1 Laurens E. Tacoma Autochtoon en allochtoon in Rome ten tijde van het Principaati 2412 woorden 1. Rome als wereldstad Als gevolg van eeuwenlange migratie had de bevolking van de stad Rome ten tijde van het Principaat een zeer pluriform karakter gekregen. De Romeinen zelf construeerden de geschiedenis van hun stad als een constant spel tussen autochtone traditie en allochtone invloed. Die geschiedenis was voor een deel het resultaat van latere constructie, maar de grondgedachte was reëel. Vanaf de stichting van de stad bestond er al een spanning tussen openheid en geslotenheid in de Romeinse maatschappij. De groei van de stad van een serie nederzettingen in de 8ste eeuw v.C. tot een wereldstad van 1 miljoen inwoners ten tijde van het Principaat kan ook werkelijk alleen maar begrepen worden als het resultaat van een gestage aanwas van nieuwkomers. Aanvankelijk zullen die migranten afkomstig zijn geweest uit de directe omgeving van Rome. Met de Romeinse expansie werd het rekruteringsgebied allengs uitgebreid, tot het ten tijde van de Principaat het gehele Romeinse Rijk in al zijn uitgestrektheid omvatte. Galliërs, Germanen, Grieken, Syriërs, Joden, Egyptenaren en Noord-Afrikanen: allemaal zijn ze geattesteerd in Rome. Er zijn verschillende groepen migranten te onderscheiden, en verschillende soorten van migratie en mobiliteit. Er waren reizende ambachtslieden. Er was tijdelijke migratie van jongeren ten behoeve van onderwijs. Er was een diaspora-gemeenschap van Joden. Er waren nieuwe senatoren vanuit de provincie. Er waren handelaren die zich voor kortere of langere tijd in de stad vestigden. Er waren seizoensarbeiders die in de grote bouwprojecten werkzaam waren. En ga zo maar door. 2 Hoeveel migranten er precies waren valt nauwelijks vast te stellen, maar dat het om grote groepen gaat, staat wel vast. Rome was tot een wereldstad uitgegroeid, een kosmopolis zoals nog niet eerder was vertoond. 2. Sociale taxonomie Eén van de meest interessante, maar vaak niet goed onderkende, fenomenen is dat de migranten die zich ten tijde van het Principaat in Rome ophielden zich niet collectief laten vangen in één van de traditionele categorieën die in de Romeinse sociale geschiedenis worden gehanteerd. Omgekeerd is er niet één van die sociale groepen aan te wijzen die exclusief uit migranten bestond. Wie autochtoon was en wie allochtoon laat zich daarom niet makkelijk vaststellen. Dat is deels ook afhankelijk van definiëring. Over de vraag wat precies tot migratie moet worden gerekend valt lang te discussiëren - vooral ook omdat migratiehistorici er op hebben gewezen dat er een spectrum bestaat van vormen van mobiliteit. Een veel gehanteerde en hier ook gevolgde eenvoudige definitie is om onder migranten mensen te verstaan die zich vanuit een andere plaats in Rome vestigden. Natuurlijk waren vele nieuwkomers niet op vrijwillig basis gekomen: ze waren als slaaf verkocht en naar Rome verscheept. Veel slaven kwamen vanuit de periferie van het grote Romeinse Rijk, of zelfs van over de rijksgrenzen. Maar dat betekende niet dat omgekeerd ook alle slaven migranten waren. Een groot deel van de slaven bestond in de keizertijd juist uit huisgeboren slaven. Van het principe dat kinderen van slavinnen de status van hun moeder overnamen werd zo gretig gebruik gemaakt, dat historici ervan uitgaan dat er sprake was van systematische slavenfok – een term waarvan de onprettige klank goed uitdrukking geeft aan de ongetwijfeld nogal onprettige onderliggende realiteit. Hoe dat ook zij: niet alle slaven waren migranten. 3 Burgerrecht vormt ook geen indicatie geen goede indicator: lang niet alle Romeinse burgers die in de stad Rome woonden zullen autochtoon zijn geweest. Het is een fundamenteel gegeven in de Romeinse geschiedenis dat het Romeins burgerrecht niet aan de stad Rome gebonden bleef. Tegelijk kan burgerrechtverlening wel migratie naar Rome hebben bevorderd. Literatoren vormen ongetwijfeld geen dwarsdoorsnede van Romes bevolking, maar hun herkomst is wel illustratief. Hoewel er geen twijfel over kan bestaan dat de stad Rome zowel in fysieke als in symbolische zin het centrum van hun literaire activiteit vormde, is vrijwel geen enkele auteur in Rome zelf geboren. Het lijkt dan ook aannemelijk dat een deel van de Romeinse burgers van de stad Rome buiten de stad zelf geboren was. Er is één categorie die relatief veel migranten zal hebben bevat, die van de peregrini: vrijegeborenen zonder Romeins burgerrecht. Het ligt voor de hand aan te nemen dat een aantal van de vrijgeborenen dat naar Rome trok niet het Romeins burgerrecht bezat. Veel handelaren die uit andere gebieden kwamen en zich in Rome vestigden zullen juridisch gezien peregrinus zijn geweest. Verleningen van Romeins burgerrecht vonden weliswaar op grote schaal plaats, maar dat ging wel om vrij specifieke groepen: slaven, soldaten, leden van lokale elites. Als een vrijgeboren persoon uit de provincies zich in Rome vestigde, was er geen standaardprocedure waardoor hij het Romeins burgerrecht kon verwerven. De kans is dan ook zeker aanwezig dat in Rome groepen van vrije nietburgers woonden die zich daar al generaties eerder hadden gevestigd. Zelfs de peregrini zullen dus nog voor een deel uit autochtonen hebben bestaan. Migranten waren overal in Rome, maar ze laten zich niet gemakkelijk onder één noemer scharen. Dat ze de sociale taxonomie doorkruisen is een belangrijk gegeven. Een indirecte maar belangrijke consequentie is dat ze ook in het bronnenmateriaal niet altijd even makkelijk zichtbaar zijn. Een lid van de senatoriale elite zal veel eerder zijn senatoriale status dan zijn herkomst vermelden. Een ambachtman eerder zijn beroep dan zijn herkomst. Een slaaf eerder zijn verbinding met zijn meester dan zijn geboorteplaats. Voor onderzoek naar migratie is dat onhandig, maar sociaal is het significant. In de 4 manier waarop migranten in Rome zichzelf representeerden speelde hun herkomst klaarblijkelijk een ondergeschikte rol. 3. Migrantengemeenschappen? Maar er is meer. Er bestaat een natuurlijke neiging onder onderzoekers om bij het onderwerp migratie te denken in termen van migrantengemeenschappen: duidelijk afgebakende gemeenschappen waarin migranten zich langs etnische scheidslijnen clusteren. Het feit dat een belangrijk deel van de Romeinse bevolking uit migranten bestond terwijl die migranten zich tegelijkertijd niet laten voegen in onze standaard sociale taxonomie roept echter de vraag op in hoeverre dat beeld terecht is. Het heeft er namelijk alle schijn van dat migranten niet alleen sociaal niet apart stonden, maar zich ook visueel niet onderscheidden. Het is een bekend gegeven uit de Romeinse keizertijd dat kleding nadrukkelijk werd ingezet om status te markeren. Maar bij het gros van de bevolking zal daar in het dagelijks leven weinig van te merken zijn geweest. Er lijkt bijvoorbeeld geen wezenlijk verschil in kleding tussen arme vrije burgers en slaven te zijn geweest. Beide droegen in de praktijk vooral functionele kleding (het dragen van de toga lijkt voor armere burgers voornamelijk beperkt te zijn gebleven tot hun eigen begrafenis). Er zijn in ieder geval nauwelijks aanwijzingen dat kleding werd ingezet om etnische verschillen te markeren. Het lijkt er verder op dat migranten overal verspreid door de stad woonden. De hoeveelheid bronnen waaruit iets dergelijks direct kan worden opgemaakt is overigens schaars, maar indirect zijn er wel wat aanwijzingen. De elite, die voor de keizertijd vooral woonachtig was op en rond het Palatijn, woonde nu in domus verspreid over de gehele stad. Uiteraard woonden de aristocraten wel op de beter gelegen delen, maar er bestond geen specifieke wijk in de stad waar de elite zich concentreerde. Ook in andere zin was de bevolking van Rome sociaal gemengd. Het gros van de bevolking woonde in insulae, grote woonkazernes. Interessant genoeg lijken de insulae niet alleen maar de armere 5 delen van de bevolking te hebben gehuisvest. Bijna in letterlijke zin vormden ze een dwarsdoorsnede van de bevolking. Direct boven de winkels annex werkplaatsen die er op de benedenverdieping waren, bevonden zich zeer luxe appartementen waarin soms zelfs senatoren woonden. Naar boven toe werd de situatie steeds slechter, met op de bovenste verdieping kleine kamertjes, cellen, die voor zeer korte termijn werden verhuurd. Iedereen woonde op, boven, en door elkaar. Waar migranten woonden weten we niet goed, maar van echte migrantenwijken lijkt geen sprake. We moeten ons daarbij echter wel voor ogen houden dat die optie een uiterste pool vormt op een spectrum dat loopt van totale gettovorming tot aan een volledig gebrek aan etnische clustering. Een zekere mate van etnische clustering kan misschien hebben bestaan. In Trastevere zullen vast meer migranten hebben gewoond dan elders in Rome, en de Subura was ongetwijfeld één van de armere wijken. Maar om op basis van anderhalve tekstpassage en een Orientaalse godenkop te stellen dat dat dé migrantenwijken van Rome waren, gaat veel te ver. En wat die oriëntaalse godenkop betreft: ook religie lijkt minder een etnisch bindmiddel te hebben gevormd dan voor moderne migrantengemeenschappen geldt. De belangrijkste echte uitzondering wordt gevormd door de Joden, maar dat is dan ook precies de enige groep voor wie etniciteit en religie rechtstreeks met elkaar verbonden was. Voor het overige lijkt het fenomeen relatief beperkt. Er is in Rome zeker een aantal cultusplaatsen te vinden waarin sprake is van een zekere binding tussen specifieke etnische groepen en religie. Het bekendste voorbeeld in Rome is het Janiculum-heiligdom, een oriëntaals heiligdom waar uit inscripties blijkt dat Syriërs er een belangrijke rol in vervulden. Een inscriptie van Tyrische handelaren uit Puteoli laat zien dat er in sommige gevallen een zeer nauwe band bestond tussen heiligdom, de migrantengemeenschap, en de stad van herkomst. Maar in vele anderen gevallen is dat verband minder duidelijk, en in het geval van de Mithras en de Isis-cultus is de etnische connectie zelfs aantoonbaar een construct. Nog los van de vraag of dat in de context van antieke religie überhaupt verwacht mag worden, lijken de oosterse cultusplaatsen slechts in zeer beperkte mate als het sociale brandpunt van specifieke migrantengemeenschappen te hebben gefungeerd. 6 Ook ten aanzien van taal was de situatie niet eenduidig. De tienduizenden uit Rome overgeleverde inscripties zijn in hoofdzaak in twee talen gesteld: Latijn en Grieks. Ongetwijfeld werden er veel meer talen in Rome gesproken, maar de hoeveelheid anderstalige geschreven attestaties is opmerkelijk klein. Dat is des te opvallender omdat veel van die inscripties stammen uit een context waarin taalkeuze allesbehalve arbitrair zal zijn geweest: die van het graf. En verder fungeerde het Grieks zeker niet enkel als migrantentaal. Veel migranten bedienden zich van het Grieks, maar dat onderscheidde hen niet wezenlijk van anderen, en omgekeerd zullen er genoeg migranten zijn geweest voor wie het Latijn de eerste taal was of werd. Migranten lijken dus niet alleen niet goed te passen in onze sociale categorieën, maar zijn ook anderszins niet heel erg zichtbaar aanwezig in Rome. Ze waren niet direct herkenbaar aan hun kleding. Ze woonden niet op specifieke plaatsen in de stad. Ze identificeerden zich niet heel sterk met cultusplaatsen. Ze bedienden zich niet van een eigen taal. De notie van migrantengemeenschappen is voor Rome dan ook problematisch, omdat etnische groepen in ons bronnenmateriaal nauwelijks als goed afgebakende en zelfstandige entiteiten opereren. 4. Integratie? Het feit dat er veel migranten waren terwijl ze niet een heel duidelijk eigen profiel hebben roept belangrijke vragen op. Impliceert de relatieve onzichtbaarheid succesvolle integratie, en daarmee succesvolle romanisering? In hoeverre presenteren de migranten zichzelf als Romein? En wat houdt dat dan eigenlijk in? Deze vragen zijn gemakkelijker gesteld dan beantwoord. Het is zeker aantrekkelijk om de Romeinse migranten als voorbeeld te zien van succesvolle integratie. De relatieve afwezigheid van een eigen migrantencultuur lijkt een volledige overname van Romeinse normen, waarden en gebruiken te impliceren, en daarmee lijkt hun geval een 7 schoolvoorbeeld te vormen van succesvolle romanisering in het hart van het rijk. Maar dat is te simpel. Een immense vloed van studies naar acculturatie in het algemeen en romanisering in het bijzonder heeft een aantal inzichten opgeleverd die voor het onderwerp hoogst relevant zijn. Die inzichten vormen overigens wel gevaarlijk en glibberig terrein. Het is onmogelijk om hier ook maar enigszins recht te doen aan alles wat er over het onderwerp is geschreven. Daarbij komt nog dat de discussie over acculturatie en romanisering nogal abstract is: hij is gericht op het creëren van theoretische kaders, waardoor korte samenvattingen snel het risico lopen vaag te worden. Toch is het wel belangrijk een aanzet te geven. Om voor de hand liggende redenen heeft het romaniseringsdebat zich vooral op Italië en de provincies gericht, en niet op Rome zelf. Gegeven de gemêleerde samenstelling van de bevolking van de stad is het debat daar echter wel degelijk relevant voor. Een sleutelbegrip dat in de nieuwere studies van acculturatie wordt gehanteerd is dat van culturele identiteit. Het belangrijkste element daarin is dat identiteit niet iets is wat van nature gegeven is, maar onderwerp is van constructie. Identiteit is, met andere woorden, te verwerven. Het is niet alleen mogelijk Romein te zijn, maar ook om het te worden. De verkrijgen van een dergelijke Romeinse identiteit wordt daarmee vooral gezien als het product van een vrije keuze en het gevolg van eigen handelen. Het actief verkrijgen van een dergelijke identiteit verloopt via het zich eigen maken van cultuur. Romein zijn houdt in die opvatting vooral het verwerven van wat zo mooi culturele competentie heet in. Cultuur wordt daarbij overigens in de breedst denkbare zin van het woord opgevat, en beperkt zich zeker niet tot de high culture van de elite. Als het mogelijk is om je een cultuur eigen te maken impliceert dat logischerwijs dat die cultuur open is. Die openheid leidt er op zijn beurt toe dat het voor de participanten mogelijk is op hun beurt zelf invulling te geven aan die cultuur, en daar zit de crux. In een mooie cirkelredenering heeft Greg Woolf Romeinse cultuur gedefinieerd als ‘the 8 range of objects, beliefs and practices that were characteristic of people who considered themselves to be, and were widely acknowledged as, Roman’ (Woolf (1998)). Romeinse cultuur is datgene waarvan Romeinen vinden dat het Romeins is, en Romein is wie zich van een dergelijke Romeinse cultuur bedient. De Romeinse cultuur is niet statisch, maar kan van binnenuit worden aangepast. Bijvoorbeeld door de migranten die zich in Rome bevonden. Het feit dat er geen duidelijk afgebakende migrantenculturen zijn wijst dan ook minder op volledige integratie dan op een veranderende, kosmopolitischer invulling van de Romeinse identiteit. Het is opvallend dat het juist in het hart van het rijk niet meer op voorhand duidelijk is wie zich op welke gronden als Romein mag beschouwen. Dat zijn moeilijke problemen, waarover het laatste woord zeker niet gezegd is. Ze zijn echter zonder meer wel de moeite van het overdenken waard. Rome was in de keizertijd in alle opzichten een wereldstad..De migranten die kenmerkend zijn voor Romes kosmopolitisme zijn echter niet in alle opzichten even zichtbaar – uitzonderingen als de Joden daargelaten. Dat verklaart ook waarom ze zo gemakkelijk over het hoofd worden gezien in het onderzoek. Maar ondertussen gaven migranten wel vorm aan wat het was om Romein te zijn. 9 Bibliografie E. Lo Cascio, ‘La popolazione’, in: idem (ed.), Roma imperiale: una metropolis antica (Roma 2000) 17-69. S.J.D. Cohen and E.S. Frerichs (ed.), Diasporas in Antiquity (Atlanta 1993). C. Edwards en G. Woolf (ed), Rome the Cosmopolis (Cambridge 2003). J. Lucassen en L. Lucassen (ed.), Migration, Migration history, History: Old Paradigms and New Perspectives (Bern etc 1997). F. Naerebout en M.J. Versluys, ‘L’acculturation n’est qu’un mot’. Cultuurcontact en acculturatieprocessen in de oudheid: een inleiding, Leidschrift 21.3 (2006) 7-23. D. Noy, Foreigners at Rome. Citizens and strangers (London 2000). C. Ricci, Orbis in urbe. Fenomeni migratori nella Roma imperiale (Rome 2005). L.V. Rutgers, Roman policy towards the Jews: expulsions from the city of Rome during the First Century C.E., Classical Antiquity 13: 56-74, herdr. in: K.P. Donfried en P. Richardson (ed), Judaism and Christianity in First-century Rome (Michigan) 93-116. C. Tilly, ‘Migration in Modern European History’, in: W.H. McNeill en R.S. Adams (ed.), Human Migration. Patterns and Policies (Bloomington en London 1978) 48-72. G. Woolf, Becoming Roman: the origins of provincial civilization in Gaul (Cambridge en New York 1998). i Dit artikel is geschreven in het kader van een NWO-programma getiteld Moving Romans. Urbanisation, migration and labour in the Roman Principate. Mijn dank aan mijn collega in het project, Miriam GroenVallinga, voor commentaar.