Fysica Fysica 2. Elektrodynamica 3. Weerstanden schakelen 3.1 De vervangingsweerstand We onderscheiden drie soorten schakelingen van weerstanden: Serieschakeling Parallelschakeling Gemengde schakeling Het is mogelijk de serie- en parallelschakelingen van weerstanden door een enkele weerstand te vervangen zodat voor eenzelfde spanning, eenzelfde stroomsterkte doorgelaten wordt als met alle weerstanden samen. Deze weerstand noemt men de vervangings- of substitutieweerstand Rs . 3.2 De serieschakeling Bij een serieschakeling van weerstanden is: de stroomsterkte over de hele kring dezelfde I1 = I2 = I3 = I de spanning over alle weerstanden samen gelijk aan de som van de spanningen over elke weerstand afzonderlijk U1 + U2 + U3 = U de vervangingweerstand gelijk aan de som van de verschillende weerstanden samen R1 + R 2 + R 3 = R s R1 R2 R3 3.3 De parallelschakeling Bij een parallelschakeling van weerstanden is: de hoofdstroom gelijk aan de som van de takstromen I1 + I2 + I3 = I de spanning over elke geschakelde weerstand dezelfde en gelijk aan de spanning van de bron U1 = U2 = U3 = U het omgekeerde van de vervangingsweerstand gelijk aan de som van de omgekeerden van de verschillende weerstanden samen 1/R1 + 1/R2 + 1/R3 = 1/Rs R1 R2 Fysica R3 Rob Van Eynde 1 4. Energie en vermogen in een elektrische stroomkring Er zijn verschillende soorten energie zoals groene, chemische, mechanische,… Energie kan omgezet worden naar een andere vorm, hierbij komt warmte vrij. Elektrische stroom kan energie leveren, want hij veroorzaakt mechanische energie, warmte en licht. Wet van behoud van energie: Er gaat geen energie verloren, maar er komt ook geen energie bij. 4.1 Het Joule-effect Als een constante elektrische stroom I gedurende een tijdsinterval t door een geleider stroomt, wordt een ladingshoeveelheid (Q = I * t) van een hogere potentiaal V1 naar een lagere potentiaal V2 gebracht. De arbeid, geleverd bij het overbrengen van een ladingshoeveelheid Q van een hogere naar lagere potentiaal dient om de potentiële energie van deze lading te wijzigen waardoor er een omzetting gebeurt naar andere energievormen. W = I * U * t Rekeninghoudend met de wet van Ohm kan de elektrische energie ook uitgedrukt worden door de formule W = R * I2 * t Deze elektrische energie wordt in een weerstand praktisch volledig in warmte omgezet, dit verschijnsel heet het Joule-effect. Dit wordt toegepast bij verwarmingstoestellen. 4.2 Het elektrisch vermogen Uit de definitie van het vermogen ( P = W/t) volgt P = (U * I * t)/t en dus is P = U * I. Door middel van de wet van Ohm is de formule ook te schrijven als P = R * I2 en P = U2/R. Vermogen P Dikwijls wordt er voor elektrische energie gebruik maakt van de afgeleide eenheid wattseconde (W * s) en kilowattuur (kWh) [P] = W (Watt) 1 W * s = 1J 1 kWh = 1000*3600 W * s = 3600000J 4.3 Toepassingen Verlichting: zie samenvatting Verwarming: door middel van een weerstand wordt energie omgezet naar warmte werkingsprincipe: het Joule-effect warmte-overdracht: 1. Conductie: geleiding door middel van contact 2. Convectie: via verplaatsing (bv. warme lucht stijgt en koude lucht daalt, hierdoor raakt de warme lucht verspreid) 3. Straling Het menselijk lichaam is een geleider, hierdoor lopen we gevaar voor elektrocutie. Elektrocutie is een grote hoeveelheid stroom die door een lichaam gaat. De gevolgen van elektrocutie zijn afhankelijk van stroomsterkte en spanning, de weerstand van het lichaam (bv. natte of droge handen) en de tijd van blootstelling aan de stroom. Rob Van Eynde Fysica 4.4 Veiligheidsaspecten 2 Daarom zijn er verschillende soorten beveiliging op toestellen aangebracht. Smeltveiligheid: deze zekering bestaat uit een huls met een dun metaaldraadje erin. Dit draadje is zo gekozen dat het bij een te hoge stroomsterkte doorsmelt door warmte. De stroomkring wordt hierdoor verbroken en zo wordt brand en beschadiging voorkomen. Aarding: elektrische toestellen komen onder een hoge spanning te staan. Normaal worden deze apparaten elektrisch geïsoleerd, zodat bij aanraking geen elektrocutie mogelijk is. Maar er kan een lek in die isolatie ontstaan. Om dan te voorkomen dat je geëlektrocuteerd wordt bij aanraking, wordt het toestel aan een aarddraad aangesloten. Als er een fout in het apparaat ontstaat, kiest de stroom voor de kortste weg naar de grond, wat in dit geval de aarding is. Moest deze er niet zijn, zou de stroom via het lichaam naar de grond gaan. Aardlekschakelaar: deze meet de uitgaande stroomsterkte en de binnenkomende stroomsterkte. Bij een klein verschil tussen deze twee zal deze afschakelen, zodat er geen stroom meer door het toestel loopt. 3. Elektromagnetisme 1. Magnetische verschijnselen 1.1 Permanente magneten Er zijn verschillende soorten magneten: de hoefijzermagneet, de staafmagneet en de magneetnaald. Er zijn slechts drie metalen die magnetisch kunnen zijn: ijzer, nikkel en kobalt, we NN noemen deze metalen ferromagnetische stoffen. Deze magneten verliezen heel Z Z langzaam hun magnetische eigenschap. Je kan dit versnellen door ze op te warmen N Z of dikwijls te laten vallen. Permanente magneten zijn kunstmatig gemagnetiseerde legeringen van ijzer, nikkel of kobalt. 1.2 Magneetpolen Bij labomagneten is de noordpool (N) rood, de zuidpool (Z) wit en beide polen zijn even sterk. De aarde heeft ook een magnetisch veld, ook wel het aardveld genoemd. De polen van dit magnetisch veld liggen niet ver van de gewone geografische polen. Een kompas werkt met het aardveld en wijst ongeveer naar het noorden. (HB p.75) Een magneet en een doorstroomde geleider: Een magneet oefent een kracht uit op een doorstroomde geleider. 1.4 Magnetische influentie Fysica Het verschijnsel waarbij een stuk ongemagnetiseerd materiaal, magnetische eigenschappen krijgt nadat het met een magneet in contact is geweest, noemt men magnetische influentie. Bij magnetische influentie worden 2 ongelijknamige polen geïnduceerd of aangemaakt (1 N en 1 Z). Rob Van Eynde 3 1.5 Magnetische veldlijnen In de omgeving van een magneet ontstaat een krachtveld, ook wel een magnetisch veld genoemd. Dit veld wordt voorgesteld door veldlijnen, deze lopen altijd van N naar Z (Afbeeldingen: HB p.73: 3.7, 3.8.). De kracht van het magnetisch veld Magnetische veldlijn: een lijn die in elk van haar is niet overal even sterk. De magnetische punten rakend is aan de richting daar ter veldsterkte is het grootst in de buurt van de plaatste door een magneetnaaldje aangegeven. polen. Hoe groter deze veldsterkte, hoe kleiner de afstand tussen de veldlijnen. 2. Het elektromagnetisch veld 2.1 Elektrische stroom als oorzaak van een magnetisch veld Ladingen in beweging wekken een magnetisch veld op. Zo oefent een doorstroomde geleider op een magneet een krachtwerking uit. Bij een rechte doorstroomde geleider wil een magneetnaald zich loodrecht op de geleider plaatsen, een doorstroomde spoel gedraagt zich als een staafmagneet met N- en Z-pool. 2.2 Het magnetisch veld rond een doorstroomde rechtlijnige geleider De magnetische veldlijnen rond een rechte, doorstroomde geleider vormen concentrische cirkels gelegen in vlakken loodrecht op de stroomrichting, we krijgen een cilinderveld. Hoe groter de veldsterkte, hoe dichter de lijnen bij elkaar liggen. De zin van de veldlijnen kan je bepalen met de eerste regel van de rechterhand: je houdt je duim in de richting van de stroomzin, dan bepaalt de draairichting van de hand de zin van de concentrische cirkels. 2.3 Het magnetisch veld door een doorstroomde winding Een winding is één lus van een spoel. De richting van de veldlijnen is dezelfde als bij een rechtlijnige geleider, ze staan loodrecht op de geleider in dat punt. De zin van de veldlijnen kun je opnieuw bepalen met de eerste regel van de rechterhand. 2.4 Het magnetisch veld bij een doorstroomde solenoïde Fysica Een solenoïde is een heel lange spoel met veel windingen. De lengte van de spoel is groot in vergelijking met de diameter. De richting van de veldlijnen zijn verschillend binnen en buiten de spoel. Binnen de solenoïde lopen ze evenwijdig met de lengteas, buiten de spoel lopen ze zoals bij een staafmagneet. Een solenoïde lijkt een beetje op een staafmagneet, want hij heeft ook een N- en een Z-pool. De zin van de veldlijnen is van N naar Z, zoals bij staafmagneten. Om de N-pool van een solenoïde te vinden, moet je de tweede regel van de rechterhand toepassen. Je houdt je hand zo dat je vingers de draaizin van de spoel volgen, dan wijst je duim de N-pool aan. Rob Van Eynde 4 N Z 2.5 Elektromagneten en toepassingen Een elektromagneet bestaat uit een ijzeren kern met 1 of meer doorstroomde spoelen rond. Als men hier stroom op zet, krijgt dit sterke magnetische eigenschappen. De elektromagneet wordt voor veel verschillende doeleinden gebruikt. Men kan er treinrails mee opheffen, schroot op een schroothoop verplaatsen, men kan d.m.v. een magnetisch relais een deur op afstand openen (cfr. deur in appartementsgebouw). Elektromagneten worden ook in zekeringen gebruikt, of in een bel. Voor de volledige uitleg over de elektrische bel: zie HB p.82 Curietemperatuur: de temperatuur waarbij ijzer, kobalt en nikkel hun magnetische eigenschappen verliezen. 4. Elektromagnetische krachtwerking 1. Magnetische inductie. De lorentzkracht Een doorstroomde geleider ondervindt een kracht wanneer hij in een magnetisch veld wordt geplaatst. We gebruiken een fysische grootheid om de kracht die een doorstroomde geleider ondervindt, te beschrijven. 1.1 Kwalitatief onderzoek Op een doorstroomde geleider in een magnetisch veld, werkt een kracht in, nl. de lorentzkracht (FL). Richting: FL staat loodrecht op de richting van de stroom en loodrecht op de zin van de magnetische veldlijnen. Zin: De zin van FL hangt af van de stroomzin en van de zin van de magnetische veldlijnen. 1.2 Kwantitatief onderzoek De grootte van de kracht is recht evenredig met de stroomsterkte: F ~ I De grootte van de kracht is recht evenredig met de lengte van de geleider: F ~ L De grootte van de kracht neemt toe als het magnetisch veld ter plaatse van de geleider sterker is. Magnetische inductie Rob Van Eynde B [B] = T (tesla) Fysica Hieruit besluiten we: F = I * L * B B drukt de magnetische inductie, of de sterkte van het magnetisch veld uit. 5 De magnetische inductie is een vectoriële grootheid. De grootte van de magnetische inductie wordt gemeten met een hallsensor of een teslameter. 1.3 Conventie omtrent richting en zin In een bepaald magnetisch veld heerst een inductie van 1 T als op een stroomgeleider, loodrecht op de magnetische veldlijnen geplaatst, een kracht wordt uitgeoefend van 1 N/A per meter. De richting van de magnetische inductie in een punt is die van de raaklijn aan de veldlijn die door dat punt gaat. De zin van B is dezelfde als die van de magnetische veldlijn in het punt. (HB p.90 fig. 4.5) 1.4 De lorentzkracht Tot nu toe hebben we alleen de lorentzkracht berekend wanneer B en I loodrecht op elkaar staan. Als deze twee niet loodrecht op elkaar staan, maken we gebruik van een uitgebreidere versie van de formule: FL = B * I * L * sin α α de hoek tussen B en I. (HB p. 91 fig. 4.6) Als α = 0° of α = 180° dan is er geen krachtwerking. Hierbij is Om de zin van de lorentzkracht te berekenen, gebruiken we de derde regel van de rechterhand. Houdt je rechterduim, -wijs en -middelvinger zo dat ze onderling rechte hoeken vormen. De wijsvinger moet overeenkomen met de stroomzin, de middelvinger met de magnetische inductie. De duim wijst dan de zin aan van de lorentzkracht. 2. De kracht uitgeoefend op een bewegend geladen deeltje 2.1 De grootte van de kracht Een elektrische stroom ontstaat door de beweging van een elektrisch geladen deeltje. Als zo’n deeltje een massa m en een lading Q (positief) bevat, en een constante snelheid v heeft, dan is: s = v * t (1) We kunnen ook zeggen dat er zich in een tijdsinterval t een lading Q verplaatst heeft, zodat er kan gezegd worden dat er een stroom gevloeid heeft: I = Q / t (2) Als zo’n geladen deeltje in een magnetisch veld komt, en zijn snelheid (v) loodrecht staat op de magnetische inductie (B), dan zal het een lorentzkracht ondervinden, loodrecht op v en B. (HB p.92 fig. 4.7) Het deeltje zal van zijn oorspronkelijke baan afwijken en bewegen in het vlak loodrecht op B. Hierdoor blijft het deeltje steeds loodrecht op B en blijft het een FL ondervinden, maar de richting van FL draait mee, zodat hij steeds loodrecht op v blijft staan. De snelheid van het deeltje verandert niet. FL berekenen we met de verplaatsing s van het deeltje: FL = B * I * s Fysica Uit (1) en (2) kunnen we afleiden: FL = B * Q / t * v * t FL = B * Q * v Rob Van Eynde 6 3. De grootte van de magnetische inductie veroorzaakt door doorstroomde geleiders 3.1 De magnetische inductie bij een rechte geleider. Bij een rechte geleider is de grootte van de magnetische inductie recht evenredig met de stroomsterkte: B~I Bij een rechte geleider is de grootte van de magnetische inductie omgekeerd evenredig met de afstand tot de geleider: B~1/d Voor de grootte van de magnetische inductie rond een recht doorstroomde geleider geldt dus: B=C*I/d waarbij C een constante is. (niet uit het hoofd kennen) 3.2 De magnetische inductie in een solenoïde In twee solenoïden met verschillende doorsnede, maar gelijke lengte, hetzelfde aantal windingen en even grote stroom is de magnetische inductie dezelfde. Ze hangt dus niet af van de oppervlakte van de solenoïde. In een solenoïde is de grootte van de magnetische inductie recht evenredig met de stroomsterkte die er door gaat: B~I Voor een solenoïde waardoor een constante stroom gaat, is de grootte van de magnetische inductie recht evenredig met de wikkelingsdichtheid: B~N/L (N: aantal windingen, L: lengte van de solenoïde) De inductie in de solenoïde is constant zolang het aantal windingen per lengte dezelfde blijft. In een doorstroomde solenoïde is de grootte van de magnetische inductie ook afhankelijk van de aard van de middenstof. Uit alle bevindingen kunnen we besluiten: B=*N*l/L De evenredigheidscoëfficiënt wordt de permeabiliteit van de middenstof genoemd. Permeabiliteit [] = T * m / A In het luchtledige is de permeabiliteit (0) gelijk aan: 0 = 4 * 10-7 T * m / A (niet uit het hoofd kennen). De eigenschap van de stof wordt gekenmerkt door de relatieve permeabiliteit r. De relatieve permeabiliteit van een middenstof is de verhouding van de magnetische inductie in de middenstof tot die van de magnetische inductie in het luchtledige: r = B / B0 In het luchtledige: r = 1 Fysica Hieruit volgt: B = r * B0 Voor een solenoïde geldt dus: B = r * 0 * N * I / L Rob Van Eynde 7 Op de grond van r kunnen stoffen in drie soorten ingedeeld worden: Diamagnetische stoffen: r < 1, deze verkleinen de magnetische inductie een beetje Paramagnetische stoffen: r > 1, deze vergroten de magnetische inductie een beetje Ferromagnetische stoffen: r >>> 1, deze stoffen worden gebruikt bij het vervaardigen van permanente magneten. (Fe, Ni, Co) 4. Toepassingen De luidspreker, de gelijkstroommotor: HB p. 104 – 106 kennen! 5. Elektromganetische inductie en geïnduceerde spanning 1. De magnetische flux 1.1 Begrip De magnetische flux is de hoeveelheid magnetisme die door een oppervlak gaat. Magnetische flux [] = Wb (de weber) Wb = T * m2 =B*A Bij een spoel: gekoppelde flux: N = N * B * A Magnetische flux is geen vectoriële grootheid, maar een scalaire. Fluxverandering is wanneer de magnetische flux stijgt of daalt. Hierdoor ontstaan een inductiespanning en -stroom. 2. De fluxverandering als oorzaak van spanning Bij het naderen van de noordpool van een staafmagneet tot de spoel, vermeerdert de magnetische flux door de windingen van de spoel. Hierdoor worden een inductiespanning en -stroom opgewekt. Als we de magneet stil houden, is er geen fluxverandering en dus ook geen inductiespanning en stroom. Bij het wegtrekken van de magneet uit de spoel, verandert de magnetische flux. Hierdoor worden een inductiespanning met tegengestelde polariteit (+ wordt -) en een inductiestroom met tegengestelde zin t.o.v. de eerste opgewekt. Het maakt niet uit of de magneet of de spoel bewogen wordt, alleen de beweging op zich is belangrijk. 3. De zin van de inductiestroom: de wet van Lenz Toepassingen: dynamo (spoel en magneet bewegen t.o.v. elkaar inductiestroom), elektriciteitscentrale (grote dynamo). Fysica De zin van de inductiestroom is zodanig dat hij de oorzaak van zijn ontstaan (de fluxverandering) tegenwerkt. Uitleg: HB p.113 proef 2 Rob Van Eynde 8 4. De algemene inductiewet De inductiespanning is recht evenredig met de verandering van de gekoppelde flux: Ui ~ N De inductiespanning is omgekeerd evenredig met het tijdsinterval, als de verandering van de gekoppelde flux dezelfde blijft: Ui ~ 1 / t Hieruit besluiten we: Ui = k * N / t Ui = - N / t k = -1 5. De wisselspanningsgenerator Door het draaien van een spoel in een magnetisch veld wordt een spanning opgewekt waarvan de grootte en de polariteit in de loop van de tijd veranderen: er ontstaat een wisselspanning. Als de keten gesloten is, dan ontstaat daarin een wisselstroom. Bij een wisselspanningsgenerator heb je een stator en een rotor. De stator beweegt niet, de rotor draait rond. De spoel kan de stator zijn en de magneet de rotor, maar het kan even goed omgekeerd zijn. Fysica Door ons elektriciteitsnet loopt er wisselspanning. Deze wordt in de elektrische apparaten omgezet naar gelijkstroom. Het transport gebeurt in wisselspanning, hierbij wordt er veel minder energie omgezet naar warmte dan bij gelijkspanning, en zijn de verliezen dus minder groot. Rob Van Eynde 9