Aanspraken van staten op (delen van) het Noordpoolgebied

advertisement
UNIVERSITEIT ANTWERPEN –
FACULTEIT TOEGEPASTE ECONOMISCHE WETENSCHAPPEN
UNIVERSITEIT GENT –
FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID
Aanspraken van staten op (delen van) het Noordpoolgebied
Philip Van der Veeken
Verhandeling voorgedragen tot het bekomen van de
graad van:
Promotor: Prof.dr. E. Somers
Commissaris: Prof.dr. F. Witlox
Master in de Maritieme Wetenschappen
0
INHOUDSTAFEL
1
1. Inleiding
6
2. Omschrijving en afbakening van het gebied
7
3. Het statuut van de Arctische Oceaan
9
3.1. Het VN Zeerechtverdrag van 1982
9
3.2. Verdragen van Genève van 1958
10
3.3. Internationaal Gewoonterecht
12
3.4. Ilulisat verklaring
16
3.5. Andere bronnen
18
4. Unilaterale aanspraken op mariene zones in de Arctische Oceaan
19
4.1. Arctische kustlijn en de basislijnen
19
4.1.1. Basislijnen in het VN Zeerechtverdrag en het VTZ
19
4.1.2. Noorwegen
22
4.1.2.1. Noorwegen - Vaste Land
22
4.1.2.2. Noorwegen – Jan Mayen
23
4.1.2.3. Noorwegen – Svalbard
23
4.1.2.4. Het Svalbard – Verdrag
24
4.1.3. Rusland
27
4.1.4. Verenigde Staten van Amerika
28
4.1.5. Canada
28
4.1.6. Groenland (Denemarken)
30
4.1.7. Rechte basislijnen en Internationale Zeestraten
31
4.1.7.1. Northwest Passage
31
4.1.7.1.1. Historisch interne wateren
31
4.1.7.1.2. Internationale Zeestraat
34
4.1.7.2. Northeast Passage
4.2. Territoriale Zee
36
37
4.2.1. Noorwegen (Vaste land, Jan Mayen en Svalbard)
37
4.2.2. Rusland
38
4.2.3. Verenigde Staten van Amerika
38
4.2.4. Canada
39
4.2.5. Groenland (Denemarken)
39
4.3. Aansluitende Zone
39
4.3.1. Noorwegen
40
4.3.2. Rusland
40
4.3.3. Verenigde Staten van Amerika
40
4.3.4. Canada
41
1
4.3.5. Groenland (Denemarken)
41
4.4. Exclusief Economische Zone
41
4.4.1. Noorwegen
42
4.4.2. Rusland
43
4.4.3. Verenigde Staten van Amerika
43
4.4.4. Canada
44
4.4.5. Denemarken (Groenland)
44
4.5. Continentaal Plateau
44
4.5.1. Begrippen
44
4.5.1.1. Continentaal Plateau
44
4.5.1.2. Continentale Rand
45
4.5.1.3. Continentale Helling
45
4.5.1.4. Continentale Glooiing
45
4.5.2. Rechten van de kuststaat op het Continentaal Plateau
45
4.5.3. Grenzen van het Continentaal Plateau in het VN Zeerechtverdrag
46
4.5.3.1. Algemeen
46
4.5.3.2. Aanspraken op een Continentaal Plateau tot 200 Zeemijl
47
4.5.3.3. Aanspraken op een Continentaal Plateau voorbij de 200 Zeemijl
48
4.5.3.3.1. Natuurlijke voortzetting van het landterritorium
48
4.5.3.3.2. Bepaling van de voet van de Continentale Helling
48
4.5.3.3.3. Bepaling uiterste grens van de Continentale Rand
49
4.5.3.3.3.1. Gardiner formule
49
4.5.3.3.3.2. Hedberg formule
49
4.5.3.3.3.3. Combinatie van beide formules
50
4.5.3.3.4. Beperkingen aan de uiterste grens van de Continentale Rand/
Continentaal Plateau
50
4.5.3.3.4.1. 350 zeemijl vanaf de basislijn
50
4.5.3.3.4.2. 100 zeemijl vanaf de 2500m isobaat
51
4.5.3.3.4.3. Combinatie van de twee methodes
51
4.5.3.3.4.4. Beperkingen inzake oceanische of onderzeese ruggen
51
4.5.3.3.5. Bepaling van de uiterste grens van het Continentaal Plateau
52
4.5.3.3.6. De Commissie inzake de grenzen van het Continentaal Plateau
52
4.5.3.3.6.1. Verzending aan de CLCS
53
4.5.3.3.6.2. Termijnen voor verzending aan de CLCS
53
4.5.3.3.6.3. Onderzoek door de CLCS
54
4.5.3.3.6.4. Aanbevelingen door de CLCS
54
4.5.3.3.6.5. Confidentialiteit
55
2
4.5.3.3.6.6. Verhouding tussen derde staten en de CLCS
55
4.5.3.3.6.7. Is een verzending aan de CLCS wenselijk
57
4.5.3.3.7. Definitieve vastlegging grenzen Continentaal Plateau
58
4.5.3.3.8. Geschillen
58
4.5.3.3.8.1. Mogelijkheden voor de CLCS en de andere staten
58
4.5.3.3.8.2. Mogelijkheden voor de verzendende kuststaat
59
4.5.4. Grenzen van het Continentaal Plateau in het VCP
60
4.5.5. Aanspraken van staten op een Continentaal Plateau voorbij de 200 zeemijl
61
4.5.5.1. Noorwegen
61
4.5.5.1.1. Continentaal Plateau tot 200 zeemijl
61
4.5.5.1.2. Continentaal Plateau voorbij de 200 zeemijl
62
4.5.5.1.2.1. Opmerkingen door andere staten
62
4.5.5.1.2.2. Aanbevelingen door de CLCS
63
4.5.5.1.2.2.1. Geografische Omschrijving
63
4.5.5.1.2.2.2. Natuurlijke voortzetting landterritorium
64
4.5.5.1.2.2.3. Bepaling van de voet van de Continentale
Helling
64
4.5.5.1.2.2.3. Bepaling uiterste grens van de Continentale
Rand
65
4.5.5.1.2.2.4. Beperkingen aan de uiterste grens van de
Continentale Rand / Continentaal Plateau
65
4.5.5.1.2.2.5. Bepaling van de uiterste grens van het
Continentaal Plateau
65
4.5.5.2. Rusland
66
4.5.5.3. Verenigde Staten van Amerika
70
4.5.5.4. Canada
72
4.5.5.5. Groenland (Denemarken)
72
4.6. Volle Zee en de Diepzeebodem
72
5. Overlappende aanspraken op mariene zones in de Arctische Oceaan
74
5.1. Verdragsbepalingen met betrekking tot overlappende aanspraken
74
5.1.1. Het VN Zeerechtverdrag
74
5.1.2. De Verdragen van Genève van 1958
75
5.2. Geschillenregeling
75
5.3. Bilaterale en multilaterale grenzen
77
6. Besluit
79
BIBLIOGRAFIE
80
Boeken
80
Bijdragen in tijdschriften
80
3
Bijdragen in verzamelwerken
83
LIJST BRONNEN UNITED NATIONS
85
LIJST BRONNEN COMMISSION ON THE LIMITS OF THE CONTINENTAL SHELF
86
Verzendingen
86
Aanbevelingen
86
Opmerkingen van staten
86
Andere documenten
87
JURISPRUDENTIELIJST
LIJST INTERNATIONAALRECHTELIJKE BRONNEN
88
89
Verdragen
89
Overeenkomsten
89
Verklaringen
89
LIJST INTERNE BRONNEN
90
Noorwegen
90
Rusland
90
Verenigde Staten van Amerika
90
Canada
91
Denemarken (Groenland)
91
WEBSITES
92
DIVERSE BRONNEN
92
LIJST BIJLAGEN
93
AFKORTINGEN
95
4
5
1. Inleiding
Het Noordpoolgebied wordt gekenmerkt door een zeer ongunstig en bar klimaat. Temperaturen
die ver onder nul liggen en de aanwezigheid van een dikke laag ijs hadden voor gevolg dat dit
gebied slechts interessant was voor enkele individuen. Staten hadden bijgevolg weinig interesse
om aanspraak te maken op soevereine rechten op dit gebied met als gevolg dat de soevereiniteit
op het Noordpoolgebied onbepaald bleef.1
Door het langzaam smelten van de poolkap over de jaren heen is het Noordpoolgebied
toegankelijker geworden, en lijkt het nieuwe mogelijkheden te bieden. Vooreerst zouden grote
olie- en gasreserves bereikbaar worden. Wetenschappers schatten dat ongeveer 14 tot 25
procent van de niet-ontdekte oliereserves in het Noordpoolgebied liggen. Ten tweede worden de
noordelijke scheepvaartroutes, dank zij het smelten van het ijs, beschikbaar voor doorvaart wat
tot een aanzienlijke verkorting van trajecten, en bijgevolg grote besparingen, kan leiden. 2
Het gevolg van dit alles is dat staten steeds meer interesse krijgen voor dit gebied, en het
wenselijk wordt voor staten om dit gebied (deels) aan hun soevereiniteit te onderwerpen.
Het Noordpoolgebied, zoals het hieronder wordt beschreven, omvat zowel land als water. Gelet
op het feit dat er weinig of geen betwistingen bestaan over soevereiniteit over land in dit gebied,
zal er voornamelijk ingegaan worden op de aanspraken op de wateren van dit gebied, meer
bepaald de Arctische Oceaan met inbegrip van de bodem.3
Het internationaal recht, en in het bijzonder het VN Zeerechtverdrag4, bieden een kader waarin
dergelijke soevereiniteitsaanspraken worden geregeld. Over de jaren heen zijn staten begonnen
met het onderzoek van de bodem van de Arctische Oceaan teneinde te bepalen in welke mate zij
op grond van het internationaal recht aanspraak kunnen maken op delen van dit gebied.
De rust werd in 2007 wel grondig verstoord door Rusland. Aan de hand van twee speciale
duikboten slaagde Rusland erin om een Russische vlag te planten op de bodem van de Arctische
Oceaan, ter hoogte van de Noordpool. Deze daad werd door de internationale gemeenschap
afgedaan als zijnde van weinig belang daar het planten van een vlag geen geldige manier (meer)
is om een gebied te onderwerpen aan de soevereiniteit van een land.5
Het planten van de Russische vlag heeft er wel voor gezorgd dat veel staten actiever onderzoek
zijn gaan voeren teneinde hun aanspraken op delen van het Noordpoolgebied voor te bereiden.
In het kader van dit werk zal dan ook onderzocht worden op welke manier staten
soevereiniteitsaanspraken kunnen uitoefenen op delen van dit zeer fragiele gebied.
T. MENDEZ, “Thin ice, shifting geopolitics: The Legal implications of Arctic ice melt”, DENJILP 2010, (527) 527.
K. ISTED, “Sovereignty in the Arctic: An analysis of territorial disputes & environmental policy considerations”, JTLP 2009,
(343) 347 – 348; B. CARPENTER, “Warm is the new cold: Global warming, oil, Unclos article 76 and how an Arctic treaty might
stop a new cold war”, ENTL 2009, (215) 218.
3 E. L. RICHARDSON, A. L. KOLODKIN, J. JACOBSON, A. E. BOYLE, D. PHARAND, E. LAUTERPACHT en M. T. LUTZ, “Legal regimes of the
Arctic”, ASILPROC 1988, (315) 329: Alle eilanden ten noorden van Rusland behoren tot Rusland (met inbegrip van Wrangel
eiland), Alaska behoort tot de Verenigde Staten sinds 1867, de Sverdrup eilanden behoren tot Canada, Svalbard behoort tot
Noorwegen sinds het Verdrag van 1920 (cf. infra 4.1.2.4 Het Svalbard – Verdrag) en Groenland behoort tot Denemarken.
4 Verdrag van Montego Bay inzake het Recht van de Zee van 10 december 1982, United Nations Treaty Series , vol. 1833, 3
(United Nations Convention on the Law of the Sea, Montego Bay, 10 December 1982); Nederlandse vertaling: Verdrag van de
Verenigde Naties inzake het Recht van de Zee en de Overeenkomst inzake de toepassing van deel XI van dat Verdrag, Pb. L. 23
juni 1998, afl. 179, 3 – 134; Hierna: VN Zeerechtverdrag.
5 J.T. WARNER, “One small step for a submersible, one giant landgrab for Russiankind: An evaluation of Russia’s claim to the
North Pole under international law”, NAVLR 2009, (49) 50 – 53.
1
2
6
2. Omschrijving en afbakening van het gebied
Vooraleer er kan worden ingegaan op de diverse problematieken aangaande de aanspraken van
de verschillende Arctische staten op het Noordpoolgebied, is het noodzakelijk om het gebied zelf
nader te omschrijven.6
Het omschrijven van het noordpoolgebied is echter niet eenvoudig daar de verschillende auteurs
en overheden vaak andere definities gebruiken afhankelijk van het doel dat men wil bereiken.7
In plaats van een specifieke definitie te hanteren zal er eerder worden uitgegaan van een
omschrijving van het gebied.
Het Noordpoolgebied of Arctisch gebied is het gebied dat zich uitstrekt van de Noordpoolcirkel
(66°, 33’ noorderbreedte) tot de Noordpool.8 De Noordpool zelf ligt op 90° noorderbreedte en op
0° wester- of oosterlengte.9
Binnen het Arctisch gebied onderscheiden we acht staten, met name: Noorwegen, Denemarken,
Rusland, de Verenigde staten, Canada, Finland, IJsland en Zweden. De drie laatste staten hebben
echter geen kust aan de Arctische Oceaan en vallen bijgevolg buiten het bestek van dit werk.10
De kuststaten welke de Arctische Oceaan omringen hebben een gezamenlijke kustlijn van 45.389
kilometer.11 Als Arctische kuststaten onderscheiden we bijgevolg: Noorwegen (zowel het Noorse
vaste land, als de eilanden Jan Mayen en Spitbergen/Svalbard), Rusland (zowel het Russische
vaste land als de talrijke eilanden voor de Russische kust zoals Franz Josef Land, Novaya Zemlya,
Severnaya Zemlya, Wrangel Eiland12 en de Nieuw Siberische Eilanden, de Verenigde Staten van
Amerika (via Alaska), Canada (Canadees vaste land, De Canadese Arctische eilanden (Queen
Elisabeth Eilanden, Baffin Eiland, Victoria Eiland en Ellesmere Eiland) en de talrijke eilanden
voor de Canadese kust) en Groenland (Denemarken).
Centraal ligt de Arctische Oceaan, omringd door de vijf kuststaten.13 Deze oceaan is de kleinste
oceaan ter wereld, en heeft een oppervlakte van 14,056 miljoen vierkante kilometer.14 Algemeen
wordt de Arctische Oceaan geacht het volgende te omvatten: De Baffin Baai, de Barentszee, de
Beaufort Zee, de Chukchi Zee, de Oost-Siberische Zee, de Groenland Zee, de Hudson Baai, de
Hudson Straat, de Kara Zee en de Laptev Zee en nog enkele andere aangrenzende
Zie: Bijlage 22
Zie bijvoorbeeld: J.A. ROACH, “International Law and the Arctic: A Guide to understanding the Issues”, SWJIL 2009, (301)
302-303; M. KOLCZ-RYAN, “An Arctic Race: How the United States’ failure to ratify the Law Of the Sea Convention could
adversely affect its interests in the Arctic, UDTNLR 2009, (149) 151; Verder kan er nog gewezen worden op de definitie
gehanteerd door de Internationale Hydrograpische Organisatie (IHO) die de Arctische ocean omschrijft als “ [...] a series of
segments that includes all the waters, whether or not frozen, seaward of the northern limits of the United States, Canada,
Denmark (Greenland), Norway, and Russia. This definition includes several "seas," such as the Beaufort, Chukchi, Norwegian,
Barents, Laptev, and Greenland Seas, as well as Baffin Bay.” (geciteerd in: J. A. ROACH, “International Law and the Arctic: A
Guide to understanding the Issues”, SWJIL 2009, (301) 303).
8 V. JARES, “The Continental Shelf beyond 200 nautical miles: The work of the Commission on the Limits of the Continental
Shelf and the Arctic, VNJTL 2009, (1265) 1282.
9 CIA, The World Factbook, https://www.cia.gov/library/publications/the-world-factbook/geos/xq.html, (10 maart 2011).
10 M. KOLCZ-RYAN, “An Arctic Race: How the United States’ failure to ratify the Law Of the Sea Convention could adversely
affect its interests in the Arctic, UDTNLR 2009, (149) 151; V. JARES, “The Continental Shelf beyond 200 nautical miles: The
work of the Commission on the Limits of the Continental Shelf and the Arctic, VNJTL 2009, (1265) 1282. M. KOLCZ-RYAN, “An
Arctic Race: How the United States’ failure to ratify the Law Of the Sea Convention could adversely affect its interests in the
Arctic, UDTNLR 2009, (149) 151;
11 CIA, The World Factbook, https://www.cia.gov/library/publications/the-world-factbook/geos/xq.html, (10 maart 2011).
12 Het weze opgemerkt dat de Verenigde Staten de Russische soevereiniteit met betrekking tot Wrangel eiland niet officieel
erkent hebben. Het lijkt evenwel dat de soevereiniteit van Rusland over Wrangel eiland niet echt te betwisten valt aangezien
zij er sinds 1924 in het bezit van zijn. Zie: E. L. RICHARDSON, A. L. KOLODKIN, J. JACOBSON, A. E. BOYLE, D. PHARAND, E. LAUTERPACHT
en M. T. LUTZ, “Legal regimes of the Arctic”, ASILPROC 1988, (315) 329.
13 S.J. ROLSTON en T.L. MCDORMAN, “Maritime boundary making in the Arctic Region”, in D.M. JOHNSTON en P.M. SAUNDERS (eds.),
Ocean boundary making, Croom Helm, London, 1888, (16) 16.
14 CIA, The World Factbook, https://www.cia.gov/library/publications/the-world-factbook/geos/xq.html, (10 maart 2011).
6
7
7
waterlichamen.15 De Arctische Oceaan staat via de Groenland zee (en de Barentszee) in
verbinding met de Atlantische Oceaan en via de Bering Straat met de Grote Oceaan.
Een groot deel van de Arctische oceaan is bedekt door een laag ijs met een dikte van gemiddeld 3
meter.16 Ondanks de aanwezigheid van ijs is er toch scheepvaart mogelijk. Buiten de vaart met
ijsbrekers zijn er een aantal belangrijke scheepvaartroutes die gedurende bepaalde seizoenen
kunnen worden bevaren. Deze zijn de Northwest Passage (voor de kust van Alaska en Canada)
en de Northern Sea Route (voor de kust van Rusland en Noorwegen). Door het aanhoudend
smelten van de poolkap zal het in de toekomst mogelijk worden om deze routes gedurende een
nog grotere tijd van het jaar te gebruiken.17
Verder dient nog gewezen te worden op het reliëf van de zeebodem in de Arctische Oceaan,
welke voornamelijk bestaat uit Continentaal Plateau en Diepzeebodem.18 Verder zijn er bassins
(zoals o.a. het Canadabassin), plateaus (zoals o.a. het Chukchi-plateau), vlaktes (zoals o.a. de
Poolvlakte) en ruggen (zoals o.a. Losmonov-rug, de Gakkel-rug en de Mendeljev-rug).
V. JARES, “The Continental Shelf beyond 200 nautical miles: The work of the Commission on the Limits of the Continental
Shelf and the Arctic, VNJTL 2009, (1265) 1282; CIA, The World Factbook, https://www.cia.gov/library/publications/theworld-factbook/geos/xq.html, (10 maart 2011).
16 CIA, The World Factbook, https://www.cia.gov/library/publications/the-world-factbook/geos/xq.html, (10 maart 2011).
17 CIA, The World Factbook, https://www.cia.gov/library/publications/the-world-factbook/geos/xq.html, (10 maart 2011).
18 J. A. ROACH, “International Law and the Arctic: A Guide to understanding the Issues”, SWJIL 2009, (301) 303; CIA, The World
Factbook, https://www.cia.gov/library/publications/the-world-factbook/geos/xq.html, (10 maart 2011).
15
8
3. Het statuut van de Arctische Oceaan
Teneinde de aanspraken van staten op delen van de Arctische Oceaan te onderzoeken, is het
noodzakelijk om te bepalen welke internationaalrechtelijke instrumenten op dit gebied van
toepassing zijn.
In tegenstelling tot het Zuidpoolgebied, bestaat er voor het Noordpoolgebied geen specifiek
internationaal verdrag. Wel zijn er een aantal algemene internationale verdragen van toepassing
op dit gebied. 19
Hierna zullen de belangrijkste toepasselijke internationaalrechtelijke instrumenten worden
besproken.
3.1. Het VN Zeerechtverdrag van 198220
Het VN Zeerechtverdrag regelt bijna elk aspect van het maritiem recht met betrekking tot de
oceanen van de wereld.21 Het werd opgesteld teneinde ‘[…] alle problemen met betrekking tot het
recht van de zee te regelen […]’ en’[…]met inachtneming van de soevereiniteit van alle staten, een
rechtsorde voor de zeeën en oceanen in te stellen, die de internationale verbindingen
vergemakkelijkt en het vreedzame gebruik van de zeeën en oceanen, het rechtvaardige en
doelmatige gebruik van de rijkdommen ervan en de instandhouding van de levende rijkdommen
ervan alsmede de studie, de bescherming en het behoud van het mariene milieu bevordert […].’22
Vele auteurs noemen dit verdrag daarom ook wel eens de “constitution of the oceans”.23
Historisch gezien bestond er juridische onzekerheid over status van het met ijs bedekte Arctisch
gebied, daar men twijfelde of het moest worden aanzien als land of als oceaan. Gelet op het feit
dat het Arctisch gebied voornamelijk bestaat uit een met ijs bedekte Arctische Oceaan, omringd
door soevereine landen, is men er heden ten dage van overtuigd dat het moet aanzien worden
als een oceaan.24 Bijgevolg vormt het VN Zeerechtverdrag, bij gebreke aan een specifiek verdrag,
het belangrijkste juridisch kader voor de Arctische Oceaan.25
Het VN Zeerechtverdrag bevat geen specifieke bepalingen met betrekking tot het Arctisch
Gebied.26 Het bevat echter wel een specifieke bepaling met betrekking tot “met ijs bedekte
gebieden”, met name artikel 234. Dit artikel geeft kuststaten van met ijs bedekte gebieden het
recht om, binnen bepaalde grenzen, bijzondere maatregelen te nemen binnen hun Exclusief
Economische Zone ter bescherming van het mariene milieu.27
B.A. MALLOY, “On thin ice: How a binding treaty regime can save the Arctic”, HSTWJELP 2010, (471) 481.
Verdrag van Montego Bay inzake het Recht van de Zee van 10 december 1982, United Nations Treaty Series , vol. 1833, 3
(United Nations Convention on the Law of the Sea, Montego Bay, 10 December 1982); Nederlandse vertaling: Verdrag van de
Verenigde Naties inzake het Recht van de Zee en de Overeenkomst inzake de toepassing van deel XI van dat Verdrag, Pb. L. 23
juni 1998, afl. 179, 3 – 134; Hierna: VN Zeerechtverdrag.
21 S. HOLMES, “Breaking the ice: Emerging legal issues in Arctic sovereignty”, CHIJIL 2008, (323) 330-331.
22 VN Zeerechtverdrag, preambule al. 1 en 4.
23 B.A. MALLOY, “On thin ice: How a binding treaty regime can save the Arctic”, HSTWJELP 2010, (471) 482; S. HOLMES,
“Breaking the ice: Emerging legal issues in Arctic sovereignty”, CHIJIL 2008, (323) 331; M.A. BECKER, “Russia and the Arctic:
Opportunities for engagement within the existing legal framework”, AMUILR 2010, (225) 229.
24 M. WATSON, “An Arctic Treaty: A solution to the international dispute over the Polar Region”, OCCOLJ 2009, (307) 311.
25 K. ISTED, “Sovereignty in the Arctic: An analysis of territorial disputes & environmental policy considerations”, JTLP 2009,
(343) 349; M.A. BECKER, “Russia and the Arctic: Opportunities for engagement within the existing legal framework”, AMUILR
2010, (225) 229; T. MENDEZ, “Thin ice, shifting geopolitics: The Legal implications of Arctic ice melt”, DENJILP 2010, (527)
535.
26 M.A. BECKER, “Russia and the Arctic: Opportunities for engagement within the existing legal framework”, AMUILR 2010,
(225) 231.
27 M.A. BECKER, “Russia and the Arctic: Opportunities for engagement whitin the existing legal framework”, AMUILR 2010,
(225) 231; Hoewel het interessant zou zijn om te onderzoeken welke specifieke maatregelen de verschillende Arctische
kuststaten in dit verband hebben genomen, valt de bespreking van dit artikel buiten het bestek van dit werk.
19
20
9
Voor het overige zijn alle andere bepalingen van het VN Zeerechtverdrag van toepassing op de
Arctische Oceaan. Vermeldenswaardig in dit verband zijn de bepalingen inzake de verschillende
mariene zones. Zo stelt het verdrag de regels vast met betrekking tot de Territoriale Zee (art. 2
tot 32), Aansluitende Zone (art. 33), de Exclusief Economische Zone (art. 55 tot 75), het
Continentaal Plateau (art. 76 tot 85) en de Volle Zee (art. 86 tot 120). Deze bepalingen geven
onder andere aan wat de verschillende rechten en plichten van de lidstaten in deze zones zijn.
Het belangrijkste in het kader van dit werk is dat ze aangeven wat de (maximum)grenzen van
deze zones zijn. Daarnaast voorziet het in methodes om deze grenzen te bepalen en vast te
leggen wanneer er onzekerheden of overlappingen bestaan.28 (Cf. infra: 4)
Vier van de vijf Arctische staten zijn partij bij dit verdrag en ratificeerden het. Noorwegen was
de eerste Arctische kuststaat die het verdrag ratificeerde in 1996, gevolgd door Rusland in 1997,
Canada in 2003 en Denemarken in 2004.29 Enkel de Verenigde Staten ratificeerden dit verdrag
niet, en zijn er bijgevolg niet uitdrukkelijk door gebonden. Sommige auteurs zijn er nochtans van
overtuigd dat het VN Zeerechtverdrag ook bindend is voor de Verenigde Staten daar het een
codificatie van internationaal gewoonterecht zou zijn en/of uit hoofde van de Ilulissatverklaring.30 Deze twee gronden worden verder grondig onderzocht. (Cf. infra: 3.3. en 3.4.)
De Verenigde Staten hadden voornamelijk een probleem met de bepalingen van deel XI, welke
betrekking hebben op diepzeemijnbouw in Het Gebied. Deze bepalingen werden als ongunstig
aanzien voor de geïndustrialiseerde landen, waaronder de Verenigde Staten. Hoewel er met de
Overeenkomst van 1994 aan de bezwaren van de Verenigde Staten werd tegemoetgekomen,
werd het verdrag tot op de dag van vandaag niet geratificeerd.31
Het niet ratificeren door de Verenigde Staten van dit verdrag heeft voor gevolg dat het verdrag
zijn volle potentieel niet kan bereiken aangezien de Verenigde Staten nog steeds worden aanzien
als een belangrijke internationale speler.32
3.2. Verdragen van Genève van 1958
Buiten het VN Zeerechtverdrag zijn ook nog de verdragen van Genève van 1958 van toepassing
op de Arctische Oceaan. Deze verdragen zijn voornamelijk van belang voor de Verenigde Staten,
aangezien deze geen partij zijn bij het VN Zeerechtverdrag maar wel partij zijn bij de verdragen
van 1958.
Vooreerst is er het Verdrag inzake de Territoriale Zee en Aansluitende Zone33. Drie van de vijf
Arctische kuststaten zijn er partij bij en ratificeerden het. Rusland ratificeerde het verdrag als
eerste in 1960, gevolgd door de Verenigde Staten in 1961 en Denemarken in 1968. Canada en
Noorwegen zijn geen partij bij dit verdrag. 34
Zie o.a.: B.A. MALLOY, “On thin ice: How a binding treaty regime can save the Arctic”, HSTWJELP 2010, (471) 482.
Status VN Zeerechtverdrag op 24 maart 2011: http://treaties.un.org/Pages/ViewDetailsIII.aspx?&src=TREATY
&mtdsg_no=XXI~6&chapter=21&Temp=mtdsg3&lang=en (24 maart 2011)
30 B.A. MALLOY, “On thin ice: How a binding treaty regime can save the Arctic”, HSTWJELP 2010, (471) 482.
31 Overeenkomst van New York betreffende de uitvoering van deel XI van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het
recht van de Zee van 10 december 1982 van 28 juli 1994, United Nations Treaty Series , vol. 1836, 3. (Hierna: 1994
Overeenkomst); E. SOMERS, Inleiding tot het internationaal Zeerecht, Wolters Kluwer, Mechelen, 2010, 12.
32 T.C. FARRENS, “Shrinking ice, growing problems: Why we must act now to solve emerging problems posed by an ice-free
Arctic”, TRNATLCP 2010, (655) 671.
33 Verdrag van Genève inzake de Territoriale Zee en Aansluitende Zone van 29 april 1958, United Nations Treaty Series , vol.
516, 205 (Convention on the Territorial Sea and the Contiguous Zone, Geneva, 29 April 1958); Hierna: VTZ (E. SOMERS,
Inleiding tot het internationaal Zeerecht, Wolters Kluwer, Mechelen, 2010, 4).
34
Status VTZ op 24 maart 2011: http://treaties.un.org/Pages/ViewDetails.aspx?src=TREATY&mtdsg_no=XXI1&chapter=21&lang=en (24 maart 2011).
28
29
10
Als tweede is er het verdrag over de Volle Zee.35 Ook dit verdrag werd slechts door drie van de
vijf Arctische kuststaten geratificeerd. Rusland ratificeerde het verdrag als eerste in 1960,
gevolgd door de Verenigde Staten in 1961 en Denemarken in 1968. Canada en Noorwegen zijn
wederom geen partij bij dit verdrag.36
Als laatste is er het verdrag inzake het Continentaal Plateau.37 Alle Arctische staten zijn
gebonden door dit verdrag. De eerste staat die het verdrag ratificeerde was Rusland in 1960,
gevolgd door de Verenigde Staten in 1961, Denemarken in 1963 en Canada in 1970. Noorwegen
trad als laatste van de Arctische kuststaten toe in 1971.38
Deze verdragen zijn de enige verdragen waardoor de Verenigde Staten uitdrukkelijk gebonden
zijn. Bijgevolg lijkt het mogelijk dat de Verenigde Staten unilateraal aanspraak kunnen maken op
mariene zones in de Arctische Oceaan op grond van deze verdragen, voor zover er geen (latere)
internationaal gewoonterechtelijke regels voorhanden zijn die erop prevaleren.39
Voor de staten die niet uitdrukkelijk gebonden zijn door deze verdragen, zijn de
verdragsbepalingen enkel bindend in de mate dat ze internationale gewoonterechtsregels zijn.40
Voor de Arctische staten die ook partij zijn bij het VN Zeerechtverdrag bepaalt artikel 311 van
het VN Zeerechtverdrag het volgende inzake de verhouding van het VN Zeerechtverdrag met
andere internationale overeenkomsten: ‘Tussen staten die partij zijn, gaat [het VN
Zeerechtverdrag] boven de verdragen van Genève inzake het recht van de zee van 29 april 1958.’41
Gelet op het feit dat het VN Zeerechtverdrag enkel bindend is tussen staten die partij zijn, vormen
de verdragen van 1958 nog steeds de basis voor de relaties tussen de Verenigde Staten en de
vier andere Arctische kuststaten.42
Deze verdragen blijven ook voor de Verenigde Staten de basis vormen voor unilaterale
aanspraken op marine gebieden en voor de exploitatie van de zeebodem, voor zover de
bepalingen ervan niet zijn vervangen door regels van Internationaal gewoonterecht.43
Verdrag van Genève inzake de Volle Zee van 29 april 1958, United Nations Treaty Series , vol. 450, 11 (Convention on the
High Seas, Geneva, 29 April 1958); Hierna: VVZ (E. SOMERS, Inleiding tot het internationaal Zeerecht, Wolters Kluwer,
Mechelen, 2010, 4).
36
Status VVZ op 24 maart 2011: http://treaties.un.org/Pages/ViewDetails.aspx?src=TREATY&mtdsg_no=XXI2&chapter=21&lang=en (24 maart 2011).
37 Verdrag van Genève inzake het Continentaal Plateau van 29 april 1958, United Nations Treaty Series , vol. 499, 311
(Convention on the Continental Shelf , Geneva, 29 April 1958); Hierna: VCP (E. SOMERS, Inleiding tot het internationaal
Zeerecht, Wolters Kluwer, Mechelen, 2010, 4).
38
Status VCP op 24 maart 2011: http://treaties.un.org/Pages/ViewDetails.aspx?src=TREATY&mtdsg_no=XXI4&chapter=21&lang=en (24 maart 2011).
39 I.V. BUNIK, “Alternative approaches to the delimitation of the Arctic Continental Shelf”, IELR 2008, (114) 120; Cf. Infra.
40 E. SOMERS, Inleiding tot het internationaal Zeerecht, Wolters Kluwer, Mechelen, 2010, 4.
41 Het spreekt voor zich dat staten die ook partij zijn bij het VN Zeerechtverdrag zich in overeenstemming met het VN
Zeerechtverdrag moeten gedragen in hun (unilateraal) optreden. De basis hiervoor is te vinden in artikel 26 van het Verdrag
van Wenen inzake het verdragenrecht van 23 mei 1969, United Nations Treaty Series, vol. 1155, 331. Dit artikel bepaalt
immers dat “Elk in werking getreden verdrag verbindt de partijen en moet door hen te goeder trouw ten uitvoer worden
gelegd.” Zie ook: J.T. WARNER, “One small step for a submersible, one giant landgrab for Russiankind: An evaluation of Russia’s
claim to the North Pole under international law”, NAVLR 2009, (49) 81-82.
42 G.W. HOWARD, “Don’t be left out in the cold: An argument for advancing American interests in the Arctic outside the ambits
of the United Nations Convention on the Law of the Sea”, GALR 2008, (833) 860; A.C. SMITH, “Frozen assets: Ownership of
Arctic mineral rights must be resolved in order to prevent the really cold war”, GWILR 2010, (651) 663.
43 G.W. HOWARD, “Don’t be left out in the cold: An argument for advancing American interests in the Arctic outside the ambits
of the United Nations Convention on the Law of the Sea”, GALR 2008, (833) 860; K. SURACE-SMITH, “United States activity
outside the Law of the Sea Convention: Deep Seabed mining and Transit passage, CLMLR 1984, (1032) 1044; M. WATSON, “An
Arctic Treaty: A solution to the international dispute over the Polar Region”, OCCOLJ 2009, (307) 320.
35
11
3.3. Internationaal Gewoonterecht
Naast de hierboven vernoemde verdragen zijn uiteraard ook de regels van internationaal
gewoonterecht van toepassing.
Een regel wordt geacht een regel van internationaal gewoonterecht te zijn wanneer twee
elementen voorhanden zijn, met name de “usus” en de “opinio juris”. Teneinde te bepalen of een
regel een internationaal gewoonterechtelijke status heeft, moet men de regel beoordelen aan de
hand van die elementen.44
- De usus of algemene statenpraktijk: een aantal staten gedragen zich gedurende een
bepaalde tijd op een welbepaalde gelijklopende wijze;45
- De opinio juris: de staten zijn in de overtuiging dat die gedraging een verplichtend
karakter heeft en dat ze zich aldus overeenkomstig die regel dienen te gedragen.
Regels van internationaal gewoonterecht en verdragsregels hebben een gelijke hiërarchische
status.46 Ze kunnen dus de verdragsregels aanvullen wanneer er onduidelijkheden of leemten
zijn en kunnen worden toegepast wanneer staten het niet eens zijn over de toepassing van
verdragen.47
Gelet op het feit dat regels van internationaal gewoonterecht een gelijke hiërarchische status
hebben kunnen, ze ook primeren op de verdragsrechtelijke regels. Algemeen kan gesteld
worden dat het beginsel “lex posterior derogat priori” van toepassing is op de verhouding
verdragsregel - gewoonterechtsregel. Bijgevolg kan een verdrag een eerder gevormde
gewoonterechtsregel vervangen, en kan een nieuwe gewoonterechtsregel boven een reeds
bestaand verdrag primeren.48
Het is uiteraard mogelijk dat regels van internationaal gewoonterecht worden gecodificeerd in
een verdrag. In zulk een geval zullen de verdragsbepalingen die ook internationaal
gewoonterechtelijke regels zijn, dwingend zijn voor alle volkenrechtelijke subjecten.49 Bijgevolg
zullen ook staten die geen partij zijn bij het verdrag, rechten en plichten ontlenen aan de in het
verdrag opgenomen regels van internationaal gewoonterecht.50
Naast codificatie van internationaal gewoonterecht kunnen er ook nieuwe regels in verdragen
worden opgenomen. Wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan kunnen deze nieuwe
regels ook een status van internationaal gewoonterecht krijgen51:
M. BOSSUYT en J. WOUTERS, Grondlijnen van internationaal recht, Intersentia, Antwerpen, 2005, 105; J.L. SLAMA, “Opinio Juris
in Customary International Law”, OKCULR 1990, (603) 605; T. MENDEZ, “Thin ice, shifting geopolitics: The Legal implications
of Arctic ice melt”, DENJILP 2010, (527) 546; D. Arrow. voegt evenwel nog een voorwaarde toe, met name dat de norm moet
worden aangenomen door de staten die er bijzonder door getroffen worden (D. ARROW geciteerd in J.L. SLAMA, “Opinio Juris
in Customary International Law”, OKCULR 1990, (603) 617-618).
45 M. WATSON, “An Arctic Treaty: A solution to the international dispute over the Polar Region”, OCCOLJ 2009, (307) 319;
Teneinde de statenpraktijk te bewijzen moeten verschillende factoren in aanmerking worden genomen. Deze factoren
hebben betrekking op de aard van de statenpraktijk, de duur, de herhaling, de graad van overeenstemming, de uniformiteit
en de consensus. Deze elementen zijn echter flexibel en variëren naar gelang het geval: M.L. LEE, “The interrelation between
the Law of the Sea Convention and international customary law”, SANDILJ 2006, (405) 407.
46 M. BOSSUYT en J. WOUTERS, Grondlijnen van internationaal recht, Intersentia, Antwerpen, 2005, 141.
47 A.C. SMITH, “Frozen assets: Ownership of Arctic mineral rights must be resolved in order to prevent the really cold war”,
GWILR 2010, (651) 664.
48 M. BOSSUYT en J. WOUTERS, Grondlijnen van internationaal recht, Intersentia, Antwerpen, 2005, 140-141.
49 M. BOSSUYT en J. WOUTERS, Grondlijnen van internationaal recht, Intersentia, Antwerpen, 2005, 111; J.L. SLAMA, “Opinio Juris
in Customary International Law”, OKCULR 1990, (603) 631-634.
50 L.T. LEE, “The Law of the Sea Convention and third states”, AMJIL 1983, (541) 544.
51 L.T. LEE, “The Law of the Sea Convention and third states”, AMJIL 1983, (541) 561-562, met verwijzing naar: IGH, North Sea
Continental Shelf Cases (Federal Republic of Germany v. Denmark; Federal Republic of Germany v. The Netherlands),
Judgment, ICJ Reports 1969, (3) 41-44; Scott en Carr stellen in dit verband ook nog dat de verdragsbepalingen geen
44
12
- De aanwezigheid van een fundamentele norm, die aanzien kan worden als zijnde de
basis voor een algemene rechtsregel;52
- De aanwezigheid van een uitgebreide uniforme statenpraktijk en opinio juris;
- Een zeker tijdsverloop;
- Het verdrag moet zijn aangenomen door een groot aantal staten, waaronder ook de
staten die het meeste door de regel worden getroffen53.
Een aantal auteurs zijn de mening toegedaan dat het VN Zeerechtverdrag een codificatie is van
internationaal gewoonterecht, en dat het daarom bindend is voor alle staten.54 Een andere, en
tevens meer genuanceerde visie, is dan weer dat het VN Zeerechtverdrag een combinatie is van
codificatie en nieuwe (in ontwikkeling zijnde) regels van internationaal gewoonterecht.55 In
beide gevallen zou het volledige VN Zeerechtverdrag van toepassing zijn op alle Arctische Staten,
met inbegrip van de Verenigde Staten.56
Een andere auteur is dan weer van mening dat het mogelijk is dat het VN Zeerechtverdrag niet
bindend is voor de Verenigde Staten omdat het verdrag, hoewel het door veel landen werd
aangenomen, niet unaniem werd aangenomen. Tevens is deze auteur van oordeel dat veel van
de partijen staten zijn met weinig politieke en economische impact. Bijgevolg is de weigering
door de Verenigde Staten om te ratificeren van groot belang, daar deze een belangrijke
economische en politieke speler is.57 De door deze auteur geopperde mogelijkheid lijkt, zoals
hoger gezien, mogelijk voor wat betreft nieuwe regels van internationaal gewoonterecht, maar
lijkt niet correct voor bestaande gewoonterechtsregels. Tevens moet er gewezen worden op het
feit dat unanimiteit nooit wordt vereist voor het ontstaan van een gewoonterechtsregel.58
De enige manier waarop het mogelijk is voor een staat om niet gebonden te zijn door een
internationaal gewoonterechtelijke regel is wanneer de staat zich steeds uitdrukkelijk heeft
verzet tegen de regel door middel van een periodiek herhaald protest of een consequent
voorbehouden mogen toelaten (G.L. SCOTT en C.L. CARR, “Multilateral treaties and the formation of customary international
law”, DENJILP 1996, (71) 72, geciteerd in M.L. LEE, “The interrelation between the Law of the Sea Convention and
international customary law”, SANDILJ 2006, (405) 408; K. SURACE-SMITH, “United States activity outside the Law of the Sea
Convention: Deep Seabed mining and Transit passage, CLMLR 1984, (1032) 1035.
52 "fundamentally norm-creating character such as could be regarded as forming the basis of a general rule of law" (IGH, North
Sea Continental Shelf Cases (Federal Republic of Germany v. Denmark; Federal Republic of Germany v. The Netherlands),
Judgment, ICJ Reports 1969, nr. 72, (3) 42.
53 “[…][B]efore a conventional rule can be considered to have become a general rule of international law, it might be that, even
without the passage of any considerable period of time, a very widespread and representative participation in the convention
might suffice of itself, provided it included that of States whose interests were specially affected." (IGH, North Sea Continental
Shelf Cases (Federal Republic of Germany v. Denmark; Federal Republic of Germany v. The Netherlands), Judgment, ICJ
Reports 1969, nr. 73, (3) 42.
54 B.A. MALLOY, “On thin ice: How a binding treaty regime can save the Arctic”, HSTWJELP 2010, (471) 482; T. MENDEZ, “Thin
ice, shifting geopolitics: The Legal implications of Arctic ice melt”, DENJILP 2010, (527) 546; W. THOMAS, “Arctic Debate heats
up: Ilulissat Declaration adopted by Riparian States”, IELR 2008, (178) 178.
55 M.L. LEE, “The interrelation between the Law of the Sea Convention and international customary law”, SANDILJ 2006, (405)
420: “Three relatively uncontroversial methods were specified by the ICJ in the North Sea Continental Shelf case: (1) codifying or
modifying pre-existing customary international norms; (2) crystallizing emerging customary international norms; and (3)
initiating a progressive process of developing customary international norms. All of these methods may be identified in the LOSC,
and in its associated Agreements. In addition, the LOSC has pioneered a fourth avenue for creating customary international
principles through the adoption of its package deal theory, and is honored as "hav[ing] caused [a] revolution in state practice.
This article submits that, through the combined force of these four methods, the LOSC represents customary international law to
a very wide extent, and consequently binds all states to its provisions, governing human activities on the ocean”.
56 Met inbegrip van de bepalingen inzake diepzeemijnbouw.
57 G.W. HOWARD, “Don’t be left out in the cold: An argument for advancing American interests in the Arctic outside the ambits
of the United Nations Convention on the Law of the Sea”, GALR 2008, (833) 860; Deze visie bestaat ook voor het niet
gewoonterechtelijk zijn van de bepalingen inzake diepzeemijnbouw. Zie: K. SURACE-SMITH, “United States activity outside the
Law of the Sea Convention: Deep Seabed mining and Transit passage, CLMLR 1984, (1032) 1039 -1040.
58 M. BOSSUYT en J. WOUTERS, Grondlijnen van internationaal recht, Intersentia, Antwerpen, 2005, 110.
13
afwijkend gedrag. De staat dient deze afwijzende houding aan te houden vanaf het begin van het
wordingsproces.59 Teneinde de gebondenheid door de regel door stilzwijgende aanvaarding of
berusting te vermijden, zal de staat ook na het ontstaan van de regel zijn afwijzende houding
moeten aanhouden.60
Met betrekking tot de bepalingen inzake diepzeemijnbouw hebben de Verenigde Staten een
dergelijke houding aangenomen. Op 10 maart 1983, enkele maanden nadat het VN
Zeerechtverdrag was opengesteld voor ondertekening, verklaarde president Reagan dat de
Verenigde Staten het verdrag niet zouden ondertekenen. De reden hiervoor werd door Reagan
als volgt geformuleerd: ‘We have taken this step because several major problems in the
Convention's deep sea-bed mining provisions are contrary to the interests and principles of
industrialized nations and would not help attain the aspirations of developing countries. The
United States does not stand alone in those concerns. Some important allies and friends have not
signed the Convention.’61
De bepalingen inzake diepzeemijnbouw zijn terug te vinden in artikel 82 en deel XI van het VN
Zeerechtverdrag.62 Uit de hoger geciteerde verklaring blijkt dus dat de Verenigde Staten zich
uitdrukkelijk hebben verzet tegen deze bepalingen. Reeds meermaals heeft de Amerikaanse
Senaat geweigerd om het verdrag goed te keuren. Dit zou aldus kunnen worden geïnterpreteerd
als zijnde de vereiste afwijzende houding waardoor een gewoonterechtelijke regel niet bindend
wordt voor een staat.
Het is desalniettemin onduidelijk of het volledige Deel XI mag worden aanzien als zijnde niet
bindend voor de Verenigde Staten. Deze onduidelijkheid heeft betrekking op het begrip
“common heritage of mankind” van artikel 136 van het VN Zeerechtverdrag. De Verenigde
Staten hebben dit begrip uitdrukkelijk aanvaard in hun nationale wetgeving in de “Deep Seabed
Hard Mineral Resources Act”. Daar het algemeen aanvaard is dat dit begrip een
gewoonterechtelijke status geniet, lijkt het niet onwaarschijnlijk dat het begrip bindend is voor
de Verenigde Staten.63
Het is verder ook niet helemaal duidelijk wat het effect is van de 1994 Overeenkomst waarmee
tegemoet werd gekomen aan de bezwaren van de geïndustrialiseerde landen. Het is niet
duidelijk of de bepalingen van deze overeenkomst samen met deel XI van het VN
Zeerechtverdrag als gewoonterechtelijk kunnen worden aanzien. Het lijkt dat dit niet onmogelijk
zou kunnen zijn, gelet op de grote aanvaarding van de overeenkomst. (140 staten zijn partij)64
M. BOSSUYT en J. WOUTERS, Grondlijnen van internationaal recht, Intersentia, Antwerpen, 2005, 110; J.L. SLAMA, “Opinio Juris
in Customary International Law”, OKCULR 1990, (603) 627-628.
60 M. BOSSUYT en J. WOUTERS, Grondlijnen van internationaal recht, Intersentia, Antwerpen, 2005, 110.
61 Verklaring van president Reagan van 10 maart 1983. Tekst beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los
/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/USA_1983_Statement.pdf, 1, (2 april 2011); P. CLOTE, “Implications of global
warming on state sovereignty and Arctic resources under the United Nations Convestion on the Law of the Sea: How the
Arctic is no longer communis omnium naturali jure”, RMDJGLB 2008, (195) 236-237.
62 De meeste auteurs vermelden in dit verband enkel Deel XI van het VN Zeerechtverdrag. Het lijkt echter dat de Verenigde
Staten tegen alle bepalingen inzake diepzeemijnbouw gekant is. Om deze reden lijkt het dus dat artikel 82 ook tot de
bepalingen inzake diepzeemijnbouw moet worden gerekend, daar deze bepaling gaat over de exploitatie van het
Continentaal Plateau voorbij de 200 zeemijl. Deze bepaling voorziet in betalingen welke moeten gebeuren aan de Autoriteit.
Door de link met deel XI lijkt het dus dat artikel 82 ook onder de “diepzeemijnbouwbepalingen” valt. (Zie ook A.G. OUDE
ELFERINK, “The outer Continental Shelf in the Arctic: The application of article 76 of the LOS Convention in a regional context”,
in A.G. OUDE ELFERINK en D.R. ROTHWELL (eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and Jurisdiction, Martinus
Nijhoff Publishers, Den Haag/New York/London, 2001, (139) 143.).
63 S. ASHFAQ, “Something for everyone: Why the United States should ratify the Law of the Sea Treaty”, JTLP 2010, (357) 368370.
64
Status van de 1994 Overeenkomst op 1 april 2011: http://treaties.un.org/Pages/ViewDetails.aspx?src=
TREATY&mtdsg_no=XXI-6-a&chapter=21&lang=en, (1 april 2011)
59
14
Hoewel de Verenigde Staten de 1994 Overeenkomst ondertekenden, bleef de Amerikaanse
Senaat de ratificatie van het VN Zeerechtverdrag m.i.v. de 1994 Overeenkomst weigeren. Zoals
hoger gezien zou dit een als een verderzetting van een consequente afwijzende houding kunnen
worden aanzien. Een aantal auteurs zijn er daarentegen van overtuigd dat Verenigde Staten
gebonden zijn door de ondertekening 1994 Overeenkomst door president Clinton.65
Volgens een aantal auteurs zouden de Verenigde Staten, door hun handelen, zelf reeds het
gewoonterechtelijk statuut en de toepasselijkheid van het VN Zeerechtverdrag erkennen, zij het
met uitzondering van de bepalingen van deel XI.66
Strikt genomen hebben de Verenigde Staten het gewoonterechtelijk statuut van het VN
Zeerechtverdrag (met uitzondering van de bepalingen inzake diepzeemijnbouw) niet expliciet
erkend. President Reagan stelde in zijn verklaring wel dat ‘the Convention also contains
provisions with respect to traditional uses of the oceans which generally confirm existing maritime
law and practice and fairly balance the interests of all States.’67 De bedoelde bepalingen zijn de
bepalingen van internationaal gewoonterecht die in het VN Zeerechtverdrag staan. Er valt
evenwel niet af te leiden uit de houding en de verklaringen van de Verenigde Staten dat zij een
dergelijke status aan alle bepalingen van het VN Zeerechtverdrag geven. Dit blijkt ten andere ook
uit het gebruik van het woordje “also”.
De Verenigde Staten hebben wel hun wil uitgedrukt om te handelen in overeenstemming met de
bepalingen van het VN Zeerechtverdrag, en hebben dit ook zo gedaan. Vooreerst stelde Reagan
in zijn verklaring een aantal beslissingen te nemen ‘to promote and protect the oceans interests of
the United States in a manner consistent with those fair and balanced results in the Convention and
international law.’68 Verder werden er reeds een heel aantal nationale wetten uitgevaardigd in
overeenstemming met het VN Zeerechtverdrag en werd het verdrag al als bron van recht
gebruikt voor de beslechting van nationale geschillen voor nationale rechtbanken.69
Indien de bepalingen van het VN Zeerechtverdrag waarmee de Verenigde Staten in
overeenstemming handelden ook regels van internationaal gewoonterecht zijn, dan kan men
spreken van een stilzwijgende aanvaarding of berusting in hoofde van de Verenigde Staten,
waardoor deze bindend zijn geworden.
Het lijkt dus onbetwistbaar dat een heel aantal bepalingen van het VN Zeerechtverdrag de status
hebben van internationaal gewoonterechtelijke regels70, doch lijkt het te eenvoudig om te stellen
dat het volledige VN Zeerechtverdrag (met uitzondering van de bepalingen inzake
diepzeemijnbouw) deze status geniet. De reden hiervoor is dat er in de rechtsleer geen
eensgezindheid bestaat over het statuut van een aantal bepalingen.
P. CLOTE, “Implications of global warming on state sovereignty and Arctic resources under the United Nations Convestion
on the Law of the Sea: How the Arctic is no longer communis omnium naturali jure”, RMDJGLB 2008, (195) 236-237 en 242243.
66 C. SCHOFIELD, T. POTTS en I. TOWNSEND-GAULT, “Boudaries, biodiversity, resources and increasing maritime activities:
Emerging oceans governance challenges for Canada in the Arctic Ocean”, VTLR 2009, (35) 44; J.E.D. LARKIN, “Unclos and the
balance of environmental and economic resources in the Arctic”, GEOIELR 2010, (307) 313-314.
67 Verklaring van president Reagan van 10 maart 1983. Tekst beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los
/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/USA_1983_Statement.pdf, 1, (2 april 2011) (eigen benadrukking door
onderlijning).
68 Verklaring van president Reagan van 10 maart 1983. Tekst beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los
/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/USA_1983_Statement.pdf, 1, (2 april 2011).
69 P. CLOTE, “Implications of global warming on state sovereignty and Arctic resources under the United Nations Convestion
on the Law of the Sea: How the Arctic is no longer communis omnium naturali jure”, RMDJGLB 2008, (195) 236-237 en 242243.
70 T. MENDEZ, “Thin ice, shifting geopolitics: The Legal implications of Arctic ice melt”, DENJILP 2010, (527) 546.
65
15
Zo valt op te merken dat er met betrekking tot de bepalingen inzake het Continentaal Plateau, en
voornamelijk artikel 76, geen eensgezindheid bestaat. Langs de ene kant is er de visie dat er over
de toepasselijkheid van deze bepalingen (als internationaal gewoonterechtelijke regels) niet
echt betwisting bestaat. De bepalingen werden immers door een groot aantal staten, door
middel van ratificatie of via unilaterale wetten, aangenomen. Verder hebben De Verenigde
Staten nooit uitdrukkelijk hebben gesteld niet door deze bepalingen gebonden te zijn.71
Langs de andere kant bestaat de visie dat artikel 76 van het VN Zeerechtverdrag geen
internationaal gewoonterecht kan zijn omwille van de complexe aard van de bepalingen en
omwille van het verband met artikel 82.72
Men kan besluiten dat het niet helemaal duidelijk is of de relevante bepalingen van het VN
Zeerechtverdrag een gewoonterechtelijke status genieten. Om deze reden blijft het dus
noodzakelijk om de problematiek van aanspraken op delen van de Arctische Oceaan te
onderzoeken aan de hand van het VN Zeerechtverdrag en de verdragen van Genève van 1958.
3.4. Ilulisat verklaring
Op 28 mei 2008 kwamen vertegenwoordigers van alle Arctische kuststaten samen in Ilulissat
(Groenland) voor een conferentie over de Arctische Oceaan.73 Aan het einde van de conferentie
namen de vijf Arctische kuststaten de “Ilulissat-verklaring” aan.
In deze verklaring spraken de Arctische kuststaten zich uit over het te voeren beleid in de
Arctische oceaan, en welk het toepasselijk juridisch kader is.
Met betrekking tot het juridisch kader verklaarden ze het volgende:
‘By virtue of their sovereignty, sovereign rights and jurisdiction in large areas of the Arctic Ocean
the five coastal states are in a unique position to address these possibilities and challenges. In this
regard, we recall that an extensive international legal framework applies to the Arctic Ocean as
discussed between our representatives at the meeting in Oslo on 15 and 16 October 2007 at the
level of senior officials. Notably, the law of the sea provides for important rights and obligations
concerning the delineation of the outer limits of the continental shelf, the protection of the marine
environment, including ice-covered areas, freedom of navigation, marine scientific research, and
other uses of the sea. We remain committed to this legal framework and to the orderly settlement
of any possible overlapping claims.
This framework provides a solid foundation for responsible management by the five coastal States
and other users of this Ocean through national implementation and application of relevant
provisions. We therefore see no need to develop a new comprehensive international legal regime to
govern the Arctic Ocean. We will keep abreast of the developments in the Arctic Ocean and continue
to implement appropriate measures.’74
J.E.D. LARKIN, “Unclos and the balance of environmental and economic resources in the Arctic”, GEOIELR 2010, (307) 313;
A.G. OUDE ELFERINK, “The outer Continental Shelf in the Arctic: The application of article 76 of the LOS Convention in a
regional context”, in A.G. OUDE ELFERINK en D.R. ROTHWELL (eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and
Jurisdiction, Martinus Nijhoff Publishers, Den Haag/New York/London, 2001, (139) 143.
72 A.G. OUDE ELFERINK, “The outer Continental Shelf in the Arctic: The application of article 76 of the LOS Convention in a
regional context”, in A.G. OUDE ELFERINK en D.R. ROTHWELL (eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and
Jurisdiction, Martinus Nijhoff Publishers, Den Haag/New York/London, 2001, (139) 142-143.
73 W. THOMAS, “Arctic Debate heats up: Ilulissat Declaration adopted by Riparian States”, IELR 2008, (178) 178.
74 Ilulissat verklaring van 27 tot 29 mei 2008, tekst beschikbaar op http://arctic-council.org/filearchive/Ilulissatdeclaration.pdf , p 1-2. (2 april 2011) (Eigen benadrukking door onderlijning)
71
16
De meeste auteurs stellen dat de vijf Arctische kuststaten, met inbegrip van de Verenigde Staten,
de toepasselijkheid van het VN Zeerechtverdrag erkennen.75 Het gevolg hiervan zou zijn dat we
voor de beoordeling van de aanspraken van staten op delen van de Arctische Oceaan enkel nog
moeten kijken naar het VN Zeerechtverdrag. Deze auteurs baseren hun visie op de verklaring
van de Arctische kuststaten dat “the law of the sea” in belangrijke rechten en plichten met
betrekking tot de Arctische Oceaan voorziet.
Deze visie kan niet worden bijgetreden aangezien men een dergelijke erkenning niet kan lezen
in de Ilulissat-verklaring.
Vooreerst valt het woordje “notably” op. Volgens de woordenboeken van Oxford en Cambridge is
de omschrijving van dit woord respectievelijk “especially; in particular”76 en “especially or most
importantly”77. Hieruit kan bijgevolg niet worden afgeleid dat enkel het VN Zeerechtverdrag van
toepassing is. De uitspraak in de verklaring lijkt dus eerder een voorbeeld te zijn, en geen
verklaring van exclusieve toepasselijkheid van het VN Zeerechtverdrag.
Vervolgens valt op te merken dat de Arctische staten eigenlijk maar één uitspraak doen over het
toepasselijk recht op de Arctische Oceaan. Zij stellen enkel dat een “extensive legal framework”
van toepassing is op de Arctische Oceaan, waaraan zij zich wensen te houden. Opmerkelijk is ook
dat de geraadpleegde rechtsleer deze zin vaak uit het door hen gehanteerde citaat van de
Ilulissat-verklaring weglaten en onmiddellijk overgaan naar de passage waarin gesteld wordt
dat “the law of the sea” voorziet in belangrijke rechten en plichten.78
Men kan zich tevens afvragen wat de juiste betekenis is van het begrip “the law of the sea”. Heeft
dit begrip enkel betrekking op de “United Nations Convention on the Law Of the Sea” van 1982 of
ook op andere bronnen van zeerecht, zoals de verdragen van Genève van 1958.
Vooreerst valt vast te stellen dat de Arctische Staten het niet uitdrukkelijk hebben over het VN
Zeerechtverdrag. Aldus gebruiken ze enkel de woorden “the law of the sea” en niet “United
Nations Convention on the Law Of the Sea”. De tweede, en tevens belangrijkste, vaststelling heeft
betrekking op de verwijzing naar de verdragen van Genève van 1958 in het VN Zeerechtverdrag
zelf. Aldus verwijst artikel 311, § 1 VN Zeerechtverdrag naar de drie verdragen van Genève met
de gemeenschappelijke term “the conventions on the law of the sea of 29 april 1958”. Aan de
hand van deze vaststellingen kunnen we besluiten dat de term “the law of the sea” niet enkel
betrekking heeft op het VN Zeerechtverdrag.
Men zou dus kunnen besluiten dat er helemaal geen verklaring van toepasselijkheid van het VN
Zeerechtverdrag wordt gedaan. Het enige wat duidelijk wordt gesteld is dat een uitgebreid
juridisch kader voorhanden is en dat er geen nood is aan een specifiek Arctisch Verdrag. Zoals
hoger gezien omvat dit uitgebreid juridisch kader, buiten het VN Zeerechtverdrag, ook nog de
verdragen van Genève van 1958 en het internationaal gewoonterecht.
W. THOMAS, “Arctic Debate heats up: Ilulissat Declaration adopted by Riparian States”, IELR 2008, (178) 178; T.L.
MCDORMAN, “The Continental Shelf beyond 200nm: Law and politics in the Arctic Ocean”, JTLP 2009, (155) 159; J. HELLMANN,
“Racing for the Arctic? Better bring a flag”, CDZJCR 2009, (627) 653-654.
76 Oxford Dictionaries, http://oxforddictionaries.com/view/entry/m_en_gb0566080#m_en_gb0566080, (14 April 2011); De
voorbeeldzin bij deze omschrijving is: “a diet low in animal fat protects against potentially fatal diseases, notably diabetes”.
77 Cambridge Dictionaries Online, http://dictionary.cambridge.org/dictionary/british/notably, (14 April 2011); De
voorbeeldzin bij deze omschrijving is “They have begun attracting investors, most notably big Japanese financial houses”.
78 W. THOMAS, “Arctic Debate heats up: Ilulissat Declaration adopted by Riparian States”, IELR 2008, (178) 178; M.A. BECKER,
“Russia and the Arctic: Opportunities for engagement whitin the existing legal framework”, AMUILR 2010, (225) 229; T.L.
MCDORMAN, “The Continental Shelf beyond 200nm: Law and politics in the Arctic Ocean”, JTLP 2009, (155) 159.
75
17
Deze visie lijkt in overeenstemming met de verklaring die de juridisch adviseur van de
staatssecretaris van de Verenigde Staten aflegde na afloop van de Ilulissat Conferentie. Hij stelde
dat ‘[e]xisting international law already provides a comprehensive set of rules governing use of the
world's oceans, including the Arctic. [...] Other solid international rules also apply in the Arctic. In
instances where the maritime claims of coastal nations overlap, international law sets forth
principles for them to apply in resolving their disputes. [...]’79
3.5. Andere bronnen
Uiteraard zijn er buiten de bovenvermelde bronnen ook nog andere internationale verdragen80,
de algemene rechtsbeginselen, de rechtspraak en de rechtsleer.81 In het kader van dit werk
zullen deze bronnen van recht echter niet afzonderlijk behandeld worden.
J. B. BELLINGER, “Treaty on Ice”, New York Times van 23 juni 2008, A21, geciteerd in J.R. CROOK, “United States joins in Arctic
Declaration, supports existing Arctic legal regime”, AMJIL 2008, (872) 873; tekst ook beschikbaar op http://arcticcouncil.org/article/2008/6/after_the_ilulissat-declaration (2 april 2011).
80 Voor een overzicht van internationale verdragen van toepassing op de Arctisch Oceaan, zie: M.A. BECKER, “Russia and the
Arctic: Opportunities for engagement whitin the existing legal framework”, AMUILR 2010, (225) 233-234.
81 K.N. GUERNSEY, “The North Sea Continental Shelf Cases”, OHNULR 2000, (141) 142.
79
18
4. Unilaterale aanspraken op mariene zones in de Arctische Oceaan
In dit deel worden de aanspraken van staten op de verschillende mariene zones in de Arctische
Oceaan besproken. Onder mariene zones verstaan we de Territoriale Zee, de Aansluitende Zone,
de Exclusief Economische Zone, het Continentaal Plateau en de Volle Zee, zoals deze omschreven
zijn in het VN Zeerechtverdrag.
Op grond van het internationaal recht kunnen staten unilateraal aanspraak maken op (delen
van) deze mariene zones en de grenzen ervan bepalen.82 Dit wil niet zeggen dat staten volledig
vrij zijn in de unilaterale bepaling van de uiterste grenzen. Immers, in het Brits-Noors
Visserijgeschil stelde het Internationaal Gerechtshof (IGH) dat ‘[t]he delimitation of sea areas has
always an international aspect; it cannot be dependent merely upon the will of the coastal State as
expressed in its municipal law. Although it is true that the act of delimitation is necessarily a
unilateral act, because only the coastal State is competent to undertake it, the validity of the
delimitation with regard to other States depends upon international law.’83
Het begrip “internationaal recht” moet ruim geïnterpreteerd worden en omvat onder andere het
VN Zeerechtverdrag, de verdragen van Genève van 1958 en het internationaal gewoonterecht.
In het kader van dit werk onderscheiden we twee soorten grenzen, zijnde de zeewaartse
grenzen en de grenzen met de mariene zones staten met tegenover elkaar liggende of aan elkaar
grenzende kusten. De uitoefening van het recht om deze laatste soort van grenzen te bepalen
kan overlappen met de uitoefening van het gelijkwaardig recht van de andere kuststaat om deze
grens vast te leggen.84 Deze problematiek zal behandeld worden in het deel over “overlappende
aanspraken”. (Cf infra: 5)
Vooraleer de verschillende mariene zones nader worden onderzocht is het nuttig om de
Arctische kustlijn en de basislijnen te onderzoeken. Het bepalen van de basislijn is immers van
fundamenteel belang om de buitenste grenzen van de verschillende mariene zones te bepalen,
aangezien de maximale breedte van deze zones wordt gemeten vanaf de basislijn.85
4.1. Arctische kustlijn en de basislijnen
4.1.1. Basislijnen in het VN Zeerechtverdrag en het VTZ
De basislijn vanwaar de breedte van de Territoriale Zee en de limieten van andere mariene
zones wordt gemeten is de laagwaterlijn langs de kust, zoals die is aangegeven op officieel door
de kuststaat erkende, op grote schaal uitgevoerde zeekaarten.86
In sommige gevallen is het kuststaten toegestaan om rechte basislijnen te trekken. Aan de basis
van de verdragsrechtelijke regeling voor rechte basislijnen ligt de rechtspraak van het
Internationaal Gerechtshof inzake het Brits – Noors Visserijgeschil. Het Hof stelde dat men bij
het trekken van rechte basislijnen een aantal overwegingen dient te maken. ‘Among these
considerations, some reference must be made to the close dependence of the territorial sea upon
the land domain. It is the land which confers upon the coastal State a right to the waters off its
coasts. It follows that while such a State must be allowed the latitude necessary in order to be able
S.J. ROLSTON en T.L. MCDORMAN, “Maritime boundary making in the Arctic Region”, in D.M. JOHNSTON en P.M. SAUNDERS (eds.),
Ocean boundary making, Croom Helm, London, 1888, (16) 17.
83 IGH, 18 december 1951, Fisheries Case (United Kingdom v. Norway), Judgment, ICJ Reports 1951, nr. 74, (116) 132.
84 S.J. ROLSTON en T.L. MCDORMAN, “Maritime boundary making in the Arctic Region”, in D.M. JOHNSTON en P.M. SAUNDERS (eds.),
Ocean boundary making, Croom Helm, London, 1888, (16) 17.
85 V. JARES, “The Continental Shelf beyond 200 nautical miles: The work of the Commission on the Limits of the Continental
Shelf and the Arctic, VNJTL 2009, (1265) 1269.
86 Artikel 5 VN Zeerechtverdrag; Artikel 3 VTZ.
82
19
to adapt its delimitation to practical needs and local requirements, the drawing of base-lines must
not depart to any appreciable extent from the general direction of the coast [1]. Another
fundamental consideration, of particular importance in this case, is the more or less close
relationship existing between certain sea areas and the land formations which divide or surround
them. The real question raised in the choice of base-lines is in effect whether certain sea areas lying
within these lines are sufficiently closely linked to the land domain to be subject to the regime of
internal waters [2]. This idea, which is at the basis of the determination of the rules relating to
bays, should be liberally applied in the case of a coast, the geographical configuration of which is as
unusual as that of Norway. Finally, there is one consideration not to be overlooked, the scope of
which extends beyond purely geographical factors : that of certain economic interests peculiar to a
region, the reality and importance of which are clearly evidenced by a long usage [3]. [...]’87
De door het Hof gestelde criteria voor rechte basislijnen werden bijna letterlijk overgenomen in
het VTZ en later het VN Zeerechtverdrag.
Het is kuststaten aldus toegestaan om rechte basislijnen te trekken op plaatsen waar de kustlijn
diepe uithollingen en insnijdingen vertoont, of indien er een eilandenreeks langs en in de
onmiddellijke omgeving nabijheid van de kust ligt88, evenals wanneer de kustlijn aan
voortdurende veranderingen onderhevig is89.
Met betrekking tot het begrip “diepe uithollingen of insnijdingen” kan gesteld worden dat deze
in ieder geval voorhanden zijn wanneer de verschillende uithollingen individueel in aanmerking
zouden komen om gekwalificeerd te worden als een juridische baai. Indien deze voorhanden
zijn, mogen ook kleinere oneffenheden in de kustlijn in het systeem van rechte basislijnen
worden opgenomen.90
De rechte basislijnen mogen getrokken worden tussen in aanmerking komende (passende) vaste
punten,91 waarbij rekening mag worden gehouden met bijzondere economische belangen van de
betrokken streek, waarvan het bestaan en het gewicht duidelijk uit een langdurig gebruik
blijken92.
De aldus getrokken rechte basislijnen mogen niet aanmerkelijk afwijken van de algemene
richting van de kust. Tevens moeten de binnen de lijnen gelegen zeegebieden voldoende nauw
met het landgebied verbonden zijn om onderworpen te zijn aan het regime der
binnenwateren.93
Het is staten niet toegelaten om de rechte basislijnen te trekken van en naar bij eb droogvallende
bodemverheffingen tenzij er duurzaam vuurtorens of soortgelijke installaties op gebouwd zijn of
indien het trekken van dergelijke basislijnen (algemeen) internationaal erkend is.94 Het is ook
IGH, 18 december 1951, Fisheries Case (United Kingdom v. Norway), Judgment, ICJ Reports 1951, nr. 74, (116) 133 (eigen
nummering en banadrukking door onderlijning).
88 Artikel 7, § 1 VN Zeerechtverdrag; Artikel 4, § 1 VTZ.
89 Artikel 7, § 2 VN Zeerechtverdrag.
90 UNITED NATIONS OFFICE FOR OCEAN AFFAIRS AND THE LAW OF THE SEA OFFICE OF LEGAL AFFAIRS, The Law of the Sea, Baselines: An
examination of the relevant provisions of the United Nations Convention on the Law of the Sea, United Nations, New York, 1989,
18 – 21: Het begrip “diepe” kan zowel in de absolute als in de relatieve zin worden gebruikt. Een uitholling van 2 zeemijl op
het vaste land kan mogelijks niet voldoende zijn om aanzien te worden als “diep”, doch kan diezelfde uitholling op een klein
eiland wel aanzien worden als voldoende diep om gekwalificeerd te worden als “diepe uitholling”.
91 Artikel 7 § 1,2 VN Zeerechtverdrag; Artikel 4, § 1 VTZ.
92 Artikel 7, § 5 VN Zeerechtverdrag; Artikel 4, § 4 VTZ
93 Artikel 7, § 3 VN Zeerechtverdrag; Artikel 4, § 2 VTZ.
94 Artikel 7, § 4 VN Zeerechtverdrag; Artikel 4, § 3 VTZ.
87
20
niet toegelaten om door het trekken van rechte basislijnen de Territoriale Zee van een andere
staat af te snijden van de Volle Zee of EEZ.95
Voor wat betreft archipels dient een onderscheid gemaakt te worden tussen kustarchipels en
oceaanarchipels. Kustarchipels vallen onder de hierboven genoemde regels voor
eilandenreeksen die in de onmiddellijke nabijheid van de kust liggen.96 Oceaanarchipels, voor
zover deze aanzien kunnen worden als archipelstaten, vallen onder de regeling van artikel 46
e.v. van het VN Zeerechtverdrag.97
Deze redelijk vage bepalingen zouden volgens sommige auteurs iedere staat in de mogelijkheid
stellen om rechte basislijnen te trekken. Het IGH stelde in dit verband wel dat de bepalingen
inzake rechte basislijnen restrictief dienen toegepast te worden.98
Het weze opgemerkt dat er buiten deze regels geen verdere criteria, zoals bijvoorbeeld een
maximale lengte, bestaan voor rechte basislijnen. Aldus oordeelde het Hof in het Brits – Noors
Visserijgeschil met betrekking tot de door Groot Brittannië voorgestelde 10-mijlsregel, dat deze
niet tegenstelbaar was aan Noorwegen aangezien ‘[...] although the ten-mile rule has been
adopted by certain States both in their national law and in their treaties and conventions, and
although certain arbitral decisions have applied it as between these States, other States have
adopted a different limit. Consequently, the ten-mile rule has not acquired the authority of a
general rule of international law.’99
Met betrekking tot de maximale lengte van de rechte basislijnen ging het hof verder door te
stellen dat ‘[...]the practice of States does not justify the formulation of any general rule of law […]’
en dat ‘[...] the coastal State would seem to be in the best position to appraise the local conditions
dictating the selection [...]’.100
Wanneer staten het systeem van rechte basislijnen hanteren moeten zij deze duidelijk
aanduiden op kaarten welke behoorlijk moeten worden bekend gemaakt.101
Aan de landzijde van de (rechte) basislijn liggen de interne wateren, welke deel uitmaken van de
binnenwateren, van de kuststaat waarover de kuststaat een onbeperkte soevereiniteit heeft.102
Het recht van onschuldige doorvaart zal blijven bestaan in de binnenwateren die worden
ingesloten door rechte basislijnen wanneer deze wateren vroeger niet als binnenwateren
werden beschouwd.103
Hierna worden de normale en rechte basislijnen van de Arctische staten aangegeven en waar
nodig toegelicht. Een algemeen overzicht van de (rechte) basislijnen is terug te vinden op de
algemene overzichtskaart in Bijlage 21.
Artikel 7, § 6 VN Zeerechtverdrag, Artikel 4, § 5 VTZ.
E. SOMERS, Inleiding tot het internationaal Zeerecht, Wolters Kluwer, Mechelen, 2010, 32.
97 De problematiek van archipelstaten wordt behandeld onder punt 4.1.2.3. Noorwegen – Svalbard.
98 C. SCHOFIELD, T. POTTS en I. TOWNSEND-GAULT, “Boudaries, biodiversity, resources and increasing maritime activities:
Emerging oceans governance challenges for Canada in the Arctic Ocean”, VTLR 2009, (35) 45, met verwijzingen aldaar.
99 IGH, 18 december 1951, Fisheries Case (United Kingdom v. Norway), Judgment, ICJ Reports 1951, nr. 74, (116) 131.
100 IGH, 18 december 1951, Fisheries Case (United Kingdom v. Norway), Judgment, ICJ Reports 1951, nr. 74, (116) 131 (eigen
benadrukking door onderlijning).
101 Artikel 16 VN Zeerechtverdrag; Artikel 4, § 6 VTZ.
102 E. SOMERS, Inleiding tot het internationaal Zeerecht, Wolters Kluwer, Mechelen, 2010, 19.
103 Artikel 8 § 2 VN Zeerechtverdrag; Artikel 5 § 2 VTZ.
95
96
21
4.1.2. Noorwegen
4.1.2.1. Noorwegen - Vaste Land
Ongeveer één derde van de kust van het Noorse vasteland, gaande van ongeveer 75 zeemijl ten
zuiden van de Lofoten eilanden tot aan de grens met Rusland, ligt binnen de Noordpoolcirkel.104
Kenmerkend aan de Noors – Arctische kustlijn zijn de diepe uithollingen, insnijdingen en talrijke
kleine eilandjes voor de kust (kustarchipel)105. Verder valt op te merken dat deze kust ijsvrij is
gedurende gans het jaar.106
Reeds in 1935 paste Noorwegen langs deze kustlijn paste Noorwegen het systeem van rechte
basislijnen toe, en was hiermee de eerste staat ooit die een reeks rechte basislijnen vastlegde.107
De bij het decreet van 1935 vastgestelde basislijnen waren de aanleiding van het reeds
vernoemde Brits – Noors Visserijgeschil. Op grond van geografische108, economische109 en
historische110 gronden kwam het Hof tot het besluit dat de door Noorwegen toegepaste methode
niet strijdig was met het internationaal recht.111
Het systeem van rechte basislijnen dat Noorwegen heden hanteert voor het Noorse vasteland
werd vastgelegd bij Koninklijk Decreet van 14 juni 2002.112 In bijlage 1 werd ter illustratie een
kaart opgenomen die de rechte basislijnen en de punten waartussen de rechte basislijnen
getrokken weergeeft. 113
De wet van 23 juni 2003 bepaalt verder dat indien de Koning geen (rechte) basislijnen heeft
vastgesteld, de laagwaterlijn dienst zal doen als basislijn vanwaar de breedte van de territoriale
wordt gemeten.114 Deze wet is tevens van toepassing op Jan Mayen en Svalbard.
R.R. CHURCHILL, “Claims to maritime zones in the arctic - Law of the sea normality or Polar peculiarity”, in A.G. OUDE
ELFERINK en D.R. ROTHWELL (eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and Jurisdiction, Martinus Nijhoff
Publishers, Den Haag/New York/London, 2001, (105) 106.
105 E. SOMERS, Inleiding tot het internationaal Zeerecht, Wolters Kluwer, Mechelen, 2010, 32.
106 R.R. CHURCHILL, “Claims to maritime zones in the arctic - Law of the sea normality or Polar peculiarity”, in A.G. OUDE
ELFERINK en D.R. ROTHWELL (eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and Jurisdiction, Martinus Nijhoff
Publishers, Den Haag/New York/London, 2001, (105) 106.
107 T. SCOVAZZI, “The baseline of the territorial sea: The practice of Arctic States”, in A.G. OUDE ELFERINK en D.R. ROTHWELL
(eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and Jurisdiction, Martinus Nijhoff Publishers, Den Haag/New
York/London, 2001, (69) 70.
108 De bijzonder grillige vorm en de diepe insnijdingen in de Noorse kust warden door het Hof in aanmerking genomen: IGH,
18 december 1951, Fisheries Case (United Kingdom v. Norway), Judgment, ICJ Reports 1951, nr. 74, (116) 127 - 128.
109 Het Hof nam de reeds lang bestaande visserijactiviteiten in aanmerking, welke de voornaamste bron van inkomsten
vormde voor de locale populatie. IGH, 18 december 1951, Fisheries Case (United Kingdom v. Norway), Judgment, ICJ Reports
1951, nr. 74, (116) 127.
110 De door Noorwegen toegepaste methode werd ondersteund door een langdurende en algemeen aanvaarde praktijk: IGH,
18 december 1951, Fisheries Case (United Kingdom v. Norway), Judgment, ICJ Reports 1951, nr. 74, (116) 138 – 139.
111 T. SCOVAZZI, “The baseline of the territorial sea: The practice of Arctic States”, in A.G. OUDE ELFERINK en D.R. ROTHWELL
(eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and Jurisdiction, Martinus Nijhoff Publishers, Den Haag/New
York/London, 2001, (69) 71 - 73; IGH, 18 december 1951, Fisheries Case (United Kingdom v. Norway), Judgment, ICJ Reports
1951, nr. 74, (116) 143; De rechte basislijnen voldeden uiteraard ook aan de reeds hoger genoemde criteria.
112 UNITED NATIONS DIVISION FOR OCEAN AFFAIRS AND THE LAW OF THE SEA OFFICE OF LEGAL AFFAIRS, Law of the Sea Bulletin No.49,
United Nations, New York, 2002, 51. De geografische coördinaten van deze punten zijn terug te vinden in: UNITED NATIONS
DIVISION FOR OCEAN AFFAIRS AND THE LAW OF THE SEA OFFICE OF LEGAL AFFAIRS, Law of the Sea Bulletin No.49, United Nations, New
York, 2002, 51 – 54.
113 UNITED NATIONS DIVISION FOR OCEAN AFFAIRS AND THE LAW OF THE SEA OFFICE OF LEGAL AFFAIRS, Law of the Sea Bulletin No.54,
United Nations, New York, 2004, 93.
114 UNITED NATIONS DIVISION FOR OCEAN AFFAIRS AND THE LAW OF THE SEA OFFICE OF LEGAL AFFAIRS, Law of the Sea Bulletin No.54,
United Nations, New York, 2004, 97.
104
22
4.1.2.2. Noorwegen – Jan Mayen
Het eiland Jan Mayen, dat op ongeveer op 600 zeemijl ten westen van Noorwegen ligt, valt ook
onder de soevereiniteit van Noorwegen. Het eiland is niet permanent bewoond en is ijsvrij
gedurende een groot deel van het jaar.115 In tegenstelling tot de kust van het Noorse vasteland
heeft deze kust geen grillige vorm en zijn er geen diepe insnijdingen aanwezig.116
Hoewel de kustlijn dus vrij egaal van vorm is paste Noorwegen ook op dit eiland het systeem van
rechte basislijnen toe. De rechte basislijnen werden vastgelegd bij Koninklijk Decreet van 30 juni
1955.117 Het huidige systeem van rechte basislijnen aan de kust van Jan Mayen is weergegeven
op de kaart in Bijlage 4.118
Hoewel de rechte basislijnen rond Jan Mayen niet echt ter betwisting staan,119 kan men zich
vragen stellen bij de legaliteit ervan. Het is immers zo dat de kust van Jan Mayen geen diepe
insnijdingen of uithollingen vertoont en dat er geen eilandengroep voor de kust ligt. Het
voorhanden zijn van dergelijke (geografische) factoren lijkt echter wel een vereiste te zijn om
het systeem van rechte basislijnen te mogen toepassen.120 Aldus lijkt het niet onmogelijk dat het
systeem van rechte basislijnen rond Jan Mayen niet in overeenstemming is met het
internationaal recht.
4.1.2.3. Noorwegen – Svalbard
Op ongeveer 350 zeemijl ten noorden van Nordkapp ligt de Svalbard – Archipel die ook onder de
Noorse soevereiniteit valt. De Svalbard – Archipel bestaat uit ‘[...]Bear Island or Beeren-Eiland,
[and] all the islands situated between 10 ° and 35 ° longitude East of Greenwich and between 74 °
and 81 ° latitude North, especially West Spitsbergen, North-East Land, Barents Island, Edge Island,
Wiche Islands, Hope Island or Hopen-Eiland, and Prince Charles Foreland, together with all islands
great or small and rocks appertaining thereto [...].’121 Svalbard is gedurende het grootste deel van
het jaar ingesloten door het ijs.122 De kustlijn ten westen van Svalbard vertoont buiten een aantal
kleine eilandjes voor de kust, diepe insnijdingen en uithollingen. Dit laatste is daarentegen niet
het geval voor de zuidoostelijke kust, welke relatief egaal is.123
R.R. CHURCHILL, “Claims to maritime zones in the arctic - Law of the sea normality or Polar peculiarity”, in A.G. OUDE
ELFERINK en D.R. ROTHWELL (eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and Jurisdiction, Martinus Nijhoff
Publishers, Den Haag/New York/London, 2001, (105) 107.
116 T. SCOVAZZI, “The baseline of the territorial sea: The practice of Arctic States”, in A.G. OUDE ELFERINK en D.R. ROTHWELL
(eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and Jurisdiction, Martinus Nijhoff Publishers, Den Haag/New
York/London, 2001, (69) 75.
117 T. SCOVAZZI, “The baseline of the territorial sea: The practice of Arctic States”, in A.G. OUDE ELFERINK en D.R. ROTHWELL
(eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and Jurisdiction, Martinus Nijhoff Publishers, Den Haag/New
York/London, 2001, (69) 75; zie ook: http://www.un.org/Depts/los/LEGISLATION ANDTREATIES/STATEFILES/NOR.htm.
118 UNITED NATIONS DIVISION FOR OCEAN AFFAIRS AND THE LAW OF THE SEA OFFICE OF LEGAL AFFAIRS, Law of the Sea Bulletin No.54,
United Nations, New York, 2004, 96.
119 T. SCOVAZZI, “The baseline of the territorial sea: The practice of Arctic States”, in A.G. OUDE ELFERINK en D.R. ROTHWELL
(eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and Jurisdiction, Martinus Nijhoff Publishers, Den Haag/New
York/London, 2001, (69) 75 (met verwijzingen aldaar).
120 Artikel 7, § 1 VN Zeerechtverdrag; Artikel 4, § 1 VTZ.
121 Artikel 1 van het Verdrag van 9 februari 1920 tussen Noorwegen, de Verenigde Staten van Amerika, Denemarken,
Frankrijk, Italië, Japan, Nederland, Groot-Brittannië en Ierland en de Britse overzeese Heerschappijen en Zweden inzake
Spitsbergen, tekst beschikbaar op http://www.sysselmannen.no/hovedEnkel.aspx?m=45301 (22 april 2011).
122 R.R. CHURCHILL, “Claims to maritime zones in the arctic - Law of the sea normality or Polar peculiarity”, in A.G. OUDE
ELFERINK en D.R. ROTHWELL (eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and Jurisdiction, Martinus Nijhoff
Publishers, Den Haag/New York/London, 2001, (105) 106 -107.
123 T. SCOVAZZI, “The baseline of the territorial sea: The practice of Arctic States”, in A.G. OUDE ELFERINK en D.R. ROTHWELL
(eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and Jurisdiction, Martinus Nijhoff Publishers, Den Haag/New
York/London, 2001, (69) 75.
115
23
Ondanks de verschillen in de gesteldheid van de kust, wendde Noorwegen ook hier het systeem
van rechte basislijnen aan rondom de volledige eilandengroep. Bij Koninklijk Decreet van 1 juni
2001 werden de geografische coördinaten van de punten tussen dewelke de rechte basislijnen
worden getrokken, vastgelegd.124 De huidige stand van zaken met betrekking tot het systeem
van rechte basislijnen rond Svalbard kan men nagaan op de kaarten welke zijn opgenomen in
bijlagen 2 en 3.125 126
Men kan zich de vraag stellen of Noorwegen zich, voor het bepalen van de “archipelbasislijnen”
kan beroepen op de regeling van artikel 47 van het VN Zeerechtverdrag. Hoewel het mogelijk
lijkt dat er in het geval van de “Svalbard – archipel” sprake is van een archipel in de zin van
artikel 46, b VN Zeerechtverdrag127, lijkt het niet mogelijk om zich te beroepen op de regeling
van artikel 47 VN Zeerechtverdrag. De regeling van artikel 47 is immers voorbehouden voor
archipelstaten. Een archipelstaat is ‘een staat die geheel wordt gevormd door een of meer
archipels en eventueel andere eilanden’128. Aangezien Noorwegen niet geheel wordt gevormd
door een of meer archipels, en aangezien Svalbard geen aparte staat is, kan het niet worden
aanzien als een archipelstaat.
4.1.2.4. Het Svalbard – Verdrag129
De Noorse Soevereiniteit over Svalbard vereist een nadere toelichting. Voor 1920 werd de
Svalbard Archipel aanzien als “niemandsland” of “terra nullius”. In 1920, na de Eerste
Wereldoorlog, werd het Svalbard-verdrag gesloten waarin de verdragsluitende partijen
overeenkomen dat de soevereiniteit over Svalbard wordt toegekend aan Noorwegen.130
Artikel 1 van het Svalbard – Verdrag bepaalt dat ‘The High Contracting Parties undertake to
recognise, subject to the stipulations of the present Treaty, the full and absolute sovereignty of
Norway over the Archipelago of Spitsbergen,[...]’. Dit wil zeggen dat Noorwegen dezelfde
soevereiniteit over Svalbard heeft als enige andere staat over haar territorium.131
Het enige verschil met de soevereiniteit van andere staten is dat deze soevereiniteit “subject to
the stipulations of the present Treaty” is. De “stipulations” waarvan sprake is, zijn een aantal
antidiscriminatoire bepalingen in het voordeel van de andere verdragsluitende partijen.132 Aldus
genieten de schepen en ingezetenen van alle partijen gelijke rechten met betrekking tot jacht en
UNITED NATIONS DIVISION FOR OCEAN AFFAIRS AND THE LAW OF THE SEA OFFICE OF LEGAL AFFAIRS, Law of the Sea Bulletin No.46,
United Nations, New York, 2001, 72.
125 UNITED NATIONS DIVISION FOR OCEAN AFFAIRS AND THE LAW OF THE SEA OFFICE OF LEGAL AFFAIRS, Law of the Sea Bulletin No.54,
United Nations, New York, 2004, 94-95.
126 Dezelfde opmerking als onder 4.1.2.2. Noorwegen – Jan Mayen, met betrekking tot de legaliteit van rechte basislijnen
waar de kust geen insnijdingen e.d.m. vertoont, geldt hier.
127 “"archipelago" means a group of islands, including parts of islands, interconnecting waters and other natural features which
are so closely interrelated that such islands, waters and other natural features form an intrinsic geographical, economic and
political entity, or which historically have been regarded as such.”
128 Artikel 46 a VN Zeerechtverdrag; M. JARASHOW, M.B. RUNNELS en T. SVENSON, “Unclos and the Arctic: The path of least
resistance”, FDMJIJL 2007, (1587) 1600.
129 Verdrag van 9 februari 1920 tussen Noorwegen, de Verenigde Staten van Amerika, Denemarken, Frankrijk, Italië, Japan,
Nederland, Groot-Brittannië en Ierland en de Britse overzeese Heerschappijen en Zweden inzake Spitsbergen, tekst
beschikbaar op http://www.sysselmannen.no/hovedEnkel.aspx?m=45301 (22 april 2011); Hiernagenoemd “het Svalbard –
Verdrag”.
130 E. L. RICHARDSON, A. L. KOLODKIN, J. JACOBSON, A. E. BOYLE, D. PHARAND, E. LAUTERPACHT en M. T. LUTZ, “Legal regimes of the
Arctic”, ASILPROC 1988, (315) 329
131 R. CHURCHILL en G. ULFSTEIN, “The disputed maritime zones around Svalbard”, in M.H. NORDQUIST, J.N. MOORE en T.H. HEIDAR
(eds), Changes in the Arctic environment and the Law of the Sea, Leiden/Boston, Martinus Nijhoff Publishers, 2010, (551) 554.
132 Er weze opgemerkt dat het verdrag openstaat voor ratificatie door alle staten van de wereld, welke na ratificatie ook
dezelfde niet-discriminatoire rechten genieten: R. CHURCHILL en G. ULFSTEIN, “The disputed maritime zones around Svalbard”,
in M.H. NORDQUIST, J.N. MOORE en T.H. HEIDAR (eds), Changes in the Arctic environment and the Law of the Sea, Leiden/Boston,
Martinus Nijhoff Publishers, 2010, (551) 554.
124
24
visvangst in de Svalbardarchipel.133 Verder genieten de ingezeten van de landen die partij zijn
een gelijk recht van toegang tot de wateren, fjorden en havens van de Svalbardarchipel, alwaar
zij maritieme, commerciële, industriële en mijnbouwactiviteiten mogen verrichten.134
Noorwegen mag weliswaar wetten en reguleringen aannemen met betrekking tot Svalbard, doch
mogen deze maatregelen niet discriminatoir zijn135 en mogen zij Noorwegen niet tot voordeel
strekken136. Kenmerkend aan al deze rechten is dat zij de Noorse soevereiniteit over Svalbard in
wezen niet aantasten. Noorwegen mag dus, onder andere, wetten en reguleringen uitvaardigen,
buitenlandse zaken en defensie met betrekking tot Svalbard regelen.137
In het kader van dit werk bestaan er echter een aantal onduidelijkheden met betrekking tot de
mariene zones rond Svalbard. Vooreerst is het onduidelijk of Noorwegen ingevolge dit verdrag
en de rechten van de partijen bij het verdrag, gerechtigd is om nieuwe mariene zones te creëren.
Ten tweede kan men zich de vraag stellen of de rechten van deze partijen ook gelden voor de
nieuwe mariene zones welke door Noorwegen na het sluiten van het verdrag werden gecreëerd.
Als mariene zones vermeldt het Svalbard – Verdrag enkel de territoriale wateren.138 De reden
hiervoor is dat de andere mariene zones, zoals die heden bestaan, in 1920 eenvoudigweg niet
bestonden.139 Buiten de expliciet vernoemde teritoriale wateren lijken ook de interne (archipel)
wateren van de Svalbardarchipel tot het in artikel 1 Svalbard Verdrag omschreven gebied
behoren. Immers, artikel 2 Svalbard – Svalbardverdrag heeft het uitdrukkelijk over de
“territories specified in article 1”, wat noodzakelijkerwijs ook de interne wateren lijkt te
impliceren.
Het Svalbard – Verdrag bevat evenwel geen enkele bepaling die het recht om andere mariene
zones te genereren verbiedt. Bijgevolg lijkt het perfect mogelijk dat Noorwegen nieuwe mariene
zones (voorbij de territoriale wateren) voor Svalbard in het leven roept. Deze mogelijkheid volgt
daarenboven onmiddellijk uit de volledige en absolute soevereiniteit van Noorwegen over
Svalbard ingevolge dewelke Noorwegen dezelfde rechten heeft als andere staten over hun eigen
territorium.140 Bijgevolg heeft Noorwegen, zoals alle andere staten, recht op het volledige
amalgaam aan mariene zones141.142
Het tweede probleem stelt zich met betrekking tot de rechten die andere staten genieten binnen
de mariene zones rond Svalbard. De onduidelijkheid bestaat erin of de rechten van deze staten
ook gelden in de door Noorwegen (nieuw) gecreëerde mariene zones. Noorwegen is van oordeel
dat de rechten van deze staten zich beperken tot de uitdrukkelijk in het verdrag vernoemde
gebieden, zijnde de “territories specified in Article 1 and in their territorial waters.”143Andere
Artikel 2 Svalbard – Verdrag.
Artikel 3 Svalbard – Verdrag.
135 Zie bijvoorbeeld Artikel 2 lid 2; 3; 4; 6 lid 1; 7 lid 1; 8 lid 1 Svalbard – Verdrag.
136 Zie bijvoorbeeld Artikel 2 lid 2; 8 lid 2, 3; 9 Svalbard – Verdrag.
137 R. CHURCHILL en G. ULFSTEIN, “The disputed maritime zones around Svalbard”, in M.H. NORDQUIST, J.N. MOORE en T.H. HEIDAR
(eds), Changes in the Arctic environment and the Law of the Sea, Leiden/Boston, Martinus Nijhoff Publishers, 2010, (551) 554
- 555.
138 Artikel 2 Svalbard – Verdrag.
139 R. CHURCHILL en G. ULFSTEIN, “The disputed maritime zones around Svalbard”, in M.H. NORDQUIST, J.N. MOORE en T.H. HEIDAR
(eds), Changes in the Arctic environment and the Law of the Sea, Leiden/Boston, Martinus Nijhoff Publishers, 2010, (551) 557.
140 R. CHURCHILL en G. ULFSTEIN, “The disputed maritime zones around Svalbard”, in M.H. NORDQUIST, J.N. MOORE en T.H. HEIDAR
(eds), Changes in the Arctic environment and the Law of the Sea, Leiden/Boston, Martinus Nijhoff Publishers, 2010, (551) 557
– 558.
141 Territoriale Zee, Aansluitende Zone, EEZ (EFZ), Continentaal Plateau.
142 R. CHURCHILL en G. ULFSTEIN, “The disputed maritime zones around Svalbard”, in M.H. NORDQUIST, J.N. MOORE en T.H. HEIDAR
(eds), Changes in the Arctic environment and the Law of the Sea, Leiden/Boston, Martinus Nijhoff Publishers, 2010, (551) 557
– 558.
143 Artikel 2 Svalbard – Verdrag.
133
134
25
staten zijn daarentegen van oordeel dat de rechten zich ook uitstrekken over de nieuwe mariene
zones.144
Het antwoord op deze problematiek blijkt evenwel niet eenvoudig. In het hierboven reeds
veelvuldig geciteerde werk onderzoeken Churchill en Ulfstein uitgebreid de argumenten van
beide stellingen145 en komen zij tot het besluit dat er geen ‘clear – cut and definite conclusion’ kan
worden gemaakt.146
Een van de door deze auteurs aangehaalde stellingen in het voordeel van Noorwegen lijkt
interessant om nader te bekijken. Noorwegen is, aldus Churchill en Ulfstein, van oordeel dat het
Svalbard – Verdrag letterlijk geïnterpreteerd dient te worden.147 Het verdrag voorziet enkel in
gelijke rechten voor visserij en mijnbouw binnen de beschreven gebieden en hun Territoriale
Zee. Het uitbreiden van deze rechten tot de zones voorbij de Territoriale Zee zou volgens
Noorwegen niet alleen tegen de bewoordingen van het verdrag ingaan, maar zou ook afbreuk
doen aan de soevereiniteit en ingaan tegen het principe dat beperkingen op de soevereiniteit
niet worden vermoed.148 De geciteerde auteurs merken op dat deze benaderingswijze heden kan
worden aanzien als verouderd daar zij maar één van de verschillende elementen van
verdragsinterpretatie voor ogen houdt.149
Het lijkt evenwel mogelijk om een aanvulling aan de theorie van de letterlijke interpretatie te
doen. Wanneer men gaat kijken naar het verdrag kan men nagaan welke rechten het verdrag
toekent aan de verschillende partijen. Aldus werden aan alle partijen rechten verleend voor
visserij en mijnbouw binnen het gebied en de Territoriale Zee.150 Verder werd aan Noorwegen
het recht verleend om absolute en volledige soevereiniteit over het gebied uit te oefenen.151 Het
rechtstreekse gevolg van het recht van de andere staten is dat ze visserij en
mijnbouwactiviteiten binnen het gebied en Territoriale Zee mogen uitoefenen. Het rechtstreekse
gevolg voor Noorwegen is dat het ingevolge de soevereiniteit mariene zones mag creëren.
Wanneer men dus strikt naar de rechten gaat kijken die in het verdrag werden toegekend lijkt de
creatie van mariene zones door Noorwegen in overeenstemming met het verdrag aangezien
Noorwegen enkel de rechten uitoefent die het heeft verkregen door het verdrag. De wens van de
andere staten om binnen deze gebieden ook dezelfde rechten te verkrijgen lijkt daarentegen
juist in te gaan tegen het verdrag, aangezien ze meer eisen dan wat aanvankelijk
overeengekomen was. Men had ten tijde van de verdragsluiting immers kunnen inschatten de
“volledige en absolute soevereiniteit” bepaalde zaken met zich mee zou brengen die men op dat
ogenblik niet kon voorzien. Het opnemen van een voorbehoud in het verdrag voor dergelijke
aangelegenheden ware dus wenselijk geweest.
G. HØNNELAND, “Fisheries in the Svalbard Zone: Legality, legitimacy and compliance”, in A.G. OUDE ELFERINK en D.R.
ROTHWELL (eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and Jurisdiction, Martinus Nijhoff Publishers, Den
Haag/New York/London, 2001, (317) 317
145 R. CHURCHILL en G. ULFSTEIN, “The disputed maritime zones around Svalbard”, in M.H. NORDQUIST, J.N. MOORE en T.H. HEIDAR
(eds), Changes in the Arctic environment and the Law of the Sea, Leiden/Boston, Martinus Nijhoff Publishers, 2010, (551) 563
– 582.
146 R. CHURCHILL en G. ULFSTEIN, “The disputed maritime zones around Svalbard”, in M.H. NORDQUIST, J.N. MOORE en T.H. HEIDAR
(eds), Changes in the Arctic environment and the Law of the Sea, Leiden/Boston, Martinus Nijhoff Publishers, 2010, (551) 582.
147 R. CHURCHILL en G. ULFSTEIN, “The disputed maritime zones around Svalbard”, in M.H. NORDQUIST, J.N. MOORE en T.H. HEIDAR
(eds), Changes in the Arctic environment and the Law of the Sea, Leiden/Boston, Martinus Nijhoff Publishers, 2010, (551) 565
- 566.
148 R. CHURCHILL en G. ULFSTEIN, “The disputed maritime zones around Svalbard”, in M.H. NORDQUIST, J.N. MOORE en T.H. HEIDAR
(eds), Changes in the Arctic environment and the Law of the Sea, Leiden/Boston, Martinus Nijhoff Publishers, 2010, (551) 565.
149 R. CHURCHILL en G. ULFSTEIN, “The disputed maritime zones around Svalbard”, in M.H. NORDQUIST, J.N. MOORE en T.H. HEIDAR
(eds), Changes in the Arctic environment and the Law of the Sea, Leiden/Boston, Martinus Nijhoff Publishers, 2010, (551) 565.
150 Artikel 2 Svalbard – Verdrag.
151 Artikel 1 Svalbard – Verdrag.
144
26
4.1.3. Rusland
De Russische kustlijn is de grootste kustlijn die grenst aan de Arctische Oceaan. Ze loopt van de
grens met Noorwegen tot aan de Bering Straat. De kustlijn van het Russische vasteland vertoont
een aantal diepe insnijdingen maar heeft geen echt grillige vorm. Deze kust is gedurende het
grootste deel van het jaar ingesloten door het ijs. Voor de Russisch – Arctische kust liggen een
aantal relatief grote eilanden (groepen), m.n. Wrangel eiland, de Nieuw Siberische Eilanden,
Severnaya Zemlya, Novaya Zemlya en Franz Josef Land. 152
Bij decreet van 15 januari 1985 voerde Rusland ook een systeem van rechte basislijnen in. 153
Langs de kust van het Russische vasteland werden reeksen van rechte basislijnen getrokken.
Opvallend in dit verband is dat de Nieuw Siberische Eilanden, Severnaya Zemlya en Novaya
Zemlya aan het vaste land zijn verbonden d.m.v. rechte basislijnen. 154 (Bijlage 5)
Verder worden er ook rechte basislijnen getrokken rond verschillende andere kleinere eilanden,
met inbegrip van Franz Jozef Land en Wrangel Eiland.155
De vraag stelt zich of de getrokken rechte basislijnen in overeenstemming zijn met het
internationaal recht, aangezien zij in het verleden reeds het voorwerp waren van verzet door
andere staten.156
Hoewel er twijfel bestaat over de geldigheid van de verschillende basislijnen157, lijken deze,
wanneer men ze bekijkt op kaarten met een grote schaal, niet wezenlijk af te wijken van de
algemene richting van de kust en lijken zij op de meeste plaatsten in overeenstemming te zijn
met de andere noodzakelijke voorwaarden voor het trekken van rechte basislijnen (Cf. supra)158.
Over de basislijnen die de Nieuw Siberische Eilanden, Severnaya Zemlya en Novaya Zemlya aan
het vaste land verbinden bestaat er wel onduidelijkheid. Langs de ene kant lijkt het dat deze
eilanden ogenschijnlijk binnen de dubbele breedte van de Territoriale Zee liggen en bijgevolg in
aanmerking kunnen komen voor het trekken van rechte basislijnen.159 Langs de andere kant
R.R. CHURCHILL, “Claims to maritime zones in the arctic - Law of the sea normality or Polar peculiarity”, in A.G. OUDE
ELFERINK en D.R. ROTHWELL (eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and Jurisdiction, Martinus Nijhoff
Publishers, Den Haag/New York/London, 2001, (105) 108.
153 Verklaring 4604 van de Russische Federatie, p 1 – 30, tekst beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los
/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/RUS_1985_Declaration.pdf (18 april 2011); Hetzelfde decreet stelde tevens “that
the waters of the White Sea south of the line connecting Cape Svyatoy Nos with Cape Kanin Nos, the waters of Cheshskaya/Bay
south of the line connecting Cape Mikulkin with Cape Svyatoy/Nos (Timansky), and the waters of Baidaratskaya Bay south-east
of the line connecting Cape Yuribeisalya with Cape Belushy Nos are, as waters historically belonging to the USSR, internal
waters..”.
154 T. SCOVAZZI, “The baseline of the territorial sea: The practice of Arctic States”, in A.G. OUDE ELFERINK en D.R. ROTHWELL
(eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and Jurisdiction, Martinus Nijhoff Publishers, Den Haag/New
York/London, 2001, (69) 82.
155 Verklaring 4604 van de Russische Federatie, p. 31 - 39, tekst beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los
/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/RUS_1985_Declaration.pdf (18 april 2011).
156 D.R. ROTHWELL, The Polar Regions and the development of international law, Cambridge, University Press, 1996, 186.
157 T. SCOVAZZI, “The baseline of the territorial sea: The practice of Arctic States”, in A.G. OUDE ELFERINK en D.R. ROTHWELL
(eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and Jurisdiction, Martinus Nijhoff Publishers, Den Haag/New
York/London, 2001, (69) 82; Deze auteur stelt wel dat de twijfel afhangt van de schaal van de kaarten waarop men kijkt.
158 D.R. ROTHWELL, The Polar Regions and the development of international law, Cambridge, University Press, 1996, 186; E.
SOMERS, Inleiding tot het internationaal Zeerecht, Wolters Kluwer, Mechelen, 2010, 23.
159 E. SOMERS, Inleiding tot het internationaal Zeerecht, Wolters Kluwer, Mechelen, 2010, 31; Het weze opgemerkt dat de
vereiste dat de eilanden binnen een afstand van de dubbele breedte van de Territoriale Zee niet strikt vereist wordt door het
internationaal recht. Artikel 7§ 1 VN Zeerechtverdrag vereist enkel dat de eilanden(groep) in de onmiddellijke nabijheid van
de kust moet liggen, doch een exacte afstand werd niet vastgesteld. In dit verband valt verder op te merken dat het IGH in het
Brits-Noors visserijgeschil oordeelde dat er geen maximale lengte bestaat voor rechte basislijnen aangezien “[...]the practice
of States does not justify the formulation of any general rule of law” (IGH, 18 december 1951, Fisheries Case (United Kingdom v.
Norway), Judgment, ICJ Reports 1951, nr. 74, (116) 131) (Cf. supra); In de rechtsleer werd voorgesteld dat eilanden die
binnen een afstand van 48 zeemijl vanaf de kust liggen, in aanmerking komen om ingesloten te worden door rechte
basislijnen: UNITED NATIONS OFFICE FOR OCEAN AFFAIRS AND THE LAW OF THE SEA OFFICE OF LEGAL AFFAIRS, The Law of the Sea,
152
27
bestaat de visie dat een dergelijke eilandengroep niet “langs de kust” ligt. Wanneer de eilanden
zoals “stepping stones” loodrecht op de kust liggen, zouden deze niet in aanmerking komen voor
een dergelijk systeem van rechte basislijnen.160 Deze laatste situatie lijkt zich voor te doen voor
Severnaya Zemlya, en in mindere mate voor Novaya Zemlya, waardoor het twijfelachtig is of
deze rechte basislijnen in overeenstemming zijn met het internationaal recht.
4.1.4. Verenigde Staten van Amerika
De kust van de staat Alaska is het enige stuk kustlijn van de Verenigde Staten aan de Arctische
Oceaan. Deze kust is voor een groot deel van het jaar ingesloten door het ijs.161
De Verenigde Staten is de enige Arctische kuststaat die het systeem van rechte basislijnen niet
hanteert. Aldus is de basislijn de laagwaterlijn langs de kust, zoals die is aangegeven op officieel
door de kuststaat erkende, op grote schaal uitgevoerde zeekaarten. Een weergave van de
basislijn van de Verenigde Staten is te vinden op de algemene overzichtskaart in bijlage 21.
4.1.5. Canada
Naast kustlijn van Alaska ligt de Canadese Arctische kustlijn, welke de tweede grootste kustlijn
van de Arctische Oceaan is. De Canadees Arctische kustlijn wordt gekenmerkt door de
aanwezigheid van een grote hoeveelheid kleine eilandjes en een aantal grotere eilanden zoals
Banks-eiland, Victoria-eiland, Ellesmere-eiland, Baffin-eiland en de Queen Elisabeth-eilanden.162
Een groot deel van deze kust is ingesloten door het ijs voor het grootste deel van het jaar. 163
Op 10 september 1985 voerde Canada voor de Arctische kustlijn het systeem van rechte
basislijnen in met de “Territorial Sea Geographical Co-ordinates (Area 7) Order”.164 Het is een
combinatie van rechte basislijnen met laagwaterlijnen die lopen van aan de grens met de
Verenigde Staten tot aan de Hudson – straat, die Canada en de Canadese Archipel omsluiten.165
Een weergave van de huidige situatie is terug te vinden op de kaart in bijlage 6.
Volgens Canada werden met deze basislijnen de buitenste grenzen van de historisch interne
wateren bepaald.166 Over de geldigheid van deze basislijnen, en voornamelijk de historische
grondslag ervan, is in het verleden veel getwist.167 Deze betwisting had echter voornamelijk
betrekking op het feit dat de rechte basislijnen ervoor zorgden dat de “Northwest Passage”
hierdoor binnen de interne wateren van Canada kwam te liggen, wat op veel kritiek,
Baselines: An examination of the relevant provisions of the United Nations Convention on the Law of the Sea, United Nations,
New York, 1989, 21.
160 UNITED NATIONS OFFICE FOR OCEAN AFFAIRS AND THE LAW OF THE SEA OFFICE OF LEGAL AFFAIRS, The Law of the Sea, Baselines: An
examination of the relevant provisions of the United Nations Convention on the Law of the Sea, United Nations, New York, 1989,
21.
161 R.R. CHURCHILL, “Claims to maritime zones in the arctic - Law of the sea normality or Polar peculiarity”, in A.G. OUDE
ELFERINK en D.R. ROTHWELL (eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and Jurisdiction, Martinus Nijhoff
Publishers, Den Haag/New York/London, 2001, (105) 107 - 108.
162 Deze eilanden samen worden verder de “Canadese Archipel” genoemd.
163 R.R. CHURCHILL, “Claims to maritime zones in the arctic - Law of the sea normality or Polar peculiarity”, in A.G. OUDE
ELFERINK en D.R. ROTHWELL (eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and Jurisdiction, Martinus Nijhoff
Publishers, Den Haag/New York/London, 2001, (105) 107.
164 Territorial Sea Geographical Co-ordinates (Area 7) Order van 10 september 1985, tekst beschikbaar op
http://www.un.org/Depts/los/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/CAN_1985_Order.pdf (18 april 2011); zie ook
Artikel 5 en 25 van de Oceans Act van 18 december 1996, tekst beschikbaar op http://www.un.org/Depts
/los/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/CAN_1996_Act.pdf (18 april 2011).
165 E. FRANCKX, Maritime Claims in the Arctic: Canadian and Russian Perspectives, Dordrecht, Martinus Nijhoff Publishers, 1993,
94.
166 Verklaring van J. Clark, Canadese minister van buitenlandse zaken van 10 september 1985, geciteerd in E. FRANCKX,
Maritime Claims in the Arctic: Canadian and Russian Perspectives, Dordrecht, Martinus Nijhoff Publishers, 1993, 93-94.
167 D.R. ROTHWELL, The Polar Regions and the development of international law, Cambridge, University Press, 1996, 185.
28
voornamelijk uit de Verenigde Staten, stootte. Deze problematiek wordt behandeld in het deel
over de Internationale Zeestraten (Cf. infra: 4.1.7.).
Hoewel Canada de rechte basislijnen rechtvaardigt op basis van historische gronden, zijn deze
immers beter te rechtvaardigen in het licht van de geografische karakteristieken.168 Vooreerst
valt op te merken dat de Canadese Archipel aanzien kan worden als een eilandenreeks die in de
onmiddellijke nabijheid van de kust ligt. Rond een dergelijke eilandenreeks is het toegelaten om
rechte basislijnen te trekken wanneer deze aan een aantal voorwaarden voldoen.169
Wanneer men de rechte basislijnen analyseert aan de hand van de drie voorwaarden van het
IGH in het Brits-Noors Visserijgeschil en bijgevolg aan de criteria van het VN Zeerechtverdrag en
het VTZ blijkt dat de basislijnen in overeenstemming zijn met het internationaal recht.
Met betrekking tot het vervuld zijn van de eerste voorwaarde bestaat er geen absolute
eensgezindheid. Immers, de basislijnen moeten de algemene richting van de kust volgen
wanneer men ze als geheel bekijkt. De visie bestaat dat de basislijnen rond de Canadese Archipel
niet de algemene richting van de kust volgen.170 Deze opvatting lijkt juist wanneer men de
Canadese Archipel niet aanziet als een mogelijke kustlijn. De Canadese Archipel zorgt ervoor dat
de basislijnen een grote boog maken ten opzichte van de kustlijn van het Canadese vaste land.
Dit heeft voor gevolg dat de Canadese situatie aanzienlijk verschilt van de Noorse situatie,
alwaar de kustarchipel langs en parallel aan de kust liep. Dit had voor gevolg dat de rechte
basislijnen die de kustarchipel omsluiten niet aanzienlijk afwijken van de algemene richting van
de kust.
Er bestaan evenwel een aantal argumenten ter ondersteuning van de visie dat er wel aan de
eerste voorwaarde is voldaan. Vooreerst zou men kunnen stellen dat er, omwille van bijzondere
vorm (eilandjes, insnijdingen) geen algemene richting van de Canadese kust kan worden
vastgesteld.171 Deze visie kan echter niet worden bijgetreden aangezien het steeds mogelijk lijkt
om een algemene richting van de kust vast te stellen. De algemene richting is immers de richting
die net geen rekening houdt met dergelijk insnijdingen en onregelmatigheden. De enige vraag
die zich dan stelt is of men een bepaald deel land mee aanziet als behorend tot de kust.
Vervolgens bestaat de visie dat de Canadese Archipel deel uitmaakt van de Canadese kustlijn.172
Deze visie kan worden bijgetreden. Wanneer men de Canadese kustlijn beoordeelt op een kaart
met grote schaal, kan men zich niet van de indruk ontdoen dat de Canadese Archipel mee de
vorm van Canada bepaald. De eilandjes in de Canadese Archipel zijn immers zeer nauw
verbonden met het Canadese vasteland, met als gevolg dat de Canadese Archipel mee in
aanmerking kan worden genomen voor het bepalen van de algemene richting van de kust.173
M. JARASHOW, M.B. RUNNELS en T. SVENSON, “Unclos and the Arctic: The path of least resistance”, FDMJIJL 2007, (1587) 1600;
T. SCOVAZZI, “The baseline of the territorial sea: The practice of Arctic States”, in A.G. OUDE ELFERINK en D.R. ROTHWELL (eds.),
The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and Jurisdiction, Martinus Nijhoff Publishers, Den Haag/New
York/London, 2001, (69) 80.
169 Artikel 7 VN Zeerechtverdrag; Artikel 4 VTZ.
170 M. JARASHOW, M.B. RUNNELS en T. SVENSON, “Unclos and the Arctic: The path of least resistance”, FDMJIJL 2007, (1587) 1601
(met verwijzingen aldaar); C. SCHOFIELD, T. POTTS en I. TOWNSEND-GAULT, “Boudaries, biodiversity, resources and increasing
maritime activities: Emerging oceans governance challenges for Canada in the Arctic Ocean”, VTLR 2009, (35) 45: Deze
auteurs stellen onder andere dat het niet zeker is dat de eilanden dicht genoeg bij elkaar liggen om te voldoen aan de
restrictieve toepassing van artikel 7.
171 M. JARASHOW, M.B. RUNNELS en T. SVENSON, “Unclos and the Arctic: The path of least resistance”, FDMJIJL 2007, (1587) 1601
(met verwijzingen aldaar).
172 M. JARASHOW, M.B. RUNNELS en T. SVENSON, “Unclos and the Arctic: The path of least resistance”, FDMJIJL 2007, (1587) 1601.
173 M. JARASHOW, M.B. RUNNELS en T. SVENSON, “Unclos and the Arctic: The path of least resistance”, FDMJIJL 2007, (1587) 1601;
T. SCOVAZZI, “The baseline of the territorial sea: The practice of Arctic States”, in A.G. OUDE ELFERINK en D.R. ROTHWELL (eds.),
168
29
Men kan dus besluiten dat de door Canada getrokken basislijnen de algemene richting van de
kust volgen, en dat aldus voldaan is aan de eerste voorwaarde.
In dit verband weze het opgemerkt dat in het verleden het voorstel werd gedaan dat een rechte
basislijn ten hoogste een hoek van 20 graden zou mogen maken met de kustlijn. Op dit voorstel
werd direct de opmerking gemaakt dat de eilanden wel parallel aan de kust zouden kunnen
liggen, doch dat de vorm van deze eilanden ervoor kon zorgen dat de hoek groter kan worden
dan de voorgestelde 20 graden.174 Dit laatste lijkt dan ook het geval te zijn met betrekking tot de
Canadese Archipel.
Ook aan de tweede voorwaarde, dat de wateren die binnen de basislijnen liggen voldoende
nauw met het land verbonden moeten zijn, lijkt voldaan te zijn. De reden hiervoor ligt vooreerst
in het feit dat de wateren voor een groot deel van het jaar bevroren zijn, en dat de lokale
bevolking deze gebruikt als brug tussen de eilanden en er schuilplaatsen op bouwt.175 Het lijkt
dus dat de wateren tijdens de lange winterperiode werkelijk deel uitmaken van het land. Een
andere reden zou zijn dat er binnen de basislijnen meer land dan water voorhanden is.176
Ook de laatste voorwaarde lijkt vervuld te zijn. In het gebied van de Canadese Archipel leven een
groot aantal lokale inwoners (Inuits) die belang hebben bij de ingesloten wateren aangezien zij
er in grote mate afhankelijk van zijn voor visvangst en jacht. Dit belang is dan ook zeer
vergelijkbaar met het belang van de Noorse vissers in het Brits-Noors Visserijgeschil.
De Canadese rechte basislijnen lijken dus in overeenstemming met het internationaal recht te
zijn. Daarenboven lijkt het door Canada gehanteerde systeem van rechte basislijnen niet
excessief.177
4.1.6. Groenland (Denemarken)
Groenland is het grootste eiland ter wereld178 en valt onder Deense soevereiniteit, maar voor
wat betreft interne aangelegenheden geniet het wel een autonome status.179 Drie vierden van de
kustlijn van Groenland ligt binnen de Arctische Cirkel en is voor een groot deel ingesloten door
het ijs.180 Langs een groot deel van de kust brokkelt het ijs in de zomermaanden af waardoor het
niet kan worden aanzien als de kustlijn. Enkel in het noordelijkste punt van Groenland is er een
ijskap die permanent de rand van het landgedeelte afschermt en daardoor voldoende stabiel is
om als kustlijn te dienen.181
The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and Jurisdiction, Martinus Nijhoff Publishers, Den Haag/New
York/London, 2001, (69) 80.
174 UNITED NATIONS OFFICE FOR OCEAN AFFAIRS AND THE LAW OF THE SEA OFFICE OF LEGAL AFFAIRS, The Law of the Sea, Baselines: An
examination of the relevant provisions of the United Nations Convention on the Law of the Sea, United Nations, New York, 1989,
25.
175 T. SCOVAZZI, “The baseline of the territorial sea: The practice of Arctic States”, in A.G. OUDE ELFERINK en D.R. ROTHWELL
(eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and Jurisdiction, Martinus Nijhoff Publishers, Den Haag/New
York/London, 2001, (69) 81.
176 M. JARASHOW, M.B. RUNNELS en T. SVENSON, “Unclos and the Arctic: The path of least resistance”, FDMJIJL 2007, (1587) 1602.
177 D.R. ROTHWELL, The Polar Regions and the development of international law, Cambridge, University Press, 1996, 185.
178 T. SCOVAZZI, “The baseline of the territorial sea: The practice of Arctic States”, in A.G. OUDE ELFERINK en D.R. ROTHWELL
(eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and Jurisdiction, Martinus Nijhoff Publishers, Den Haag/New
York/London, 2001, (69) 76.
179 E. L. RICHARDSON, A. L. KOLODKIN, J. JACOBSON, A. E. BOYLE, D. PHARAND, E. LAUTERPACHT en M. T. LUTZ, “Legal regimes of the
Arctic”, ASILPROC 1988, (315) 329; Aangelegenheden met betrekking tot buitenlandse zaken en defensie vallen evenwel
onder de bevoegdheid van Denemarken.
180 R.R. CHURCHILL, “Claims to maritime zones in the arctic - Law of the sea normality or Polar peculiarity”, in A.G. OUDE
ELFERINK en D.R. ROTHWELL (eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and Jurisdiction, Martinus Nijhoff
Publishers, Den Haag/New York/London, 2001, (105) 107.
181 F. DALGAARD-KNUDSEN, “The Greenlandic offshore area”, NYILR 1992, (63) 63-64.
30
De kust van Groenland wordt gekenmerkt door veel insnijdingen en uithollingen (eilanden,
fjorden) waardoor ze in aanmerking komt voor het trekken van rechte basislijnen182. In 1963
voerde Denemarken het systeem van rechte basislijnen in voor Groenland.183 Het systeem van
rechte basislijnen voor Groenland lijkt op het eerste gezicht in overeenstemming te zijn met het
internationaal recht.184
4.1.7. Rechte basislijnen en Internationale Zeestraten
4.1.7.1. Northwest Passage
De Northwest Passage verbindt de Beaufort zee met de Noord-Atlantische Oceaan (Baffin baai).
Ze bestaat niet uit een enkele route, maar wel uit een aantal verschillende scheepvaartroutes die
door de Canadese Archipel lopen. Een overzicht van de verschillende trajecten kan
teruggevonden worden op de kaart opgenomen in Bijlage 7 en de algemene overzichtskaart in
Bijlage 22.
Bij de invoering van het systeem van rechte basislijnen rond de Canadese Archipel, stelde
Canada dat de rechte basislijnen de uiterste grens vormden van de historische interne wateren.
De wateren binnen de rechte basislijnen hebben dus hetzelfde statuut als binnenwateren met als
gevolg dat Canada volledige soevereiniteit en jurisdictie over deze wateren heeft.185
De Verenigde Staten zijn daarentegen van oordeel dat de Northwest Passage een Internationale
Zeestraat is, alwaar het regime van de transitdoorvaart van kracht is.186
Vooraleer in te gaan op de vraag of de Northwest Passage een Internationale Zeestraat is, dient
men de voorvraag te beantwoorden, met name de vraag of er sprake is van “historisch interne
wateren”.
4.1.7.1.1. Historisch interne wateren
Het belang van de vraag of de wateren binnen de Canadese Archipel historisch interne wateren
zijn kan het best worden aangetoond aan de hand van de verdragsbepalingen ter zake.
Artikel 8 paragraaf 2 van het VN Zeerechtverdrag bepaalt dat er een recht van onschuldige
doorvaart bestaat in wateren die vroeger niet als binnenwateren (interne wateren) werden
aanzien en die door het vaststellen van rechte basislijnen nu wel als binnenwateren worden
ingesloten.187
Met betrekking tot de regeling inzake Internationale Zeestraten bepaalt artikel 35, a VN
Zeerechtverdrag dat het deel met betrekking tot ‘zeestraten gebruikt voor de internationale
F. DALGAARD-KNUDSEN, “The Greenlandic offshore area”, NYILR 1992, (63) 63-64; T. SCOVAZZI, “The baseline of the
territorial sea: The practice of Arctic States”, in A.G. OUDE ELFERINK en D.R. ROTHWELL (eds.), The Law of the Sea and Polar
Maritime Delimitation and Jurisdiction, Martinus Nijhoff Publishers, Den Haag/New York/London, 2001, (69) 76.
183 Order No. 191 on the Delimitation of the Territorial Sea of Greenland van 27 mei 1963, tekst beschikbaar op
http://www.un.org/Depts/los/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/DNK_1963_Order.pdf (18 april 2011).
184 Tot 2001 werd er nog geen gedetailleerde studie met betrekking tot de geldigheid van de rechte basislijnen van
Groenland gedaan: T. SCOVAZZI, “The baseline of the territorial sea: The practice of Arctic States”, in A.G. OUDE ELFERINK en D.R.
ROTHWELL (eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and Jurisdiction, Martinus Nijhoff Publishers, Den
Haag/New York/London, 2001, (69) 76; Deze auteur merkt overigens op dat bij de beoordeling van de rechte basislijnen
rekening moet worden gehouden met het bijzondere klimaat en de omvang van Groenland.
185 T.L. MCDORMAN, “The Northwest Passage: International Law, politics and cooperation”, in M.H. NORDQUIST, J.N. MOORE en
T.H. HEIDAR (eds), Changes in the Arctic environment and the Law of the Sea, Leiden/Boston, Martinus Nijhoff Publishers,
2010, (227) 227.
186 T.L. MCDORMAN, “The Northwest Passage: International Law, politics and cooperation”, in M.H. NORDQUIST, J.N. MOORE en
T.H. HEIDAR (eds), Changes in the Arctic environment and the Law of the Sea, Leiden/Boston, Martinus Nijhoff Publishers,
2010, (227) 227 – 228.
187 Een analoge bepaling is terug te vinden in artikel 5 § 2 VTZ.
182
31
scheepvaart’ geen invloed heeft op gebieden van binnenwateren binnen een zeestraat. Met
andere woorden is dit deel niet van toepassing op de binnenwateren van een staat. Ingeval er
rechte basislijnen vastgesteld werden is het deel wel van toepassing indien de door de rechte
basislijnen ingesloten binnenwateren voorafgaand aan het vastleggen van de basislijnen niet als
zodanig werden aanzien. Met andere woorden, zijn de bepalingen inzake Internationale
Zeestraten niet van toepassing op wateren die voor het vaststellen van de rechte basislijnen
aanzien werden als binnenwateren.
Wanneer men in het licht van deze bepalingen de Canadese verklaring bekijkt, waarin zij stellen
dat de rechte basislijnen de uiterste grens van de historisch interne wateren zijn, begrijpt men
onmiddellijk dat deze verregaande gevolgen heeft. Men zou immers kunnen stellen dat
“historisch interne wateren”, binnenwateren zijn die vóór het vaststellen van de rechte
basislijnen ook aanzien werden als interne wateren.
Wanneer de wateren binnen de Canadese Archipel historisch interne wateren zal het recht van
onschuldige doorvaart van artikel 8 niet bestaan binnen deze wateren. Verder zullen ook de
bepalingen inzake Internationale Zeestraten niet van toepassing zijn en zal er in deze wateren
geen recht van onschuldige doorvaart en geen recht van transit doorvaart zijn.188 Aldus is het
van groot belang om te weten of de wateren binnen de Canadese Archipel historisch interne
wateren zijn. 189
De stelling dat de wateren binnen de Canadese Archipel historisch interne wateren zijn werd
voor het eerst duidelijk geformuleerd in 1973. Canada verklaarde dat, hoewel de wateren nog
nooit aldus werden aanzien in wetgeving of verdragen, de wateren binnen de archipel interne
wateren waren op grond van een historische basis.190
Teneinde te bepalen of er sprake is van historische wateren kan men gebruik maken van de
criteria die door de codificatieafdeling van het bureau voor juridische zaken in een studie
werden voorgesteld voor het beoordelen van historische aanspraken.191
Voor het beoordelen van aanspraken op historische wateren zijn er ‘ [...] three factors which have
to be taken into consideration, namely, (i) [t]he authority exercised over the area by the State
claiming it as "historic waters"; (ii) [t]he continuity of such exercise of authority; (iii) [t]he attitude
of foreign States’192 Met betrekking tot deze criteria is het onduidelijk in welke mate eraan moet
voldaan zijn. Het is volgens bepaalde auteurs niet zeker of de drie criteria cumulatief zijn193, dan
Artikel 38 en 45 VN Zeerechtverdrag; Voor de verdragsrechtlijke regeling in het VTZ geldt dezelfde conclusie. Artikel 5
voorziet met een verwijzing naar de artikelen 14 tot 23 ook in een recht van onschuldige doorvaart dat niet mag worden
opgeschort voor Internationale Zeestraten (artikel 5 junto 16 VTZ) (geen recht van transitdoorvaart).
189 Zie ook: T.L. MCDORMAN, “The Northwest Passage: International Law, politics and cooperation”, in M.H. NORDQUIST, J.N.
MOORE en T.H. HEIDAR (eds), Changes in the Arctic environment and the Law of the Sea, Leiden/Boston, Martinus Nijhoff
Publishers, 2010, (227) 231.
190 T.L. MCDORMAN, “The Northwest Passage: International Law, politics and cooperation”, in M.H. NORDQUIST, J.N. MOORE en
T.H. HEIDAR (eds), Changes in the Arctic environment and the Law of the Sea, Leiden/Boston, Martinus Nijhoff Publishers,
2010, (227) 231; Deze auteur merkt tevens op dat Canada, ook voor 1973, reeds verklaringen aflegde dat de wateren binnen
de Canadese Archipel Canadese Wateren waren. Zo stelde de Canadese minister van Noordelijke zaken in 1958 dat de
wateren tussen de Canadese eilanden ongetwijfeld nationaal terrein waren (geciteerd in E. FRANCKX, Maritime Claims in the
Arctic: Canadian and Russian Perspectives, Dordrecht, Martinus Nijhoff Publishers, 1993, 78.
191 VN SECRETARIAAT, “Juridical regime of historic waters, including historic bays”, in UNITED NATIONS (ED.), Yearbook of the
international law commission 1962, New York, United Nations, 1964, Volume 2, 1.
192 VN SECRETARIAAT, “Juridical regime of historic waters, including historic bays”, in UNITED NATIONS (ED.), Yearbook of the
international law commission 1962, New York, United Nations, 1964, Volume 2, 25, nr. 185.
193 Omwille van de bewoording “factors … to be taken into considerdation”.
188
32
wel er een afweging tussen de drie criteria moet gebeuren.194 Gelet op de bewoording gebruikt
in de studie lijkt het wel dat het zou gaan om cumulatieve criteria.195
Vooreerst is de effectieve uitoefening van soevereiniteit over het gebied noodzakelijk voor het
hard maken van een historische aanspraak. Ten tweede dient deze uitoefening van
soevereiniteit reeds gedurende een aanzienlijke periode te bestaan, zodoende dat er sprake kan
zijn van een gebruik. En ten derde dienen derde staten de aanspraak van de staat op de
historische wateren te tolereren. In dit verband moet er aan de houding van alle verschillende
staten niet hetzelfde gewicht worden gegeven.’Particularly, it would seem reasonable, in the case
of a State (or States) claiming historic title to waters bordered by two or more States, to accord
special importance to the attitude of the other riparian State (or States).’196 197
Het toetsen van de Canadese situatie blijkt niet eenvoudig te zijn daar het voornamelijk een
feitenkwestie betreft.198 Een evaluatie van de drie criteria voor de Canadese situatie zou
uitermate omvangrijk zijn en nog steeds leiden tot een onzeker antwoord. Ook Franckx, die in
zijn werk de problematiek zeer uitgebreid behandelt199, stelt dat het toepasselijk regime op de
Northwest Passage niet duidelijk was en dat het trekken van rechte basislijnen de situatie ook
niet heeft verduidelijkt.200
Rothwell merkt nog op dat hoewel de rechte basislijnen onder internationaal recht mogelijk
lijken, het regime met betrekking tot navigatie dat voor de vaststelling van de basislijnen
bestond, van kracht blijft.201 Deze stelling is zonder meer juist wanneer men ze als volgt
interpreteert: Indien het geen historische wateren zijn, dan geldt hier het regime van
onschuldige doorvaart en mogelijks het regime inzake Internationale Zeestraten. Indien het
daarentegen wel historisch interne wateren zijn, dan waren het ook interne wateren voor de
vaststelling van de basislijnen.
Men kan dus besluiten dat het niet zeker is of deze wateren historisch interne wateren zijn. Men
zal dus moeten wachten tot dat deze zaak wordt berecht vooraleer men zekerheid kan hebben
over deze aangelegenheid.202
T.L. MCDORMAN, “The Northwest Passage: International Law, politics and cooperation”, in M.H. NORDQUIST, J.N. MOORE en
T.H. HEIDAR (eds), Changes in the Arctic environment and the Law of the Sea, Leiden/Boston, Martinus Nijhoff Publishers,
2010, (227) 233 – 234 (met verwijzingen aldaar); De criteria zouden overigens impliciet erkend zijn door het IGH.
195 “[...] the requirements which must be fulfilled for a title to "historic waters" to emerge [...]”: VN SECRETARIAAT, “Juridical
regime of historic waters, including historic bays”, in UNITED NATIONS (ED.), Yearbook of the international law commission
1962, New York, United Nations, 1964, Volume 2, 25, nr. 187. (eigen benadrukking door onderlijning).
196 VN SECRETARIAAT, “Juridical regime of historic waters, including historic bays”, in UNITED NATIONS (ED.), Yearbook of the
international law commission 1962, New York, United Nations, 1964, Volume 2, 25, nr. 186.
197 Met betrekking tot het derde criterium kan men wel het volgende opmerken. Van alle Arctische kuststaten, staten met
wiens houding bijzonder rekening moet worden gehouden, enkel de Verenigde Staten zich verzetten tegen de Canadese
aanspraak (1986). De Europese Gemeenschap heeft zich ook in 1985 verzet tegen de aanspraak, maar op het ogenblik van dit
verzet, was Groenland geen lid meer van de EEG. (T.L. MCDORMAN, “The Northwest Passage: International Law, politics and
cooperation”, in M.H. NORDQUIST, J.N. MOORE en T.H. HEIDAR (eds), Changes in the Arctic environment and the Law of the Sea,
Leiden/Boston,
Martinus
Nijhoff
Publishers,
2010,
(227)
232;
Zie
ook:
http://europa.eu/
legislation_summaries/institutional_affairs/treaties/treaties_eec_nl.htm, (18 april 2011).
198 VN SECRETARIAAT, “Juridical regime of historic waters, including historic bays”, in UNITED NATIONS (ED.), Yearbook of the
international law commission 1962, New York, United Nations, 1964, Volume 2, 13 – 21.
199 E. FRANCKX, Maritime Claims in the Arctic: Canadian and Russian Perspectives, Dordrecht, Martinus Nijhoff Publishers, 1993,
75 – 107.
200 E. FRANCKX, Maritime Claims in the Arctic: Canadian and Russian Perspectives, Dordrecht, Martinus Nijhoff Publishers, 1993,
101.
201 D.R. ROTHWELL, The Polar Regions and the development of international law, Cambridge, University Press, 1996, 185.
202 M. JARASHOW, M.B. RUNNELS en T. SVENSON, “Unclos and the Arctic: The path of least resistance”, FDMJIJL 2007, (1587) 1618;
Cf infra.
194
33
4.1.7.1.2. Internationale Zeestraat
Voorafgaand aan het onderzoek of de Northwest Passage een Internationale Zeestraat is, weze
opgemerkt dat dit onderzoek nutteloos is wanneer er vast zou staan dat de wateren binnen de
Canadese Archipel historisch interne wateren zijn. ‘Het is immers onzinnig om een vrij
doorvaartregime in acht te nemen voor zeestraten die gedeelten van de zee verbinden waar geen
vrijheid van scheepvaart bestaat’, zoals de interne wateren.203 ‘Een zeestraat die de Volle Zee
verbindt met de interne wateren van een kuststaat, behoort trouwens zelf tot de interne wateren
van deze kuststaat, ingeval beide kusten van de zeestraat tot dezelfde staat behoren als de interne
wateren die ze verbindt’204
Het VN Zeerechtverdrag onderscheidt twee verschillende navigatieregimes met betrekking tot
Internationale Zeestraten.
Artikel 37 e.v. VN Zeerechtverdrag hebben betrekking op het regime van de doortocht (ook wel
eens transit doorvaart genoemd) dat niet mag worden belemmerd. Dit regime houdt in dat er op
de Internationale Zeestraat vrijheid van scheepvaart is ten behoeve van een ononderbroken en
snelle doortocht.205 Dit regime is van toepassing op zeestraten die voor de internationale
scheepvaart worden gebruikt tussen het ene deel van de Volle Zee of van een EEZ en het andere
deel van de Volle Zee of van een EEZ.206 Het regime van doortocht zal evenwel niet van
toepassing zijn indien de zeestraat wordt gevormd door een eiland van een staat die aan een
zeestraat grenst en het vaste land van die staat, indien er aan de zeezijde van het eiland een
route bestaat door Volle Zee of een EEZ van vergelijkbare geschiktheid wat de scheepvaart en
hydrografische kenmerken betreft.207 208
Indien er, voor wat de Northwest Passage betreft, sprake is van een Internationale Zeestraat,
lijkt deze, onder het regime van de transit doorvaart te vallen aangezien deze de Beaufort zee
met de Noord-Atlantische Oceaan verbindt (verbinding tussen de Volle Zee en/of EEZ).
Het is aldus van belang om te bepalen of er in deze sprake is van een Internationale Zeestraat
(“voor internationale scheepvaart gebruikte zeestraat”).
Het VN Zeerechtverdrag geeft geen definitie van het begrip “Internationale Zeestraat”. Bijgevolg
kan men zich voor de beoordeling van een Internationale Zeestraat laten leiden door de
rechtspraak van het IGH in de Corfu Channel Case.209
In deze zaak stelde het Hof dat er twee criteria zijn ter beoordeling van een zeestraat, met name
een geografisch en een functioneel criterium.210 Deze twee criteria komen ook tot uiting in de
verdragsbepalingen van het VN Zeerechtverdrag en het VTZ.211
E. SOMERS, Inleiding tot het internationaal Zeerecht, Wolters Kluwer, Mechelen, 2010, 312.
Ibid.
205 Artikel 38 VN Zeerechtverdrag.
206 Artikel 37 VN Zeerechtverdrag.
207 Artikel 38 § 1 VN Zeerechtverdrag.
208 Artikel 45 heeft betrekking op het regime van onschuldige doorvaart dat niet mag worden opgeschort. Het regime is van
toepassing op door internationale scheepvaart gebruikte zeestraten die zijn uitgesloten van de regeling van transit
doorvaart. Dit is het geval wanneer de zeestraat wordt gevormd door een eiland en het vaste land en waar de route aan de
zeezijde van het eiland gelijkwaardig is. (E. SOMERS, Inleiding tot het internationaal Zeerecht, Wolters Kluwer, Mechelen, 2010,
311) Ook zeestraten tussen een deel van de Volle Zee of EEZ en de Territoriale Zee van een derde staat vallen onder dit
navigatieregime.
209 IGH, 9 april 1949, The Corfu Channel Case, Judgment, ICJ Reports 1949, nr. 15, 4; M. JARASHOW, M.B. RUNNELS en T. SVENSON,
“Unclos and the Arctic: The path of least resistance”, FDMJIJL 2007, (1587) 1645.
210 M. JARASHOW, M.B. RUNNELS en T. SVENSON, “Unclos and the Arctic: The path of least resistance”, FDMJIJL 2007, (1587) 1645.
211 Artikel 37 VN Zeerechtverdrag; Artiklel 16 § 4 VTZ.
203
204
34
Aan het geografisch criterium lijkt voor de Northwest Passage voldaan te zijn aangezien het een
verbinding is tussen twee delen Volle Zee (en EEZ), zijnde de Atlantische en de Grote Oceaan.212
Over het tweede criterium, zijnde het functionaliteitcriterium, bestaat er minder zekerheid. Dit
criterium heeft betrekking op de functie van de zeestraat als verbindingsweg voor de
internationale scheepvaart.213 Het functionaliteitcriterium wordt in artikel 37 VN
Zeerechtverdrag als volgt verwoord: ‘[…]straits which are used for international navigation[…]’214
De Verenigde Staten zijn van oordeel dat de bewoording ”used” slaat op de mogelijkheid om een
zeestraat te gebruiken voor internationale scheepvaart. Aldus vallen alle zeestraten die mogelijk
gebruikt kunnen worden (eigenlijk en mogelijk gebruik) voor internationale scheepvaart onder
deze omschrijving. De intensiteit van dit gebruik maakt dus volgens de Verenigde Staten niet
uit. Derhalve is het geografisch criterium het belangrijkste en beslissende criterium volgens de
Verenigde Staten.215
Ook het hof stelde in de Corfu Channel Case dat het geografisch criterium belangrijker is dan de
intensiteit waarmee de zeestraat wordt gebruikt . ‘It may be asked whether the test is to be found
in the volume of traffic passing through the Strait or in its greater or lesser importance for
international navigation. But in the opinion of the Court the decisive criterion is rather its
geographical situation as connecting two parts of the high seas and the fact of it being used for
international navigation.’216
Canada is er daarentegen van overtuigd dat er sprake moet zijn van werkelijk (eigenlijk) gebruik
door de internationale scheepvaart.217 Deze stelling heeft voornamelijk betrekking op de
intensiteit van de navigatie op de Northwest Passage. De centrale vraag is of er voldoende
gebruik wordt gemaakt van de Northwest Passage om te spreken van een eigenlijk gebruik.218
Het is zo dat er sinds 1903 slechts 50 volledige doorvaarten gebeurden door de Northwest
Passage.219 Dit zeer geringe aantal is volgens Canada te weinig om te spreken van een eigenlijk
gebruik.
De Canadese visie lijkt in overeenstemming te zijn met de gehanteerde bewoording in het VN
Zeerechtverdrag. Het VN Zeerechtverdrag heeft het duidelijk over ‘[…]zeestraten die voor de
internationale scheepvaart worden gebruikt […]’ Deze bewoording vereist een feitelijk en actueel
gebruik. Een potentiële toekomstige mogelijkheid om de straat te gebruiken voor de
internationale scheepvaart lijkt niet voldoende. Ook zeestraten waar slechts een gering
internationaal scheepvaartverkeer voorhanden is, zouden buiten de begripsomschrijving
vallen.220
M. JARASHOW, M.B. RUNNELS en T. SVENSON, “Unclos and the Arctic: The path of least resistance”, FDMJIJL 2007, (1587) 1645;
Artikel 37 VN Zeerechtverdrag; Artiklel 16 § 4 VTZ.
213 E. SOMERS, Inleiding tot het internationaal Zeerecht, Wolters Kluwer, Mechelen, 2010, 313.
214 “[…]zeestraten die voor de internationale scheepvaart worden gebruikt […] Artikel 37 VN Zeerechtverdrag (eigen
benadrukking door onderlijning).
215 T.L. MCDORMAN, “The Northwest Passage: International Law, politics and cooperation”, in M.H. NORDQUIST, J.N. MOORE en
T.H. HEIDAR (eds), Changes in the Arctic environment and the Law of the Sea, Leiden/Boston, Martinus Nijhoff Publishers,
2010, (227) 237.
216 IGH, 9 april 1949, The Corfu Channel Case, Judgment, ICJ Reports 1949, nr. 15, (4) 28.
217 T.L. MCDORMAN, “The Northwest Passage: International Law, politics and cooperation”, in M.H. NORDQUIST, J.N. MOORE en
T.H. HEIDAR (eds), Changes in the Arctic environment and the Law of the Sea, Leiden/Boston, Martinus Nijhoff Publishers,
2010, (227) 237.
218 M. JARASHOW, M.B. RUNNELS en T. SVENSON, “Unclos and the Arctic: The path of least resistance”, FDMJIJL 2007, (1587) 1645.
219 Ibid.
220 E. SOMERS, Inleiding tot het internationaal Zeerecht, Wolters Kluwer, Mechelen, 2010, 313.
212
35
Ondanks het geringe aantal doorvaarten zou het toch mogelijk zijn dat het IGH dit aantal
voldoende zou vinden, gelet op de moeilijke navigatieomstandigheden. Ook andere factoren
kunnen de beslissing van het Hof beïnvloeden. Zo lijkt het niet onwaarschijnlijk dat het Hof de
Northwest Passage gaat aanzien als een Internationale Zeestraat omwille van het feit dat het Hof
het gebruik ervan niet wil ontzeggen aan de internationale gemeenschap, teneinde te vermijden
dat schepen steeds volledig moeten rondvaren en aldus duizenden tonnen brandstof
verspillen.221
Het weze tot slot nog opgemerkt dat de Verenigde Staten enkel beroep kunnen doen op de
bepalingen van het VN Zeerechtverdrag, in casu de bepalingen inzake transitdoorvaart, voor
zover deze ook internationaal gewoonterechtelijke regels zijn. Indien deze bepalingen geen
internationaal gewoonterechtelijke regels zijn kunnen de Verenigde Staten enkel beroep doen
op het regime van onschuldige doorvaart uit het VTZ.222 Hoger werd evenwel opgemerkt dat
Canada geen partij is bij het VTZ, zodat de bepalingen ervan inzake onschuldige doorvaart enkel
tegenstelbaar zijn voor zover deze deel uitmaken van het internationaal gewoonterecht. (Cf.
supra: 3.3.)
4.1.7.2. Northeast Passage
De Northeast Passage, ook wel een de “Severnui (Northern) Sea Route” genoemd, is de kortste
zeeroute tussen Europa en de Verenigde Staten en Azië en loopt van de Bering straat (Bering
Zee, Grote Oceaan) naar de noordelijke Atlantische Oceaan langs Rusland en Noorwegen.223
Langs de Russische kust loopt de Northeast Passage door verschillende zeestraten tussen de
Nieuw Siberische Eilanden, de Severnaya Zemlya archipel en afhankelijk van de gebruikte kaart
soms ook tussen Novaya Zemlya en het vaste land. Een overzicht van de verschillende trajecten
kan teruggevonden worden op de kaart opgenomen in Bijlage 8 en de algemene overzichtskaart
in Bijlage 22.
Zoals hoger reeds opgemerkt voerde Rusland in 1985 het systeem van rechte Basislijnen in en
verbond het de Nieuw Siberische Eilanden, de Severnaya Zemlya archipel en Novaya Zemlya met
het Russische vaste land.
Door de eerste twee eilandengroepen lopen respectievelijk de Shokalsky en Sannykov straten en
de Vilkistski en Dimitri Laptev straten (Bijlage 5). Naar analogie met de Canadese situatie
zouden er ook problemen met deze Internationale Zeestraten kunnen bestaan. Uit wat hieronder
zal blijken, is dit niet het geval.
Door het vastleggen van de rechte basislijnen rond deze eilandengroepen verkrijgen de wateren
die binnen deze basislijnen liggen, het statuut van binnenwateren. Wanneer deze wateren
evenwel vóór het vastleggen niet als interne wateren werden aanzien, dan zal er het recht van
onschuldige doorvaart gelden. Ook de bijzondere navigatieregimes voor Internationale
Zeestraten zullen er gelden (Cf. supra: 4.1.7..1.1.).
In tegenstelling tot de Canadese situatie, is er in dit geval geen sprake van historische
binnenwateren. De wateren binnen en rond deze eilandengroepen werden steeds aanzien als
M. JARASHOW, M.B. RUNNELS en T. SVENSON, “Unclos and the Arctic: The path of least resistance”, FDMJIJL 2007, (1587) 1645
- 1646.
222 Artikel 5 juncto artikel 16 VTZ.
223 A.S. SKARIDOV, “Northern Sea Route: Legal issues and current transportation practice”, in M.H. NORDQUIST, J.N. MOORE en
T.H. HEIDAR (eds), Changes in the Arctic environment and the Law of the Sea, Leiden/Boston, Martinus Nijhoff Publishers,
2010, (283) 283.
221
36
zijnde territoriale wateren.224 De wateren zijn enkel binnenwateren geworden na het vaststellen
van de rechte basislijnen. Het gevolg hiervan is dat met betrekking tot de regeling voor
Internationale Zeestraten de uitzondering voor binnenwateren van artikel 35 (a) VN
Zeerechtverdrag niet van toepassing is. De bijzondere navigatieregimes (transit doorvaart en
onschuldige doorvaart)225 zijn bijgevolg van toepassing op de Internationale Zeestraten binnen
deze Russische binnenwateren.
Het staat ook niet ter discussie dat de Northeast Passage een Internationale Zeestraat is. Het is
Rusland wel toegelaten om bepaalde aspecten met betrekking tot onder andere navigatie en
milieubescherming te reguleren.226
4.2. Territoriale Zee
Overeenkomstig artikel 2 van het VN Zeerechtverdrag strekt de soevereiniteit van een kuststaat
zich uit over een aan de basislijn grenzende strook, zijnde de Territoriale Zee. De soevereiniteit
van de kuststaat strekt zich uit over de waterkolom, de zeebodem, de ondergrond en alle
levende en niet levende natuurlijke rijkdommen.227 Op deze volledige soevereiniteit bestaat er
echter wel een belangrijke uitzondering, zijnde dat er binnen deze zone voor derde staten een
recht van onschuldige doorvaart bestaat.228
De maximale breedte van de Territoriale Zee is, overeenkomstig artikel 3 VN Zeerechtverdrag,
12 zeemijl. Het bestaan van een Territoriale Zee is het automatische gevolg van het feit dat een
staat een kuststaat is.229 Een staat moet dus geen unilaterale aanspraak maken op een
Territoriale Zee, teneinde een Territoriale Zee te hebben. Gelet op het feit dat artikel 3 VN
Zeerechtverdrag bepaalt dat ‘[e]very State has the right to establish the breadth of its territorial
sea up to a limit not exceeding 12 nautical miles, measured from baselines determined in
accordance with this Convention[,]’230 zal een staat wel de breedte van de Territoriale Zee moeten
vastleggen. Het vaststellen van de uiterste grenzen van de Territoriale Zee vereist dus wel een
actieve handeling van de kuststaat.231
4.2.1. Noorwegen (Vaste land, Jan Mayen en Svalbard)
Bij wet van 23 juni 2003 stelde Noorwegen de breedte van de Territoriale Zee vast op 12 zeemijl
gemeten vanaf de basislijn. De wet geldt voor de Territoriale Zee rond het Noorse vaste land, Jan
Mayen en Svalbard.232
E. FRANCKX, Maritime Claims in the Arctic: Canadian and Russian Perspectives, Dordrecht, Martinus Nijhoff Publishers, 1993,
185; Voor een uitgebreid onderzoek naar de Russische situatie met betrekking tot de rechte basislijnen en de zeeroutes, zie:
E. FRANCKX, Maritime Claims in the Arctic: Canadian and Russian Perspectives, Dordrecht, Martinus Nijhoff Publishers, 1993,
139 – 197.
225 Artikel 38 e.v. en 45 VN Zeerechtverdrag
226 Een onderzoek naar en een beoordeling van de door Rusland vastgestelde regels valt evenwel buiten dit werk. Voor een
overzicht van de maatregelen die Rusland mag nemen, zie A.S. SKARIDOV, “Northern Sea Route: Legal issues and current
transportation practice”, in M.H. NORDQUIST, J.N. MOORE en T.H. HEIDAR (eds), Changes in the Arctic environment and the Law of
the Sea, Leiden/Boston, Martinus Nijhoff Publishers, 2010, (283) 287 – 295.
227 C.C. JOYNER, “The legal regime for the Arctic”, JTLP 2010, (195) 202; Artikel 2 § 2 VN Zeerechtverdrag.
228 K. ISTED, “Sovereignty in the Arctic: An analysis of territorial disputes & environmental policy considerations”, JTLP 2009,
(343) 349.
229 V. JARES, “The Continental Shelf beyond 200 nautical miles: The work of the Commission on the Limits of the Continental
Shelf and the Arctic, VNJTL 2009, (1265) 1270.
230 Eigen banadrukking door onderlijning.
231 V. JARES, “The Continental Shelf beyond 200 nautical miles: The work of the Commission on the Limits of the Continental
Shelf and the Arctic, VNJTL 2009, (1265) 1270.
232 Paragrafen 2 en 5 van de Act of 27 June 2003 relating to Norway’s territorial waters and contiguous zone, in UNITED
NATIONS DIVISION FOR OCEAN AFFAIRS AND THE LAW OF THE SEA OFFICE OF LEGAL AFFAIRS, Law of the Sea Bulletin No.54, United
Nations, New York, 2004, 97; Weergave van de Territoriale Zee rond het Noorse Vaste Land, Jan Mayen en Svalbard: zie
Bijlage 1 – 4.
224
37
Artikel 2 van het Svalbard – Verdrag heeft het over de “Territoriale Wateren”. Ten tijde van het
sluiten van het verdrag was de breedte van de territoriale wateren rond Svalbard 4 zeemijl.
Echter kan men zich de vraag stellen of Noorwegen ook het recht heeft om bestaande zones uit
te breiden. Met betrekking tot Svalbard zagen we hoger reeds dat Noorwegen, ingevolge haar
absolute en volledige soevereiniteit, het recht heeft om nieuwe mariene zones in het leven te
roepen. Het logische gevolg hiervan is dat de uitbreiding tot 12 zeemijl van de Territoriale Zee
rond Svalbard een rechtmatige uitoefening is van de soevereiniteit van Noorwegen over
Svalbard daar andere staten dit recht ook hebben met betrekking tot hun eigen territorium.233
4.2.2. Rusland
Bij wet van 17 juli 1998 stelde Rusland de breedte van haar Territoriale Zee vast op 12 zeemijl
gemeten vanaf de basislijn. Verder bepaalt deze wet dat de buitenste grens van de Territoriale
Zee overeenkomt met de staatsgrens van Rusland. De definitie van de Territoriale Zee is van
toepassing op het Russische vaste land en alle eilanden behorend tot de Russische Federatie. 234
4.2.3. Verenigde Staten van Amerika
Op 27 december 1988 verklaarde President Reagan dat de breedte van de Territoriale Zee van
de Verenigde Staten 12 zeemijl is gemeten vanaf de basislijn welke in overeenstemming met het
internationaal recht werd vastgelegd.235 Zoals hoger reeds werd besproken, komt de basislijn
langs de Arctische kust van Alaska overeen met de laagwaterlijn.
Opmerkelijk is dat de Verenigde Staten de breedte vaststellen ‘in accordance with international
law’, doch zonder uitdrukkelijke verwijzing naar het VN Zeerechtverdrag.
Het is daarom des te eigenaardiger dat de President enkele alinea’s verder verklaarde dat ‘[i]n
accordance with international law, as reflected in the applicable provisions of the 1982 Convention
on the Law of the Sea, within the territorial sea of the United States, the ships of all countries enjoy
the right of innocent passage and the ships and aircraft of all countries enjoy the right of transit
passage through international straits.’236
Deze verklaring wordt evenwel onmiddellijk gevolgd door het voorbehoud dat ‘[n]othing in this
Proclamation: (a) extends or otherwise alters existing federal or State law or any jurisdiction,
rights, legal interests, or obligations derived therefrom, or (b) impairs the determination, in
accordance with international law, of any maritime boundary of the United States with a foreign
jurisdiction.’237
In het licht van wat hoger werd gezien in verband met internationaal gewoonterecht, kan deze
verklaring niet aanzien worden als een erkenning van de internationaal gewoonterechtelijke
status van het VN Zeerechtverdrag. Wat wel kan afgeleid worden uit deze verklaring is dat de
R. CHURCHILL en G. ULFSTEIN, “The disputed maritime zones around Svalbard”, in M.H. NORDQUIST, J.N. MOORE en T.H. HEIDAR
(eds), Changes in the Arctic environment and the Law of the Sea, Leiden/Boston, Martinus Nijhoff Publishers, 2010, (551) 560.
234 Artikel 2 van de Federal Act on the internal maritime waters, territorial sea and contiguous zone of the Russian
Federation, 17 July 1998, tekst beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los/LEGISLATIONANDTREATIES
/PDFFILES/RUS_1998_Act_TS.pdf (22 april 2011).
235 Verklaring van 27 december 1988 door de president van de Verenigde Staten van Amerika met betrekking tot de
Territoriale Zee van de Verenigde Staten van Amerika, Tekst beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los
/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/USA_1988_Proclamation.pdf (22 april 2011).
236 Verklaring van 27 december 1988 door de president van de Verenigde Staten van Amerika met betrekking tot de
Territoriale Zee van de Verenigde Staten van Amerika, Tekst beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los
/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/USA_1988_Proclamation.pdf (22 april 2011).
237 Verklaring van 27 december 1988 door de president van de Verenigde Staten van Amerika met betrekking tot de
Territoriale Zee van de Verenigde Staten van Amerika, Tekst beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los
/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/USA_1988_Proclamation.pdf (22 april 2011).
233
38
Verenigde Staten de gewoonterechtelijke status van het recht van onschuldige doorvaart en van
transit doorvaart erkennen, en dat de bepalingen van het VN Zeerechtverdag met betrekking tot
deze aangelegenheden (rechten en plichten) afdwingbaar zijn geworden ten opzichte van de
Verenigde Staten.
Het lijkt dus dat de Verenigde Staten wel de internationaal gewoonterechtelijke status van de 12
mijlszone erkennen, maar uitdrukkelijk elke verwijzing naar het VN Zeerechtverdrag willen
vermijden wanneer het aankomt op de bepaling van de uiterste grens zelf.
Deze visie lijkt overeen te komen met de reeds hogergenoemde verklaring van 10 maart 1983
van president Reagan waarin deze stelt dat ‘the United States is prepared to accept and act in
accordance with the balance of interests relating to traditional uses of the oceans -- such as
navigation and overflight. In this respect, the United States will recognize the rights of other States
in the waters off their coasts, as reflected in the Convention, so long as the rights and freedoms of
the United States and others under international law are recognized by such coastal States.’238
4.2.4. Canada
Bij wet van 18 december 1996 stelde Canada de grens van de Territoriale Zee vast op 12 zeemijl
gemeten vanaf de basislijn.239
4.2.5. Groenland (Denemarken)
Bij wet van 7 april 1999 stelde Denemarken de breedte van de Territoriale Zee vast op 12
zeemijl gemeten vanaf de basislijn.240 Indien bijzondere omstandigheden het rechtvaardigen
mag de Deense minister van buitenlandse zaken de breedte van de Territoriale Zee bepalen op
een afstand die korter is dan 12 zeemijl.241 Artikel 6 van deze wet bepaalt evenwel dat de wet
niet van toepassing is op Groenland.
Het gevolg hiervan is dat met betrekking tot Groenland nog steeds de wet van 27 mei 1963 van
toepassing is, welke bepaalt dat de Territoriale Zee van Groenland een breedte heeft van 3
zeemijl gemeten vanaf de basislijn.242
4.3. Aansluitende Zone
Overeenkomstig artikel 33 van het VN Zeerechtverdrag, mag een kuststaat in een zone grenzend
aan zijn Territoriale Zee een Aansluitende Zone instellen.
Binnen deze zone heeft de kuststaat geen soevereiniteit, maar kan enkel bepaalde soevereine
rechten en jurisdictie binnen deze zone uitoefenen.243 Aldus is het de kuststaat toegelaten om
binnen de Aansluitende Zone toezicht uit te oefenen op de naleving van wetten en voorschriften
Verklaring van president Reagan van 10 maart 1983. Tekst beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los
/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/USA_1983_Statement.pdf, 1 (22 april 2011).
239 Artikel 10 van de Oceans Act van 18 december 1996, tekst beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los
/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/CAN_1996_Act.pdf (22 april 2011).
240 Artikel 1 van de Wet van 7 april 1999 met betrekking tot de delimitatie van de Territoriale Zee van Denemarken, tekst
beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/DNK_1999_Act.pdf (22 april 2011).
241 Artikel 2 (4) van de Wet van 7 april 1999 met betrekking tot de delimitatie van de Territoriale Zee van Denemarken, tekst
beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES /DNK_1999_Act.pdf (22 april 2011).
242 Artikel 1 van wet (order) van 27 mei 1963 met betrekking tot de delimitatie van de Territoriale Zee van Groenland, tekst
beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/DNK_1963_Order.pdf (22 april
2011); F. DALGAARD-KNUDSEN, “The Greenlandic offshore area”, NYILR 1992, (63) 65.
243 V. JARES, “The Continental Shelf beyond 200 nautical miles: The work of the Commission on the Limits of the Continental
Shelf and the Arctic, VNJTL 2009, (1265) 1270.
238
39
inzake douane, belastingen, immigratie en volksgezondheid, alsmede inbreuken daarop te
bestraffen.244
In tegenstelling tot de Territoriale Zee (en het Continentaal Plateau (Cf. infra: 4.5.)) moet de
Aansluitende Zone worden opgeëist door de kuststaat door middel van nationale wetgeving of
een verklaring van de kuststaat.245 De Aansluitende Zone is dus geen rechtsgebied dat
rechtstreeks voortvloeit uit het statuut van de soevereine kuststaat.246
De door het VN Zeerechtverdrag maximaal toegelaten breedte van deze zone is 24 zeemijl
gemeten vanaf de basislijn.247
4.3.1. Noorwegen
Bij wet van 23 juni 2003 stelde Noorwegen de breedte van de Aansluitende Zone vast op 24
zeemijl vanaf de basislijn. De wet geldt voor Aansluitende Zone rond het Noorse vaste land, Jan
Mayen en Svalbard. 248
4.3.2. Rusland
Bij wet van 17 juli 1998 stelde Rusland de breedte van de Aansluitende Zone vast op 24 zeemijl
gemeten vanaf de basislijn.249 Opvallend in dit verband is dat de bepaling met betrekking tot de
Aansluitende Zone, in tegenstelling tot die van de Territoriale Zee, niet uitdrukkelijk stelt dat de
definitie van de Aansluitende Zone ook van toepassing is op alle eilanden behorend tot de
Russische Federatie. Het is onduidelijk of deze omissie bedoeld dan wel onbedoeld is. In ieder
geval lijkt het niet dat deze weglating verregaande gevolgen heeft aangezien de bepaling
duidelijk stelt dat de Aansluitende Zone van de Russische Federatie een breedte heeft van 24
zeemijl. Aangezien de eilanden ook behoren tot de Russische Federatie lijkt het dat deze ook een
Aansluitende Zone hebben.
4.3.3. Verenigde Staten van Amerika
Op 2 september 1999 verklaarde President Clinton dat de uiterste grens van de Aansluitende
Zone van de Verenigde Staten 24 zeemijl bedraagt, gemeten vanaf de basislijn.250 De
Aansluitende Zone werd ingesteld teneinde inbreuken op de wetten en voorschriften inzake
douane, belastingen, immigratie en volksgezondheid te voorkomen. De grens werd wederom
vastgesteld in overeenstemming met het internationaal recht, en wederom werd een
uitdrukkelijke verwijzing naar het VN Zeerechtverdrag weggelaten.
Artikel 33 VN Zeerechtverdrag
V. JARES, “The Continental Shelf beyond 200 nautical miles: The work of the Commission on the Limits of the Continental
Shelf and the Arctic, VNJTL 2009, (1265) 1270.
246 E. SOMERS, Inleiding tot het internationaal Zeerecht, Wolters Kluwer, Mechelen, 2010, 106; V. JARES, “The Continental Shelf
beyond 200 nautical miles: The work of the Commission on the Limits of the Continental Shelf and the Arctic, VNJTL 2009,
(1265) 1270.
247 Artikel 33 VN Zeerechtverdrag; Artikel 24 § 2 van het VTZ voorziet evenwel maar in een breedte van 12 zeemijl gemeten
vanaf de basislijn. De Aansluitende Zone maakt er ook deel uit van de Volle Zee, wat niet het geval is onder het VN
Zeerechtverdrag; zie: E. SOMERS, Inleiding tot het internationaal Zeerecht, Wolters Kluwer, Mechelen, 2010, 105 – 106.
248 Paragrafen 4 en 5 van de Act of 27 June 2003 relating to Norway’s territorial waters and contiguous zone, in UNITED
NATIONS DIVISION FOR OCEAN AFFAIRS AND THE LAW OF THE SEA OFFICE OF LEGAL AFFAIRS, Law of the Sea Bulletin No.54, United
Nations, New York, 2004, 97.
249 Artikel 22 van de Federal Act on the internal maritime waters, territorial sea and contiguous zone of the Russian
Federation, 17 July 1998, tekst beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los/LEGISLATIONANDTREATIES
/PDFFILES/RUS_1998_Act_TS.pdf (22 april 2011).
250 Verklaring van 2 september 1999 door de President van de Verenigde Staten van America met betrekking tot de
Aansluitende
Zone
van
de
Verenigde
staten,
tekst
beschikbaar
op
http://www.un.org/Depts/los
/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/USA_1999_Proclamation.pdf (22 april 2011).
244
245
40
Met betrekking tot de rechten en plichten binnen de Aansluitende Zone werd wel een verwijzing
naar het VN Zeerechtverdrag opgenomen. Aldus verklaarde de toemalige President dat ‘[i]n
accordance with international law, reflected in the applicable provisions of the 1982 Convention on
the Law of the Sea, within the contiguous zone of the United States the ships and aircraft of all
countries enjoy the high seas freedoms of navigation and overflight and the laying of submarine
cables and pipelines, and other internationally lawful uses of the sea related to those freedoms,
such as those associated with the operation of ships, aircraft, and submarine cables and pipelines,
and compatible with the other provisions of international law reflected in the 1982 Convention on
the Law of the Sea.’251 Met het begrip “international law” bedoelen de Verenigde Staten hier
internationaal gewoonterecht.252
Wederom werd deze verklaring uitdrukkelijk gevolgd door het voorbehoud dat ‘[n]othing in this
proclamation: (a) amends existing Federal or State law; (b) amends or otherwise alters the rights
and duties of the United States or other nations in the Exclusive Economic Zone of the United States
established by Proclamation 5030 of March 10, 1983; or (c) impairs the determination, in
accordance with international law, of any maritime boundary of the United States.’253
Hieruit kan men besluiten dat het duidelijk is dat de Verenigde Staten voor de vastelling van de
grenzen van mariene zones elke verwijzing naar het VN Zeerechtverdrag wensen te vermijden.
4.3.4. Canada
Bij wet van 18 december 1996 stelde Canada de grens van de Aansluitende Zone vast op 24
zeemijl gemeten vanaf de basislijn.254
4.3.5. Groenland (Denemarken)
Bij wet van 18 juli 2005 stelde Denemarken een Aansluitende Zone in van 24 zeemijl gemeten
vanaf de basislijn.255 Artikel 5 van deze wet bepaald dat deze niet van toepassing is op
Groenland, maar wel bij Koninklijk besluit toepasselijk kan worden gemaakt. Er werd op heden
geen wetgeving gevonden die een Aansluitende Zone instelt voor Groenland.256
4.4. Exclusief Economische Zone
De Exclusief Economische Zone (EEZ) is een zone aansluitend aan de Territoriale Zee. Dit wil dus
zeggen dat indien een staat een Aansluitende Zone heeft ingesteld, deze een onderdeel uitmaakt
van de EEZ. Overeenkomstig artikel 57 van het VN Zeerechtverdrag mag de breedte van de EEZ
maximaal 200 zeemijl vanaf de basislijn hebben, of 188 zeemijl vanaf de uiterste grens van de
Verklaring van 2 september 1999 door de President van de Verenigde Staten van America met betrekking tot de
Aansluitende
Zone
van
de
Verenigde
staten,
tekst
beschikbaar
op
http://www.un.org/Depts/los
/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/USA_1999_Proclamation.pdf (22 april 2011).
252 R.R. CHURCHILL, “Claims to maritime zones in the arctic - Law of the sea normality or Polar peculiarity”, in A.G. OUDE
ELFERINK en D.R. ROTHWELL (eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and Jurisdiction, Martinus Nijhoff
Publishers, Den Haag/New York/London, 2001, (105) 112.
253 Verklaring van 2 september 1999 door de President van de Verenigde Staten van America met betrekking tot de
Aansluitende
Zone
van
de
Verenigde
staten,
tekst
beschikbaar
op
http://www.un.org/Depts/los
/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/USA_1999_Proclamation.pdf (22 april 2011)(eigen benadrukking door
onderlijning).
254 Artikel 10 van de Oceans Act van 18 december 1996, tekst beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los
/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/CAN_1996_Act.pdf (22 april 2011).
255 Wet van 18 juli 2005 met betrekking tot de Aansluitende Zone [van Denemarken], in UNITED NATIONS DIVISION FOR OCEAN
AFFAIRS AND THE LAW OF THE SEA OFFICE OF LEGAL AFFAIRS, Law of the Sea Bulletin No.58, United Nations, New York, 2005, 17.
256 Zie ook: DALGAARD-KNUDSEN, “The Greenlandic offshore area”, NYILR 1992, (63) 65.
251
41
Territoriale Zee.257 In tegenstelling tot de Territoriale Zee en het Continentaal Plateau, moet de
kuststaat uitdrukkelijk op deze zone aanspraak maken.258
De EEZ van een kuststaat valt niet onder de soevereiniteit van de kuststaat.259 De kuststaat heeft
enkel welbepaalde soevereine rechten ‘[...] for the purpose of exploring and exploiting; conserving
and managing the natural resources, whether living or non-living, of the waters superjacent to the
sea-bed and of the sea-bed and its subsoil, and with regard to other activities for the economic
exploitation and exploration of the zone, such as the production of energy from the water, currents
and winds;[...]’260Aldus bezit de kuststaat in deze zone een “economische soevereiniteit”.261
De vijf Arctische kuststaten hebben in de voorbije jaren aanspraak gemaakt op een EEZ262, welke
hierna kort worden besproken. Voor een overzicht van de verschillende EEZ zones van de
Arctische kuststaten wordt verwezen naar de overzichtskaart in Bijlage 21.
4.4.1. Noorwegen
Noorwegen stelde voor haar vaste land een EEZ van 200 Zeemijl in bij wet van 17 december
1976.263
Met betrekking tot Svalbard stelde Noorwegen, hoewel het daar in theorie recht op heeft, geen
EEZ in. In plaats daarvan stelde het in 1977 een 200 zeemijl brede niet–discriminerende
visserijzone in (FPZ – Fisheries Protection Zone).264 Een weergave van deze zone is terug te
vinden op de overzichtskaart in bijlage 21.
Het weze opgemerkt dat, hoewel zulk een visserijzone niet strijdig lijkt met het internationaal
recht265, deze niet noodzakelijk moet erkend worden door de andere staten. De reden hiervoor
zou zijn dat de desbetreffende zone niet gedefinieerd is als een EEZ.266
Het lijkt dat de FPZ van Svalbard kan overlappen met de EEZ van Noorwegen. Het internationaal
recht bevat echter geen bepalingen met betrekking tot de bepaling van de grens tussen een land
en een gebied waarvan datzelfde land soevereiniteit heeft verkregen onder een bijzonder
internationaal statuut. Noorwegen heeft evenwel besloten om volle uitwerking te geven aan
haar EEZ, wat mogelijk zou zijn omwille dat Noorwegen niet in een slechtere positie zou mogen
C.C. JOYNER, “The legal regime for the Arctic”, JTLP 2010, (195) 202.
V. JARES, “The Continental Shelf beyond 200 nautical miles: The work of the Commission on the Limits of the Continental
Shelf and the Arctic, VNJTL 2009, (1265) 1270.
259 Ibid.
260 Artikel 56 § 1,a VN Zeerechtverdrag; Het VN Zeerechtverdrag voorziet ook regelingen inzake de rechtsmacht van de
kuststaat en de rechten van andere staten binnen deze zone. De kuststaat heeft rechtsmacht inzake “[…]the establishment and
use of artificial islands, installations and structures[,] marine scientific research [and] the protection and preservation of the
marine environment[...]”.In het kader van dit werk, wordt op deze zaken evenwel niet op ingegaan.
261 E. SOMERS, Inleiding tot het internationaal Zeerecht, Wolters Kluwer, Mechelen, 2010, 136.
262 J. A. ROACH, “International Law and the Arctic: A Guide to understanding the Issues”, SWJIL 2009, (301) 304.
263 Paragraaf 1 van de Wet van 17 december 1976 inzake de exclusief economische zone van Noorwegen, tekst beschikbaar
op http://www.un.org/Depts/los/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/NOR_1976_Act.pdf (24 april 2011); zie ook het
Koninklijk Decreet van 17 december 1976 inzake de instelling van de exclusief economische zone van Noorwegen, tekst
beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES /NOR_1976_Decree.pdf (24 april
2011).
264 G. HØNNELAND, “Fisheries in the Svalbard Zone: Legality, legitimacy and compliance”, in A.G. OUDE ELFERINK en D.R.
ROTHWELL (eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and Jurisdiction, Martinus Nijhoff Publishers, Den
Haag/New York/London, 2001, (317) 317; R. CHURCHILL en G. ULFSTEIN, “The disputed maritime zones around Svalbard”, in
M.H. NORDQUIST, J.N. MOORE en T.H. HEIDAR (eds), Changes in the Arctic environment and the Law of the Sea, Leiden/Boston,
Martinus Nijhoff Publishers, 2010, (551) 560.
265 Zie ook: E. SOMERS, Inleiding tot het internationaal Zeerecht, Wolters Kluwer, Mechelen, 2010, 113 – 117.
266 G. HØNNELAND, “Fisheries in the Svalbard Zone: Legality, legitimacy and compliance”, in A.G. OUDE ELFERINK en D.R.
ROTHWELL (eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and Jurisdiction, Martinus Nijhoff Publishers, Den
Haag/New York/London, 2001, (317) 323; Noorwegen heft omwille van deze bijzondere situatie de sanctionering van
inbreuken niet steeds volledig uitgevoerd teneinde provocatie ten aanzien van derde staten te vermijden.
257
258
42
terechtkomen door het verkrijgen van soevereiniteit over Svalbard.267 Deze redenering lijkt
betwistbaar aangezien derde staten mogelijks ook recht hebben om te vissen binnen deze 200
mijl FPZ, en bijgevolg ook binnen het deel van de EEZ dat zou overlappen met de FPZ. Hoewel er
op heden blijkbaar nog geen geschil is over geweest, lijkt dit niet onmogelijk. Ingevolge een
mogelijk geschil kan het noodzakelijk blijken om deze grens opnieuw te bepalen.
4.4.2. Rusland
In 1976 stelde Rusland een exclusieve visserijzone in.268 Deze exclusieve visserijzone werd op 1
maart 1984 opgeheven bij Decreet. Dit decreet voert voor Rusland een EEZ in met een breedte
van 200 zeemijl.269 270
4.4.3. Verenigde Staten van Amerika
In 1976 stelden de Verenigde Staten een exclusieve visserijzone in271. Zonder dat deze
exclusieve visserijzone uitdrukkelijk werd opgeheven, verklaarde president Reagan in de reeds
bovengenoemde verklaring van 10 maart 1983 dat de Verenigde Staten een EEZ zouden
instellen.272 Bij verklaring van diezelfde dag voerden de Verenigde Staten een EEZ in met een
breedte van 200 zeemijl in overeenstemming met de regels van internationaal recht.273
In een mededeling van 1995 verklaarden de Verenigde Staten wat de uiterste grenzen hun EEZ
zijn.274 In deze mededeling worden een aantal coördinaten meegedeeld aan de hand waarvan
‘the limit of exclusive economic zone shall be determined by straight lines, connecting the […]
coordinates’. Aldus wordt de uiterste limiet van de EEZ bepaald door een aantal coördinaten te
verbinden door middel van rechte lijnen. Deze mededeling lijkt zeer eigenaardig in het licht van
wat we hoger zagen in verband met rechte basislijnen. De Verenigde Staten is immers de enige
Arctische Kuststaat die het systeem van rechte basislijnen niet hanteert. Het lijkt dan ook quasi
onmogelijk dat alle punten op die rechte lijnen op exact 200 zeemijl vanaf de basislijn zouden
liggen.
Het logische gevolg hiervan is dat dit systeem van rechte lijnen enkel in overeenstemming met
het internationaal recht kan zijn indien alle punten die op deze lijnen liggen binnen de afstand
van 200 Zeemijl gemeten vanaf de laagwaterlijn liggen. Op de plaatsen waar deze lijnen delen
R. CHURCHILL en G. ULFSTEIN, “The disputed maritime zones around Svalbard”, in M.H. NORDQUIST, J.N. MOORE en T.H. HEIDAR
(eds), Changes in the Arctic environment and the Law of the Sea, Leiden/Boston, Martinus Nijhoff Publishers, 2010, (551) 560.
268 F. DALGAARD-KNUDSEN, “The Greenlandic offshore area”, NYILR 1992, (63) 65 – 66.
269 Decree of the Presidium of the Supreme Soviet of the USSR on the Economic Zone of the USSR, tekst beschikbaar op
http://www.un.org/Depts/los/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/RUS_1984_Decree.pdf (24 april 2011. De datum van
dit decreet kon niet teruggevonden worden. Wel bepaalt artikel 23 dat het in werking treed op 1 maart 1984; Zie ook artikel
24.
270 Op de Russische EEZ is ook nog van toepassing: Federale wet van 2 december 1998 inzake de Exclusief Economische Zone
van
Rusland,
tekst
beschikbaar
op:
http://www.un.org/Depts/los/LEGISLATIONANDTREATIES
/PDFFILES/RUS_1998_Act_EZ.pdf; Deze wet regelt de status van de EEZ, de soevereine rechten en jurisdictie van Rusland
binnen de EEZ alsmede de uitoefening ervan.
271 F. DALGAARD-KNUDSEN, “The Greenlandic offshore area”, NYILR 1992, (63) 65 – 66.
272 Verklaring van president Reagan van 10 maart 1983. Tekst beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los
/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/USA_1983_Statement.pdf, 1, (24 april 2011).
273 Verklaring 5030 van 10 maart 1983 van de President van de Verenigde Staten van Amerika inzake de Exclusief
Economische Zone van de Verenigde Staten van Amerika, tekst beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los
/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/USA_1983_Proclamation.pdf (24 april 2011); Een uitdrukkelijke verwijzing naar
het VN Zeerechtverdag blijft ook in deze verklaring, logischerwijs, achterwege, zie: supra; Het lijkt daarenboven mogelijk dat
de Verenigde Staten een EEZ kunnen claimen, zie: L.T. LEE, “The Law of the Sea Convention and third states”, AMJIL 1983,
(541) 549.
274 Publieke mededeling 2237 van 23 augustus 1995 over de limieten van de Exclusief Economische Zone en de maritieme
grenzen,
p
43825
–
43829,
tekst
beschikbaar
op
http://www.un.org/Depts/los
/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/USA_1995_eez_public_notice.pdf (24 april 2011); Opmerkelijk is tevens dat de
verenigde staten uitdrukkelijk stellen dat deze mededeling geen afbreuk doet aan de rechten van de verenigde Staten op een
Continentaal Plateau voorbij de 200 zeemijl vanaf de basislijn.
267
43
van de oceaan insluiten die verder als 200 zeemijl liggen, zal er dus enkel rekening mogen
gehouden worden met de lijn die de laagwaterlijn volgt en niet met de rechte lijn.
4.4.4. Canada
Artikel 13 van de reeds hogergenoemde Oceans Act stelt een EEZ in met een breedte van 200
zeemijl gemeten vanaf de basislijn.275
4.4.5. Denemarken (Groenland)
Bij wet van 22 mei 1996 stelde Denemarken een EEZ met een breedte van 200 zeemijl in voor
het Deense vaste land. Deze wet was echter niet van toepassing op Groenland.276 Bij Koninklijk
Decreet van 15 oktober 2004 werd de wet van 1996 ook van toepassing verklaard op
Groenland.277
4.5. Continentaal Plateau
4.5.1. Begrippen
Teneinde voor een beter begrip te zorgen van hetgeen hierna volgt, lijkt het nuttig enkele zaken
vooraf kort te omschrijven. Een illustratie van de hieronder beschreven begrippen kan
teruggevonden worden in Bijlage 9 en 10.
4.5.1.1. Continentaal Plateau
Het Continentaal Plateau is het centrale begrip in zowel het VN Zeerechtverdrag als het VCP. Het
is op deze zone in het algemeen dat de kuststaten bepaalde soevereine rechten genieten. De
andere begrippen (zijnde rand, helling en glooiing) worden in het VN Zeerechtverdrag slechts
gebruikt ter afbakening van het Continentaal Plateau. Het geografisch Continentaal Plateau komt
bijgevolg niet geheel overeen met het juridisch Continentaal Plateau zoals verwoord in het VN
Zeerechtverdrag of het VCP.
Geografisch gezien is het Continentaal Plateau ‘de zeewaarts gelegen voortzetting van de
continentale landmassa, vanaf de kustvlakte, welke zich uitstrekt tot waar een werkelijke stijging
van de hellingsgraad wordt aangetroffen.’ Het Continentaal Plateau is dus de “onderzeese sokkel”
waarop het continent rust. 278
Het juridische concept is daarentegen voornamelijk bedoeld om de grenzen van deze mariene
zone aan te duiden. Het aanduiden van de grenzen van het Continentaal Plateau vereist wel dat
er gebruik wordt gemaakt van wetenschappelijke en feitelijke gegevens. Het is wetenschap die
wordt toegepast binnen een juridisch kader. De juridische definitie zelf wordt verder onderzocht
in de delen over de Grenzen van het Continentaal Plateau in het VN Zeerechtverdrag (Infra:
4.5.3.) en het VCP (Infra: 4.5.4.).
Artikel 13 van de Oceans Act van 18 december 1996, tekst beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los
/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/CAN_1996_Act.pdf (24 april 2011).
276 Artikel 1 en 5 van de Wet van 22 mei 1996 inzake de Exclusief Economische Zone, tekst beschikbaar op
http://www.un.org/Depts/los/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/DNK_1996_Act.pdf (24 april 2011).
277 Koninklijk Decreet van 15 oktober 2004 inzake de inwerkingtreding van de Wet inzake de Exclusief Economische Zone
voor Groenland in UNITED NATIONS DIVISION FOR OCEAN AFFAIRS AND THE LAW OF THE SEA OFFICE OF LEGAL AFFAIRS, Law of the Sea
Bulletin No.56, United Nations, New York, 2004, 126..F. DALGAARD-KNUDSEN, “The Greenlandic offshore area”, NYILR 1992,
(63) 65 – 66: volgens deze auteur stelde Denemarken op 12 juli 1980 reeds een 200 mijl EEZ in rond Groenland, doch kon de
wetgeving/verklaring hieromtrent niet worden teruggevonden.
278 E. SOMERS, Inleiding tot het internationaal Zeerecht, Wolters Kluwer, Mechelen, 2010, 141 – 142; De CLCS geeft als definitie
van het Continentaal Plateau: “The term "continental shelf" is used by geologists generally to mean that part of the continental
margin which is between the shoreline and the shelf break or, where there is no noticeable slope, between the shoreline and the
point where the depth of the superjacent water is approximately between 100 and 200 metres”, beschikbaar op
http://www.un.org/Depts/los/clcs_new/continental_shelf_description.htm#definition (1 mei 2011).
275
44
4.5.1.2. Continentale Rand
De Continentale Rand is de (overgans)zone gelegen tussen de dikke continentale aardkorst en
de dunne oceanische korst. 279 De grens tussen de Continentale Rand en de oceanische korst is
de uiterste limiet van de onder water gelegen voortzetting van de continentale landmassa. Deze
grens wordt over het algemeen aanzien als de absolute natuurlijke limiet voor een staat om
aanspraak te maken op soevereine rechten ter exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van de
diepzeebodem en de ondergrond ervan.280
Het VN Zeerechtverdrag omschrijft de Continentale Rand (Continental Margin) als volgt: ‘The
continental margin comprises the submerged prolongation of the land mass of the coastal State,
and consists of the sea-bed and subsoil of the shelf , the slope and the rise. It does not include the
deep ocean floor with its oceanic ridges or the subsoil thereof.’281
De Continentale Rand omvat dus het Continentaal Plateau, Helling en Glooiing. De twee laatste
begrippen worden hierna nog kort even toegelicht.
4.5.1.3. Continentale Helling
De Continentale Helling is het gedeelte van de van de zeebodem (Continentale Rand), met
inbegrip van de ondergrond, dat zich zeewaarts uitstrekt van het Continentaal Plateau tot op het
punt waar het diepteverloop terugvalt op minder dan één veertigste.282 Het is dus de zeewaartse
grens van het Continentaal Plateau.283
Onderaan de Continentale Helling ligt de basis en voet van de Continentale Helling.
4.5.1.4. Continentale Glooiing
De Continentale Glooiing komt niet voor in alle situaties. Indien het voorhanden is, is het de
plaats waar het steile deel van de Continentale Helling overgaat in een zachtere glooiing die zich
over grote afstanden kan uitstrekken in het diepzeebekken.284
Het weze hier reeds opgemerkt dat niet noodzakelijk de volledige continentale glooiing deel zal
uitmaken van de Continentale Rand. Zoals verder zal blijken worden de uiterste grenzen van de
Continentale Rand vastgelegd in functie van een afstand tot de voet van de Continentale Helling.
In bepaalde omstandigheden lijkt het dus niet onmogelijk dat de Continentale Glooiing zich
verder kan uitstrekken dan de juridische grens van de Continentale Rand.
4.5.2. Rechten van de kuststaat op het Continentaal Plateau
Het recht van een kuststaat op een Continentaal Plateau volgt automatisch uit het feit dat een
staat een kuststaat is. Het IGH stelde in het Brits – Noors Visserijgeschil dat ‘[…] the rights of the
coastal State in respect of the area of continental shelf that constitutes a natural prolongation of its
P.A. SYMONDS, O. ELDHOLM, J. MASCLE en G.F. MOORE, “Characteristics of Continental Margins”, in P.J. COOK en C.M. CARLETON
(eds.), Continental Shelf Limits, The Scientific and Legal Interface, Oxford University Press, New York, 2000, (8) 10; E. SOMERS,
Inleiding tot het internationaal Zeerecht, Wolters Kluwer, Mechelen, 2010, 142 – 143 (met verwijzingen aldaar).
280 P.A. SYMONDS, O. ELDHOLM, J. MASCLE en G.F. MOORE, “Characteristics of Continental Margins”, in P.J. COOK en C.M. CARLETON
(eds.), Continental Shelf Limits, The Scientific and Legal Interface, Oxford University Press, New York, 2000, (25) 25; Zie ook
infra.
281 Artikel 76, § 3 VN Zeerechtverdrag: De Continentale Rand omvat de onder water gelegen voortzetting van de landmassa
van de kuststaat, en bestaat uit de zeebodem en de ondergrond van het plateau, de helling en de glooiing. De Continentale
Rand omvat niet de Diepzeebodem met zijn Oceaanruggen of de ondergrond ervan.
282 E. SOMERS, Inleiding tot het internationaal Zeerecht, Wolters Kluwer, Mechelen, 2010, 142 (met verwijzingen aldaar).
283 Encyclopedia Britannica, beschikbaar op http://www.britannica.com/EBchecked/topic /134990/continental-slope (1
mei 2011).
284 E. SOMERS, Inleiding tot het internationaal Zeerecht, Wolters Kluwer, Mechelen, 2010, 142 (met verwijzingen aldaar).
279
45
land territory into and under the sea exist ipso facto and ab initio, by virtue of its sovereignty over
the land [...].’285 Artikel 77, § 3 VN Zeerechtverdrag stelt in dit verband dat de rechten van een
kuststaat op een Continentaal Plateau niet afhankelijk zijn van enige vorm van bezetting of van
enige uitdrukkelijke proclamatie. Aldus zullen staten voor het verkrijgen van een Continentaal
Plateau, in tegenstelling tot bijvoorbeeld een EEZ, geen uitdrukkelijke verklaring moeten
doen.286
Over zijn Continentaal Plateau oefent de kuststaat exclusieve soevereine rechten uit ter
exploitatie en exploratie van de levende (sedentaire soort) en niet–levende (inclusief mineralen)
natuurlijke rijkdommen van de zeebodem en ondergrond.287
Indien het Continentaal Plateau zich uitstrekt over een afstand voorbij de 200 zeemijl gemeten
vanaf de basislijn, zullen er overeenkomstig artikel 82 van het VN Zeerechtverdrag betalingen en
bijdragen in natura moet worden verricht met betrekking tot de exploitatie van niet-levende
natuurlijke rijkdommen. Deze betalingen worden gedaan aan de Autoriteit, die deze nadien
verder verdeelt op basis van billijke criteria aan de partijen bij het verdrag.
Met betrekking tot het voorgaande kan gesteld worden dat er weinig twijfel bestaat dat de
hierboven beschreven rechten deel uitmaken van het internationaal gewoonterecht. Staten die
partij zijn bij het VN Zeerechtverdrag genieten deze rechten op grond van dit verdrag, doch
staten die geen partij zijn bij dit verdrag kunnen aanspraak maken op deze rechten op grond van
het internationaal gewoonterecht.288
4.5.3. Grenzen van het Continentaal Plateau in het VN Zeerechtverdrag
4.5.3.1. Algemeen
Overeenkomstig artikel 76 lid 1 van het VN Zeerechtverdrag omvat het Continentaal Plateau de
zeebodem en de ondergrond van de onder water gelegen gebieden die zich buiten de
Territoriale Zee uitstrekken door de natuurlijke voortzetting van het landterritorium tot aan de
buitenste grens van de Continentale Rand. Indien de Continentale Rand zich slechts uitstrekt
over een afstand van minder dan 200 zeemijl vanaf de basislijn, ligt de uiterste grens van het
Continentaal Plateau op een afstand van maximaal 200 zeemijl gemeten vanaf de basislijn.
Aldus zijn er twee situaties te onderscheiden:
- De buitenste grens van de Continentale Rand ligt op een afstand van minder dan 200
zeemijl gemeten vanaf de basislijn (Infra: 4.5.3.2.)
- De buitenste grens van de Continentale Rand ligt op een afstand van meer dan 200
zeemijl gemeten vanaf de basislijn. (Infra: 4.5.3.3.)
IGH, North Sea Continental Shelf Cases (Federal Republic of Germany v. Denmark; Federal Republic of Germany v. The
Netherlands), Judgment, ICJ Reports 1969, nr. 19, (3) 22.
286 V. JARES, “The Continental Shelf beyond 200 nautical miles: The work of the Commission on the Limits of the Continental
Shelf and the Arctic, VNJTL 2009, (1265) 1270; Dergelijke verklaringen werden dan ook niet teruggevonden met betrekking
tot de Arctische Staten. Wel werd regelgeving gevonden met betrekking tot de activiteiten op het Continentaal Plateau (zie:
http://www.un.org/Depts/los/LEGISLATIONANDTREATIES /arctic_ocean.htm); Zie ook Aritikel 2 VCP en 4.5.3.2.
287 Artikel 77 VN Zeerechtverdrag; Artikel 2 VCP.
288 T.L. MCDORMAN, “The Continental Shelf beyond 200nm: Law and politics in the Arctic Ocean”, JTLP 2009, (155) 164.
285
46
4.5.3.2. Aanspraken op een Continentaal Plateau tot 200 Zeemijl
Indien de Continentale Rand zich niet verder uitstrekt dan 200 zeemijl gemeten vanaf de
basislijn is er in principe geen probleem. In dit geval strekt het juridisch Continentaal Plateau
zich uit tot 200 zeemijl gemeten vanaf de basislijn.
Hoewel een kuststaat automatisch recht heeft op een Continentaal Plateau, en deze er dus geen
uitdrukkelijke aanspraak moet op maken, lijkt het wel noodzakelijk dat de kuststaat zal moeten
voldoen aan de voorwaarden aangaande publiciteit.289 Aldus zal de kuststaat ook kaarten en van
belang zijnde informatie moeten neerleggen bij de secretaris-generaal van de Verenigde Naties,
waarin de buitengrenzen van het Continentaal Plateau duurzaam worden beschreven.290 De
lidstaat zal evenwel niet gehouden zijn om gegevens over te maken aan de CLCS, aangezien dit
enkel nodig is indien men aanspraak wenst te maken op een Continentaal Plateau voorbij de 200
zeemijl gemeten vanaf de basislijn.291
Het Continentaal Plateau tot 200 zeemijl vanaf de basislijn loopt samen met de EEZ indien deze
voorhanden is. Immers, er kan wel een Continentaal Plateau zijn zonder EEZ, maar er kan geen
EEZ zijn zonder Continentaal Plateau. 292
Binnen de EEZ hebben de kuststaten ook soevereine (economische) rechten op de bodem en
ondergrond van de EEZ. Toch dient de bodem van de Continentale Rand tot 200 zeemijl niet
aanzien te worden als bodem van de EEZ, doch wel als Continentaal Plateau. Het is dus niet zo
dat het rechtsregime van het Continentaal Plateau slechts geldt voorbij de 200 Zeemijl.293 De
rechten van de kuststaat op het EEZ kunnen wel als een aanvulling worden gezien op deze van
het Continentaal Plateau.294
Artikel 76 § 9 VN Zeerechtverdrag; R. MACNAB, “Initial Assessment”, in P.J. COOK en C.M. CARLETON (eds.), Continental Shelf
Limits, The Scientific and Legal Interface, Oxford University Press, New York, 2000, (253) 256;
290 Zie ook Bijlage 11, Fig. II.1.
291 Artikel 76 § 8 VN Zeerechtverdrag; COMMISSION ON THE LIMITS OF THE CONTINENTAL SHELF, Scientific and Technical Guidelines
of the Commission on the Limits of the Continental Shelf, CLCS/11, 13 mei 1999, beschikbaar op http://daccess-ddsny.un.org/doc/UNDOC/GEN/N99/171/08/IMG/N9917108.pdf?OpenElement (1 mei 2011), 12 (hierna: “Scientific and
Technical Guidelines”).
292 J.T. WARNER, “One small step for a submersible, one giant landgrab for Russiankind: An evaluation of Russia’s claim to the
North Pole under international law”, NAVLR 2009, (49) 66 (met verwijzing aldaar).
293 E. SOMERS, Inleiding tot het internationaal Zeerecht, Wolters Kluwer, Mechelen, 2010, 154; Een kuststaat kan uiteraard wel
rechten uitoefenen op de bodem en ondergrond op grond van de bepalingen inzake de EEZ. Zie: J.T. WARNER, “One small step
for a submersible, one giant landgrab for Russiankind: An evaluation of Russia’s claim to the North Pole under international
law”, NAVLR 2009, (49) 66.
294 F. DALGAARD-KNUDSEN, “The Greenlandic offshore area”, NYILR 1992, (63) 65 – 66; Het enige gebied binnen de Arctische
Oceaan waar er geen EEZ voorhanden is, is het gebied rond Svalbard, alwaar enkel een FPZ werd ingesteld. Noorwegen kan
met het oog op de exploitatie van de bodem in dit gebied dus geen beroep doen op de EEZ bepalingen. Wel lijkt het mogelijk
dat Noorwegen dit kan op grond het regime inzake het Continentaal Plateau; Zie ook R. CHURCHILL en G. ULFSTEIN, “The
disputed maritime zones around Svalbard”, in M.H. NORDQUIST, J.N. MOORE en T.H. HEIDAR (eds), Changes in the Arctic
environment and the Law of the Sea, Leiden/Boston, Martinus Nijhoff Publishers, 2010, (551) 561: deze auteurs merken op
dat Noorwegen in dit gebied niet expliciet een Continentaal Plateau hebben geclaimd, doch, gelet op het voorgaande, blijkt dit
niet nodig aangezien een staat geen uitdrukkelijke aanspraak moet maken ter verkrijging van een Continentaal Plateau.
289
47
4.5.3.3. Aanspraken op een Continentaal Plateau voorbij de 200 Zeemijl295
4.5.3.3.1. Natuurlijke voortzetting van het landterritorium
Hoger zagen we reeds dat de kuststaat recht heeft op een Continentaal Plateau. Dit recht vloeit
voort uit het feit dat het Continentaal Plateau de natuurlijke voortzetting van het
landterritorium is. Een staat kan dus geen aanspraak maken op een deel van de zeebodem dat
geen natuurlijke voortzetting van zijn landterritorium is.296
Indien een staat aanspraak wil maken op een Continentaal Plateau voorbij de 200 zeemijl, zal
het eerst moeten bewijzen (“test of appurtenance”) dat het gebied waarop aanspraak wordt
gemaakt, de natuurlijke voortzetting van het landterritorium is. 297 298
4.5.3.3.2. Bepaling van de voet van de Continentale Helling
Het VN Zeerechtverdrag voorziet in twee mogelijkheden voor de voet van de Continentale
Helling te bepalen. Ofwel wordt de voet van de Continentale Helling bepaald als het punt van de
maximale verandering in hellingshoek aan zijn basis, ofwel kan men het bewijs leveren dat de
voet van de Continentale Helling op een andere plaats ligt.299
Teneinde de voet te bepalen volgens de eerste mogelijkheid dient men vooreerst het gebied te
bepalen dat kan aanzien worden als de basis van de Continentale Helling en vervolgens dient
men de maximale verandering in de hellingshoek te bepalen. Daar waar de maximale
verandering in hellingshoek is, bevindt zich de voet van de Continentale Helling.300
Het bepalen van de ligging van de voet volgens de tweede manier is volgens de CLCS301 een
aanvulling op de eerste, algemene, regel.302 Aldus zal de CLCS, door de bepaling dat tegenbewijs
toegelaten is voor het bepalen van de uiterste limiet, gebonden zijn om alle bijkomende
bewijsstukken te onderzoeken die staten naar voor brengen ter bewijs dat de voet van de
Continentale Helling op een andere plaats ligt.303
De evaluatie van de plaats van de voet van de Continentale Helling gebeurt aan de hand van
bathymetrische, geomorfologische, geologische en geofysische gegevens.304
Het bepalen van de voet van de Continentale Helling is van groot belang daar deze de basis(lijn)
is waarop de formule van artikel 76, § 4, a) moet worden toegepast teneinde de afstand tot de
uiterste grens van de Continentale Rand te bepalen. 305
Teneinde een aanspraak te kunnen maken op een Continentaal Plateau voorbij de 200 zeemijl dient een staat vooreerst
het VN Zeerechtverdrag te ratificeren, vervolgens dient het zijn aanspraak voor te bereiden om deze daarna te verzenden
naar de CLCS. Tot slot dient de staat te voldoen aan de publiciteits/neerleggingsverplichting met betrekking tot de uiterste
grenzen van zijn Continentaal Plateau: M.P. WILDER, “Who gets the oil?: Arctic energy exploration in uncertain waters and the
need for universal ratification of the United Nations Convention on the Law of the Sea”, HOUJIL 2010, (505) 525; In Bijlage 11
werden enkele, door de CLCS ontwikkelde, schema’s opgenomen die een goed beeld geven van de te volgen stappen bij de
beoordeling van een aanspraak op een Continentaal Plateau voorbij de 200 Zeemijl grens.
296 M. RAJABOV, “Melting ice and heated conflicts: A multilateral treaty as a preferable settlement for the arctic territorial
dispute”, SWJIL 2009, (419) 425.
297 Scientific and Technical Guidelines, 12; “test van aanhorigheid”.
298 Zie ook Bijlage 11 Fig. II.1 en II.7; Een illustratie van de 200 zeemijl-lijn en de mogelijke uiterste grenzen van het
Continentaal Plateau werd opgenomen in Bijlage 17.
299 Artikel 76 § 4, b VN Zeerechtverdrag; Scientific and Technical Guidelines, 11; Bijlage 11 Fig. II.2.
300 Scientific and Technical Guidelines, 37.
301 Commision on the Limits of the Contintal Shelf, hierna: CLCS
302 Scientific and Technical Guidelines, 43.
303 Scientific and Technical Guidelines, 11.
304 Scientific and Technical Guidelines, 37, 43.
305 Scientific and Technical Guidelines, 12, 37.
295
48
4.5.3.3.3. Bepaling uiterste grens van de Continentale Rand
De buitenste grens van de Continentale Rand wordt vastgesteld aan de hand van rechte lijnen
met een maximale lengte van 60 zeemijl die vaste punten verbinden die omschreven zijn door
exacte coördinaten.306 De locatie van de vaste punten wordt bepaald op een bepaalde afstand
van de voet van de Continentale Helling. Het bepalen van deze vaste punten kan gebeuren aan de
hand van één van de volgende formules:307
4.5.3.3.3.1. Gardiner formule
De Gardiner formule of Ierse formule werd ontworpen door P. R. Gardiner en houdt rekening
met de dikte van het sediment. Ze werd ontworpen teneinde te verzekeren dat staten soevereine
rechten konden uitoefenen over gebieden van de continentale glooiing die rijk aan grondstoffen
zijn.308
De uiterste vaste punten dienen elk op een locatie te worden vastgesteld waar de dikte van de
sedimentaire rotsen ten minste één (1) procent is van de kortste afstand van een dergelijk punt
tot de voet van de Continentale Helling.309 Een illustratie van deze formule kan teruggevonden
worden in Bijlage 12.310
De bepaling van de punten aan de hand van deze formule is relatief omvangrijk en duur. De
reden hiervoor is dat er metingen moeten gebeuren van de sedimentaire rotsen van de
ondergrond van de oceaanbodem. Deze metingen moeten dan geanalyseerd worden teneinde te
bepalen waar de dikte van de sedimentaire rotsen gelijk is aan één procent van de afstand tot de
voet van de Continentale Helling.311
De dikte van het sediment (de sedimentaire rotsen) is de verticale afstand van de zeebodem tot
het bovenste van het sediment op die plaats.312
Hoewel men geldig de grenzen kan bepalen aan de hand van deze formule, zijn er enkele
problemen in de toepassing welke ook door de CLCS worden erkend.313 Zo kan de er op de
geobserveerde sedimentdikte een relatief grote foutmarge zitten (tot 10 procent). Tevens
bestaan er een aantal onzekerheden in de toepassing. Zo is het vaak niet eenvoudig om de
verschillende bodemelementen van elkaar te onderscheiden, of klopt de veronderstelling niet
dat de dikte van het sediment gelijkmatig uitloopt tot de 1 procent van de afstand tot de voet van
de Continentale Helling.314
4.5.3.3.3.2. Hedberg formule
De Hedberg formule is eenvoudiger in toepassing en houdt rekening met een
afstandscriterium.315
Artikel 76 § 7 VN Zeerechtverdrag.
Zie ook: Bijlage 11 Fig. II. 3.
308 R.W. SMITH en G. TAFT, “Legal Aspects of the Continental Shelf”, in P.J. COOK en C.M. CARLETON (eds.), Continental Shelf
Limits, The Scientific and Legal Interface, Oxford University Press, New York, 2000, (17) 19.
309 Artikel 76 § 4 a) i) VN Zeerechtverdrag.
310 Zie ook Bijlage 11 Fig. II.4.
311 R. MACNAB, “Initial Assessment”, in P.J. COOK en C.M. CARLETON (eds.), Continental Shelf Limits, The Scientific and Legal
Interface, Oxford University Press, New York, 2000, (253) 259.
312 Scientific and Technical Guidelines, 57.
313 Scientific and Technical Guidelines, 56 – 57.
314 R. MACNAB, “Initial Assessment”, in P.J. COOK en C.M. CARLETON (eds.), Continental Shelf Limits, The Scientific and Legal
Interface, Oxford University Press, New York, 2000, (253) 259 – 261.
315 R.W. SMITH en G. TAFT, “Legal Aspects of the Continental Shelf”, in P.J. COOK en C.M. CARLETON (eds.), Continental Shelf
Limits, The Scientific and Legal Interface, Oxford University Press, New York, 2000, (17) 19.
306
307
49
Volgens deze formule worden de vaste punten bepaald op een afstand van 60 zeemijl vanaf de
voet van de Continentale Helling. 316
4.5.3.3.3.3. Combinatie van beide formules
Een kuststaat is niet verplicht om te kiezen tussen één van de twee voorgaande formules. De
staat kan er dus voor opteren om beide formules te gebruiken en aldus het meest gunstige
resultaat te verkrijgen. De uiteindelijke punten die worden vastgesteld teneinde ertussen lijnen
te trekken kunnen dus het resultaat zijn van één methode of een combinatie van beide.317
4.5.3.3.4. Beperkingen aan de uiterste grens van de Continentale
Rand / Continentaal Plateau
De punten welke werden bepaald in overeenstemming met de hierboven genoemde formules,
zijn wel aan enkele beperkingen onderworpen. Overeenkomstig artikel 76 § 5 VN
Zeerechtverdrag mogen de punten ofwel niet verder liggen dan 350 zeemijl vanaf de basislijn,
ofwel niet verder liggen dan 100 zeemijl voorbij de 2500m isobaat. Indien de Continentale Rand
zich uitstrekt voorbij deze grenzen, dan dient de uiterste grens van het (juridisch) Continentaal
Plateau vastgesteld te worden op grens van 350 zeemijl vanaf de basislijn of op 100 zeemijl
vanaf de 2500 m isobaat.
4.5.3.3.4.1. 350 zeemijl vanaf de basislijn
De punten welke de uiterste grens van de Continentale Rand bepalen mogen, wanneer men
gebruikt maakt van deze beperking, niet verder liggen dan 350 zeemijl gemeten vanaf de
basislijn.318
Teneinde de 350 zeemijl limiet te bepalen kan gebruik gemaakt worden van twee verschillende
methodes. Vooreerst kan men gebruik maken van de methode die erin bestaat een serie bogen te
trekken. De uiterste limiet is dan ‘the locus of the center of the circle the circumference of which is
always in contact with the coastline, that is, with the low water line or the seaward limits of inland
waters.’ 319 Het lijkt voor zich te spreken dat de straal van deze bogen in dit geval 350 zeemijl
bedraagt.
Een andere methode is de methode van de tracé parallèle. Deze methode bestaat erin om
parallel aan de basislijn een lijn te trekken op de gewenste afstand van de basislijn. Met een
verwijzing naar het Brits-Noors Visserijgeschil erkent de CLCS deze methode voor het
vastleggen van de van de uiterste grenzen op de afstanden van 350 zeemijl320 gemeten vanaf de
rechte basislijnen.321 Enigszins opvallend is dat de CLCS, ondanks de verwijzing naar het BritsNoors Visserijgeschil, de methode enkel lijkt te erkennen wanneer er rechte basislijnen
voorhanden zijn. Immers, het IGH stelde in deze zaak dat de methode van het tracé parallèle ‘[...]
may be applied without difficulty to an ordinary coast, which is not too broken.’322
Artikel 76 § 4 a) ii) VN Zeerechtverdrag.
R. MACNAB, “Initial Assessment”, in P.J. COOK en C.M. CARLETON (eds.), Continental Shelf Limits, The Scientific and Legal
Interface, Oxford University Press, New York, 2000, (253) 261; Een illustratie van een dergelijke gecombineerde lijn, een
“formula-line” (combinatie van de Gardiner Line en de Hedberg Line) is terug te vinden in Bijlage 13.
318 Een illustratie van de 350 zeemijl-lijn werd opgenomen in Bijlage 17.
319 Scientific and Technical Guidelines, 30 (met verwijzing aldaar): Deze methode mag volgens de CLCS ook worden gebruikt
voor de toepassing van de 100 zeemijl 2500m isobaat methode, en voor de bepaling van de 60 zeemijl van de voet van de
Continentale Helling; R. MACNAB, “Initial Assessment”, in P.J. COOK en C.M. CARLETON (eds.), Continental Shelf Limits, The
Scientific and Legal Interface, Oxford University Press, New York, 2000, (253) 262.
320 Ook voor de 200 zeemijl-limiet erkent de CLCS deze methode.
321 Scientific and Technical Guidelines, 31.
322 IGH, 18 december 1951, Fisheries Case (United Kingdom v. Norway), Judgment, ICJ Reports 1951, nr. 74, (116) 126.
316
317
50
4.5.3.3.4.2. 100 zeemijl vanaf de 2500m isobaat
Een alternatieve beperking die kan worden gehanteerd is de methode van de 100 zeemijl voorbij
de 2500 meter isobaat. Aldus mogen de uiterste punten van de Continentale Rand niet verder
liggen dan 100 zeemijl voorbij de 2500 meter isobaat, welke de lijn is die de diepten van 2500
meter met elkaar verbindt. 323 Een illustratie van de 2500m isobaat lijnen in de Arctische Oceaan
werd opgenomen in bijlage 15 en 17.
De lijn die de diepten van 2500 meter met elkaar verbindt kan bekomen worden door een
(uitgebreid) bathymetrisch onderzoek.324 Het spreekt voor zich dat het bepalen van de uiterste
grens aan de hand deze methode ingewikkelder en duurder is dan de eenvoudigere 350 zeemijl
regel. Teneinde zo veel mogelijk fouten te vermijden (een zekere speling is tot op heden niet te
vermijden) is het noodzakelijk om zeer nauwkeurig de absolute waterdieptes te meten op
verschillende plaatsen.325 In bijlage 16 werd een bathymetrische kaart van de Arctische Oceaan
opgenomen.
Het hanteren van deze methode kan wel lonen daar de uiterste grens (veel) verder kan komen te
liggen dan 350 zeemijl vanaf de basislijn.
4.5.3.3.4.3. Combinatie van de twee methodes
Ook voor het bepalen van de beperkingen mogen beide methodes met elkaar worden
gecombineerd teneinde een zo groot mogelijk Continentaal Plateau te verkrijgen.326
4.5.3.3.4.4. Beperkingen inzake oceanische of onderzeese
ruggen327
Oceanische ruggen, die deel uitmaken van de diepe oceaanbodem, maken geen deel uit van de
juridische omschrijving van het begrip Continentale Rand. Derhalve mag een oceanische rug niet
tot de Continentale Rand gerekend worden.328
Op onderzeese ruggen mag de buitengrens van het Continentaal Plateau maximaal op 350
zeemijl gemeten vanaf de basislijn liggen.329 Dit heeft voor gevolg dat de methode van de 100
zeemijl voorbij de 2500m isobaat niet nuttig kan worden gebruikt.330 De reden dat deze laatste
methode niet mag worden gebruikt lijkt duidelijk. Op onderzeese ruggen zal de waterdiepte
noodzakelijkerwijs minder zijn dan op andere plaatsen, waardoor de 2500 meter grens veel
later, of zelfs niet zal worden bereikt. Dit heeft voor gevolg dat het Continentaal Plateau zeer ver
kan lopen.
De 350 mijlsbeperking is niet van toepassing op onderzeese bodemverheffingen die natuurlijke
onderdelen van de Continentale Rand zijn. Als dergelijke bodemverheffingen worden, onder
andere, aanzien: hoogvlakten, opgaande hellingen, drempels banken en uitsteeksels.331 De
Artikel 76 § 5 VN Zeerechtverdrag; Zie ook Bijlage 11 Fig. II.5.
Scientific and Technical Guidelines, 33 – 36.
325 R. MACNAB, “Initial Assessment”, in P.J. COOK en C.M. CARLETON (eds.), Continental Shelf Limits, The Scientific and Legal
Interface, Oxford University Press, New York, 2000, (253) 262.
326 R. MACNAB, “Initial Assessment”, in P.J. COOK en C.M. CARLETON (eds.), Continental Shelf Limits, The Scientific and Legal
Interface, Oxford University Press, New York, 2000, (253) 261; Een illustratie van een dergelijke gecombineerde lijn, een
“bounding line” is terug te vinden in Bijlage 14.
327 Voor een schematisch overzicht, zie: bijlage 11 Fig. II.6.
328 Artikel 76 § 3 VN Zeerechtverdrag.
329 Artikel 76 § 6 VN Zeerechtverdrag.
330 Scientific and Technical Guidelines, 33.
331 Artikel 76 § 6 VN Zeerechtverdrag.
323
324
51
gemene deler van deze onderzeese bodemverheffingen is dat ze allen natuurlijke onderdelen
van de Continentale Rand zijn.332
De beoordeling of een bepaalde bodemoneffenheid een oceanische rug, een onderzeese rug of
een onderzeese bodemverheffing is zal, bij gebrek aan een eenduidige wetenschappelijke
omschrijving, geval per geval gebeuren. In de beoordeling zal de CLCS zich zal laten leiden door
‘[...]such scientific and legal considerations as natural prolongation of land territory an land mass,
morphology of ridges and their relation to the continental margin as defined in paragraph 4 [(van
artikel 76 VN Zeerechtverdrag)], and continuity of ridges.’333
De CLCS zal zich, bij de beoordeling van een onderzeese rug of onderzeese bodemverheffing, niet
laten leiden door de geografische benamingen die er al aan werden gegeven op kaarten of in
literatuur.334 Aldus zal bijvoorbeeld de Losmonov-rug niet noodzakelijk een onderzeese of
oceanische rug zijn, zuiver omwille van het feit dat deze zo wordt genoemd.
4.5.3.3.5. Bepaling van de uiterste grens van het Continentaal Plateau
Nadat men de voorgaande stappen doorlopen heeft, kan men de uiterste grens van het
Continentaal Plateau bepalen. Dit kan men doen door de bepaalde punten (welke werden
bekomen door de toepassing van de bovengenoemde regels) met elkaar te verbinden door
middel van rechte lijnen die niet langer zijn dan 60 zeemijl.335
4.5.3.3.6. De Commissie inzake de grenzen van het Continentaal
Plateau336
Teneinde de juiste toepassing door staten van artikel 76 VN Zeerechtverdrag te controleren
werd de Commissie inzake de grenzen van het Continentaal Plateau (Commission on the Limits
of the Continental Shelf) in 1997 opgericht.337 De CLCS bestaat uit 21 deskundigen op het gebied
van geologie, geofysica en hydrografie.338 In de CLCS zitten dus geen juristen, wat in het verleden
Scientific and Technical Guidelines, 55: De CLCS geeft hier ook aan met welke elementen het rekening zou houden in de
beoordeling van onderzeese bodemverheffingen.
333 Scientific and Technical Guidelines, 54 – 55; Zie ook bijlage 11 Fig. II.6; in dit verband weze het opgemerkt dat er in artikel
76 § 3 sprake is van “oceanische ruggen” en in § 6 sprake is van “onderzeese ruggen”. In artikel 76 §3 worden de “diepe
oceaanbodem met de oceaanruggen” uitgesloten van het de Continentale Rand. In artikel 76, § 6 is de beperking van
toepassing op de “onderzeese ruggen”. Hoewel de CLCS in het hiervoor geciteerde document niet tot een duidelijk
onderscheid kan komen, lijkt de bedoeling van het onderscheid wel duidelijk. Met de eerste soort lijkt het dat men tracht te
vermijden dat men delen van de diepzeebodem gaat aanzien als Continentale Rand. De rug bestaat in dat geval ook uit
oceanisch materiaal (diepzeebodem). Ter ondersteuning van deze bepaling worden ook ruggen, die niet aan de Continentale
Rand verbonden zijn, uit het toepassingsgebeid gesloten. De tweede soort lijkt daarentegen de onderzeese ruggen die aan de
Continentale Rand verbonden zijn te onderwerpen aan de beperking. Anders gesteld lijkt men met het begrip “oceanische
ruggen” , ruggen te bedoelen die volledig omgeven zijn door diepzeebodem, terwijl men met het begrip “onderzeese ruggen”,
ruggen lijkt te bedoelen die aan de Continentale Rand aansluiten. Indien dit niet het geval zou zijn, zou de kans groot zijn dat
de 2500m isobaat al bereikt wordt voor dat men aan de rug komt: Zie ook: B. CARPENTER, “Warm is the new cold: Global
warming, oil, Unclos article 76 and how an Arctic treaty might stop a new cold war”, ENTL 2009, (215) 229 – 231; 233:
“[…][an] oceanic ridge […][is] a ridge that lacks morphological continuity with the continental margin and shares genetic and
geological characteristics with the deep sea floor. A submarine ridge is a ridge that is in morphological continuity with the
continental margin and thereby is not located in the deep ocean floor, but part of it may differ geologically and genetically from
the landmass of the coastal State. A submarine elevation is an elevation that is in morphological continuity with the continental
margin and throughout its entirety shares the geological and genetic characteristics of the landmass of the coastal State.”
334 Scientific and Technical Guidelines, 53.
335 Artikel 76 § 7 VN Zeerechtverdrag.
336 Commission on the Limits of the Continental Shelf, CLCS, hierna ook de “commissie”.
337 Artikel 76 § 8 VN Zeerechtverdrag. Zie ook: Artikel 1, Bijlage II bij het VN Zeerechtverdrag; V. JARES, “The Continental Shelf
beyond 200 nautical miles: The work of the Commission on the Limits of the Continental Shelf and the Arctic, VNJTL 2009,
(1265) 1276.
338 Artikel 2 § 1, Bijlage II bij het VN Zeerechtverdrag; De taken van de CLCS staan omschreven in artikel 4 van bijlage II bij
het VN Zeerechtverdrag. Buiten het bestuderen van de door de kuststaten verstrekte gegevens, en het doen van
aanbevelingen ter zake, kan de CLCS ook wetenschappelijk en technisch advies aan de kuststaten verstrekken met
betrekking tot het voorbereiden van hun aanspraak op een Continentaal Plateau voorbij de 200 zeemijl.
332
52
reeds heeft geleid tot kritiek. Deze valt evenwel te temperen aangezien de CLCS om juridisch
advies van de Office of the Legal Counsel van de Verenigde Naties kan verzoeken.339
Voorafgaand weze het opgemerkt dat artikel 76 § 10 VN Zeerechtverdrag stelt dat de bepalingen
van artikel 76 inzake de vaststelling van de uiterste grenzen van het Continentaal Plateau de
kwestie van afbakening van het Continentaal Plateau tussen aangrenzende en over elkaar
liggende staten onverlet laat (delimitatie). De bevoegdheid met betrekking tot deze
aangelegenheid verblijft volledig bij de desbetreffende kuststaten.340
4.5.3.3.6.1. Verzending aan de CLCS
Vooraleer de kuststaat zijn aanspraak kan verzenden naar de CLCS, dient deze eerst het nodige
onderzoek te doen en de nodige informatie in te winnen met betrekking tot de hierboven
genoemde aangelegenheden. 341
Vervolgens dient de kuststaat, ingevolge artikel 76 § 8 VN Zeerechtverdrag, de gegevens omtrent
de grenzen van het Continentaal Plateau voorbij de 200 zeemijl voor te leggen aan de CLCS.
Indien er met betrekking tot de verzending aan de CLCS een (delimitatie)dispuut bestaat, dient
de kuststaat de CLCS hiervan te informeren en ervoor te zorgen dat deze verzending de
afbakening van de grenzen tussen deze staten niet in het gedrag brengt.342 Ten dien einde is het
mogelijk dat de kuststaat slechts een gedeeltelijke verzending doet, of dat er een gezamenlijke
verzending door de staten tussen wie het (delimitatie)dispuut bestaat, gebeurt.343
4.5.3.3.6.2. Termijnen voor verzending aan de CLCS
Indien een staat aanspraak wil maken op een Continentaal Plateau voorbij de 200 zeemijl
gemeten vanaf de basislijn, dient deze staat dit te doen binnen een bepaalde termijn. Artikel 4
van Bijlage II bij het VN Zeerechtverdrag bepaalt dat de kuststaat zo spoedig mogelijk, en ten
laatste binnen de 10 jaar na inwerkingtreding van het VN Zeerechtverdrag voor die staat, de
bijzonderheden met betrekking tot de uiterste grenzen van het Continentaal Plateau aan de
CLCS moet verstrekken.
De termijn van tien jaar om de gegevens te verstrekken, werd met betrekking tot staten die het
VN Zeerechtverdrag ratificeerden voor 13 mei 1999, verlengd. Voor deze staten werd de termijn
geacht ingegaan te zijn op 13 mei 1999.344 Aldus hadden dergelijke staten tijd tot 13 mei 2009
om de gegevens met betrekking tot hun Continentaal Plateau voorbij de 200 zeemijl te doen.345
J.A. PAULSON, “Melting ice causing the Arctic to boil over: An analysis to possible solutions to a heated problem”, INICLR
2009, (349) 358.
340 COMMISSION ON THE LIMITS OF THE CONTINENTAL SHELF, Rules of Procedure of the Commission on the Limits of the
Continental Shelf, CLCS/40, Rev.1, 17 april 2008, beschikbaar op http://daccess-dds-ny.un.org/doc/UNDOC
/GEN/N08/309/23/PDF/N0830923.pdf?OpenElement (4 mei 2011), Bijlage 1, nr. 1; Hierna: Rules of procedure.
341 M.P. WILDER, “Who gets the oil?: Arctic energy exploration in uncertain waters and the need for universal ratification of
the United Nations Convention on the Law of the Sea”, HOUJIL 2010, (505) 525 – 526.
342 Rules of Procedure, Bijlage 1, nr. 1.
343 Rules of Procedure, Bijlage 1, nr. 3 en 4.
344 Rules of Procedure, Rule 45 a; Deze regel kwam tot stand ingevolge de “Decision regarding the date of commencement of
the ten-year period for making submissions to the Commission on the Limits of the Continental Shelf set out in article 4 of
Annex II to the United Nations Convention on the Law of the Sea” (SPLOS/72 van 29 May 2001).
345 In 2008 werd de termijn nog verzacht, aangezien vele staten moeilijkheden hadden om hun verzendingen aan de CLCS
binnen de vooropgestelde termijn af te werken. Bij resolutie van 2008 werden deze staten in de mogelijkheid gesteld om
enkel preliminaire informatie met betrekking tot voorbereiding van hun Continentaal Plateau aanspraken mede te delen
vergezeld van de datum tegen dewelke de staat zijn verzending zou kunnen doen: R. MACNAB, “Complications in delimiting
the outer continental shelf”, in M.H. NORDQUIST, J.N. MOORE en T.H. HEIDAR (eds), Changes in the Arctic environment and the
Law of the Sea, Leiden/Boston, Martinus Nijhoff Publishers, 2010, (493) 497.
339
53
Aldus dienden Noorwegen (ratificeerde in 1996) en Rusland (ratificeerde in 1997) hun
verzending uiterlijk op 13 mei 2009 te hebben gedaan. Aangezien Canada het verdrag in 2003
ratificeerde en Denemarken in 2004 hebben deze respectievelijk tijd tot 2013 en 2014 om hun
verzending aan het CLCS te doen.
4.5.3.3.6.3. Onderzoek door de CLCS
Na overlegging van de gegevens onderzoekt de CLCS de door de kuststaat verstrekte
gegevens.346
In haar onderzoek zal de CLCS gebruik maken van de door haar opgestelde wetenschappelijke
en technische richtlijnen ter interpretatie van artikel 76.347 Volgens sommige auteurs (of beter:
staten) komt de hoofdbevoegdheid voor de interpretatie van dit artikel aan de partijen bij het
VN Zeerechtverdrag toe. Dit heeft voor gevolg dat de CLCS in principe de door de kuststaat
voorgelegde interpretatie dient te volgen tenzij deze werkelijk afwijkt van wat als algemeen
aanvaard kan worden aanzien.348 Andere auteurs (staten) zijn daarentegen van mening dat de
CLCS de rechten van andere staten op de diepzeeboden (het gebied) dient te waarborgen door
erop toe te zien dat artikel 76 correct wordt toegepast.349
De CLCS verricht haar werkzaamheden (onderzoek,…), tenzij de commissie hierover anders
beslist, in subcommissies bestaande uit zeven leden, welke worden benoemd met inachtneming
van de specifieke aspecten van de door de kuststaat voorgelegde kwestie.350 De vergaderingen
van de commissie en subcommissies zijn privaat (geheim), tenzij de commissie hierover anders
beslist.351 De desbetreffende kuststaat mag wel deelnemen aan de werkzaamheden van de
commissie, doch zonder dat deze mag deelnemen aan de stemming.352
4.5.3.3.6.4. Aanbevelingen door de CLCS
Na het onderzoek doet de CLCS aanbevelingen inzake aangelegenheden betreffende de
vaststelling van de uiterste grenzen van het Continentaal Plateau.353 Het CLCS zal dus
aanbevelingen doen met betrekking tot het feit of de kuststaat al dan niet aanspraak kan maken
op een Continentaal Plateau voorbij de 200 zeemijl, en wat hiervan de grenzen zouden moeten
zijn.354
Indien er een (delimitatie)dispuut hangende is, zal de CLCS de verzending van een staat die bij
een dergelijk dispuut betrokken is niet in overweging nemen of beoordelen.355 De commissie
Artikel 76 § 8 VN Zeerechtverdrag.
A. CAVNAR, “Accountability and the Commission on the Limits of the Continental Shelf: Deciding who owns the ocean floor”,
CNLILJ 2009, (387) 404; Cf. supra.
348 J.A. PAULSON, “Melting ice causing the arctic to boil over: An analysis to possible solutions to a heated problem”, INICLR
2009, (349) 358 (met verwijzing aldaar).
349 A. CAVNAR, “Accountability and the Commission on the Limits of the Continental Shelf: Deciding who owns the ocean floor”,
CNLILJ 2009, (387) 402.
350 Artikel 5, Bijlage II bij het VN Zeerechtverdrag; Rules of Procedure, Rule 52.
351 Rules of Procedure, Rule 23.
352 Arikel 5 Bijlage II bij het VN Zeerechtverdrag;
353 Artikel 76 § 8 VN Zeerechtverdrag; Rules of Procedure, Rule 53; De aanbevelingen worden opgesteld in het Engels, doch
wanneer de verzending in een andere officiële taal gebeurde, zullen de aanbevelingen worden vertaald in deze taal. De
aanbevelingen worden dan verzonden naar de kuststaat in het Engels, vergezeld van de vertaling (Rules of Procedure, Rule
53).
354 M.P. WILDER, “Who gets the oil?: Arctic energy exploration in uncertain waters and the need for universal ratification of
the United Nations Convention on the Law of the Sea”, HOUJIL 2010, (505) 527.
355 Rules of Procudure, Bijlage I, Rule 5: “In cases where a land or maritime dispute exists, the Commission shall not consider
and qualify a submission made by any of the States concerned in the dispute. However, the Commission may consider one or
more submissions in the areas under dispute with prior consent given by all States that are parties to such a dispute.”
346
347
54
mag dit wel doen indien er voorafgaandelijk toestemming is van de betrokken staten.356 Verder
stellen de procedureregels dat de verzending of de door de CLCS gedane aanbevelingen de
positie van staten die betrokken zijn bij een dergelijk dispuut, niet in het gedrang brengen.357
De commissie heeft overigens niet de bevoegdheid om de uiterste grenzen van de Continentale
Rand te bepalen, of om haar visie op te dringen. De uiteindelijke bevoegdheid om de uiterste
grenzen vast te leggen verblijft dus volledig bij de kuststaten, welke over het algemeen wel met
de opinie van de CLCS rekening houden.358
Het weze opgemerkt dat de CLCS ook geen rechtsprekend of bemiddelend orgaan is. Het kan dus
ook niet op bindende wijze bilaterale grenzen vastleggen.359 Tevens kan het ook geen sancties
opleggen wanneer er niet wordt voldaan aan de internationaalrechtelijke vereisten.360
4.5.3.3.6.5. Confidentialiteit
De verzending van de kuststaat met betrekking tot de uiterste grenzen van het Continentaal
Plateau, het onderzoek en de deliberatie door de (sub)commissie alsmede de aanbevelingen van
de commissie zijn confidentieel.361 Het gevolg van deze confidentialiteit is dat het moeilijk is om
de werking en de aanbevelingen van de commissie te evalueren.362 Teneinde andere staten in de
mogelijkheid te stellen om commentaar te geven op de verzending van een kuststaat, worden er
wel “executive summaries” uitgegeven, welke evenwel geen details bevatten.363
4.5.3.3.6.6. Verhouding tussen derde staten en de CLCS
Met betrekking tot staten die geen partij zijn bij het VN Zeerechtverdrag, kan men zich in dit
verband twee vragen stellen. De eerste vraag is of deze staten het recht hebben om een
verzending te doen naar de CLCS teneinde de uiterste grenzen van het Continentaal Plateau vast
te leggen voorbij de 200 zeemijl. Ten tweede lijkt het mogelijk dat er in de Arctische Oceaan
delimitatiegeschillen kunnen ontstaan tussen staten die partij zijn bij het VN Zeerechtverdrag en
staten die dat niet zijn.
De vraag of staten die geen partij zijn bij het VN Zeerechtverdrag een verzending kunnen doen
aan het CLCS hangt voornamelijk af van de vraag of deze staten beroep kunnen doen op artikel
76 VN Zeerechtverdrag. Hoger zagen we reeds dat het onduidelijk is of artikel 76 een regel van
internationaal gewoonterecht is geworden.364 Bijgevolg is het onzeker of een staat zijn
aanspraak voor een Continentaal Plateau voorbij de 200 zeemijl op basis van dit artikel kan
laten gelden bij de CLCS. Een staat kan natuurlijk wel zijn Continentaal Plateau definiëren in
overeenstemming met de bepalingen van artikel 76, en mogelijks ook in overeenstemming met
Deze beperking kan tot gevolg hebben dat de CLCS weinig te zeggen zal hebben over de aanspraken in de Arctische
Oceaan, aangezien er potentieel veel overlappende aanspraken zijn: T.L. MCDORMAN, “The Continental Shelf beyond 200nm:
Law and politics in the Arctic Ocean”, JTLP 2009, (155) 172.
357 Rules of Procedure, Bijlage 1, nr. 5; Artikel 9, Bijlage II bij het VN Zeerechtverdrag.
358 T.L. MCDORMAN, “The Continental Shelf beyond 200nm: Law and politics in the Arctic Ocean”, JTLP 2009, (155) 171; A.
CAVNAR, “Accountability and the Commission on the Limits of the Continental Shelf: Deciding who owns the ocean floor”,
CNLILJ 2009, (387) 405.
359 J.A. PAULSON, “Melting ice causing the Arctic to boil over: An analysis to possible solutions to a heated problem”, INICLR
2009, (349) 357; M.P. WILDER, “Who gets the oil?: Arctic energy exploration in uncertain waters and the need for universal
ratification of the United Nations Convention on the Law of the Sea”, HOUJIL 2010, (505) 526.
360 J.A. PAULSON, “Melting ice causing the Arctic to boil over: An analysis to possible solutions to a heated problem”, INICLR
2009, (349) 358.
361 Rules of Procedure, Bijlage 2.
362 J.A. PAULSON, “Melting ice causing the arctic to boil over: An analysis to possible solutions to a heated problem”, INICLR
2009, (349) 359.
363 G.W. HOWARD, “Don’t be left out in the cold: An argument for advancing American interests in the Arctic outside the ambits
of the United Nations Convention on the Law of the Sea”, GALR 2008, (833) 850.
364 Cf. supra 3.3.
356
55
de Scientific and Technical Guidelines van de CLCS. In dit laatste geval kan het voor de staat
interessant zijn om effectief de verzending naar de CLCS te overwegen, aangezien dit de
aanspraak zou kunnen verstevigen. Of de derde staat effectief een verzending naar de CLCS kan
doen, hangt echter volledig af van de wil van de partijen bij het VN Zeerechtverdrag.365
Het is onduidelijk of de partijen bij het verdrag dit wenselijk achten. Oude Elferink merkt in dit
verband twee zaken op die erop wijzen dat de partijen deze mogelijkheid niet hebben
voorzien.366 Ten eerste bepaalt artikel 4 van Bijlage II dat ‘[the coastal state] shall submit
particulars of such limits to the Commission along with supporting scientific and technical data as
soon as possible but in any case within 10 years of the entry into force of this Convention for that
State.’367 Deze bepaling lijkt erop te wijzen dat het verdrag voor de desbetreffende staat in
werking moet zijn getreden. Ten tweede merkt hij op dat sommige staten het niet wenselijk
kunnen vinden omwille van het verband tussen artikel 76 en artikel 82. Dit laatste artikel
voorziet immers in betalingen voor exploitatie van het Continentaal Plateau voorbij de 200
zeemijl. Deze link bestaat evenwel niet voor staten die geen partij zijn bij het verdrag.368
De tweede vraag die zich stelt, is wat er kan gebeuren indien één van de vier staten die partij zijn
bij het VN Zeerechtverdrag een verzending doet aan de CLCS en wanneer deze verzending
(deels) betrekking heeft op een deel van het Continentaal Plateau waarop de Verenigde Staten
unilateraal aanspraak maken.
Artikel 9, Bijlage II, VN Zeerechtverdrag stelt dat ‘[t]he actions of the Commission shall not
prejudice matters relating to delimitation of boundaries between States with opposite or adjacent
coasts.’369
Niets in de bewoording van deze bepaling wijst erop dat deze enkel van toepassing is op staten
die partij zijn bij het verdrag. Het lijkt dus dat de CLCS geen aanbeveling kan doen indien er een
mogelijk dispuut bestaat met de Verenigde Staten. Deze situatie kan daarenboven zeer lang
duren aangezien de Verenigde Staten hun uiterste grenzen niet kunnen vastleggen in
overeenstemming met het VN Zeerechtverdrag aangezien ze voor het ogenblik geen verzending
kunnen doen aan het CLCS. Een gevolg van dit alles is dat staten die aanspraak wensen te maken
op een Continentaal Plateau voorbij de 200 zeemijl, dit niet (volledig) kunnen doen indien deze
verzending een mogelijk delimitatiedispuut met de Verenigde Staten met zich meebrengt.370
Oude Elferink stelt in dit verband dat het daarom noodzakelijk kan zijn om in de toekomst toch
niet-verdragspartijen te betrekken of toe te laten tot de procedure voor de CLCS. Een argument
ter ondersteuning hiervoor is dat niet-verdragspartijen nu ook reeds opmerkingen maakten bij
de CLCS in verband met verzendingen van lidstaten, en dus de facto al betrokken zijn bij de
procedure die betrekking heeft op de de verzendingen door lidstaten.371
A.G. OUDE ELFERINK, “The outer Continental Shelf in the Arctic: The application of article 76 of the LOS Convention in a
regional context”, in A.G. OUDE ELFERINK en D.R. ROTHWELL (eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and
Jurisdiction, Martinus Nijhoff Publishers, Den Haag/New York/London, 2001, (139) 143 – 144.
366 A.G. OUDE ELFERINK, “The outer Continental Shelf in the Arctic: The application of article 76 of the LOS Convention in a
regional context”, in A.G. OUDE ELFERINK en D.R. ROTHWELL (eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and
Jurisdiction, Martinus Nijhoff Publishers, Den Haag/New York/London, 2001, (139) 144 – 145.
367 Eigen benadrukking door onderlijning.
368 Zie ook: Supra 3.3.
369 Hoger zagen we ook dat het unilaterale optreden van staten in een dergelijk geval niet kan, en dat de commissie geen
aanbeveling mag doen indien er niet vooraf toestemming is van de andere staat.
370 A.G. OUDE ELFERINK, “The outer Continental Shelf in the Arctic: The application of article 76 of the LOS Convention in a
regional context”, in A.G. OUDE ELFERINK en D.R. ROTHWELL (eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and
Jurisdiction, Martinus Nijhoff Publishers, Den Haag/New York/London, 2001, (139) 145.
371 A.G. OUDE ELFERINK, “Challenges for Polar Maritime Delimitation and Jurisdiction: The current regime and its prospects”, in
A.G. OUDE ELFERINK en D.R. ROTHWELL (eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and Jurisdiction, Martinus
365
56
4.5.3.3.6.7. Is een verzending aan de CLCS wenselijk
Bunik is van oordeel dat de Arctische staten er goed aan zouden doen om beter met elkaar
samen te werken, en dat het niet nodig of wenselijk is dat er in het midden van de Arctische
Oceaan een Gebied komt dat gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid is. Hij stelt dat voor
dat ‘[t]he Arctic Shelf shall be delimited directly between the Arctic states, based on common
international law, Arts 1 and 6 of the 1958 Geneva Convention and Art.83 of the 1982
Convention.’372
Het voorstel van Bunik komt er dus op neer dat de Arctische kuststaten geen gebruik maken van
artikel 76 van het VN Zeerechtverdrag, en het volledige gebied onder elkaar verdelen zonder de
CLCS erbij te betrekken.
Deze visie kan niet worden bijgetreden. Vooreerst zijn vier van de vijf staten partij bij het VN
Zeerechtverdrag, en zijn deze hierdoor gebonden. Dit impliceert dat deze staten ook gebonden
zijn door de begrippen inzake het Continentaal Plateau en het Gebied uit het VN
Zeerechtverdrag.
Het voorstel van Bunik om de afbakening van het Continentaal Plateau door alle staten
overeenkomstig het VCP te doen aangezien ze er allen partij bij zijn, kan overigens niet. Artikel
311 VN Zeerechtverdrag stelt dat tussen partijen het VN Zeerechtverdrag boven de verdragen
van Genève van 1958 staat. Het lijkt dus dat alle staten in hun bilaterale verhouding met de
Verenigde Staten beroep kunnen doen op het VCP, maar dit niet kunnen met staten die partij zijn
bij het VN Zeerechtverdrag, zelfs niet in een multilaterale verhouding.
Bunik baseert zich verder op artikel 76, § 10 dat bepaalt dat de bepalingen van artikel 76 de
kwestie van afbakening van het Continentaal Plateau tussen tegen over elkaar liggende of
aangrenzende kuststaten onverlet laat.373 Deze afbakening geschiedt overeenkomstig artikel 83.
Op het eerste gezicht lijkt het dat hier een mogelijk argument kan bestaan. Immers, de
commissie mag niet tussenkomen in delimitatiegeschillen tussen staten. Wanneer de staten
aldus alles onder elkaar verdelen, zou de commissie niet meer bevoegd zijn. Wanneer men deze
aangelegenheid evenwel nader bekijkt, blijkt deze visie ook niet te kunnen. De reden hiervoor is
dat de artikel 76 bepaalt dat ‘[t]he provisions of this article are without prejudice to the question of
delimitation of the continental shelf between States with opposite or adjacent coasts.’374Aldus mag
er geen afbreuk worden gedaan aan de delimitatie van het Continentaal Plateau. De voorwaarde
hiervoor is wel dat de delimitatieovereenkomst betrekking moet hebben op het Continentaal
Plateau zoals dit in het VN Zeerechtverdrag is omschreven. Wanneer er aldus delen van het
Gebied binnen de delimitatieovereenkomst vallen, vallen deze niet onder de uitsluiting van
artikel 76 § 10 VN Zeerechtverdrag.
Indien de Arctische kuststaten toch de volledige Arctische Oceaan onder elkaar verdelen, buiten
artikel 76 en de CLCS, zal dit voor hen geen zekerheid brengen. Andere staten zullen immers de
afbakening kunnen betwisten aangezien er aanspraak wordt gemaakt op delen van het Gebied
dat niet vatbaar is voor toe-eigening.
Nijhoff Publishers, Den Haag/New York/London, 2001, (337) 343; Niet-lidstaten maakten ook opmerkingen met betrekking
tot de Scientific and Technical Guidelines.
372 I.V. BUNIK, “Alternative approaches to the delimitation of the Arctic Continental Shelf”, IELR 2008, (114) 125.
373 I.V. BUNIK, “Alternative approaches to the delimitation of the Arctic Continental Shelf”, IELR 2008, (114) 120 e.v.
374 Eigen benadrukking door onderlijning.
57
Ingevolge al het voorgaande kan gesteld worden dat lidstaten bij het VN Zeerechtverdrag er alle
belang bij hebben om te werken via artikel 76 en de CLCS.
4.5.3.3.7. Definitieve vastlegging grenzen Continentaal Plateau
Indien de kuststaat niet akkoord gaat met de aanbevelingen van de commissie, dient deze een
nieuwe of herziene verzending (verzoek) te doen aan de CLCS. In dit geval dienen de hoger
vernoemde stappen opnieuw te worden doorlopen.375 Zo lang de mening van de kuststaat en de
CLCS verschillen, zal de kuststaat zijn verzending opnieuw moeten doen. Dit proces, wat door
sommige auteurs wordt omschreven als een “pingpong”-proces, zal mogelijk enkele keren
moeten herhaald worden teneinde de meningen steeds dichter bij elkaar te brengen. Het
uiteindelijke doel van dit “pingpong”-proces is dat beide partijen het uiteindelijk eens geraken
over de uiterste limieten van het Continentaal Plateau.376
Indien de kuststaat daarentegen wel met de aanbevelingen van de CLCS akkoord gaat, en de
buitengrenzen vervolgens vastlegt op basis van deze aanbevelingen, zijn deze grenzen definitief
en bindend.377
De kuststaat dient vervolgens kaarten en relevante informatie neer bij de Secretaris Generaal
van de Verenigde Naties, waarop de buitenste grenzen van het Continentaal Plateau duurzaam
worden beschreven.378
4.5.3.3.8. Geschillen
4.5.3.3.8.1. Mogelijkheden voor de CLCS en de andere staten
Men kan zich de vraag stellen wat er kan gebeuren indien een kuststaat de grenzen van het
Continentaal Plateau niet vastlegt “op basis van” de aanbeveling van de CLCS. Indien een staat
dit doet maakt deze eigenlijk aanspraak op een deel van de diepzeebodem, welke het “common
heritage of mankind” is.
Voor de CLCS bestaat er geen mogelijkheid om, door middel van de procedures van deel XV VN
Zeerechtverdrag, de vaststelling van de uiterste grenzen van het Continentaal Plateau door een
kuststaat aan te vechten.379 Dit volgt uit het principe dat de CLCS enkel aanbevelingen kan doen
en dat de bevoegdheid voor het vaststellen van de grenzen volledig bij de kuststaat verblijft.
Andere staten kunnen daarentegen wel iets ondernemen indien een kuststaat zijn uiterste
grenzen van het Continentaal Plateau vaststelt. Indien de kust van de andere staat over de kust
of aangrenzend aan de kust van de aanspraakmakende staat ligt, kan deze zich wenden tot de
procedures van deel XV indien de staat van oordeel is dat zijn rechten zijn geschonden door de
vaststelling van de uiterste grenzen door de aanspraakmakende staat.380
Artikel 8, Bijlage II bij het VN Zeerechtverdrag; Rules of Procedure, Rule 53 § 5.
A. CAVNAR, “Accountability and the Commission on the Limits of the Continental Shelf: Deciding who owns the ocean floor”,
CNLILJ 2009, (387) 402 – 403; B. SPIELMAN; An evaluation of Russia’s impending claim for continental shelf expansion: Why
Rule 5 will shelve Russia’s submission, EMORYILR 2009, (309) 317 - 318.
377 Artikel 76 § 8 VN Zeerechtverdrag.
378 Artikel 76 § 9 VN Zeerechtverdrag.
379 R. WOLFRUM, “The Role of International Dispute Settlement Institutions in the Delimitation of the Outer Continetnal Shelf”,
in R. LAGONI en D. VIGNES (eds.), Maritime Delimitation, Martinus Nijhoff Publishers, Leiden/Boston, 2006, (19) 21: Deze
auteur stelt tevens dat de bevoegdheid om de grenzen te betwisten ook niet toekomt aan de Autoriteit.
380 R. WOLFRUM, “The Role of International Dispute Settlement Institutions in the Delimitation of the Outer Continetnal Shelf”,
in R. LAGONI en D. VIGNES (eds.), Maritime Delimitation, Martinus Nijhoff Publishers, Leiden/Boston, 2006, (19) 21; Men
spreekt in een dergelijk geval over een delimitatiedispuut.
375
376
58
Verder kunnen alle staten die partij zijn bij het VN Zeerechtverdrag381, handelend in hoofde van
de internationale gemeenschap, zich wenden tot de procedures van deel XV. Zij kunnen dit doen
op grond van het feit dat de kuststaat zijn uiterste grenzen niet heeft vastgesteld op basis van de
aanbevelingen van de CLCS382 en/of op grond van het feit dat de kuststaat een
ongerechtvaardigde aanspraak maakt op het Gebied383.384
Een andere vraag die men zich kan stellen, is of een andere staat de grenzen kan betwisten
indien de kuststaat de aanbevelingen van de commissie wel volgt. Kan de andere staat de inhoud
van de aanbevelingen betwisten? Op het eerste gezicht lijkt dit niet mogelijk, aangezien de aldus
vastgestelde grenzen definitief en bindend zijn (en dit mogelijk ten aanzien van alle staten385).
Wolfrum stelt evenwel dat artikel 76 § 8 VN Zeerechtverdrag geen absolute uitsluiting inhoudt
van mogelijke procedures overeenkomstig deel XV. Hij stelt dat de interpretatie van de formule
voor het bepalen van de uiterste grenzen vatbaar zou kunnen zijn voor een rechterlijke toetsing.
Immers, zoals we hoger zagen, loopt de wetenschappelijke en juridische invulling van sommige
begrippen niet geheel samen. Het zou dan ook kunnen voorkomen dat de door de commissie
gegeven invulling niet dezelfde is als de (eerder) door een Hof gegeven interpretatie.386
4.5.3.3.8.2. Mogelijkheden voor de verzendende kuststaat
Indien de verzendende kuststaat niet akkoord is met de bevindingen van de CLCS kan deze, zoals
hoger gezien, een nieuwe of herziene verzending doen.
Het is onduidelijk of de verzendende kuststaat de aanbeveling van CLCS kan betwisten indien
beiden het blijvend oneens zijn over de plaats van de uiterste grens van het Continentaal
Plateau. Met andere woorden, kunnen de verzendende kuststaat en de CLCS hun
meningsverschil onderwerpen aan een procedure met een bindende uitkomst? Of kan de
aanbeveling zelf aan een rechterlijke controle worden onderworpen?
Het belang van de verzendende kuststaat is immers zeer groot. Stel bijvoorbeeld dat de CLCS het
maar eens is met de helft van een aanspraak van een kuststaat. Ook nadat de kuststaat een
herziene of nieuwe verzending heeft gedaan, blijft de CLCS weigeren om een positieve
aanbeveling te doen met betrekking tot de andere helft.
De verzendende kuststaat zit in een dergelijk geval met een groot probleem. Drie situaties
kunnen zich in dit verband voordoen. De eerste situatie bestaat erin dat, indien de kuststaat de
grenzen toch vastlegt overeenkomstig de aanbevelingen van de commissie, deze grenzen
definitief en bindend worden. Bijgevolg kan de kuststaat nooit nog aanspraak doen op het
overige deel. De tweede situatie bestaat erin dat, indien de verzendende kuststaat de uiterste
grenzen voorbij de 200 zeemijl niet vaststelt (teneinde te voorkomen dat de grenzen definitief
En mogelijks ook de staten die geen partij zijn voor zover het “common heritage of mankind”-principe een
gewoonterechtelijke status geniet.
382 Hetgeen dan een schending zou zijn van artikel 76 VN Zeerechtverdrag.
383 Het is immers niet toegelaten om een soevereiniteitsaanspraak te maken op een deel van het Gebied aangezien het Gebied
het gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid is. Aldus zou een dergelijke aanspraak een schending uitmaken van de
artikelen 136, 137 VN Zeerechtverdrag.
384 R. WOLFRUM, “The Role of International Dispute Settlement Institutions in the Delimitation of the Outer Continetnal Shelf”,
in R. LAGONI en D. VIGNES (eds.), Maritime Delimitation, Martinus Nijhoff Publishers, Leiden/Boston, 2006, (19) 21.
385 A. VAN WAGNER, “It’s getting hot in here, so take away all the Artics resources: A look at a melting Arctic and the hot
competition for its resources”, VLELJ 2010, (189) 208.
386 R. WOLFRUM, “The Role of International Dispute Settlement Institutions in the Delimitation of the Outer Continetnal Shelf”,
in R. LAGONI en D. VIGNES (eds.), Maritime Delimitation, Martinus Nijhoff Publishers, Leiden/Boston, 2006, (19) 21 – 22; Het
kan ook zijn dat de staat de aanbevelingen wel opvolgt, maar dat deze volgens de andere niet goed werd gevolgd. Het lijkt
evenwel dat, indien de andere staat gelijk heeft, de grenzen niet definitief en bindend zijn geworden aangezien de staat de
vaststelling van de grenzen niet “op basis van” de aanbevelingen heeft gedaan: Zie ook J.A. PAULSON, “Melting ice causing the
arctic to boil over: An analysis to possible solutions to a heated problem”, INICLR 2009, (349) 360.
381
59
en bindend worden), deze de bodem en ondergrond voorbij de 200 zeemijl–grens niet
rechtmatig kan exploiteren. De laatste situatie is deze dat de kuststaat de grenzen voorbij de 200
zeemijl toch vastlegt in strijd met de aanbeveling van de commissie.
Het is voor kuststaten niet mogelijk om de aanbeveling van de CLCS zelf aan één van de
procedures van Deel XV te onderwerpen.387 Wat een staat wel kan doen is de grenzen van het
Continentaal Plateau vaststellen in strijd met de aanbevelingen van de commissie. De staat zou
in dit geval enkel moeten wachten tot dat een andere staat deze grenzen betwist. In deze
betwisting kan de kuststaat dan de aanbevelingen van de commissie aanvechten ter verdediging
van zijn aanspraak.388
4.5.4. Grenzen van het Continentaal Plateau in het VCP
Artikel 1 van het VCP bepaalt dat het Continentaal Plateau van een kuststaat zich uitstrekt ‘[...] to
the seabed and subsoil of the submarine areas adjacent to the coast but outside the area of the
territorial sea, to a depth of 200 metres or, beyond that limit, to where the depth of the superjacent
waters admits of the exploitation of the natural resources of the said areas.’
Aldus bestaan er in het VCP twee grenzen. Volgens het eerste criterium, het dieptecriterium,
strekt het Continentaal Plateau van een kuststaat zich uit tot de lijn van 200 meter isobaat. Het
ander criterium is het exploitatiecriterium waardoor het Continentaal Plateau zich uitstrekt tot
waar de waterdiepte de exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van de bodem en ondergrond
toelaat.
Dit zeer soepel laatste criterium maakt het dus mogelijk dat het Continentaal Plateau zeer groot
kan worden, in die mate dat bij sommigen de vrees ontstond dat het Continentaal Plateau zich
zou kunnen uitstrekken over een deel van de diepzeebodem. Ingevolge de rechtspraak van het
IGH in de North Sea Continental Shelf zaak dient het Continentaal Plateau evenwel de natuurlijke
voortzetting van het territorium te zijn, waardoor er alsnog een beperking op het laatste
criterium bestaat.389
Met betrekking tot de exploitatie van de bodem en ondergrond dient nog gewezen te worden op
de mogelijkheden die het VVZ biedt. Howard verwoordt deze mogelijkheden zeer duidelijk als
volgt: ‘In addition to these four main freedoms390, the International Law Commission (ILC), upon
whose 1956 report the Convention was based, recognized that there were other freedoms that were
guaranteed by international custom. One such freedom was the "freedom to explore or exploit the
subsoil of the high seas." Although this freedom was not explicitly codified as one of the main
freedoms in the Convention, this silence should not be read to imply that it was not guaranteed. It is
possible the ILC did not explicitly mention mining in the Convention because it had not yet assumed
practical importance to justify its own special regulation. Because deep sea mining was not
prohibited by the Convention on the High Seas, states were allowed to engage in mining under its
R. WOLFRUM, “The Role of International Dispute Settlement Institutions in the Delimitation of the Outer Continetnal Shelf”,
in R. LAGONI en D. VIGNES (eds.), Maritime Delimitation, Martinus Nijhoff Publishers, Leiden/Boston, 2006, (19) 21.
388 A. CAVNAR, “Accountability and the Commission on the Limits of the Continental Shelf: Deciding who owns the ocean floor”,
CNLILJ 2009, (387) 406: Deze auteur merkt nog op dat het niet echt zeker is of de kuststaat dit op deze manier kan en wat het
IGH of het ITLOS ermee zullen doen aangezien deze niet over de nodige technische kennis beschikken.
389 E. SOMERS, Inleiding tot het internationaal Zeerecht, Wolters Kluwer, Mechelen, 2010, 148 – 151.
390 De vier vrijheden waarnaar verwezen wordt zijn deze van artikel 2 VVZ, met name de vrijheid van scheepvaart, de
vrijheid om over de Volle Zee te vliegen, de vrijheid om onderzeese kabel en pijpleidingen te leggen en de vrijheid van
visserij.
387
60
regime. Thus, unless the doctrine of the high seas has been superseded by international law, it
appears that a nation may rely on it in order to claim rights to mine and navigate the high seas.’391
4.5.5. Aanspraken van staten op een Continentaal Plateau voorbij de 200 zeemijl
In 2001 werd het duidelijk dat de vijf Arctische kuststaten beschikken over een fysieke
Continentale Marge voorbij de 200 zeemijlgrens. Bijgevolg zou een zeer groot deel van de bodem
van de Arctische Oceaan in aanmerking komen voor het uitoefenen van soevereine rechten op
deze bodem door de Arctische kuststaten, en zou slechts een relatief klein deel van de
diepzeebodem onder het “common heritage of mankind”-statuut blijven vallen.392
De International Boundaries Research Unit van de universiteit van Durham publiceerde enige tijd
geleden een overzicht van alle huidige en potentiële aanspraken van staten op een Continentaal
Plateau. Dit overzicht bestaat uit een overzichtelijke kaart en begeleidende nota’s welke een zeer
duidelijk beeld geven van de mogelijke aanspraken op delen van de Arctische Oceaan. In Bijlage
21 werd dit zeer handige overzicht opgenomen.393
4.5.5.1. Noorwegen
4.5.5.1.1. Continentaal Plateau tot 200 zeemijl
Hoger zagen we reeds dat er zich geen bijzondere problemen voordoen in verband met het
Continentaal Plateau tot 200 zeemijl. Dit is met betrekking tot Noorwegen ook zo, doch bestaat
er wel enige onduidelijkheid over de relatie tussen het Continentaal Plateau van het Noorse
vasteland, en dat van Svalbard.
Noorwegen heeft, zoals bij haar EEZ en de FPZ van Svalbard, het Continentaal Plateau niet
afgebakend. Naar analogie met wat hoger werd gesteld in verband met de EEZ van Noorwegen,
kan het zijn dat deze grens alsnog zal moeten worden vastgesteld, indien de andere partijen bij
het Svalbard-verdrag ook rechten kunnen laten gelden op het Continentaal Plateau.394
In dit verband heeft Noorwegen ooit geargumenteerd dat Svalbard geen Continentaal Plateau
heeft, aangezien het zou rusten op het Continentaal Plateau van het Noorse vasteland dat
eronder en rond zou lopen.395 Samengevat weerleggen Churchill en Ulfstein deze visie als
volgt:396 vooreerst gaat de stelling in tegen artikel 121 VN Zeerechtverdrag dat bepaalt dat ieder
eiland (behalve onbewoonbare rotsen, wat Svalbard niet is) een Continentaal Plateau heeft. Ten
tweede zou de Noorse overheid reeds delimitatiegevallen hebben opgelost aan de hand van de
equidistantiemethode gemeten vanaf Svalbard, waardoor het moeilijk denkbaar is dat er wel
basispunten maar geen Continentaal Plateau voor handen is. Tot slot heeft Noorwegen in haar
verzending aan de CLCS de uiterste grens van het Continentaal Plateau gemeten vanaf Svalbard.
Het lijkt ingevolge deze argumenten dat Svalbard wel degelijk een Continentaal Plateau heeft,
wat Noorwegen nu ook niet meer lijkt te ontkennen.
G.W. HOWARD, “Don’t be left out in the cold: An argument for advancing American interests in the Arctic outside the ambits
of the United Nations Convention on the Law of the Sea”, GALR 2008, (833) 843 (eigen benadrukking door onderlijning).
392 T.L. MCDORMAN, “The Continental Shelf beyond 200nm: Law and politics in the Arctic Ocean”, JTLP 2009, (155) 161.
393 INTERNATIONAL BOUNDARIES RESEARCH UNIT, Maritime jurisdiction and boundaries in the Arctic Region (updated to include
Norway-Russia boundary agreement of September 2010), Durham University, 2010, 3p, beschikbaar op
http://www.dur.ac.uk/resources/ibru/arctic.pdf (7 mei 2011).
394 R. CHURCHILL en G. ULFSTEIN, “The disputed maritime zones around Svalbard”, in M.H. NORDQUIST, J.N. MOORE en T.H. HEIDAR
(eds), Changes in the Arctic environment and the Law of the Sea, Leiden/Boston, Martinus Nijhoff Publishers, 2010, (551) 561.
395 R. CHURCHILL en G. ULFSTEIN, “The disputed maritime zones around Svalbard”, in M.H. NORDQUIST, J.N. MOORE en T.H. HEIDAR
(eds), Changes in the Arctic environment and the Law of the Sea, Leiden/Boston, Martinus Nijhoff Publishers, 2010, (551) 566.
396 R. CHURCHILL en G. ULFSTEIN, “The disputed maritime zones around Svalbard”, in M.H. NORDQUIST, J.N. MOORE en T.H. HEIDAR
(eds), Changes in the Arctic environment and the Law of the Sea, Leiden/Boston, Martinus Nijhoff Publishers, 2010, (551) 567
– 568.
391
61
4.5.5.1.2. Continentaal Plateau voorbij de 200 zeemijl
Op 27 november 2006 verzond Noorwegen, als tweede Arctische kuststaat, zijn informatie met
betrekking tot het Continentaal Plateau voorbij de 200 zeemijl aan de CLCS.
De verzending had betrekking op drie verschillende gebieden in de Noordoostelijke Atlantische
Oceaan en de Arctische Oceaan, met name de “loop hole” in de Barents-Zee, een deel van de
“Western Nansen Bassin” en de “Banana Hole” in de Noorse Zee.397 Het door Noorwegen
geclaimde gebied had een totale oppervlakte van 250.000 vierkante kilometer.398 Op 27 maart
2009 maakte de CLCS haar aanbevelingen over aan Noorwegen.399 Een overzicht van de Noorse
aanspraak is terug te vinden in Bijlage 18, figuur 1.
4.5.5.1.2.1. Opmerkingen door andere staten
Vooraleer we de aanbevelingen van de CLCS nader bekijken, dient gesteld te worden dat er in al
de gebieden waar Noorwegen een aanspraak op maakte, een delimitatiegeschil voorhanden was.
Indien er een delimitatiegeschil voorhanden is mag, zoals hoger gezien, de procedure voor de
CLCS geen afbreuk doen aan de rechten van andere staten. Indien dat een delimitatiedispuut
voorhanden is zal de CLCS de verzending zelfs niet in overweging nemen, tenzij er
overeenstemming van alle betrokken staten is.400
Met betrekking tot de “Banana Hole” in de Noorse Zee was een mogelijk delimitatiedispuut aan
de orde tussen Noorwegen, Denemarken en IJsland aangezien de “Banana Hole” geacht wordt
deel uit te maken van de Continentale Plateaus van Noorwegen, IJsland, Groenland en de
Faeröer-eilanden. In 2006 sloten deze landen de “Agreed Minutes” waarin zij overeen kwamen
om de afbakening te doen aan de hand van toekomstige bilaterale verdragen. In
overeenstemming met dit verdrag deelden Denemarken401 en IJsland402 mee dat zij geen
bezwaar hadden tegen het in overweging nemen door de CLCS van de Noorse aanspraak, en
stelden zij dat de CLCS ook aanbevelingen mocht doen met betrekking tot de “Banana Hole”.403
Beide staten maakten wel een voorbehoud voor mogelijke rechten op het Continentaal Plateau
ingevolge het Svalbard – Verdrag. De “Banana Hole” wordt verder buiten beschouwing gelaten
aangezien deze niet binnen de Noordpoolcirkel ligt, waardoor deze buiten het bestek van dit
werk valt.
Met betrekking tot het gebied in het “Western Nansen Bassin” waren op het ogenblik van de
verzending onderhandelingen aan de gang voor de afbakening tussen Rusland en Noorwegen.
Noorwegen gaf in haar verzending aan de CLCS aan dat Rusland had aangegeven geen bezwaar
NOORWEGEN, Executive Summary of the Continental Shelf Submission of Norway in respect of areas in the Arctic Ocean, the
Barents Sea and the Norwegian Sea, 27 november 2006, beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los/
clcs_new/submissions_files/nor06/nor_exec_sum.pdf (7 mei 2011), 6.
398 K. ISTED, “Sovereignty in the Arctic: An analysis of territorial disputes & environmental policy considerations”, JTLP 2009,
(343) 360 – 361.
399 COMMISSION ON THE LIMITS OF THE CONTINENTAL SHELF, Summary of the recommendations of the Commission on the Limits of
the Continental Shelf in regard to the submission made by Norway in respect of areas in the Arctic Ocean, the Barents Sea and
the
Norwegian
Sea
on
27
november
2OO6,
27
maart
2009,
beschikbaar
op
http://www.un.org/Depts/los/clcs_new/submissions_files/nor06/nor_rec_summ.pdf (7 mei 2011), 47 p, Hierna: “Norway
Recommendations”.
400 Rules of Procedure, Bijlage I, Rule 5.
401 PERMANENT MISSION OF DENMARK TO THE UNITED NATIONS, Note Verbale of Denmark to the submission made by Norway to the
Commission on the Limits of the Continental Shelf,
24 januari 2007, tekst beschikbaar op
http://www.un.org/Depts/los/clcs_new/submissions_files/nor06/dnk07_00218.pdf (7 mei 2011).
402 PERMANENT MISSION OF ICELAND TO THE UNITED NATIONS, Reaction of Iceland to the submission made by Norway to the
Commission on the Limits of the Continental Shelf,
29 januari 2007, tekst beschikbaar op
http://www.un.org/Depts/los/clcs_new/submissions_files/nor06/isl07_00223.pdf (7 mei 2011).
403 K. ISTED, “Sovereignty in the Arctic: An analysis of territorial disputes & environmental policy considerations”, JTLP 2009,
(343) 361.
397
62
te hebben tegen het in aanmerking nemen door de CLCS en het maken van aanbevelingen door
de CLCS met betrekking tot het gebied in het “Western Nansen Bassin”, zonder dat er afbreuk
mag gedaan worden aan toekomstige afbakening.404
Met betrekking tot de “Loop Hole” in de Barents - Zee bestaat er ook een delimitatiedispuut.
Rusland deed in dit verband een verzending naar de CLCS stellende dat er in dit gebied
onopgeloste delimitatieproblemen waren en dat dit daarom een “area under dispute” is in de zin
van artikel 9 Bijlage II VN Zeerechtverdrag, en bijgevolg een “maritime dispute” uitmaakt in de
zin van artikel 5 a) van Bijlage I van de Rules of Procedure.405
Zoals reeds gezien mag de CLCS in een dergelijk geval de verzending met betrekking tot “the
area under dispute” niet in overweging nemen, en mag het er geen aanbevelingen over doen
behoudens overeenkomst van de staten. Dit in overweging nemende, stelde Rusland dat ‘[o]n the
above understandings, the Russian Federation consents, in accordance with the said rule 5(a), to
the examination by the Commission of the Norwegian submission with regard to the "area under
dispute" in the Barents Sea.’ 406 Door deze toelating van Rusland kon de CLCS met betrekking tot
dit gebied ook aanbevelingen doen.
Tot slot weze het opgemerkt dat ook Rusland een voorbehoud maakte met betrekking tot haar
rechten op het Continentaal Plateau van Svalbard ingevolge het verdrag van 1920. Ook Spanje
maakte een voorbehoud met betrekking tot Svalbard, doch ging het hierin verder stellende dat
de rechten van de partijen bij het verdrag van toepassing zijn op het (uitgebreide) Continentaal
Plateau.407 (Cf. supra 4.1.2.4.)
4.5.5.1.2.2. Aanbevelingen door de CLCS
4.5.5.1.2.2.1. Geografische Omschrijving
De CLCS vangt voor zowel de “Loop Hole” als voor het “Western Nansen Bassin” aan met een
geografische omschrijving.
Met betrekking tot de “Loop Hole” in de Barents - Zee stelt de CLCS het volgende: ‘The Barents
Sea is a large, shallow-water shelf area situated north of Mainland Norway and the Russian
Federation. It is bounded in the north and west by the archipelagos of Franz Josef Land and
Svalbard and the deep waters of the Norwegian and Greenland Seas, and in the east by Novaya
Zemlya and the Kara Sea [...] The Loop Hole area in the central part of the Barents Sea is the area
beyond and totally enclosed by the 200 M limits of Mainland Norway and Svalbard, and the Russian
Federation […]. As this area is beyond 200 M of both of these neighbouring coastal States, it is
subject to establishment of the outer limits of the continental shelf in accordance with article 76
and subsequent delimitation between the two coastal States.’ 408
NOORWEGEN, Executive Summary of the Continental Shelf Submission of Norway in respect of areas in the Arctic Ocean, the
Barents Sea and the Norwegian Sea, 27 november 2006, beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los/
clcs_new/submissions_files/nor06/nor_exec_sum.pdf (7 mei 2011), 12.
405 PERMANENT MISSION OF THE RUSSIAN FEDERATION TO THE UNITED NATIONS, Note Verbale of the Russian Federation to the
submission made by Norway to the Commission on the Limits of the Continental Shelf, 21 februari 2007, tekst beschikbaar op
http://www.un.org/Depts/los/clcs_new/submissions_files/nor06/isl07_00223.pdf (7 mei 2011), 1.
406 PERMANENT MISSION OF THE RUSSIAN FEDERATION TO THE UNITED NATIONS, Note Verbale the Russian Federation to the
submission made by Norway to the Commission on the Limits of the Continental Shelf, 21 februari 2007, tekst beschikbaar op
http://www.un.org/Depts/los/clcs_new/submissions_files/nor06/isl07_00223.pdf (7 mei 2011), 2.
407 MINISTRY OF FOREIGN AFFAIRS AND COOPERATION OF SPAIN, Note Verbale of Spain to the submission made by Norway to the
Commission
on
the
Limits
of
the
Continental
Shelf,
2
maart
2007,
tekst
beschikbaar
op
http://www.un.org/Depts/los/clcs_new/submissions_files/nor06/esp_0700348.pdf (7 mei 2011), 3.
408 Norway Recommendations, 5; Bijlage 18, Fig. 1. en 2.
404
63
Het “Western Nansen Basin” omschrijft de CLCS als volgt: ‘The Western Nansen Basin area
incorporates part of the Eurasian Basin of the Arctic Ocean with the Gakkel Ridge, a currently
active seafloor spreading system, and the Nansen Basin lying to the southeast of the ridge [...]. The
continental margin of Norway in this area formed by extension and rifting of the continent and
subsequent opening of the Eurasian Basin by seafloor spreading along the Gakkel Ridge. The
margin includes the Yermak Plateau and a number of glacigenic submarine fans. The most
prominent of these fans is the Franz-Victoria Fan, which was once fed by sediments from the FranzVictoria Trough. The trough was incised by glacial erosion into the shallow Barents Sea shelf to the
southeast of the area [...]’409
4.5.5.1.2.2.2. Natuurlijke voortzetting landterritorium
In een volgende stap onderzoekt de CLCS of er met betrekking tot het geclaimde deel voldaan is
aan de basisvereiste voor de kwalificatie als Continentaal Plateau. Volgens artikel 76 § 1 VN
Zeerechtverdrag moet het gaan om de natuurlijke voortzetting van het landterritorium. Indien
er sprake is van een natuurlijke voortzetting van het landterritorium kan er mogelijks aanspraak
worden gemaakt op een Continentaal Plateau in dat gebied.
Met betrekking tot de “Loop Hole” stelt de CLCS dat, gelet op het ondiep plateau en het feit dat de
“Loop Hole” volledig landwaarts ligt van de voet van de Continentale Helling, er geen twijfel
bestaat dat dit gebied ligt binnen de natuurlijke voortzetting van het landterritorium van zowel
Noorwegen als Rusland.410 Met betrekking tot het “Western Nansen Basin” stelt de CLCS dat het
gebied deel uitmaakt van de natuurlijke voortzetting aangezien de uiterste grens van de
Continentale Marge voorbij de 200 mijlsgrens ligt.411
Ingevolge dit alles kan Noorwegen dus mogelijk een aanspraak maken op een uitgebreid
Continentaal Plateau.
4.5.5.1.2.2.3. Bepaling van de voet van de Continentale
Helling
Aangaande de “Loop Hole” was het duidelijk dat deze volledig landwaarts ligt van de voet van de
Continentale Helling.412 De CLCS was het, op grond van de verstrekte informatie, eens met
Noorwegen dat de locatie van de voet niet verder diende onderzocht te worden.413
Met betrekking tot de “Western Nansen Bassin” blijkt uit de aanbevelingen niet duidelijk of de
voet is vastgesteld op de plaats van de maximale verandering van hellingshoek. Uit de
overwegingen van de CLCS blijkt wel dat er gebruik werd gemaakt van andere bewijsmethoden,
met name zeer geavanceerde technologie414 (hoge resolutie ondergrond data, m.n. ‘parasound’
methode) om de voet (punten) te bepalen. Aldus lijkt het dat de werkelijke voet werd
gelokaliseerd. Deze is weergegeven op figuur 5 (Bijlage 18). De rode en gele bollen duiden de
voet van de Continentale Helling aan.415 De CLCS was het op basis van de door Noorwegen
verstrekte gegevens eens met de door Noorwegen voorgestelde ligging van de voet van de
Continentale Helling.
Norway Recommendations, 11; Bijlage 18, Fig. 4.
Norway Recommendations, 5; Bijlage 18, Fig. 2. en 5.
411 Norway Recommendations, 11; Bijlage 18, Fig. 4.
412 Bijlage 18, Fig. 3.
413 Norway Recommendations, 7.
414 Norway Recommendations, 12, “ new high-resolution sub-bottom profiler data (parasound)”.
415 Norway Recommendations, 11 – 12.
409
410
64
4.5.5.1.2.2.3. Bepaling
Continentale Rand
uiterste
grens
van
de
De uiterste grens van de Continentale Rand van het Noorse vasteland en Svalbard ligt veel
verder zeewaarts dan de “Loop Hole”. De CLCS onderzocht deze kwestie niet verder, wat logisch
is aangezien de uiterste grens van de rand in ieder geval verder ligt dan de voet van de
Continentale Helling.416
Aangaande het “Western Nansen Bassin” werd ter bepaling van de uiterste grens van de
Continentale Rand gebruik gemaakt van een combinatie van Gardiner417 en Hedbergformule418.
De aldus bekomen grenzen zijn terug te vinden op figuur 5 (Bijlage 18).
De punten die bekomen werden door middel van de Hedbergformule (60 zeemijl van de voet)
zijn de punten AO3 tot A094 en punt AO95 (in het groen).419 De punten die bekomen werden op
basis van de Gardiner-formule zijn de punten AO1 en AO2 (licht geel). De Commissie stelde dat
zij het eens was met de methode van bepaling en met de locatie van de punten die dienen ter
bepaling van de uiterste grens van de Continentale Marge.420
4.5.5.1.2.2.4. Beperkingen aan de uiterste grens van de
Continentale Rand / Continentaal Plateau
De uiterste grens van de Continentaal Plateau mag niet voorbij de 350 Zeemijl limiet of de 100
zeemijl limiet voorbij de 2500m isobaat vallen.
Aangaande de limiet in de “Loop Hole” stelde de CLCS dat de “Loop Hole” zich, in zeewaartse
richting, nog voor de voet van de Continentale Helling en binnen de 2500m isobaat bevindt. Om
deze reden ligt de “Loop Hole” volgens de CLCS duidelijk binnen de limieten van artikel 76 § 5
VN Zeerechtverdrag.421
Noorwegen stelde met betrekking tot het “Western Nansen Bassin” beide limieten vast aan de
hand van lijnen. Op figuur 5 (Bijlage 18) zijn deze lijnen respectievelijk roze en het oranje
getekend. Uit de plaats van deze lijnen blijkt dat in dit geval enkel de 350 zeemijl limiet nuttig is.
De CLCS stelde dat zij het eens was met de methodes om deze lijn te bepalen.
4.5.5.1.2.2.5. Bepaling van de uiterste grens van het
Continentaal Plateau
De uiterste grenzen van het Continentaal Plateau worden bepaald door het trekken van rechte
lijnen, die maximaal 60 zeemijl in lengte zijn, tussen de punten die de uiterste grens van de
Continentale Rand bepalen.422
Het gebied omschreven als de “Loop Hole” maakt volgens de CLCS volledig deel uit van de
Continentale Plateaus van Rusland en Noorwegen. Teneinde geen afbreuk te doen aan de
rechten van Rusland stelde de CLCS dat er geen rechte lijnen van maximaal 60 zeemijl in lengte
Norway Recommendations, 7; Bijlage 18, Fig. 3.
Cf supra 4.5.3.3.3.1.; Dikte van de sedimentaire rotsen is ten minste één (1) procent van de kortste afstand van een
dergelijk punt tot de voet van de Continentale Helling.
418 CF. supra 4.5.3.3.3.2.; 60 zeemijl van de voet van de Continentale Helling.
419 Norway Recommendations, 14.
420 Norway Recommendations, 14.
421 Norway Recommendations, 7; Bijlage 18, Fig. 2.
422 Indien deze zich verder uitstrekt dan 350 zeemijl vanaf de basislijn of 100 zeemijl voorbij de 2500m isobaat, dienen de
lijnen te worden getrokken op of binnen deze grenzen; Artikel 76 § 7 VN Zeerechtverdrag.
416
417
65
moesten worden getrokken tussen de bepaalde punten.423 Opgemerkt zij het dat deze punten
ook minder van belang zijn, daar deze veel verder zeewaarts liggen dan de “Loop Hole”. De CLCS
stelde dat beide staten de delimitatieprocedure tussen beiden zouden verder zetten teneinde de
uiteindelijke grenzen te bepalen. Van zodra een overeenkomst gesloten is, dient deze neergelegd
te worden overeenkomstig artikel 84 VN Zeerechtverdrag.424
Volgens de aanbeveling van de CLCS kan in het “Western Nansen Bassin” de uiterste grens van
het Continentaal Plateau worden vastgesteld door lijnen te trekken die maximaal 60 zeemijl in
lengte zijn tussen de punten AO01, AO02, AO03 en AO94.425 Tussen de punten AO01 en AO95
kan een voorlopige lijn worden getrokken. In dit verband stelt de aanbeveling het volgende:
‘Norway proposed that the outer limits of the continental shelf to the east of formula point AO1,
will be based on a straight line not exceeding 60 M in length, preliminarily connected to formula
point AO95 […] that lies east of a computed median line between Norway and the Russian
Federation as contained in the Submission of Norway of 27 November 2006 […]. In this regard, the
Commission notes Norway’s statement […] with respect to the new formula point AO95 that,
“[n]otwithstanding this submission, Norway still reserves the right to make use of the westernmost
fixed formula point of the outer limit of the continental shelf of the Russian Federation as its
easternmost connecting point, at the time when such point is formally deposited with the
Secretary-General by the Russian Federation.’426
4.5.5.2. Rusland
Op 20 december 2001 verzond Rusland, als eerste staat ooit, informatie met betrekking tot de
uiterste grenzen van het Continentaal Plateau aan de CLCS. Omwille van de confidentialiteit van
de verzending is het onmogelijk om de Russische aanspraak exact te evalueren. Doch kunnen we
aan de hand van de, in omvang zeer beperkte, “executive summary” van haar verzending de
volgende vaststellingen doen.427 Op de figuur in Bijlage 19 is een weergave terug te vinden van
de Russische aanspraak.
Het door Rusland geclaimde gebied heeft een oppervlakte van ongeveer 1,2 miljoen vierkante
kilometer.428 Aan de westelijke kant wordt het Continentaal Plateau afgebakend door een
sectorlijn, die zich evenwel niet uitstrekt tot de Noordpool (grijze lijn).429 Deze sectorlijn ligt iets
meer oostwaarts ter hoogte van Svalbard, omwille van het feit dat dit gebied onder de
soevereiniteit van Noorwegen valt ingevolge het Svalbard-verdrag.430 In verband met deze
sectorlijn stelt Rusland wel dat deze lijn een voorlopig is en dat deze nog nader bepaald kan
worden door onderhandelingen met de buurstaat, in casu Noorwegen.431 Dit gebeurde bij
overeenkomst van 15 september 2010. De overeengekomen grens lijkt wel enigszins af te
wijken van de aanvankelijk door Rusland voorgestelde grens.432
Aangrenzend aan de westelijke sectorlijn ligt het eerste deel van het Continentaal Plateau
voorbij de 200 zeemijl waarop Rusland aanspraak maakt. Zoals we hoger reeds zagen betreft dit
Norway Recommendations, 8; zie ook Bijlage 18, Fig. 2.
Norway Recommendations, 9.
425 Norway Recommendations, 15 - 16; Bijlage 18, Fig 5 en 6; Punt AO94 ligt op de overeengekomen grens met Groenland.
426 Norway Recommendations, 15 - 16; Bijlage 18, Fig 5 en 6.
427 RUSLAND, Executive Summary of the Continental Shelf Submission of the Russian Federation, 20 December 2001, beschikbaar
op http://www.un.org/Depts/los/clcs_new/submissions_files/submission_rus.htm (8 mei 2011), 5 p.
428 K. ISTED, “Sovereignty in the Arctic: An analysis of territorial disputes & environmental policy considerations”, JTLP 2009,
(343) 359.
429 T.L. MCDORMAN, “The Continental Shelf beyond 200nm: Law and politics in the Arctic Ocean”, JTLP 2009, (155) 177.
430 Zie ook: Bijlage 21, figuur en Note 8.
431 Bijlage 19, figuur en legende.
432 Bijlage 21, figuur, Note 5.
423
424
66
gebied de “Loop Hole” in de Barents-Zee. De CLCS stelde dat dit gebied deel uitmaakt van de
Continentale Plateaus van Rusland en Noorwegen, en dat de grens tussen beide landen diende
bepaald te worden bij overeenkomst.433
Oostwaarts van de sectorlijn stelt Rusland de grens van 200 zeemijl vanaf de basislijn vast door
middel van een lijn. Deze lijn ligt nog voor de uiterste grens van het Continentale Rand (rode
lijn). Iets voorbij deze lijn ligt een lijn die werd vastgesteld overeenkomstig de Gardiner-formule,
en welke dus de buitenste grens van de Continentale Rand aangeeft (zwarte lijn). Deze lijn
verbindt enkele punten die volgens Rusland werden vastgesteld “overeenkomstig verscheidene
criteria”. Deze zwarte lijn wordt afgewisseld en oostwaarts verder gezet door een lijn die de 200
mijlslimiet vaststelt waar het Continentaal Plateau zich minder ver dan deze lijn uitstrekt (rood
– gele lijn). 434
Vervolgens splitst de lijn zich op in twee verschillende lijnen. De meest zuidelijke lijn geeft de
grens van 200 zeemijl weer (rode lijn). Op deze plaatsen strekt de Continentale Rand zich
volgens Rusland zich verder uit dan 200 zeemijl. De uiterste grens van de Continentale Rand
wordt wederom aangegeven door de Gardiner-formule lijn, welke wederom punten verbindt die
werden vastgesteld “overeenkomstig verscheidene criteria” (zwarte lijn). Deze zwarte lijn ligt
ten noorden van de 200 mijlsgrens, en loopt (bijna) tot op de Noordpool. De lijn wordt op twee
plaatsen afgewisseld met een dunnere rode lijn die de 60 mijlsafstand tot de voet van de
Continentale Helling aangeeft.435
Hoewel er door Rusland niet meer informatie werd meegedeeld dan de kaart die in bijlage 19
werd opgenomen, lijkt het dat de uiterste grens van de Continentale Rand wordt bepaald in
functie van de Losmonov – Rug.436 Deze rug ligt grofweg in het midden van het door Rusland
geclaimde gebied en loopt onder de Noordpool door richting Canada en Groenland. 437
Indien Rusland de uiterste grens van de Continentale Rand wenst te bepalen in functie van deze
rug, zal deze rug geen oceanische rug mogen zijn omdat deze soort van ruggen overeenkomstig
artikel 76 § 3 VN Zeerechtverdrag geen deel uitmaken de Continentale Rand.
De Verenigde Staten stelden in hun reactie op de Russische aanspraak dat de ‘[t]he [Losmonov]
ridge is a freestanding feature in the deep, oceanic part of the Arctic Ocean basin, and not a natural
component of the continental margins of either Russia or any other State.’438 Indien deze stelling
klopt, is de Losmonov-rug geen natuurlijke voortzetting van het landterritorium, waardoor deze
geen deel uitmaakt van de Continentale Rand.
Uit de geraadpleegde literatuur blijkt dat het dat de meeste auteurs het eens zijn met de visie
van de Verenigde Staten. Carpenter vat de situatie met betrekking tot de Losmonov–rug als volgt
Norway Recommendations, 9; Noorwegen verstuurde, als antwoord op de Russische verzending, een voorbehoud aan de
CLCS. Noorwegen stelde dat dit gebied een “area under dispute” was en dat het werk en de aanbevelingen van de CLCS geen
afbreuk mochten doen aan de rechten van Noorwegen. Noorwegen stemde onder dit voorbehoud wel in dat de CLCS dit
gebied in overweging mocht nemen: PERMANENT MISSION OF THE RUSSIAN FEDERATION TO THE UNITED NATIONS, Note Verbale of
Norway to the submission made by the Russian Federation to the Commission on the Limits of the Continental Shelf, 20 maart
2002, tekst beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los/clcs_new/submissions_files/rus01/CLCS_01_2001_LOS__NORtext
.pdf (8 mei 2011), 4.
434 Bijlage 19, figuur en legende.
435 Bijlage 19, figuur en legende.
436 Bijlage 19, figuur; Bijlage 21.
437 J.T. WARNER, “One small step for a submersible, one giant landgrab for Russiankind: An evaluation of Russia’s claim to the
North Pole under international law”, NAVLR 2009, (49) 95.
438 REPRESENTATIVE OF THE UNITED STATES OF AMERICA TO THE UNITED NATIONS, Notification regarding the submission made by the
Russian Federation to the Commission on the Limits of the Continental Shelf, 28 februari 2002, tekst beschikbaar op
http://www.un.org/Depts/los/clcs_new/submissions_files/rus01/CLCS_01_2001_LOS__USAtext.pdf (8 mei 2011), 3.
433
67
goed samen439: ‘Lomonosov Ridge is also an oceanic ridge because it lacks morphological
continuity with any of the coastal States' continental margins. Lomonosov is a fragment of
continental crust that was sheared off of the Russian continental shelf about 58 million years ago.
Thus, Lomonosov differs from Alpha-Mendeleev because it shares geological and genetic
characteristics with the Russian landmass. Russia argued to the Commission that because
Lomonosov is comprised of continental crust, it is part of the country's continental margin—
meaning that Russia considers Lomonosov to be either a submarine ridge or submarine elevation.
While it is true that Lomonosov is a fragment of continental crust that was once part of the Russian
continental margin, and thus shares geological and genetic characteristics with that margin,
Russia's argument fails because Lomonosov lacks the other necessary element of submarine ridge
or submarine elevation classification--morphological continuity with the continental margin.
First, Lomonosov is completely surrounded by oceanic crust. That oceanic crust is separated from
the coastal States' continental shelves by a boundary of free-air anomalies that encircles the Basin.
Second, like Alpha-Mendeleev, bathymetric lows separate it from the neighboring continental
shelves on both of its ends. Additionally, the typical summit elevations of Lomonosov lie at subsea
level depths of 1300-8500 feet, while the outer edge of the continental shelves are 490-1300 feet
deep adjacent to the Russian end of Lomonosov and 1300-1900 feet deep on the Canadian end.
Thus, Lomonosov is not a morphological continuation of any coastal State's landmass and
therefore is an oceanic ridge that cannot be included in any coastal State's continental margin.’
Rusland is het met deze visie niet eens en is van oordeel dat de Losmonov-rug deel uitmaakt van
het Continentaal Plateau. Een verklaring van de Russische minister voor natuurlijke rijkdommen
stelt dat uit recente analyse blijkt dat de Losmonov–rug deel uitmaakt van de structurele
voortzetting van het Continentaal Plateau.440
Indien Rusland gelijk heeft, en de Losmonov–rug dan toch geen oceanische rug mocht zijn, valt
er nog te bepalen of het gaat om een onderzeese rug of een onderzeese bodemverheffing.441
Enkel indien de Losmonov–rug een onderzeese bodemverheffing442 is bestaat de mogelijkheid
dat de Russische Continentale Rand zich uitstrekt tot op de Noordpool, en mogelijks nog veel
verder op voorwaarde dat de waterdiepte nooit onder de 2500 m isobaat zakt. De uiterste grens
zal in dergelijk geval moeten afgebakend worden tussen de over elkaar liggende staten (Canada
en Groenland).443
Het is in dit verband dan ook opmerkelijk dat deze twee staten slechts zeer summiere
opmerkingen maakten. Canada en Denemarken stelden dat ze zonder verdere informatie niet in
de positie waren om opmerkingen te maken (of opinie te vormen). Ze stelden daarentegen wel
B. CARPENTER, “Warm is the new cold: Global warming, oil, Unclos article 76 and how an Arctic treaty might stop a new
cold war”, ENTL 2009, (215) 234 – 235 (met verwijzingen aldaar) (eigen benadrukking door onderlijning); In dezelfde zin:
J.T. WARNER, “One small step for a submersible, one giant landgrab for Russiankind: An evaluation of Russia’s claim to the
North Pole under international law”, NAVLR 2009, (49) 95 – 97.
440 M. RAJABOV, “Melting ice and heated conflicts: A multilateral treaty as a preferable settlement for the arctic territorial
dispute”, SWJIL 2009, (419) 427; Deze stelling kan evenwel niet correct zijn indien hetgeen hiervoor gesteld werd
overeenstemt met de realiteit.
441 B. BAKER, “Law, science and the continental shelf: The Russian Federation and the promise of Arctic cooperation”, AMUILR
2010, (251) 267.
442 Hoger zagen we dat de CLCS haar beoordeling niet baseert op de geologische benaming.
443 J.T. WARNER, “One small step for a submersible, one giant landgrab for Russiankind: An evaluation of Russia’s claim to the
North Pole under international law”, NAVLR 2009, (49) 97.
439
68
dat aanbevelingen van de CLCS geen afbreuk mogen doen aan de delimitatievraagstukken ter
zake.444
Indien het daarentegen zou gaan om een onderzeese rug dient de uiterste grens te worden
vastgesteld op maximaal 350 zeemijl vanaf de basislijn, wat in ieder geval ver van de Noordpool
verwijderd is.445
Tot slot treffen we in het oosten een rechte lijn aan die vanaf de Noordpool recht naar het zuiden
loopt. Deze lijn is de rechte voortzetting van een grenslijn die door overeenkomst in 1990 tussen
de Verenigde Staten en Rusland werd vastgelegd (grijze lijn).446 Deze lijn lijkt gebaseerd op de
sectortheorie. Deze theorie houdt in dat Rusland soevereiniteitsaanspraken maakt op gebieden
door het trekken van rechte lijnen tussen het vaste land en de Noordpool.447 Deze lijn is tevens
slechts een voorlopige lijn waarvan de locatie nog kan wijzigen ingevolge bilaterale
onderhandelingen.448
Met betrekking tot het gebied in de Barents – zee (“Loop Hole”) stelde de CLCS dat Rusland de
grens met Noorwegen bij overeenkomst dient af te bakenen.449
De aanbeveling met betrekking tot het Continentaal Plateau voorbij de 200 zeemijl in de
Arctische Oceaan luidde als volgt: ‘As regards the Central Arctic Ocean, the Commission
PERMANENT MISSION OF CANADA TO THE UNITED NATIONS, Note Verbale of Canada to the submission made by the Russian
Federation to the Commission on the Limits of the Continental Shelf, 18 januari 2002, tekst beschikbaar op
http://www.un.org/Depts/los/clcs_new/submissions_files/rus01/CLCS_01_2001_LOS__CANtext.pdf (8 mei 2011), 1;
PERMANENT MISSION OF DENMARK TO THE UNITED NATIONS, Note Verbale of Denmark to the submission made by the Russian
Federation to Commission on the Limits of the Continental Shelf, 4 februari 2001, tekst beschikbaar op
http://www.un.org/Depts/los/clcs_new/submissions_files/rus01/CLCS_01_2001_LOS__DNKtext.pdf (8 mei 2011) 1; B.
SPIELMAN; An evaluation of Russia’s empending claim for continental shelf expantion: Why Rule 5 will shelve Russia’s
submission, EMORYILR 2009, (309) 336: Deze auteur wijst erop dat ingevolge het zeebodemonderzoek dat deze staten
momenteel doen, het mogelijk is dat er alsnog een blokkering van de procedure kan komen op grond van regel 5 van Bijlage
I bij de Rules of Procedure.
445 Bijlage 17 en 21; Met betrekking tot onderzeese ruggen stelde de Verenigde Staten dat deze met betrekking tot Rusland
niet voorhanden waren: REPRESENTATIVE OF THE UNITED STATES OF AMERICA TO THE UNITED NATIONS, Notification regarding the
submission made by the Russian Federation to the Commission on the Limits of the Continental Shelf, 28 februari 2002, tekst
beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los/clcs_new/submissions_files/rus01/CLCS_01_2001_LOS__USAtext .pdf (8 mei
2011), 3.
446 Bijlage 19, figuur en legende; REPRESENTATIVE OF THE UNITED STATES OF AMERICA TO THE UNITED NATIONS, Notification
regarding the submission made by the Russian Federation to the Commission on the Limits of the Continental Shelf, 28 februari
2002, tekst beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los/clcs_new/submissions_files/rus01/CLCS_01_2001_LOS__USAtext
.pdf (8 mei 2011), 1: De Verenigde Staten merkte in dit verband op dat de Russische Duma het verdrag nog niet heeft
geratificeerd.
447 A.S. SKARIDOV, “Russian Policy on the Arctic Continental Shelf”, in M.H. NORDQUIST, J.N. MOORE en T.H. HEIDAR (eds), Changes
in the Arctic environment and the Law of the Sea, Leiden/Boston, Martinus Nijhoff Publishers, 2010, (487) 487 – 488; T.L.
MCDORMAN, “The Continental Shelf beyond 200nm: Law and politics in the Arctic Ocean”, JTLP 2009, (155) 177; Wanneer
men naar de kaart in Bijlage 22 kijkt, lijkt het ook niet ondenkbaar dat deze lijn werd getrokken op grond van de Alpha
Mendeleyev rug. Omwille van de geologische en geomorphologische eigenschappen van deze rug, lijkt het dat een dergelijke
verklaring niet kan volstaan. De situatie van deze rug wordt door Carpenter als volgt samengevat: Alpha-Mendeleev is an
oceanic ridge because it lacks morphological continuity with any continental margin andshares genetic and geological
characteristics with the deep sea floor. Alpha-Mendeleev is not a morphological continuation of the landmass of Russia, Canada,
or Denmark. Alpha-Mendeleev's free-air anomalies terminate at the continental margin at both of its ends and those anomalies
are missing from the neighboring continental shelves. Additionally, Alpha-Mendeleev's free-air anomalies are comparable in
magnetic character to the oceanic Iceland-Faroe Ridge. Russia's Deputy Minister for Natural Resources acknowledges that the
characteristics of Alpha-Mendeleev's free-air anomalies are the same as those of Iceland-Faroe Ridge, "which is an oceanic
morphostructure with prolonged hot spot volcanic activity." Finally, both ends of Alpha- Mendeleev are separated from the
adjacent continental shelves by irregular seafloor, including bathymetric lows. Therefore, Alpha-Mendeleev is not a
morphological continuation of any coastal State's landmass. (B. CARPENTER, “Warm is the new cold: Global warming, oil, Unclos
article 76 and how an Arctic treaty might stop a new cold war”, ENTL 2009, (215) 233 – 234 (met verwijzingen aldaar)).
448 Bijlage 19, figuur en legende.
449 UNITED NATIONS GENERAL ASSEMBLY, Oceans and the law of the sea, Report of the Secretary-General, Addendum, 8 oktober
2002, A/57/57/Add.1, beschikbaar op http://daccess-ddsny.un.org/doc/UNDOC/GEN/N02/629/28/PDF/N0262928.pdf
?OpenElement (8 mei 2011), nr 39, 9.
444
69
recommended that the Russian Federation make a revised submission in respect of its extended
continental shelf in that area based on the findings contained in the recommendations.’450
Hoewel de aanbevelingen van de CLCS geheim zijn, is het geweten dat de CLCS grote delen van
de Russische claim heeft afgewezen. Rusland heroverweegt op dit ogenblik zijn aanspraak.451
Ten dien einde doet Rusland uitgebreid onderzoek in de Arctische Oceaan. In 2007 pakte
Rusland uit met een wetenschappelijke stunt. In het kader van het programma “Arctic 2007”
plantte Rusland met behulp van 2 speciale duikboten een titanium Russische vlag op de
Noordpool op een diepte van 14.000 voet (4,2 km) diepte. Deze daad werd door velen aanzien
als een aanspraak op de Noordpool door Rusland. Deze Russische provocatie heeft naar
Internationaal Recht (van de Zee) weinig belang aangezien het planten van een vlag geen
automatische titel op een gebied geeft.452 Rusland zou overigens zijn bevindingen hebben
overgemaakt aan de CLCS in mei 2009.453
4.5.5.3. Verenigde Staten van Amerika
De Verenigde Staten zijn, zoals voorafgaand reeds meermaals gesteld, geen partij bij het VN
Zeerechtverdrag.
Sommige auteurs stellen dat deze situatie positief is voor de Verenigde Staten.454 De argumenten
hiervoor zijn terug te vinden in de toepassing van de verdragen van Genève van 1958. Vooreerst
stelt het VCP geen absolute grenzen aan het Continentaal Plateau. Het exploitatiecriterium dat in
dit verdrag wordt gehanteerd laat toe dat, ingevolge de technische vooruitgang, de grens van het
Continentaal Plateau verder kan liggen dan dat dit het geval is onder het VN Zeerechtverdrag.455
Een ander voordeel kan dan weer gevonden worden in het VVZ. “De vrijheid van Volle Zee” zou
immers het recht van bodemexploitatie in de Volle Zee toelaten, waardoor er tot ver buiten de
Continentale Plateaus aan bodemexploitatie kan worden gedaan.456 Teneinde van deze
UNITED NATIONS GENERAL ASSEMBLY, Oceans and the law of the sea, Report of the Secretary-General, Addendum, 8 oktober
2002,
A/57/57/Add.1,
beschikbaar
op
http://daccess-ddsny.un.org/doc/UNDOC
/GEN/N02/629/28/PDF/N0262928.pdf?Open Element (8 mei 2011), nr 41, 10.
451 A. CAVNAR, “Accountability and the Commission on the Limits of the Continental Shelf: Deciding who owns the ocean floor”,
CNLILJ 2009, (387) 412.
452 Zie hierover uitgebreid: J.T. WARNER, “One small step for a submersible, one giant landgrab for Russiankind: An evaluation
of Russia’s claim to the North Pole under international law”, NAVLR 2009, (49) 74 – 80; A.S. SKARIDOV, “Russian Policy on the
Arctic Continental Shelf”, in M.H. NORDQUIST, J.N. MOORE en T.H. HEIDAR (eds), Changes in the Arctic environment and the Law
of the Sea, Leiden/Boston, Martinus Nijhoff Publishers, 2010, (487) 488 – 489; B. BAKER, “Law, science and the continental
shelf: The Russian Federation and the promise of Arctic cooperation”, AMUILR 2010, (251) 260; T. MENDEZ, “Thin ice, shifting
geopolitics: The Legal implications of Arctic ice melt”, DENJILP 2010, (527) 537.
453 Hiervan kon nochtans geen officiële bevestiging worden gevonden. De verwijzing naar 2009 werd door de geraadpleegde
rechtsleer steeds gedaan met een verwijzing naar andere auteurs: A. VAN WAGNER, “It’s getting hot in here, so take away all
the Artics resources: A look at a melting Arctic and the hot competition for its resources”, VLELJ 2010, (189) 206; T. MENDEZ,
“Thin ice, shifting geopolitics: The Legal implications of Arctic ice melt”, DENJILP 2010, (527) 537.
454 G.W. HOWARD, “Don’t be left out in the cold: An argument for advancing American interests in the Arctic outside the ambits
of the United Nations Convention on the Law of the Sea”, GALR 2008, (833) 858 – 862; B. BAKER, “Law, science and the
continental shelf: The Russian Federation and the promise of Arctic cooperation”, AMUILR 2010, (251) 260; I.V. BUNIK,
“Alternative approaches to the delimitation of the Arctic Continental Shelf”, IELR 2008, (114) 119 – 120.
455 Cf. supra 4.5.3.3.1.; Weliswaar blijft het, ingevolge de rechtspraak van het IGH, wel vereist dat het continentaal plateau de
natuurlijke verderzetting is van het landterritorium.
456 Cf supra 4.5.4.; Het is wel niet duidelijk of dit kan op de continentale plateaus (voorbij de 200 zeemijl) van andere
kuststaten alwaar ook de vrijheid van volle zee (overeenkomstig het VN Zeerechtverdrag) van kracht is. Daarenboven
verleent het VCP ook exclusieve rechten op het Continentaal Plateau die door de Verenigde Staten gerespecteerd moeten
worden. De centrale vraag in dit verband is dus of een Continentaal Plateau voorbij de 200 zeemijl tegenstelbaar is aan de
Verenigde Staten. Het antwoord hierop lijkt bevestigend te zijn indien dit Continentaal Plateau voldoet aan het
exploitatiecriterium van het VCP of indien de vaststelling ervan overeenkomstig gewoonterechtelijke regels plaats vond. Dit
laatste lijkt evenwel twijfelachtig aangezien de procedure voor vaststelling te ingewikkeld lijkt om als een regel van
internationaal gewoonterecht te worden gekwalificeerd, en omwille van het verband tussen artikel 76 en 82 VN
Zeerechtverdrag; Zie ook: G.W. HOWARD, “Don’t be left out in the cold: An argument for advancing American interests in the
Arctic outside the ambits of the United Nations Convention on the Law of the Sea”, GALR 2008, (833) 861 – 862.
450
70
voordelen gebruik te kunnen maken, zullen de Verenigde Staten (waar nodig) moeten aantonen
dat de relevante bepalingen van het VN Zeerechtverdrag geen regels van internationaal
gewoonterecht zijn geworden.457
Andere auteurs aanzien deze situatie als problematisch voor de Verenigde Staten.458 Het
belangrijkste argument dat hiervoor wordt aangehaald is dat de Verenigde Staten geen
aanspraak kunnen doen op een Continentaal Plateau voorbij de 200 zeemijl en geen verzending
aan de CLCS kunnen doen. Een tweede argument is dat de Verenigde Staten mogelijk zijn
gebonden door de bepalingen van het VN Zeerechtverdrag aangezien de regels een
gewoonterechtelijke status kunnen genieten.459 Een ratificatie lijkt volgens deze auteurs
aangewezen daar het meer zekerheid met zich mee zou brengen.
Het blijft dus voor het ogenblik onduidelijk is of de Verenigde Staten het VN Zeerechtverdrag
zullen ratificeren.
In ieder geval zijn de Verenigde Staten volop bezig met het in kaart brengen van de zeebodem
voor de kust van Alaska. Het onderzoek heeft voornamelijk betrekking op het Chucky Plateau en
tracht na te gaan in welke mate het aanzien kan worden als een onderzeese bodemverheffing.460
De reeds eerder geciteerde Carpenter stelt in dit verband het volgende: ‘[The] Chukchi Cap [is a]
submarine elevation[…] because [it is] in morphological continuity with the continental margin
and throughout [its] entirety share[s] the geological and genetic characteristics of the landmass[…]
of [...] the United States. First, […] Chukchi [is a] morphological continuation[…] of the landmass[…]
of […] the United States because, unlike Alpha-Mendeleev and Lomonosov Ridges, there is no
change in elevation where […] Chukchi connects with the continental shel[f]. Instead, [it merges]
fluidly with [its] adjacent shel[f]. Additionally, […] Chukchi ha[s] broad, convex crest[…] similar to
the adjacent continental shel[f]. Further, the slope[…] that separate[s] […] Chukchi from the Basin
[is] comparable to and merge[s] with the continental slope [of its] respective landmass[…]. Second,
[…] Chukchi share[s] geological and genetic characteristics with the landmass[…] of the United
States because continental rock comprises them and the same genetic process that created th[e]
countries' continental margin[…] also formed […] Chukchi. Thus, [the] Chukchi Cap [is a] submarine
elevation[…] and can be included in […] the United States's continental margin[…]. Therefore, the
[…]potential claims of […[ the United States meet the Test of Appurtenance.’461
Indien dit overeenstemt met de realiteit kunnen de Verenigde Staten eventueel aanspraak
maken op een Continentaal Plateau voorbij de 200 zeemijl. Een studie uit 2002 zou uitwijzen dat
de limietlijn van 100 zeemijl voorbij de 2500 meter isobaat toepassing zou kunnen vinden en de
Cf. supra. Het gaat voornamelijk om de bepalingen inzake het Continetaal Plateau, het Gebied en het “common herittage of
mankind”-principe.
458 Zie o.a.: A. VAN WAGNER, “It’s getting hot in here, so take away all the Artics resources: A look at a melting Arctic and the
hot competition for its resources”, VLELJ 2010, (189) 211; S. ASHFAQ, “Something for everyone: Why the United States should
ratify the Law of the Sea Treaty”, JTLP 2010, (357) 387 – 391; K. ISTED, “Sovereignty in the Arctic: An analysis of territorial
disputes & environmental policy considerations”, JTLP 2009, (343) 363 – 366; M. KOLCZ-RYAN, “An Arctic Race: How the
United States’ failure to ratify the Law Of the Sea Convention could adversely affect its interests in the Arctic, UDTNLR 2009,
(149).
459 Indien dit het geval blijkt te zijn zou dit voor de Verenigde Staten zeer negatief kunnen zijn. Hoewel het gebonden zou zijn
door het VN Zeerechtverdrag, kan het geen aanspraak maken op de rechten en procedures uit het verdrag (o.a. verzending
CLCS).
460 T.L. MCDORMAN, “The Continental Shelf beyond 200nm: Law and politics in the Arctic Ocean”, JTLP 2009, (155) 182 – 183;
M.F. HAYES, “US Continental Shelf Policy”, in M.H. NORDQUIST, J.N. MOORE en T.H. HEIDAR (eds), Changes in the Arctic
environment and the Law of the Sea, Leiden/Boston, Martinus Nijhoff Publishers, 2010, (469) 470 - 475.
461 B. CARPENTER, “Warm is the new cold: Global warming, oil, Unclos article 76 and how an Arctic treaty might stop a new
cold war”, ENTL 2009, (215) 235 – 236.
457
71
uiterste grens van het Continentaal Plateau op ongeveer 600 zeemijl vanaf de basislijn leggen. In
2008 bleek dat deze grens mogelijkerwijs nog 100 zeemijl verder zou kunnen liggen.462
Een overzicht van de theoretisch mogelijke aanspraak van de Verenigde Staten is terug te vinden
in Bijlage 21.463
4.5.5.4. Canada
Canada heeft voor het ogenblik nog geen aanspraak gemaakt op een Continentaal Plateau
voorbij de 200 zeemijl en heeft nog tijd tot 2013 om haar verzending aan de CLCS voor te
bereiden.
De Canadese Overheid schat dat dit gebied zich mogelijk uitstrekt over een oppervlakte van 1,7
miljoen vierkante kilometer. Canadese wetenschappers onderzoeken of de “Alpha”(Cordillera)
rug, deel uitmaakt van de Canadese Continentale Rand.464
Canada werkt samen met Denemarken aan het LORITA-1 project.465 Het doel van dit project is
het bewijzen dat de Losmonov-rug de natuurlijke voortzetting van het landterritorium van
Canada en Groenland is. De resultaten van dit onderzoek zouden positief zijn, in de zin dat het
onderzoek zou bevestigen dat de Losmonov–rug de natuurlijke voortzetting is van het
landterritorium.466
Canada publiceerde een kaart met daarop het gebied dat als Continentaal Plateau voorbij de 200
zeemijl zou kunnen worden aanzien. De toekomstige mogelijke aanspraak lijkt gebaseerd te zijn
op de Alpha- en Losmonov–rug.467 Deze kaart werd opgenomen in Bijlage 20.
4.5.5.5. Groenland (Denemarken)
Denemarken (Groenland) heeft, zoals Canada, voor het ogenblik nog geen aanspraak op een
Continentaal Plateau voorbij de 200 zeemijl gemaakt. Het heeft nog tijd tot 2014 om zijn
verzending aan de CLCS voor te bereiden.
Denemarken zou stellen dat de Losmonov-rug de natuurlijke voortzetting van het
landterritorium is. Denemarken zou zijn aanspraak aan het CLCS verzenden wanneer het
LORITA - 1 project afgelopen is.468
4.6. Volle Zee en de Diepzeebodem
Voorbij de EEZ is de Volle Zee. Overeenkomstig artikel 89 VN Zeerechtverdrag kan geen enkele
staat een deel van de Volle Zee aan zijn soevereiniteit onderwerpen.
De Diepzeebodem of het Gebied is het Gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid.469 Geen
enkele staat is gerechtigd om aanspraak te maken op soevereiniteit of om soevereine rechten uit
T.L. MCDORMAN, “The Continental Shelf beyond 200nm: Law and politics in the Arctic Ocean”, JTLP 2009, (155) 182 – 183;
M.F. HAYES, “US Continental Shelf Policy”, in M.H. NORDQUIST, J.N. MOORE en T.H. HEIDAR (eds), Changes in the Arctic
environment and the Law of the Sea, Leiden/Boston, Martinus Nijhoff Publishers, 2010, (469) 473.
463 Bijlage 21 en Note 1 van Bijlage 21.
464 K. ISTED, “Sovereignty in the Arctic: An analysis of territorial disputes & environmental policy considerations”, JTLP 2009,
(343) 359; Bijlage 22.
465
LOsmonov RIdge Test of Appurtenance: Meer informatie over dit project is terug te vinden op:
http://a76.dk/greenland_uk/north_uk/gr_n_expeditions_uk/lorita-1_uk/index.html (10 mei 2011).
466 M. KOLCZ-RYAN, “An Arctic Race: How the United States’ failure to ratify the Law Of the Sea Convention could adversely
affect its interests in the Arctic, UDTNLR 2009, (149) 155 (met verwijzing aldaar).
467 T.L. MCDORMAN, “The Continental Shelf beyond 200nm: Law and politics in the Arctic Ocean”, JTLP 2009, (155) 181 – 182.
468 B. CARPENTER, “Warm is the new cold: Global warming, oil, Unclos article 76 and how an Arctic treaty might stop a new
cold war”, ENTL 2009, (215) 232; T. MENDEZ, “Thin ice, shifting geopolitics: The Legal implications of Arctic ice melt”,
DENJILP 2010, (527) 537.
469 Artikel 136 VN Zeerechtverdrag.
462
72
te oefenen ten aanzien van enig deel van het Gebied. Alle rechten op de rijkdommen van het
Gebied komen toe aan de gehele mensheid in wiens naam de Autoriteit optreedt.470 Een
illustratie van het deel van de Arctische Oceaan dat mogelijk kan aanzien worden als “Gebied”
werd opgenomen in Bijlage 17 en 21.
Voor het ogenblik reikt geen enkele aanspraak van een staat tot op de Noordpool. Het gevolg
hiervan is dat het gebied rond de Noordpool aanzien moeten worden als “Gebied” dat wordt
beheerd door de Autoriteit die optreed in naam van de mensheid als geheel. De Autoriteit heeft
dus de controle over de exploitatie van de zeebodem en de ondergrond.471
Artikel 137 VN Zeerechtverdrag.
M. RAJABOV, “Melting ice and heated conflicts: A multilateral treaty as a preferable settlement for the arctic territorial
dispute”, SWJIL 2009, (419) 426.
470
471
73
5. Overlappende aanspraken op mariene zones in de Arctische Oceaan
5.1. Verdragsbepalingen met betrekking tot overlappende aanspraken
5.1.1. Het VN Zeerechtverdrag
Met betrekking tot de afbakening van de Territoriale Zee tussen staten met tegen over elkaar
liggende of aan elkaar grenzende kusten is artikel 15 VN Zeerechtverdrag van toepassing. Dit
artikel bepaalt dat behoudens andersluidende overeenkomst geen van beide staten gerechtigd is
om zijn Territoriale Zee te laten uitstrekken voorbij de middellijn waarvan elk punt even ver
verwijderd is van de dichtstbijzijnde punten van de basislijnen. Het principe van equidistantie
zal evenwel niet van toepassing zijn indien de afbakening op een afwijkende wijze dient te
gebeuren op grond van een historische titel of omwille van bijzondere omstandigheden.
Met betrekking tot de afbakening van de EEZ en het Continentaal Plateau voorziet het VN
Zeerechtverdrag niet in een equidistantieregel. Aldus bepalen respectievelijk artikel 74 en 83
dat de afbakening dient te geschieden bij overeenkomst op basis van het internationaal recht
teneinde een billijke oplossing te bereiken. Indien dergelijke overeenkomst niet tot stand kan
komen, dienen partijen zich te beroepen op de bepalingen van deel XV inzake de
geschillenbeslechting.472 (Cf. infra: 5.2.)
Buiten het feit dat de overeenkomst tot een billijke oplossing dient te leiden, geven deze
bepalingen (artikel 74 en 83) geen leidraad voor het sluiten van de overeenkomst.473 Vast staat
dat de overeenkomst billijk dient te zijn. Teneinde tot een billijk resultaat te komen, worden er
door de rechtspraak twee stappen doorlopen. Vooreerst wordt er een voorlopige
equidistantielijn getrokken. Vervolgens wordt de plaats van deze lijn aangepast in functie de
bijzondere omstandigheden en de relevante factoren.474
Met betrekking tot de ‘voorlopige equidistantielijn’ valt op te merken dat er door het trekken
van deze voorlopige lijn, geen vermoeden ontstaat dat deze juridisch juist is. Het trekken van
deze lijn is enkel een stap in de beoordeling, welke naderhand wordt aangevuld door de
bijzondere omstandigheden en relevante factoren.475
Met betrekking tot de bijzondere omstandigheden en relevante factoren stelde het Hof dat de
volgende zaken in aanmerking kunnen worden genomen: ‘(1) the general configuration of the
coasts of the Parties, as well as the presence of any special or unusual features; (2) so far as known
or readily ascertainable, the physical and geological structure, and natural resources, of the
continental shelf areas involved; (3) the element of a reasonable degree of proportionality, which a
delimitation carried out in accordance with equitable principles ought to bring about between the
extent of the continental shelf areas appertaining to the coastal State and the length of its Coast
measured in the general direction of the coastline, account being taken for this purpose of the
In afwachting van de totstandkoming van een dergelijke overeenkomst gaan de staten praktische maatregelen van
voorlopige aard aan die de definitieve overeenkomst niet in gevaar mogen brengen en de totstandkoming ervan niet mogen
belemmeren.
473 T.L. MCDORMAN, “The Continental Shelf beyond 200nm: Law and politics in the Arctic Ocean”, JTLP 2009, (155) 161.
474 D.A. COLSON, “The delimitation of the outer continental shelf between neighboring states”, AMJIL 2003, (91) 101 – 102; T.L.
MCDORMAN, “The Continental Shelf beyond 200nm: Law and politics in the Arctic Ocean”, JTLP 2009, (155) 174 – 175; Het
rekening houden met deze elementen is noodzakelijk om de billijkheid te laten doorwerken: M. RAJABOV, “Melting ice and
heated conflicts: A multilateral treaty as a preferable settlement for the arctic territorial dispute”, SWJIL 2009, (419) 431.
475 D.A. COLSON, “The delimitation of the outer continental shelf between neighboring states”, AMJIL 2003, (91) 101.
472
74
effects, actual or prospective, of any other continental shelf delimitations between adjacent States
in the same region.’476
5.1.2. De Verdragen van Genève van 1958
Met betrekking tot de afbakening van de Territoriale Zee en het Continentaal Plateau zijn
respectievelijk de artikelen 12 VTZ en 6 VCP van toepassing. Volgens deze artikelen dient de
grens tussen staten met aangrenzende477 of over elkaar liggende478 kusten te worden bepaald bij
overeenkomst. Bij gebreke aan een overeenkomst wordt de grens bepaald overeenkomstig het
equidistantieprincipe, behoudens indien bijzondere omstandigheden voorhanden zijn.479
Met de uitspraak van het IGH in de North Sea Continental Shelf case kwam het
equidistantieprincipe evenwel onder vuur te staan.480 Het Hof was van oordeel dat aangezien
‘[…] the use of the equidistance method of delimitation not being obligatory as between the Parties;
and […] there being no other single method of delimitation the use of which is in all circumstances
obligatory[…]’ de ‘delimitation is to be effected by agreement in accordance with equitable
principles, and taking account of all the relevant circumstances,[...]’481
Het oplossen van afbakeningsproblemen evolueerde over de jaren heen ook naar het principe
van de billijke overeenkomst, wat door de rechtspraak wordt ingevuld aan de hand van de
hierboven besproken ‘equitable principles and relevant circumstances’ methode.482
5.2. Geschillenregeling
Artikel 279 van het VN Zeerechtverdrag verplicht partijen om geschillen met betrekking tot de
uitlegging of toepassing van het VN Zeerechtverdrag langs vreedzame weg te regelen. Deel XV
van het verdrag voorziet in een aantal procedures teneinde tot een vreedzame regeling van het
geschil te komen.
Staten kunnen te dien einde overeenkomen om het geschil te regelen aan de hand van door hen
gekozen vreedzame middelen.483 Wanneer partijen geen gemeenschappelijke regeling hebben
kunnen treffen, kan één van de partijen, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan, het geschil
voorleggen aan een hof of scheidsgerecht dat overeenkomstig afdeling II van deel XV VN
Zeerechtverdrag bevoegd is.484 De procedures die ingesteld worden overeenkomstig afdeling II
zijn verplichte procedures welke leiden tot een bindende beslissing.
Artikel 287 VN Zeerechtverdrag voorziet in vier organen die bevoegd zijn voor een dergelijke
bindende beslissing te doen. Deze organen zijn: ‘(a) the International Tribunal for the Law of the
IGH, North Sea Continental Shelf Cases (Federal Republic of Germany v. Denmark; Federal Republic of Germany v. The
Netherlands), Judgment, ICJ Reports 1969, (3) 54; T.L. MCDORMAN, “The Continental Shelf beyond 200nm: Law and politics in
the Arctic Ocean”, JTLP 2009, (155) 175: Deze auteur lijst de door het Hof geformuleerde elementen duidelijk op als volgt:
“the presence and effect of islands, rocks and other like features; the configuration of the coasts in the area relevant to the
delimitation; the comparative proportionality of lengths of coasts in the area relevant to the delimitation;. the presence of ocean
resources in the area to be delimited;” en voegt de volgende zaken toe. “the conduct of the parties; and agreements between
Colonial powers”.
477 Met betrekking tot het Continentaal Plateau: Artikel 6 § 2 VCP.
478 Met betrekking tot het Continentaal Plateau: Artikel 6 § 1 VCP.
479 Met betrekking tot de Territoriale Zee is een afwijking van het equidistantieprincipe ook mogelijk op grond van een
historische titel.
480 D.A. COLSON, “The delimitation of the outer continental shelf between neighboring states”, AMJIL 2003, (91) 99.
481 IGH, North Sea Continental Shelf Cases (Federal Republic of Germany v. Denmark; Federal Republic of Germany v. The
Netherlands), Judgment, ICJ Reports 1969, (3) 53 – 54.
482 Cf. supra 5.1.1.; Voor een overzicht van de evolutie van de billijkheid in de internationale rechtspraak, zie: E. SOMERS,
Inleiding tot het internationaal Zeerecht, Wolters Kluwer, Mechelen, 2010, 164 – 177.
483 Artikel 280 VN Zeerechtverdrag.
484 Artikel 281 -285, 286 VN Zeerechtverdrag.
476
75
Sea established in accordance with Annex VI; (b) the International Court of Justice; (c) an arbitral
tribunal constituted in accordance with Annex VII; (d) a special arbitral tribunal constituted in
accordance with Annex VIII for one or more of the categories of disputes specified therein.’485
Rajabov merkt op dat omwille van de aard van de geschillen, slechts twee van deze
mechanismen werkelijk in aanmerking komen voor de beslechting van delimitatiegeschillen,
met name het IGH en de arbitrage overeenkomstig deel VIII.486 Het ITLOS zou niet geschikt zijn
aangezien het voornamelijk wordt gebruikt voor geschillen met betrekking tot marien milieu,
visserij en diepzeebodem.487 Hoewel deze visie mogelijk correct is het in theorie niet onmogelijk
om onderhavige geschillen voor het ITLOS te brengen aangezien de rechtsmacht van het hof zich
uitstrekt over alle geschillen en alle verzoeken die eraan worden voorgelegd in
overeenstemming met het VN Zeerechtverdrag.488 De bijzondere arbitrage-procedure kan
daarentegen enkel worden ingeleid voor geschillen die te maken hebben met visserij, marien
milieu, wetenschappelijk onderzoek en navigatie.489
Een staat kan bij de ondertekening, bekrachtiging of toetreding tot het VN Zeerechtverdrag, of
op enig tijdstip nadien, bij verklaring, een of meer van de hierboven vernoemde
geschillenbeslechtingsmechanismen kiezen.490 Indien de partijen bij een geschil voor dezelfde
procedure hebben gekozen, kan het geschil enkel door dit orgaan worden berecht, tenzij partijen
anders overeenkomen.491 Indien partijen evenwel niet voor dezelfde procedure hebben gekozen,
kan het geschil slechts aan arbitrage worden onderworpen (overeenkomstig deel VII) tenzij
partijen anders overeenkomen.492
De verschillende Arctische staten kozen echter verschillende procedures. Noorwegen en
Denemarken kozen beiden voor het IGH, Rusland opteerde voor arbitrage overeenkomstig
Bijlage VII en Canada voor het IGH en de arbitrage overeenkomstig deel VII.493
Voor staten bestaat de mogelijkheid om de toepasselijkheid van de verplichte procedures welke
leiden tot een bindende beslissing (van afdeling II Deel XV) uit te sluiten ten aanzien van
bepaalde aangelegenheden (een zogenaamde “opt-out”). Aldus kunnen staten geschillen met
betrekking tot de artikelen 15, 74 en 83 uitsluiten van het toepassingsgebied van afdeling II.494
Deze bepalingen hebben betrekking op de afbakening tussen tegenover elkaar liggende of
aangrenzende kuststaten van respectievelijk de Territoriale Zee, de EEZ en het Continentaal
Plateau.495 Twee van de vier Arctische kuststaten die partij zijn bij het VN Zeerechtverdrag, met
Artikel 287 § 1 VN Zeerechtverdrag.
M. RAJABOV, “Melting ice and heated conflicts: A multilateral treaty as a preferable settlement for the arctic territorial
dispute”, SWJIL 2009, (419) 430.
487 Het ITLOS lijkt wel een geschikt forum voor het geval dat een derde staat, welke optreed in hoofde van de internationale
gemeenschap, de uiterste grens van het Continentaal Plateau (voorbij de 200 zeemijl) van een kuststaat betwist. Het betreft
dan immers een geschil met betrekking tot de diepzeebodem aangezien de kuststaat dan de facto aanspraak maakt op een
deel van het gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid.
488 Artikel 21, Bijlage VI VN Zeerechtverdrag.
489 Artikel 1, Bijlage VIII VN Zeerechtverdrag.
490 Artikel 287 § 1 VN Zeerechtverdrag.
491 Artikel 287 § 4 VN Zeerechtverdrag.
492 Artikel 287 § 5 VN Zeerechtverdrag.
493
DIVISION OF OCEAN AFFAIRS AND LAW OF THE SEA, Declarations and statements, 11 juni 2010,
http://www.un.org/Depts/los/convention_agreements/convention_declarations.htm (4 mei 2011); De Verenigde Staten zijn
geen partij bij het VN Zeerechtverdrag, en zijn bijgevolg niet gebonden door de bepalingen van deel XV.
494 Met inbegrip van de mogelijkheid voor arbitrage overeenkomstig deel VII, aangezien deze mogelijkheid ook wordt
vernoemd in Afdeling II van Deel XV.
495 Artikel 298 § 1, a, i VN Zeerechtverdrag.
485
486
76
name Rusland en Canada, opteerden voor een dergelijke “opt-out” met betrekking tot het artikel
15, 74 en 83.496
Omwille van het feit dat de verschillende Arctische kuststaten verschillende procedures hebben
gekozen, en omwille van het feit dat sommigen van de “opt-out”-mogelijkheid hebben
gebruikgemaakt, zijn de mogelijkheden die het VN Zeerechtverdrag biedt ontoereikend voor de
beslechting van Arctische maritieme grenzen.497
5.3. Bilaterale en multilaterale grenzen
Een overzicht van de bilaterale grenzen in het Arctisch kan worden teruggevonden op de kaart
in Bijlage 21.498
Buiten de toekomstige delimitatiedisputen die kunnen ontstaan ingevolge de aanspraken van
staten op een Continentaal Plateau voorbij de 200 zeemijl vanaf de basislijn zijn er nog twee
lopende geschillen.
Vooreerst kunnen we het reeds eerder vernoemde geschil tussen Rusland en Noorwegen met
betrekking tot de afbakening van het Continentaal Plateau in de “Loop Hole” vermelden. Beide
landen dienen hier nog een grens overeen te komen, doch blijkt uit de in dit werk geraadpleegde
rechtsleer dat er nog geen standpunten werden ingenomen.
Tot slot is er nog het dispuut tussen Canada en de Verenigde Staten in de Beaufort zee.499 Canada
wenst voor de afbakening van de 200 mijlszone (EEZ en Continentaal Plateau) gebruik te maken
van een sectorlijn die de voortzetting is van een in 1825 overeengekomen grens tussen het
Yukon-gebied en Alaska. Deze sectorlijn loopt op de 141° meridiaan. De Verenigde Staten
wensen echter gebruik te maken van een equidistantielijn. Het resultaat van dit dispuut is dat
een gebied van ongeveer 6.250 vierkante zeemijl door beide landen wordt geclaimd.500
Canada maakte in het kader van de voorbereiding van haar verzending aan de CLCS een map die
gebaseerd is op een computerstudie501. Uit deze kaart blijkt dat Canada met betrekking tot het
DIVISION OF OCEAN AFFAIRS AND LAW OF THE SEA, Declarations and statements, 11 juni 2010,
http://www.un.org/Depts/los/convention_agreements/convention_declarations.htm (4 mei 2011); De Verenigde Staten zijn
geen partij bij het VN Zeerechtverdrag.
497 M.P. WILDER, “Who gets the oil?: Arctic energy exploration in uncertain waters and the need for universal ratification of
the United Nations Convention on the Law of the Sea”, HOUJIL 2010, (505) 531, 536-539: Deze auteur pleit in dit verband
voor een amendering van de bepalingen van het VN Zeerechtverdrag zodoende dat er wel een bindende procedure komt
voor de beslechting van Arctische maritieme grenzen, wat kan bereikt worden door het verwijderen van de opt-out
mogelijkheid, het voorzien van een bindende arbitrage en een mogelijkheid voor de CLCS om de zaak naar het IGH te
verzenden; M. RAJABOV, “Melting ice and heated conflicts: A multilateral treaty as a preferable settlement for the arctic
territorial dispute”, SWJIL 2009, (419) 430 – 431, 440, 438 - 447: Deze auteur stelt dat beste oplossing voor dit probleem een
multilateraal verdrag is waarin de maritieme grenzen worden vastgelegd. Deze auteur stelt tevens dat de niet ratificatie door
de Verenigde Staten in hun nadeel speelt voor delimitatiegeschillen aangezien de Verenigde Staten daarom geen toegang
hebben tot de procedures van deel XV. Deze visie kan niet worden bijgetreden. Om de redenen hierboven vernoemd blijken
de geschillenbelechtingsmechanismen van deel XV, voor wat betreft het Arctisch gebied, de nodige slagkracht te missen. Voor
het overige stellen zowel de verdragen van Genève als het VN Zeerechtverdrag de mogelijkheid voor bilaterale
delimitatieonderhandelingen open. Het ratificeren van het VN Zeerechtverdrag lijkt, wat deze aangelegenheid betreft, niet
veel veranderingen teweeg te brengen. Dit zou eventueel wel het geval zijn indien de Verenigde Staten alle procedures van
deel XV aanvaarden, doch dit lijkt weinig waarschijnlijk.
498 Bijlage 21, kaart en Notes op bladzijde 3 van Bijlage 21.
499 Bijlage 21, kaart en Note 6 en Bijlage 22.
500 T.L. MCDORMAN, “Canada – United States bilateral ocean law relations in the arctic ocean”, SWJIL 2009, (283) 295; Voor
een verdure bespreking van dit dispuut en mogelijke oplossingen kan worden verwezen naar de pagina’s 292 tot 296 van dit
artikel en naar B. BAKER, “Filling an Arctic gap: legal and regulatory possiblilities for Canadian – US cooperation in the Beafort
Sea”, VTLR 2009 (57)69 – 76.
501 Cf. supra.
496
77
Continentaal Plateau voorbij de 200 zeemijl geen gebruik maakt van de 141° meridiaan. Hieruit
zou men kunnen afleiden dat Canada is afgestapt van het principe van de sectorlijn.502
502
T.L. MCDORMAN, “Canada – United States bilateral ocean law relations in the arctic ocean”, SWJIL 2009, (283) 295.
78
6. Besluit
Het internationaal recht bevat een omvangrijk kader dat de soevereiniteitsaanspraken van
staten regelt. Staten kunnen op grond van de verschillende verdragen en gewoonterechtsregels
soevereiniteitsaanspraken laten gelden op delen van de Arctische Oceaan.
Door het feit dat de Verenigde Staten geen partij zijn bij het VN Zeerechtverdrag, blijven de
Verdragen van Genève van 1958 in een aantal situaties van toepassing.
Zoals we hebben kunnen vaststellen zorgt dit duaal systeem (VN Zeerechtverdrag – Verdragen
van Genève van 1958) wel voor een aantal onduidelijkheden met betrekking tot het vaststellen
van mariene grenzen.
Ook tussen staten die partij zijn bij het VN Zeerechtverdrag kunnen er geschillen ontstaan met
betrekking tot de toepassing of interpretatie van dit verdrag. Het probleem in dit verband is dat
de procedures uit deel XV van het VN Zeerechtverdrag te kort schieten. Door het feit dat de
verschillende Arctische kuststaten opteerden voor verschillende procedures en door de
mogelijkheid van de “opt-out”, bestaat er geen enkele bindende procedure voor alle Arctische
Kuststaten.
De oplossing voor deze problemen zijn echter eenvoudig. Vooreerst zouden de Verenigde Staten
het VN Zeerechtverdrag moeten ratificeren zodat er geen sprake meer is van een duaal systeem
en dat bijgevolg de daaruit volgende onduidelijkheden onbestaande worden. Tot slot zouden al
de Arctische kuststaten moeten opteren voor eenzelfde procedure, en zouden Canada en
Rusland afstand moeten doen van hun “opt out”. Dit zou als gevolg hebben dat de problemen
inzake de toepassing en interpretatie van het VN Zeerechtverdrag op een zekere en bindende
wijze kunnen worden beslecht.
De vraag is uiteraard of deze oplossingen realistisch zijn. Zoals we zagen zijn er zowel voor- als
nadelen verbonden aan het niet ratificeren van het VN Zeerechtverdrag en het niet voorhanden
zijn van een bindende procedure. Veel zal dus afhangen van de toekomstige houding en wil van
de Arctische Kuststaten.
79
BIBLIOGRAFIE
Boeken
BOSSUYT, M., en WOUTERS, J., Grondlijnen van internationaal recht, Intersentia, Antwerpen, 2005,
1070 p.
COOK, P.J. en CARLETON, C.M. (eds.), Continental Shelf Limits, The Scientific and Legal Interface,
Oxford University Press, New York, 2000, 363 p.
FRANCKX, E., Maritime Claims in the Arctic: Canadian and Russian Perspectives, Dordrecht,
Martinus Nijhoff Publishers, 1993, 330 p.
JOHNSTON, D.M. en SAUNDERS, P.M. (eds.), Ocean boundary making, Croom Helm, London, 1888,
359 p.
LAGONI, R. en VIGNES, D., (eds.), Maritime Delimitation, Martinus Nijhoff Publishers,
Leiden/Boston, 2006, 241 p.
NORDQUIST, M.H., MOORE, J.N. en HEIDAR, T.H. (eds), Changes in the Arctic environment and the Law
of the Sea, Leiden/Boston, Martinus Nijhoff Publishers, 2010, 593 p.
OUDE ELFERINK, A.G. en ROTHWELL D.R. (eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation
and Jurisdiction, Martinus Nijhoff Publishers, Den Haag/New York/London, 2001, 382 p.
ROTHWELL, D.R., The Polar Regions and the development of international law, Cambridge,
University Press, 1996, 532 p.
SOMERS, E., Inleiding tot het internationaal Zeerecht, Wolters Kluwer, Mechelen, 2010, 491 p.
UNITED NATIONS OFFICE FOR OCEAN AFFAIRS AND THE LAW OF THE SEA OFFICE OF LEGAL AFFAIRS, The
Law of the Sea, Baselines: An examination of the relevant provisions of the United Nations
Convention on the Law of the Sea, United Nations, New York, 1989, 70 p.
Bijdragen in tijdschriften
ASHFAQ, S., “Something for everyone: Why the United States should ratify the Law of the Sea
Treaty”, JTLP 2010, (357) 368-370.
BAKER, B., “Filling an Arctic gap: legal and regulatory possibilities for Canadian – US cooperation
in the Beaufort Sea”, VTLR 2009, 57 – 120.
BAKER, B., “Law, science and the continental shelf: The Russian Federation and the promise of
Arctic cooperation”, AMUILR 2010, 251 – 281.
BECKER, M.A., “Russia and the Arctic: Opportunities for engagement within the existing legal
framework”, AMUILR 2010, 225 – 250.
BELLINGER, J.B.“Treaty on Ice”, New York Times van 23 juni 2008, A21, geciteerd in CROOK, J.R.,
“United States joins in Arctic Declaration, supports existing Arctic legal regime”, AMJIL 2008,
(872)
873,
tekst
ook
beschikbaar
op
http://arcticcouncil.org/article/2008/6/after_the_ilulissat-declaration (2 april 2011).
80
BUNIK, I.V., “Alternative approaches to the delimitation of the Arctic Continental Shelf”, IELR
2008, 114 - 125.
CARPENTER, B., “Warm is the new cold: Global warming, oil, Unclos article 76 and how an Arctic
treaty might stop a new cold war”, ENTL 2009, 215 – 252.
CAVNAR, A., “Accoutability and the Commission on the Limits of the Continental Shelf: Deciding
who owns the ocean floor”, CNLILJ 2009, 387 – 439.
CLOTE, P., “Implications of global warming on state sovereignty and Arctic resources under the
United Nations Convention on the Law of the Sea: How the Arctic is no longer communis
omnium naturali jure”, RMDJGLB 2008, 195 – 248.
COLSON, D.A.,“The delimitation of the outer continental shelf between neighboring states”, AMJIL
2003, 91 – 107.
CROOK, J.R., “United States joins in Arctic Declaration, supports existing Arctic legal regime”,
AMJIL 2008, 872 – 873.
DALGAARD-KNUDSEN, F., “The Greenlandic offshore area”, NYILR 1992, 63 – 70.
FARRENS, T.C., “Shrinking ice, growing problems: Why we must act now to solve emerging
problems posed by an ice-free Arctic”, TRNATLCP 2010, 655 – 679.
GUERNSEY, K.N., “The North Sea Continental Shelf Cases”, OHNULR 2000, 141 – 160.
HELLMANN, J., “Racing for the Arctic? Better bring a flag”, CDZJCR 2009, 627 – 655.
HOLMES, S., “Breaking the ice: Emerging legal issues in Arctic sovereignty”, CHIJIL 2008, 323 –
351.
HOWARD, G.W., “Don’t be left out in the cold: An argument for advancing American interests in
the Arctic outside the ambits of the United Nations Convention on the Law of the Sea”, GALR
2008, 833 – 865.
ISTED, K., “Sovereignty in the Arctic: An analysis of territorial disputes & environmental policy
considerations”, JTLP 2009, 343 – 376.
JARASHOW, M., RUNNELS, M.B. en SVENSON, T., “Unclos and the Arctic: The path of least resistance”,
FDMJIJL 2007, 1587 – 1652.
JARES, V., “The Continental Shelf beyond 200 nautical miles: The work of the Commission on the
Limits of the Continental Shelf and the Arctic, VNJTL 2009, 1265 – 1304.
JOYNER, C.C., “The legal regime for the Arctic”, JTLP 2010, 195 – 245.
KOLCZ-RYAN, M., “An Arctic Race: How the United States’ failure to ratify the Law Of the Sea
Convention could adversely affect its interests in the Arctic, UDTNLR 2009, 149 – 173.
LARKIN, J.E.D., “Unclos and the balance of environmental and economic resources in the Arctic”,
GEOIELR 2010, 307 – 336.
LEE, L.T., “The Law of the Sea Convention and third states”, AMJIL 1983, 541 – 568.
81
LEE, M.L., “The interrelation between the Law of the Sea Convention and international customary
law”, SANDILJ 2006, 405 – 420.
MALLOY, B.A., “On thin ice: How a binding treaty regime can save the Arctic”, HSTWJELP 2010,
471 – 511.
MCDORMAN, T.L., “Canada – United States bilateral ocean law relations in the arctic ocean”, SWJIL
2009, 283 – 299.
MCDORMAN, T.L., “The Continental Shelf beyond 200nm: Law and politics in the Arctic Ocean”,
JTLP 2009, 155 – 187.
MENDEZ, T., “Thin ice, shifting geopolitics: The Legal implications of Arctic ice melt”, DENJILP
2010, 527 – 547.
PAULSON, J.A., “Melting ice causing the Arctic to boil over: An analysis to possible solutions to a
heated problem”, INICLR 2009, 349 – 379.
RAJABOV, M., “Meting ice and heated conflicts: A multilateral treaty as a preferable settlement for
the arctic territorial dispute”, SWJIL 2009, 419 – 447.
ROACH, J.A., “International Law and the Arctic: A Guide to understanding the Issues”, SWJIL 2009,
301 – 326.
RICHARDSON, E.L., KOLODKIN, A.L., JACOBSON, J., BOYLE, A.E., PHARAND, D., LAUTERPACHT, E., en LUTZ,
M.T., “Legal regimes of the Arctic”, ASILPROC 1988, 315 – 328.
SCHOFIELD, C., POTTS, T. en TOWNSEND-GAULT, I., “Boundaries, biodiversity, resources and
increasing maritime activities: Emerging oceans governance challenges for Canada in the Arctic
Ocean”, VTLR 2009, 35 – 55.
SLAMA, J.L., “Opinio Juris in Customary International Law”, OKCULR 1990, 603 - 656
SMITH, A.C., “Frozen assets: Ownership of Arctic mineral rights must be resolved in order to
prevent the really cold war”, GWILR 2010, 651 – 679.
SPIELMAN, B., ; An evaluation of Russia’s impending claim for continental shelf expansion: Why
Rule 5 will shelve Russia’s submission, EMORYILR 2009, 309 – 349.
SURACE-SMITH, K., “United States activity outside the Law of the Sea Convention: Deep Seabed
mining and Transit passage, CLMLR 1984, 1032 – 1058.
THOMAS, W., “Arctic Debate heats up: Ilulissat Declaration adopted by Riparian States”, IELR
2008, 178 – 180.
VAN WAGNER, A., “It’s getting hot in here, so take away all the Arctic’s resources: A look at a
melting Arctic and the hot competition for its resources”, VLELJ 2010, 189 – 218.
WARNER, J.T., “One small step for a submersible, one giant landgrab for Russiankind: An
evaluation of Russia’s claim to the North Pole under international law”, NAVLR 2009, 49 – 99.
WATSON, M., “An Arctic Treaty: A solution to the international dispute over the Polar Region”,
OCCOLJ 2009, 307 – 334.
82
WILDER, M.P., “Who gets the oil?: Arctic energy exploration in uncertain waters and the need for
universal ratification of the United Nations Convention on the Law of the Sea”, HOUJIL 2010, 505
– 544.
Bijdragen in verzamelwerken
CHURCHILL, R.R., “Claims to maritime zones in the arctic - Law of the sea normality or Polar
peculiarity”, in OUDE ELFERINK, A.G. en ROTHWELL D.R. (eds.), The Law of the Sea and Polar
Maritime Delimitation
and Jurisdiction, Martinus Nijhoff Publishers, Den Haag/New
York/London, 2001, 105 – 124.
CHURCHILL, R. en ULFSTEIN, G., “The disputed maritime zones around Svalbard”, in NORDQUIST,
M.H., MOORE, J.N. en HEIDAR, T.H. (eds), Changes in the Arctic environment and the Law of the Sea,
Leiden/Boston, Martinus Nijhoff Publishers, 2010, 551 – 593.
HØNNELAND, G., “Fisheries in the Svalbard Zone: Legality, legitimacy and compliance”, in OUDE
ELFERINK, A.G. en ROTHWELL D.R (eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and
Jurisdiction, Martinus Nijhoff Publishers, Den Haag/New York/London, 2001, 317 – 335.
LEVY, J.-P., “The United Nations Convention on the Law of the Sea”, in P.J. COOK en C.M. CARLETON
(eds.), Continental Shelf Limits, The Scientific and Legal Interface, Oxford University Press, New
York, 2000, 8 – 16.
MACNAB, R., “Complications in delimiting the outer continental shelf”, in NORDQUIST, M.H., MOORE,
J.N. en HEIDAR, T.H. (eds), Changes in the Arctic environment and the Law of the Sea,
Leiden/Boston, Martinus Nijhoff Publishers, 2010, 493 – 516.
MACNAB, R., “Initial Assessment”, in COOK, P.J. en CARLETON, C.M. (eds.), Continental Shelf Limits,
The Scientific and Legal Interface, Oxford University Press, New York, 2000, 253 – 267.
MCDORMAN, T.L., “The Northwest Passage: International Law, politics and cooperation”, in
NORDQUIST, M.H., MOORE, J.N. en HEIDAR, T.H. (eds), Changes in the Arctic environment and the Law
of the Sea, Leiden/Boston, Martinus Nijhoff Publishers, 2010, 227 – 250
OUDE ELFERINK, A.G., “Challenges for Polar Maritime Delimitation and Jurisdiction: The current
regime and its prospects”, in OUDE ELFERINK, A.G. en ROTHWELL, D.R. (eds.), The Law of the Sea and
Polar Maritime Delimitation and Jurisdiction, Martinus Nijhoff Publishers, Den Haag/New
York/London, 2001, 337 – 354.
OUDE ELFERINK, A.G., “The outer Continental Shelf in the Arctic: The application of article 76 of the
LOS Convention in a regional context”, in OUDE ELFERINK, A.G. en ROTHWELL D.R. (eds.), The Law of
the Sea and Polar Maritime Delimitation and Jurisdiction, Martinus Nijhoff Publishers, Den
Haag/New York/London, 2001, 139 – 156.
ROLSTON, S.J. en MCDORMAN, T.L., “Maritime boundary making in the Arctic Region”, in JOHNSTON,
D.M. en SAUNDERS, P.M. (eds.), Ocean boundary making, Croom Helm, London, 1888, 16 - 69.
SKARIDOV, A.S., “Northern Sea Route: Legal issues and current transportation practice”, in
NORDQUIST, M.H., MOORE, J.N. en HEIDAR, T.H. (eds), Changes in the Arctic environment and the
Law of the Sea, Leiden/Boston, Martinus Nijhoff Publishers, 2010, 283 – 306
83
SKARIDOV, A.S., “Russian Policy on the Arctic Continental Shelf”, in NORDQUIST, M.H., MOORE, J.N.
en HEIDAR, T.H. (eds), Changes in the Arctic environment and the Law of the Sea, Leiden/Boston,
Martinus Nijhoff Publishers, 2010, 487 – 492.
SCOVAZZI, T., “The baseline of the territorial sea: The practice of Arctic States”, in OUDE ELFERINK,
A.G. en ROTHWELL D.R. (eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and
Jurisdiction, Martinus Nijhoff Publishers, Den Haag/New York/London, 2001, 69 – 84.
SMITH, R.W. en TAFT, G., “Legal Aspects of the Continental Shelf”, in P.J. COOK en C.M. CARLETON
(eds.), Continental Shelf Limits, The Scientific and Legal Interface, Oxford University Press, New
York, 2000, 17 – 24.
SYMONDS, P.A., ELDHOLM, O., MASCLE, J. en MOORE, G.F., “Characteristics of Continental Margins”, in
COOK, P.J. en CARLETON, C.M. (eds.), Continental Shelf Limits, The Scientific and Legal Interface,
Oxford University Press, New York, 2000, 25 – 63.
UNITED NATIONS SECRETARIAT, “Juridical regime of historic waters, including historic bays”, in
UNITED NATIONS (ed.), Yearbook of the international law commission 1962, New York, United
Nations, 1964, Volume 2, 1 - 26.
WOLFRUM, R., “The Role of International Dispute Settlement Institutions in the Delimitation of the
Outer Continetnal Shelf”, in LAGONI, R. en VIGNES, D., (eds.), Maritime Delimitation, Martinus
Nijhoff Publishers, Leiden/Boston, 2006, 19 – 31.
84
LIJST BRONNEN UNITED NATIONS
UNITED NATIONS (ED.), Yearbook of the international law commission 1962, New York, United
Nations, 1964, Volume 2, 208 p.
UNITED NATIONS DIVISION FOR OCEAN AFFAIRS AND THE LAW OF THE SEA OFFICE OF LEGAL AFFAIRS, Law
of the Sea Bulletin No.46, United Nations, New York, 2001, 91 p.
UNITED NATIONS DIVISION FOR OCEAN AFFAIRS AND THE LAW OF THE SEA OFFICE OF LEGAL AFFAIRS, Law
of the Sea Bulletin No.49, United Nations, New York, 2002, 79 p.
UNITED NATIONS DIVISION FOR OCEAN AFFAIRS AND THE LAW OF THE SEA OFFICE OF LEGAL AFFAIRS, Law
of the Sea Bulletin No.54, United Nations, New York, 2004, 147 p.
UNITED NATIONS DIVISION FOR OCEAN AFFAIRS AND THE LAW OF THE SEA OFFICE OF LEGAL AFFAIRS, Law
of the Sea Bulletin No.56, United Nations, New York, 2004, 148 p.
UNITED NATIONS DIVISION FOR OCEAN AFFAIRS AND THE LAW OF THE SEA, Declarations and statements,
11 juni 2010, http://www.un.org/Depts/los/convention_agreements/convention_declarations
.htm (4 mei 2011).
UNITED NATIONS GENERAL ASSEMBLY, Oceans and the law of the sea, Report of the Secretary-General,
Addendum, 8 oktober 2002, A/57/57/Add.1, beschikbaar op http://daccessddsny.un.org/doc/UNDOC/GEN/N02/629/28/PDF/N0262928.pdf?Open Element (7 mei 2011),
22 p.
UNITED NATIONS OFFICE FOR OCEAN AFFAIRS AND THE LAW OF THE SEA OFFICE OF LEGAL AFFAIRS, The
Law of the Sea, Baselines: An examination of the relevant provisions of the United Nations
Convention on the Law of the Sea, United Nations, New York, 1989, 70 p.
85
LIJST BRONNEN COMMISSION ON THE LIMITS OF THE CONTINENTAL SHELF
Verzendingen
NOORWEGEN, Executive Summary of the Continental Shelf Submission of Norway in respect of areas
in the Arctic Ocean, the Barents Sea and the Norwegian Sea, 27 november 2006, beschikbaar op
http://www.un.org/Depts/los/clcs_new/submissions_files/nor06/nor_exec_sum.pdf (7 mei
2011), 22p.
RUSLAND, Executive Summary of the Continental Shelf Submission of the Russian
Federation, 20 December 2001, beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los/clcs_new
/submissions_files/submission_rus.htm (8 mei 2011), 5 p.
Aanbevelingen
COMMISSION ON THE LIMITS OF THE CONTINENTAL SHELF, Summary of the recommendations of the
Commission on the Limits of the Continental Shelf in regard to the submission made by Norway in
respect of areas in the Arctic Ocean, the Barents Sea and the Norwegian Sea on 27 november 2OO6,
27 maart 2009, beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los/clcs_new/submissions_files
/nor06/nor_rec_summ.pdf (7 mei 2011), 47 p.
COMMISSION ON THE LIMITS OF THE CONTINENTAL SHELF, “Summary of the recommendations of the
Commission on the Limits of the Continental Shelf in regard to the submission made by the Russian
Federation of 20 December 2001”, in UNITED NATIONS GENERAL ASSEMBLY, Oceans and the law of the
sea, Report of the Secretary-General, Addendum, 8 oktober 2002, A/57/57/Add.1, beschikbaar op
http://daccess-ddsny.un.org/doc/UNDOC/GEN/N02/629/28/PDF/N0262928.pdf?OpenElemen
t (7 mei 2011), nr. 38 – 41, p. 9 – 10.
Opmerkingen van staten
MINISTRY OF FOREIGN AFFAIRS AND COOPERATION OF SPAIN, Note Verbale of Spain to the submission
made by Norway to the Commission on the Limits of the Continental Shelf, 2 maart 2007, tekst
beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los/clcs_new/submissions_files/nor06/esp_0700348
.pdf (7 mei 2011), 4 p.
PERMANENT MISSION OF CANADA TO THE UNITED NATIONS, Note Verbale of Canada to the submission
made by the Russian Federation to the Commission on the Limits of the Continental Shelf, 18
januari 2002, tekst beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los/clcs_new/submissions_files
/rus01/CLCS_01_2001_LOS__CANtex.pdf (8 mei 2011), 2 p.
PERMANENT MISSION OF DENMARK TO THE UNITED NATIONS, Reaction of Denmark to the submission
made by Norway to the Commission on the Limits of the Continental Shelf 24 januari 2007, tekst
beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los/clcs_new/submissions_files/nor06/dnk07_002
18.pdf (7 mei 2011, 2 p.
PERMANENT MISSION OF DENMARK TO THE UNITED NATIONS, Note Verbale of Denmark to the
submission made by the Russian Federation to Commission on the Limits of the Continental Shelf, 4
februari 2001, tekst beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los/clcs_new/submissions_files
/rus01/CLCS_01_2001_LOS__DNKtext.pdf (8 mei 2011) 3 p.
PERMANENT MISSION OF ICELAND TO THE UNITED NATIONS, Reaction of Iceland to the submission made
by Norway to the Commission on the Limits of the Continental Shelf, 29 januari 2007, tekst
beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los/clcs_new/submissions_files/nor06/isl07_00223
.pdf (7 mei 2011), 2 p.
PERMANENT MISSION OF THE NORWAY TO THE UNITED NATIONS, Note Verbale of Norway to the
submission made by the Russian Federation to the Commission on the Limits of the Continental
86
Shelf,
20 maart 2002, tekst beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los/clcs_new
/submissions_files/rus01/CLCS_01_2001_LOS__NORtext.pdf (8 mei 2011), 4 p.
PERMANENT MISSION OF THE RUSSIAN FEDERATION TO THE UNITED NATIONS, Reaction of the Russian
Federation to the submission made by Norway to the Commission on the Limits of the Continental
Shelf, 21 februari 2007, tekst beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los/clcs_new
/submissions_files/nor06/isl07_00223.pdf (7 mei 2011), 4 p.
REPRESENTATIVE OF THE UNITED STATES OF AMERICA TO THE UNITED NATIONS, Notification regarding
the submission made by the Russian Federation to the Commission on the Limits of the Continental
Shelf,
28 februari 2002, tekst beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los/clcs_new
/submissions_files/rus01/CLCS_01_2001_LOS__USAtext.pdf (8 mei 2011), 7 p.
Andere documenten
COMMISSION ON THE LIMITS OF THE CONTINENTAL SHELF, Corrigendum, CLCS/11/Add.1/Corr.1, 1999,
beschikbaar op http://daccess-dds-ny.un.org/doc/UNDOC/GEN/N99/356/61/IMG/N9935661
.pdf?OpenElement (1 mei 2011), 4 p.
COMMISSION ON THE LIMITS OF THE CONTINENTAL SHELF, Scientific and Technical Guidelines of the
Commission on the Limits of the Continental Shelf, CLCS/11, 13 mei 1999, beschikbaar op
http://daccess-ddsny.un.org/doc/UNDOC/GEN/N99/171/08/IMG/N9917108.pdf?OpenElemen
t (1 mei 2011), 91 p.
COMMISSION ON THE LIMITS OF THE CONTINENTAL SHELF, Scientific and Technical Guidelines of the
Commission on the Limits of the Continental Shelf - Annexes II-IV to the Guidelines adopted by the
Commission on 3 September 1999 at its sixth session, CLCS/11/Add.1, 1999, beschikbaar op
http://daccess-dds-ny.un.org/doc/UNDOC/GEN/N99/338/93/PDF/N9933893.pdf?OpenEleme
nt (1 mei 2011), 24 p.
COMMISSION ON THE LIMITS OF THE CONTINENTAL SHELF, Rules of Procedure of the Commission on the
Limits of the Continental Shelf, CLCS/40, Rev.1, 17 april 2008, beschikbaar op http://daccessdds-ny.un.org/doc/UNDOC/GEN/N08/309/23/PDF/N0830923.pdf?OpenElement (4 mei 2011),
35 p.
87
JURISPRUDENTIELIJST
IGH, 9 april 1949, The Corfu Channel Case, Judgment, ICJ Reports 1949, nr. 15, 4.
IGH, 18 december 1951, Fisheries Case (United Kingdom v. Norway), Judgment, ICJ Reports 1951,
nr. 74, (116
IGH, 20 februari 1969, North Sea Continental Shelf Cases (Federal Republic of Germany v.
Denmark; Federal Republic of Germany v. The Netherlands), Judgment, ICJ Reports 1969, 3.
88
LIJST INTERNATIONAALRECHTELIJKE BRONNEN
Verdragen
Verdrag van 9 februari 1920 tussen Noorwegen, de Verenigde Staten van Amerika, Denemarken,
Frankrijk, Italië, Japan, Nederland, Groot-Brittannië en Ierland en de Britse overzeese
Heerschappijen
en
Zweden
inzake
Spitsbergen,
tekst
beschikbaar
op
http://www.sysselmannen.no/hovedEnkel.aspx?m=45301 (22 april 2011).
Verdrag van Genève inzake het Continentaal Plateau van 29 april 1958, United Nations Treaty
Series , vol. 499, 311 (Convention on the Continental Shelf , Geneva, 29 April 1958).
Verdrag van Genève inzake de Territoriale Zee en Aansluitende Zone van 29 april 1958, United
Nations Treaty Series , vol. 516, 205 (Convention on the Territorial Sea and the Contiguous Zone,
Geneva, 29 April 1958).
Verdrag van Genève inzake de Volle Zee van 29 april 1958, United Nations Treaty Series , vol.
450, 11 (Convention on the High Seas, Geneva, 29 April 1958).
Verdrag van Montego Bay inzake het Recht van de Zee van 10 december 1982, United Nations
Treaty Series , vol. 1833, 3 (United Nations Convention on the Law of the Sea, Montego Bay, 10
December 1982); Nederlandse vertaling: Verdrag van de Verenigde Naties inzake het Recht van
de Zee en de Overeenkomst inzake de toepassing van deel XI van dat Verdrag, Pb. L. 23 juni
1998, afl. 179, 3 – 134.
Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht van 23 mei 1969, United Nations Treaty Series,
vol. 1155, 331.
Overeenkomsten
Overeenkomst van New York betreffende de uitvoering van deel XI van het Verdrag van de
Verenigde Naties inzake het recht van de Zee van 10 december 1982 van 28 juli 1994, United
Nations Treaty Series , vol. 1836, 3.
Verklaringen
Ilulissat verklaring van 27 tot 29 mei 2008, tekst beschikbaar op http://arcticcouncil.org/filearchive/Ilulissat-declaration.pdf (2 april 2011).
89
INTERNE BRONNEN (s.l.)
Noorwegen
Wet van 17 december 1976 inzake de exclusief economische zone van Noorwegen, tekst
beschikbaar
op
http://www.un.org/Depts/los/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES
/NOR_1976_Act.pdf (24 april 2011);
Koninklijk Decreet van 17 december 1976 inzake de instelling van de exclusief economische
zone
van
Noorwegen,
tekst
beschikbaar
op
http://www.un.org/Depts/los
/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/NOR_1976_Decree.pdf (24 april 2011).
Act of 27 June 2003 relating to Norway’s territorial waters and contiguous zone, in UNITED
NATIONS DIVISION FOR OCEAN AFFAIRS AND THE LAW OF THE SEA OFFICE OF LEGAL AFFAIRS, Law of the
Sea Bulletin No.54, United Nations, New York, 2004, 97;
Rusland
Decree of the Presidium of the Supreme Soviet of the USSR on the Economic Zone of the USSR,
tekst beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES
/RUS_1984_Decree.pdf (24 april 2011).
Verklaring 4604 van de Russische Federatie, tekst beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los
/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/RUS_1985_Declaration.pdf (18 april 2011).
Federal Act on the internal maritime waters, territorial sea and contiguous zone of the Russian
Federation, 17 July 1998, tekst beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los
/LEGISLATIONANDTREATIES /PDFFILES/RUS_1998_Act_TS.pdf (22 april 2011).
Federale wet van 2 december 1998 inzake de Exclusief Economische Zone van Rusland, tekst
beschikbaar op:
http://www.un.org/Depts/los/LEGISLATIONANDTREATIES /PDFFILES
/RUS_1998_Act_EZ.pdf;
Verenigde Staten van Amerika
Verklaring van president Reagan van 10 maart 1983. Tekst beschikbaar op
http://www.un.org/Depts/los/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/USA_1983_Statement.p
df, 1, (2 april 2011).
Verklaring 5030 van 10 maart 1983 van de President van de Verenigde Staten van Amerika
inzake de Exclusief Economische Zone van de Verenigde Staten van Amerika, tekst beschikbaar
op http://www.un.org/Depts/los/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/USA_1983_Proclam
ation.pdf (24 april 2011);
Verklaring van 27 december 1988 door de president van de Verenigde Staten van Amerika met
betrekking tot de Territoriale Zee van de Verenigde Staten van Amerika, Tekst beschikbaar op
http://www.un.org/Depts/los /LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/USA_1988_Proclamatio
n.pdf (22 april 2011).
Publieke mededeling 2237 van 23 augustus 1995 over de limieten van de Exclusief Economische
Zone en de maritieme grenzen, p 43825 – 43829, tekst beschikbaar op
http://www.un.org/Depts/los/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/USA_1995_eez_public
_notice.pdf (24 april 2011);
90
Verklaring van 2 september 1999 door de President van de Verenigde Staten van America met
betrekking tot de Aansluitende Zone van de Verenigde staten, tekst beschikbaar op
http://www.un.org/Depts/los /LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/USA_1999_Proclamatio
n.pdf (22 april 2011).
Canada
Territorial Sea Geographical Co-ordinates (Area 7) Order van 10 september 1985, tekst
beschikbaar
op
http://www.un.org/Depts/los/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES
/CAN_1985_Order.pdf (18 april 2011);
Oceans Act van 18 december 1996, tekst beschikbaar op http://www.un.org/Depts
/los/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/CAN_1996_Act.pdf (18 april 2011).
Denemarken (Groenland)
Order No. 191 on the Delimitation of the Territorial Sea of Greenland van 27 mei 1963, tekst
beschikbaar
op
http://www.un.org/Depts/los/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES
/DNK_1963_Order.pdf (18 april 2011).
Wet van 22 mei 1996 inzake de Exclusief Economische Zone, tekst beschikbaar op
http://www.un.org/Depts/los/LEGISLATIONANDTREATIES/PDFFILES/DNK_1996_Act.pdf (24
april 2011).
Wet (order) van 7 april 1999 met betrekking tot de delimitatie van de territoriale zee van
Denemarken, tekst beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los/LEGISLATIONANDTREATIES
/PDFFILES/DNK_1999_Act.pdf (22 april 2011).
Koninklijk Decreet van 15 oktober 2004 inzake de inwerkingtreding van de Wet inzake de
Exclusief Economische Zone voor Groenland in UNITED NATIONS DIVISION FOR OCEAN AFFAIRS AND
THE LAW OF THE SEA OFFICE OF LEGAL AFFAIRS, Law of the Sea Bulletin No.56, United Nations, New
York, 2004, 126.
Wet van 18 juli 2005 met betrekking tot de Aansluitende Zone [van Denemarken], in UNITED
NATIONS DIVISION FOR OCEAN AFFAIRS AND THE LAW OF THE SEA OFFICE OF LEGAL AFFAIRS, Law of the
Sea Bulletin No.58, United Nations, New York, 2005, 17.
91
WEBSITES
Commission on the
Limits of the
Continental Shelf:
http://www.un.org/Depts/los/clcs_new/clcs_home.htm
United Nations:
http://www.un.org/
International Court
Of Justice:
http://www.icj-cij.org/
DIVERSE BRONNEN
ARCTIC COUNSEL, http://arctic-council.org/article/2008/6/after_the_ilulissat-declaration (2 april
2011).
CIA,
The
World
Factbook,
https://www.cia.gov/library/publications/the-worldfactbook/geos/xq.html, (10 maart 2011).
DIVISION OF OCEAN AFFAIRS AND LAW OF THE SEA, Declarations and statements, 11 juni 2010,
http://www.un.org/Depts/los/convention_agreements/convention_declarations.htm (4 mei
2011);
ENCYCLOPEDIA BRITANNICA, beschikbaar op http://www.britannica.com/ (1 mei 2011).
INTERNATIONAL BOUNDARIES RESEARCH UNIT, Maritime jurisdiction and boundaries in the Arctic
Region (updated to include Norway-Russia boundary agreement of September 2010), Durham
University, 2010, 3p, beschikbaar op http://www.dur.ac.uk/resources/ibru/arctic.pdf (7 mei
2011).
JAKOBSSON, M., MACNAB, R., MAYER, L., ANDERSON, R., EDWARDS, M., HATZKY, J., SCHENKE, H.W. en
JOHNSON, P., “An improved bathymetric portrayal of the Arctic Ocean: Implications for ocean
modeling and geological, geophysical and oceanographic analyses”, Geophysical Research
Letters,2008
DOI:
doi:
10.1029/2008gl033520,
beschikbaar
op
http://www.ngdc.noaa.gov/mgg/bathymetry/arctic/maps/IBCAO_ver2_23_Letter.pdf (2 mei
2011).
Lorita
–
1,
LOsmonov
Ridge
Test
of
Appurtenance
–
Project,
http://a76.dk/greenland_uk/north_uk/gr_n_expeditions_uk/lorita-1_uk/index.html (10 mei
2011),
92
LIJST BIJLAGEN
Bijlage 1: UNITED NATIONS DIVISION FOR OCEAN AFFAIRS AND THE LAW OF THE SEA OFFICE OF LEGAL
AFFAIRS, Law of the Sea Bulletin No.54, United Nations, New York, 2004, 93.
Bijlage 2: UNITED NATIONS DIVISION FOR OCEAN AFFAIRS AND THE LAW OF THE SEA OFFICE OF LEGAL
AFFAIRS, Law of the Sea Bulletin No.54, United Nations, New York, 2004, 94.
Bijlage 3: UNITED NATIONS DIVISION FOR OCEAN AFFAIRS AND THE LAW OF THE SEA OFFICE OF LEGAL
AFFAIRS, Law of the Sea Bulletin No.54, United Nations, New York, 2004, 95.
Bijlage 4: UNITED NATIONS DIVISION FOR OCEAN AFFAIRS AND THE LAW OF THE SEA OFFICE OF LEGAL
AFFAIRS, Law of the Sea Bulletin No.54, United Nations, New York, 2004, 96.
Bijlage 5: T. SCOVAZZI, “The baseline of the territorial sea: The practice of Arctic States”, in A.G.
OUDE ELFERINK en D.R. ROTHWELL (eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime
Delimitation
and Jurisdiction, Martinus Nijhoff Publishers, Den Haag/New
York/London, 2001, (69) 82.
Bijlage 6: T. SCOVAZZI, “The baseline of the territorial sea: The practice of Arctic States”, in A.G.
OUDE ELFERINK en D.R. ROTHWELL (eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime
Delimitation
and Jurisdiction, Martinus Nijhoff Publishers, Den Haag/New
York/London, 2001, (69) 77.
Bijlage 7: E. FRANCKX, Maritime Claims in the Arctic: Canadian and Russian Perspectives, Dordrecht,
Martinus Nijhoff Publishers, 1993, 77.
Bijlage 8:E. FRANCKX, Maritime Claims in the Arctic: Canadian and Russian Perspectives, Dordrecht,
Martinus Nijhoff Publishers, 1993, 147.
Bijlage 9:J.-P. LEVY, “The United Nations Convention on the Law of the Sea”, in P.J. COOK en C.M.
CARLETON (eds.), Continental Shelf Limits, The Scientific and Legal Interface, Oxford
University Press, New York, 2000, (8) 10.
Bijlage 10:UNITED NATIONS, http://www.un.org/Depts/los/clcs_new/marinezones.jpg (1 mei
2011)
Bijlage 11: COMMISSION ON THE LIMITS OF THE CONTINENTAL SHELF, Scientific and Technical Guidelines
of the Commission on the Limits of the Continental Shelf - Annexes II-IV to the Guidelines
adopted by the Commission on 3 September 1999 at its sixth session, CLCS/11/Add.1,
1999,
4;
7
–
11,
beschikbaar
op
http://daccess-ddsny.un.org/doc/UNDOC/GEN/N99/338/93/PDF/N9933893 .pdf?OpenElement (1 mei
2011), zoals verbeterd bij COMMISSION ON THE LIMITS OF THE CONTINENTAL SHELF,
Corrigendum, CLCS/11/Add.1/Corr.1, 1999, 3 – 4, beschikbaar op http://daccess-ddsny.un.org/doc/UNDOC/GEN/N99/356/61/IMG/N9935661.pdf?OpenEleme nt (1 mei
2011).
Bijlage 12: R. MACNAB, “Initial Assessment”, in P.J. COOK en C.M. CARLETON (eds.), Continental
Shelf Limits, The Scientific and Legal Interface, Oxford University Press, New York,
2000, (253) 261.
Bijlage 13: R. MACNAB, “Initial Assessment”, in P.J. COOK en C.M. CARLETON (eds.), Continental
Shelf Limits, The Scientific and Legal Interface, Oxford University Press, New York,
2000, (253) 263.
93
Bijlage 14: R. MACNAB, “Initial Assessment”, in P.J. COOK en C.M. CARLETON (eds.), Continental
Shelf Limits, The Scientific and Legal Interface, Oxford University Press, New York,
2000, (253) 264.
Bijlage 15: E. FRANCKX, Maritime Claims in the Arctic: Canadian and Russian Perspectives,
Dordrecht, Martinus Nijhoff Publishers, 1993, 11.
Bijlage 16: NATIONAL GEOPHYSICAL DATA CENTER / IBCAO,
beschikbaar
op
http://www.ngdc.noaa.gov/mgg/bathymetry/arctic/maps/IBCAO_ver2_23_Letter
.pdf (2 mei 2011).
Bijlage 17: A.G. OUDE ELFERINK, “The outer Continental Shelf in the Arctic: The application of
article 76 of the LOS Convention in a regional context”, in A.G. OUDE ELFERINK en D.R.
ROTHWELL (eds.), The Law of the Sea and Polar Maritime Delimitation and
Jurisdiction, Martinus Nijhoff Publishers, Den Haag/New York/London, 2001, (139)
150.
Bijlage 18: COMMISSION ON THE LIMITS OF THE CONTINENTAL SHELF, Summary of the
recommendations of the Commission on the Limits of the Continental Shelf in regard to
the submission made by Norway in respect of areas in the Arctic Ocean, the Barents
Sea and the Norwegian Sea on 27 november 2OO6, 27 maart 2009, beschikbaar op
http://www.un.org/Depts/los/clcs_new
/submissions_files/nor06/nor_rec_summ.pdf (7 mei 2011), Pag. 3, 6, 8, 10 13, 17,
Figuren 1, 3, 4, 5, 6, 7; Figuur 2 werd weggelaten. In plaats daarvan werd figuur 3
geplaatst, en werd de nummering aangepast.
Bijlage 19: RUSLAND, Executive Summary of the Continental Shelf Submission of the Russian
Federation, 20 December 2001, beschikbaar op http://www.un.org/Depts/los
/clcs_new/submissions_files/submission_rus.htm (8 mei 2011), 5 p.
Bijlage 20: FOREIGN AFFAIRS AND INTERNATIONAL TRADE, Canada’s program, beschikbaar op:
http://www.international.gc.ca/continental/program-canadaprogramme.aspx?lang=eng (10 mei 2011).
Bijlage 21: INTERNATIONAL BOUNDARIES RESEARCH UNIT, Maritime jurisdiction and boundaries in
the Arctic Region (updated to include Norway-Russia boundary agreement of
September
2010),
Durham
University,
2010,
3p,
beschikbaar
op
http://www.dur.ac.uk/resources/ibru/arctic.pdf (7 mei 2011).
Bijlage 22: CIA MAPS & PUBLICATIONS, Arctic Region Physical Map 2008, Beschikbaar op:
http://www.zonu.com/fullsize2-en/2009-09-18-7437/Arctic-physical-map2008.html of https://www.cia.gov/library/publications/cia-maps-publications
/Arctic.html (10 mei 2011) (eigen bewerking).
94
AFKORTINGEN
1994 OVEREENKOMST: Overeenkomst van New York betreffende de uitvoering van deel XI van
het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de Zee van 10
december 1982 van 28 juli 1994, United Nations Treaty Series , vol. 1836,
3.
VN ZEERECHTVERDRAG: Verdrag van Montego Bay inzake het Recht van de Zee van 10 december
1982, United Nations Treaty Series , vol. 1833, 3 (United Nations
Convention on the Law of the Sea, Montego Bay, 10 December 1982).
VCP:
Verdrag van Genève inzake het Continentaal Plateau van 29 april 1958,
United Nations Treaty Series , vol. 499, 311 (Convention on the
Continental Shelf , Geneva, 29 April 1958).
VTZ:
Verdrag van Genève inzake de Territoriale Zee en Aansluitende Zone van
29 april 1958, United Nations Treaty Series , vol. 516, 205 (Convention on
the Territorial Sea and the Contiguous Zone, Geneva, 29 April 1958).
VVZ:
Verdrag van Genève inzake de Volle Zee van 29 april 1958, United Nations
Treaty Series , vol. 450, 11 (Convention on the High Seas, Geneva, 29 April
1958).
SCIENTIFIC AND TECHNICAL
GUIDELINES:
COMMISSION ON THE LIMITS OF THE CONTINENTAL SHELF, Scientific and
Technical Guidelines of the Commission on the Limits of the Continental
Shelf, CLCS/11, 13 mei 1999, beschikbaar op http://daccessddsny.un.org/doc/UNDOC/GEN/N99/171/08/IMG/N9917108.pdf?Open
Elemen t (1 mei 2011), 91 p.
RULES OF PROCEDURE: COMMISSION ON THE LIMITS OF THE CONTINENTAL SHELF, Rules of Procedure of
the Commission on the Limits of the Continental Shelf, CLCS/40, Rev.1, 17
april
2008,
beschikbaar
op
http://daccess-ddsny.un.org/doc/UNDOC/GEN/N08/309/23/PDF/N0830923.pdf?OpenEle
ment (4 mei 2011), 35 p.
AMJIL:
American Journal of International Law
AMUILR:
American University International Law Review
ASILPROC:
American Society of International Law Proceedings
CDZJCR:
Cardozo Journal of Conflict Resolution
CHIJIL:
Chicago Journal of International Law
CLMLR:
Columbia Law Review
CNLILJ:
Cornell International Law Journal
DENJILP:
Denver Journal of International Law and Policy
EMORYILR:
Emory International Law Review
ENTL:
Environmental Law
FDMILJ:
Fordham International Law Journal
GALR:
Georgia Law Review
GEOIELR:
Georgetown International Environmental Law Review
GWILR:
George Washington International Law Review
HOUJIL:
Houston Journal of International Law
HSTWJELP:
Hastings West-Northwest Journal of Environmental Law, Policy
IELR:
International Energy Law Review
INICLR:
Indiana International and Comparative Law Review
JTLP:
Journal of Transnational Law and Policy
95
NAVLR:
NYILR:
OCCOLJ:
OHNULR:
OKCULR:
RMDJGLB:
SANDILJ:
SWJIL:
TRNATLCP:
UDTNLR:
VLELJ:
VNJTL:
VTLR:
WAUGSLR:
Naval Law Review
New York International Law Review
Ocean and Coastal Law Journal
Ohio Northern University Law Review
Oklahoma City University Law Review
Richmond Journal of Global Law and Business
San Diego International Law Journal
Southwestern Journal of International Law
Transnational Law and Contemporary Problems
University of Dayton Law Review
Villanova Environmental Law Journal
Vanderbilt Journal of Transnational Law
Vermont Law Review
Washington University Global Studies Law Review
96
Download