Homilie 22 februari 2015 – 1ste zondag van de Vasten Gen. 9:8-15: ‘Zie, Ik richt mijn verbond op met u en met uw nageslacht en met alle levende wezens die bij u zijn’ Het boek Genesis, Geachte Medegelovigen, het eerste boek van de joodse Schrift, is een van de krachtigste stukken uit de hele Bijbel. We vinden er de oerverhalen van de mensheid, zoals de joden die eeuwenlang van geslacht op geslacht hebben overgeleverd en bijgewerkt, tot ze ze rond het midden van het eerste millennium vóór Christus definitief optekenden. Naast het indrukwekkende scheppingsverhaal en de zondvloed bevat het boek nu eens ontroerende, dan weer onderhoudende, maar altijd ietwat mysterieuze en intrigerende vertellingen over de stamvaders Abraham, Isaak en Jacob, met, niet te vergeten, de spannende avonturen van Jozef in Egypte. Meer dan welk ander Bijbelboek heeft Genesis door de eeuwen heen honderden schilders, graveurs (denk aan de populaire Gustave Doré!), mozaïekkunstenaars en letterkundigen geïnspireerd. Hun werken zijn verspreid over tal van musea, kerken en bibliotheken. Vandaag beluisterden we een miniem fragment uit het beroemde verhaal van Noach. Toen de wateren zich hadden teruggetrokken, zo luidt het, beloofde Jahweh de wereld voortaan van dergelijke rampen te sparen en spande Hij als teken van die belofte zijn boog aan het firmament. Er is sprake van een eeuwig verbond tussen God en Noach, zijn nageslacht en alle levende wezens op aarde. God treedt op als een goede maar strenge vaderfiguur. Hij staat dicht bij de mensen, maar houdt hen ook scherp in het oog. Beurtelings is Hij blij met wat Hij ziet en dan weer hevig vertoornd. Hij beschermt zijn wispelturige kinderen, maar als het moet, laat Hij niet na ze met harde hand te straffen. Dat deed Hij met name bij de zondvloed. De mensen hadden zich zo slecht gedragen, dat het Hem speet dat Hij ze had geschapen. Daarom wou Hij zijn werk vernietigen, maar zijn vaderhart bracht Hem ertoe toch één rechtvaardige familie te sparen: Noach, zijn vrouw, hun drie zonen en evenveel schoondochters, acht mensen in totaal. Zij zouden de nodige dierenparen in de ark laden om later opnieuw van nul te kunnen beginnen. Zo kreeg de schepping een tweede kans en werd Noach een nieuwe Adam, die, net als zijn voorganger, belast werd met het toezicht op de natuur. Het Middelnederlandse woord ‘sintvloed’ heeft de betekenis van ‘aanhoudende, langdurige overstroming’. Ook in het Duits spreekt men van ‘Sintflut’. Later is er in onze taal de bijgedachte van 2 ‘zonde’ bijgekomen (de vloed als straf voor de zondige mensheid, zoals de Bijbel het voorstelt) en heeft men ‘sintvloed’ vervormd tot ‘zondvloed’. Als dusdanig verwijst de oorspronkelijke Nederlandse term dus naar een verschrikkelijke, wereldwijde, alles vernietigende waterramp. Evenals scheppingsmythes komen zondvloedverhalen in vele culturen en in zeer uiteenlopende varianten voor. Maar altijd, en dat hebben die verhalen met elkaar gemeen, zijn er enkele uitverkorenen die aan de grote ramp weten te ontsnappen en het leven op aarde verderzetten. Want uiteindelijk haalt het leven het op de dood. Specialisten zullen ons uitleggen dat het joodse zondvloedverhaal zoals het in Genesis staat opgetekend, een samenvoeging is van twee versies. Dat kan men afleiden uit een paar nodeloze herhalingen en kleine interne tegenspraken. Belangrijker is dat de Noachsage op zijn beurt kadert in een reeks Sumerische en Semitische verhalen, die men nog niet zo lang geleden heeft ontdekt op kleitabletten in spijkerschrift. Meer bepaald is het joodse verhaal nauw verwant met het Babylonische Gilgamesj-epos. Gilgamesj was een koning van Uruk [300 km ten zuiden van het huidige Bagdad] die leefde in de 27ste eeuw vóór Christus en later evolueerde tot een soort held of halfgod. De man die volgens het Gilgamesj-epos en aanverwante verhalen een boot bouwde en zo aan de overstroming ontkwam, heette Ut-napištim. Maar terwijl in de Babylonische teksten meerdere goden tussenkomen, is het opmerkelijk dat in de joodse traditie, bij Noach dus, slechts één God optreedt. Opgravingen hebben inmiddels uitgewezen dat in het Tweestromenland (het huidige Irak) ooit meerdere kolossale en langdurige overstromingsrampen hebben plaatsgegrepen. Het is aannemelijk dat zij zich in het collectief geheugen van de plaatselijke bevolking hebben vastgeankerd. Eén bepaalde overstroming, rond 2750 v.Chr., is wellicht de onmiddellijke inspiratiebron geweest voor de zondvloedverhalen zowel bij Sumeriërs en Babyloniërs als bij de Joden. Alleszins hebben we te maken met oeroude overleveringen. Ze wijzen erop – en dat is het belangrijkste – dat mensen van diverse culturen al heel lang met dezelfde problemen worstelen: de verhouding van de mens tot de wereld van het goddelijke, het waarom van alles vernietigende rampen, het probleem van goed en kwaad, de vraag of en in welke mate God of de goden in het leven van de stervelingen ingrijpen, de vraag of God niet alleen straft maar ook bereid is vergiffenis te schenken. Volgens Genesis zou de Ark van Noach gestrand zijn op de ‘berg Ararat’ nadat Noach een duif had uitgestuurd om te zien of het water zich al had teruggetrokken. Er zijn in 3 het gebied verschillende hoge bergen die men ooit effectief heeft verbonden met het einde van de zondvloed. Eén ervan is de huidige berg Ararat, die meer dan 5000 m hoog is en in het grensgebied ligt van Armenië, Azerbeidzjan, Iran en Noord-OostTurkije. Men vergeet echter vaak dat hij die naam pas heeft gekregen in de Middeleeuwen, vele eeuwen na het Bijbelverhaal. Dat neemt niet weg dat in de loop van de laatste tientallen jaren meerdere avonturiers daar op zoek zijn gegaan naar materiële overblijfselen van de ark. Sommigen zijn zelfs met stukken hout naar beneden gekomen. Nog niet zolang geleden was er dan weer een Nederlander die de ark van Noach heeft nagebouwd precies volgens de gegevens en afmetingen uit het Boek Genesis. Op zich is daar niets mis mee – integendeel – maar men fronst toch even de wenkbrauwen wanneer die brave man dan zonder verpinken voor de camera verkondigt dat Noach op bevel van God inderdaad zo’n boot heeft geconstrueerd, daar de beesten twee aan twee heeft ingestopt, enzovoort. Dat hij erbij zegt zijn mening niet aan anderen te willen opdringen, pleit dan weer voor hem. Zoals in dit geval en in dat van de bergbeklimmers, zijn er telkens weer mensen die denken dat het boek Genesis letterlijk te nemen historische gebeurtenissen beschrijft. Zij verwarren mythische verhalen met feitengeschiedenis en maken geen onderscheid tussen de verschillende soorten bijbelteksten. Zonder het te willen, spelen dergelijke ‘bijbelfundamentalisten’ (als ik ze zo mag noemen) in de kaart van bepaalde, slecht geïnformeerde of zelfs kwaadwillige niet-christenen. Die scheren ook alle bijbelverhalen graag over één kam, nemen ze telkens even letterlijk, om ze vervolgens in hun geheel af te wijzen: als de zondvloed niet ‘echt gebeurd’ kan zijn, zo luidt de nogal simpele redenering, is al de rest ook ‘onwaar’. Van historisch wetenschappelijk onderzoek, moderne Bijbelinterpretatie of gewoon enige kennis van de antieke wereld, hebben zij geen kaas gegegeten. Laten wijzelf bijgevolg de verhalen van het boek Genesis op hun juiste waarde schatten. Dan pas zullen we zien hoe rijk ze zijn en hoeveel verschillende betekenislagen erin verborgen liggen. Dan pas zullen we er ten volle en ongecomplexeerd van kunnen genieten. Dat er in het geval van Noach vermoedelijk een historische kern aanwezig is, is volkomen bijkomstig. Waar het om gaat, zijn de grote vragen die de mens zich altijd heeft gesteld, is het beeld dat ons van God wordt voorgehouden. De Joden hebben dat gedaan met de kennis waarover zij destijds 4 beschikten; wij doen dat vandaag vanuit ons wereldbeeld. Elke tijd stelt zich God voor op een nieuwe manier, maar fundamenteel draait het steeds om hetzelfde. Tenslotte nog dit. Het verhaal van Noach gaat in zekere mate ook over de manier waarop de mens zich verhoudt tot de dierenwereld. Toen enkele jaren geleden onze kater een beroerte kreeg en een dierenarts hem uit zijn lijden kwam verlossen, werd ik getroffen door de respectvolle manier waarop deze relatief jonge man met het stervende beest omging. Een dier is niet zomaar een ding, zo realiseerde ik mij, en ook een dierenleven heeft zijn waarde. In navolging van Griekse filosofen als Aristoteles, hebben christelijke theologen in de lijn van de grote Thomas van Aquino altijd een scherp onderscheid gemaakt tussen de met rede begaafde mens, het summum van de schepping, en het redeloze dier. Tussen beide gaapte een onoverbrugbare kloof. Dat heeft voor gevolg gehad dat in het westers denken en in de christelijke moraal nauwelijks aandacht werd besteed aan onze relatie met de wereld van het dier, laat staan van de andere levende wezens. Hierin steekt het christendom ongunstig af tegen bepaalde oosterse godsdiensten als hindoeïsme, boeddhisme of shintoïsme. De moderne wetenschap, en niet in het minst de evolutieleer, heeft inmiddels aangetoond dat de scheidingslijn lang niet zo duidelijk is als men ooit heeft voorgehouden. Hopelijk kan de wetenschap ons ook in de toekomst de nodige inspiratie verstrekken om eveneens op dit vlak ons denken bij te stellen. En inspiratie hebben we dringend nodig nu de Vasten is begonnen. Vasten is ook en misschien vooral bezinning en geestelijk thuiskomen. Bezinning over God en Mens, over de eeuwige trouw van God en onze niet aflatende hunkering naar Hem, maar ook over onze immense verantwoordelijkheid – ook religieuze verantwoordelijkheid – ten opzichte van de Natuur en alle levende wezens, verantwoordelijkheid die de Almachtige, naar de oeroude verhalen van onze geestelijke voorouders, een tweede maal aan ons heeft toevertrouwd, toen na de Grote Vloed, een Nieuwe Lente aanbrak. Hans Hauben