De rol van individuele optimalisatie in sport training Hoe belangrijk is het kunnen leveren van op de sporter gericht maatwerk in het trainen en coachen? Fysiologisch gezien is de topsport daarin ver. Door de belastbaarheid van de sporter op gewenste momenten te meten worden de omvang en de intensiteit van het programma gedoseerd. Jammer genoeg lopen andere individuele aspecten hierbij achter. Vaak wordt gewerkt vanuit een ‘one size fits all’-filosofie alsof sporters zich niet kenmerken door persoonlijke voorkeuren en behoeften. We nemen u mee naar het sportveld en slaan daar allerlei acties gade. Als u weet waarop u moet letten dan is te zien dat sporters vergelijkbare acties op een fundamenteel verschillende wijze uitvoeren. Waar met het blote oog de verschillen nog te subtiel zijn om direct op te merken geven video-opnamen afgespeeld in slow motion en het bevragen van de sporters steevast uitkomst. Een voorbeeld uit de wereld van de dressuursport. Twee topamazones, Anky van Grunsven (Nederland) en Isabell Werth (Duitsland), allebei grossierend in Olympische medailles, Europese- en Wereldtitels, maar met een geheel andere motorische stijl en cognitieve aanpak. Terwijl Anky met haar behendige handen haar paarden vooral vanuit de fijne motoriek aanstuurt, doet Isabell dat vooral vanuit de grove motoriek. Voor haar zijn niet de handen en de voeten de eerste ingang om dehulpen te geven maar de grote spiergroepen van het bovenlichaam, de bovenarmen en de bovenbenen. Een cruciaal onderscheid in rijstijl welke zich vertaalt in hoe de trainer-coach de ruiter op de persoon afgestemde training geeft. De verschillen blijven niet beperkt tot het motorische, ze spelen zich ook af op emotioneel en cognitief gebied. Waar Anky zich in de voorbereiding op haar kür consequent van haar omgeving afzondert en een en al gefocust volgens een logisch opgebouwd vast omlijnd stap-voor-stap protocol inrijdt, doet Isabell dat op een veel lossere en op het gevoel improviserende manier. Een onderdeel doornemen, ogenschijnlijk zonder structuur om vervolgens ontspannen rond te rijden en een ander onderdeel op te pakken. Wat overeenkomt is dat de eigen stijl en aanpak hen op het lijf geschreven zijn. Hoe dit bij deze twee topamazones werkt, rechtvaardigt dat een verschil in aanpak voor training en coaching? Het is een vraag die wij vanuit de praktijk met een volmondig ‘ja’ beantwoorden. 1. De ‘be like me’-aanpak Stelt u zich voor wat er zou gebeuren als Anky met haar eigen stijl, opvattingen en ervaringen training zou geven aan Isabell. In welke mate zullen de eigen ervaringen dan bijdragen aan een succesvolle samenwerking? Wordt er wel geleverd wat nodig is om op een hoger niveau te komen, want het gevaar van ‘be like me’-coaching ligt op de loer. Die vraag leggen we graag voor aan elfvoudig (in het enkelspel) Nederlands kampioen tafeltennis Danny Heister. Danny heeft als trainer-coach bij zijn club Borussia Düsseldorf een aantal mondiale toppers onder zijn hoede, waaronder de huidige nummer acht van de wereldranglijst Timo Boll. Heister: 'Dat ik zelf op het internationale podium heb gepresteerd is zonder meer een pre in het begrijpen en aanvoelen van wat er op dat niveau speelt en wat er op ons af kan komen, maar daarmee houdt het ook al snel op. Als ik onvoldoende begrijp hoe mijn sporters tot optimale prestatie komen en hoe ik in verschillende opzichten maatwerk lever om ze individueel te bedienen dan ben ik kansloos, zo is mijn ervaring inmiddels wel. Zelf moet ik het bijvoorbeeld hebben van dieper zitten en uit de benen spelen, maar bij Timo hoef ik daar niet mee aan te komen. Niet alleen zijn bewegingsdynamiek werkt totaal anders, ook de manier waarop hij mentaal en emotioneel met zaken omgaat.' In werkelijkheid zien we allerlei combinaties in de relatie tussen coach en sporter. Praten we meer vanuit het tegengestelde (zoals in het voorbeeld van Heister en Boll, waar de onderlinge verschillen tevens voor complementariteit zorgen) of meer vanuit van hetzelfde zoals dat grotendeels bij Van Grunsven en haar trainer-coach Sjef Jansen het geval is. In die relatie is het vooral de vraag of zij iets over het hoofd zien en hoe het aanvullende in de trainings- en wedstrijdprocessen wordt ingebracht. 2.De eenheid van het individueel emotionele, cognitieve en motorische Er zijn onderlinge verschillen tussen sporters op emotioneel, cognitief en motorisch gebied (Afbeelding 1). Als het gaat om prestatiegedrag dan vormen voor de sporter deze gebieden een drie-eenheid. Ze zijn in de natuurlijke drang om te overleven evolutionair zo sterk verankerd dat ze niet te scheiden zijn. Afbeelding 1 | De verbinding tussen het individueel emotionele, cognitieve en motorische Het bewegen maakt daar een onlosmakelijk onderdeel van uit. De persoon, de omgeving (de situatie) en het doel (de intentie) zijn niet statisch maar dynamisch, ze zijn voortdurend onderhevig aan verandering. Daarom gaat het erom dat de natuurlijke zelforganisatie van het lichaam via de waarnemingen zijn kans krijgt. Dit geldt zeker in de sport waar snelheid, aanpassing, dynamiek, situatiedruk, tijdnood en/of spanning normale verschijnselen zijn. 3.Wisselwerking tussen lichaam en geest Dat onze hersenen er voor zorgen dat we kunnen denken, waarnemen en bewegen is bekend. Een fundamentele vraag is of er in de wisselwerking tussen lichaam en geest sprake is van een- of tweerichtingsverkeer? Neurowetenschapper Rodolfo Llinȧs 1 heeft op dat gebied interessante ideeën. Hij komt tot de conclusie dat beweging een zintuig op zich is dat voor originele en unieke informatie zorgt. Het draagt bij aan de integratie van informatie van verschillende zintuigen en aan lichaamscoördinatie. In zijn boek ‘I of the Vortex, From Neurons to Self’ komt Llinȧs tot de slotsom dat we bewegen om te kunnen denken (en niet andersom). Met andere woorden, er is niet alleen sprake van tweerichtingsverkeer, in de wisselwerking tussen lichaam en geest is de invloed van het bewegen op de hersenen dominant. Llinȧs geeft een even logische als gemakkelijk voorstelbare verklaring voor de verbinding van het individueel emotionele, cognitieve en motorische. Wat zou er gebeuren als deze drie onderdelen niet door één maar door twee of drie synergiesystemen zouden worden aangestuurd? Hij legt uit dat onze hersenen als processor daarvoor veel te weinig (reken)capaciteit hebben. Bovendien, wat zou er zijn gebeurd als we in termen van survival in dit verband afhankelijk zouden zijn van de samenwerking en afstemming van meerdere synergiesystemen? We hadden het nooit overleefd! Als het om het prestatiegedrag van sporters gaat vormt dit een belangrijke les; kijk niet alleen naar het emotionele en cognitieve maar betrek de wisselwerking met de motoriek daarin. 4.Individuele karakter van bewegen Aan de hand van vooral biomechanische principes wordt al decennialang gezocht naar het ideale bewegingsverloop van acties. Principes die coaches vervolgens hanteren in de technische vorming en de fysieke training van hun sporters. Maar bestaat de ideale techniek wel? We hoeven eigenlijk alleen maar naar de wereldtop in allerlei takken van sport te kijken om die vraag ontkennend te beantwoorden. Wat we zien is een grote verscheidenheid aan motoriekstijlen waarvan we niet kunnen zeggen dat de ene stijl succesvoller of beter is dan de andere stijl. Aan de biomechanica ontlenen we bijvoorbeeld dat een wiel in dezelfde tijd aan de buitenkant een grotere afstand aflegt dan dichter bij de as. Dit betekent dat de snelheid aan de buitenkant hoger is. Naar analogie van dit principe zou een tafeltennisser de bal verder van zijn lichaam moeten raken om tot een hogere batsnelheid te komen. 'In onze sport is batsnelheid een belangrijk facet', licht Danny Heister toe. Om daar meteen aan toe te voegen. 'Maar wat heb je aan het algemene biomechanische principe als je er geen gevoel bij hebt? Patrick Baum en Christian Süss, twee van mijn spelers, zijn wat dat betreft elkaars tegenpolen. Patrick heeft met zijn voorkeur voor de fijne motoriek baat bij het verder van het lichaam raken van de bal. Christian daarentegen is meer grofmotorisch met de behoefte de bal dichter bij het lichaam te raken. Menig trainer heeft in zijn jeugd getracht hem conform het aangehaalde biomechanische principe de bal verder van het lichaam te laten spelen, Christian heeft echter ruimschoots ervaren dat het niet bij hem werkt.' Kortom twee spelers met een andere motoriekstijl en de behoefte aan daarop toegesneden individuele techniekvorming en bewegingsstrategieën. Naast de dimensie dichter bij het lichaam versus verder van het lichaam, manifesteren individuele verschillen zich onder meer in de dimensies voor-achter, links-rechts en laaghoog. Een voorbeeld van dat laatste is de balpassing na een service in het volleybal. De ene speler start vanuit een lagere, de andere vanuit een hogere uitgangshouding om bij het raken van de bal op een vergelijkbaar punt uit te komen. De voorbeelden zijn in allerlei sporten legio en goed aan te tonen. Voor iedere dimensie zijn twee verschillende bewegingsdynamieken zichtbaar, waarbij slechts één van beide bij het voorkeurshandelen van de sporter past. De hamvraag bij natuurlijke lichaamscoördinatie, zoals het voorkeursgebruik van spierketens, is steeds: waar komt de sporter vandaan en waar beweegt hij naar toe? Het verklaart onder andere waarom tennisser Jo Wilfried Tsonga (Frankrijk) zijn aanvallende forehandslagen doorgaans met een open hand en racket voorbereidt en deze in de actie sluit, terwijl Roger Federer (Zwitserland) dat net andersom doet om zijn natuurlijke dynamiek te vinden. Binnen de sport wint de zelforganisatie van het lichaam onder de noemer differentieel leren geleidelijk aan terrein. Met name Wolfgang Schöllhorn 2 en Peter Beek 3 hebben met hun kennis en inzichten aan deze tendens een impuls weten te geven. Het biomechanische prototype is niet te vinden, er worden wereldrecords gevormd die op een verschillende manier tot stand komen. Bovendien zijn ook binnen dezelfde persoon bewegingen nooit hetzelfde. De bovenkamer interpoleert steeds tussen verschillende informatiedelen en is daarom op zoek naar variatie. In oefeningen moeten sporters niet proberen om de fluctuaties in hun bewegingen te reduceren totdat een soort optimum is bereikt. Herhalingsoefeningen en traditionele techniektraining hebben dat sterk in zich. Ons bewegingsapparaat leert juist door variaties en fluctuaties te vergroten om zo de eigenheid van de beweging te ontdekken en tot expressie te laten komen. Daarom moet u ook niet zo zeer kneden aan de stand van het lichaam en het bewegingsverloop, maar coacht u vooral op het doel, de intentie van de actie en op de bijbehorende waarnemingen, zodat zelfregulatie van het lichaam kan ontstaan. Vergeet het bewuste handelen zoveel mogelijk is het advies van de voorstanders van differentieel leren. 5.Maatwerk leveren Als trainers en coaches gevraagd wordt hoe ze de train- en coachbaarheid van hun sporters specifiek verhogen blijft het vaak stil. Hoe krijg je meer grip op individualiteit? Het is een vraagstuk waar Ralph Hippolyte (Frankrijk), Bertrand Théraulaz (Zwitserland) en Peter Murphy (Nederland) zich bijna dertig jaar geleden over bogen. Waar Murphy zich in de onderlinge samenwerking vooral richt op het vergroten van de coachbaarheid van sporters, doken Hippolyte en Théraulaz steeds dieper in de motorische en visuele voorkeuren van mensen. Zo ontdekten zij de voorkeurspatronen die wel degelijk in de individuele motoriek zijn te herkennen. Wat zij constateerden is een koppeling tussen het individueel emotionele, cognitieve en motorische. Verbazingwekkend of eigenlijk ook weer niet, want de motorische en visuele voorkeuren zijn gekoppeld aan de cognitieve voorkeuren (emotioneel, mentaal). Dit blijkt keer op keer uit een combinatie van motorische en visuele testen, observaties en vraaggesprekken. De inzichten van de ActionType® Benadering (ATB), want zo noemen de drie pioniers hun bevindingen, zijn inmiddels duizenden malen in de praktijk getest. De benadering heeft als missie het helpen bewerkstelligen van efficiëntie, de economie van bewegen en expressie. Daarvoor is maatwerk nodig. De bevindingen vormen een krachtige ondersteuning van de opvatting dat lichaam en geest één zijn en dat conform de eerder genoemde inzichten in de onderlinge wisselwerking de invloed van de motoriek een grote rol speelt en leidend is. Het is een totaalbenadering, die niet alleen inzicht geeft in de individuele motoriek maar daarbij ook meteen de vraag beantwoordt hoe u de betreffende sporter coacht en traint. Daarbij kan het mentale proces niet los worden gezien van de beweging waarmee de sporter zijn kunnen uiteindelijk zal moeten tonen. Mentale vaardigheden dienen vooral ook met specifieke triggers in de oefenstof op het sportveld getraind te worden, waarbij de emotie en de cognitie zich in de beweging moeten kunnen vertalen! In dit geheel mag de bijzondere functie van het waarnemen, waaronder die van het visuele systeem, niet onopgemerkt blijven. Het zien is een actief fenomeen (we gaan waar we kijken en niet andersom) en vormt samen met de andere vormen van waarnemen de input voor het bewegen. Dit facet wordt belicht door Alain Berthoz 4. Hij toonde onder meer aan dat sommige mensen sterk op hun gezichtsvermogen vertrouwen terwijl anderen meer hun tastzintuigen en proprioceptie gebruiken. Het is duidelijk dat deze mensen niet dezelfde (onbewuste) zintuiglijke informatiepaden kiezen wanneer ze bewegen en acties ondernemen. Er zijn onder meer verschillen in voorkeuren voor scherp en globaal zien en in het gebruik van het horizontaal en verticaal perifeer zicht, die zich op een onbewust niveau manifesteren. 6.Consequenties voor trainen en coachen De individuele aspecten uiten zich in voorkeuren die we al vanaf onze jongste jeugd met ons meedragen. Een hulpmiddel dat de emotionele, mentale en motorische voorkeurskant tegenover de ontwikkelkant plaatst is in elke sport een meerwaarde. Bijvoorbeeld gaat in de bewegingsvolgorde van de sporter de fijne voor de grove motoriek of andersom, waarop geeft de trainer-coach dan zijn aanwijzingen en hoe zorgt hij er voor dat de sporter het andere toch in de beweging insluit? Waar het primair om draait is dat sporters door middel van het benutten van de natuurlijke voorkeuren met een meer bij de persoon passende aanpak in hun element raken en zelfvertrouwen hebben. In cognitieve zin gaat het dan bijvoorbeeld om het activeren van het mentale proces, de ideale prestatietoestand, de leervoorkeuren en ook om stressbeleving. Voorbeelden van individuele motorische elementen zijn de voorkeursvolgorde tussen het inzetten van grove en fijne motoriek, de initiatie van het voortbewegen vanuit onderlichaam of bovenlichaam, het in de wisselwerking tussen de voorbereiding en actie van een beweging benutten van de polariteit tussen de voorste en achterste spierketens en het accelereren van de beweging vanuit heup- of schoudergordel. Allemaal zaken die van invloed zijn op zowel afgestemde techniekvorming, handelingsstrategieën, het geven van aanwijzingen als differentiatie in fysieke training. Daarnaast spelen zoals vermeld ook visuele verschillen een rol. De kenmerkende verschillen in het voorkeurshandelen zijn er altijd al geweest, we hebben echter nooit geleerd waar we in het observeren precies op moeten letten (Afbeelding 2). Afbeelding 2 | Twee topspelers (Percy Montgomery en Jonny Wilkinson) in het rugby in een soortgelijke actie maar met enkele karakteristieke verschillen (zie de indicaties in geel) 7.Wetenschappelijk onderzoek De ATB kent een eclectische achtergrond en steunt hoofdzakelijk op empirisch bewijs. Onder het motto en de ervaringen van ‘wat werkt is waar’ is de evolutie van de benadering vooral in Frankrijk en Zwitserland nauwlettend door wetenschappers gevolgd. Het heeft er toe geleid dat wetenschappelijk onderzoek in gang is gezet. In 2013 kwamen onder de titel 'Profilage moteur et qualités physiques du footballeur' de resultaten van een eerste onderzoek beschikbaar. Het onderzoek, uitgevoerd door Guillaume Marie, kent als conclusie dat er significante verschillen in de resultaten van sprongen werden gemeten tussen wat in het ActionType-jargon Walking from the Bottom (WB) en Walking from the Top (WT) wordt genoemd. Een onderscheid dat zijn bron vindt in de observaties van de Belgische kinesitherapeut Raymond Sohier en in het onderzoek werd bepaald met behulp van de binnen de ATB hiervoor gevalideerde motorische testen. Wat gaat het betekenen als de wetenschap vanuit de individuele voorkeuren van sporters onderzoek gaat doen naar het optimaliseren van bewegingen en acties? Volgens de Franse onderzoeker en diens begeleiders geven de tot dusver behaalde resultaten aanleiding voor een nieuw tijdperk van studie naar de verbanden tussen individuele motoriekstijlen, de fysieke kwaliteiten daarvan en de betekenis van daarop afgestemde training. 8.Meerwaarde voor de sportpraktijk Een in de sport veel gehanteerd uitgangspunt is dat de ontwikkelingsprocessen programmagericht met de sporter centraal vorm worden gegeven. Voor dat laatste zijn inzichten in de voorkeuren waarin de sporter zijn natuurlijke efficiëntie en expressie vindt onontbeerlijk. Vervolgens gaat het om de vraag: ‘Hoe werken de mentale, visuele en motorische voorkeuren in relatie tot de sporteigen bedoelingen?’ Iedere sport kent zijn eigen regels, essenties en sportspecifieke handelingen, de zogenoemde interne logica. Wat we in de (top)sport telkens zien is dat er ingegeven door de individuele voorkeuren verschillende handelingsstrategieën zijn om dezelfde intentie te bereiken en dat je bij ‘one size fits all’ te veel laat liggen (Afbeelding 3). Afbeelding 3 | Het universele, individuele en sportspecifieke Onze ervaringen in topsport en talentontwikkeling laten zien dat de betekenis van de motorische verschillen in natuurlijke bewegingsvoorkeuren groot is. Neem alleen al het genoemde onderscheid tussen Walking from the Bottom (WB) en Walking from the Top (WT), zoals dat in Tabel 1 in kenmerkende verschillen is weergegeven. Tabel 1 | Enkele kenmerkende motorische verschillen tussen Walking from the Bottom (WB) enWalking from the Top (WT) Walking from the Bottom (WB) • • • • • Walking from the Top (WT) heeft een lagere uitgangshouding • heeft een hogere uitgangshouding nodig; nodig; loodlijn lichaamszwaartepunt meer • loodlijn lichaamszwaartepunt meer richting de hakken; richting de voorvoeten; maakt met behulp van concentrische• maakt met behulp van plyometrische dynamiek snelheid van beneden naar dynamiek snelheid van boven naar boven; beneden; past zich ook van onder naar boven • past zich ook van boven naar onder aan; aan; beweegt gemakkelijk start-stop. • moet het hebben van doorbewegen. Bij navraag blijkt dat deze dimensie in de bewegingsvoorkeuren steevast gekoppeld is aan het antwoord op de vraag of we met een meer zintuiglijke dan wel meer intuïtieve sporter van doen hebben. De koppelingen duiden we met de volgende trefwoorden. Tabel 2 | Enkele kenmerkende cognitieve verschillen tussen meer zintuiglijke en meer intuïtieve sporters zintuiglijke voorkeuren intuïtieve voorkeuren (gekoppeld aan WB) (gekoppeld aan WT) • hier en nu georiënteerd; • toekomst georiënteerd; • concreet (wat er is); • abstract (wat er zou kunnen zijn); • details; • grote lijnen (verbanden); • praktische inslag (eenvoud). • theoretische inslag (complexiteit). Ook voor andere dimensies binnen de ATB blijken koppelingen tussen motorische en cognitieve voorkeuren te kloppen. Dankzij de inzichten in individuele motoriek krijgt de trainer-coach derhalve niet alleen de kans de eigenheid daarvan te respecteren en te benutten, hij vindt ook meteen handreikingen hoe het bij de betreffende sporter cognitief (mentaal en emotioneel) werkt. De ATB brengt de individuele voorkeuren in kaart en ondersteunt de trainer-coach in het herkennen, begrijpen en plaatsen daarvan. Het op deze manier werken is geen doel op zich is, maar een hulpmiddel bij zowel de ontwikkeling van de sporter als het verbinden van sporters in teams. 9.Conclusies Bewegen is gebaseerd op miljoenen jaren evolutie die ons in staat stellen onbewust te handelen. Zouden we dat niet kunnen dan waren we niet meer op aarde aanwezig. In deze link met survival ligt een belangrijke boodschap voor de trainer-coach, want ook op het sportveld moeten sporters in allerlei omstandigheden zien te overleven, dat wil zeggen adequaat handelen zonder er bij na te denken hoe ze dat werkelijk doen. En dat in vaak acute situaties waarin beperkingen en vrijheden tegen elkaar aan wrijven. Gelukkig is ons lichaam in staat ons de weg te wijzen aan de hand van wat we (individuele) spontane coördinatiepatronen noemen. Ze zijn een allesomvattend product van balans, ritme en timing en ontwikkeld om te slagen en te overleven! De zoektocht naar de ontwikkeling van menselijk potentieel werkt individueel, iets dat ook in teamsporten geldt. Dat is waar zowel wetenschappers als praktijkmensen tegenaan lopen. Om in een metafoor te spreken: de schaatser levert zijn beste prestaties in een (tailor made) op maat gemaakt pak (en niet in een confectiepak), hoe meer ervaring de kleermaker heeft hoe het lichaam en de bewegingen van de schaatser in elkaar zitten des te eerder en efficiënter komt hij door goed naar de schaatser te luisteren tot het beste eindresultaat. Zo werkt het ten aanzien van het pak, de schaatsen en hoort het ook te werken als het om de coach- en trainbaarheid van de sporter zelf gaat. Omdat de kennis in feite al in de sporter aanwezig is, brengt het de trainer-coach veel meer in de rol van de student die er - onder het motto ken eerst jezelf en dan de ander - achter dient te komen hoe het bij hemzelf en hoe het bij zijn sporter werkt. En wat wordt dan de meerwaarde van die interactie. Het een en ander impliceert dat de trainer-coach van de toekomst niet alleen over voldoende kennis over en kunde in het doceren van de sporteigen bedoelingen beschikt, maar zeker ook de voorkeuren van zijn sporter daarin weet te plaatsen. Het is niet zo dat de trainer-coach het altijd fout heeft gedaan, er is gewoon sprake van voortschrijdend inzicht. Op het snijvlak van sportpraktijk en wetenschap is langs deze weg zeker winst te behalen. Noten: 1. Professor Rodolfo Llinȧs is the Thomas and Suzanne Murphy Professor of Neuroscience en Chairman of the department of Physiology & Neuroscience aan de New York University School of Medicine; 2. Professor dr. Wolfgang Schöllhorn is hoogleraar Trainings- und Bewegungswissenschaft aan de Johannes Gutenberg Universität in Mainz; 3. Professor dr. Peter Beek is hoogleraar Coördinatiedynamica aan de Vrije Universiteit Amsterdam; 4. Professor Alain Berthoz is verbonden aan het College de France en directeur van het Laboratory of Physiology of Perception and Action. Peter Murphy en Bennie Douwes zijn als performance consulent en docent verbonden aan de ActionType Academy. Peter Murphy is tevens medegrondlegger van de ATB. In de volgende sporten hebben de auteurs en hun collega’s in Frankrijk en Zwitserland in de keuken kunnen kijken hoe het werkt als de individuele voorkeuren in relatie tot de sport eigen bedoelingen worden geplaatst: voetbal, volleybal, zwemmen, hockey, wielrennen, zeilen, paardensport, tafeltennis, tennis, turnen, dansen, golf, rugby, cricket, judo, kanoën en atletiek.