend” inbreukmaker en de “vermeende” inbreuk. Zie in dit verband Rb. Noord-Holland, 8 april 2014, De Heeren van Aemstel / Double Dutch Amsterdam, IEPT20140408, rov. 4.3. 4 HR 1 december 1995, Intres / Sandra Schot NJ 1996/510 onder verwijzing naar HR 23 februari 1990,Verheijen / Rijk Zwaan NJ 1990/663. Rb. Den Haag, 14 januari 2015, Genius / Tell Sell, IEPT20150114, rov. 4.23. Boxaround had weliswaar een onthoudingsverklaring met een (geclausuleerd) boetebeding getekend, maar dit nam toch niet het belang van Citybox weg tot het verkrijgen van een inbreukverbod. De rechtbank Den Haag overwoog: “Uitgangspunt is dat een houder van een exclusief recht, zoals een merkrecht, belang heeft bij toewijzing van een verbod met nevenvorderingen indien inbreuk op zijn rechten wordt gemaakt of dreigt te worden gemaakt. Dit kan onder meer anders zijn wanneer de betreffende inbreuk is gestaakt en er geen (verdere) inbreuk dreigt. Nu Boxaround in haar onthoudingsverklaring de inbreuk niet heeft erkend, en zij slechts een geclausuleerd boetebeding heeft aanvaard, blijft de dreiging van verdere inbreuk op de rechten van City Box bestaan. Immers, niet in geschil is dat het door Boxaround getekende boetebeding beperkt is in die zin dat overtredingen door derden die in opdracht van Boxaround werken daardoor niet worden bestreken als Boxaround niet uitdrukkelijk opdracht heeft gegeven voor het gebruik van de City Box-merken of daarmee overeenstemmende tekens. Met City Box acht de rechtbank een dergelijke beperkte boeteclausule niet adequaat om de dreiging van inbreuk door het gebruik van de City Box-merken als advertising keyword weg te nemen, mede in het licht van het ontbreken van een erkenning van de inbreuk. De conclusie is dat de inbreuk op de City Box-merken door het gebruik in advertenties en als advertising keyword nog steeds dreigt. Aan het voorgaande doet niet af dat Boxaround niet bewust merkinbreuk zou hebben gepleegd, dat Boxaround inmiddels een andere partij heeft ingeschakeld om haar internetmarketing te verzorgen, en dat er geen sprake zou zijn van een counterfeit-situatie. Deze omstandigheden, hoewel niet betwist door City Box, geven City Box als merkhouder niet dezelfde mate van zekerheid als een onthoudingsverklaring met een adequaat boetebeding.”5 5 6 7 Rb. Den Haag, 21 januari 2015, Citybox / Boxaround, IEPT20150121, rov. 4.2 – 4.4. Hof Arnhem, 12 juni 2012, Fashion Box / Vingino, B9 11338. Hof Den Bosch, 25 maart 2014, Allposters / Pictoright, IEPT20140324, rov. 13.10.5: “een verslag van een registeraccountant waaruit blijkt dat deze de opgave van Allposters heeft geverifieerd aan de hand van de administratie van Allposters, dat, voor zover Tot slot wordt in veel onthoudingsverklaringen eveneens een accountantsverklaring gevorderd. Een dergelijke verklaring bevat de resultaten van een onderzoek naar de boeken en de financiële administratie van de inbreukmaker om de gevorderde opgave te controleren. Er is veel te doen over de formulering van een dergelijke verplichting. In de praktijk loopt men er tegen aan dat de accountants niet in staat zijn een gecontroleerde opgave te doen, omdat de gevraagde mate van zekerheid niet kan worden gegarandeerd door de accountant. Een beperkte verklaring, zoals geformuleerd door het Hof Den Bosch in de zaak tussen Allposters en ­Pictoright, leek wel mogelijk.7 Echter, de Rechtbank Den Haag oordeelde onlangs dat ook deze beperkte verklaring niet de door de rechthebbende gevraagde zekerheid lijkt te bieden. De Rechtbank overweegt: “De door Fleurop gevorderde “verklaring van de juistheid en volledigheid” van de opgave van de gegevens door een registeraccountant, danwel een “verklaring dat de opgave voor zover verifieerbaar een getrouwe weergave van de werkelijkheid vormt” vormt een opdracht voor het geven van een vorm van assurance door een registeraccountant. De rechtbank is er ambtshalve mee bekend dat een registeraccountant, zeker als die accountant niet de huisaccountant is van degene die opgave dient te doen, die assurance niet kan geven. Toewijzing van het gevorderde leidt derhalve gemakkelijk tot executieproblemen. Een minder ver strekkende opdracht tot het maken van een “rapport van feitelijke bevindingen”, zoals door gerechtshof ’s‑Hertogenbosch voorgestaan, biedt naar het oordeel van de rechtbank de merkhouder geen extra zekerheid ten aanzien van de juistheid van de opgave, omdat de accountant daarin kennelijk volgens zijn gedragsregels geen conclusies mag trekken. De accountant kan niet verklaren dat de opgave een getrouwe weergave verifieerbaar, de opgave van Allposters strookte met de gegevens uit de administratie van Allposters en dat, voor zover afdoende verificatie om door de accountant te noemen redenen niet meer mogelijk was, de accountant geen aanwijzingen heeft aangetroffen welke de verdenking doen rijzen dat de opgave geen getrouwe weergave van de werkelijkheid omtrent de te verstrekken gegevens zou inhouden.” 3/2016 BMM Bulletin jaargang 42 Over de hoogte van een in een onthoudingsverklaring opgenomen boete moet worden opgemerkt dat deze door de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid door de rechter kan worden gematigd. Onverkorte toepassing van het boetebeding zoals opgenomen in een getekende onthoudingsverklaring kan, onder omstandigheden, leiden tot een buitensporig en onaanvaardbaar resultaat waarvan de billijkheid eist dat de boete wordt gematigd.6 Nevenverplichtingen Het belangrijkste onderdeel van de onthoudingsverklaring is de verplichting de inbreuk te staken en gestaakt te houden. Daarnaast is, zoals hierboven uiteengezet, een boetebeding een waardevolle aanvulling. Los van deze twee hoofdverplichtingen kan de onthoudingsverklaring een aantal nevenverplichtingen bevatten. Te denken valt aan een opgaveverplichting waarbij de inbreukmaker opgave doet van zijn leveranciers, de aantallen verkochte en aanwezig zijnde inbreukmakende producten, de verkoopprijs, de genoten winst etc. Een andere veelgebruikte verplichting is de verplichting tot het doen van recall en het plaatsen van een rectificatie. Veelal wordt de tekst voor de rectificatie al opgenomen in de onthoudingsverklaring. 135 van de werkelijkheid vormt en/of dat er geen aanwijzingen zijn dat de opgave onjuist of onvolledig is. Gelet op de beperkte zekerheid die een rapport van feitelijke bevindingen de merkhouder zal bieden naast de op te leggen dwangsom, rechtvaardigt dat niet de aanzienlijke kosten die daarmee gemoeid zijn, althans heeft Fleurop zulks niet inzichtelijk gemaakt. Om die reden zal de rechtbank de gevorderde accountantsverklaring niet toewijzen.”8 Het is dus nog maar de vraag, in het licht van de recente rechtspraak, of er nog plaats is voor een accountantsverklaring in een inbreukgeschil. Procederen na onthoudingsverklaring Indien de inbreukmaker weigert een onthoudingsverklaring te tekenen, ondanks het feit dat er wel aan (delen van de) sommatie gehoor is gegeven, is er in ieder geval voldoende om te spreken van een gegronde vrees voor herhaling, en dus voor het initiëren van een procedure door de rechthebbende.9 Maar ook als er wel een onthoudingsverklaring is getekend kan er nog voldoende belang zijn om te procederen. Het enkel opnemen van een boetebeding in de onthoudingsverklaring maakt nog niet dat er geen belang meer denkbaar is van de houder van het intellectueel eigendomsrecht in een (kort geding) procedure. In de rechtspraak zijn er enkele voorbeelden te vinden waarbij de houder van het intellectuele eigendomsrecht een belang bleef behouden in een inbreukprocedure ondanks een getekende onthoudingsverklaring (met boete). 3/2016 BMM Bulletin jaargang 42 Een voorbeeld van een dergelijk geval was de zaak Hermès / X B.V.10 X had weliswaar een onthoudingsverklaring getekend (geen boetebeding), maar ontkende dat zij inbreuk had gemaakt op het auteursrecht van Hermès en weigerde daarnaast aansprakelijkheid te erkennen voor de door Hermès geleden schade. Hoewel X in de procedure de inbreuk heeft erkend, had Hermès volgens de Rechtbank Den Haag nog steeds belang bij de gevorderde verklaring voor recht, want zo overweegt de Rechtbank: 136 “Niet bestreden is immers dat X ook na het ­tekenen van de onthoudingsverklaring zich nog op het standpunt heeft gesteld dat zij geen inbreuk heeft gemaakt. Dat zij dat standpunt in deze procedure niet inneemt, wil nog niet zeggen dat daarmee voor Hermès geen belang meer bestaat bij de gevorderde verklaring voor recht. Daarnaast betwist X nog steeds dat zij aansprakelijk is voor de door Hermès geleden schade. De Rb. Den Haag, 20 juli 2016, Fleurop / Topbloemen, IEPT20160720, rov. 4.43 9 Een voorbeeld van een dergelijke situatie is te vinden in het kort geding vonnis van de Vzr. van de Rb. Breda, 12 juli 2010, OMM Makelaars / Van Den Boer & Partners, IEPT20100712. 10 Rb. Den Haag, 4 juni 2014, Hermès / X B.V., IEPT20140604. 11 Rb. Den Haag, 4 juni 2014, Hermès / X B.V., IEPT20140604, rov 4.4.Voor een vergelijkbaar geval zie het vonnis van de Rb. Den Haag, 17 augustus 2011, X / Hajo Marketing, IEPT20110817. 8 verklaring voor recht ligt daarom voor toewijzing gereed.”11 Hieruit volgt dat een verklaring voor recht wel degelijk mogelijk is, zelfs als de inbreukmaker een onthoudingsverklaring heeft ondertekend.12 Een tweede voorbeeld is te vinden in de uitspraak van de Rechtbank Arnhem in de zaak Greenfox / Green Fox Consultants.13 Hoewel er een getekende onthoudingsverklaring lag en er zelfs al uitvoering was gegeven aan enkele van de daarin opgenomen verplichtingen, overwoog de Rechtbank dat GreenFox belang hield bij haar vordering en versterkte deze zelfs met een dwangsom: “Echter, ook uitgaande van al deze handelingen van GFSC ter uitvoering van de onthoudingsverklaring, bezien in samenhang met de incomplete onthoudingsverklaring zelf, kan naar het voor­ lopige oordeel van de voorzieningenrechter niet worden gezegd dat GFSC thans afdoende tegemoet is gekomen aan de eisen van GreenFox, die voortvloeien uit de aan haar toekomende rechten op grond van haar handelsnaam en woordmerk. Immers, ten tijde van de mondelinge behandeling waren nog steeds in het handelsregister van de KvK de statutaire (handels)naam van GFSC en de door haar gevoerde handelsnamen niet aangepast, in de zin dat de naam GreenFox of een daarop gelijkende naam daarin niet voorkomt. Dat GFSC daarmee bezig is doet daaraan niet af. Dit betekent dat GFSC nog steeds gebruik maakt(e) van (statutaire) handelsnamen die een inbreuk maken op de handelsnaam en het woordmerk van GreenFox, zodat GreenFox nog steeds belang heeft bij haar onderhavige vorderingen teneinde die inbreuk te verbieden. De vorderingen van GreenFox kunnen worden toegewezen, zoals hierna ­vermeld. Deze zullen worden versterkt met een dwangsom, die zal worden gemaximeerd.”14 Het is daarentegen wel van belang dat er een reële dreiging van inbreuk is. Niet voldoende voor een dergelijke reële dreiging was de situatie waarbij (i) niet duidelijk was of de inbreukmakende producten überhaupt nog verhandeld werden; en (ii) de voorraad die ten tijde van het afgeven van de onthoudingsverklaring nog aanwezig was door de deurwaarder was vernietigd.15 Om succesvol te betogen dat er een reële dreiging is dient dus goed onderbouwd te worden waar die dreiging uit volgt. Beperking van grondslagen in procedure Een onthoudingsverklaring is geen vaststellingsovereenkomst. Toch wordt voor de niet-nakoming van onderdelen van de onthoudingsverklaring veel12 N.B. Overigens betekent het feit dat de inbreukmaker de inbreuk niet wil erkennen niet per definitie dat de rechthebbende een belang heeft bij een rechterlijk verbod. 13 Rb. Arnhem, 18 januari 2012, Greenfox / Green Fox Consultants, IEPT20120118. 14 Rb. Arnhem, 18 januari 2012, Greenfox / Green Fox Consultants, IEPT20120118, rov. 4.5.Voor een vergelijkbaar geval zie het vonnis van de Vzr. van de Rb. Den Haag, 17 juli 2016, Jiangsu / Hornbach, IEPT20160717. 15 Rb. Amsterdam, 24 juni 2015, Maxim’s / Mei Sum, IEPT20150624. al aangesloten bij Titel 15 van Boek 7 BW. Zo was het geval in de zaak Stas / Artitec.16 In die zaak was een uitgebreide onthoudingsverklaring ondertekend die zag op de erkenning van de inbreuk, staking van de inbreuk, uitverkoop van de aanwezige voorraad tegen reguliere verkoopprijzen, een rectificatie, opgave van leveranciers, inkoopprijzen etc., een accountantsverklaring, betaling van een bedrag van € 200.000 en een boetebeding. Na afloop van de uitverkoopperiode werden volgens de eiser nog steeds inbreukmakende producten verkocht, dus werd er opnieuw een procedure aanhangig gemaakt. Aan de vorderingen lagen wanprestatie, inbreuk en onrechtmatige daad ten grondslag. De rechtbank wees de vorderingen af met de volgende overweging: “Partijen hebben de gevolgen van de inbreuk door Artitec op het modelrecht van Stas geregeld in de onthoudingsverklaring. De onthoudingsverklaring is in feite een vaststellingsovereenkomst, waarvan Stas in de onderhavige procedure nakoming vordert. Zij vordert immers nakoming van de afspraak iedere inbreuk op haar modelrecht te staken en gestaakt te houden, alsmede nakoming van het boetebeding. Nu Stas ervoor heeft gekozen de gevolgen van de inbreuk op haar intellectuele eigendomsrecht bij overeenkomst te regelen heeft zij daarmee haar rechten ten aanzien van de vraag of, en zo ja welke, inbreuk er op haar intellectuele eigendomsrechten zijn gemaakt beperkt. Zij kan dan ook naast schending van deze overeenkomst niet tevens inbreuk op haar intellectuele eigendomsrechten dan wel onrechtmatige daad aan haar vordering ten grondslag leggen.”17 Dit gaat naar mijn mening wel erg ver. Een onthoudingsverklaring is geen vaststellingsovereenkomst, maar kan dus, zo blijkt uit het vonnis in de zaak Stas / Artitec door de rechter gelijk worden getrokken met de vaststellingsovereenkomst. Hierdoor kan een getekende onthoudingsverklaring er onder omstandigheden toe leiden dat de rechthebbende zich niet kan beroepen op andere grondslagen (zoals inbreuk of onrechtmatige daad) als de inbreukmaker zich niet aan de afspraken uit de onthoudingsverklaring houdt. Het is interessant om te kijken of dit voor de vaststellingsovereenkomst anders ligt. De vaststellingsovereenkomst 16 Rb. Breda, 24 oktober 2012, Stas B.V. / Jan van Boxtel Artitec, IEPT20121024. 17 Rb. Breda, 24 oktober 2012, Stas B.V. / Jan van Boxtel Artitec, IEPT20121024, rov. 2.23. 18 Asser/Van Schaick 7-VIII 2012/138. 19 Zo blijkt onder meer uit HR 28 april 2000, Fens-de Pijper / van Bezouw, NJ 2000/145. 20 Tekst & Commentaar, negende druk, art. 7:900 BW. Zie ook de MvT, Kamerstukken II 1982/83, 17 779, nr. 3, p. 36. Naast de specifieke regels uit Titel 15 van Boek 7 BW zijn de algemene regels met betrekking tot de obligatoire overeenkomsten en (indien de vaststellingsovereenkomst voor beide partijen verplichtingen bevat) de regels met betrekking tot wederkerige overeenkomsten uit Boek 6 van overeenkomstige toepassing. Er gelden voor de vaststellingsovereenkomst geen vormvereisten. In theorie is een mondeling gesloten vaststellingsovereenkomst eveneens afdwingbaar ingevolge art. 3:37 lid 1 BW, maar strandt in de praktijk veelal door bewijsproblemen.18 Een vaker voorkomende vorm van de vaststellingsovereenkomst is een vastlegging daarvan in een proces-­ verbaal van de zitting, dat door beide partijen wordt ondertekend. Ook een niet-getekend proces-­ verbaal dat aan (de advocaten van) partijen wordt toegezonden, die vervolgens instemmen met de inhoud van het proces-verbaal, is een geldige vaststellingsovereenkomst.19 In de basis bestaat de vaststellingsovereenkomst uit 4 elementen. 1.Partijen verbinden zich jegens elkaar aan een vaststelling De vaststellingsovereenkomst wordt gekarakteriseerd als een obligatoire overeenkomst in de zin van art. 6:213 BW.20 In hoeverre de vaststellingsovereenkomst ook een wederkerige overeenkomst is, hangt af van de daarin opgenomen verplichtingen van de partijen. In de meeste gevallen zal deze echter wederkerig zijn.21 In de literatuur wordt dit artikel zo uitgelegd dat het obligatoire karakter van de vaststellingsovereenkomst met zich brengt dat voor elk van de partijen de verbintenis voortvloeit zich over en weer naar de vaststelling te gedragen.22 2.Ter beëindiging of voorkoming van onzekerheid over een geschil Vaststellingsovereenkomsten kunnen worden gesloten voor zowel bestaande als toekomstige geschillen of onzekerheden. Het gaat hier om een subjectieve norm, niet om objectieve zekerheid. Voldoende is het als partijen feitelijk een geschil hebben of vrezen in de toekomst een geschil te krijgen.23 21MvT, Kamerstukken II 1982/83, 17 779, nr. 3, p. 36. Zie ook Asser / Van Schaick, 5-IV 2004/256, 267 en 269 en Tekst & Commentaar, negende druk, art. 7:900 BW. 22 Prof. mr. A.A. van Rossum, Monografieën Nieuw BW, B80, Vaststellingsovereenkomst, Kluwer: Deventer 2001, p. 9. 23 Ontwerp voor een nieuw Burgerlijk Wetboek, Toelichting E.M. Meijers, Den Haag 1972, p. 1135. Zie ook Tekst & Commentaar, negende druk, art. 7:900 BW. 3/2016 BMM Bulletin jaargang 42 De vaststellingsovereenkomst is geregeld in Titel 15 van Boek 7 BW. De kernbepaling is artikel 7:900, lid 1 BW: “Bij een vaststellingsovereenkomst binden partijen, ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid over een geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens elkaar aan een vaststelling daarvan, bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechts­ toestand mochten afwijken.” 137 3. Omtrent hetgeen rechtens tussen hen geldt Voor een vaststelling is niet vereist dat er een bestaande rechtsverhouding tussen partijen bestaat, de vaststelling kan zelfs betrekking hebben op de afwezigheid van een rechtsverhouding tussen partijen.24 4. Bindend bij afwijking eerdere rechtstoestand Tot slot vereist art. 7:900 BW dat partijen zich jegens elkaar aan de vaststelling verbinden, en dat deze vaststelling ook te gelden heeft voor zover partijen van de eerder bestaande rechtstoestand mochten afwijken. Het relevante aspect hier is dat partijen de overeenkomst als vaststellingsovereenkomst hebben bedoeld en als beslissend tussen partijen. Indien dit het geval is, is er sprake van een vaststellingsovereenkomst. Anders is dat bijvoorbeeld indien partijen elkaar nog in de gelegenheid stellen bewijs te leveren van bepaalde stellingen (bv. van de inbreuk, of de geldigheid van een intellectueel eigendomsrecht). In dat geval is er (nog) geen sprake van een vaststellingsovereenkomst. Aandachtspunten bij de vaststellingsovereenkomst Allereerst zijn de bepalingen die deel uitmaken van de onthoudingsverklaring eveneens van belang voor het opstellen van een vaststellingsovereenkomst. Hetgeen hiervoor is opgemerkt over de verschillende (neven) verplichtingen van een onthoudingsverklaring gelden net zo goed voor een vaststellingsovereenkomst. Daarnaast is er een aantal aanvullende punten dat van belang is bij het opstellen van of het procederen over een vaststellingsovereenkomst, daar zal ik hierna op ingaan. Uitleg van de vaststellingsovereenkomst Voor de uitleg van de vaststellingsovereenkomst wordt in de rechtspraak en de literatuur aangeknoopt bij het Haviltex-criterium.25 Een voorbeeld: 3/2016 BMM Bulletin jaargang 42 In de zaak Food & Fun / Trebs hadden partijen een geschil over de uitvoering van een distributieovereenkomst. Tijdens het kort geding in eerste aanleg hadden partijen ter zitting een schikking getroffen en is deze verder uitgewerkt in een samenwerkingsovereenkomst. Het Hof Arnhem overwoog allereerst dat het feit dat partijen de overeenkomst aanduiden als een ‘samenwerkingsovereenkomst’ er niet aan af doet dat de overeenkomst is gesloten ter beslechting van een geschil. Dat partijen in het kader van de beslechting van het geschil tevens afspraken hebben gemaakt over een vorm van samenwerking doet daar niet aan af.26 138 24 Ontwerp voor een nieuw Burgerlijk Wetboek, Toelichting E.M. Meijers, Den Haag 1972, p. 1135. Zie ook Tekst & Commentaar, negende druk, art. 7:900 BW. 25 HR 13 maart 1981, Haviltex, NJ 1981/635 waarin de Hoge Raad overwoog dat: “De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van pp. is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract.Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die pp. in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen Daarnaast overwoog het Hof met betrekking tot de uitleg van de in de overeenkomst vervatte bepalingen: “Het hof is voorts van oordeel dat de vaststellingsovereenkomst betrekking heeft op een commercieel dispuut tussen professionele partijen. Het enkele feit dat de vaststelling zoals vastgelegd in de samenwerkingsovereenkomst geen betrekking heeft op een aandelenoverdracht, betekent naar het oordeel van het hof nog niet dat de door de Hoge Raad ontwikkelde rechtspraak met betrekking tot een meer taalkundige uitleg van de overeenkomsten niet van toepassing is. Het hof is voorshands van oordeel dat in de gegeven omstandigheden binnen de Haviltex-norm een grote betekenis toekomt aan de bewoordingen van de vaststellingsovereenkomst.”27 De titel van de overeenkomst is dus niet dwingend. Bij de uitleg van de overeenkomst moet gekeken worden naar de bewoordingen van de overeenkomst als ook naar de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In strijd met dwingend recht Artikel 7:902 BW voegt toe dat indien de vaststelling wordt aangegaan ter beëindiging van een geschil op vermogensrechtelijk gebied zij geldig is, ook indien mocht blijken dat de vaststelling in strijd mocht blijken met dwingend recht. Art. 7:902 BW geeft daarop één uitzondering, namelijk indien de vaststelling in strijd komt met de goede zeden of de openbare orde.28 Ontbinding van de vaststellingsovereenkomst In afwijking van art. 6:267 BW bepaalt art. 7:905 BW dat de ontbinding van een vaststellingsovereenkomst niet door een eenzijdige verklaring kan geschieden. Veelal zal derhave voor de ontbinding van een vaststellingovereenkomst tussenkomst van een rechter nodig zijn. Hierbij moet worden bedacht dat ontbinding door de rechter kan worden afgewezen indien de partij die ontbinding vordert voldoende middelen heeft om de wederpartij tot nakoming te dwingen dan wel tot vervangende schadevergoeding te bewegen.29 Geen beroep op dwaling Uit de rechtspraak blijkt dat de algemene dwalingsleer uit art. 6:228 en 6:229 BW bij vaststellingsover- 26 27 28 29 pp. behoren en welke rechtskennis van zodanige pp. kan worden verwacht.” Hof Arnhem, 13 december 2011, Food & Fun / Trebs, IEPT20111213, rov. 16. Hof Arnhem, 13 december 2011, Food & Fun / Trebs, IEPT20111213, rov. 17. Deze bepaling wordt voor onderstaand artikel voor de volledigheid genoemd. Het voert te ver om daar in de context van dit overzicht nader op in te gaan. Lezenswaardig in dit verband is het Ontwerp voor een nieuw Burgerlijk Wetboek, Toelichting E.M. Meijers, Den Haag 1972, p. 1141-1142. Tekst & Commentaar, negende druk, art. 7:905 BW. Zie ook Ontwerp voor een nieuw Burgerlijk Wetboek, Toelichting E.M. Meijers, Den Haag 1972, p. 1149. eenkomsten restrictief moet worden toegepast. Zo volgt uit het Ebele Dillema II arrest van de Hoge Raad dat partijen in beginsel geen beroep op ­dwaling toekomt met betrekking tot het onderwerp waarover werd getwist en waarvoor de vaststellings­ overeenkomst een oplossing beoogt te bieden.30 Dit is anders indien blijkt dat er tussen partijen sprake is van wederzijdse dwaling over feiten die partijen als onbetwist aan de vaststellingsovereenkomst ten grondslag hebben gelegd of bij schending van een mededelingsplicht bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst.31 Eén van de weinige voorbeelden in dit verband is het kort gedingvonnis tussen Lichtfabriek Haarlem / Goudse Lichtfabriek.32 Ter beslechting van het geschil over onrechtmatig handelsnaamgebruik ­sloten partijen een vaststellingsovereenkomst. Daarna stelde Lichtfabriek Haarlem dat bij het opstellen van de vaststellingsovereenkomst sprake was van dwaling dan wel bedrog door Goudse Lichtfabriek en op grond daarvan voor vernietiging in aanmerking kwam. Volgens Lichtfabriek Haarlem had de Goudse Lichtfabriek haar bewust verkeerd voorgelicht, nu zij niet wist dat wijziging van naam van de Facebook pagina van de Goudse Lichtfabriek niet meer mogelijk was. De voorzieningenrechter volgde Lichtfabriek Haarlem niet en wees de vordering tot vernietiging af met de volgende motivering: “De voorzieningenrechter acht het, gelet op de betwisting daarvan door LF Gouda, niet aannemelijk dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat sprake is van bedrog door LF Gouda, of dwaling aan de zijde van Lichtfabriek Haarlem. LF Gouda wijst er immers terecht op dat partijen bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst rekening hebben gehouden met de mogelijkheid dat de naam van de Facebookpagina niet aangepast kon worden. (…) Van dwaling is dan ook geen sprake geweest. Daarnaast blijkt nergens uit dat LF Gouda op voorhand wist dat Facebook een verzoek tot naamswijziging zou weigeren. Gelet hierop kan Lichtfabriek Haarlem niet worden gevolgd in haar standpunt dat zij bewust door LF Gouda in de valse veronderstelling is gebracht dat de naam van de Facebookpagina gewijzigd kon worden.”33 Nakoming vorderen Wanneer een contractspartij de vaststellingsovereenkomst niet naleeft, kan hiervan door de andere Finale kwijting Het doel van de vaststellingsovereenkomst is het geschil voor eens en altijd te beslechten. Een optie om dit tot stand te brengen is (wederzijdse) finale kwijting. In het geval finale kwijting over en weer niet overeengekomen wordt kan deze op basis van de omstandigheden van het geval soms worden ingelezen.34 Om deze onzekerheid te voorkomen is het raadzaam en gebruikelijk om in de vaststellingsovereenkomst een expliciet artikel met betrekking tot finale kwijting op te nemen. De finale kwijting ziet echter alleen op de onderwerpen waarop de vaststelling ziet. Alles dat niet tot het onderwerp van de vaststellingsovereenkomst behoort valt dus buiten de reikwijdte van de finale kwijting.35 Daarnaast is het raadzaam om bij het overeenkomen van finale kwijting stil te staan bij het territoriale bereik van de bepaling. Wordt de vaststelling overeengekomen voor Nederland, de EU/ de Gemeenschap (bij bijvoorbeeld EU-merken of gemeenschapsmodellen) of wereldwijd? Neem het gekozen territoir vervolgens op in het finale kwijtingsbeding. Deskundigenbijstand Tot slot nog een laatste opmerking over deskundigenbijstand bij het opstellen van een vaststellingsovereenkomst. Dat bijstand door een professioneel jurist bij het opstellen van een vaststellingsovereenkomst gevolgen kan hebben, werd duidelijk in de procedure tussen Satelliet / Robos.36 Hoewel de Hoge Raad de zaak op basis van art. 81 RO37 heeft afgedaan, volgt de AG de redenering van het Hof in dezen en overweegt dat: “Subonderdelen I.4 en I.6 gaan uit van een onjuiste lezing. Gelet op de redeneerlijn van het hof (zoals hiervoor uiteengezet in 2.2 t/m 2.7) is kennelijk bedoeld dat een partij die wordt bijgestaan door een IE-advocaat die in de eerdere correspondentie niet concreet duidelijk had gemaakt op welke punten de “Vigo” moest worden aangepast in de ogen van Satelliet – en al helemaal niet 33 Vzr. Rb. Noord-Holland, 14 oktober 2015, Lichtfabriek Haarlem / Goudse Lichtfabriek, ECLI:NL:RBNHO:2015:10330, rov. 4.5 en 4.6. 34 HR 1 september 2009, ACS Holding / H.T.C. International, NJB 2009/1618. 35 HR 12 oktober 2012, ABN AMRO / Dayala, JAR 2012/292. 36 HR 8 juli 2016, Satelliet / Robos, IEPT20160708; afgedaan op basis van art. 81 RO. Conclusie A-G mr. G.R.B. van Peursem, 1 april 2016, ECLI:NL:PHR:2016:197 en cassatie van Hof Arnhem, 13 januari 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:214. 37 Art. 81 RO: “Indien de Hoge Raad oordeelt dat een aangevoerde klacht niet tot cassatie kan leiden en niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, kan hij zich bij de vermelding van de gronden van zijn beslissing beperken tot dit oordeel.” 3/2016 BMM Bulletin jaargang 42 30 HR 15 november 1985, Ebele Dillema II, NJ 1986/228. Zie in dit verband ook mr. C.Th.I.M. van den Heuvel & mr. M.M. Maclean, in: GS Bijzondere overeenkomsten, 7:900 BW, algemeen, aant. 2. 31 Ontwerp voor een nieuw Burgerlijk Wetboek, Toelichting E.M. Meijers, Den Haag 1972, p. 1143; MvT Kamerstukken II 1982/83, 17 779, nr.3, p. 35 en MvA Kamerstukken II 1991/92, 17 779, nr. 8, p. 15-16. Zie ook slot ook HR 26 september 2008, Curatoren Jacqui Hoes / Hoes c.s., NJ 2008/521; HR 29 september 1995, ABN AMRO / Hendriks, NJ 1998/81. Zie in dit verband ook ­ mr. C.Th.I.M. van den Heuvel & mr. M.M. Maclean, in: GS Bijzondere overeenkomsten, 7:900 BW, algemeen, aant. 2. 32 Vzr. Rb. Noord-Holland, 14 oktober 2015, Lichtfabriek Haarlem / Goudse Lichtfabriek, ECLI:NL:RBNHO:2015:10330. partij(en) nakoming worden gevorderd bij de rechter. Om lange en kostbare procedures tot nakoming te voorkomen, kan het onder omstandigheden raadzaam zijn de vaststellingsovereenkomst te laten verlijden bij notariële akte om zo alvast een executoriale titel te verkrijgen ingevolge art. 430 Rv. Daarnaast kan de executoriale titel ter zitting worden vastgelegd door middel van een proces verbaal ingevolge art. 87 lid 3 Rv. 139 specifiek over de frame- en pootaanpassingen daarvan had gerept – er te minder op mocht vertrouwen dat hier specifiek werd toegezegd dat de twee bedoelde aanpassingen zouden worden gedaan – die Satelliet immers tevoren helemaal niet had verlangd van Robos. Ik onderschrijf hier de woorden van de s.t. zijdens Robos onder 20 in fine: “(…) van een advocaat mag worden verwacht dat hij weet dat er geen gewenste overeenkomst kan worden gecreëerd door een wederpartij ‘op te hangen’ aan zijn letterlijke bewoordingen, zeker niet als de aan de advocaat bekende context waarin die bewoordingen zijn gebruikt aanleiding geeft tot twijfel of de wederpartij het wel zo letterlijk bedoelt.”38 3/2016 BMM Bulletin jaargang 42 Conclusie Het voorgaande maakt duidelijk dat bij het opstellen van een onthoudingsverklaring of een vaststellingsovereenkomst aandacht moet worden gegeven aan de omstandigheden van het geval en dat deze nauwkeurig moeten worden verwerkt in de inhoud van de onthoudingsverklaring of vaststellingsovereenkomst. Het is van belang om na te denken over een erkenning van de inbreuk. Neem vooral een boetebeding op in een onthoudingsverklaring of 38 Conclusie A-G mr. G.R.B. van Peursem, 1 april 2016, ECLI:NL:PHR:2016:197, rov. 2.14. 140 een vaststellingsovereenkomst. Vergeet ook de nevenverplichtingen niet, en let bij het formuleren van de vereiste accountantsverklaring op de bewoording van het beding. Tot slot is ook de formulering van het finale kwijtingsbeding van belang, denk aan de reikwijdte van het beding en het territoir waarvoor deze geldt. Het sluiten van de onthoudingsverklaring of een vaststellingsovereenkomst is meestal het laatste staartje van een geschil waardoor het van groot belang is om ook dan het hoofd koel te houden. Immers, the devil’s in the details! De navolgende opmerkingen zijn toegevoegd door de Belgische leden van de redactie van het BMM Bulletin: “In België is het niet gebruikelijk om een onthoudingsverklaring mee te sturen met de eerste ingebreke­ stelling, hoewel dat niet uitgesloten is. In de eerste ingebrekestelling wordt meestal verzocht om bepaalde concrete handelingen te staken en gestaakt te houden. Indien hieraan een positief gevolg wordt gegeven, kan een akkoord tussen partijen tot stand komen door uitwisseling van officiële briefwisseling tussen de ­advocaten van partijen, dan wel door een dadings­ overeenkomst af te sluiten. De inhoud van een dading naar ­B elgisch recht omvat gelijkaardige bepalingen als een Nederlandse vaststellingsovereenkomst.”