Het nieuwe geschiedenisexamen in de tweede fase

advertisement
Het nieuwe geschiedenisexamen
in de tweede fase
Deel 1
Het nieuwe geschiedenisexamen
in de tweede fase
Deel 1
Albert van der Kaap
Edwin Marshall
Enschede, december 2006
Verantwoording
© 2006 Stichting leerplanontwikkeling (SLO), Enschede
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd,
opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige
vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen,
of enige andere manier zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.
Auteurs: Albert van der Kaap, Edwin Marshall
Productie: SLO
Besteladres
SLO, Stichting Leerplanontwikkeling
t.a.v. Simone Heijnen
Postbus 2041, 7500 CA Enschede
Telefoon (053) 4840 207
Internet: www.slo.nl
Inhoud
Woord vooraf
5
1.
2.
Het nieuwe geschiedenisexamen havo/vwo
De pilot
7
9
2.1
2.2
2.3
Korte beschrijving van de pilot
De aanpak op een aantal scholen
Hoe verder?
9
11
14
3.
Naar een leerplan geschiedenis in de tweede fase
15
3.1
3.2
3.3
De inrichting van het schoolexamen
De inhoud van het schoolexamen
De verdeling van de leerstof over de leerjaren
15
15
16
4.
5.
Het PTA
Thema: Het Midden-Oosten
19
25
Bijlage 1 De deelnemende scholen
29
Bijlage 2 Beslispunten
31
Bijlage 3 Domein A: historisch besef
33
Bijlage 4 Domein B: Oriëntatiekennis
35
Bijlage 5 Domein D: geschiedenis van de rechtsstaat en de parlementaire democratie 39
Bijlage 6 Begrippenlijst
41
Bijlage 7 De canon in de tijdvakken
43
Bijlage 8 Een diagnostische toets
45
Bijlage 9 Het nieuwe examen
59
Bijlage 10 Methodes
63
Woord vooraf
Dit is het eerste deel van een brochure over het nieuwe geschiedenisexamen in de
tweede fase van het voortgezet onderwijs. In het kort wordt in deze brochure
beschreven waaruit het nieuwe examen bestaat (zie voor een uitgebreide toelichting
op het examen de handreiking op de site van SLO). Daarna volgt een beschrijving van
de ervaringen van de acht pilot scholen met het nieuwe examen. Vervolgens worden
suggesties gedaan voor een leerplan en de inrichting van het pta. 'Het Midden-Oosten'
is een beschrijving van een mogelijke invulling van een diachronisch thema.
In deze brochure zijn de voorbeelden van leerstofverdeling en pta's gebaseerd op de
situatie waarin het centraal examen bestaat uit de domeinen A en C. In deel twee van
deze brochure (voorjaar 2007) worden voorbeelden gegeven die uitgaan van de
situatie waarin het centraal examen bestaat uit de domeinen A en B.
In deel twee is het ook mogelijk in te gaan op vragen en suggesties van docenten. Zij
worden daarom van harte uitgenodigd op dit eerste deel te reageren.
Albert van der Kaap, projectleider
[email protected]
⏐5
1.
Het nieuwe
geschiedenisexamen havo/vwo
Op 1 augustus 2007 wordt de tweede fase vernieuwd. Voor het vak geschiedenis en
staatsinrichting betekent dat de start van een nieuw examenprogramma. Belangrijkste
vernieuwing is het centraal stellen van het ontwikkelen van historisch besef bij
leerlingen. Om dat mogelijk te maken moeten leerlingen beschikken over een
gemeenschappelijke basis van historische overzichtskennis en vaardigheden.
Het nieuwe examenprogramma bestaat uit:
• Domein A: Historisch besef
• Domein B: Oriëntatiekennis
• Domein C: Thema's
• Domein D: Geschiedenis van de rechtsstaat en van de parlementaire democratie
• Domein E: Oriëntatie op studie en beroep
Geschiedenis is een verplicht vak in de profielen C&M en E&M met de volgende
studielast:
Havo
Vwo
C&M
320
480
E&M
320
440
Aantal verplichte thema's in domein C:
Havo
Vwo
C&M
2
5
E&M
2
4
Het centraal examen
Het centraal examen heeft betrekking op de domeinen A en B, dus op oriëntatiekennis
en historische vaardigheden1.
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op domein A, C en D, en:
• tenminste de domeinen en subdomeinen waarop het centraal examen geen
betrekking heeft
• indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: een of meer domeinen of subdomeinen
waarop het centraal examen betrekking heeft
1
Tot een nader door de minister te bepalen datum heeft het centraal examen betrekking op de
domeinen A en C. De CEVO stelt daartoe twee thema's vast en maakt de daarbij behorende specificatie
bekend. Tot de bedoelde datum omvat het schoolexamen de domeinen A, B, C (alleen vwo, drie thema's
voor het profiel cultuur en maatschappij, twee voor het profiel economie en maatschappij), D en E.
⏐7
•
indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat
kunnen verschillen
Historisch besef
Bij historisch besef gaat het om de (complexe) relatie tussen interpretatie van het
verleden, perceptie van de hedendaagse werkelijkheid en toekomstverwachtingen.
Leerlingen moeten zich, aldus Arie Wilschut, een van de leden van de commissie De
Rooij in de handreiking bij het schoolexamen, een bewuste, duidelijke voorstelling van
het verleden kunnen maken. Zo'n voorstelling moet het gevolg zijn van het toepassen
van bepaalde welomschreven redeneringen en denkwijzen. Nieuw is dit onderdeel niet.
Al sinds de invoering van de WIEG in 1994 worden, wat toen genoemd werd,
'structuurbegrippen en vaardigheden' getoetst in het examen. Domein A in het nieuwe
examenprogramma sluit hierbij aan. Bij historisch besef gaat het zowel om een
kenniskader als om het kunnen toepassen van bepaalde denk- en redeneerwijzen.
Hiervoor is kennis van termen als bron, feit, interpretatie, oorzaak en gevolg een
voorwaarde.
Oriëntatiekennis
De oriëntatiekennis is bedoeld als gemeenschappelijk kader dat de leerlingen kunnen
gebruiken als instrument om personen, gebeurtenissen, verschijnselen en
ontwikkelingen historisch te plaatsen. Als onderwerp van het examen komt het in de
plaats van de twee (wisselende) thema's. Dit betekent overigens niet dat de ene
stofomschrijving simpel weg vervangen wordt door een andere.
Bij oriëntatiekennis gaat het niet om een 'algemeen overzicht' van elk van de tien
tijdvakken, maar om 'een raamwerk, een geheel, een stelsel van tijdvakken waaraan
zaken moeten worden gerelateerd om ze beter te kunnen plaatsen en te begrijpen.
Feitenkennis is van belang om er nieuwe zaken mee in verband te kunnen brengen en
te interpreteren'.
Deze oriëntatiekennis is opgesteld vanuit een Europees/Nederlands perspectief.
Elk van de tien tijdvakken wordt nader gespecificeerd door een aantal kenmerkende
aspecten die bewust globaal zijn gehouden. Leerlingen moeten bij elk van de
kenmerkende aspecten een passend voorbeeld kunnen geven van een gebeurtenis, een
ontwikkeling, een verschijnsel of een handeling dan wel gedachtegang van een
persoon en dit voorbeeld kunnen gebruiken om het betreffende aspect te
verduidelijken.
Thema's
Derde component in het nieuwe examenprogramma is een aantal thema's. Voor havo
zijn dat er twee en voor het vwo vier (E&M), respectievelijk vijf (C&M). De school kan
zelf de inhoud van deze thema's bepalen. Daarnaast is er het voor alle leerlingen
verplichte onderwerp: De geschiedenis van de rechtsstaat en van de parlementaire
democratie (domein D).
Met gebruikmaking van de eindtermen uit domein A moeten leerlingen een
beargumenteerd antwoord kunnen geven op inhoudelijke vragen over elk thema. Ook
moeten zij op grond van situaties in de verschillende tijdvakken ontwikkelingen op
langere termijn kunnen beschrijven. Dat betekent concreet dat de thema's betrekking
moeten hebben op meer dan één tijdvak (zogenoemde diachronische thema's).
⏐8
2.
De pilot
2.1
Korte beschrijving van de pilot
In 2003 kreeg een projectgroep van het Instituut voor Geschiedenis Didactiek (IVGD),
Cito en SLO van minister Van der Hoeven de opdracht middels een pilot te
onderzoeken of een centraal examen gebaseerd op de voorstellen van de Commissie
Historische en Maatschappelijke Vorming (commissie De Rooij) mogelijk was. Meer
concreet luidde de vraag of een haalbaar en aanvaardbaar examen kon worden
ontwikkeld. Een examen dat valide (meet het examen wat met het
geschiedenisonderwijs beoogd wordt), betrouwbaar (kunnen de antwoorden op een
eenduidige wijze gegeven en beoordeeld worden) en aanvaardbaar is.
Met een achttal scholen, verspreid over heel Nederland, werd in augustus 2004 gestart.
De pilot had alleen betrekking op havo en er waren zo'n twintig docenten bij
betrokken. Leerlingen van 4 havo van de acht deelnemende scholen begonnen met een
aangepast programma dat zou moeten uitmonden in een examen in mei 2006. Zonder
dat er al nieuwe methodes op de markt waren moesten docenten en leerlingen hun
weg vinden in het nieuwe examenprogramma.
Om enigszins zicht te krijgen op de beginsituatie werd aan het begin van het
schooljaar een tweetal onderzoeken uitgevoerd. In het eerste onderzoek werden de
associaties van de leerlingen met de tien tijdvakken onderzocht en in het tweede
onderzoek werd middels een vijftigtal meerkeuzevragen onderzocht met welke kennis
de leerlingen de tweede fase ingingen. Als we ervan mogen uitgaan dat de vragen
enigermate representatief zijn voor de examenstof, dan stemmen de resultaten niet
optimistisch. Ongeveer tweederde van de stof werd niet door de leerlingen beheerst
(zie bijlage 8).
De eerste ervaringen
De kenmerkende aspecten van de tien tijdvakken zijn slechts globaal omschreven. Dat
veroorzaakte, zeker in het begin, onzekerheid bij de docenten. Wat moet er nu precies
geleerd worden, wat kunnen de leerlingen op het examen verwachten? Het was echt
wennen. Geschiedenisdocenten, zo zei een van hen, zijn zo gewend geraakt aan een de
gedetailleerde stofomschrijving dat elke verandering bedreigend of tenminste
onwennig kan zijn. Deze onzekerheid was het sterkst ten aanzien van de laatste
tijdvakken en werd versterkt door het feit dat er nog geen methodes beschikbaar
waren. Andere collega's reageerden nogal nuchter: "Het examen kan nooit meer zijn
dan de 49 kenmerken en de bijbehorende begrippen".
Als voordeel van de globale omschrijving werd gezien dat docenten nu veel ruimte
krijgen om zelf onderwerpen te kiezen en om de actualiteit binnen de lessen te halen.
Didactiek
Hoe richtten de docenten hun onderwijs in? Globaal gesproken kan gezegd worden dat
er drie stromingen waren. Een deel van de scholen nam de chronologie van de tien
tijdvakken tot uitgangspunt, een ander deel ging uit van thema's en bij een derde deel
tenslotte moesten de leerlingen zich zelfstandig oriënteren op de tien tijdvakken. De
⏐9
docenten hanteerden daarbij een grote variatie aan werkvormen die allemaal
beoogden dat de leerlingen zich zelf kennis van de karakteristieke aspecten van de
tijdvakken eigen maakten. Zo liet een docent leerlingen spotprenten en afbeeldingen
verzamelen die kenmerkend zijn voor een tijdvak. Een ander liet de leerlingen een
historische roman lezen of een historische film bekijken en deze analyseren op
kenmerken van een tijdvak. Bij weer anderen moesten leerlingen een karakteristiek
van een tijdvak maken en deze presenteren aan hun klasgenoten. Opvallend was wel
dat naarmate het examen naderde de docenten steeds 'traditioneler' les gingen geven.
Door de nadruk op het overzicht van tijdvakken heeft een deel van de docenten
minder dan gebruikelijk aandacht besteed aan historische vaardigheden.
Het examen
Van het begin af aan hadden de docenten behoefte aan duidelijkheid over het soort
examenvragen dat zij (en hun leerlingen) konden verwachten. Probleem was dat het
ontwikkeltraject van de examens parallel liep aan de pilot. In april 2005 kregen de
docenten, door middel van voorbeelden, meer duidelijkheid over de uitgangspunten
van de constructiegroep bij het maken van opdrachten. Voor de zomervakantie kregen
de docenten enige voorbeeldopgaven. In maart 2006, vlak voor het eerste examen,
kwam een volledig proefexamen beschikbaar. Sommige scholen gebruikten dit examen
als schoolexamen, andere deelden het slechts als voorbeeld uit aan hun leerlingen.
De eerste indruk van het examen in mei 2006 was, zeker in de ogen van collega's, dat
het een tamelijk gemakkelijk examen was. De ervaring van het Cito was anders. Het
examen was goed te doen, maar werd door de bank genomen als moeilijker
beoordeeld dan het reguliere examen. Docenten met hun vaak in jaren opgebouwde
kennis van de hele geschiedenis onderschatten mogelijk dat leerlingen slechts beperkt
tijd hebben om zich een globaal beeld te verschaffen van die lange periode.
De docenten van de pilotscholen waren niet ontevreden over de resultaten. Zij
merkten dat leerlingen die regelmatig hadden gewerkt daarvoor op het examen
werden beloond. Het idee bestaat dat leerlingen de stof van de huidige thema's in twee
weken voor het examen kunnen leren. Bij het examen nieuwe stijl is dat, zo is de
eensluidende mening, absoluut ondenkbaar. In bijlage 9 staat een selectie van de
vragen uit het examen. Het volledige examen, tijdvak 1 en tijdvak 2, vindt u op de site
van het IVGD (http://www.ivgd.nl/examen/eersteexamen.htm).
De leerlingen
Wat vonden de leerlingen van het nieuwe examenprogramma? Over het algemeen zijn
zij behoorlijk tevreden over het nieuwe programma. Vooral het feit dat ze nu een
duidelijk overzicht hebben van de hele geschiedenis scoort hoog. Wel vonden zij het
moeilijk om onderscheid te maken tussen wat wel en niet belangrijk is en wat wel en
wat geen goede voorbeelden zijn van kenmerkende aspecten. De aspecten waar zij de
meeste moeite mee hadden waren 'ontstaan en verspreiding van de Islam', het 'conflict
in de Nederlanden', 'moderne vormen van imperialisme' en de 'opkomst van politiekmaatschappelijke stromingen'. Sommige leerlingen hebben een schoolboek gemist,
terwijl anderen het juist prettig vonden om zelf informatie te verzamelen. De 'pilot'
leerlingen hebben meer dan leerlingen die het reguliere examen aflegden het idee dat
zij het geleerde zullen onthouden.
⏐ 10
2.2
De aanpak op een aantal scholen
Katholieke Scholengemeenschap 'De Breul' in Zeist
Op scholengemeenschap De Breul zijn voor het vak geschiedenis en staatsinrichting
zowel in havo 4 als havo 5 drie periodes van zeven weken beschikbaar met telkens
twee contacturen en een zelfstudie uur.
Geert van Besouw, Albert Jens en Ellen Marrenga behandelen in klas 4 in elke periode
een thema uit Sfinx, respectievelijk Gezinsgeschiedenis, Oorlog en vrede en
Ontmoetingen in verre streken. Tijdens de lessen praten zij veel met leerlingen over de
oriëntatiekennis die in deze thema's aan bod komt. Tijdens het derde thema zijn de
kenmerkende aspecten zelfs meer het uitgangspunt van de lessen. In havo 5 worden de
49 kenmerkende aspecten behandeld.
De werkwijze die hierbij wordt gehanteerd is telkens verschillend. De docenten zijn
zich er sterk van bewust dat de grote ommekeer in de didactiek nogal wat van de
leerlingen vraagt. Zij verwachten namelijk dat de leerlingen zelf in hoge mate
verantwoordelijkheid nemen voor hun leren en dat is niet altijd even eenvoudig. Er
wordt veel gebruik gemaakt van de strip 'Van nul tot nu'. Bij een aantal bladzijden uit
de strip moeten leerlingen eerst voor zich zelf tien feiten op schrijven. Daarnaast
wordt in een klassengesprek een verband gelegd tussen genoemde feiten en structuren
en begrippen uit het betreffende tijdvak. Dit blijkt geen eenvoudige opgave te zijn.
De bezetting van Nederland wordt behandeld aan de hand van een videoband over het
onderwerp. Al kijkend moeten de leerlingen voor zichzelf noteren wat zij vinden dat
elke Nederlander over dit onderwerp zou moeten weten.
Bij een ander tijdvak maken de leerlingen een tijdvakkendossier. Zij kijken naar een
film, bezoeken een museum of gaan naar een tentoonstelling. Na afloop vullen zijn
dan een formulier in, waarin zij de opgedane kennis verwoorden.
(http://histoforum.digischool.nl/pilot/tijdvakkendosier.doc)
Geregeld ook werken de leerlingen in zogenaamde expertgroepen. Deze werkwijze is
beschreven in een recent artikel in Kleio. Deze opdracht en veel andere activerende
werkvormen, zoals Levenslijn en het mysteriespel, zijn beschreven in Geschiedenis
Didactiek van Arie Wilschut en Actief Historisch Denken van Jan de Vries e.a., met
werkvormen die vooral gericht zijn op historisch denken (in het nieuwe
examenprogramma vaardigheid Domein A historisch besef en met name nummer 7).
Deze handboeken zijn, volgens Geert van Besouw, echte aanraders.
Voor het aspect 'Het voeren van twee wereldoorlogen' moesten de leerlingen, aan de
hand van een duidelijk plan, een folder maken over het leven van soldaten tijdens de
eerste wereldoorlog.
(http://histoforum.digischool.nl/pilot/Opdracht%20havo%204%20wo1.doc)
Op het eind van een periode maken de leerlingen een PowerPointpresentatie over
kenmerkende aspecten van een tijdvak. Van de genoemde aspecten moeten zij dan zelf
voorbeelden gegeven. De benodigde informatie halen de leerlingen vooral uit
Wikipedia, de spectrum encyclopedie (http://www.spectrum.nl) en van nul tot nu. De
leerlingen vinden dit een leuke opdracht en zij geven aan dat ze er veel van leren.
Leerlingen die geen presentatie hebben gemaakt mogen ook niet aanwezig zijn als de
leerlingen hun presentatie aan elkaar tonen. Voor deze opdracht wordt gebruik
⏐ 11
gemaakt van de lege PowerPointpresentatie die ontwikkeld is door het IVGD. (te
downloaden op http://www.de-breul.nl/Vakken/Geschiedenis/KAleeg.ppt). De
leerlingen vullen per aspect een drietal tekstvakken in en zij kunnen afbeeldingen
toevoegen.
Een volledig ingevulde versie die goed kan dienen om een overzicht van een of meer
tijdvakken te geven is voor 5 euro te koop bij het IVGD.
(http://www.ivgd.nl/tijdvakkenconcreet/tijdconindex.htm)
Op De Breul zowel als op College Mill Hill maken leerlingen ook posters van
tijdvakken. Hoewel de kwaliteit van de posters nogal verschilde lieten de leerlingen
wel zien wat hun beeld van het tijdvak was (voor een voorbeeld zie:
http://histoforum.digischool.nl/pilot/Opdracht%20havo%204.doc of
http://histoforum.digischool.nl/pilot/pilot%20h4%20BIOGRAFISCHE%20POSTER.doc).
Nijmeegse Scholengemeenschap Groenewoud in Nijmegen
Ook op de Nijmeegse Scholengemeenschap Groenewoud worden uiteenlopende
werkvormen ingezet.
- Het filmproject
Leerlingen maken, in samenwerking met het vak CKV1, een historische film. Bij CKV
hebben de leerlingen al in een eerdere fase uitleg gehad over de techniek van het
maken van een film, zodat de geschiedenis docent zich volledig kan concentreren op
de historische inhoud. De film moet betrekking hebben op een aspect van een tijdvak.
Elk groepje kiest een onderwerp en zoekt een aspect waarop het onderwerp betrekking
heeft of kiest een aspect en bedenkt daar een onderwerp bij. Elk onderwerp mag
slechts eenmaal gekozen worden. Vervolgens maken de leerlingen een draaiboek en
gaan, bijvoorbeeld op locatie, hun film draaien. Voorbeeld van een onderwerp is de
bezetting van Nederland, waarbij de leerlingen een of meer monumenten in hun stad,
Nijmegen, hebben gefilmd.
- Het museum
Gewapend met een (digitale) camera bezoeken de leerlingen tijdens een dagexcursie
een of twee musea, het gemeentearchief of een of twee monumenten. Doel: het
beschrijven van een aantal objecten in relatie tot een kernmerkend aspect van een
tijdvak. De leerlingen beschrijven twee objecten uitgebreid en vijf objecten in enkele
regels.
- De quiz
Kleine groepjes krijgen ieder een tijdvak toegewezen. Over dat tijdvak maken zij vijf
meerkeuze quizvragen met vier antwoord mogelijkheden. Deze vragen moeten
betrekking hebben op de kenmerkende aspecten van het tijdvak. Uiteraard moeten de
vragen gespreid worden over deze aspecten. Bij minimaal drie vragen moeten ook
afbeeldingen worden gebruikt. De leerlingen krijgen de verplichting opgelegd hun
vragen geheim te houden voor de rest van de klas. Na afloop namelijk wordt de
gezamenlijke quiz in de klas afgenomen, met een prijs voor de beste leerling. Ook het
2College in Tilburg maakt van deze werkvorm gebruik. Daar hebben leerlingen van 4
havo een quiz-avond voorbereid voor hun medeleerlingen. De quiz bestond uit vragen
die betrekking hadden op alle tijdvakken en die de stof (de kenmerkende aspecten)
dekten.
⏐ 12
Christelijke Scholengemeenschap 'De Lage Waard' in Papendrecht
In het geschiedenislokaal van Cees Weltevrede en zijn collega staat een kar met negen
laptops en wireless internet toegang. Dit maakt het mogelijk dat al het leren van de
leerlingen wordt aangestuurd via een elektronische leeromgeving (It's Learning). In
groepjes van twee of drie werken de leerlingen aan opdrachten bij de verschillende
tijdvakken. Het product van hun onderzoek kan een word document zijn, maar ook
een PowerPoint presentatie of een website. Omdat er nog geen methodes op de markt
zijn moeten alle leerlingen een tweetal boeken aanschaffen, te weten De
wereldgeschiedenis in een notendop van Jan van Oudheusden en De vaderlandse
geschiedenis in jaartallen van Bas Blokker, Gijsbert van Es en Hendrik Spiering. Voor
deze boeken is o.a. gekozen omdat zij betrekkelijk goedkoop zijn. Naast deze boeken
kunnen de leerlingen ook gebruik maken van allerlei naslagwerken, oudere methodes
en natuurlijk internet.
Het Assink-Lyceum in Haaksbergen
Rix van Hinsbergen, docent aan het Assink Lyceum in Haaksbergen, is ronduit
enthousiast over het nieuwe examen. Je kunt met dit examen de boer op. Als je
opmerkingen krijgt in de trant van 'kinderen weten tegenwoordig niets meer van
geschiedenis' heb je nu direct een goed antwoord klaar. Overigens heeft Rix ook nog
wel wat kritiek op het examen. Het historische proces is nog onderbelicht en het
examen is wel erg Europa-centrisch.
Rix en haar collega's gebruiken Sprekend Verleden, dat als aorta fungeert voor het
geschiedenis onderwijs in klas 4 en 5 havo. Het Assink zet in op de chronologie en
heeft de tien tijdvakken verdeeld over beide leerjaren. Via discussies in de klas en
onderzoeksopdrachten bij tijdvakken gaan zij de diepte in. 'Het memoriseren van
leerlingen is minder geworden' constateerde Rix en daarom wordt er op het Assink
veel herhaald en zijn de toetsen gestapeld. In elke nieuwe toets komen ook vragen
voor uit vorige tijdvakken.
Het Assink verkeert in de gelukkige omstandigheid dat ze in 5 havo een extra uur
hebben voor alle leerlingen samen. In een hoorcollege voor 75 man worden de hiaten
in de kennis van de leerlingen weggewerkt. Het college fungeert als een soort
didactische bezemwagen, aldus Rix.
In het schooljaar 2006-2007 onderzoekt het Assink op het vwo of het mogelijk is via,
door de docenten zelf geschreven, thema's leerlingen de oriëntatiekennis bij te
brengen.
Grotius College in Delft
Marcel Nonhebel van het Grotius College uit Delft zag de pilot als een groot avontuur
dat wat hem betreft positief heeft uitgepakt. Op het eind kon je met de leerlingen
overal over praten. Het gaat er op het Grotius niet zozeer om dat de leerlingen een
canon van kennis in hun hoofd moeten stampen, zij moeten vooral actief met het
verleden bezig zijn. Marcel en zijn collega's waren er al snel van overtuigd dat het
belangrijk was om voor duidelijkheid te zorgen. De chronologische lijn werd
uitgangspunt. Bij het ontbreken van methodes, gebruikt men op het Grotius
overdrukken uit diverse (oudere) methodes. Daarnaast maken de leerlingen hun eigen
historisch dossier middels internetopdrachten en de bibliotheek. Ja ook de bibliotheek,
zo bleek tot zijn verrassing. Opvallend was ook dat de leerlingen erg veel van elkaar
⏐ 13
leerden; er vonden geregeld historische discussies plaats. ADSL, Activerende Didactiek
door Samenwerkend Leren, zo vat Marcel hun didactische werkwijze samen. Het viel
de collega's wel op dat leerlingen over het algemeen moeite hebben met effectief
zoeken. Het is belangrijk om geregeld de dossiers van de leerlingen te controleren.
2.3
Hoe verder?
Na het centraal schriftelijk examen werd een voorlopige balans opgemaakt.
Terugkijkend op twee jaar experimenteren zijn de meeste docenten tevreden. Dat
betekent niet dat het onderwijs al zijn vaste vorm heeft gevonden. Er wordt nog steeds
geschaafd aan programma en didactiek. Zo wil men over het algemeen meer nadruk
leggen op overzichtskennis. Omdat er op dit moment nog geen methodes beschikbaar
zijn moet worden afgewacht in hoeverre deze hierin een bepalende rol zullen gaan
spelen.
Sommige scholen beginnen het programma in de tweede fase met een nul-meting,
waarin zij de kennis van de leerlingen met betrekking tot de tien tijdvakken toetsen
(zie bijlage 8).
De docenten die leerlingen tijdvak dossiers lieten aanleggen hebben voor zichzelf de
conclusie getrokken dat het belangrijk is hierop goede controle uit te oefenen. Een
probleem is dat leerlingen die nu aan het examenprogramma beginnen weten dat er
tijdvak dossiers in omloop zijn. Je moet dus elk jaar met nieuwe opdrachten komen.
Docenten die met thema's zijn begonnen menen dat zij eerder aan de tijdvakken
moeten beginnen.
Andere punten ter verbetering zijn:
• Samenwerking tussen leerlingen moet meer aangemoedigd worden.
• De leerstof moet diepgaander worden behandeld.
• Er moet gestreefd worden naar meer variatie in werkvormen.
• Er moet meer aandacht besteed worden aan de historische vaardigheden.
Van groot belang is bovendien een goede aansluiting tussen onder- en bovenbouw.
Het is zeer nuttig als leerlingen al in de onderbouw leren werken met de tien
tijdvakken. De tijdvakkenposters van Anno kunnen daarbij zeer nuttig zijn. Goed moet
ook worden onderzocht welke consequenties het invoeren van een leergebied Mens en
Maatschappij heeft voor de kennis van de tijdvakken.
In toenemende mate vervolgen tl leerlingen hun schoolloopbaan op het havo. Dit kan
problemen opleveren als deze leerlingen langere tijd geen geschiedenis hebben gehad.
⏐ 14
3.
Naar een leerplan
geschiedenis in de tweede
fase
3.1
De inrichting van het schoolexamen
Geschiedenis is een verplicht vak in de profielen C&M en E&M met op het vwo een
verschillende studielast voor de profielen C&M en E&M, namelijk respectievelijk 480
en 440 slu. Dit verschil in studielast is ook terug te vinden in het aantal thema's dat
leerlingen moeten bestuderen, 5 in C&M en 4 in E&M. Hoe werkt dit in de praktijk?
Krijgen de leerlingen van het profiel C&M in enig jaar een uur extra contacttijd? Als
er geen aparte groep voor C&M wordt gevormd, en dat lijkt waarschijnlijk, geldt dan
voor de E&M leerlingen dat zij een deel van de lessen en één thema niet hoeven te
volgen? Krijgen de C&M en de E&M leerlingen een apart PTA of volgen zij hetzelfde
programma?
Een praktische oplossing zou kunnen zijn om de C&M leerlingen een extra opdracht te
geven (thema) die zij zelfstandig moeten uitvoeren, bijvoorbeeld in de vorm van een
praktische opdracht.
Elke school, elke sectie, zal met betrekking tot de inrichting van het schoolexamen een
aantal beslissingen moeten nemen. Er moeten keuzes gemaakt worden over de
verdeling van de studielast over de leerjaren, over de inhoud van het schoolexamen,
over de verdeling van de leerstof over de leerjaren en over inhoud, vorm en tijdstip
van toetsing.
In het vervolg gaan we ervan uit dat de studielast gelijkmatig over de leerjaren wordt
verdeeld. Ook maken we voor het vwo geen onderscheid tussen C&M en E&M.
Voorbeeld van een verdeling van de studielast, uitgaande van lessen van 50 minuten.
leerjaar 4
leerjaar 5
leerjaar 6
3.2
Havo
Studielast
160
160
Aantal lessen
3
2
Vwo
studielast
160
160
160
aantal lessen
3
3
2
De inhoud van het schoolexamen
Zolang er op het centraal schoolexamen twee (diachronische) thema's worden getoetst
bestaat het schoolexamen havo minimaal uit de oriëntatiekennis en uit het thema: De
geschiedenis van de rechtsstaat (domein D). Het vwo schoolexamen bestaat minimaal
uit de oriëntatiekennis, twee (E&M) of drie (C&M) thema's, en het thema: De
geschiedenis van de rechtsstaat (domein D).
⏐ 15
Minimaal, omdat de school kan beslissen hier nog onderdelen aan toe te voegen;
onderdelen die niet voor alle leerlingen dezelfde hoeven te zijn.
De school bepaalt vorm en inhoud van de oriëntatiekennis. Bijvoorbeeld door een van
de methodes over oriëntatiekennis te gebruiken die in de loop van 2007 beschikbaar
zijn. Maar u kunt de oriëntatiekennis natuurlijk ook behandelen aan de hand van
thema's. Een andere mogelijkheid is dat leerlingen zelf vorm en inhoud gegeven aan
de oriëntatiekennis. In het hoofdstuk over de pilot staan hiervan diverse voorbeelden.
Een combinatie van diverse werkwijzen is uiteraard ook mogelijk.
Docenten kunnen zelf de inhoud van de thema's uit domein C bepalen en uitwerken.
Ook de uitgevers komen met lesmateriaal voor de thema's.
Hoewel in het examenprogramma geen sprake meer is van een praktische opdracht
kan de school er toch voor kiezen de praktische opdracht als verplicht onderdeel te
handhaven. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk een of meer tijdvakken te behandelen
middels een praktische opdracht.
3.3
De verdeling van de leerstof over de leerjaren
Het ligt voor de hand het laatste gedeelte van het examenjaar te besteden aan de beide
examenonderwerpen. Voor de oriëntatiekennis en de thema's resteert dan de overige
tijd. Een behandeling van de tijdvakken in chronologische volgorde ligt evenzeer voor
de hand, maar elke andere volgorde is ook zeer wel mogelijk. Van belang is daarbij
dat geregeld dwarsverbanden worden gelegd, de leerstof geregeld wordt herhaald en
dat er, waar mogelijk, verbanden worden gelegd met het heden.
Havo
In onderstaand voorbeeld van de verdeling van de leerstof wordt ervan uitgegaan dat
de oriëntatiekennis niet wordt behandeld aan de hand van thema's. De sectie kan hier
uiteraard wel voor kiezen.
Periode
1
2
4
3
4
1
5 2
3
4
⏐ 16
Oriëntatiekennis
Periode
prehistorie + oudheid + vroege me
late me + vroegmoderne tijd
vroegmoderne tijd + moderne tijd
moderne tijd
domein D
cse onderwerp 1
cse onderwerp 2
Tijdvakken
1,2 en 3
4 en 5
6,7 en 8
8 t/m 10
Aantal aspecten
12
10
14
10
Vwo
In voorbeeld een worden in beide leerjaren, verspreid over het jaar, een of meer
thema's behandeld. In het tweede voorbeeld komen de thema's pas aan bod nadat de
tijdvakken geheel zijn behandeld.
4
5
6
4
Periode
1
2
3
4
Periode
prehistorie + oudheid
middeleeuwen
vroegmoderne tijd
vroegmoderne tijd
Tijdvakken
1 en 2
3 en 4
5 en 6
7
Aantal aspecten
8
9
9
4
1
2
3
4
moderne tijd
moderne tijd
moderne tijd
moderne tijd
8
9
9 en 10
9 en 10
6
6
13
13
1
2
3
4
domein D
cse onderwerp 1
cse onderwerp 2
Periode
1
2
3
Periode
prehistorie + oudheid
middeleeuwen
vroegmoderne tijd
vroegmoderne tijd +
moderne tijd
Tijdvakken
1 en 2
3 en 4
5 en 6
Aantal aspecten
8
9
9
7+8
10
1
2
3
4
moderne tijd
9 + 10
13
1
2
3
4
domein D
cse onderwerp 1
cse onderwerp 2
4
5
6
⏐ 17
Thema's
thema 1
thema 2
thema 3
Thema's
thema 1
thema 2
thema 3
4.
Het PTA
Inhoud, vorm en tijdstip van toetsing
Inhoud, vorm en tijdstip van de toetsing is, binnen de kaders van de school, aan de
sectie. Schoolkaders kunnen beperkingen opleggen aan de keuzevrijheid. Een school
kan er bijvoorbeeld voor kiezen de toetsweken af te schaffen i.v.m. het totaal aantal te
geven lessen of een school staat niet toe om in een schooljaar zowel
schoolexamentoetsen als andere toetsen af te nemen. Ook zijn er scholen die
overwegen alleen in het examenjaar schoolexamen toetsen af te nemen. Deze laatste
optie maakt een PTA voor het vak geschiedenis wel erg lastig. Immers zowel de
oriëntatiekennis als de twee, respectievelijk vier/vijf thema's, als het thema over de
rechtsstaat als eventueel de twee thema's van het centraal examen moeten een plaats
krijgen in het PTA.
Alle vormvoorschriften voor het schoolexamen zijn verdwenen. Dat betekent dat
secties naast toetsen met open en/of gesloten vragen bijvoorbeeld ook tijdvakdossiers
of verslagen van een bezoek aan een tentoonstelling of voorstelling deel kunnen laten
uitmaken van het schoolexamen.
Ook kan de sectie zelf bepalen of de leerlingen een praktische opdracht moeten maken
en wat het onderwerp is. Men zou bijvoorbeeld de kenmerkende aspecten van een
tijdvak als onderwerp voor een praktische opdracht kunnen nemen, maar de
praktische opdracht kan ook betrekking hebben op een thema.
De weging van de diverse schoolexamens is niet meer vastgelegd en wordt overgelaten
aan de sectie. Bovendien kan de sectie ervoor kiezen onderdelen te examineren die
niet voor alle leerlingen hetzelfde zijn.
De sectie bepaalt of de twee thema's van het centraal schriftelijk examen ook worden
getoetst in het schoolexamen.
Een andere keuze die de sectie/school moet maken is in welk leerjaar of in welke
leerjaren er schoolexamentoetsen worden afgenomen. Sommige docenten vinden het
bijvoorbeeld principieel onjuist om al in het vierde leerjaar schoolexamen toetsen af te
nemen.
Mocht een sectie zoveel mogelijk vrijheid willen met betrekking tot het aantal toetsen,
het tijdstip van toetsing en de omvang van de toetsen dan kan men kiezen voor een
aantal voortgangstoetsen en slechts een of enkele schoolexamentoetsen.
Andere keuzes die gemaakt moeten worden zijn:
• hoeveel toetsen maken deel uit van het schoolexamen?
• welke vorm hebben de schoolexamentoetsen? Wordt de oriëntatiekennis
bijvoorbeeld afzonderlijk getoetst of als onderdeel van een of meer thema's?
• wordt domein A: 'toetsen van historische denk- en redeneerwijzen' apart getoetst
of alleen in combinatie met oriëntatiekennis en/of thema's?
⏐ 19
•
wordt de oriëntatiekennis gestapeld getoetst? Een van de pilot scholen gaf
bijvoorbeeld een toets over de tijdvakken 1, 2 en 3, over de tijdvakken 1 t/m 5 en
een over alle tijdvakken.
In onderstaande schema's is slechts een aantal mogelijke varianten weergegeven met
betrekking tot keuzes op inhoud en vorm van de toetsen. Hierbij wordt ervan
uitgegaan dat de vaardigheden van domein A worden getoetst in het kader van de
oriëntatiekennis en de thema's (zie ook bijlage 2 Beslispunten).
PTA Geschiedenis HAVO 2007-2009
Voorbeeld 1
07/08
4
08/09
5
Periode
Datum
afsluiting
Weging
(%)
Vorm
(s/p)
Duur
(min)
Omschrijving
1
Toetsweek
14%
s
50
oriëntatiekennis prehistorie + oudheid
2
Toetsweek
14%
s
50
oriëntatiekennis middeleeuwen
3
Toetsweek
14%
s
50
oriëntatiekennis vroegmoderne tijd
4
transport
Toetsweek
lj 4
14%
56%
s
50
oriëntatiekennis moderne tijd
1
2
3
4
Toetsweek
Toetsweek
Toetsweek
CSE
14%
15%
15%
s
s
s
50
100
100
domein D
cse onderwerp 1
cse onderwerp 2
Datum
afsluiting
Weging
(%)
Vorm
(s/p)
Duur
(min)
Omschrijving
Voorbeeld 2
Periode
07/08
4
08/09
1
Toetsweek
2
Toetsweek
3
Toetsweek
4
Toetsweek
transport lj 4
1
2
3
4
5
Toetsweek
Toetsweek
Toetsweek
CSE
25%
25%
s
100
oriëntatiekennis tijdvak 1 t/m 10
25%
25%
25%
s
s
s
50
100
100
domein D
cse onderwerp 1
cse onderwerp 2
Voorbeeld 3
07/08
Periode
1
2
Datum
afsluiting
Toetsweek
Toetsweek
Weging
(%)
Vorm
(s/p)
Duur
(min)
Omschrijving
3
4
transport
1
Toetsweek
Toetsweek
lj 4
Toetsweek
20%
20%
40%
20%
s
s
100
100
oriëntatiekennis tijdvak 1 t/m 6
oriëntatiekennis tijdvak 7 t/m 10
s
50
domein D
2
Toetsweek
20%
s
100
cse onderwerp 1
3
Toetsweek
20%
s
100
cse onderwerp 2
4
CSE
4
08/09
5
⏐ 20
PTA Geschiedenis VWO 2007-2010
Voorbeeld 1
Datum
afsluiting
Weging
(%)
Vorm
(s/p)
Duur
(min)
Omschrijving
07/08 1
Toetsweek
6%
s
50
oriëntatiekennis prehistorie + oudheid
2
Toetsweek
6%
s
50
oriëntatiekennis middeleeuwen
3
Toetsweek
12%
s
50
oriëntatiekennis vroegmoderne tijd
4
Toetsweek
08/09 transport lj 4
12%
36%
s
50
oriëntatiekennis moderne tijd 1
1
2
3
4
09/10 transport
Toetsweek
Toetsweek
Toetsweek
Toetsweek
lj 5
9%
9%
9%
9%
72%
s
s
s
s
50
100
100
oriëntatiekennis moderne tijd 2
thema 1
thema 2
thema 3
1
2
3
4
Toetsweek
Toetsweek
Toetsweek
CSE
10%
9%
9%
s
s
s
50
100
100
Domein D
thema 4: cse onderwerp 1
thema 5: cse onderwerp 2
Datum
afsluiting
Weging Vorm
(%)
(s/p)
Duur
(min)
Omschrijving
Periode
4
5
6
Voorbeeld 2
Periode
07/08
4
3
08/09
4
transport
Toetsweek
Toetsweek
Toetsweek
Toetsweek
lj 5
20%
10%
10%
10%
50%
s
s
s
s
50
100
100
oriëntatiekennis tijdvak 1 t/m 10
thema 1
thema 2
thema 3
09/10
1
2
3
4
transport
1
2
3
4
Toetsweek 20%
Toetsweek 15%
Toetsweek 15%
CSE
s
s
s
50
100
100
Domein D
thema 4: cse onderwerp 1
thema 5: cse onderwerp 2
5
6
1
2
⏐ 21
Voorbeeld 3
Periode
Datum
Weging
Vorm
Duur
afsluiting
(%)
(s/p)
(min)
10%
s
100
oriëntatiekennis tijdvak 1 t/m 4
10%
20%
s
100
tijdvak 4 t/m 6 + thema 1
Omschrijving
07/08 1
2
4
3
4
08/09 transport
lj 4
1
2
3
Toetsweek
Toetsweek
Toetsweek
20%
s
100
tijdvak 7 + 8 + thema 2
4
09/10 transport
Toetsweek
lj 5
20%
60%
s
100
tijdvak 9 + 10 + thema 3
1
2
Toetsweek
Toetsweek
10%
15%
s
s
50
100
Domein D
thema 4: cse onderwerp 1
3
Toetsweek
15%
s
100
thema 5: cse onderwerp 2
4
CSE
5
6
In onderstaand schema staat een aantal varianten:
-
variant 1: in leerjaar 4 en 5 wordt telkens begonnen met oriëntatiekennis,
waarna het jaar wordt afgesloten met twee thema's die betrekking hebben op de
behandelde tijdvakken. In leerjaar 6 wordt begonnen met het verplichte thema:
de geschiedenis van de rechtsstaat, waarna de oriëntatiekennis wordt herhaald
met het oog op het centraal examen.
-
variant 2: in leerjaar 4 en 5 wordt telkens begonnen met twee thema' s, waarna
de oriëntatiekennis wordt behandeld. In leerjaar 6 wordt begonnen met het
verplichte thema: de geschiedenis van de rechtsstaat, waarna de oriëntatiekennis
wordt herhaald met het oog op het centraal examen.
-
variant 3: in leerjaar 4 worden alleen thema's behandeld en in leerjaar 5 komt
alleen oriëntatiekennis aan bod. In leerjaar 6 wordt begonnen met het verplichte
thema: de geschiedenis van de rechtsstaat, waarna de oriëntatiekennis wordt
herhaald met het oog op het centraal examen.
-
variant 4: in leerjaar vier wordt alleen oriëntatiekennis behandeld en in leerjaar
5 worden alleen thema's behandeld. In leerjaar 6 wordt begonnen met het
verplichte thema: de geschiedenis van de rechtsstaat, waarna de oriëntatiekennis
wordt herhaald met het oog op het centraal examen.
-
variant 5: in deze variant worden in elk leerjaar twee thema's behandeld. De
oriëntatiekennis wordt alleen getoetst vlak voor het centraal examen.
⏐ 22
Datum
Periode afsluiting Omschrijving
4
1
Toetsweek
2
Toetsweek
tijdvak 1 t/m 7
thema 1
thema 1
thema 2
thema 2
tijdvak 1 t/m 7
thema 4
3
Toetsweek
thema 1
4
Toetsweek
thema 2
1
Toetsweek
thema 1
5 2
Toetsweek
tijdvak 8 t/m 10 thema 2
3
Toetsweek
thema 3
4
Toetsweek
thema 4
tijdvak 1 t/m 6
thema1
tijdvak 7 t/m 10
thema 2
thema 3
thema 1
tijdvak 1 t/m 6
thema 2
thema 3
thema 3
tijdvak 8 t/m 10
tijd 7 t/m 10
thema 4
thema 4
1
Toetsweek
thema 5
thema 5
thema 5
thema 5
thema 5
6 2
Toetsweek
domein D
domein D
domein D
domein D
domein D
3
Toetsweek
tijdvak 1 t/m 10 tijdvak 1 t/m 10
tijdvak 1 t/m 10
tijdvak 1 t/m 10
tijdvak 1 t/m 10
4
⏐ 23
5.
Thema: Het Midden-Oosten
In het nieuwe eindexamenprogramma is, net als in het oude overigens, geen plaats
ingeruimd voor het conflict in het Midden-Oosten. Toch lijkt er alle reden om aan een
van de langst lopende conflicten in de wereld aandacht te besteden. Een conflict
waarvan de oplossing ook nog altijd niet nabij lijkt.
Een mogelijkheid om aan dit onderwerp aandacht te besteden is in de vorm van een
diachronisch thema, waarin gezocht wordt naar de wortels van het conflict. In dit
thema komt tweeduizend jaar Europese en Arabische geschiedenis in vogelvlucht
voorbij en wordt aandacht besteed aan kenmerkende aspecten van diverse tijdvakken
(zie kader).
In dit thema komen de volgende kenmerkende aspecten van tijdvakken
aan de orde:
1. De groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich
in Europa verspreidde.
2. De ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste
monotheïstische godsdiensten.
tijdvak 3
3. De verspreiding van het christendom in geheel Europa.
4. Het ontstaan en de verspreiding van de islam.
tijdvak 9
5. Het voeren van twee wereldoorlogen.
6. Racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden.
tijdvak 10
7. De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een
wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog.
De belangrijkste vragen in dit thema zijn:
• Wat zijn de oorzaken van het conflict tussen Israël en de Palestijnen?
• Hoe verliep het conflict in de twintigste eeuw?
• Wat zijn de belangrijkste obstakels voor het oplossen van het conflict?
Het bijzondere aan dit thema is dat leerlingen zelf de informatie zoeken die zij nodig
hebben om de vragen te kunnen beantwoorden en de toets te kunnen maken. In deze
toets wordt niet alleen de kennis van het onderwerp getoetst, maar moeten leerlingen
hun kennis ook toetsen aan bronnenmateriaal. Bronnenmateriaal kan bestaan uit
geschreven bronnen, kaarten en/of cartoons.
In het kader kunt u meer lezen over de achtergronden van deze lessenserie.
⏐ 25
Hoe betrek ik de leerlingen meer bij het onderwerp en hoe kan ik meer tijd besteden
aan de zwakkere leerlingen? Dat waren twee vragen die ik me stelde naar aanleiding
van enigszins tegenvallende resultaten op een toets over totalitaire dictaturen bij een
deel van de 4 vwo leerlingen. Hét antwoord op deze vragen is niet eenvoudig te
geven, misschien bestaat hét antwoord ook wel niet. Maar je kunt wel wat proberen,
en dat heb ik gedaan.
Als je een methode gebruikt ligt de leerstof vast en ook de opdrachten zijn gegeven.
De vrijheid die je jezelf als docent gunt blijft meestal beperkt tot het eventueel
schrappen van enkele paragrafen of het selecteren van opdrachten uit het totale
aanbod. De leerlingen vernemen middels een planner welke opdrachten ze geacht
worden te maken en welke stof ze moeten bestuderen. In het gunstigste geval maken
ze plichtmatig de opdrachten en kijken ze die, met een antwoordenblad, na. Ik kreeg
het gevoel dat de leerlingen hierdoor niet echt bij de leerstof betrokken raakten.
Toen ik besloten had om het onderwerp Midden-Oosten uitgebreid te behandelen
moest ik wel iets anders bedenken, omdat de methode geen aandacht besteedt aan dit
onderwerp. En ik besloot van de nood een deugd te maken. De leerlingen verzamelen
zelf hun lesmateriaal op basis van vragen die zijn in eerste instantie van mij krijgen,
maar die zij vervolgens zelf moeten bedenken. Van de twee lesuren van 45 minuten is
een lesuur verplicht, het andere is facultatief en bedoeld voor die leerlingen die extra
steun en uitleg nodig hebben of die nog te onzeker zijn over hun eigen prestaties. Om
de leerlingen niet helemaal te laten zwemmen krijgen ze twee hoofdstukken uit oudere
methodes waarin de geschiedenis van het Midden-Oosten wordt behandeld en krijgen
ze een lijstje met websites waarop ze informatie kunnen vinden.
Instructie voor de leerlingen
Het conflict in het Midden-Oosten
In dit thema ga je op zoek naar de (historische) oorzaken van het conflict tussen
Palestijnen en Israëliers.
Je krijgt geen kant-en-klaar lesmateriaal. Gedurende deze lessenserie verzamel je zelf
die informatie die nodig is om met succes te kunnen deelnemen aan de toets. Een deel
van de informatie kun je verzamelen tijdens de instructieles van de docent. Een ander
deel van de informatie zul je zelfstandig moeten verzamelen. Op
http://www.digischool.nl/gs/community/histoforum/middenoosten/bronnen.htm staat
een overzicht van links die je kunnen helpen bij het vinden van de antwoorden op de
opdrachten.
Opdracht 1
In de eerste lessen wordt in vogelvlucht de geschiedenis van het Midden-Oosten tot
aan de twintigste eeuw behandeld. Vragen waarop je, in ieder geval, antwoord moet
kunnen geven zijn:
a.
b.
c.
d.
e.
f.
Wat is de diaspora?
Hoe is de diaspora ontstaan?
Hoe verging het de Joden (in algemene zin) ten tijde van de diaspora?
Wat is het Zionisme?
Wanneer is het Zionisme ontstaan?
Waarom is het Zionisme ontstaan?
⏐ 26
Opdracht 2
Wat waren de belangrijkste ontwikkelingen in de Arabische wereld tussen 622 na Chr.
en het begin van de twintigste eeuw?
Opdracht 3
In deze opdracht ga je onderzoeken hoe de relatie was tussen Israëliërs en Palestijnen
in het Midden-Oosten (Palestina) In het interbellum, de periode tussen beide
wereldoorlogen.
a.
b.
c.
d.
e.
f.
Welke rol speelden Frankrijk en Engeland in deze periode in het Midden-Oosten?
Wat was het belang van de Balfour Declaration?
Wat is de inhoud en het belang van Sykes-Picot-ov San Remo (1920)?
Wat is Am al-Nakba en waarom wordt dit jaar zo genoemd?
Wat is de inhoud en het belang van het Plan Peel (1937)
Hoe waren de verhoudingen tussen de Joden en de Palestijnen in het MiddenOosten?
Opdracht 4
Na de Tweede Wereldoorlog kwamen de ontwikkelingen in een stroomversnelling. In
deze opdracht moet je eerst met betrekking tot de gebeurtenissen die in het kader
worden genoemd zelf vragen bedenken. Deze vragen ga je daarna beantwoorden.
a.
b.
c.
d.
e.
f.
g.
h.
i.
Het ontstaan van de staat Israel in 1948 en de oorlog die daarvan het gevolg was
De Suez-crisis in 1956
De Zesdaagse oorlog in 1967
De Yom Kippoer Oorlog in 1973
Camp David akkoorden
Oslo akkoorden
Wye-akkoord
Intifada
Vrede tussen Israel en de Palestijnen?
Opdracht 5
Nu je veel informatie hebt verzameld is het tijd om de balans op te maken.
Voer met de hele klas een discussie over de vraag wat de belangrijkste punten zijn die
een vrede tussen Israël en de Palestijnen in de weg staan. Besteed ook aandacht aan de
vraag waarom deze punten een vrede in de weg staan.
Dit thema staat in digitale vorm op:
http://www.digischool.nl/gs/community/histoforum/middenoosten/
⏐ 27
Bijlage 1 De deelnemende scholen
H.N. Werkman College in Groningen
Het H.N. Werkman-College is een openbare scholengemeenschap voor mavo, havo en
atheneum in het hart van de stad Groningen, met een brugperiode van twee jaar. De
school heeft ruim duizend leerlingen, verdeeld over zo'n veertig klassen.
Het Assink-Lyceum in Haaksbergen
Het Assink Lyceum is een school voor nagenoeg alle onderwijssoorten met zes
kleinschalige units in Haaksbergen, Eibergen en Neede.
Nijmeegse Scholengemeenschap Groenewoud in Nijmegen
De NSG is een school voor vmbo-tl, havo en vwo (gymnasium) met extra activiteiten
met de nadruk op kunst en cultuur. De school kent bijvoorbeeld een vooropleiding
conservatorium en een Oriëntatiecursus Beeldende Vorming, een toneelklas en
plusprogramma's.
Katholieke Scholengemeenschap 'De Breul' in Zeist
De Breul is een scholengemeenschap met een tl, havo en vwo afdeling en een vwo+
klas. Leerlingen kunnen er examen doen voor Het CAE (Certificate of Advanced
English) en het CPE (Certificate of Proficiency in English).
Grotius College in Delft
Het Grotius College is de openbare school voor voortgezet onderwijs voor Delft en
omgeving. De school biedt een breed spectrum aan onderwijs- en
ontwikkelingsmogelijkheden (praktijkonderwijs t/m gymnasium) in twee goed
verzorgde en ingerichte schoolgebouwen met 1650 leerlingen. Op een locatie
ontwikkelt zich een bloeiende afdeling tweetalig onderwijs (Engelse stroom)
Christelijke Scholengemeenschap 'De Lage Waard' in Papendrecht
De Lage Waard is een Christelijke Scholengemeenschap voor vmbo, havo en vwo met
1900 leerlingen in twee vestigingen.
Mill Hillcollege in Goirle
Het Mill-Hillcollege is een OMO-school in de regio met 1400 leerlingen.
2College Cobbenhagen in Tilburg
2College is een brede scholengemeenschap voor VMBO, HAVO, VWO en tweetalig
onderwijs met verschillende locaties in Tilburg, Oisterwijk en Berkel-Enschot.
⏐ 29
Bijlage 2 Beslispunten
1.
Hoe is de studielast verdeeld over de leerjaren?
Havo
Vwo
leerjaar 4
leerjaar 5
leerjaar 6
2.
Welke randvoorwaarden/beperkingen heeft de schoolleiding opgelegd?
3.
Wil de sectie gebruik maken de mogelijkheid om in het schoolexamen:
• de beide thema's van het centraal schriftelijk examen te toetsen
• een praktische opdracht op te nemen
• andere vakonderdelen te toetsen (bijvoorbeeld
tijdvakdossier/tentoonstellingsbezoek)
4.
Hoe wordt de leerstof over de diverse leerjaren verdeeld?
• met betrekking tot de oriëntatiekennis
• met betrekking tot de thema's
5.
Hoeveel schoolexamen toetsen wilt u in uw PTA opnemen?
6.
In welk schooljaar/welke schooljaren wilt u schoolexamen toetsen afnemen?
Havo
• leerjaar 4
• leerjaar 5
Vwo
• leerjaar 4
• leerjaar 5
• leerjaar 6
7.
Wat is de tijdsduur van de diverse schoolexamen toetsen?
8.
Wat is de weging van de verschillende onderdelen van het PTA?
9.
Waarover gaan de schoolexamen toetsen?
• er komen een of meer toetsen waarin domein A: 'toetsen van historische
denk- en redeneerwijzen' apart wordt getoetst
• domein A wordt getoetst in relatie met een of meer thema's uit domein C
• er komen een of meer toetsen waarin domein B: 'oriëntatiekennis' apart
wordt getoetst
• domein B wordt getoetst in relatie met een of meer thema's uit domein C
• er komen toetsen over oriëntatiekennis waarin ook de stof van eerder toetsen
wordt opgenomen
⏐ 31
10. Wat wordt er getoetst in de diachronische thema's?
• Historische denk- en redeneerwijzen
• Oriëntatiekennis
• Inhoudelijke kennis van het thema
• open vragen
• gesloten vragen
⏐ 32
Bijlage 3 Domein A: historisch
besef
Domein A: Historisch besef
Het cursieve gedeelte geldt alleen voor het vwo
1.
De kandidaat kan:
•
gebeurtenissen uit zijn eigen leven alsmede verschijnselen, gebeurtenissen en
personen uit de geschiedenis met behulp van een tijdbalk of een andere vorm
van chronologische schematisering ordenen en daarbij de volgende
aanduidingen van tijd en tijdsindeling gebruiken: jaren, eeuwen, tijdvakken,
perioden en jaartellingen
•
met gebruik van voorbeelden uit de perioden- en tijdvakkenindeling van
eindterm 2, de westers-christelijke jaartelling en een ander voorbeeld van een
jaartelling of periodisering/meerdere andere voorbeelden van jaartellingen of
periodiseringen uitleggen dat chronologische indelingen interpretatief van
aard zijn en (mede) afhangen van de standplaats die men inneemt en/of de
vraag die men wil beantwoorden
2.
De kandidaat kan de volgende tijdvakken met bijbehorende tijdsgrenzen in
chronologische volgorde noemen en als referentiekader gebruiken:
•
tijdvak 1: van jagers en boeren (- 3000 voor Christus) / Prehistorie
•
tijdvak 2: tijd van Grieken en Romeinen (3000 v.C.-500 n.C.) / Oudheid
•
tijdvak 3: tijd van monniken en ridders (500-1000) / vroege Middeleeuwen
•
tijdvak 4: tijd van steden en staten (1000-1500) / hoge en late Middeleeuwen
•
tijdvak 5: tijd van ontdekkers en hervormers (1500-1600) / Renaissancetijd /
16e eeuw
•
tijdvak 6: tijd van regenten en vorsten (1600-1700) / Gouden Eeuw / 17e
eeuw
•
tijdvak 7: tijd van pruiken en revoluties (1700-1800) / eeuw van de
Verlichting / 18e eeuw
•
tijdvak 8: tijd van burgers en stoommachines (1800-1900) /
industrialisatietijd / 19e eeuw
•
tijdvak 9: tijd van de wereldoorlogen (1900-1950) / eerste helft 20e eeuw
•
tijdvak 10: tijd van televisie en computer (vanaf 1950) / tweede helft 20e
eeuw
3.
De kandidaat kan:
•
de tijdvakken van eindterm 2 plaatsen in de periodes Prehistorie, Oudheid,
Middeleeuwen, Vroegmoderne Tijd en Moderne Tijd
•
uitleggen dat de indeling in perioden en tijdvakken een westers perspectief op
de geschiedenis vertegenwoordigt en wat de beperkingen en bezwaren daarvan
kunnen zijn
4.
De kandidaat kan:
•
in historische processen de samenhang tussen veranderingen en continuïteit
beschrijven
⏐ 33
•
•
•
de betekenis van historische gebeurtenissen, verschijnselen en
ontwikkelingen voor het heden aangeven
verschillende soorten historische verandering onderscheiden
door het onderscheiden van continuïteiten van langere en kortere duur
onderkennen hoe elementen afkomstig uit verschillende tijdvakken zich
gelijktijdig in één tijdvak kunnen manifesteren (de gelijktijdigheid van het
ongelijktijdige)
5.
De kandidaat kan:
•
een vraag en een daarop aansluitende hypothese formuleren
•
voor een vraag bruikbaar bronnenmateriaal verwerven en gegevens eruit
selecteren
6.
De kandidaat kan:
•
in het kader van een historische vraagstelling verklaringen geven voor
historische gebeurtenissen, verschijnselen en ontwikkelingen
•
onderscheid maken tussen verschillende soorten oorzaken
7.
De kandidaat kan bij het geven van oordelen over het verleden rekening houden
met:
•
het onderscheid tussen feiten en meningen
•
tijd- en plaatsgebondenheid van interpretaties en oordelen afkomstig van
personen uit het verleden en afkomstig van hedendaagse personen, onder
wie hij zelf
•
de rol van waardepatronen in heden en verleden
•
het ondersteunen van uitspraken met behulp van argumenten
⏐ 34
Bijlage 4 Domein B:
Oriëntatiekennis
8.
De kandidaat kan voor elk van de tien tijdvakken die genoemd zijn in
eindterm 2:
•
de kenmerkende aspecten voor ieder tijdvak noemen
•
bij elk kenmerkend aspect van een tijdvak een passend voorbeeld geven van
een gebeurtenis, ontwikkeling, verschijnsel of handeling dan wel
gedachtegang van een persoon en dit voorbeeld gebruiken om het
betreffende aspect te verduidelijken
•
uitleggen hoe kennis van het betreffende tijdvak de oriëntatie op de
hedendaagse werkelijkheid beïnvloedt
•
uitleggen dat de betekenis die aan tijdvakken wordt toegekend mede afhangt
van de tijd, plaats en omstandigheden waarin mensen zich met het verleden
bezighouden
Kenmerkende aspecten van de tien tijdvakken
tijdvak 1
1. de levenswijze van jagers-verzamelaars
2. het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen
3. het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen
tijdvak 2
4. de ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en
politiek in de Griekse stadstaat;
5. de klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur
6. de groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich
in Europa verspreidde
7. de confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van
Noordwest-Europa
8. de ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste
monotheïstische godsdiensten
tijdvak 3
9. de verspreiding van het christendom in geheel Europa
10. het ontstaan en de verspreiding van de islam
11. de vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur
door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en
horigheid
12. het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur
tijdvak 4
13. de opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een
agrarisch-urbane samenleving
14. de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van
steden
⏐ 35
15. het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de
geestelijke macht het primaat behoorde te hebben
16. de expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm
van de kruistochten
17. het begin van staatsvorming en centralisatie
tijdvak 5
18. het begin van de Europese overzeese expansie
19. het veranderende mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een
nieuwe wetenschappelijke belangstelling
20. de hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke Oudheid
21. de protestantse reformatie die splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot
gevolg had
22. het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse
staat
tijdvak 6
23. het streven van vorsten naar absolute macht
24. de bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel
opzicht van de Nederlandse Republiek
25. wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een
wereldeconomie
26. de wetenschappelijke revolutie
tijdvak 7
27. rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van
de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen
28. voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op
eigentijdse verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme)
29. uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van
plantagekoloniën en de daarmee verbonden transatlantische slavenhandel, en de
opkomst van het abolitionisme
30. de democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over
grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap
tijdvak 8
31. de industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een
industriële samenleving;
32. discussies over de ‘sociale kwestie’;
33. de moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie;
34. de opkomst van emancipatiebewegingen;
35. voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en
vrouwen aan het politieke proces;
36. de opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme,
socialisme, confessionalisme en feminisme.
tijdvak 9
37. de rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van
massaorganisatie
38. het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en
fascisme/nationaal-socialisme
39. de crisis van het wereldkapitalisme
⏐ 36
40.
41.
42.
43.
het voeren van twee wereldoorlogen
racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden
de Duitse bezetting van Nederland
verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en
de betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering
44. vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme
tijdvak 10
45. de verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een
wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog
46. de dekolonisatie die een eind maakte aan de westerse hegemonie in de wereld
47. de eenwording van Europa
48. de toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw
aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen
49. de ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen
⏐ 37
Bijlage 5 Domein D: geschiedenis
van de rechtsstaat en de
parlementaire democratie
Domein D: Geschiedenis van de rechtsstaat en van de parlementaire democratie
10. De kandidaat kan:
•
verband leggen tussen het ontstaan van vrijheidsrechten en politieke rechten
in bepaalde historische tijdvakken en kenmerkende aspecten van die
tijdvakken
•
belangrijke denkers noemen en hun opvattingen over de relatie tussen staat
en onderdanen
•
uitleggen onder invloed van welke factoren de rechtsstaat zich in Nederland
heeft ontwikkeld en welke actoren erbij betrokken waren
•
uitleggen onder invloed van welke factoren de parlementaire democratie zich
in Nederland heeft ontwikkeld sinds 1795
•
de ontstaansgeschiedenis van de belangrijkste politieke stromingen en
partijen weergeven sinds 1848
⏐ 39
Bijlage 6 Begrippenlijst
01 abolitionisme
02 absolutisme
03 agrarisch
04 agrarisch-urbaan
05 ambacht
06 ancien régime
07 antisemitisme
08 atoomoorlog
09 autarkie
10 bezetting
11 blokvorming
12 burgerschap
13 centralisatie
14 christendom
15 communicatiemiddelen
16 communisme
17 confessionalisme
18 crisis
19 cultuur
20 dekolonisatie
21 democratische revolutie
22 democratisering
23 discriminatie
24 economie
25 emancipatiebeweging
26 erfgoed
27 expansie
28 fascisme
29 feminisme
30 feodalisme
31 geestelijkheid
32 genocide
33 grondrechten
34 grondwet
35 handel
36 handelskapitalisme
37 hegemonie
38 hofstelsel
39 horigheid
40 ideologie
41 imperialisme
42 imperium
43 industriële revolutie
44 industriële samenleving
45 islam
46 jagers-verzamelaars
⏐ 41
47 jodendom
48 katholicisme
49 kapitalisme
50 kerkhervorming
51 klassiek
52 kruistochten
53 landbouwsamenleving
54 liberalisme
55 massaorganisatie
56 massavernietigingswapens
57 modern imperialisme
58 monotheïsme
59 multiculturele samenleving
60 nationaal-socialisme
61 nationalisme
62 overheersing
63 plantagekolonie
64 pluriforme samenleving
65 politiek
66 politieke stroming
67 propaganda
68 protestantisme
69 racisme
70 rationalisme
71 reformatie
72 renaissance
73 sociaal-culturele verandering
74 sociale kwestie
75 sociale verhoudingen
76 socialisme
77 staatsburgerschap
78 staatsvorming
79 stadstaat
80 totalitarisme
81 transatlantische slavenhandel
82 verlicht absolutisme
83 verlichting, verlicht denken
84 wapenwedloop
85 wereldbeeld
86 wereldeconomie
87 wereldlijk
88 wereldoorlog
89 wetenschap
90 wetenschappelijke revolutie
91 zelfvoorzienend
Bijlage 7 De canon in de
tijdvakken
1
2
3
jagers en boeren
Grieken en Romeinen
monniken en ridders
tot 3000 v. Chr.
300-500 n. Chr.
500-1000
4
steden en staten
1000-1500
Hunebedden (ca. 3000 v.Chr.).
De Romeinse Limes (47-ca. 400).
Willibrord (658-739).
Karel de Grote (742-814).
Hebban olla vogala (ca. 1100).
Floris V (1254-1296).
De Hanze (1356-ca. 1450).
Boekdrukkunst (ca. 1450).
5
ontdekkers en hervormers
1500-1600
Erasmus (1466?-1536).
Karel V (1500-1558).
De Beeldenstorm (1566).
Willem van Oranje (1533-1584).
De Republiek (1588-1795).
6
regenten en vorsten
1600-1700
De Republiek (1588-1795).
De VOC (1602-1799)
De Beemster (1612).
De Grachtengordel (1613-1662).
Hugo de Groot (1583-1645).
Statenbijbel (1637).
Rembrandt (1606?-1669).
De Atlas Major van Blaeu (1662).
Michiel de Ruyter (1607-1676).
Spinoza (1632-1677).
Slavernij (ca. 1637-1863).
7
8
pruiken en revoluties
1700-1800
burgers en stoommachines 1800-1900
Buitenhuizen (17e en 18e eeuw).
Buitenhuizen (17e en 18e eeuw).
De VOC (1602-1799)
Slavernij (ca. 1637-1863).
Eise Eisinga (1744-1828).
De Patriotten (1780-1795).
Slavernij (ca. 1637-1863).
Napoleon Bonaparte (1769-1821).
Koning Willem I (1772-1843).
De eerste spoorlijn (1839).
De Grondwet (1848).
Max Havelaar (1860).
Verzet tegen kinderarbeid (19e eeuw).
Vincent van Gogh (1853-1890).
Aletta Jacobs (1854-1929).
9
de wereldoorlogen
1900-1950
De Eerste Wereldoorlog (1914-1918).
De Stijl (1917-1931).
Crisisjaren (1929-1940).
⏐ 43
De Tweede Wereldoorlog (1940-1945).
Anne Frank (1929-1945).
Indonesië (1945-1949).
10 televisie en computer
1950-2000
Willem Drees (1886-1988).
De watersnood (1 februari 1953).
De Televisie (1948-heden).
Haven van Rotterdam (vanaf ca. 1880).
Annie M.G. Schmidt (1911-1995).
Suriname en de Nederlandse Antillen
(vanaf 1945).
Srebrenica (1995).
Veelkleurig Nederland (vanaf 1945).
De gasbel (1959-2030?).
Europa (vanaf 1945).
⏐ 44
Bijlage 8 Een diagnostische toets
PILOTPROJECT CHMV-EXAMEN GESCHIEDENIS HAVO 2006
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------pub12-08092005
DIAGNOSTISCHE TOETS
Op het eindexamen geschiedenis wordt je algemene beheersing van het vak getoetst.
Dat betekent dat gekeken wordt of je historisch kunt denken en redeneren en of je je
met algemene kennis in de tijd kunt oriënteren.
Voorbeelden van het eerste zijn:
met jaartellingen kunnen omgaan,
omgaan met bronnen en daar feiten uit afleiden,
weten hoe oorzakelijke verbanden bij geschiedenis in elkaar zitten.
Het tweede heeft te maken met wat je in het algemeen van geschiedenis weet. Niet
zozeer de details, maar de grote lijnen. Voorbeelden zijn:
weten dat de Romeinen door de Grieken zijn beïnvloed
weten dat de ontdekkingsreizen omstreeks 1500 begonnen
weten wat bedoeld wordt met 'de Koude Oorlog'
Deze diagnostische toets heeft als doel vast te stellen hoe het bij jou met die algemene
kennis gesteld is. Het gaat om kennis van alle tijdvakken, en daaronder het meest over
de Vroegmoderne en Moderne Tijd. De vragen staan hieronder in chronologische
volgorde. Met deze toets kun je zien hoe ver je al bent met je algemene kennis en
hoeveel je nog zou moeten leren op weg naar het examen.
NAAM: ______________________________________
KLAS/GROEP: ________________________________
⏐ 45
1 In Frankrijk en Spanje zijn
grotschilderingen gevonden zoals hiernaast
afgebeeld. Ze zijn afkomstig van
prehistorische culturen.
Van wat voor cultuur zijn ze afkomstig?
O
O
O
O
A Van een boerencultuur
B Van een herderscultuur
C Van een jagerscultuur
D Van een klassieke cultuur
2 Sociale verschillen tussen mensen hebben vaak te maken met bezit. In de loop van
de prehistorie kwam een ontwikkeling op gang waardoor de sociale verschillen tussen
mensen groter werden.
Waardoor is te verklaren dat de sociale verschillen groter werden?
O
O
O
O
A Door de ijstijden.
B Door de landbouwrevolutie.
C Door het ontstaan van godsdiensten.
D Door veranderingen in de jacht.
3 De westerse cultuur heeft veel geleerd van de Grieken uit de Oudheid. Zóveel, dat
het oude Griekenland vaak de geboorteplaats van de westerse cultuur wordt genoemd.
Een voorbeeld van een Griekse denker uit de periode omstreeks 400 v.C. is
Hippocrates, die één van de grondleggers was van de geneeskunde. Over een bepaalde
ziekte merkte hij op:
'Deze ziekte wordt 'heilige ziekte' genoemd, omdat de mensen niets over de oorzaken
ervan begrijpen. Maar mij lijkt ze in geen enkel opzicht heiliger dan andere ziekten. Ze
heeft, net zoals alle ziekten, een natuurlijke oorzaak. De mensen dachten dat de ziekte
door een god werd veroorzaakt, omdat ze niet op andere ziekten leek en men niet wist
wat men ertegen kon doen...'
Dit is een kenmerkend voorbeeld van Grieks denken, dat later algemeen 'westers'
denken is geworden. Waarom?
O A Omdat het een voorbeeld is van wetenschappelijk denken.
O B Omdat het gaat over ziekte en gezondheid.
O C Omdat Hippocrates nog steeds van belang is voor de geneeskunde.
O D Vanwege de Griekse mythologie (verhalen over goden en mensen) die erin
voorkomt.
⏐ 46
4 Er zijn drie grote monotheïstische wereldgodsdiensten: christendom, islam, en
jodendom
In welke volgorde zijn ze ontstaan?
O
O
O
O
A christendom - jodendom - islam
B islam - jodendom - christendom
C jodendom - christendom - islam
D jodendom - islam - christendom
5 In de populaire strip van
Asterix en Obelix speelt de
tegenstelling tussen
Romeinen en Galliërs een
hoofdrol. Volgens het
verhaal zouden de
Romeinen onder Caesar heel
Gallië (dat is ongeveer
Frankrijk) hebben veroverd,
behalve het dorpje van
Asterix. In de verhalen over
Asterix en Obelix zit veel
historische waarheid, maar
ook veel dat verzonnen is.
Wat is historisch juist in de
verhalen van Asterix?
O A Juist: De Romeinen
hebben heel Gallië veroverd
in de tijd van Caesar.
Onjuist: Eén dorpje bleef zich verzetten.
O B Juist: De Romeinen hebben heel Gallië veroverd. Onjuist: 'In de tijd van Caesar'.
Het gebeurde veel later.
O C Juist: De Romeinen hebben in de tijd van Caesar veroveringen in Gallië gedaan.
Onjuist: De verovering van heel Gallië. Het was alleen maar de zuidelijke helft.
O D Juist: Details uit het leven van de Romeinen en Galliërs. Onjuist: De verovering
van Gallië. De Romeinen hebben Gallië nooit veroverd.
6 De volgende bron bevat regels voor een boer op het landgoed van de abdij van St.Truiden, gelegen in het huidige België. De tekst dateert van omstreeks 900 n.C.:
'De houder van de boerderij van Bouterhoven betaalt op Sint-Remigiusdag 14 kleine
mudden spelt (een graansoort) en daarbij evenveel mout (een graansoort). Met Pasen
betaalt hij 12 penningen, een kip en 12 eieren. Met Kerstmis vier karren sprokkelhout.
Hij beploegt en bebouwt een bunder land van de heer in de winter en een ander bunder
in de zomer. Hij zaait met zaad dat hij van de zolder van de heer ontvangt, maait en
brengt de oogst op dezelfde zolder. Hij zorgt voor het plaatsen van 30 palen wanneer er
afrasteringen moeten worden gemaakt op het vroonhof (hof van de landheer).'
⏐ 47
Hoe worden afhankelijke boeren genoemd, die aan dergelijke verplichtingen moesten
voldoen?
O
O
O
O
A Horigen.
B Pachters.
C Slaven.
D Vazallen.
7 Omstreeks het jaar 1100 zag de
politieke kaart van Europa er uit als een
ingewikkelde lappendeken. Een
voorbeeld is deze kaart van Frankrijk.
Het gebied waar de Franse koning
feitelijk de macht heeft is heel klein (de
'kroondomeinen'). De rest van het land
bestaat uit graafschappen,
hertogdommen en bisdommen, waar
plaatselijke machthebbers vrij spel
hebben. Dat gold niet alleen in
Frankrijk, maar ook in andere Europese
landen.
Waardoor is deze toestand te verklaren?
O A Door conflicten tussen katholieken
en protestanten.
O B Door de feodale verhoudingen in
het bestuur.
O C Door de opkomst van handel en
ambacht.
O D Door de veroveringen van de
Arabieren.
8 Welke belangrijke
middeleeuwse tochten worden op
deze kaart weergegeven?
O A De kruistochten.
O B De tochten van de Vikingen.
O C De veroveringstochten van de
Arabieren.
O D De veroveringstochten van
Karel de Grote.
⏐ 48
9 In veel steden in Europa vindt men grote kerken
en kathedralen, gebouwd in de tweede helft van de
Middeleeuwen, vaak in gotische stijl. Het interieur
vertoont vaak een indrukwekkende hoogte.
Wat stelde de middeleeuwse stedelingen in staat
dergelijke indrukwekkende monumenten te
bouwen?
O
O
O
O
A De bloei van handel en ambacht.
B De kerkhervorming.
C De macht van de paus.
D De stichting van kloosterorden.
10 Dit schilderij toont de bestuurders van
Utrecht in hun ambtskostuum. Op hun kraag
dragen ze een zilveren ambtsketen met
belletjes. Op de achtergrond zie je de torens
van Utrecht, o.a. de honderd meter hoge
Domtoren. Het schilderij diende als versiering
van een kamer in het stadhuis.
Waarop wijst dit schilderij?
O A Op de onderworpenheid van steden aan
de feodale machthebbers.
O B Op de opkomst van de stedelijke burgerij
en toenemende zelfstandigheid van
steden.
O C Op de toenemende criminaliteit in
middeleeuwse steden.
O D Op het begin van staatsvorming en
centralisatie.
⏐ 49
11
Dit zijn werken van Leonardo da Vinci (1452-1519), een kunstenaar uit de tijd van de
renaissance.
Welke van de volgende drie kenmerken horen bij de renaissance?
1 Zich opstellen als een universeel mens met een algemene belangstelling.
2 Zich verdiepen in voorbeelden uit de Oudheid.
3 Een nieuwe wetenschappelijke belangstelling.
O
O
O
O
A
B
C
D
1, 2 en 3 wel.
1 en 2 wel, 3 niet.
2 en 3 wel, 1 niet.
1 en 3 wel, 2 niet.
12 Dit is een
kaart van
Europa
omstreeks
1550.
Wat geven de
verschillende
tinten aan?
O A De
verdeling
van
godsdien
sten na
de
reformatie.
O B De verspreiding van de renaissance in Europa.
O C Gebieden met veel steden tegenover gebieden met een plattelandscultuur.
O D Het rijk van Karel V en de gebieden van zijn tegenstanders.
⏐ 50
13 In de zestiende eeuw begon de Nederlandse Opstand. Hierdoor ontstond na een
lange strijd een nieuwe staat.
Welke omschrijving van die nieuwe staat in de 16e, 17 en 18e eeuw is de juiste?
O
O
O
O
A Een monarchie onder het Huis van Oranje in de gehele Nederlanden.
B Een monarchie onder het Huis van Oranje in de Noordelijke Nederlanden.
C Een republiek in de gehele Nederlanden.
D Een republiek in de Noordelijke Nederlanden.
14 Een schilderij van een schuttersmaaltijd en grachtenhuizen: typisch voor de
Gouden Eeuw.
In de Gouden Eeuw (de tijd van regenten en vorsten) had Nederland een bijzonder
positie in Europa. Welke van de volgende vier waren kenmerken van die bijzondere
positie?
1 Een grote economische bloei.
2 Nederland was een politieke Europese macht van betekenis.
3 Nederland beschikte over wereldwijde handelscontacten en was een Europees
handelscentrum.
4 De overheersende positie rol van de rooms-katholieke kerk.
O
O
O
O
A
B
C
D
1, 2, 3 wel, 4 niet.
1 en 2 wel, 3 en 4 niet.
1 en 3 wel, 2 en 4 niet.
2 en 4 wel, 1 en 3 niet.
⏐ 51
15 In de Vroegmoderne Tijd streefden Europese vorsten
naar grotere macht. Niemand mocht hun ongehoorzaam
zijn of kritiek hebben. De Franse koning Lodewijk XIV
slaagde het best in dit streven naar macht.
Waarom meenden de vorsten recht te hebben op zoveel macht?
O A Omdat een sterke vorst de beste garantie is voor vrede.
O B Omdat God hun die macht gegeven had.
O C Omdat ze al hun onderdanen gelijk en rechtvaardig
behandelden.
O D Omdat ze met instemming van de adel regeerden.
16 De zeventiende eeuw was rijk aan geleerden die de natuurwetenschappen bedreven.
Daarbij kwamen ze soms in conflict kwamen met het kerkelijk gezag. Zo schreef de
Duitse sterrenkundige Kepler (1571-1630):
'Over de inzichten van de heiligen betreffende natuurwetenschappelijke zaken heb ik
slechts dit te zeggen: in de godgeleerdheid geldt het gewicht van het gezag, in de
natuurwetenschap echter dat van redelijk inzicht. Het heiligst is voor mij de waarheid,
wanneer ik - in volle eerbied voor de kerkleraren - wetenschappelijk aantoon dat de
aarde bolvormig is, in omvang volkomen onbeduidend vergeleken met andere
hemellichamen, en dat zij temidden van de sterren haar eigen baan trekt.'
Bij welk algemeen verschijnsel uit deze periode past iemand als Kepler?
O
O
O
O
A De filosofische revolutie.
B De industriële revolutie.
C De technische revolutie.
D De wetenschappelijke revolutie.
17 In 1640 publiceerde de Nederlandse protestantse predikant Udemans een boekje
met als titel "'t Geestelijk Roer van 't Koopmansschip". Daarin deed hij aanbevelingen
aan handelaars: wat mocht wel en wat mocht niet volgens de protestantse godsdienst?
Een stukje uit het boek:
'Christenen mogen niet als slaaf gebruikt worden. Wat betreft de heidenen, die mogen
door christenen als slaaf gebruikt worden, mits ze in een rechtvaardige oorlog gevangen zijn, of van hun ouders of van andere deugdelijke meesters voor een eerlijke
prijs gekocht - zoals men zegt dat gewoonlijk door Hollandse handelaars geschiedt.
Want dit is in overeenstemming met de wet van God.'
⏐ 52
In verband met welke slavenhandel heeft Udemans dit geschreven?
O
O
O
O
A De handel in Afrikaanse slaven door de West-Indische Compagnie.
B De handel in buiten-Europese vrouwen voor gebruik in Europese bordelen.
C De handel in Indonesische slaven door de Verenigde Oost-Indische Compagnie.
D De handel in moslimslaven voor gebruik in de Europese nijverheid.
18 Op de afbeelding zie je hoe
Parijzenaars op 14 juli 1789 de
Bastille bestormen. Deze
bestorming was de aanleiding tot
de Franse Revolutie.
Welke van de volgende vijf zaken
behoorden tot de eisen van de
revolutionairen?
1 Afschaffing van de voorrechten
van de hogere standen.
2 Beperking van de macht van de koning door middel van een grondwet.
3 Algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen.
4 Vrijheid van meningsuiting.
5 Een klassenloze samenleving.
O
O
O
O
A
B
C
D
1, 2, 3, 4 en 5 wel.
1, 2 en 4 wel, 3 en 5 niet.
1 en 3 wel, 2, 4 en 5 niet.
2 wel, 1, 3, 4 en 5 niet.
19 Eén van de belangrijkste veranderingen in de negentiende eeuw in Europa was de
industriële revolutie die de wereld op zijn kop zette.
Welke van de volgende vier kenmerken behoren bij deze ingrijpende omwenteling?
1 Gebruik op grote schaal van mechanisch aangedreven machines.
2 Gebruik van nieuwe energiebronnen als kolen, in plaats van wind- en spierkracht.
3 De meerderheid van de bevolking gaat werken in industrie en dienstverlening.
4 Vestiging van de meerderheid van de bevolking in steden in plaats van op het
platteland
⏐ 53
O
O
O
O
A
B
C
D
1, 2, 3, 4 wel.
1, 2 en 3 wel, 4 niet.
1 en 2 wel, 3 en 4 niet.
3 en 4 wel, 1 en 2 niet.
20 Dit is een affiche waarmee door een politieke
partij actie gevoerd werd voor algemeen
kiesrecht in Nederland.
Uit welke periode is deze affiche afkomstig?
O
O
O
O
A Uit de periode 1770-1820.
B Uit de periode 1820-1870.
C Uit de periode 1870-1920.
D Uit de periode 1920-1970.
21 De foto toont een kappertje aan het werk. Kinderarbeid was één
van de sociale problemen die men in de 19e eeuw de ‘sociale
kwestie’ ging noemen. Over de vraag hoe de sociale kwestie moest
worden opgelost, werd flink gediscussieerd.
Om welke vraag ging het bij deze discussie?
O A In welke mate de overheid iets aan de sociale problemen moest
doen.
O B Of de industrialisatiepolitiek van de liberalen wel voortgezet
moest worden.
O C Of de socialisten in de regering zitting moesten nemen.
O D Of Thorbecke's grondwetsherziening wel ver genoeg ging.
22 Op de afbeelding zie je een
Britse bestuursambtenaar met zijn
vrouw in India. Inlandse
bedienden serveren hun maaltijd.
Dit is een afbeelding uit de tijd
van het ‘moderne imperialisme’.
Dat wordt zo genoemd om het
imperialisme uit de moderne tijd
te kunnen onderscheiden van het
imperialisme uit de vroegmoderne
tijd.
⏐ 54
Wat was kenmerkend voor het moderne imperialisme?
O A Handel drijven in forten aan de kust.
O B Het veroveren van binnenlanden en het exploiteren van de daar aanwezige
grondstoffen.
O C Het verschepen van slaven van Afrika naar Amerika, waar ze aan
plantagehouders werden verkocht.
O D Het voeren van zeeoorlogen met handelsconcurrenten.
23 Dit zijn posters uit
nazi-Duitsland en de
Sovjet-Unie. Zowel de
nationaal-socialisten als
communisten
verspreidden hun ideeën
met moderne
propagandamiddelen.
Welke van de volgende
vijf zaken waren óók
overeenkomsten tussen
nationaal-socialisten en
communisten?
1 Ze vermoordden politieke tegenstanders.
2 Ze vestigden een éénpartijstaat.
3 Ze maakten privébezit tot staatseigendom.
4 Ze vereerden hun politieke leider als 'sterke man'.
5 Ze roeiden op grote schaal joden uit.
O
O
O
O
A
B
C
D
1, 2, 3, 4 en 5 wel.
1 en 3 wel, 2, 4 en 5 niet.
2, 4 en 5 wel, 1 en 3 niet.
1, 2 en 4 wel, 3 en 5 niet.
24 Toen de Duitse legers in 1914 Noord-Frankrijk binnenvielen, was dat het begin van
een jarenlange loopgravenoorlog, die miljoenen jongemannen het leven kostte en
waarin beide partijen nauwelijks vooruitgang boekten. Heel anders was dat in 1940,
toen Hitler’s leger na slechts vier weken strijd Parijs binnentrok, met
verhoudingsgewijs geringe verliezen aan beide zijden. Een groot verschil dus tussen de
Eerste en Tweede Wereldoorlog. Maar er waren ook veel overeenkomsten tussen beide
oorlogen.
Welke van de volgende vier zaken waren overeenkomsten?
1 In beide oorlogen waren Engeland en Frankrijk bondgenoten.
2 In beide oorlogen was de kracht van de Verenigde Staten medebepalend voor de
uitslag.
3 Aan beide oorlogen ging een economische wereldcrisis vooraf.
4 Door beide oorlogen kwam in Duitsland een eind aan een 'Rijk' dat als heel sterk en
machtig werd beschouwd.
⏐ 55
O
O
O
O
A
B
C
D
1, 2 en 3 wel, 4 niet.
1, 2 en 4 wel, 3 niet.
1, 3 en 4 wel, 2 niet.
2, 3 en 4 wel, 1 niet.
25 Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog werd door de Verenigde Staten voor het
eerst gebruikt gemaakt van een atoombom. De Japanse steden Hiroshima en Nagasaki
werden ermee vernietigd.
Hoe was het verder in de Tweede Wereldoorlog met massaal geweld tegen
burgerbevolkingen?
Was het bombardement op Hiroshima en Nagasaki een uitzondering tijdens de Tweede
Wereldoorlog?
O A Ja. Het was het enige voorbeeld van zulk massaal geweld tegen
burgerbevolkingen.
O B Nee. Massaal geweld tegen burgerbevolkingen werd al eerder door beide partijen
gebruikt.
O C Nee. Massaal geweld tegen burgerbevolkingen werd al eerder gebruikt, maar
alleen door Duitsers en Japanners.
O D Nee. Massaal geweld tegen burgerbevolkingen werd al eerder gebruikt, maar
alleen door de Geallieerden (Verenigde Staten en Groot-Brittannië).
26 De volgende tekst gaat over de bezetting van België door nazi-Duitsland. Bedenk
bij het lezen van elk deel of de bezettingsgeschiedenis van België lijkt op die van
Nederland.
DEEL 1 Toen België in mei 1940 capituleerde voor het Duitse leger, besloot koning
Leopold III in zijn land te blijven. De Belgische regering en het Belgische parlement
waren gevlucht naar Frankrijk, waar zij probeerden het verzet te organiseren. Zij
namen het de koning kwalijk dat hij zich aan de Duitsers had overgegeven. De
Duitsers stelden een militair bestuur in, dat geleid werd door nazi’s.
DEEL 2 Aanvankelijk gedroegen de Duitsers zich correct. De bevolking ondervond wel
de gevolgen van de bezetting, maar van wreedheden op grote schaal was geen sprake.
Later werden Belgische mannen verplicht te werken in de Duitse oorlogsindustrie.
Toen nam het georganiseerde verzet onder de Belgen toe. Het verzet was ook een
protest tegen de jodenvervolging.
DEEL 3 In 1940 woonden omstreeks 90.000 joden in België. De Duitsers namen de ene
na de andere anti-joodse maatregel. De deportaties naar de vernietigingskampen
begonnen in de zomer van 1942. Uiteindelijk overleefden ongeveer 28.500 Belgische
joden de oorlog niet. In vergelijking met andere landen waren er in België veel joodse
overlevenden: het leven van ruim tweederde van de Belgische joden gespaard, o.a.
omdat ze konden onderduiken bij Belgische burgers.
Welk deel of welke delen van deze tekst vertoont/vertonen duidelijke overeenkomsten
tussen de situatie in België en Nederland?
⏐ 56
O
O
O
O
A Deel 1 vertoont overeenkomsten, delen 2 en 3 vertonen belangrijke verschillen.
B Deel 2 vertoont overeenkomsten, delen 1 en 3 vertonen belangrijke verschillen.
C Deel 3 vertoont overeenkomsten, delen 1 en 2 vertonen belangrijke verschillen.
D Delen 2 en 3 vertonen overeenkomsten, deel 1 vertoont belangrijke verschillen.
27 Dit is een affiche uit 1929 van de Communistische Partij
in Nederland. Het is een vorm van verzet tegen het
Nederlandse kolonialisme.
Waar was in deze periode verzet tegen het kolonialisme en
wie kwamen in verzet?
O A Alleen in de Europese landen bij een kleine minderheid:
linkse partijen zoals de communisten.
O B Alleen in Europese landen, onder allerlei partijen die
samen een meerderheid onder de kiezers
vertegenwoordigden.
O C In de Europese landen bij een kleine minderheid (zoals
de communisten) en in de kolonies onder nationalisten.
O D In de Europese landen bij een kleine minderheid (zoals
de communisten) en in de kolonies onder vrijwel de
gehele bevolking.
28 In de tijd van de Koude Oorlog stonden kapitalistische en communistische landen
tegenover elkaar. De wereld was verdeeld in twee ideologische blokken.
In welke periode was dit het geval?
O
O
O
O
A Van 1933 tot 1945.
B Van 1940 tot 1965.
C Van 1950 tot 1975.
D Van 1945 tot 1990.
29 Omstreeks 1970 eisten
vrouwen onder de leus
'baas in eigen buik' het
recht op vrije abortus
waarover een vrouw zelf
zou kunnen beslissen. In
die jaren kwamen in
Nederland en andere
westerse landen
bewegingen op, die de
maatschappij grondig
wilden hervormen. Die
bewegingen verschilden
onderling nogal, maar ze
vonden elkaar in hun
kritiek op de bestaande
maatschappij.
⏐ 57
Wat was hun voornaamste punt van kritiek, dat ze allemaal deelden?
O
O
O
O
A Onvoldoende democratie.
B Onvoldoende gezag.
C Onvoldoende godsdienst.
D Onvoldoende welvaart.
30 Tegenwoordig kennen we in Europa een Europese Unie van 25 lidstaten. Dat is het
resultaat van een lange ontwikkeling. De Europese eenwording is begonnen in 1957
toen zes landen de Europese Economische Gemeenschap oprichtten.
Wat was toen het doel van de grondleggers van de Europese eenwording?
O A Het oprichten van een muntunie met één gemeenschappelijke munt voor heel
Europa.
O B Het voeren van een gemeenschappelijk beleid op het gebied van toelating van
immigranten.
O C Het voeren van een gemeenschappelijk milieubeleid omdat milieuproblemen bij
uitstek grensoverschrijdend zijn.
O D Voorkomen van verwoestende oorlogen zoals de eerste en tweede wereldoorlog en
economische crisissen zoals die van de jaren dertig.
EINDE
⏐ 58
Bijlage 9 Het nieuwe examen
Het nieuwe examen
Enkele voorbeelden van vragen
Chronologie
De volgende historische ontwikkelingen staan in willekeurige volgorde:
1 De Romeinen voegen Griekenland bij hun imperium.
2 Groepen jagers/verzamelaars in het Midden-Oosten ontdekken landbouwmethoden.
3 In het Midden-Oosten ontstaan de eerste stedelijke gemeenschappen.
4 In West-Europese steden kunnen door de bloeiende handel grote gotische
kathedralen worden gebouwd.
5 In Zuid-Frankrijk wordt de verbreiding van de islam gestopt doordat een Arabisch
leger wordt verslagen.
6 De Romeinse keizer Constantijn maakt een eind aan de christenvervolgingen.
Zet deze zes historische ontwikkelingen in de juiste volgorde, van vroeger naar
later.
Noteer alleen de nummers.
Voor tijdvak 2 gelden de volgende kenmerkende aspecten:
de ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en
politiek in de Griekse stadstaat;
.....
In Griekse stadstaten vond een ontwikkeling plaats van
• wetenschappelijk denken en
• het denken over politiek.
Geef van elke ontwikkeling een voorbeeld en leg telkens uit wat deze ontwikkeling
inhield.
Voor tijdvak 6 gelden de volgende kenmerkende aspecten:
......
de wetenschappelijke revolutie.
Tussen 1626 en 1636 kreeg Anna Maria van Schurman (1607-1678) grote bekendheid
in de Republiek. Ze schreef literatuur en poëzie, verdiepte zich in filosofie en
wetenschap en werd geroemd door talloze intellectuelen.
Leg uit dat:
• aan de ene kant Anna Maria van Schurman kenmerkend was voor de Republiek in
die tijd,
• aan de andere kant in haar tijd uitzonderlijk was.
⏐ 59
Voor tijdvak 5 gelden de volgende kenmerkende aspecten:
.......
het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse
staat.
Voor tijdvak 8 gelden de volgende kenmerkende aspecten:
.......
discussies over de ‘sociale kwestie’;
de opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme,
socialisme, confessionalisme en feminisme.
Over de oorzaken van de Nederlandse Opstand (1568-1648) bestaat onder historici
onenigheid. Hieronder staan drie uitspraken van historici:
1 De werkelijke oorzaak van de Opstand was de onderdrukking van de Calvinisten.
2 In 1566 kwam het gewone volk in opstand als reactie op de extreem hoge
voedselprijzen.
3 Als de Spaanse koning de wrede hertog van Alva niet had gestuurd, was het conflict
nooit
zo uit de hand gelopen.
Deze uitspraken zijn afkomstig van een katholieke, een protestantse en een
socialistische
historicus.
Verbind elke uitspraak met de historicus die deze uitspraak gedaan kan hebben.
Licht je
keuze telkens toe.
Doe het zo:
1 = … (kies uit liberaal, katholiek, socialist) met toelichting,
2 = … enz.
Domein A
5. De kandidaat kan:
een vraag en een daarop aansluitende hypothese formuleren;
voor een vraag bruikbaar bronnenmateriaal verwerven en gegevens eruit selecteren.
⏐ 60
Bron 1 Een tekening uit 1789
Toelichting
Op de tekening zijn een boer, een rijke burger en een edelman te zien.
Bron 2 De 'piramide der tirannie', een afbeelding uit de negentiende eeuw
Gebruik bron 1 en 2.
⏐ 61
In elk van beide afbeeldingen is sprake van propaganda voor nieuwe denkbeelden in
de achttiende en negentiende eeuw.
Geef bij elke bron aan voor welk denkbeeld er propaganda gemaakt wordt. Licht je
antwoord toe met een element uit elke bron.
Bron 3
Tekening Albert Hahn in het socialistische weekblad De Notenkraker met als titel
‘Achter het horretje’
Onderschrift: “Is het niet om te gieren? Die bende wil hetzelfde kiesrecht hebben als ik.”
Toelichting
Een horretje is een vliegengordijntje.
Gebruik bron 3.
De uitbreiding van het kiesrecht was in het Nederland van de negentiende eeuw één
van de belangrijkste politieke kwesties. Lange tijd bleef het kiesrecht beperkt tot een
betrekkelijk kleine groep rijke mannen. In 1917 werd het algemeen mannenkiesrecht
ingevoerd, twee jaar later gevolgd door het algemeen vrouwenkiesrecht.
Leg uit:
• dat de tekening is gemaakt vóór 1917 en
• dat de tekenaar de kiesrechtstrijd ziet als een strijd tussen twee klassen.
⏐ 62
Bijlage 10 Methodes
Feniks, geschiedenis voor de tweede fase
ThiemeMeulenhoff
De methode bestaat uit een rijkelijk van beeldbronnen voorzien Overzicht van de
geschiedenis in aparte havo- en vwo-edities (resp. januari en juni 2006: voor vwo is
vanaf januari een beoordelingshoofdstuk beschikbaar) en een aantal losse
themakaternen, eveneens in aparte havo- en vwo-edities. De vaardigheden (domein A)
zijn verweven in alle delen.
Domein A
De historische en onderzoeksvaardigheden worden daar behandeld waar ze het best
passen, zowel in het Overzicht van de geschiedenis als in de themakaternen. Eenmaal
aangebrachte vaardigheden worden herhaald en geoefend in volgende
tijdvakken/dossiers (hoofdstukken).
Achter in het Overzicht van de geschiedenis is een overzicht van de op het examen
geëiste vaardigheden opgenomen. Bij de opdrachten is, waar van toepassing, de
behandelde vaardigheid vermeld.
Domein B
Het Overzicht van de geschiedenis behandelt de oriëntatiekennis over alle tijdvakken.
Het boek is in beide edities als volgt opgebouwd:
I Geschiedenis indelen (inleidend hoofdstuk met tijdvakken, periodisering en
maatschappijtypen, inclusief tijdbalk)
II De tijdvakken: elk tijdvak in één hoofdstuk met de volgende indeling:
Opening: 2 bladzijden met tijdbalk van het tijdvak en (beeld)bronnen
Oriëntatie (2 blz.): korte inleiding op het tijdvak, samenvatting van de
kenmerkende aspecten (de Rooy), opsomming van kenmerkende aspecten en
begrippen, oriënterende opdrachten.
Paragrafen (voor elk kenmerkend aspect één, de lengte van de hoofdstukken
verschilt dus), als volgt opgebouwd:
o inleiding
o het belang van dit onderwerp (de relevantie van het onderwerp voor de
leerling van nu)
o tekst, beeldbronnen, tekstbronnen: exemplarische aanpak
o opdrachten in twee leerroutes*: de opdrachten dagen uit om andere
voorbeelden erbij te zoeken
Afsluiting**
III Overzichten: vaardigheden, werkvormen (samenwerkend leren en groepswerk),
Kijkwijzer, tijdvakdossier, register
Domein C
In 2007 verschijnen de themakaternen Geschiedenis van de rechtsstaat en ‘Made in
China’ (geschiedenis van de industrialisatie in China), gevolgd door o.a.
themakaternen over het Midden-Oosten, Zuid-Afrika en nog andere. De
themakaternen hebben dezelfde didactische opzet als de handboeken en zijn alle
gerelateerd aan drie of meer tijdvakken.
⏐ 63
* De leerroutes: op verschillende manieren naar hetzelfde doel
Leerroute 1
Leerroute 1 omvat de meer gebruikelijke vragen en opdrachten. Daar worden ook
vaardigheden geoefend. Deze leerroute is vooral bedoeld voor de leerling die zekerheid
zoekt en niet te ver van de aangeboden stof wil gaan.
Leerroute 2
Leerroute 2 geeft enkele omvangrijke opdrachten voor groepswerk of eigen onderzoek,
passend bij de paragraaf. Deze leerroute eist meer eigen initiatief en flexibiliteit van de
leerling.
** De afsluiting van een hoofdstuk/thema: gerichte training van oriëntatiekennis
De afsluiting bestaat uit drie onderdelen:
1 Samenvatten
2 Toepassen in het tijdvak
3 Toepassen in een ander tijdvak: Leerlingen kunnen met behulp van nieuwe
(beeld)bronnen parallellen trekken met de in de methode exemplarisch uitgewerkte
voorbeelden. Zij kunnen daarbij ook gebruik maken van de aangebrachte
kernbegrippen en het bestudeerde over de tijd- en plaatsgrenzen van het behandelde
tijdvak heen (dus in een andere tijd en in andere gebieden) begrijpen en beoordelen.
De afsluiting vormt hiermee een perfecte voorbereiding op het schriftelijk examen
geschiedenis nieuwe stijl.
4 Heb je oriëntatiekennis opgedaan? (digitale diagnostische toets, zie www.feniksonline)
www.feniks-online.nl
Feniks-online voor de leerlingen en de uitgebreide docentensite geven een groot
aantal digitale hulpmiddelen: een openingstoets, uitwerkvellen (uiteraard met
afdrukmogelijkheid), aanwijzingen bij opdrachten, extra teksten, beeldbronnen, en
antwoorden en toetsen.
Voor de leerling
o Openingstoets: hiermee test de leerling zijn voorkennis over een tijdvak
o Opdrachten met ICT voorbeelden/ICT-opdrachten
o Bij elk tijdvak een webquest
o Heb je oriëntatiekennis opgedaan? Voor elk tijdvak een diagnostische toets
met directe feedback.
Voor de
o
o
o
o
docent
Handleiding
Openingstoets
Opdrachten met ICT voorbeelden
Toetsen en antwoorden in een toetsenbank
Meer informatie vindt u via www.thiememeulenhoff.nl in de on line catalogus of
d.m.v. een telefoontje naar de ThiemeMeulenhoff Docentenlijn: 0575 - 594 997
⏐ 64
Geschiedeniswerkplaats: nu ook voor de Tweede Fase!
Wolter-Noordhoff
Geschiedeniswerkplaats, bekend van de eindexamenkaternen, is er nu ook als methode
voor de nieuwe Tweede Fase. Kenmerkend voor het nieuwe programma, is een
combinatie van oriëntatiekennis en thema’s. Geschiedeniswerkplaats sluit met een
apart Handboek historisch overzicht en een Tekstboek thema’s hierop aan.
Geschiedeniswerkplaats is een levendige methode
De vertrouwde elementen van Geschiedeniswerkplaats, als de journalistieke schrijfstijl,
heldere structuur, vele oefenmogelijkheden en aparte havo en vwo editie komen in
deze nieuwe methode terug. In de methode is veel aandacht voor het verhaal van de
geschiedenis door middel van historische personen. Daarnaast biedt de methode veel
variatie door verdiepende stof over literatuur, wetenschap en film en door opdrachten
die gebaseerd zijn op actief historisch denken.
Handboek Historisch overzicht havo/vwo
Dit handboek is een uitwerking van de tien historische tijdvakken en de bijbehorende
kenmerkende aspecten, van de tijd van jagers en boeren tot en met de tijd van
televisie en computer. Het is een indeling van de geschiedenis vanuit NederlandsEuropees perspectief, die ook gebruikt wordt in de basisschool en de onderbouw van
het voortgezet onderwijs. De 49 kenmerkende aspecten worden in 48 paragrafen
beknopt uitgewerkt. In de chronologische behandeling zijn thematische verdikkingen
aangebracht waardoor het handboek niet alleen overzicht maar ook inzicht biedt.
Tekstboek thema’s havo/vwo
Het tekstboek thema’s havo speelt zich af in meerdere tijdvakken en beslaat de
volgende onderwerpen:
*Geschiedenis van de rechtsstaat en de parlementaire democratie (verplicht thema)
*Gezin, huishouding en levensonderhoud in West-Europa
*Westerse en niet-westerse culturen
*Staats- en natievorming
Dit laatste thema is een onderzoeksthema en wat betreft inhoud en vorm afwijkend
van de andere thema’s.
Voor vwo worden naast de hierboven genoemde thema’s de volgende onderwerpen
behandeld:
*Oorlog en vrede
*Oude culturen en de westerse samenleving
*Religie en levensbeschouwing
Opdrachtenboeken historisch overzicht havo/vwo en thema’s havo/vwo
De opdrachtenboeken helpen de leerling de teksten te lezen, te begrijpen. Afhankelijk
van uw wensen en de leerstijl van uw leerlingen kunt u ervoor kiezen een beperkt
aantal verwerkingsopdrachten te laten maken. Via de opdrachtenboeken kan de
leerling oefenen met oriëntatiekennis en meer specifieke kennis van de thema’s.
I-clips (ICT)
De leerlingen-ICT is te bereiken via http://www.i-clips.wolters.nl en bestaat uit veel
oriëntatieopdrachten, oefentoetsen, onderzoeksopdrachten en digitale examentraining
waarmee leerlingen zelfstandig aan het werk kunnen en zich kunnen voorbereiden op
toetsen en examens.
⏐ 65
Voordelen op een rij
o Journalistieke stijl
o Heldere structuur
o Mogelijkheid om eigen lesstof toe te voegen
o Havo en vwo editie
o Stevig historisch overzicht
o ICT
Voor het schooljaar 2007-2008
Voor het schooljaar 2007-2008 is het Handboek historisch overzicht met het
Opdrachtenboek historisch overzicht beschikbaar voor havo en vwo. Tevens is het
verplichte thema beschikbaar: Geschiedenis van de rechtsstaat en van de
parlementaire democratie. En natuurlijk de docenten service cd-rom met daarop
antwoorden en toetsen. Voor het schooljaar 2008/2009 verschijnt het complete
tekstboek thema’s.
Voor meer informatie kunt u terecht op de docentensite:
http://www.geschiedeniswerkplaats.wolters.nl.
⏐ 66
MeMo, geschiedenis voor de tweede fase (3e druk)
Malmberg
De compleet nieuwe MeMo, geschiedenis voor de tweede fase (uitgeverij Malmberg)
buit het gedachtegoed van de Commissie de Rooy volledig uit. Kennis en inzicht in het
verloop van de geschiedenis moeten worden versterkt, zonder dat thematische
verdieping verloren gaat.
Periode, tijdvak en thema
MeMo brengt historisch overzicht en thema in een evenwichtig en onderling verband.
Het benadert de geschiedenis ook vanuit de grote periode-indeling. Over elke periode
in de geschiedenis – van Prehistorie en Oudheid tot en met Moderne Tijd na 1950 – is
een apart periodekatern uitgebracht. In het periodekatern Vroegmoderne Tijd
bijvoorbeeld worden de drie tijdvakken die De Rooy hierin onderscheidt in
hoofdstukken behandeld: in hoofdstuk 5 de Tijd van ontdekkers en hervormers, in
hoofdstuk 6 de Tijd van regenten en vorsten en in hoofdstuk 7 de Tijd van pruiken en
revoluties. Voor havo zijn daar het op een gebeurtenis gefocuste thema Beeldenstorm
(16e eeuw) en het diachrone thema Nederlanders in den vreemde (17e en 18e eeuw) bij
gevoegd. Voor vwo een biografisch thema over Willem van Oranje en het meer
kunsthistorisch georiënteerde thema Het land van Rembrandt. Het verplichte thema
over de parlementaire geschiedenis is als hoofdstuk 13 opgenomen. Door de periode
centraal te stellen in een katern worden dwarsverbanden en ontwikkelingen in de tijd
expliciet gemaakt. De periodekaternen komen ook als een gebundelde uitgave
beschikbaar (het handboek).
In de hoofdtekst, het werkmateriaal en in de tijdvak- en thematoetsen wordt
nadrukkelijk het verband gelegd tussen overzicht en thema. De teksten worden
ondersteund door veel groot beeldmateriaal en grote historische kaarten, waardoor de
gebeurtenissen zowel in beeld en tijd, als in plaats geduid worden.
De thema’s bevatten een gedegen auteurstekst in het periodekatern, gebaseerd op de
‘kenmerkende aspecten’, en worden afgesloten in het werkboek met vragen en
opdrachten en een themaopdracht met een serie bronnen. Bijzonder geschikt voor een
praktische opdracht, maar ook voor klassikale behandeling. De docent kan een tijdvak
als achtergrond en kader nemen en het thema centraal stellen, maar dat kan ook juist
andersom: het tijdvakhoofdstuk klassikaal en het thema daarbij individueel of in
groepjes. Dat is het gemak van een methode waarin tijdvakhoofdstukken en thema’s
per periode uit de geschiedenis in een band zijn samen gebracht.
Werkmateriaal
Bij elk tijdvakhoofdstuk en elk thema(-deel) worden eerst Verwerkingsvragen gesteld.
Hiermee doorloopt de leerling de stof van het tijdvak of thema. Dat gebeurt in een mix
van reproductie- en inzichtvragen en opdrachten met bronnen. Vervolgens worden bij
de tijdvakhoofdstukken Examenvragen gesteld, opdrachten die een CE waardig zijn,
waarin de historische vaardigheden die in het verwerkingsmateriaal al aan de orde
kwamen expliciet en systematisch worden geoefend. Een thema wordt in het
werkmateriaal afgesloten met een themaopdracht: een serie bronnen met een
gevarieerde serie onderzoeksopdrachten. Dat maakt het thema mede zo geschikt als
praktische opdracht.
Examenhulp en ePack
Elk tijdvakhoofdstuk sluit af met Examenhulp: personen, begrippen en jaartallen in
het periodekatern op een rij, bevraagd en bewerkt in de Examenhulp in het werkboek.
⏐ 67
Via de methodesite wordt een ePack ter beschikking gesteld met een op de inhoud van
de methode toegesneden Encarta Encyclopedie, een digitale tijdbalk, maar ook een
individueel te gebruiken repetitor met talloze vragen, game-achtige instrumenten om
begrippen en verschijnselen over een langere periode in de geschiedenis te toetsen,
oefentoetsen en extra opdrachten en thema’s.
Schoolexamen of Centraal Examen?
Voor de docent zijn proefexamens ontwikkeld die een heel tijdvak of een hele periode
omvatten. Vooruitlopend op beslissingen over de positie van het overzicht en de
thema’s in het Schoolexamen en Centraal Examen kan een docent dus beide kanten
op. Voor het Schoolexamen is zowel over de thema’s als over het historisch overzicht
toetsmateriaal op niveau beschikbaar.
Verder zijn er toetsen per tijdvak, maar ook per thema en als afsluiter van een periode
in de geschiedenis. In die laatste toets wordt het overzicht van bijvoorbeeld de hele
Middeleeuwen getoetst.
Differentiatie
Versoepeling overgang onderbouw – tweede fase
Zowel bij havo als bij vwo zijn de eerste vier hoofdstukken (Prehistorie, Oudheid en
Vroege en Late Middeleeuwen) korter en de negen hoofdstukken daarna op voor het
schooltype passende lengte. Dat versoepelt de overgang tussen onder- en bovenbouw,
een bekend probleem op school.
Havo / vwo
De tijdvakhoofdstukken voor vwo zijn steeds omvangrijker en daardoor inhoudelijk
rijker, maar ook in een andere stijl geschreven dan die voor havo.
De thema’s voor havo zijn vaak in twee themadelen gesplitst, die ook onafhankelijk
van elkaar als een soort extra stof bij het tijdvakhoofdstuk kunnen worden behandeld.
Samen vormen beide delen een volwaardig diachroon thema voor het Schoolexamen.
Dat maakt de methode in de praktijk flexibel. De themadelen zijn vlak na elk
tijdvakhoofdstuk geplaatst, waarmee een een-op-een benadering van overzicht en
onderwerp wordt benadrukt. De thema’s voor vwo zijn na elke serie tijdvakken per
periode geplaatst. Zij bestrijken een langere periode dan een tijdvak alleen en
verschillen van die voor havo in omvang en inhoud.
Leerstijl en variatie
Leerlingen leren op heel verschillende manieren, ze ontwikkelen eigen persoonlijke
leerstijlen binnen het scala dat de leerpsychologie op het terrein van leerstijlen
onderscheidt. Bij het schrijven en componeren van de tijdvakhoofdstukken is variatie
toegepast, gebaseerd op deze leerstijlen. Die benadering leidde tot een gevarieerde
aanpak per hoofdstuk en verhoogt de levendigheid, die juist bij
overzichtshoofdstukken essentieel is. In het werkboek leidde deze aanpak tot een veel
grotere differentiatie in opdrachten.
⏐ 68
Download