Het nieuwe geschiedenisexamen in de tweede fase Deel 1 Het nieuwe geschiedenisexamen in de tweede fase Deel 1 Albert van der Kaap Edwin Marshall Enschede, december 2006 Verantwoording © 2006 Stichting leerplanontwikkeling (SLO), Enschede Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier zonder voorafgaande toestemming van de uitgever. Auteurs: Albert van der Kaap, Edwin Marshall Productie: SLO Besteladres SLO, Stichting Leerplanontwikkeling t.a.v. Simone Heijnen Postbus 2041, 7500 CA Enschede Telefoon (053) 4840 207 Internet: www.slo.nl Inhoud Woord vooraf 5 1. 2. Het nieuwe geschiedenisexamen havo/vwo De pilot 7 9 2.1 2.2 2.3 Korte beschrijving van de pilot De aanpak op een aantal scholen Hoe verder? 9 11 14 3. Naar een leerplan geschiedenis in de tweede fase 15 3.1 3.2 3.3 De inrichting van het schoolexamen De inhoud van het schoolexamen De verdeling van de leerstof over de leerjaren 15 15 16 4. 5. Het PTA Thema: Het Midden-Oosten 19 25 Bijlage 1 De deelnemende scholen 29 Bijlage 2 Beslispunten 31 Bijlage 3 Domein A: historisch besef 33 Bijlage 4 Domein B: Oriëntatiekennis 35 Bijlage 5 Domein D: geschiedenis van de rechtsstaat en de parlementaire democratie 39 Bijlage 6 Begrippenlijst 41 Bijlage 7 De canon in de tijdvakken 43 Bijlage 8 Een diagnostische toets 45 Bijlage 9 Het nieuwe examen 59 Bijlage 10 Methodes 63 Woord vooraf Dit is het eerste deel van een brochure over het nieuwe geschiedenisexamen in de tweede fase van het voortgezet onderwijs. In het kort wordt in deze brochure beschreven waaruit het nieuwe examen bestaat (zie voor een uitgebreide toelichting op het examen de handreiking op de site van SLO). Daarna volgt een beschrijving van de ervaringen van de acht pilot scholen met het nieuwe examen. Vervolgens worden suggesties gedaan voor een leerplan en de inrichting van het pta. 'Het Midden-Oosten' is een beschrijving van een mogelijke invulling van een diachronisch thema. In deze brochure zijn de voorbeelden van leerstofverdeling en pta's gebaseerd op de situatie waarin het centraal examen bestaat uit de domeinen A en C. In deel twee van deze brochure (voorjaar 2007) worden voorbeelden gegeven die uitgaan van de situatie waarin het centraal examen bestaat uit de domeinen A en B. In deel twee is het ook mogelijk in te gaan op vragen en suggesties van docenten. Zij worden daarom van harte uitgenodigd op dit eerste deel te reageren. Albert van der Kaap, projectleider [email protected] ⏐5 1. Het nieuwe geschiedenisexamen havo/vwo Op 1 augustus 2007 wordt de tweede fase vernieuwd. Voor het vak geschiedenis en staatsinrichting betekent dat de start van een nieuw examenprogramma. Belangrijkste vernieuwing is het centraal stellen van het ontwikkelen van historisch besef bij leerlingen. Om dat mogelijk te maken moeten leerlingen beschikken over een gemeenschappelijke basis van historische overzichtskennis en vaardigheden. Het nieuwe examenprogramma bestaat uit: • Domein A: Historisch besef • Domein B: Oriëntatiekennis • Domein C: Thema's • Domein D: Geschiedenis van de rechtsstaat en van de parlementaire democratie • Domein E: Oriëntatie op studie en beroep Geschiedenis is een verplicht vak in de profielen C&M en E&M met de volgende studielast: Havo Vwo C&M 320 480 E&M 320 440 Aantal verplichte thema's in domein C: Havo Vwo C&M 2 5 E&M 2 4 Het centraal examen Het centraal examen heeft betrekking op de domeinen A en B, dus op oriëntatiekennis en historische vaardigheden1. Het schoolexamen Het schoolexamen heeft betrekking op domein A, C en D, en: • tenminste de domeinen en subdomeinen waarop het centraal examen geen betrekking heeft • indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: een of meer domeinen of subdomeinen waarop het centraal examen betrekking heeft 1 Tot een nader door de minister te bepalen datum heeft het centraal examen betrekking op de domeinen A en C. De CEVO stelt daartoe twee thema's vast en maakt de daarbij behorende specificatie bekend. Tot de bedoelde datum omvat het schoolexamen de domeinen A, B, C (alleen vwo, drie thema's voor het profiel cultuur en maatschappij, twee voor het profiel economie en maatschappij), D en E. ⏐7 • indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen verschillen Historisch besef Bij historisch besef gaat het om de (complexe) relatie tussen interpretatie van het verleden, perceptie van de hedendaagse werkelijkheid en toekomstverwachtingen. Leerlingen moeten zich, aldus Arie Wilschut, een van de leden van de commissie De Rooij in de handreiking bij het schoolexamen, een bewuste, duidelijke voorstelling van het verleden kunnen maken. Zo'n voorstelling moet het gevolg zijn van het toepassen van bepaalde welomschreven redeneringen en denkwijzen. Nieuw is dit onderdeel niet. Al sinds de invoering van de WIEG in 1994 worden, wat toen genoemd werd, 'structuurbegrippen en vaardigheden' getoetst in het examen. Domein A in het nieuwe examenprogramma sluit hierbij aan. Bij historisch besef gaat het zowel om een kenniskader als om het kunnen toepassen van bepaalde denk- en redeneerwijzen. Hiervoor is kennis van termen als bron, feit, interpretatie, oorzaak en gevolg een voorwaarde. Oriëntatiekennis De oriëntatiekennis is bedoeld als gemeenschappelijk kader dat de leerlingen kunnen gebruiken als instrument om personen, gebeurtenissen, verschijnselen en ontwikkelingen historisch te plaatsen. Als onderwerp van het examen komt het in de plaats van de twee (wisselende) thema's. Dit betekent overigens niet dat de ene stofomschrijving simpel weg vervangen wordt door een andere. Bij oriëntatiekennis gaat het niet om een 'algemeen overzicht' van elk van de tien tijdvakken, maar om 'een raamwerk, een geheel, een stelsel van tijdvakken waaraan zaken moeten worden gerelateerd om ze beter te kunnen plaatsen en te begrijpen. Feitenkennis is van belang om er nieuwe zaken mee in verband te kunnen brengen en te interpreteren'. Deze oriëntatiekennis is opgesteld vanuit een Europees/Nederlands perspectief. Elk van de tien tijdvakken wordt nader gespecificeerd door een aantal kenmerkende aspecten die bewust globaal zijn gehouden. Leerlingen moeten bij elk van de kenmerkende aspecten een passend voorbeeld kunnen geven van een gebeurtenis, een ontwikkeling, een verschijnsel of een handeling dan wel gedachtegang van een persoon en dit voorbeeld kunnen gebruiken om het betreffende aspect te verduidelijken. Thema's Derde component in het nieuwe examenprogramma is een aantal thema's. Voor havo zijn dat er twee en voor het vwo vier (E&M), respectievelijk vijf (C&M). De school kan zelf de inhoud van deze thema's bepalen. Daarnaast is er het voor alle leerlingen verplichte onderwerp: De geschiedenis van de rechtsstaat en van de parlementaire democratie (domein D). Met gebruikmaking van de eindtermen uit domein A moeten leerlingen een beargumenteerd antwoord kunnen geven op inhoudelijke vragen over elk thema. Ook moeten zij op grond van situaties in de verschillende tijdvakken ontwikkelingen op langere termijn kunnen beschrijven. Dat betekent concreet dat de thema's betrekking moeten hebben op meer dan één tijdvak (zogenoemde diachronische thema's). ⏐8 2. De pilot 2.1 Korte beschrijving van de pilot In 2003 kreeg een projectgroep van het Instituut voor Geschiedenis Didactiek (IVGD), Cito en SLO van minister Van der Hoeven de opdracht middels een pilot te onderzoeken of een centraal examen gebaseerd op de voorstellen van de Commissie Historische en Maatschappelijke Vorming (commissie De Rooij) mogelijk was. Meer concreet luidde de vraag of een haalbaar en aanvaardbaar examen kon worden ontwikkeld. Een examen dat valide (meet het examen wat met het geschiedenisonderwijs beoogd wordt), betrouwbaar (kunnen de antwoorden op een eenduidige wijze gegeven en beoordeeld worden) en aanvaardbaar is. Met een achttal scholen, verspreid over heel Nederland, werd in augustus 2004 gestart. De pilot had alleen betrekking op havo en er waren zo'n twintig docenten bij betrokken. Leerlingen van 4 havo van de acht deelnemende scholen begonnen met een aangepast programma dat zou moeten uitmonden in een examen in mei 2006. Zonder dat er al nieuwe methodes op de markt waren moesten docenten en leerlingen hun weg vinden in het nieuwe examenprogramma. Om enigszins zicht te krijgen op de beginsituatie werd aan het begin van het schooljaar een tweetal onderzoeken uitgevoerd. In het eerste onderzoek werden de associaties van de leerlingen met de tien tijdvakken onderzocht en in het tweede onderzoek werd middels een vijftigtal meerkeuzevragen onderzocht met welke kennis de leerlingen de tweede fase ingingen. Als we ervan mogen uitgaan dat de vragen enigermate representatief zijn voor de examenstof, dan stemmen de resultaten niet optimistisch. Ongeveer tweederde van de stof werd niet door de leerlingen beheerst (zie bijlage 8). De eerste ervaringen De kenmerkende aspecten van de tien tijdvakken zijn slechts globaal omschreven. Dat veroorzaakte, zeker in het begin, onzekerheid bij de docenten. Wat moet er nu precies geleerd worden, wat kunnen de leerlingen op het examen verwachten? Het was echt wennen. Geschiedenisdocenten, zo zei een van hen, zijn zo gewend geraakt aan een de gedetailleerde stofomschrijving dat elke verandering bedreigend of tenminste onwennig kan zijn. Deze onzekerheid was het sterkst ten aanzien van de laatste tijdvakken en werd versterkt door het feit dat er nog geen methodes beschikbaar waren. Andere collega's reageerden nogal nuchter: "Het examen kan nooit meer zijn dan de 49 kenmerken en de bijbehorende begrippen". Als voordeel van de globale omschrijving werd gezien dat docenten nu veel ruimte krijgen om zelf onderwerpen te kiezen en om de actualiteit binnen de lessen te halen. Didactiek Hoe richtten de docenten hun onderwijs in? Globaal gesproken kan gezegd worden dat er drie stromingen waren. Een deel van de scholen nam de chronologie van de tien tijdvakken tot uitgangspunt, een ander deel ging uit van thema's en bij een derde deel tenslotte moesten de leerlingen zich zelfstandig oriënteren op de tien tijdvakken. De ⏐9 docenten hanteerden daarbij een grote variatie aan werkvormen die allemaal beoogden dat de leerlingen zich zelf kennis van de karakteristieke aspecten van de tijdvakken eigen maakten. Zo liet een docent leerlingen spotprenten en afbeeldingen verzamelen die kenmerkend zijn voor een tijdvak. Een ander liet de leerlingen een historische roman lezen of een historische film bekijken en deze analyseren op kenmerken van een tijdvak. Bij weer anderen moesten leerlingen een karakteristiek van een tijdvak maken en deze presenteren aan hun klasgenoten. Opvallend was wel dat naarmate het examen naderde de docenten steeds 'traditioneler' les gingen geven. Door de nadruk op het overzicht van tijdvakken heeft een deel van de docenten minder dan gebruikelijk aandacht besteed aan historische vaardigheden. Het examen Van het begin af aan hadden de docenten behoefte aan duidelijkheid over het soort examenvragen dat zij (en hun leerlingen) konden verwachten. Probleem was dat het ontwikkeltraject van de examens parallel liep aan de pilot. In april 2005 kregen de docenten, door middel van voorbeelden, meer duidelijkheid over de uitgangspunten van de constructiegroep bij het maken van opdrachten. Voor de zomervakantie kregen de docenten enige voorbeeldopgaven. In maart 2006, vlak voor het eerste examen, kwam een volledig proefexamen beschikbaar. Sommige scholen gebruikten dit examen als schoolexamen, andere deelden het slechts als voorbeeld uit aan hun leerlingen. De eerste indruk van het examen in mei 2006 was, zeker in de ogen van collega's, dat het een tamelijk gemakkelijk examen was. De ervaring van het Cito was anders. Het examen was goed te doen, maar werd door de bank genomen als moeilijker beoordeeld dan het reguliere examen. Docenten met hun vaak in jaren opgebouwde kennis van de hele geschiedenis onderschatten mogelijk dat leerlingen slechts beperkt tijd hebben om zich een globaal beeld te verschaffen van die lange periode. De docenten van de pilotscholen waren niet ontevreden over de resultaten. Zij merkten dat leerlingen die regelmatig hadden gewerkt daarvoor op het examen werden beloond. Het idee bestaat dat leerlingen de stof van de huidige thema's in twee weken voor het examen kunnen leren. Bij het examen nieuwe stijl is dat, zo is de eensluidende mening, absoluut ondenkbaar. In bijlage 9 staat een selectie van de vragen uit het examen. Het volledige examen, tijdvak 1 en tijdvak 2, vindt u op de site van het IVGD (http://www.ivgd.nl/examen/eersteexamen.htm). De leerlingen Wat vonden de leerlingen van het nieuwe examenprogramma? Over het algemeen zijn zij behoorlijk tevreden over het nieuwe programma. Vooral het feit dat ze nu een duidelijk overzicht hebben van de hele geschiedenis scoort hoog. Wel vonden zij het moeilijk om onderscheid te maken tussen wat wel en niet belangrijk is en wat wel en wat geen goede voorbeelden zijn van kenmerkende aspecten. De aspecten waar zij de meeste moeite mee hadden waren 'ontstaan en verspreiding van de Islam', het 'conflict in de Nederlanden', 'moderne vormen van imperialisme' en de 'opkomst van politiekmaatschappelijke stromingen'. Sommige leerlingen hebben een schoolboek gemist, terwijl anderen het juist prettig vonden om zelf informatie te verzamelen. De 'pilot' leerlingen hebben meer dan leerlingen die het reguliere examen aflegden het idee dat zij het geleerde zullen onthouden. ⏐ 10 2.2 De aanpak op een aantal scholen Katholieke Scholengemeenschap 'De Breul' in Zeist Op scholengemeenschap De Breul zijn voor het vak geschiedenis en staatsinrichting zowel in havo 4 als havo 5 drie periodes van zeven weken beschikbaar met telkens twee contacturen en een zelfstudie uur. Geert van Besouw, Albert Jens en Ellen Marrenga behandelen in klas 4 in elke periode een thema uit Sfinx, respectievelijk Gezinsgeschiedenis, Oorlog en vrede en Ontmoetingen in verre streken. Tijdens de lessen praten zij veel met leerlingen over de oriëntatiekennis die in deze thema's aan bod komt. Tijdens het derde thema zijn de kenmerkende aspecten zelfs meer het uitgangspunt van de lessen. In havo 5 worden de 49 kenmerkende aspecten behandeld. De werkwijze die hierbij wordt gehanteerd is telkens verschillend. De docenten zijn zich er sterk van bewust dat de grote ommekeer in de didactiek nogal wat van de leerlingen vraagt. Zij verwachten namelijk dat de leerlingen zelf in hoge mate verantwoordelijkheid nemen voor hun leren en dat is niet altijd even eenvoudig. Er wordt veel gebruik gemaakt van de strip 'Van nul tot nu'. Bij een aantal bladzijden uit de strip moeten leerlingen eerst voor zich zelf tien feiten op schrijven. Daarnaast wordt in een klassengesprek een verband gelegd tussen genoemde feiten en structuren en begrippen uit het betreffende tijdvak. Dit blijkt geen eenvoudige opgave te zijn. De bezetting van Nederland wordt behandeld aan de hand van een videoband over het onderwerp. Al kijkend moeten de leerlingen voor zichzelf noteren wat zij vinden dat elke Nederlander over dit onderwerp zou moeten weten. Bij een ander tijdvak maken de leerlingen een tijdvakkendossier. Zij kijken naar een film, bezoeken een museum of gaan naar een tentoonstelling. Na afloop vullen zijn dan een formulier in, waarin zij de opgedane kennis verwoorden. (http://histoforum.digischool.nl/pilot/tijdvakkendosier.doc) Geregeld ook werken de leerlingen in zogenaamde expertgroepen. Deze werkwijze is beschreven in een recent artikel in Kleio. Deze opdracht en veel andere activerende werkvormen, zoals Levenslijn en het mysteriespel, zijn beschreven in Geschiedenis Didactiek van Arie Wilschut en Actief Historisch Denken van Jan de Vries e.a., met werkvormen die vooral gericht zijn op historisch denken (in het nieuwe examenprogramma vaardigheid Domein A historisch besef en met name nummer 7). Deze handboeken zijn, volgens Geert van Besouw, echte aanraders. Voor het aspect 'Het voeren van twee wereldoorlogen' moesten de leerlingen, aan de hand van een duidelijk plan, een folder maken over het leven van soldaten tijdens de eerste wereldoorlog. (http://histoforum.digischool.nl/pilot/Opdracht%20havo%204%20wo1.doc) Op het eind van een periode maken de leerlingen een PowerPointpresentatie over kenmerkende aspecten van een tijdvak. Van de genoemde aspecten moeten zij dan zelf voorbeelden gegeven. De benodigde informatie halen de leerlingen vooral uit Wikipedia, de spectrum encyclopedie (http://www.spectrum.nl) en van nul tot nu. De leerlingen vinden dit een leuke opdracht en zij geven aan dat ze er veel van leren. Leerlingen die geen presentatie hebben gemaakt mogen ook niet aanwezig zijn als de leerlingen hun presentatie aan elkaar tonen. Voor deze opdracht wordt gebruik ⏐ 11 gemaakt van de lege PowerPointpresentatie die ontwikkeld is door het IVGD. (te downloaden op http://www.de-breul.nl/Vakken/Geschiedenis/KAleeg.ppt). De leerlingen vullen per aspect een drietal tekstvakken in en zij kunnen afbeeldingen toevoegen. Een volledig ingevulde versie die goed kan dienen om een overzicht van een of meer tijdvakken te geven is voor 5 euro te koop bij het IVGD. (http://www.ivgd.nl/tijdvakkenconcreet/tijdconindex.htm) Op De Breul zowel als op College Mill Hill maken leerlingen ook posters van tijdvakken. Hoewel de kwaliteit van de posters nogal verschilde lieten de leerlingen wel zien wat hun beeld van het tijdvak was (voor een voorbeeld zie: http://histoforum.digischool.nl/pilot/Opdracht%20havo%204.doc of http://histoforum.digischool.nl/pilot/pilot%20h4%20BIOGRAFISCHE%20POSTER.doc). Nijmeegse Scholengemeenschap Groenewoud in Nijmegen Ook op de Nijmeegse Scholengemeenschap Groenewoud worden uiteenlopende werkvormen ingezet. - Het filmproject Leerlingen maken, in samenwerking met het vak CKV1, een historische film. Bij CKV hebben de leerlingen al in een eerdere fase uitleg gehad over de techniek van het maken van een film, zodat de geschiedenis docent zich volledig kan concentreren op de historische inhoud. De film moet betrekking hebben op een aspect van een tijdvak. Elk groepje kiest een onderwerp en zoekt een aspect waarop het onderwerp betrekking heeft of kiest een aspect en bedenkt daar een onderwerp bij. Elk onderwerp mag slechts eenmaal gekozen worden. Vervolgens maken de leerlingen een draaiboek en gaan, bijvoorbeeld op locatie, hun film draaien. Voorbeeld van een onderwerp is de bezetting van Nederland, waarbij de leerlingen een of meer monumenten in hun stad, Nijmegen, hebben gefilmd. - Het museum Gewapend met een (digitale) camera bezoeken de leerlingen tijdens een dagexcursie een of twee musea, het gemeentearchief of een of twee monumenten. Doel: het beschrijven van een aantal objecten in relatie tot een kernmerkend aspect van een tijdvak. De leerlingen beschrijven twee objecten uitgebreid en vijf objecten in enkele regels. - De quiz Kleine groepjes krijgen ieder een tijdvak toegewezen. Over dat tijdvak maken zij vijf meerkeuze quizvragen met vier antwoord mogelijkheden. Deze vragen moeten betrekking hebben op de kenmerkende aspecten van het tijdvak. Uiteraard moeten de vragen gespreid worden over deze aspecten. Bij minimaal drie vragen moeten ook afbeeldingen worden gebruikt. De leerlingen krijgen de verplichting opgelegd hun vragen geheim te houden voor de rest van de klas. Na afloop namelijk wordt de gezamenlijke quiz in de klas afgenomen, met een prijs voor de beste leerling. Ook het 2College in Tilburg maakt van deze werkvorm gebruik. Daar hebben leerlingen van 4 havo een quiz-avond voorbereid voor hun medeleerlingen. De quiz bestond uit vragen die betrekking hadden op alle tijdvakken en die de stof (de kenmerkende aspecten) dekten. ⏐ 12 Christelijke Scholengemeenschap 'De Lage Waard' in Papendrecht In het geschiedenislokaal van Cees Weltevrede en zijn collega staat een kar met negen laptops en wireless internet toegang. Dit maakt het mogelijk dat al het leren van de leerlingen wordt aangestuurd via een elektronische leeromgeving (It's Learning). In groepjes van twee of drie werken de leerlingen aan opdrachten bij de verschillende tijdvakken. Het product van hun onderzoek kan een word document zijn, maar ook een PowerPoint presentatie of een website. Omdat er nog geen methodes op de markt zijn moeten alle leerlingen een tweetal boeken aanschaffen, te weten De wereldgeschiedenis in een notendop van Jan van Oudheusden en De vaderlandse geschiedenis in jaartallen van Bas Blokker, Gijsbert van Es en Hendrik Spiering. Voor deze boeken is o.a. gekozen omdat zij betrekkelijk goedkoop zijn. Naast deze boeken kunnen de leerlingen ook gebruik maken van allerlei naslagwerken, oudere methodes en natuurlijk internet. Het Assink-Lyceum in Haaksbergen Rix van Hinsbergen, docent aan het Assink Lyceum in Haaksbergen, is ronduit enthousiast over het nieuwe examen. Je kunt met dit examen de boer op. Als je opmerkingen krijgt in de trant van 'kinderen weten tegenwoordig niets meer van geschiedenis' heb je nu direct een goed antwoord klaar. Overigens heeft Rix ook nog wel wat kritiek op het examen. Het historische proces is nog onderbelicht en het examen is wel erg Europa-centrisch. Rix en haar collega's gebruiken Sprekend Verleden, dat als aorta fungeert voor het geschiedenis onderwijs in klas 4 en 5 havo. Het Assink zet in op de chronologie en heeft de tien tijdvakken verdeeld over beide leerjaren. Via discussies in de klas en onderzoeksopdrachten bij tijdvakken gaan zij de diepte in. 'Het memoriseren van leerlingen is minder geworden' constateerde Rix en daarom wordt er op het Assink veel herhaald en zijn de toetsen gestapeld. In elke nieuwe toets komen ook vragen voor uit vorige tijdvakken. Het Assink verkeert in de gelukkige omstandigheid dat ze in 5 havo een extra uur hebben voor alle leerlingen samen. In een hoorcollege voor 75 man worden de hiaten in de kennis van de leerlingen weggewerkt. Het college fungeert als een soort didactische bezemwagen, aldus Rix. In het schooljaar 2006-2007 onderzoekt het Assink op het vwo of het mogelijk is via, door de docenten zelf geschreven, thema's leerlingen de oriëntatiekennis bij te brengen. Grotius College in Delft Marcel Nonhebel van het Grotius College uit Delft zag de pilot als een groot avontuur dat wat hem betreft positief heeft uitgepakt. Op het eind kon je met de leerlingen overal over praten. Het gaat er op het Grotius niet zozeer om dat de leerlingen een canon van kennis in hun hoofd moeten stampen, zij moeten vooral actief met het verleden bezig zijn. Marcel en zijn collega's waren er al snel van overtuigd dat het belangrijk was om voor duidelijkheid te zorgen. De chronologische lijn werd uitgangspunt. Bij het ontbreken van methodes, gebruikt men op het Grotius overdrukken uit diverse (oudere) methodes. Daarnaast maken de leerlingen hun eigen historisch dossier middels internetopdrachten en de bibliotheek. Ja ook de bibliotheek, zo bleek tot zijn verrassing. Opvallend was ook dat de leerlingen erg veel van elkaar ⏐ 13 leerden; er vonden geregeld historische discussies plaats. ADSL, Activerende Didactiek door Samenwerkend Leren, zo vat Marcel hun didactische werkwijze samen. Het viel de collega's wel op dat leerlingen over het algemeen moeite hebben met effectief zoeken. Het is belangrijk om geregeld de dossiers van de leerlingen te controleren. 2.3 Hoe verder? Na het centraal schriftelijk examen werd een voorlopige balans opgemaakt. Terugkijkend op twee jaar experimenteren zijn de meeste docenten tevreden. Dat betekent niet dat het onderwijs al zijn vaste vorm heeft gevonden. Er wordt nog steeds geschaafd aan programma en didactiek. Zo wil men over het algemeen meer nadruk leggen op overzichtskennis. Omdat er op dit moment nog geen methodes beschikbaar zijn moet worden afgewacht in hoeverre deze hierin een bepalende rol zullen gaan spelen. Sommige scholen beginnen het programma in de tweede fase met een nul-meting, waarin zij de kennis van de leerlingen met betrekking tot de tien tijdvakken toetsen (zie bijlage 8). De docenten die leerlingen tijdvak dossiers lieten aanleggen hebben voor zichzelf de conclusie getrokken dat het belangrijk is hierop goede controle uit te oefenen. Een probleem is dat leerlingen die nu aan het examenprogramma beginnen weten dat er tijdvak dossiers in omloop zijn. Je moet dus elk jaar met nieuwe opdrachten komen. Docenten die met thema's zijn begonnen menen dat zij eerder aan de tijdvakken moeten beginnen. Andere punten ter verbetering zijn: • Samenwerking tussen leerlingen moet meer aangemoedigd worden. • De leerstof moet diepgaander worden behandeld. • Er moet gestreefd worden naar meer variatie in werkvormen. • Er moet meer aandacht besteed worden aan de historische vaardigheden. Van groot belang is bovendien een goede aansluiting tussen onder- en bovenbouw. Het is zeer nuttig als leerlingen al in de onderbouw leren werken met de tien tijdvakken. De tijdvakkenposters van Anno kunnen daarbij zeer nuttig zijn. Goed moet ook worden onderzocht welke consequenties het invoeren van een leergebied Mens en Maatschappij heeft voor de kennis van de tijdvakken. In toenemende mate vervolgen tl leerlingen hun schoolloopbaan op het havo. Dit kan problemen opleveren als deze leerlingen langere tijd geen geschiedenis hebben gehad. ⏐ 14 3. Naar een leerplan geschiedenis in de tweede fase 3.1 De inrichting van het schoolexamen Geschiedenis is een verplicht vak in de profielen C&M en E&M met op het vwo een verschillende studielast voor de profielen C&M en E&M, namelijk respectievelijk 480 en 440 slu. Dit verschil in studielast is ook terug te vinden in het aantal thema's dat leerlingen moeten bestuderen, 5 in C&M en 4 in E&M. Hoe werkt dit in de praktijk? Krijgen de leerlingen van het profiel C&M in enig jaar een uur extra contacttijd? Als er geen aparte groep voor C&M wordt gevormd, en dat lijkt waarschijnlijk, geldt dan voor de E&M leerlingen dat zij een deel van de lessen en één thema niet hoeven te volgen? Krijgen de C&M en de E&M leerlingen een apart PTA of volgen zij hetzelfde programma? Een praktische oplossing zou kunnen zijn om de C&M leerlingen een extra opdracht te geven (thema) die zij zelfstandig moeten uitvoeren, bijvoorbeeld in de vorm van een praktische opdracht. Elke school, elke sectie, zal met betrekking tot de inrichting van het schoolexamen een aantal beslissingen moeten nemen. Er moeten keuzes gemaakt worden over de verdeling van de studielast over de leerjaren, over de inhoud van het schoolexamen, over de verdeling van de leerstof over de leerjaren en over inhoud, vorm en tijdstip van toetsing. In het vervolg gaan we ervan uit dat de studielast gelijkmatig over de leerjaren wordt verdeeld. Ook maken we voor het vwo geen onderscheid tussen C&M en E&M. Voorbeeld van een verdeling van de studielast, uitgaande van lessen van 50 minuten. leerjaar 4 leerjaar 5 leerjaar 6 3.2 Havo Studielast 160 160 Aantal lessen 3 2 Vwo studielast 160 160 160 aantal lessen 3 3 2 De inhoud van het schoolexamen Zolang er op het centraal schoolexamen twee (diachronische) thema's worden getoetst bestaat het schoolexamen havo minimaal uit de oriëntatiekennis en uit het thema: De geschiedenis van de rechtsstaat (domein D). Het vwo schoolexamen bestaat minimaal uit de oriëntatiekennis, twee (E&M) of drie (C&M) thema's, en het thema: De geschiedenis van de rechtsstaat (domein D). ⏐ 15 Minimaal, omdat de school kan beslissen hier nog onderdelen aan toe te voegen; onderdelen die niet voor alle leerlingen dezelfde hoeven te zijn. De school bepaalt vorm en inhoud van de oriëntatiekennis. Bijvoorbeeld door een van de methodes over oriëntatiekennis te gebruiken die in de loop van 2007 beschikbaar zijn. Maar u kunt de oriëntatiekennis natuurlijk ook behandelen aan de hand van thema's. Een andere mogelijkheid is dat leerlingen zelf vorm en inhoud gegeven aan de oriëntatiekennis. In het hoofdstuk over de pilot staan hiervan diverse voorbeelden. Een combinatie van diverse werkwijzen is uiteraard ook mogelijk. Docenten kunnen zelf de inhoud van de thema's uit domein C bepalen en uitwerken. Ook de uitgevers komen met lesmateriaal voor de thema's. Hoewel in het examenprogramma geen sprake meer is van een praktische opdracht kan de school er toch voor kiezen de praktische opdracht als verplicht onderdeel te handhaven. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk een of meer tijdvakken te behandelen middels een praktische opdracht. 3.3 De verdeling van de leerstof over de leerjaren Het ligt voor de hand het laatste gedeelte van het examenjaar te besteden aan de beide examenonderwerpen. Voor de oriëntatiekennis en de thema's resteert dan de overige tijd. Een behandeling van de tijdvakken in chronologische volgorde ligt evenzeer voor de hand, maar elke andere volgorde is ook zeer wel mogelijk. Van belang is daarbij dat geregeld dwarsverbanden worden gelegd, de leerstof geregeld wordt herhaald en dat er, waar mogelijk, verbanden worden gelegd met het heden. Havo In onderstaand voorbeeld van de verdeling van de leerstof wordt ervan uitgegaan dat de oriëntatiekennis niet wordt behandeld aan de hand van thema's. De sectie kan hier uiteraard wel voor kiezen. Periode 1 2 4 3 4 1 5 2 3 4 ⏐ 16 Oriëntatiekennis Periode prehistorie + oudheid + vroege me late me + vroegmoderne tijd vroegmoderne tijd + moderne tijd moderne tijd domein D cse onderwerp 1 cse onderwerp 2 Tijdvakken 1,2 en 3 4 en 5 6,7 en 8 8 t/m 10 Aantal aspecten 12 10 14 10 Vwo In voorbeeld een worden in beide leerjaren, verspreid over het jaar, een of meer thema's behandeld. In het tweede voorbeeld komen de thema's pas aan bod nadat de tijdvakken geheel zijn behandeld. 4 5 6 4 Periode 1 2 3 4 Periode prehistorie + oudheid middeleeuwen vroegmoderne tijd vroegmoderne tijd Tijdvakken 1 en 2 3 en 4 5 en 6 7 Aantal aspecten 8 9 9 4 1 2 3 4 moderne tijd moderne tijd moderne tijd moderne tijd 8 9 9 en 10 9 en 10 6 6 13 13 1 2 3 4 domein D cse onderwerp 1 cse onderwerp 2 Periode 1 2 3 Periode prehistorie + oudheid middeleeuwen vroegmoderne tijd vroegmoderne tijd + moderne tijd Tijdvakken 1 en 2 3 en 4 5 en 6 Aantal aspecten 8 9 9 7+8 10 1 2 3 4 moderne tijd 9 + 10 13 1 2 3 4 domein D cse onderwerp 1 cse onderwerp 2 4 5 6 ⏐ 17 Thema's thema 1 thema 2 thema 3 Thema's thema 1 thema 2 thema 3 4. Het PTA Inhoud, vorm en tijdstip van toetsing Inhoud, vorm en tijdstip van de toetsing is, binnen de kaders van de school, aan de sectie. Schoolkaders kunnen beperkingen opleggen aan de keuzevrijheid. Een school kan er bijvoorbeeld voor kiezen de toetsweken af te schaffen i.v.m. het totaal aantal te geven lessen of een school staat niet toe om in een schooljaar zowel schoolexamentoetsen als andere toetsen af te nemen. Ook zijn er scholen die overwegen alleen in het examenjaar schoolexamen toetsen af te nemen. Deze laatste optie maakt een PTA voor het vak geschiedenis wel erg lastig. Immers zowel de oriëntatiekennis als de twee, respectievelijk vier/vijf thema's, als het thema over de rechtsstaat als eventueel de twee thema's van het centraal examen moeten een plaats krijgen in het PTA. Alle vormvoorschriften voor het schoolexamen zijn verdwenen. Dat betekent dat secties naast toetsen met open en/of gesloten vragen bijvoorbeeld ook tijdvakdossiers of verslagen van een bezoek aan een tentoonstelling of voorstelling deel kunnen laten uitmaken van het schoolexamen. Ook kan de sectie zelf bepalen of de leerlingen een praktische opdracht moeten maken en wat het onderwerp is. Men zou bijvoorbeeld de kenmerkende aspecten van een tijdvak als onderwerp voor een praktische opdracht kunnen nemen, maar de praktische opdracht kan ook betrekking hebben op een thema. De weging van de diverse schoolexamens is niet meer vastgelegd en wordt overgelaten aan de sectie. Bovendien kan de sectie ervoor kiezen onderdelen te examineren die niet voor alle leerlingen hetzelfde zijn. De sectie bepaalt of de twee thema's van het centraal schriftelijk examen ook worden getoetst in het schoolexamen. Een andere keuze die de sectie/school moet maken is in welk leerjaar of in welke leerjaren er schoolexamentoetsen worden afgenomen. Sommige docenten vinden het bijvoorbeeld principieel onjuist om al in het vierde leerjaar schoolexamen toetsen af te nemen. Mocht een sectie zoveel mogelijk vrijheid willen met betrekking tot het aantal toetsen, het tijdstip van toetsing en de omvang van de toetsen dan kan men kiezen voor een aantal voortgangstoetsen en slechts een of enkele schoolexamentoetsen. Andere keuzes die gemaakt moeten worden zijn: • hoeveel toetsen maken deel uit van het schoolexamen? • welke vorm hebben de schoolexamentoetsen? Wordt de oriëntatiekennis bijvoorbeeld afzonderlijk getoetst of als onderdeel van een of meer thema's? • wordt domein A: 'toetsen van historische denk- en redeneerwijzen' apart getoetst of alleen in combinatie met oriëntatiekennis en/of thema's? ⏐ 19 • wordt de oriëntatiekennis gestapeld getoetst? Een van de pilot scholen gaf bijvoorbeeld een toets over de tijdvakken 1, 2 en 3, over de tijdvakken 1 t/m 5 en een over alle tijdvakken. In onderstaande schema's is slechts een aantal mogelijke varianten weergegeven met betrekking tot keuzes op inhoud en vorm van de toetsen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de vaardigheden van domein A worden getoetst in het kader van de oriëntatiekennis en de thema's (zie ook bijlage 2 Beslispunten). PTA Geschiedenis HAVO 2007-2009 Voorbeeld 1 07/08 4 08/09 5 Periode Datum afsluiting Weging (%) Vorm (s/p) Duur (min) Omschrijving 1 Toetsweek 14% s 50 oriëntatiekennis prehistorie + oudheid 2 Toetsweek 14% s 50 oriëntatiekennis middeleeuwen 3 Toetsweek 14% s 50 oriëntatiekennis vroegmoderne tijd 4 transport Toetsweek lj 4 14% 56% s 50 oriëntatiekennis moderne tijd 1 2 3 4 Toetsweek Toetsweek Toetsweek CSE 14% 15% 15% s s s 50 100 100 domein D cse onderwerp 1 cse onderwerp 2 Datum afsluiting Weging (%) Vorm (s/p) Duur (min) Omschrijving Voorbeeld 2 Periode 07/08 4 08/09 1 Toetsweek 2 Toetsweek 3 Toetsweek 4 Toetsweek transport lj 4 1 2 3 4 5 Toetsweek Toetsweek Toetsweek CSE 25% 25% s 100 oriëntatiekennis tijdvak 1 t/m 10 25% 25% 25% s s s 50 100 100 domein D cse onderwerp 1 cse onderwerp 2 Voorbeeld 3 07/08 Periode 1 2 Datum afsluiting Toetsweek Toetsweek Weging (%) Vorm (s/p) Duur (min) Omschrijving 3 4 transport 1 Toetsweek Toetsweek lj 4 Toetsweek 20% 20% 40% 20% s s 100 100 oriëntatiekennis tijdvak 1 t/m 6 oriëntatiekennis tijdvak 7 t/m 10 s 50 domein D 2 Toetsweek 20% s 100 cse onderwerp 1 3 Toetsweek 20% s 100 cse onderwerp 2 4 CSE 4 08/09 5 ⏐ 20 PTA Geschiedenis VWO 2007-2010 Voorbeeld 1 Datum afsluiting Weging (%) Vorm (s/p) Duur (min) Omschrijving 07/08 1 Toetsweek 6% s 50 oriëntatiekennis prehistorie + oudheid 2 Toetsweek 6% s 50 oriëntatiekennis middeleeuwen 3 Toetsweek 12% s 50 oriëntatiekennis vroegmoderne tijd 4 Toetsweek 08/09 transport lj 4 12% 36% s 50 oriëntatiekennis moderne tijd 1 1 2 3 4 09/10 transport Toetsweek Toetsweek Toetsweek Toetsweek lj 5 9% 9% 9% 9% 72% s s s s 50 100 100 oriëntatiekennis moderne tijd 2 thema 1 thema 2 thema 3 1 2 3 4 Toetsweek Toetsweek Toetsweek CSE 10% 9% 9% s s s 50 100 100 Domein D thema 4: cse onderwerp 1 thema 5: cse onderwerp 2 Datum afsluiting Weging Vorm (%) (s/p) Duur (min) Omschrijving Periode 4 5 6 Voorbeeld 2 Periode 07/08 4 3 08/09 4 transport Toetsweek Toetsweek Toetsweek Toetsweek lj 5 20% 10% 10% 10% 50% s s s s 50 100 100 oriëntatiekennis tijdvak 1 t/m 10 thema 1 thema 2 thema 3 09/10 1 2 3 4 transport 1 2 3 4 Toetsweek 20% Toetsweek 15% Toetsweek 15% CSE s s s 50 100 100 Domein D thema 4: cse onderwerp 1 thema 5: cse onderwerp 2 5 6 1 2 ⏐ 21 Voorbeeld 3 Periode Datum Weging Vorm Duur afsluiting (%) (s/p) (min) 10% s 100 oriëntatiekennis tijdvak 1 t/m 4 10% 20% s 100 tijdvak 4 t/m 6 + thema 1 Omschrijving 07/08 1 2 4 3 4 08/09 transport lj 4 1 2 3 Toetsweek Toetsweek Toetsweek 20% s 100 tijdvak 7 + 8 + thema 2 4 09/10 transport Toetsweek lj 5 20% 60% s 100 tijdvak 9 + 10 + thema 3 1 2 Toetsweek Toetsweek 10% 15% s s 50 100 Domein D thema 4: cse onderwerp 1 3 Toetsweek 15% s 100 thema 5: cse onderwerp 2 4 CSE 5 6 In onderstaand schema staat een aantal varianten: - variant 1: in leerjaar 4 en 5 wordt telkens begonnen met oriëntatiekennis, waarna het jaar wordt afgesloten met twee thema's die betrekking hebben op de behandelde tijdvakken. In leerjaar 6 wordt begonnen met het verplichte thema: de geschiedenis van de rechtsstaat, waarna de oriëntatiekennis wordt herhaald met het oog op het centraal examen. - variant 2: in leerjaar 4 en 5 wordt telkens begonnen met twee thema' s, waarna de oriëntatiekennis wordt behandeld. In leerjaar 6 wordt begonnen met het verplichte thema: de geschiedenis van de rechtsstaat, waarna de oriëntatiekennis wordt herhaald met het oog op het centraal examen. - variant 3: in leerjaar 4 worden alleen thema's behandeld en in leerjaar 5 komt alleen oriëntatiekennis aan bod. In leerjaar 6 wordt begonnen met het verplichte thema: de geschiedenis van de rechtsstaat, waarna de oriëntatiekennis wordt herhaald met het oog op het centraal examen. - variant 4: in leerjaar vier wordt alleen oriëntatiekennis behandeld en in leerjaar 5 worden alleen thema's behandeld. In leerjaar 6 wordt begonnen met het verplichte thema: de geschiedenis van de rechtsstaat, waarna de oriëntatiekennis wordt herhaald met het oog op het centraal examen. - variant 5: in deze variant worden in elk leerjaar twee thema's behandeld. De oriëntatiekennis wordt alleen getoetst vlak voor het centraal examen. ⏐ 22 Datum Periode afsluiting Omschrijving 4 1 Toetsweek 2 Toetsweek tijdvak 1 t/m 7 thema 1 thema 1 thema 2 thema 2 tijdvak 1 t/m 7 thema 4 3 Toetsweek thema 1 4 Toetsweek thema 2 1 Toetsweek thema 1 5 2 Toetsweek tijdvak 8 t/m 10 thema 2 3 Toetsweek thema 3 4 Toetsweek thema 4 tijdvak 1 t/m 6 thema1 tijdvak 7 t/m 10 thema 2 thema 3 thema 1 tijdvak 1 t/m 6 thema 2 thema 3 thema 3 tijdvak 8 t/m 10 tijd 7 t/m 10 thema 4 thema 4 1 Toetsweek thema 5 thema 5 thema 5 thema 5 thema 5 6 2 Toetsweek domein D domein D domein D domein D domein D 3 Toetsweek tijdvak 1 t/m 10 tijdvak 1 t/m 10 tijdvak 1 t/m 10 tijdvak 1 t/m 10 tijdvak 1 t/m 10 4 ⏐ 23 5. Thema: Het Midden-Oosten In het nieuwe eindexamenprogramma is, net als in het oude overigens, geen plaats ingeruimd voor het conflict in het Midden-Oosten. Toch lijkt er alle reden om aan een van de langst lopende conflicten in de wereld aandacht te besteden. Een conflict waarvan de oplossing ook nog altijd niet nabij lijkt. Een mogelijkheid om aan dit onderwerp aandacht te besteden is in de vorm van een diachronisch thema, waarin gezocht wordt naar de wortels van het conflict. In dit thema komt tweeduizend jaar Europese en Arabische geschiedenis in vogelvlucht voorbij en wordt aandacht besteed aan kenmerkende aspecten van diverse tijdvakken (zie kader). In dit thema komen de volgende kenmerkende aspecten van tijdvakken aan de orde: 1. De groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde. 2. De ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten. tijdvak 3 3. De verspreiding van het christendom in geheel Europa. 4. Het ontstaan en de verspreiding van de islam. tijdvak 9 5. Het voeren van twee wereldoorlogen. 6. Racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden. tijdvak 10 7. De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog. De belangrijkste vragen in dit thema zijn: • Wat zijn de oorzaken van het conflict tussen Israël en de Palestijnen? • Hoe verliep het conflict in de twintigste eeuw? • Wat zijn de belangrijkste obstakels voor het oplossen van het conflict? Het bijzondere aan dit thema is dat leerlingen zelf de informatie zoeken die zij nodig hebben om de vragen te kunnen beantwoorden en de toets te kunnen maken. In deze toets wordt niet alleen de kennis van het onderwerp getoetst, maar moeten leerlingen hun kennis ook toetsen aan bronnenmateriaal. Bronnenmateriaal kan bestaan uit geschreven bronnen, kaarten en/of cartoons. In het kader kunt u meer lezen over de achtergronden van deze lessenserie. ⏐ 25 Hoe betrek ik de leerlingen meer bij het onderwerp en hoe kan ik meer tijd besteden aan de zwakkere leerlingen? Dat waren twee vragen die ik me stelde naar aanleiding van enigszins tegenvallende resultaten op een toets over totalitaire dictaturen bij een deel van de 4 vwo leerlingen. Hét antwoord op deze vragen is niet eenvoudig te geven, misschien bestaat hét antwoord ook wel niet. Maar je kunt wel wat proberen, en dat heb ik gedaan. Als je een methode gebruikt ligt de leerstof vast en ook de opdrachten zijn gegeven. De vrijheid die je jezelf als docent gunt blijft meestal beperkt tot het eventueel schrappen van enkele paragrafen of het selecteren van opdrachten uit het totale aanbod. De leerlingen vernemen middels een planner welke opdrachten ze geacht worden te maken en welke stof ze moeten bestuderen. In het gunstigste geval maken ze plichtmatig de opdrachten en kijken ze die, met een antwoordenblad, na. Ik kreeg het gevoel dat de leerlingen hierdoor niet echt bij de leerstof betrokken raakten. Toen ik besloten had om het onderwerp Midden-Oosten uitgebreid te behandelen moest ik wel iets anders bedenken, omdat de methode geen aandacht besteedt aan dit onderwerp. En ik besloot van de nood een deugd te maken. De leerlingen verzamelen zelf hun lesmateriaal op basis van vragen die zijn in eerste instantie van mij krijgen, maar die zij vervolgens zelf moeten bedenken. Van de twee lesuren van 45 minuten is een lesuur verplicht, het andere is facultatief en bedoeld voor die leerlingen die extra steun en uitleg nodig hebben of die nog te onzeker zijn over hun eigen prestaties. Om de leerlingen niet helemaal te laten zwemmen krijgen ze twee hoofdstukken uit oudere methodes waarin de geschiedenis van het Midden-Oosten wordt behandeld en krijgen ze een lijstje met websites waarop ze informatie kunnen vinden. Instructie voor de leerlingen Het conflict in het Midden-Oosten In dit thema ga je op zoek naar de (historische) oorzaken van het conflict tussen Palestijnen en Israëliers. Je krijgt geen kant-en-klaar lesmateriaal. Gedurende deze lessenserie verzamel je zelf die informatie die nodig is om met succes te kunnen deelnemen aan de toets. Een deel van de informatie kun je verzamelen tijdens de instructieles van de docent. Een ander deel van de informatie zul je zelfstandig moeten verzamelen. Op http://www.digischool.nl/gs/community/histoforum/middenoosten/bronnen.htm staat een overzicht van links die je kunnen helpen bij het vinden van de antwoorden op de opdrachten. Opdracht 1 In de eerste lessen wordt in vogelvlucht de geschiedenis van het Midden-Oosten tot aan de twintigste eeuw behandeld. Vragen waarop je, in ieder geval, antwoord moet kunnen geven zijn: a. b. c. d. e. f. Wat is de diaspora? Hoe is de diaspora ontstaan? Hoe verging het de Joden (in algemene zin) ten tijde van de diaspora? Wat is het Zionisme? Wanneer is het Zionisme ontstaan? Waarom is het Zionisme ontstaan? ⏐ 26 Opdracht 2 Wat waren de belangrijkste ontwikkelingen in de Arabische wereld tussen 622 na Chr. en het begin van de twintigste eeuw? Opdracht 3 In deze opdracht ga je onderzoeken hoe de relatie was tussen Israëliërs en Palestijnen in het Midden-Oosten (Palestina) In het interbellum, de periode tussen beide wereldoorlogen. a. b. c. d. e. f. Welke rol speelden Frankrijk en Engeland in deze periode in het Midden-Oosten? Wat was het belang van de Balfour Declaration? Wat is de inhoud en het belang van Sykes-Picot-ov San Remo (1920)? Wat is Am al-Nakba en waarom wordt dit jaar zo genoemd? Wat is de inhoud en het belang van het Plan Peel (1937) Hoe waren de verhoudingen tussen de Joden en de Palestijnen in het MiddenOosten? Opdracht 4 Na de Tweede Wereldoorlog kwamen de ontwikkelingen in een stroomversnelling. In deze opdracht moet je eerst met betrekking tot de gebeurtenissen die in het kader worden genoemd zelf vragen bedenken. Deze vragen ga je daarna beantwoorden. a. b. c. d. e. f. g. h. i. Het ontstaan van de staat Israel in 1948 en de oorlog die daarvan het gevolg was De Suez-crisis in 1956 De Zesdaagse oorlog in 1967 De Yom Kippoer Oorlog in 1973 Camp David akkoorden Oslo akkoorden Wye-akkoord Intifada Vrede tussen Israel en de Palestijnen? Opdracht 5 Nu je veel informatie hebt verzameld is het tijd om de balans op te maken. Voer met de hele klas een discussie over de vraag wat de belangrijkste punten zijn die een vrede tussen Israël en de Palestijnen in de weg staan. Besteed ook aandacht aan de vraag waarom deze punten een vrede in de weg staan. Dit thema staat in digitale vorm op: http://www.digischool.nl/gs/community/histoforum/middenoosten/ ⏐ 27 Bijlage 1 De deelnemende scholen H.N. Werkman College in Groningen Het H.N. Werkman-College is een openbare scholengemeenschap voor mavo, havo en atheneum in het hart van de stad Groningen, met een brugperiode van twee jaar. De school heeft ruim duizend leerlingen, verdeeld over zo'n veertig klassen. Het Assink-Lyceum in Haaksbergen Het Assink Lyceum is een school voor nagenoeg alle onderwijssoorten met zes kleinschalige units in Haaksbergen, Eibergen en Neede. Nijmeegse Scholengemeenschap Groenewoud in Nijmegen De NSG is een school voor vmbo-tl, havo en vwo (gymnasium) met extra activiteiten met de nadruk op kunst en cultuur. De school kent bijvoorbeeld een vooropleiding conservatorium en een Oriëntatiecursus Beeldende Vorming, een toneelklas en plusprogramma's. Katholieke Scholengemeenschap 'De Breul' in Zeist De Breul is een scholengemeenschap met een tl, havo en vwo afdeling en een vwo+ klas. Leerlingen kunnen er examen doen voor Het CAE (Certificate of Advanced English) en het CPE (Certificate of Proficiency in English). Grotius College in Delft Het Grotius College is de openbare school voor voortgezet onderwijs voor Delft en omgeving. De school biedt een breed spectrum aan onderwijs- en ontwikkelingsmogelijkheden (praktijkonderwijs t/m gymnasium) in twee goed verzorgde en ingerichte schoolgebouwen met 1650 leerlingen. Op een locatie ontwikkelt zich een bloeiende afdeling tweetalig onderwijs (Engelse stroom) Christelijke Scholengemeenschap 'De Lage Waard' in Papendrecht De Lage Waard is een Christelijke Scholengemeenschap voor vmbo, havo en vwo met 1900 leerlingen in twee vestigingen. Mill Hillcollege in Goirle Het Mill-Hillcollege is een OMO-school in de regio met 1400 leerlingen. 2College Cobbenhagen in Tilburg 2College is een brede scholengemeenschap voor VMBO, HAVO, VWO en tweetalig onderwijs met verschillende locaties in Tilburg, Oisterwijk en Berkel-Enschot. ⏐ 29 Bijlage 2 Beslispunten 1. Hoe is de studielast verdeeld over de leerjaren? Havo Vwo leerjaar 4 leerjaar 5 leerjaar 6 2. Welke randvoorwaarden/beperkingen heeft de schoolleiding opgelegd? 3. Wil de sectie gebruik maken de mogelijkheid om in het schoolexamen: • de beide thema's van het centraal schriftelijk examen te toetsen • een praktische opdracht op te nemen • andere vakonderdelen te toetsen (bijvoorbeeld tijdvakdossier/tentoonstellingsbezoek) 4. Hoe wordt de leerstof over de diverse leerjaren verdeeld? • met betrekking tot de oriëntatiekennis • met betrekking tot de thema's 5. Hoeveel schoolexamen toetsen wilt u in uw PTA opnemen? 6. In welk schooljaar/welke schooljaren wilt u schoolexamen toetsen afnemen? Havo • leerjaar 4 • leerjaar 5 Vwo • leerjaar 4 • leerjaar 5 • leerjaar 6 7. Wat is de tijdsduur van de diverse schoolexamen toetsen? 8. Wat is de weging van de verschillende onderdelen van het PTA? 9. Waarover gaan de schoolexamen toetsen? • er komen een of meer toetsen waarin domein A: 'toetsen van historische denk- en redeneerwijzen' apart wordt getoetst • domein A wordt getoetst in relatie met een of meer thema's uit domein C • er komen een of meer toetsen waarin domein B: 'oriëntatiekennis' apart wordt getoetst • domein B wordt getoetst in relatie met een of meer thema's uit domein C • er komen toetsen over oriëntatiekennis waarin ook de stof van eerder toetsen wordt opgenomen ⏐ 31 10. Wat wordt er getoetst in de diachronische thema's? • Historische denk- en redeneerwijzen • Oriëntatiekennis • Inhoudelijke kennis van het thema • open vragen • gesloten vragen ⏐ 32 Bijlage 3 Domein A: historisch besef Domein A: Historisch besef Het cursieve gedeelte geldt alleen voor het vwo 1. De kandidaat kan: • gebeurtenissen uit zijn eigen leven alsmede verschijnselen, gebeurtenissen en personen uit de geschiedenis met behulp van een tijdbalk of een andere vorm van chronologische schematisering ordenen en daarbij de volgende aanduidingen van tijd en tijdsindeling gebruiken: jaren, eeuwen, tijdvakken, perioden en jaartellingen • met gebruik van voorbeelden uit de perioden- en tijdvakkenindeling van eindterm 2, de westers-christelijke jaartelling en een ander voorbeeld van een jaartelling of periodisering/meerdere andere voorbeelden van jaartellingen of periodiseringen uitleggen dat chronologische indelingen interpretatief van aard zijn en (mede) afhangen van de standplaats die men inneemt en/of de vraag die men wil beantwoorden 2. De kandidaat kan de volgende tijdvakken met bijbehorende tijdsgrenzen in chronologische volgorde noemen en als referentiekader gebruiken: • tijdvak 1: van jagers en boeren (- 3000 voor Christus) / Prehistorie • tijdvak 2: tijd van Grieken en Romeinen (3000 v.C.-500 n.C.) / Oudheid • tijdvak 3: tijd van monniken en ridders (500-1000) / vroege Middeleeuwen • tijdvak 4: tijd van steden en staten (1000-1500) / hoge en late Middeleeuwen • tijdvak 5: tijd van ontdekkers en hervormers (1500-1600) / Renaissancetijd / 16e eeuw • tijdvak 6: tijd van regenten en vorsten (1600-1700) / Gouden Eeuw / 17e eeuw • tijdvak 7: tijd van pruiken en revoluties (1700-1800) / eeuw van de Verlichting / 18e eeuw • tijdvak 8: tijd van burgers en stoommachines (1800-1900) / industrialisatietijd / 19e eeuw • tijdvak 9: tijd van de wereldoorlogen (1900-1950) / eerste helft 20e eeuw • tijdvak 10: tijd van televisie en computer (vanaf 1950) / tweede helft 20e eeuw 3. De kandidaat kan: • de tijdvakken van eindterm 2 plaatsen in de periodes Prehistorie, Oudheid, Middeleeuwen, Vroegmoderne Tijd en Moderne Tijd • uitleggen dat de indeling in perioden en tijdvakken een westers perspectief op de geschiedenis vertegenwoordigt en wat de beperkingen en bezwaren daarvan kunnen zijn 4. De kandidaat kan: • in historische processen de samenhang tussen veranderingen en continuïteit beschrijven ⏐ 33 • • • de betekenis van historische gebeurtenissen, verschijnselen en ontwikkelingen voor het heden aangeven verschillende soorten historische verandering onderscheiden door het onderscheiden van continuïteiten van langere en kortere duur onderkennen hoe elementen afkomstig uit verschillende tijdvakken zich gelijktijdig in één tijdvak kunnen manifesteren (de gelijktijdigheid van het ongelijktijdige) 5. De kandidaat kan: • een vraag en een daarop aansluitende hypothese formuleren • voor een vraag bruikbaar bronnenmateriaal verwerven en gegevens eruit selecteren 6. De kandidaat kan: • in het kader van een historische vraagstelling verklaringen geven voor historische gebeurtenissen, verschijnselen en ontwikkelingen • onderscheid maken tussen verschillende soorten oorzaken 7. De kandidaat kan bij het geven van oordelen over het verleden rekening houden met: • het onderscheid tussen feiten en meningen • tijd- en plaatsgebondenheid van interpretaties en oordelen afkomstig van personen uit het verleden en afkomstig van hedendaagse personen, onder wie hij zelf • de rol van waardepatronen in heden en verleden • het ondersteunen van uitspraken met behulp van argumenten ⏐ 34 Bijlage 4 Domein B: Oriëntatiekennis 8. De kandidaat kan voor elk van de tien tijdvakken die genoemd zijn in eindterm 2: • de kenmerkende aspecten voor ieder tijdvak noemen • bij elk kenmerkend aspect van een tijdvak een passend voorbeeld geven van een gebeurtenis, ontwikkeling, verschijnsel of handeling dan wel gedachtegang van een persoon en dit voorbeeld gebruiken om het betreffende aspect te verduidelijken • uitleggen hoe kennis van het betreffende tijdvak de oriëntatie op de hedendaagse werkelijkheid beïnvloedt • uitleggen dat de betekenis die aan tijdvakken wordt toegekend mede afhangt van de tijd, plaats en omstandigheden waarin mensen zich met het verleden bezighouden Kenmerkende aspecten van de tien tijdvakken tijdvak 1 1. de levenswijze van jagers-verzamelaars 2. het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen 3. het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen tijdvak 2 4. de ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat; 5. de klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur 6. de groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde 7. de confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa 8. de ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten tijdvak 3 9. de verspreiding van het christendom in geheel Europa 10. het ontstaan en de verspreiding van de islam 11. de vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid 12. het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur tijdvak 4 13. de opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving 14. de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden ⏐ 35 15. het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben 16. de expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van de kruistochten 17. het begin van staatsvorming en centralisatie tijdvak 5 18. het begin van de Europese overzeese expansie 19. het veranderende mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling 20. de hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke Oudheid 21. de protestantse reformatie die splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had 22. het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat tijdvak 6 23. het streven van vorsten naar absolute macht 24. de bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek 25. wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie 26. de wetenschappelijke revolutie tijdvak 7 27. rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen 28. voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme) 29. uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden transatlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme 30. de democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap tijdvak 8 31. de industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving; 32. discussies over de ‘sociale kwestie’; 33. de moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie; 34. de opkomst van emancipatiebewegingen; 35. voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces; 36. de opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme. tijdvak 9 37. de rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie 38. het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en fascisme/nationaal-socialisme 39. de crisis van het wereldkapitalisme ⏐ 36 40. 41. 42. 43. het voeren van twee wereldoorlogen racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden de Duitse bezetting van Nederland verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en de betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering 44. vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme tijdvak 10 45. de verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog 46. de dekolonisatie die een eind maakte aan de westerse hegemonie in de wereld 47. de eenwording van Europa 48. de toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen 49. de ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen ⏐ 37 Bijlage 5 Domein D: geschiedenis van de rechtsstaat en de parlementaire democratie Domein D: Geschiedenis van de rechtsstaat en van de parlementaire democratie 10. De kandidaat kan: • verband leggen tussen het ontstaan van vrijheidsrechten en politieke rechten in bepaalde historische tijdvakken en kenmerkende aspecten van die tijdvakken • belangrijke denkers noemen en hun opvattingen over de relatie tussen staat en onderdanen • uitleggen onder invloed van welke factoren de rechtsstaat zich in Nederland heeft ontwikkeld en welke actoren erbij betrokken waren • uitleggen onder invloed van welke factoren de parlementaire democratie zich in Nederland heeft ontwikkeld sinds 1795 • de ontstaansgeschiedenis van de belangrijkste politieke stromingen en partijen weergeven sinds 1848 ⏐ 39 Bijlage 6 Begrippenlijst 01 abolitionisme 02 absolutisme 03 agrarisch 04 agrarisch-urbaan 05 ambacht 06 ancien régime 07 antisemitisme 08 atoomoorlog 09 autarkie 10 bezetting 11 blokvorming 12 burgerschap 13 centralisatie 14 christendom 15 communicatiemiddelen 16 communisme 17 confessionalisme 18 crisis 19 cultuur 20 dekolonisatie 21 democratische revolutie 22 democratisering 23 discriminatie 24 economie 25 emancipatiebeweging 26 erfgoed 27 expansie 28 fascisme 29 feminisme 30 feodalisme 31 geestelijkheid 32 genocide 33 grondrechten 34 grondwet 35 handel 36 handelskapitalisme 37 hegemonie 38 hofstelsel 39 horigheid 40 ideologie 41 imperialisme 42 imperium 43 industriële revolutie 44 industriële samenleving 45 islam 46 jagers-verzamelaars ⏐ 41 47 jodendom 48 katholicisme 49 kapitalisme 50 kerkhervorming 51 klassiek 52 kruistochten 53 landbouwsamenleving 54 liberalisme 55 massaorganisatie 56 massavernietigingswapens 57 modern imperialisme 58 monotheïsme 59 multiculturele samenleving 60 nationaal-socialisme 61 nationalisme 62 overheersing 63 plantagekolonie 64 pluriforme samenleving 65 politiek 66 politieke stroming 67 propaganda 68 protestantisme 69 racisme 70 rationalisme 71 reformatie 72 renaissance 73 sociaal-culturele verandering 74 sociale kwestie 75 sociale verhoudingen 76 socialisme 77 staatsburgerschap 78 staatsvorming 79 stadstaat 80 totalitarisme 81 transatlantische slavenhandel 82 verlicht absolutisme 83 verlichting, verlicht denken 84 wapenwedloop 85 wereldbeeld 86 wereldeconomie 87 wereldlijk 88 wereldoorlog 89 wetenschap 90 wetenschappelijke revolutie 91 zelfvoorzienend Bijlage 7 De canon in de tijdvakken 1 2 3 jagers en boeren Grieken en Romeinen monniken en ridders tot 3000 v. Chr. 300-500 n. Chr. 500-1000 4 steden en staten 1000-1500 Hunebedden (ca. 3000 v.Chr.). De Romeinse Limes (47-ca. 400). Willibrord (658-739). Karel de Grote (742-814). Hebban olla vogala (ca. 1100). Floris V (1254-1296). De Hanze (1356-ca. 1450). Boekdrukkunst (ca. 1450). 5 ontdekkers en hervormers 1500-1600 Erasmus (1466?-1536). Karel V (1500-1558). De Beeldenstorm (1566). Willem van Oranje (1533-1584). De Republiek (1588-1795). 6 regenten en vorsten 1600-1700 De Republiek (1588-1795). De VOC (1602-1799) De Beemster (1612). De Grachtengordel (1613-1662). Hugo de Groot (1583-1645). Statenbijbel (1637). Rembrandt (1606?-1669). De Atlas Major van Blaeu (1662). Michiel de Ruyter (1607-1676). Spinoza (1632-1677). Slavernij (ca. 1637-1863). 7 8 pruiken en revoluties 1700-1800 burgers en stoommachines 1800-1900 Buitenhuizen (17e en 18e eeuw). Buitenhuizen (17e en 18e eeuw). De VOC (1602-1799) Slavernij (ca. 1637-1863). Eise Eisinga (1744-1828). De Patriotten (1780-1795). Slavernij (ca. 1637-1863). Napoleon Bonaparte (1769-1821). Koning Willem I (1772-1843). De eerste spoorlijn (1839). De Grondwet (1848). Max Havelaar (1860). Verzet tegen kinderarbeid (19e eeuw). Vincent van Gogh (1853-1890). Aletta Jacobs (1854-1929). 9 de wereldoorlogen 1900-1950 De Eerste Wereldoorlog (1914-1918). De Stijl (1917-1931). Crisisjaren (1929-1940). ⏐ 43 De Tweede Wereldoorlog (1940-1945). Anne Frank (1929-1945). Indonesië (1945-1949). 10 televisie en computer 1950-2000 Willem Drees (1886-1988). De watersnood (1 februari 1953). De Televisie (1948-heden). Haven van Rotterdam (vanaf ca. 1880). Annie M.G. Schmidt (1911-1995). Suriname en de Nederlandse Antillen (vanaf 1945). Srebrenica (1995). Veelkleurig Nederland (vanaf 1945). De gasbel (1959-2030?). Europa (vanaf 1945). ⏐ 44 Bijlage 8 Een diagnostische toets PILOTPROJECT CHMV-EXAMEN GESCHIEDENIS HAVO 2006 --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------pub12-08092005 DIAGNOSTISCHE TOETS Op het eindexamen geschiedenis wordt je algemene beheersing van het vak getoetst. Dat betekent dat gekeken wordt of je historisch kunt denken en redeneren en of je je met algemene kennis in de tijd kunt oriënteren. Voorbeelden van het eerste zijn: met jaartellingen kunnen omgaan, omgaan met bronnen en daar feiten uit afleiden, weten hoe oorzakelijke verbanden bij geschiedenis in elkaar zitten. Het tweede heeft te maken met wat je in het algemeen van geschiedenis weet. Niet zozeer de details, maar de grote lijnen. Voorbeelden zijn: weten dat de Romeinen door de Grieken zijn beïnvloed weten dat de ontdekkingsreizen omstreeks 1500 begonnen weten wat bedoeld wordt met 'de Koude Oorlog' Deze diagnostische toets heeft als doel vast te stellen hoe het bij jou met die algemene kennis gesteld is. Het gaat om kennis van alle tijdvakken, en daaronder het meest over de Vroegmoderne en Moderne Tijd. De vragen staan hieronder in chronologische volgorde. Met deze toets kun je zien hoe ver je al bent met je algemene kennis en hoeveel je nog zou moeten leren op weg naar het examen. NAAM: ______________________________________ KLAS/GROEP: ________________________________ ⏐ 45 1 In Frankrijk en Spanje zijn grotschilderingen gevonden zoals hiernaast afgebeeld. Ze zijn afkomstig van prehistorische culturen. Van wat voor cultuur zijn ze afkomstig? O O O O A Van een boerencultuur B Van een herderscultuur C Van een jagerscultuur D Van een klassieke cultuur 2 Sociale verschillen tussen mensen hebben vaak te maken met bezit. In de loop van de prehistorie kwam een ontwikkeling op gang waardoor de sociale verschillen tussen mensen groter werden. Waardoor is te verklaren dat de sociale verschillen groter werden? O O O O A Door de ijstijden. B Door de landbouwrevolutie. C Door het ontstaan van godsdiensten. D Door veranderingen in de jacht. 3 De westerse cultuur heeft veel geleerd van de Grieken uit de Oudheid. Zóveel, dat het oude Griekenland vaak de geboorteplaats van de westerse cultuur wordt genoemd. Een voorbeeld van een Griekse denker uit de periode omstreeks 400 v.C. is Hippocrates, die één van de grondleggers was van de geneeskunde. Over een bepaalde ziekte merkte hij op: 'Deze ziekte wordt 'heilige ziekte' genoemd, omdat de mensen niets over de oorzaken ervan begrijpen. Maar mij lijkt ze in geen enkel opzicht heiliger dan andere ziekten. Ze heeft, net zoals alle ziekten, een natuurlijke oorzaak. De mensen dachten dat de ziekte door een god werd veroorzaakt, omdat ze niet op andere ziekten leek en men niet wist wat men ertegen kon doen...' Dit is een kenmerkend voorbeeld van Grieks denken, dat later algemeen 'westers' denken is geworden. Waarom? O A Omdat het een voorbeeld is van wetenschappelijk denken. O B Omdat het gaat over ziekte en gezondheid. O C Omdat Hippocrates nog steeds van belang is voor de geneeskunde. O D Vanwege de Griekse mythologie (verhalen over goden en mensen) die erin voorkomt. ⏐ 46 4 Er zijn drie grote monotheïstische wereldgodsdiensten: christendom, islam, en jodendom In welke volgorde zijn ze ontstaan? O O O O A christendom - jodendom - islam B islam - jodendom - christendom C jodendom - christendom - islam D jodendom - islam - christendom 5 In de populaire strip van Asterix en Obelix speelt de tegenstelling tussen Romeinen en Galliërs een hoofdrol. Volgens het verhaal zouden de Romeinen onder Caesar heel Gallië (dat is ongeveer Frankrijk) hebben veroverd, behalve het dorpje van Asterix. In de verhalen over Asterix en Obelix zit veel historische waarheid, maar ook veel dat verzonnen is. Wat is historisch juist in de verhalen van Asterix? O A Juist: De Romeinen hebben heel Gallië veroverd in de tijd van Caesar. Onjuist: Eén dorpje bleef zich verzetten. O B Juist: De Romeinen hebben heel Gallië veroverd. Onjuist: 'In de tijd van Caesar'. Het gebeurde veel later. O C Juist: De Romeinen hebben in de tijd van Caesar veroveringen in Gallië gedaan. Onjuist: De verovering van heel Gallië. Het was alleen maar de zuidelijke helft. O D Juist: Details uit het leven van de Romeinen en Galliërs. Onjuist: De verovering van Gallië. De Romeinen hebben Gallië nooit veroverd. 6 De volgende bron bevat regels voor een boer op het landgoed van de abdij van St.Truiden, gelegen in het huidige België. De tekst dateert van omstreeks 900 n.C.: 'De houder van de boerderij van Bouterhoven betaalt op Sint-Remigiusdag 14 kleine mudden spelt (een graansoort) en daarbij evenveel mout (een graansoort). Met Pasen betaalt hij 12 penningen, een kip en 12 eieren. Met Kerstmis vier karren sprokkelhout. Hij beploegt en bebouwt een bunder land van de heer in de winter en een ander bunder in de zomer. Hij zaait met zaad dat hij van de zolder van de heer ontvangt, maait en brengt de oogst op dezelfde zolder. Hij zorgt voor het plaatsen van 30 palen wanneer er afrasteringen moeten worden gemaakt op het vroonhof (hof van de landheer).' ⏐ 47 Hoe worden afhankelijke boeren genoemd, die aan dergelijke verplichtingen moesten voldoen? O O O O A Horigen. B Pachters. C Slaven. D Vazallen. 7 Omstreeks het jaar 1100 zag de politieke kaart van Europa er uit als een ingewikkelde lappendeken. Een voorbeeld is deze kaart van Frankrijk. Het gebied waar de Franse koning feitelijk de macht heeft is heel klein (de 'kroondomeinen'). De rest van het land bestaat uit graafschappen, hertogdommen en bisdommen, waar plaatselijke machthebbers vrij spel hebben. Dat gold niet alleen in Frankrijk, maar ook in andere Europese landen. Waardoor is deze toestand te verklaren? O A Door conflicten tussen katholieken en protestanten. O B Door de feodale verhoudingen in het bestuur. O C Door de opkomst van handel en ambacht. O D Door de veroveringen van de Arabieren. 8 Welke belangrijke middeleeuwse tochten worden op deze kaart weergegeven? O A De kruistochten. O B De tochten van de Vikingen. O C De veroveringstochten van de Arabieren. O D De veroveringstochten van Karel de Grote. ⏐ 48 9 In veel steden in Europa vindt men grote kerken en kathedralen, gebouwd in de tweede helft van de Middeleeuwen, vaak in gotische stijl. Het interieur vertoont vaak een indrukwekkende hoogte. Wat stelde de middeleeuwse stedelingen in staat dergelijke indrukwekkende monumenten te bouwen? O O O O A De bloei van handel en ambacht. B De kerkhervorming. C De macht van de paus. D De stichting van kloosterorden. 10 Dit schilderij toont de bestuurders van Utrecht in hun ambtskostuum. Op hun kraag dragen ze een zilveren ambtsketen met belletjes. Op de achtergrond zie je de torens van Utrecht, o.a. de honderd meter hoge Domtoren. Het schilderij diende als versiering van een kamer in het stadhuis. Waarop wijst dit schilderij? O A Op de onderworpenheid van steden aan de feodale machthebbers. O B Op de opkomst van de stedelijke burgerij en toenemende zelfstandigheid van steden. O C Op de toenemende criminaliteit in middeleeuwse steden. O D Op het begin van staatsvorming en centralisatie. ⏐ 49 11 Dit zijn werken van Leonardo da Vinci (1452-1519), een kunstenaar uit de tijd van de renaissance. Welke van de volgende drie kenmerken horen bij de renaissance? 1 Zich opstellen als een universeel mens met een algemene belangstelling. 2 Zich verdiepen in voorbeelden uit de Oudheid. 3 Een nieuwe wetenschappelijke belangstelling. O O O O A B C D 1, 2 en 3 wel. 1 en 2 wel, 3 niet. 2 en 3 wel, 1 niet. 1 en 3 wel, 2 niet. 12 Dit is een kaart van Europa omstreeks 1550. Wat geven de verschillende tinten aan? O A De verdeling van godsdien sten na de reformatie. O B De verspreiding van de renaissance in Europa. O C Gebieden met veel steden tegenover gebieden met een plattelandscultuur. O D Het rijk van Karel V en de gebieden van zijn tegenstanders. ⏐ 50 13 In de zestiende eeuw begon de Nederlandse Opstand. Hierdoor ontstond na een lange strijd een nieuwe staat. Welke omschrijving van die nieuwe staat in de 16e, 17 en 18e eeuw is de juiste? O O O O A Een monarchie onder het Huis van Oranje in de gehele Nederlanden. B Een monarchie onder het Huis van Oranje in de Noordelijke Nederlanden. C Een republiek in de gehele Nederlanden. D Een republiek in de Noordelijke Nederlanden. 14 Een schilderij van een schuttersmaaltijd en grachtenhuizen: typisch voor de Gouden Eeuw. In de Gouden Eeuw (de tijd van regenten en vorsten) had Nederland een bijzonder positie in Europa. Welke van de volgende vier waren kenmerken van die bijzondere positie? 1 Een grote economische bloei. 2 Nederland was een politieke Europese macht van betekenis. 3 Nederland beschikte over wereldwijde handelscontacten en was een Europees handelscentrum. 4 De overheersende positie rol van de rooms-katholieke kerk. O O O O A B C D 1, 2, 3 wel, 4 niet. 1 en 2 wel, 3 en 4 niet. 1 en 3 wel, 2 en 4 niet. 2 en 4 wel, 1 en 3 niet. ⏐ 51 15 In de Vroegmoderne Tijd streefden Europese vorsten naar grotere macht. Niemand mocht hun ongehoorzaam zijn of kritiek hebben. De Franse koning Lodewijk XIV slaagde het best in dit streven naar macht. Waarom meenden de vorsten recht te hebben op zoveel macht? O A Omdat een sterke vorst de beste garantie is voor vrede. O B Omdat God hun die macht gegeven had. O C Omdat ze al hun onderdanen gelijk en rechtvaardig behandelden. O D Omdat ze met instemming van de adel regeerden. 16 De zeventiende eeuw was rijk aan geleerden die de natuurwetenschappen bedreven. Daarbij kwamen ze soms in conflict kwamen met het kerkelijk gezag. Zo schreef de Duitse sterrenkundige Kepler (1571-1630): 'Over de inzichten van de heiligen betreffende natuurwetenschappelijke zaken heb ik slechts dit te zeggen: in de godgeleerdheid geldt het gewicht van het gezag, in de natuurwetenschap echter dat van redelijk inzicht. Het heiligst is voor mij de waarheid, wanneer ik - in volle eerbied voor de kerkleraren - wetenschappelijk aantoon dat de aarde bolvormig is, in omvang volkomen onbeduidend vergeleken met andere hemellichamen, en dat zij temidden van de sterren haar eigen baan trekt.' Bij welk algemeen verschijnsel uit deze periode past iemand als Kepler? O O O O A De filosofische revolutie. B De industriële revolutie. C De technische revolutie. D De wetenschappelijke revolutie. 17 In 1640 publiceerde de Nederlandse protestantse predikant Udemans een boekje met als titel "'t Geestelijk Roer van 't Koopmansschip". Daarin deed hij aanbevelingen aan handelaars: wat mocht wel en wat mocht niet volgens de protestantse godsdienst? Een stukje uit het boek: 'Christenen mogen niet als slaaf gebruikt worden. Wat betreft de heidenen, die mogen door christenen als slaaf gebruikt worden, mits ze in een rechtvaardige oorlog gevangen zijn, of van hun ouders of van andere deugdelijke meesters voor een eerlijke prijs gekocht - zoals men zegt dat gewoonlijk door Hollandse handelaars geschiedt. Want dit is in overeenstemming met de wet van God.' ⏐ 52 In verband met welke slavenhandel heeft Udemans dit geschreven? O O O O A De handel in Afrikaanse slaven door de West-Indische Compagnie. B De handel in buiten-Europese vrouwen voor gebruik in Europese bordelen. C De handel in Indonesische slaven door de Verenigde Oost-Indische Compagnie. D De handel in moslimslaven voor gebruik in de Europese nijverheid. 18 Op de afbeelding zie je hoe Parijzenaars op 14 juli 1789 de Bastille bestormen. Deze bestorming was de aanleiding tot de Franse Revolutie. Welke van de volgende vijf zaken behoorden tot de eisen van de revolutionairen? 1 Afschaffing van de voorrechten van de hogere standen. 2 Beperking van de macht van de koning door middel van een grondwet. 3 Algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen. 4 Vrijheid van meningsuiting. 5 Een klassenloze samenleving. O O O O A B C D 1, 2, 3, 4 en 5 wel. 1, 2 en 4 wel, 3 en 5 niet. 1 en 3 wel, 2, 4 en 5 niet. 2 wel, 1, 3, 4 en 5 niet. 19 Eén van de belangrijkste veranderingen in de negentiende eeuw in Europa was de industriële revolutie die de wereld op zijn kop zette. Welke van de volgende vier kenmerken behoren bij deze ingrijpende omwenteling? 1 Gebruik op grote schaal van mechanisch aangedreven machines. 2 Gebruik van nieuwe energiebronnen als kolen, in plaats van wind- en spierkracht. 3 De meerderheid van de bevolking gaat werken in industrie en dienstverlening. 4 Vestiging van de meerderheid van de bevolking in steden in plaats van op het platteland ⏐ 53 O O O O A B C D 1, 2, 3, 4 wel. 1, 2 en 3 wel, 4 niet. 1 en 2 wel, 3 en 4 niet. 3 en 4 wel, 1 en 2 niet. 20 Dit is een affiche waarmee door een politieke partij actie gevoerd werd voor algemeen kiesrecht in Nederland. Uit welke periode is deze affiche afkomstig? O O O O A Uit de periode 1770-1820. B Uit de periode 1820-1870. C Uit de periode 1870-1920. D Uit de periode 1920-1970. 21 De foto toont een kappertje aan het werk. Kinderarbeid was één van de sociale problemen die men in de 19e eeuw de ‘sociale kwestie’ ging noemen. Over de vraag hoe de sociale kwestie moest worden opgelost, werd flink gediscussieerd. Om welke vraag ging het bij deze discussie? O A In welke mate de overheid iets aan de sociale problemen moest doen. O B Of de industrialisatiepolitiek van de liberalen wel voortgezet moest worden. O C Of de socialisten in de regering zitting moesten nemen. O D Of Thorbecke's grondwetsherziening wel ver genoeg ging. 22 Op de afbeelding zie je een Britse bestuursambtenaar met zijn vrouw in India. Inlandse bedienden serveren hun maaltijd. Dit is een afbeelding uit de tijd van het ‘moderne imperialisme’. Dat wordt zo genoemd om het imperialisme uit de moderne tijd te kunnen onderscheiden van het imperialisme uit de vroegmoderne tijd. ⏐ 54 Wat was kenmerkend voor het moderne imperialisme? O A Handel drijven in forten aan de kust. O B Het veroveren van binnenlanden en het exploiteren van de daar aanwezige grondstoffen. O C Het verschepen van slaven van Afrika naar Amerika, waar ze aan plantagehouders werden verkocht. O D Het voeren van zeeoorlogen met handelsconcurrenten. 23 Dit zijn posters uit nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie. Zowel de nationaal-socialisten als communisten verspreidden hun ideeën met moderne propagandamiddelen. Welke van de volgende vijf zaken waren óók overeenkomsten tussen nationaal-socialisten en communisten? 1 Ze vermoordden politieke tegenstanders. 2 Ze vestigden een éénpartijstaat. 3 Ze maakten privébezit tot staatseigendom. 4 Ze vereerden hun politieke leider als 'sterke man'. 5 Ze roeiden op grote schaal joden uit. O O O O A B C D 1, 2, 3, 4 en 5 wel. 1 en 3 wel, 2, 4 en 5 niet. 2, 4 en 5 wel, 1 en 3 niet. 1, 2 en 4 wel, 3 en 5 niet. 24 Toen de Duitse legers in 1914 Noord-Frankrijk binnenvielen, was dat het begin van een jarenlange loopgravenoorlog, die miljoenen jongemannen het leven kostte en waarin beide partijen nauwelijks vooruitgang boekten. Heel anders was dat in 1940, toen Hitler’s leger na slechts vier weken strijd Parijs binnentrok, met verhoudingsgewijs geringe verliezen aan beide zijden. Een groot verschil dus tussen de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Maar er waren ook veel overeenkomsten tussen beide oorlogen. Welke van de volgende vier zaken waren overeenkomsten? 1 In beide oorlogen waren Engeland en Frankrijk bondgenoten. 2 In beide oorlogen was de kracht van de Verenigde Staten medebepalend voor de uitslag. 3 Aan beide oorlogen ging een economische wereldcrisis vooraf. 4 Door beide oorlogen kwam in Duitsland een eind aan een 'Rijk' dat als heel sterk en machtig werd beschouwd. ⏐ 55 O O O O A B C D 1, 2 en 3 wel, 4 niet. 1, 2 en 4 wel, 3 niet. 1, 3 en 4 wel, 2 niet. 2, 3 en 4 wel, 1 niet. 25 Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog werd door de Verenigde Staten voor het eerst gebruikt gemaakt van een atoombom. De Japanse steden Hiroshima en Nagasaki werden ermee vernietigd. Hoe was het verder in de Tweede Wereldoorlog met massaal geweld tegen burgerbevolkingen? Was het bombardement op Hiroshima en Nagasaki een uitzondering tijdens de Tweede Wereldoorlog? O A Ja. Het was het enige voorbeeld van zulk massaal geweld tegen burgerbevolkingen. O B Nee. Massaal geweld tegen burgerbevolkingen werd al eerder door beide partijen gebruikt. O C Nee. Massaal geweld tegen burgerbevolkingen werd al eerder gebruikt, maar alleen door Duitsers en Japanners. O D Nee. Massaal geweld tegen burgerbevolkingen werd al eerder gebruikt, maar alleen door de Geallieerden (Verenigde Staten en Groot-Brittannië). 26 De volgende tekst gaat over de bezetting van België door nazi-Duitsland. Bedenk bij het lezen van elk deel of de bezettingsgeschiedenis van België lijkt op die van Nederland. DEEL 1 Toen België in mei 1940 capituleerde voor het Duitse leger, besloot koning Leopold III in zijn land te blijven. De Belgische regering en het Belgische parlement waren gevlucht naar Frankrijk, waar zij probeerden het verzet te organiseren. Zij namen het de koning kwalijk dat hij zich aan de Duitsers had overgegeven. De Duitsers stelden een militair bestuur in, dat geleid werd door nazi’s. DEEL 2 Aanvankelijk gedroegen de Duitsers zich correct. De bevolking ondervond wel de gevolgen van de bezetting, maar van wreedheden op grote schaal was geen sprake. Later werden Belgische mannen verplicht te werken in de Duitse oorlogsindustrie. Toen nam het georganiseerde verzet onder de Belgen toe. Het verzet was ook een protest tegen de jodenvervolging. DEEL 3 In 1940 woonden omstreeks 90.000 joden in België. De Duitsers namen de ene na de andere anti-joodse maatregel. De deportaties naar de vernietigingskampen begonnen in de zomer van 1942. Uiteindelijk overleefden ongeveer 28.500 Belgische joden de oorlog niet. In vergelijking met andere landen waren er in België veel joodse overlevenden: het leven van ruim tweederde van de Belgische joden gespaard, o.a. omdat ze konden onderduiken bij Belgische burgers. Welk deel of welke delen van deze tekst vertoont/vertonen duidelijke overeenkomsten tussen de situatie in België en Nederland? ⏐ 56 O O O O A Deel 1 vertoont overeenkomsten, delen 2 en 3 vertonen belangrijke verschillen. B Deel 2 vertoont overeenkomsten, delen 1 en 3 vertonen belangrijke verschillen. C Deel 3 vertoont overeenkomsten, delen 1 en 2 vertonen belangrijke verschillen. D Delen 2 en 3 vertonen overeenkomsten, deel 1 vertoont belangrijke verschillen. 27 Dit is een affiche uit 1929 van de Communistische Partij in Nederland. Het is een vorm van verzet tegen het Nederlandse kolonialisme. Waar was in deze periode verzet tegen het kolonialisme en wie kwamen in verzet? O A Alleen in de Europese landen bij een kleine minderheid: linkse partijen zoals de communisten. O B Alleen in Europese landen, onder allerlei partijen die samen een meerderheid onder de kiezers vertegenwoordigden. O C In de Europese landen bij een kleine minderheid (zoals de communisten) en in de kolonies onder nationalisten. O D In de Europese landen bij een kleine minderheid (zoals de communisten) en in de kolonies onder vrijwel de gehele bevolking. 28 In de tijd van de Koude Oorlog stonden kapitalistische en communistische landen tegenover elkaar. De wereld was verdeeld in twee ideologische blokken. In welke periode was dit het geval? O O O O A Van 1933 tot 1945. B Van 1940 tot 1965. C Van 1950 tot 1975. D Van 1945 tot 1990. 29 Omstreeks 1970 eisten vrouwen onder de leus 'baas in eigen buik' het recht op vrije abortus waarover een vrouw zelf zou kunnen beslissen. In die jaren kwamen in Nederland en andere westerse landen bewegingen op, die de maatschappij grondig wilden hervormen. Die bewegingen verschilden onderling nogal, maar ze vonden elkaar in hun kritiek op de bestaande maatschappij. ⏐ 57 Wat was hun voornaamste punt van kritiek, dat ze allemaal deelden? O O O O A Onvoldoende democratie. B Onvoldoende gezag. C Onvoldoende godsdienst. D Onvoldoende welvaart. 30 Tegenwoordig kennen we in Europa een Europese Unie van 25 lidstaten. Dat is het resultaat van een lange ontwikkeling. De Europese eenwording is begonnen in 1957 toen zes landen de Europese Economische Gemeenschap oprichtten. Wat was toen het doel van de grondleggers van de Europese eenwording? O A Het oprichten van een muntunie met één gemeenschappelijke munt voor heel Europa. O B Het voeren van een gemeenschappelijk beleid op het gebied van toelating van immigranten. O C Het voeren van een gemeenschappelijk milieubeleid omdat milieuproblemen bij uitstek grensoverschrijdend zijn. O D Voorkomen van verwoestende oorlogen zoals de eerste en tweede wereldoorlog en economische crisissen zoals die van de jaren dertig. EINDE ⏐ 58 Bijlage 9 Het nieuwe examen Het nieuwe examen Enkele voorbeelden van vragen Chronologie De volgende historische ontwikkelingen staan in willekeurige volgorde: 1 De Romeinen voegen Griekenland bij hun imperium. 2 Groepen jagers/verzamelaars in het Midden-Oosten ontdekken landbouwmethoden. 3 In het Midden-Oosten ontstaan de eerste stedelijke gemeenschappen. 4 In West-Europese steden kunnen door de bloeiende handel grote gotische kathedralen worden gebouwd. 5 In Zuid-Frankrijk wordt de verbreiding van de islam gestopt doordat een Arabisch leger wordt verslagen. 6 De Romeinse keizer Constantijn maakt een eind aan de christenvervolgingen. Zet deze zes historische ontwikkelingen in de juiste volgorde, van vroeger naar later. Noteer alleen de nummers. Voor tijdvak 2 gelden de volgende kenmerkende aspecten: de ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat; ..... In Griekse stadstaten vond een ontwikkeling plaats van • wetenschappelijk denken en • het denken over politiek. Geef van elke ontwikkeling een voorbeeld en leg telkens uit wat deze ontwikkeling inhield. Voor tijdvak 6 gelden de volgende kenmerkende aspecten: ...... de wetenschappelijke revolutie. Tussen 1626 en 1636 kreeg Anna Maria van Schurman (1607-1678) grote bekendheid in de Republiek. Ze schreef literatuur en poëzie, verdiepte zich in filosofie en wetenschap en werd geroemd door talloze intellectuelen. Leg uit dat: • aan de ene kant Anna Maria van Schurman kenmerkend was voor de Republiek in die tijd, • aan de andere kant in haar tijd uitzonderlijk was. ⏐ 59 Voor tijdvak 5 gelden de volgende kenmerkende aspecten: ....... het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat. Voor tijdvak 8 gelden de volgende kenmerkende aspecten: ....... discussies over de ‘sociale kwestie’; de opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme. Over de oorzaken van de Nederlandse Opstand (1568-1648) bestaat onder historici onenigheid. Hieronder staan drie uitspraken van historici: 1 De werkelijke oorzaak van de Opstand was de onderdrukking van de Calvinisten. 2 In 1566 kwam het gewone volk in opstand als reactie op de extreem hoge voedselprijzen. 3 Als de Spaanse koning de wrede hertog van Alva niet had gestuurd, was het conflict nooit zo uit de hand gelopen. Deze uitspraken zijn afkomstig van een katholieke, een protestantse en een socialistische historicus. Verbind elke uitspraak met de historicus die deze uitspraak gedaan kan hebben. Licht je keuze telkens toe. Doe het zo: 1 = … (kies uit liberaal, katholiek, socialist) met toelichting, 2 = … enz. Domein A 5. De kandidaat kan: een vraag en een daarop aansluitende hypothese formuleren; voor een vraag bruikbaar bronnenmateriaal verwerven en gegevens eruit selecteren. ⏐ 60 Bron 1 Een tekening uit 1789 Toelichting Op de tekening zijn een boer, een rijke burger en een edelman te zien. Bron 2 De 'piramide der tirannie', een afbeelding uit de negentiende eeuw Gebruik bron 1 en 2. ⏐ 61 In elk van beide afbeeldingen is sprake van propaganda voor nieuwe denkbeelden in de achttiende en negentiende eeuw. Geef bij elke bron aan voor welk denkbeeld er propaganda gemaakt wordt. Licht je antwoord toe met een element uit elke bron. Bron 3 Tekening Albert Hahn in het socialistische weekblad De Notenkraker met als titel ‘Achter het horretje’ Onderschrift: “Is het niet om te gieren? Die bende wil hetzelfde kiesrecht hebben als ik.” Toelichting Een horretje is een vliegengordijntje. Gebruik bron 3. De uitbreiding van het kiesrecht was in het Nederland van de negentiende eeuw één van de belangrijkste politieke kwesties. Lange tijd bleef het kiesrecht beperkt tot een betrekkelijk kleine groep rijke mannen. In 1917 werd het algemeen mannenkiesrecht ingevoerd, twee jaar later gevolgd door het algemeen vrouwenkiesrecht. Leg uit: • dat de tekening is gemaakt vóór 1917 en • dat de tekenaar de kiesrechtstrijd ziet als een strijd tussen twee klassen. ⏐ 62 Bijlage 10 Methodes Feniks, geschiedenis voor de tweede fase ThiemeMeulenhoff De methode bestaat uit een rijkelijk van beeldbronnen voorzien Overzicht van de geschiedenis in aparte havo- en vwo-edities (resp. januari en juni 2006: voor vwo is vanaf januari een beoordelingshoofdstuk beschikbaar) en een aantal losse themakaternen, eveneens in aparte havo- en vwo-edities. De vaardigheden (domein A) zijn verweven in alle delen. Domein A De historische en onderzoeksvaardigheden worden daar behandeld waar ze het best passen, zowel in het Overzicht van de geschiedenis als in de themakaternen. Eenmaal aangebrachte vaardigheden worden herhaald en geoefend in volgende tijdvakken/dossiers (hoofdstukken). Achter in het Overzicht van de geschiedenis is een overzicht van de op het examen geëiste vaardigheden opgenomen. Bij de opdrachten is, waar van toepassing, de behandelde vaardigheid vermeld. Domein B Het Overzicht van de geschiedenis behandelt de oriëntatiekennis over alle tijdvakken. Het boek is in beide edities als volgt opgebouwd: I Geschiedenis indelen (inleidend hoofdstuk met tijdvakken, periodisering en maatschappijtypen, inclusief tijdbalk) II De tijdvakken: elk tijdvak in één hoofdstuk met de volgende indeling: Opening: 2 bladzijden met tijdbalk van het tijdvak en (beeld)bronnen Oriëntatie (2 blz.): korte inleiding op het tijdvak, samenvatting van de kenmerkende aspecten (de Rooy), opsomming van kenmerkende aspecten en begrippen, oriënterende opdrachten. Paragrafen (voor elk kenmerkend aspect één, de lengte van de hoofdstukken verschilt dus), als volgt opgebouwd: o inleiding o het belang van dit onderwerp (de relevantie van het onderwerp voor de leerling van nu) o tekst, beeldbronnen, tekstbronnen: exemplarische aanpak o opdrachten in twee leerroutes*: de opdrachten dagen uit om andere voorbeelden erbij te zoeken Afsluiting** III Overzichten: vaardigheden, werkvormen (samenwerkend leren en groepswerk), Kijkwijzer, tijdvakdossier, register Domein C In 2007 verschijnen de themakaternen Geschiedenis van de rechtsstaat en ‘Made in China’ (geschiedenis van de industrialisatie in China), gevolgd door o.a. themakaternen over het Midden-Oosten, Zuid-Afrika en nog andere. De themakaternen hebben dezelfde didactische opzet als de handboeken en zijn alle gerelateerd aan drie of meer tijdvakken. ⏐ 63 * De leerroutes: op verschillende manieren naar hetzelfde doel Leerroute 1 Leerroute 1 omvat de meer gebruikelijke vragen en opdrachten. Daar worden ook vaardigheden geoefend. Deze leerroute is vooral bedoeld voor de leerling die zekerheid zoekt en niet te ver van de aangeboden stof wil gaan. Leerroute 2 Leerroute 2 geeft enkele omvangrijke opdrachten voor groepswerk of eigen onderzoek, passend bij de paragraaf. Deze leerroute eist meer eigen initiatief en flexibiliteit van de leerling. ** De afsluiting van een hoofdstuk/thema: gerichte training van oriëntatiekennis De afsluiting bestaat uit drie onderdelen: 1 Samenvatten 2 Toepassen in het tijdvak 3 Toepassen in een ander tijdvak: Leerlingen kunnen met behulp van nieuwe (beeld)bronnen parallellen trekken met de in de methode exemplarisch uitgewerkte voorbeelden. Zij kunnen daarbij ook gebruik maken van de aangebrachte kernbegrippen en het bestudeerde over de tijd- en plaatsgrenzen van het behandelde tijdvak heen (dus in een andere tijd en in andere gebieden) begrijpen en beoordelen. De afsluiting vormt hiermee een perfecte voorbereiding op het schriftelijk examen geschiedenis nieuwe stijl. 4 Heb je oriëntatiekennis opgedaan? (digitale diagnostische toets, zie www.feniksonline) www.feniks-online.nl Feniks-online voor de leerlingen en de uitgebreide docentensite geven een groot aantal digitale hulpmiddelen: een openingstoets, uitwerkvellen (uiteraard met afdrukmogelijkheid), aanwijzingen bij opdrachten, extra teksten, beeldbronnen, en antwoorden en toetsen. Voor de leerling o Openingstoets: hiermee test de leerling zijn voorkennis over een tijdvak o Opdrachten met ICT voorbeelden/ICT-opdrachten o Bij elk tijdvak een webquest o Heb je oriëntatiekennis opgedaan? Voor elk tijdvak een diagnostische toets met directe feedback. Voor de o o o o docent Handleiding Openingstoets Opdrachten met ICT voorbeelden Toetsen en antwoorden in een toetsenbank Meer informatie vindt u via www.thiememeulenhoff.nl in de on line catalogus of d.m.v. een telefoontje naar de ThiemeMeulenhoff Docentenlijn: 0575 - 594 997 ⏐ 64 Geschiedeniswerkplaats: nu ook voor de Tweede Fase! Wolter-Noordhoff Geschiedeniswerkplaats, bekend van de eindexamenkaternen, is er nu ook als methode voor de nieuwe Tweede Fase. Kenmerkend voor het nieuwe programma, is een combinatie van oriëntatiekennis en thema’s. Geschiedeniswerkplaats sluit met een apart Handboek historisch overzicht en een Tekstboek thema’s hierop aan. Geschiedeniswerkplaats is een levendige methode De vertrouwde elementen van Geschiedeniswerkplaats, als de journalistieke schrijfstijl, heldere structuur, vele oefenmogelijkheden en aparte havo en vwo editie komen in deze nieuwe methode terug. In de methode is veel aandacht voor het verhaal van de geschiedenis door middel van historische personen. Daarnaast biedt de methode veel variatie door verdiepende stof over literatuur, wetenschap en film en door opdrachten die gebaseerd zijn op actief historisch denken. Handboek Historisch overzicht havo/vwo Dit handboek is een uitwerking van de tien historische tijdvakken en de bijbehorende kenmerkende aspecten, van de tijd van jagers en boeren tot en met de tijd van televisie en computer. Het is een indeling van de geschiedenis vanuit NederlandsEuropees perspectief, die ook gebruikt wordt in de basisschool en de onderbouw van het voortgezet onderwijs. De 49 kenmerkende aspecten worden in 48 paragrafen beknopt uitgewerkt. In de chronologische behandeling zijn thematische verdikkingen aangebracht waardoor het handboek niet alleen overzicht maar ook inzicht biedt. Tekstboek thema’s havo/vwo Het tekstboek thema’s havo speelt zich af in meerdere tijdvakken en beslaat de volgende onderwerpen: *Geschiedenis van de rechtsstaat en de parlementaire democratie (verplicht thema) *Gezin, huishouding en levensonderhoud in West-Europa *Westerse en niet-westerse culturen *Staats- en natievorming Dit laatste thema is een onderzoeksthema en wat betreft inhoud en vorm afwijkend van de andere thema’s. Voor vwo worden naast de hierboven genoemde thema’s de volgende onderwerpen behandeld: *Oorlog en vrede *Oude culturen en de westerse samenleving *Religie en levensbeschouwing Opdrachtenboeken historisch overzicht havo/vwo en thema’s havo/vwo De opdrachtenboeken helpen de leerling de teksten te lezen, te begrijpen. Afhankelijk van uw wensen en de leerstijl van uw leerlingen kunt u ervoor kiezen een beperkt aantal verwerkingsopdrachten te laten maken. Via de opdrachtenboeken kan de leerling oefenen met oriëntatiekennis en meer specifieke kennis van de thema’s. I-clips (ICT) De leerlingen-ICT is te bereiken via http://www.i-clips.wolters.nl en bestaat uit veel oriëntatieopdrachten, oefentoetsen, onderzoeksopdrachten en digitale examentraining waarmee leerlingen zelfstandig aan het werk kunnen en zich kunnen voorbereiden op toetsen en examens. ⏐ 65 Voordelen op een rij o Journalistieke stijl o Heldere structuur o Mogelijkheid om eigen lesstof toe te voegen o Havo en vwo editie o Stevig historisch overzicht o ICT Voor het schooljaar 2007-2008 Voor het schooljaar 2007-2008 is het Handboek historisch overzicht met het Opdrachtenboek historisch overzicht beschikbaar voor havo en vwo. Tevens is het verplichte thema beschikbaar: Geschiedenis van de rechtsstaat en van de parlementaire democratie. En natuurlijk de docenten service cd-rom met daarop antwoorden en toetsen. Voor het schooljaar 2008/2009 verschijnt het complete tekstboek thema’s. Voor meer informatie kunt u terecht op de docentensite: http://www.geschiedeniswerkplaats.wolters.nl. ⏐ 66 MeMo, geschiedenis voor de tweede fase (3e druk) Malmberg De compleet nieuwe MeMo, geschiedenis voor de tweede fase (uitgeverij Malmberg) buit het gedachtegoed van de Commissie de Rooy volledig uit. Kennis en inzicht in het verloop van de geschiedenis moeten worden versterkt, zonder dat thematische verdieping verloren gaat. Periode, tijdvak en thema MeMo brengt historisch overzicht en thema in een evenwichtig en onderling verband. Het benadert de geschiedenis ook vanuit de grote periode-indeling. Over elke periode in de geschiedenis – van Prehistorie en Oudheid tot en met Moderne Tijd na 1950 – is een apart periodekatern uitgebracht. In het periodekatern Vroegmoderne Tijd bijvoorbeeld worden de drie tijdvakken die De Rooy hierin onderscheidt in hoofdstukken behandeld: in hoofdstuk 5 de Tijd van ontdekkers en hervormers, in hoofdstuk 6 de Tijd van regenten en vorsten en in hoofdstuk 7 de Tijd van pruiken en revoluties. Voor havo zijn daar het op een gebeurtenis gefocuste thema Beeldenstorm (16e eeuw) en het diachrone thema Nederlanders in den vreemde (17e en 18e eeuw) bij gevoegd. Voor vwo een biografisch thema over Willem van Oranje en het meer kunsthistorisch georiënteerde thema Het land van Rembrandt. Het verplichte thema over de parlementaire geschiedenis is als hoofdstuk 13 opgenomen. Door de periode centraal te stellen in een katern worden dwarsverbanden en ontwikkelingen in de tijd expliciet gemaakt. De periodekaternen komen ook als een gebundelde uitgave beschikbaar (het handboek). In de hoofdtekst, het werkmateriaal en in de tijdvak- en thematoetsen wordt nadrukkelijk het verband gelegd tussen overzicht en thema. De teksten worden ondersteund door veel groot beeldmateriaal en grote historische kaarten, waardoor de gebeurtenissen zowel in beeld en tijd, als in plaats geduid worden. De thema’s bevatten een gedegen auteurstekst in het periodekatern, gebaseerd op de ‘kenmerkende aspecten’, en worden afgesloten in het werkboek met vragen en opdrachten en een themaopdracht met een serie bronnen. Bijzonder geschikt voor een praktische opdracht, maar ook voor klassikale behandeling. De docent kan een tijdvak als achtergrond en kader nemen en het thema centraal stellen, maar dat kan ook juist andersom: het tijdvakhoofdstuk klassikaal en het thema daarbij individueel of in groepjes. Dat is het gemak van een methode waarin tijdvakhoofdstukken en thema’s per periode uit de geschiedenis in een band zijn samen gebracht. Werkmateriaal Bij elk tijdvakhoofdstuk en elk thema(-deel) worden eerst Verwerkingsvragen gesteld. Hiermee doorloopt de leerling de stof van het tijdvak of thema. Dat gebeurt in een mix van reproductie- en inzichtvragen en opdrachten met bronnen. Vervolgens worden bij de tijdvakhoofdstukken Examenvragen gesteld, opdrachten die een CE waardig zijn, waarin de historische vaardigheden die in het verwerkingsmateriaal al aan de orde kwamen expliciet en systematisch worden geoefend. Een thema wordt in het werkmateriaal afgesloten met een themaopdracht: een serie bronnen met een gevarieerde serie onderzoeksopdrachten. Dat maakt het thema mede zo geschikt als praktische opdracht. Examenhulp en ePack Elk tijdvakhoofdstuk sluit af met Examenhulp: personen, begrippen en jaartallen in het periodekatern op een rij, bevraagd en bewerkt in de Examenhulp in het werkboek. ⏐ 67 Via de methodesite wordt een ePack ter beschikking gesteld met een op de inhoud van de methode toegesneden Encarta Encyclopedie, een digitale tijdbalk, maar ook een individueel te gebruiken repetitor met talloze vragen, game-achtige instrumenten om begrippen en verschijnselen over een langere periode in de geschiedenis te toetsen, oefentoetsen en extra opdrachten en thema’s. Schoolexamen of Centraal Examen? Voor de docent zijn proefexamens ontwikkeld die een heel tijdvak of een hele periode omvatten. Vooruitlopend op beslissingen over de positie van het overzicht en de thema’s in het Schoolexamen en Centraal Examen kan een docent dus beide kanten op. Voor het Schoolexamen is zowel over de thema’s als over het historisch overzicht toetsmateriaal op niveau beschikbaar. Verder zijn er toetsen per tijdvak, maar ook per thema en als afsluiter van een periode in de geschiedenis. In die laatste toets wordt het overzicht van bijvoorbeeld de hele Middeleeuwen getoetst. Differentiatie Versoepeling overgang onderbouw – tweede fase Zowel bij havo als bij vwo zijn de eerste vier hoofdstukken (Prehistorie, Oudheid en Vroege en Late Middeleeuwen) korter en de negen hoofdstukken daarna op voor het schooltype passende lengte. Dat versoepelt de overgang tussen onder- en bovenbouw, een bekend probleem op school. Havo / vwo De tijdvakhoofdstukken voor vwo zijn steeds omvangrijker en daardoor inhoudelijk rijker, maar ook in een andere stijl geschreven dan die voor havo. De thema’s voor havo zijn vaak in twee themadelen gesplitst, die ook onafhankelijk van elkaar als een soort extra stof bij het tijdvakhoofdstuk kunnen worden behandeld. Samen vormen beide delen een volwaardig diachroon thema voor het Schoolexamen. Dat maakt de methode in de praktijk flexibel. De themadelen zijn vlak na elk tijdvakhoofdstuk geplaatst, waarmee een een-op-een benadering van overzicht en onderwerp wordt benadrukt. De thema’s voor vwo zijn na elke serie tijdvakken per periode geplaatst. Zij bestrijken een langere periode dan een tijdvak alleen en verschillen van die voor havo in omvang en inhoud. Leerstijl en variatie Leerlingen leren op heel verschillende manieren, ze ontwikkelen eigen persoonlijke leerstijlen binnen het scala dat de leerpsychologie op het terrein van leerstijlen onderscheidt. Bij het schrijven en componeren van de tijdvakhoofdstukken is variatie toegepast, gebaseerd op deze leerstijlen. Die benadering leidde tot een gevarieerde aanpak per hoofdstuk en verhoogt de levendigheid, die juist bij overzichtshoofdstukken essentieel is. In het werkboek leidde deze aanpak tot een veel grotere differentiatie in opdrachten. ⏐ 68