Het online cultureel geheugen - Erasmus University Thesis Repository

advertisement
Holocaust Herinneren 2.0
Een onderzoek naar de constructie van de
herinneringen aan de tijdens de Holocaust
omgekomen Joden in Nederland op het sociale
netwerk Joods Monument
Master Thesis
E.M.E. ten Cate, 342504
342504 | [email protected]
MA Media Studies, Media & Cultuur
Erasmus School of History, Culture and Communication (ESHCC)
Erasmus Universiteit Rotterdam
November 2016
Begeleider: Dr. A.J.C. van der Hoeven | [email protected]
Tweede lezer: Dr. B.C.M. Kester | [email protected]
Memories
Every once in a while,
We get confronted with memories.
Whether they would be good or bad,
Whether that would be at 2AM, leaving us breathless,
Or at the rise of dawn.
They remind us of the fragile state of humanity,
Reminiscing both the good and bad parts of the short times
We have been part of other people’s life.
This tends to stick out to us.
An important person in our loves,
Gone, all at once.
Gone with the subtle changes of the seasons.
Gone throughout the many stages of the day
A smile, a giggle or a joke,
Is all that will remain.
The funeral, a last goodbye,
All that remains roses on a coffin,
A teary-eyed laugh as we remember what once has been.
And in the end,
All that matters are the memories left behind.
A heartbreak,
Shattered, all at once.
What felt like stars imploding
And many sleepless, breathless nights.
A text or a handwritten note
Is all that remains,
Indicating what has been left behind.
The memories,
Infinite galaxies,
The sun and moon conquering the sky together,
Searching, looking, struggling,
To find each other back in their arms again,
At the end of the day.
Yet in the end,
All that matters are the memories left behind.
JULES TEN CATE
2
Abstract
Holocaust Herinneren 2.0
Het cultureel geheugen wordt gedragen door tradities en symbolen, zoals literatuur, herdenkingen
en monumenten. Deze georganiseerde vormen van herinneren kenmerken het cultureel geheugen,
wat uitdrukking krijgt in narratieven, de verhalen die herinneringen dragen. Hierbij is een synthese
waar te nemen tussen het individuele en collectieve niveau van het cultureel geheugen. Middels
sociaal-culturele achtergronden kunnen individuele leden van een sociale groep betekenis geven aan
de narratieven, en dus aan de herinneringen van een collectiviteit, waardoor het cultureel geheugen
gevormd wordt.
Een voorbeeld van een dergelijk cultureel geheugen is het herinneren van de Holocaust in
Nederland. Op het sociale netwerk Joods Monument kunnen bezoekers door middel van de Web 2.0karakteristieken van de website gezamenlijk de Nederlandse Holocaustslachtoffers weer een gezicht
geven en herdenken op narratieve wijze.
Aangezien het herinneren van de Holocaust nog altijd veel aan de orde is in Nederland en de
rol van de digitalisering steeds groter wordt in zowel het dagelijks leven als het herinneren, kijkt dit
onderzoek naar de constructie van het Nederlandse cultureel geheugen van de Holocaust op het
sociale netwerk Joods Monument. Middels een kwalitatieve inhoudsanalyse zijn 95 berichten van
bezoekers geanalyseerd. Hiermee is inzicht verkregen in de constructie van de herinneringen op het
sociale netwerk van het digitale monument.
Uit deze analyse is gebleken dat drie dominante thema’s terug te zien zijn in de herinneringen
op het sociale netwerk. Het leven voor, tijdens en na de oorlog wordt beschreven door de bezoekers
van het Joods Monument om zodoende weer een gezicht te kunnen geven aan de Nederlandse
Holocaustslachtoffers. Deze drie thema’s krijgen vorm door drie verschillende wijzen van herinneren.
Middels het narratief van het levensverhaal van het slachtoffer, het feitelijke narratief en het
herinneren buiten de website om worden persoonlijke ervaringen, verhalen en herinneringen
toegevoegd aan het Joods Monument.
Door de nadruk te leggen op de persoonlijke, individuele herinneringen, wordt de
collectiviteit van deze herinneringen met betrekking tot de Holocaust beleefd. Deze uitingen van
individuele herinneringen over het leven voor, tijdens en na de oorlog, vormen de collectiviteit,
waardoor het cultureel geheugen van de Holocaust in Nederland vorm krijgt.
KERNWOORDEN: Cultureel geheugen, Sociaal netwerk, Narratieven van het levensverhaal van slachtoffers,
Feitelijke narratieven, Herinneren buiten website om
3
Voorwoord
Aan het begin van mijn studententijd, toen mijn interesse voor de Holocaust al lang gewekt was, liet
mijn vader mij de stamboom van onze familie zien. Hierop waren de namen van onze Joodse
familieleden terug te vinden. Mijn opa was Joods. Dit betekent dat ik dat niet ben. Toch hebben de
gebeurtenissen van de Holocaust en de verhalen hierover vanuit mijn familie mij altijd aangegrepen
en ik wilde hier dan ook meer over te weten komen.
Door zoektochten op het Internet naar mijn overleden familieleden, kwam ik achter het
bestaan van het toenmalige Community Joods Monument. Daar stonden de namen uit onze
familiestamboom. Daar stonden de namen van mijn familie.
Hierna heb ik het Joods Monument nooit meer met rust kunnen laten. Toen wij aan het begin
van het jaar een onderzoeksonderwerp op moesten geven, duurde het dan ook niet lang voordat ik
mijn onderwerp gevonden had. Ik wilde het Joods Monument gaan analyseren.
Met behulp van mijn scriptiebegeleider werd een mooie onderzoeksvraag geformuleerd en
werden de belangrijke concepten binnen dit onderzoek opgesteld, zodat de analyse kon beginnen. En
daar is hij dan: de Master Thesis ter afsluiting van de Master Media Studies Media & Cultuur.
Tijdens het schrijven van deze thesis heb ik ook het genoegen gehad om als
projectmedewerker te helpen bij een project wat bestaat dankzij het Joods Monument: Open Joodse
Huizen. Tijdens dit project ben ik in aanraking gekomen met nazaten van de Holocaustslachtoffers en
heb ik de verhalen, die ook op het Joods Monument worden gedeeld, persoonlijk mogen en kunnen
aanhoren. Daarnaast heb ik de dochter van het brein achter het sociale netwerk Joods Monument
ontmoet, Deborah Lipschits, dochter van Isaac Lipschits. Ik ben blij dat ik mij dusdanig heb kunnen
verdiepen in het Joods Monument en wat dit monument betekent voor mensen. Zowel op de website
zelf als in de maatschappij.
De verdieping in het digitale monument, het analyseren van de inhoud en het schrijven van
deze Master Thesis heb ik ervaren als een niet altijd even gemakkelijk proces, maar zonder de steun
van mijn vriendinnen, ouders, collega’s en het eeuwige geduld van mijn scriptiebegeleider Arno van
der Hoeven, was ik nooit zo ver gekomen. Graag wil ik Arno dan ook bedanken voor de feedback en
kritische blik, de aanbevelingen, de hulp, nogmaals zijn eeuwige geduld en de nuttige gesprekken
tijdens onze meetings. Het schrijven van deze Master Thesis was soms zwaar en verliep wat traag,
maar ik heb het als een bijzonder en leerzaam proces ervaren en ik ben blij met het eindresultaat.
Phebe ten Cate
Rotterdam, november 2016
4
Inhoudsopgave
Voorwoord................................................................................................................................................................ 4
Inleiding .................................................................................................................................................................... 7
Onderzoeksvraag.................................................................................................................................................................. 9
Sociale relevantie .............................................................................................................................................................. 10
Wetenschappelijke relevantie...................................................................................................................................... 10
Theoretisch kader ............................................................................................................................................... 12
Inleiding ................................................................................................................................................................................ 12
De Holocaust in Nederland............................................................................................................................................ 12
Het herinneren van de Holocaust in Nederland .............................................................................................. 13
Van collectief geheugen naar een narratieve benadering van cultureel geheugen ............................... 14
Collectief geheugen ...................................................................................................................................................... 15
Cultureel geheugen ...................................................................................................................................................... 16
Narratieve benadering van het cultureel geheugen....................................................................................... 19
Sociale netwerk sites en online cultureel geheugen ........................................................................................... 22
Web 2.0 ............................................................................................................................................................................. 22
Sociale netwerk sites................................................................................................................................................... 25
Het online cultureel geheugen ..................................................................................................................................... 26
Samenvatting ...................................................................................................................................................................... 30
Methode ................................................................................................................................................................... 32
Inleiding ................................................................................................................................................................................ 32
Methode ................................................................................................................................................................................ 32
Data-verzameling en steekproef ................................................................................................................................. 33
Operationalisering ............................................................................................................................................................ 36
Data-analyse ........................................................................................................................................................................ 39
Open coderen ................................................................................................................................................................. 40
5
Axiaal coderen ............................................................................................................................................................... 41
Selectief coderen........................................................................................................................................................... 41
Betrouwbaarheid en validiteit ..................................................................................................................................... 42
Resultaten ............................................................................................................................................................... 44
Inleiding ................................................................................................................................................................................ 44
De wijze van herinneren op Joods Monument ...................................................................................................... 44
Narratieven van het levensverhaal van slachtoffers ..................................................................................... 46
Feitelijke narratieven ................................................................................................................................................. 49
Herinneren buiten het Joods Monument om .................................................................................................... 52
De inhoud van de herinneringen op het Joods Monument .............................................................................. 55
Het leven voor de oorlog ........................................................................................................................................... 55
Het leven tijdens de oorlog ....................................................................................................................................... 59
Het leven na de oorlog ................................................................................................................................................ 63
Conclusie ................................................................................................................................................................. 66
Inleiding ................................................................................................................................................................................ 66
Beantwoording van de onderzoeksvraag ............................................................................................................... 67
Discussie en kritische reflectie .................................................................................................................................... 69
Literatuurlijst ........................................................................................................................................................ 73
Appendix ................................................................................................................................................................. 78
1. Open codes ...................................................................................................................................................................... 78
2. Axiaal coderen ............................................................................................................................................................... 80
2.1 Wijze van herinneren .......................................................................................................................................... 80
2.2 Wat wordt er herinnerd ..................................................................................................................................... 81
3. Codeerschema 1. ........................................................................................................................................................... 82
3.1 Codeerschema 1.a ................................................................................................................................................. 83
3.2 Codeerschema 1.b ................................................................................................................................................. 83
6
Inleiding
Wat zich tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft afgespeeld is voor niemand onbekend. De
systematische uitroeiing van de Joodse bevolking door de Duitsers is door vele organisaties, politici,
schrijvers, musea en kunstenaars uitgebreid behandeld opdat wij nooit zullen vergeten. Ondanks het
feit dat het grootste vernietigingskamp, Auschwitz, inmiddels 71 jaar geleden is bevrijd, blijft de
Holocaust nog altijd actueel. Zo is jaarlijks op 27 januari, de dag waarop het leger van de Sovjet-Unie
Auschwitz-Birkenau binnen viel, Holocaust Memorial Day. Ook bestaan er tal van herinneringscentra
verspreid over de wereld waar de ruim zes miljoen vermoordde Joden worden herdacht en waar
verhalen, foto’s en geschriften van overlevenden en omstanders zorgen voor een reconstructie van
de gruwelijkheden van de Tweede Wereldoorlog.
Ook in Nederland wordt nog altijd actief stilgestaan bij de Holocaust. Zo is in Amsterdam in
mei 2016 het eerste Holocaust-museum geopend. Hierin wordt het volledige verhaal van het lot van
de Nederlandse Joodse bevolking verteld en getoond. Dit is het verhaal vanaf kort voor de bezetting
van Nederland tot aan de bevrijding en de gevolgen hiervan voor de Joodse families van toen en nu.
Het museum, een initiatief van het Joods Historisch Museum, wilde een centrum creëren waarin het
complete verhaal van de Jodenvervolging wordt verteld. Op dit moment zijn volgens de organisatie
door heel Nederland musea waarin onderdelen van de Holocaust worden tentoongesteld, maar is er
nog een gebrek aan een instituut waarin het volledige verhaal van het leven, de deportaties en de
dood van de Nederlandse Joden wordt verteld (http://www.hollandscheschouwburg.nl).
Het eerste Nederlandse Holocaust museum is echter niet het enige waarvoor de organisatie
van het Joods Historisch Museum zich in heeft gezet. Ook heeft de organisatie in 2006 het Digitaal
Monument overgenomen, een interactief monument op Internet voor de Joodse Gemeenschap in
Nederland om de herinnering levend te houden aan alle mannen, vrouwen en kinderen die tijdens de
Duitse bezetting als Joden zijn vervolgd en die de Holocaust niet hebben overleefd
(http://www.joodsmonument.nl).
Inmiddels is sinds maart 2016 het Digitaal Monument veranderd in het Joods Monument.
Deze interactieve website is in feite hetzelfde als Digitaal Monument, een digitale herdenkplaats
waarin de tijdens de Holocaust omgekomen Joden centraal staan. De website maakt nu gebruik van
één scherm met daarop toevallig geselecteerde namen van Holocaust slachtoffers. Bezoekers kunnen
foto’s, verhalen, familieleden en oproepen plaatsen. Op deze manier werken de bezoekers samen aan
7
het digitale monument, waarop de meer dan 104.000 vermoordde Nederlandse Joden een verhaal en
gezicht krijgen.
Volgens de Joodse traditie ‘leeft iemand voort’ zolang er herinneringen aan hem of haar
worden bewaard (http://www.jhm.nl). Isaac Lipschits is de initiatiefnemer van het Digitaal
Monument Joodse Gemeenschap. Hij en het Joods Historisch Museum, hebben de nieuwe
mogelijkheden van de digitalisering benut om op een creatieve en effectieve manier om te gaan met
herdenken. Sinds de oprichting van Joods Monument is het herinneren en herdenken van de
Holocaust levendiger geworden, waarbij het digitale monument dient als een sociale netwerk site,
waarop bezoekers met elkaar in contact kunnen komen en tezamen de Joodse slachtoffers kunnen
herdenken. (Van Lier, n.d.).
Dankzij de digitalisering en nieuwe netwerktechnologieën spelen online platforms, sociale
netwerken, online infrastructuren, digitale beeldbanken en online zoekmachines een grote rol in
bestaande herinneringsinstituties (Pessach, 2008). Reading (2002; 2003) beschrijft deze digitale
interactiviteit in haar onderzoek naar het gebruik van nieuwe technologieën in Holocaustmusea,
waarin zij vond dat onder andere de massamedia een centrale rol spelen in het leren over de
geschiedenis hiervan. Individuen en organisaties die zich bezighouden met educatie en het
herinneren van de Holocaust, hebben uitgebreid online materiaal ontwikkeld, zodat de bezoeker zich
vanuit huis kan verdiepen in dit onderwerp. Zo hebben bijvoorbeeld musea zoals het Yad Vashem in
Jeruzalem of het Amerikaanse US Holocaust Museum de collecties gedigitaliseerd en online
beschikbaar gesteld, zodat een ieder materiaal kan opvragen en kan bekijken (Reading, 2003).
De manier waarop het Joods Monument omgaat met de digitalisering is echter uniek. Er is op
dit moment geen andere organisatie in Nederland met betrekking tot Holocaustslachtoffers welke
gebruik maakt van het communicatieve en interactieve aspect van de digitalisering. Waar andere
oorlogsinstituties, zoals musea en tentoonstellingen, de collecties online beschikbaar hebben gesteld
voor het publiek, zodat deze te allen tijde informatie kan opzoeken en opvragen, is het Joods
Monument een stap verder gegaan. Dankzij de interactie tussen de bezoekers op de website is het
monument en het herdenken van de Holocaust een actief proces van herinneren geworden. De
samenwerking tussen bezoeker en organisatie die leidt tot het uiteindelijke monument, waarmee de
omgekomen Nederlandse Joden worden herinnerd, kan gezien worden als een vorm van constructie
van cultureel geheugen. Dit monument draagt de individuele herinneringen die als collectiviteit het
cultureel geheugen van een sociale groep of maatschappij vormen. Assmann en Livingstone (2006)
stellen dat symbolen en het gebruik hiervan cruciaal zijn in het proces van cultureel herinneren. Zij
gaan hierbij in op bestaande theorieën omtrent het collectief geheugen van Halbwachs, waarbij een
8
collectieve identiteit wordt uitgedragen. Volgens Assmann en Livingstone heeft ons geheugen echter
niet alleen een sociale basis, zoals het collectief geheugen, maar heeft het ook een culturele basis,
waarin symbolen en tradities centraal staan (2006).
Op het sociale niveau van gemeenschappen en maatschappijen zijn deze externe symbolen en
tradities belangrijk. Een groep mensen heeft geen geheugen of kan niet actief herinneren. Assmann
(2008) stelt om deze reden dat groepen mensen herinneringen maken door het creëren van symbolen
waardoor we actief herinneren. Voorbeelden van deze symbolen zijn narratieven, musea,
bibliotheken, archieven en monumenten. Deze manier van omgaan met symbolen, en dus met de
herinneringen, is het cultureel geheugen. Om een cultureel geheugen generaties lang te laten bestaan,
dienen instituties deze georganiseerd te bewaren en te onderhouden.
Het Joods Monument is ontstaan vanuit de Joodse traditie omtrent herinneren. De basis van het
Monument, de door de institutie en bezoeker geüploade inhoud, kan gezien worden als een voorbeeld
van een narratieve wijze waarop het cultureel geheugen vorm krijgt. Vanwege deze versmelting van
traditie en symboliek in een georganiseerde vorm van herinneren op het sociale netwerk Joods
Monument kan hier gesproken worden over een narratieve benadering van het cultureel geheugen.
Daarbij vindt een synthese plaats tussen het individuele en collectieve niveau binnen het cultureel
geheugen van de Holocaust in Nederland. In dit onderzoek wordt dan ook op een narratieve wijze
naar het cultureel geheugen gekeken, waarbij het cultureel geheugen uitdrukking krijgt door
narratieven van individuele herinneringen die een collectiviteit uitdragen waarmee het cultureel
geheugen uiteindelijk vorm krijgt (Brockmeier, 2002).
Onderzoeksvraag
In dit onderzoek staat het Nederlandse cultureel geheugen van de Holocaust centraal. Het Joods
Monument en de daarop geüploade verhalen, oproepen en reacties van de gebruikers worden
geanalyseerd in dit kwalitatieve onderzoek, waarbij de volgende vraag centraal staat:
Hoe wordt het Nederlandse cultureel geheugen van de Holocaust geconstrueerd op het sociale
netwerk van Joods Monument?
De doelstelling is om hiermee een bijdrage te leveren aan het in kaart brengen van terugkerende
thema’s in een digitale omgeving met betrekking tot het cultureel geheugen van de Holocaust. Dankzij
de verscheidene interactieve functies van het Monument is de geüploade content op dit netwerk
interessant voor dit onderzoek. Wat wordt geplaatst door de actieve bezoekers van dit medium en
9
hoe zijn deze bezoekers bezig met het proces van herinneren van de Holocaust en diens slachtoffers?
Door middel van een analyse van de op het digitale monument geplaatste berichten en oproepen kan
gekeken worden naar de wijze van herinneren en de inhoud van deze herinneringen op het Joods
Monument om zodoende inzicht te krijgen in de constructie van het cultureel geheugen.
Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden wordt nagegaan wat mensen uploaden, wat ze
reageren op andermans geüploade inhoud en wat wordt opgevraagd op het sociale netwerk Joods
Monument. Middels een kwalitatieve inhoudsanalyse zal uit dit onderzoek blijken hoe en wat wordt
herinnerd op het sociale netwerk, ofwel hoe het cultureel geheugen van de Holocaust op Joods
Monument is geconstrueerd.
Sociale relevantie
De Holocaust leeft, meer dan 70 jaar verder, nog altijd in de Nederlandse maatschappij. Niet alleen de
tweede, derde en inmiddels vierde generatie Nederlandse Joden krijgt te maken met de
verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog. Ook de andere Nederlandse burgers worden nog
altijd, al is het maar op school tijdens een geschiedenisles of tijdens 4 en 5 mei, herinnerd aan de
wrede gebeurtenissen van deze periode van vervolging.
Daarnaast wordt tegenwoordig vaak een terugkoppeling naar de Holocaust gemaakt in
recente discussies over racisme en het toelaten van vluchtelingen in ons eigen land. De Holocaust
wordt niet snel vergeten.
En dat is goed, opdat wij niet vergeten. Niet alleen musea, schrijvers, filmmakers en historici
zorgen er voor dat de herinneringen aan deze periode blijven bestaan. Sinds innovaties in technologie
is het ook voor een ieder met toegang tot Internet en sociale media mogelijk om haar of zijn eigen
herinneringen op te slaan in het digitale landschap. We leven in een maatschappij waarin de digitale
wereld een steeds groter deel uit gaat maken van het dagelijks leven. En dus ook in het opslaan van
onze persoonlijke, maar ook gezamenlijke herinneringen en ervaringen. De combinatie van het
digitale en het proces van herinneren is dan ook interessant voor dit onderzoek.
Wetenschappelijke relevantie
Op dit moment is nog geen onderzoek gedaan naar de rol van sociale netwerken binnen het
herinneren van de Holocaust in Nederland. In een milieu waarin de digitalisatie en nieuwe
technologische netwerken een groot deel uitmaken van het dagelijks leven, is het voor dit onderzoek
dan ook interessant om te kijken naar de rol van het Internet binnen het cultureel geheugen.
10
Het herinneren van de Holocaust is nog altijd actueel. Middels musea, films, boeken of tijdens
speciale data of projecten worden de gebeurtenissen van deze periode veelvuldig herdacht. De
combinatie van traditie en symboliek binnen georganiseerde vormen van herinneren, maakt het
herdenken van deze periode en diens slachtoffers tot een cultureel geheugen van de Holocaust in
Nederland.
Daarbij is het Joods Monument uniek in het omgaan met digitalisatie en actief herinneren van
de omgekomen Joodse gemeenschap. Er is geen andere organisatie in Nederland die het Internet en
de Web 2.0-karakteristieken gebruikt voor het herinneren van de Holocaustslachtoffers.
Door de focus te leggen op de rol van sociale netwerken binnen het cultureel geheugen, kan
dit onderzoek een toevoeging zijn aan bestaande theorieën met betrekking tot de rol van de nieuwe
media in het herinneren en het cultureel geheugen. De uitkomsten van dit onderzoek omtrent de
constructie van het cultureel geheugen van de Holocaust in Nederland op het sociale netwerk Joods
Monument kunnen meer inzicht geven in de relatie tussen sociale netwerken en het cultureel
geheugen. Op dit moment bestaat reeds literatuur over de relatie tussen nieuwe media en het
cultureel geheugen, maar is in Nederland nog weinig gepubliceerd over de specifieke relatie tussen
sociale netwerken en het cultureel geheugen. Dit onderzoek kan een brug slaan tussen de bestaande
literatuur en eventueel vervolgonderzoek naar de constructie van het cultureel geheugen op sociale
netwerk sites.
Middels een kwalitatieve inhoudsanalyse is voor dit onderzoek de inhoud van Joods
Monument geanalyseerd. Voordat wordt ingegaan op deze analyse, zijn in het theoretisch kader
concepten en theorieën met betrekking tot het herinneren van de Holocaust in Nederland, het
cultureel geheugen, sociale netwerk sites en het online cultureel geheugen behandeld. Hierin is
specifiek aandacht gegeven aan het cultureel geheugen wat vorm krijgt door narratieven in een
digitale omgeving.
De uitkomsten van de kwalitatieve inhoudsanalyse worden behandeld in het hoofdstuk met
betrekking tot de resultaten. In dit hoofdstuk worden de drie verschillende wijzen van herinneren op
het Joods Monument besproken: herinneren middels het narratief van het levensverhaal van
slachtoffers, herinneren middels het feitelijke narratief en het herinneren buiten de website om. Door
middel van deze drie wijzen van herinneren wordt een gezicht gegeven aan de Nederlandse
Holocaustslachtoffers en wordt zodoende aandacht besteed aan het leven voor, tijdens en na de
oorlog van de Joodse Nederlandse gemeenschap.
11
Theoretisch kader
Inleiding
Om te onderzoeken hoe het cultureel geheugen met betrekking tot de Holocaust wordt geconstrueerd
in een digitale omgeving, zullen verschillende concepten worden behandeld in dit hoofdstuk. Middels
het bespreken van bevindingen van eerder onderzoek en wetenschappelijke literatuur met
betrekking op deze concepten wordt in dit hoofdstuk een brug geslagen tussen de centrale vraag en
dit onderzoek.
Allereerst wordt een korte introductie gegeven over de Holocaust en het herinneren van de
Holocaust in Nederland. Vervolgens wordt, als theoretische onderbouwing van de centrale vraag van
dit onderzoek, allereerst gekeken naar het concept cultureel geheugen. Daarna wordt de rol van
sociale netwerken en de rol van deze in de huidige samenleving uiteengezet. Dit hoofdstuk sluit af
met een paragraaf waarin het cultureel geheugen en het sociale netwerk aan elkaar gekoppeld
worden, het online cultureel geheugen.
De Holocaust in Nederland
In Nederland is, in vergelijking met andere landen, tijdens de Tweede Wereldoorlog een bijzonder
hoog percentage Joden gestorven. Van de 140.000 mensen die de Nazi’s in 1941 “vol” Joods
beschouwden, heeft slecht een percentage van 27 procent de oorlog overleefd. Ter vergelijking; in
België heeft 60 procent van de 66.000 Joden de oorlog overleefd en in Frankrijk 75 procent van de
320.000 Joden. Croes (2006) heeft dit onderzocht en kwam tot de conclusie dat dit lage percentage
aan overlevenden is toe te schrijven aan de extensieve jacht op verborgen Joden van zowel de
Nazistische officieren in Nederland als de Nederlandse bevolking. De Joden welke opgepakt en
betrapt werden op een misdrijf zoals onderduiken, kregen een speciale aantekening in het
persoonlijke document en een aantekening in de deportatielijst.
De zorgvuldige registratie van de bezetter en de Nederlandse administratie heeft ertoe geleid
dat de Nederlandse Joden makkelijk op te sporen en te straffen waren. Deze registratie is uitgevoerd
onder de directie van J. L. Lentz, hoofd van de afdeling Bevolkingsregistratie. Lentz heeft zich vanaf
1936 ingezet voor het ontwikkelen van nieuwe systemen voor het registreren van burgergegevens,
persoonsbewijzen en de Joden-registratie. De samenwerking tussen Lentz en de bezetter heeft er
uiteindelijk voor gezorgd dat de registratie van de Nederlandse bevolking de reden was achter het
lokaliseren en deporteren van Joden (Seltzer, 1998). Vanaf 1941 kwam het anti-Joodse beleid volledig
in de handen van de bezetter. In tegenstelling tot andere landen, zoals bijvoorbeeld het Vichy-regime
in Frankrijk, heeft de Nederlandse overheid weinig verzet getoond in de overname van het beleid
12
omtrent het lokaliseren, oppakken en deporteren van Joden. Vanwege de volledige overname van het
opsporingsbeleid van de Nederlandse overheid en de samenwerking met de Joodsche Raad in
Amsterdam wisten de Nazi’s een effectieve organisatie van de deportaties naar de
vernietigingskampen op te stellen (Griffioen & Zeller, 2006).
De registratiesystemen, persoonsbewijzen en de angst voor de straffen voor het onderduiken
hebben uiteindelijk geleid tot het hoge percentage van omgekomen Nederlandse Joden. Circa 104.000
Nederlandse Joden, bijna 73 procent van het totaal, hebben de oorlog niet overleefd (Croes, 2006).
Het herinneren van de Holocaust in Nederland
Aangezien de Holocaust een groot gat heeft geslagen in een Nederlandse gemeenschap, is het
belangrijk deze te blijven herdenken. In een onderzoeksrapport in opdracht van het Ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport naar erfgoed van de Tweede Wereldoorlog, benadrukte Knoop
(2006) hoe belangrijk het is dat de Nederlandse overheid betrokken blijft bij het oorlogserfgoed en
het herdenken van de gebeurtenissen uit deze periode. Knoop stelt dat, alhoewel de eerste generatie
en de levende herinnering aan de oorlog bijna verdwenen zijn, de gemedieerde herinnering aan de
tweede en volgende generaties is en zal blijven worden overgedragen. Hij stelt dat de oorlog na de
oorlog, in engere zin, dus vast nog lang niet over is (2006).
Dat het herinneren en herdenken nog altijd actief is in de Nederlandse samenleving, is terug
te zien in bijvoorbeeld de twee opeenvolgende dagen 4 en 5 mei, waarop we de slachtoffers van de
Tweede Wereldoorlog herdenken. De slachtoffers van de Jodenvervolging worden ook herdacht
tijdens Holocaust Memorial Day, uitgeroepen in 2005 door Kofi Annan, de toenmalige secretarisgeneraal van de Verenigde Naties. Deze herdenkingsdag valt jaarlijks op 27 januari, de dag dat
vernietigingskamp Auschwitz werd bevrijd door het leger van de Sovjet-Unie. Nog niet alle landen
hebben deze dag erkend, maar desondanks neemt het aantal toe evenals de activiteiten die
plaatsvinden op deze dag. Een grote drijvende factor achter het uitroepen van een officiële Holocaust
herdenkingsdag is de International Holocaust Remembrance Alliance, opgericht in 1998 om de
Holocaust te blijven herdenken, onderzoeken en onderwijzen met als doel deze gebeurtenissen uit de
Tweede Wereldoorlog nooit te vergeten (Nationaal Comité 4 en 5 mei, 2014).
In Nederland vindt de Holocaust Memorial Day jaarlijks plaats op de laatste zondag van de
maand januari bij het Nationaal Auschwitz Monument ‘Nooit Meer Auschwitz’ van Jan Wolkers in het
Wertheimpark te Amsterdam. Daarnaast heeft deze dag elk jaar een ander thema, bedoeld als
inspiratie voor iedereen die iets organiseert rondom deze dag. Deze activiteiten verschillen van
herdenkingen bij monumenten tot activiteiten georganiseerd op scholen en universiteiten, waarbij
13
het uitspreken tegen rassenhaat, discriminatie en antisemitisme en het leren over vervolging en
massamoord tijdens de Holocaust en andere genociden centraal staan (http://www.niod/knaw.nl).
Naast de Holocaust herdenking zijn meerdere organisaties actief in Nederland die zich inzetten
voor het herinneren van de Holocaust. Niet alleen in oorlogs- en verzetsmusea wordt aandacht
besteed aan de gruwelijke gebeurtenissen van de Holocaust. Ook bestaan tal van organisaties die zich
specifiek op de Holocaust richten, zoals het Anne Frank-huis en de Hollandsche Schouwburg. Een voor
dit onderzoek belangrijke organisatie is het Joods Historisch Museum. In 2000 initieerde emeritushoogleraar Isaac Lipschits het Digitaal Monument Joodse Gemeenschap (http://www.jhm.nl). Dankzij
de nauwkeurige registratie die 73 procent van de Nederlandse Joden fataal is geworden, kwam
Lipschits op het idee om deze gegevens te digitaliseren. Nadat er een fonds met 5 miljoen gulden (2,25
miljoen euro) en een samenwerking met het Internationaal Instituut Sociale Geschiedenis en
Mediamatic kwam, ontstond het Digitaal Monument. Inmiddels is het monument sinds 2005 online
en sinds 2006 in handen van het Joods Historisch Museum (Smits, 2008). Het doel van het online
monument is het bewaren van de herinneringen aan de omgekomen Nederlandse Joden en
nabestaanden en belangstellenden in staat te stellen meer te weten te komen over de Holocaust
slachtoffers (http://www.joodsmonument.nl).
Van collectief geheugen naar een narratieve benadering van cultureel geheugen
Binnen dit onderzoek staat het herdenken van de Holocaust centraal, maar hiervoor dienen eerst
enkele concepten en theorieën met betrekking tot het herinneren uiteen gezet te worden. In de
voorgaande paragraaf werd besproken hoe de Holocaust in Nederland wordt herinnerd. In deze
paragraaf wordt ingegaan op de ontwikkeling van benaderingen van het collectief geheugen, cultureel
geheugen en de narratieve benadering van het cultureel geheugen.
Middels herdenkingen, musea en andere instituties wordt de herinnering aan gebeurtenissen
zoals de Holocaust levend gehouden. Het doel van een monument in al diens vormen is echter niet
louter om een herinnering in stand te houden. Young (1989) stelt dat een monument daarnaast ook
een samenwerking tot het herinneren van een gemeenschap moet bewerkstelligen. Volgens Young
belichaamt een monument de mythes en idealen van een natie of gemeenschap. Mythes en idealen
die de bevolking eigen heeft gemaakt. Young legt hierbij de nadruk op het feit dat een monument niet
zozeer alleen draait om de gebeurtenis zelf en de herdenking hiervan. Volgens hem dienen we onszelf
centraal te stellen bij de herdenking van een gebeurtenis. Hij koppelt deze stelling aan het omgaan
met Holocaust monumenten en stelt dat de ‘bezoeker’ en zijn reflexiviteit centraal staan in het
herdenken, in plaats van het monument zelf (Young, 1989).
14
Young legt de nadruk op het individuele en het sociale van de mens, een versmelting van
theorieën uit eerder onderzoek naar herinneren. Tot 1920 is het geheugen louter behandeld vanuit
de medische wereld, ofwel de focus lag op de herinneringsfuncties van het brein. Hierbij werd
onderzoek gedaan naar het neuro-mentale systeem en naar ons persoonlijke geheugen (Young,
1989). In 1925 deed Halbwachs echter onderzoek naar het geheugen vanuit een sociologisch
perspectief en stelde dat vormen van het geheugen of herinneringen gebaseerd zijn op onze
communicatie en sociale interactie en daarom ook vanuit een sociaalwetenschappelijke lens
benaderd dienen te worden.
Collectief geheugen
Halbwachs introduceerde met zijn onderzoek het concept collectief geheugen, waarbij hij de nadruk
legde op het sociale aspect van herinneringen. Ieder individu herinnert vanuit haar of zijn eigen
sociale achtergrond, zoals bijvoorbeeld religie of nationaliteit. Deze herinneringen, de individuele
herinneringen van personen uit een sociale groep, vormen het collectief geheugen van een dergelijke
groep mensen. Hierin dient een onderscheid gemaakt te worden tussen het sociale en het historische
geheugen (Siegel, 2013). Het sociale geheugen is gebaseerd op herinneringen van gebeurtenissen die
personen zelf bewust hebben meegemaakt. Het historische geheugen is gebaseerd op interpretaties
uit literatuur, media en monumenten. Dit zijn gemedieerde herinneringen die worden overgegeven
door externe objecten. Halbwachs stelt hierbij dat het collectieve geheugen niet simpelweg gezien
kan worden als een opsomming van individuele ervaringen en herinneringen. Elke persoonlijke
herinnering komt vanuit een ander perspectief. Deze persoonlijke herinneringen kunnen daarom niet
gevormd worden tot één collectieve herinnering (Van Dijck, 2004). Deze individuele herinneringen
worden gedragen en doorgegeven door een groep en helpen deze betekenis te geven aan sociale en
culturele fenomenen (Misztal, 2003). De betekenisgeving vanuit een groep door middel van de
herinneringen, is de collectieve herinnering volgens Halbwachs.
Halbwachs stelt dat de betekenis van gebeurtenissen zoals de Holocaust niet door iedereen
hetzelfde ervaren worden, vanwege de distinctie in het sociale en het historische, het individuele en
het collectieve geheugen, waarbij de historische herinneringen immers gemedieerd zijn in plaats van
bewust meegemaakt (Siegel, 2013). Daarnaast is Halbwachs van mening dat onze ervaringen en
herinneringen worden gevormd door sociaal-maatschappelijke contexten, waarbij het sociale zowel
voorafgaand aan de ervaring als na afloop de manier waarop een ervaring wordt opgeslagen in het
geheugen en later wordt herinnerd, beïnvloedt (Siegel, 2013). Hiermee wordt bedoeld dat onze
15
sociaal-maatschappelijke achtergrond, zoals nationaliteit, klasse en/of religie, doorwerkt in hoe we
een gebeurtenis ervaren en hier later mee omgaan.
Cultureel geheugen
Het concept collectief geheugen is door andere wetenschappers uitgebreid. Volgens Assmann en
Czaplicka (1995) is het collectief geheugen in twee concepten te delen; het communicatieve geheugen
en het culturele geheugen. Hierbij is het communicatieve geheugen het deel van het collectieve
geheugen waarin herinneringen middels alledaagse communicatie worden doorgegeven (Assmann &
Czaplicka, 1995). Hier ligt de nadruk op het feit dat een verhaal of ervaring via een gesprek tussen
personen wordt overgedragen. Dit is het deel van het geheugen waarop Halbwachs zich vooral
focuste. Het communicatieve geheugen zorgt voor een groepsidentiteit. Het gaat hier vooral om de
orale geschiedenis, waarbij geen sprake is van een officiële organisatie of een institutie die zich bezig
houdt met het overdragen van een herinnering (Siegel, 2013). Dit is wel het geval bij het cultureel
geheugen, waarbij verhalen en ervaringen middels een georganiseerde vorm worden overgedragen.
De georganiseerde vormen van herinneringen horen volgens Assmann (2008) bij het andere
concept van het collectieve geheugen; het cultureel geheugen. Het cultureel geheugen is een aspect
van het collectieve geheugen in de zin dat de herinneringen gedeeld worden door een groep of
gemeenschap, waarbij de herinneringen een collectieve, culturele identiteit verstrekken aan deze
groep. Deze vorm van het geheugen verschilt van Halbwachs’ collectieve geheugen, aangezien
Halbwachs geen aandacht schonk aan de organisatie en tijdsruimte van het geheugen van een sociale
groep. Dit wilt zeggen dat Halbwachs geen onderscheid maakte in ongeorganiseerde en
georganiseerde vormen van geheugen. In plaats daarvan, stellen Assmann en Czaplicka (1995), ging
Halbwachs er van uit dat een collectief geheugen en de daarbij behorende relaties van een sociale
groep met de tijd verdwenen. Hiermee transformeert het collectief geheugen in geschiedenis. Het
communicatieve geheugen is dus verbonden met tijd, terwijl het culturele geheugen gekarakteriseerd
wordt door de afstand tot het alledaagse. Dit wil zeggen dat het cultureel geheugen kan blijven
bestaan dankzij georganiseerde vormen van herinneren en daardoor niet verandert door de tijd heen
(Assmann & Czaplicka, 1995).
Daarnaast betrok Halbwachs het culturele domein niet in zijn onderzoek naar het geheugen,
een gebied wat Assmann juist wel includeert in zijn studies. Assmann wilt hiermee niet Halbwachs’
collectieve geheugen vervangen door het cultureel geheugen, maar wilt met het cultureel geheugen
benadrukken dat meerdere manieren bestaan om te herinneren binnen het collectieve geheugen
(2008). Een visie die wordt gedeeld door Van Dijck (2004). Het culturele landschap is volgens beide
16
auteurs de bindende factor tussen het individuele en het collectieve niveau van het collectief
geheugen (Assmann, 2008; Van Dijck, 2004). Cultuur en herinneringen zijn geen dingen die we
hebben of waarderen, maar dingen die we creëren, waardoor we ons persoonlijke en collectieve ‘zelf’
vorm geven. Hiermee wordt de nadruk op de culturele context van het geheugen gelegd, in
tegenstelling tot Halbwachs’ nadruk op de sociale context van het geheugen.
Cultuur is meer dan alleen het samenkomen van individuen. Mentale structuren, sociaalculturele achtergronden, artefacten, technologieën, normen en waarden maken allemaal evenredig
deel uit van cultuur. Hierdoor wordt de connectie tussen het individu en de maatschappij gevormd
(Gross, 2000). De individuele herinneringen van individuen binnen een maatschappij dienen gezien
te worden als herinneringen die met elkaar in verbinding staan. Deze verbinding zorgt voor een
zekere collectiviteit, waardoor cultuur wordt geconstrueerd en doorgegeven. Het cultureel geheugen
bestaat dus uit individuele, persoonlijke herinneringen die deze collectiviteit van herinneringen
vormgeven (Van Dijck, 2004). De persoonlijke connecties, zowel mentaal als materieel, die door
mensen gemaakt worden met herinneringen, maken deel uit van een collectief repertoire. Deze
collectiviteit zorgt op haar beurt er voor dat nieuwe contexten ontstaan die mensen helpen bij
persoonlijke betekenisgeving. Cultuur is hierbij de verbindende factor tussen het verleden en het
heden. Culturele uitingen zijn de dragers van herinneringen uit het verleden, die middels sociale
contexten en kaders de culturele uitingen in het heden vormgeven (Assmann, 2008; Van Dijck, 2004).
Van Dijck voegt hieraan toe dat aspecten van cultuur, zoals het Internet en de media, niet simpelweg
de collectiviteit van herinneringen vormgegeven door persoonlijke verhalen, maar deze collectiviteit
construeren (2006).
Het cultureel geheugen is een externe institutie, opgeslagen in symbolische en culturele
vormen (Assmann, 2008; Van Dijck, 2004). Deze vormen verplaatsen zich van situatie naar situatie
en worden overgegeven van generatie op generatie. Herinneringen worden hierbij gedragen door
externe objecten, zoals musea en instituties, ofwel de georganiseerde vormen van herinneren. Zowel
Assmann (2008) als Van Dijck (2004) stellen hierbij dat ons geheugen niet louter bestaat door een
constante interactie tussen andere menselijke herinneringen, maar ook door een constante interactie
met objecten of symbolen. Objecten hebben niet zoals mensen de mogelijkheid om te herinneren,
maar prikkelen ons om te herinneren. De mens kent namelijk beelden, rituelen, verhalen en teksten
toe aan objecten (Assmann, 2008).
Dit gebruik van externe symbolen zorgt er voor dat een groep mensen actief kan herinneren.
Zoals eerder genoemd kan een sociale groep niet zelf herinneren. Door de creatie en het in stand
houden van symbolen, zoals instanties als musea, archieven en monumenten doen, kan een groep
17
mensen om gaan met de collectiviteit van herinneringen. Dergelijke instituties bestaan om op een
georganiseerde wijze herinneringen te bewaren en te onderhouden (Assmann, 2008).
Een voorbeeld van dergelijke georganiseerde vormen van het cultureel geheugen zijn Pierre
Nora’s lieux de mémoire, de plaatsen van het geheugen. Hoelscher en Alderman (2004) behandelen
Nora’s werk in hun studie naar de relatie tussen het geheugen en de plaats en stellen dat het geheugen
onder andere verbonden is met materiële en non-materiële plekken. Fysieke plaatsen voor het
geheugen zijn onder andere begraafplaatsen, kathedralen, historische slagvelden en monumenten.
Non-fysieke plekken voor het geheugen zijn bijvoorbeeld celebraties, rituelen en herdenkingen.
Dergelijke plekken, welke verbonden zijn met het geheugen, zijn een model geworden voor het
herinneren. De relatie tussen het herinneren en de plek is zichtbaar middels materiële cultuur, zoals
de fysieke plekken omtrent herinneringen, maar ook middels actieve culturele uitingen. De rituelen,
vieringen en herdenkingen beïnvloeden op dominante wijze hoe maatschappijen herinneren.
Culturele praktijken, zoals herinneren, maken deel uit van een plaats of plek (Hoelscher & Alderman,
2004).
Dat deze lieux de mémoire niet altijd tastbaar of bereikbaar zijn voor het herinneren, maakt
niet uit voor de relatie tussen plaats en geheugen (DeLyser, 2005; Hoelscher & Alderman, 2004). Het
aandacht besteden aan kleine details van individuele levens, zoals foto’s, artefacten, ansichtkaarten
en persoonlijke verhalen, zijn ook manieren waarop plaats en geheugen onlosmakelijk met elkaar
verbonden zijn. Hierbij dienen de lieux de mémoire voor zowel diegenen die een historische
gebeurtenis zelf hebben meegemaakt als voor latere generaties. De objecten functioneren hiermee als
plekken voor het herinneren van andermans herinneringen en als dragers van narratieven van het
verleden (Brockmeier, 2010)
Als voorbeeld van een connectie tussen artefacten, persoonlijke herinneringen en het
collectieve geheugen, beschrijft Van Dijck Anne Frank’s dagboek (2004). Middels de persoonlijke lens
van Anne Frank wordt het collectieve geheugen van de Holocaust beleefd door narratieven die tot
uiting komen in een object. Het schrijven van eigen ervaringen en herinneringen gebeurt immers op
narratieve wijze. Dit welbekende dagboek is inmiddels een culturele expressie geworden, welke
symbool staat voor de continue strijd tussen individuele en collectieve uitingen van het geheugen.
Aan de ene kant toont het dagboek een Nederlandse tiener die haar eigen herinneringen en
ervaringen in een narratieve, culturele vorm uit. Haar vader, Otto Frank, besloot later dit dagboek te
publiceren tot een publiek en collectief product. Daarmee werd het dagboek, en later de gehele
industrie rondom dit boek, van museum tot theaterstuk, een culturele uiting van een herinnering (Van
Dijck, p. 270).
18
Volgens Van Dijck is het dus de vormgeving van een individuele herinnering die het
individuele geheugen en collectieve geheugen met elkaar verbindt, waardoor de culturele expressie
van een collectiviteit (Assmann, 2008), ofwel het cultureel geheugen, vorm krijgt.
Het cultureel geheugen zorgt er via verschillende dimensies voor dat een sociale groep zich
verbonden voelt, maar draagt er ook aan bij dat de ervaringen die er voor hebben gezorgd dat een
sociale groep is ontstaan of bestaat, niet vergeten worden. Dankzij plaatsen, objecten, symbolen,
instituties en media blijven herinneringen, goed of slecht, bestaan. Deze verschillende dimensies
binnen het cultureel geheugen zijn uiteengezet door Erll (2008), die net als Assmann (2008) en Van
Dijck (2004) de nadruk legt op het culturele karakter van het cultureel geheugen wat het cultureel
geheugen en het collectief geheugen van elkaar onderscheid. Erll stelt dat het cultureel geheugen een
driedimensionaal concept is, waarbij een synthese plaatsvindt tussen het sociale (zoals mensen,
sociale relaties en instituties), het materiële (zoals lieux de mémoire, artefacten en media) en het
mentale (cultureel gedefinieerde denkwijzen en mentaliteiten). Deze drie dimensies zijn betrokken
met elkaar en werken samen in het creëren van culturele herinneringen, waarbij het cultureel
geheugen gekenmerkt wordt door het grensoverschrijdende karakter (Erll, 2008).
Van Dijck (2004) stelt hierbij, met betrekking tot het cultureel geheugen, dat in de huidige
maatschappij, waarin de media een prominente rol spelen dankzij technologische ontwikkelingen,
het cultureel geheugen meer dan ooit afhankelijk is van het materiële, zoals de nieuwe media
technologieën en mediaproducten.
Narratieve benadering van het cultureel geheugen
De overdracht van het cultureel geheugen door symbolen, zoals de media, gebeurt op narratieve
wijze. Bij een narratieve wijze van de transitie van het cultureel geheugen, ligt de nadruk op het feit
dat de culturele herinneringen gearticuleerd worden door zaken als mythes, literatuur, films, reclame
en conversaties (Assmann, 1992).
In de recente literatuur naar cultureel geheugen wordt de nadruk gelegd op de narratieve
basis van dit concept. Het narratieve niveau van het cultureel geheugen kan gezien worden als de
essentie van het cultureel geheugen. Het narratief heeft namelijk de mogelijkheid om vorm te geven
aan de tijdelijke dimensie van menselijke ervaring (Brockmeier, 2002). Hiermee wordt bedoeld dat
de geschiedenis van het menselijk bestaan bestaat uit culturele betekenis en dat verhalen, de
narratieven, zoals het schrijven van biografieën of levensverhalen (Arthur, 2009; Kidd, 2009), het
mogelijk maken om op historische wijze over onszelf en over ons leven na te denken. Hierbij wordt
met het narratieve niet louter verwezen naar het vertellen van verhalen, maar ook naar het
19
doorvertellen en begrijpen van acties en gebeurtenissen. Het narratieve is dus niet alleen praten over
herinneringen en ervaringen of de constructie van individuele autobiografieën, maar ook het omgaan
met de complexiteit van sociale relaties in een maatschappij. Volgens Brockmeier kan het narratieve
gezien worden als het historische bewustzijn, waarbij verschillende vormen van discoursen en
symbolen verbonden worden en geïntegreerd worden in een symbolische ruimte van cultuur. In
andere woorden, het narratieve is de historische dialectiek van het culturele herinneren en vergeten
(Brockmeier, 2002).
Het narratieve, de dialectiek tussen het culturele herinneren en vergeten, krijgt vorm in
bijvoorbeeld monumenten en de media, waarbij het cultureel geheugen weer zichtbaar maakt wat
verloren is. Binnen deze visie wordt er van uitgegaan dat monumenten en de media de dragers van
verhalen en herinneringen zijn, en zo, middels georganiseerde vormen van herinneren, er voor
zorgen dat deze herinneringen worden doorgegeven. Binnen de symbolische ruimte van cultuur
wordt het ‘nu’ en ‘toen’, ‘hier’ en ‘daar’ continu met elkaar gecombineerd en verbonden. Deze
verschuivingen en combinaties helpen ons te bepalen wat het verleden, heden en toekomst is. Het
narratieve is volgens Brockmeier (2002) een dominante kracht binnen deze symbolische ruimte van
cultuur, waarbij hij onderscheid maakt in drie vormen van het narratief; narrative as a performative
order, narrative as a linguistic order and narrative as a semiotic order. Voor dit onderzoek worden
deze drie vormen van het narratief ‘het actieve narratief’, ‘het linguïstische narratief’ en ‘het
semiotische narratief’ genoemd. De samenwerking tussen de verschillende elementen van deze drie
narratieven creëert een structuur waarin de narratieven ons helpen betekenis te geven aan verhalen
over heden en verleden.
Het actieve narratief is het narratief als proces, waarbij een narratief niet gezien dient te
worden als een verhaal, maar als de actie van het vertellen van een verhaal. Het is niet louter een
structuur van betekenis, maar een actieve vorm van betekenis uitdragen. Een actief narratief heeft
hiermee een specifiek doel binnen een cultureel systeem (Brockmeier, 2002). Brockmeier geeft
hiervan als voorbeeld dat een actief narratief plaats kan vinden in een sociale, institutionele of
politieke situatie, waarbij ideeën over het heden en verleden met betrekking tot een cultureel
geheugen worden uitgedragen aan een publiek. Maar dit actieve narratief kan ook uitgedragen
worden door een specifieke plaats of locatie, de lieux de mémoire, zoals musea en monumenten. Het
actieve narratief kan dus gezien worden als een sociaal proces van het vertellen en uitdragen van een
verhaal of van geschiedenis.
Deze dimensie van het narratief binnen het cultureel geheugen bestaat niet zonder de andere
twee vormen van het narratief; het linguïstische en het semiotische. Brockmeier (2002) stelt dat de
20
linguïstische narratieven naar voren komen door orale of geschreven verhalen. De combinatie van
verschillende narratieve elementen, zoals het combineren van plaats, actie, de intentie hierachter en
een hoofdpersoon van een verhaal, zorgen er voor dat mensen een verhaal uit het verleden langer
kunnen vasthouden en bewaren, maar zorgt er ook voor dat complexe temporele constructies en
lagen van een verhaal gecommuniceerd en geïntegreerd kunnen worden binnen een maatschappij.
Deze narratieven worden geschreven naar aanleiding van een verhaallijn of plot. De manier
waarop een narratief verteld of gedeeld wordt, is van invloed op de interpretatie van een dergelijke
verhaallijn. Een narratief bestaat uit de linguïstische elementen, maar bestaat ook uit de relatie tussen
het linguïstische en de sociale werkelijkheid. Dit is de semiotische eigenschap van het narratief, die
zorgt dat een verhaal in relatie staat tot de materiële en symbolische ruimte eromheen (Brockmeier,
2002). Dankzij het gebruik van symbolen, tradities en de linguïstische en semiotische eigenschappen
van narratieven kunnen mensen vanuit hun sociaal-culturele contexten betekenis geven aan deze
narratieven. Anderzijds zijn het de narratieven die het cultureel geheugen haar vorm geven.
Het herinneren van gebeurtenissen of verhalen middels het gebruik van symbolen krijgt vorm
door narratieven over het overleden. Deze narratieven zijn cultureel gevormd en vormen op hun
beurt het geheugen cultureel. Cultuur is hierbij het systeem en het proces waarin symbolen betekenis
krijgen, waardoor een narratief begrepen kan worden. Anderzijds is het de cultuur wat de acties,
gedachtes, emoties en waarden van individuen vormt. Hierdoor worden de wijze waarop symbolen
geïnterpreteerd worden en de wijze waarop narratieven begrepen worden, ergo hoe wordt
herinnerd, beïnvloed. Zo ontstaat een continue interactie tussen herinneringen, onszelf en cultuur
(Wang & Brockmeier, 2002).
De narratieven van persoonlijke herinneringen en ervaringen staan in verbinding met ‘het
zelf’ van individuen. Het zelf wordt gevormd door sociale participatie, sociale instituties en sociale
interactie (Wang & Brockmeier, 2002). Dit betekent dat de sociaal-culturele achtergrond van een
individu de vorming en uitdraging van narratieven beïnvloedt. Ook hierbij staat de relatie tussen het
individuele en het collectieve centraal (Van Dijck, 2004). De narratieven van het geheugen en het
samenspel tussen het individu en de sociale omgeving zorgen er voor dat deze narratieven kunnen
worden doorgegeven van generatie op generatie (Wang & Brockmeier, 2002).
Zoals al eerder genoemd is een van de verschillen tussen het collectief geheugen en het cultureel
geheugen het bestaan door de tijd heen. Waar herinneringen van het collectief geheugen langzaamaan
veranderen in geschiedenis, blijven de herinneringen van het cultureel geheugen bestaan dankzij de
georganiseerde vormen van herinneren. De narratieven van het geheugen spelen hierin een
belangrijke rol (Jovchelovitch, 2012). Het narratief als cognitief instrument en cultureel werktuig
21
helpt de mensen informatie te behouden, te begrijpen en om te gaan met heden en verleden.
Narratieven zijn niet alleen essentieel voor het begrijpen van een eigen identiteit, maar ook voor het
begrijpen van cultuur en de culturele geschiedenis (Jovchelovitch, 2012). Bij het collectief geheugen
wordt door een sociale groep selectief gekozen welke narratieven worden doorgegeven en welke niet.
Dit zijn narratieven die belangrijke elementen bevatten voor het vormen en begrijpen van de
groepsidentiteit. Aangezien het cultureel geheugen een vorm van het collectief geheugen is, waarbij
dankzij georganiseerde vormen van herinneren, narratieven van herinneringen kunnen worden
opgeslagen voor in de eeuwigheid, is het voor dit onderzoek interessant om de focus te leggen op de
narratieven die uitdrukking geven aan het cultureel geheugen. Het zijn immers de narratieven die
bewust worden doorgegeven van generatie op generatie en worden opgeslagen in teksten,
monumenten en herdenkingsrituelen. In dit onderzoek wordt hoofdzakelijk gekeken naar de
narratieven van het online cultureel geheugen. Hierop wordt verder ingegaan in de paragraaf ‘het
online cultureel geheugen’.
Sociale netwerk sites en online cultureel geheugen
Zoals eerder genoemd, spelen materiële aspecten, zoals media technologieën, een belangrijke rol in
het behouden en doorgeven van het cultureel geheugen. In dit onderzoek staan sociale netwerk sites
centraal, een vorm van Web 2.0. Allereerst zal een definitie gegeven worden van Web 2.0, waarbij het
netwerk als platform dient. Vervolgens zal het concept van het sociale netwerk uiteengezet worden.
Ten slotte worden deze concepten toegepast op het concept cultureel geheugen.
Web 2.0
2001 was het keerpunt voor het Internet. Tim O’Reilly en MediaLive International introduceerden het
Web 2.0-concept (O’Reilly, 2007). Dit concept, het Web 2.0, wordt door Kaplan gedefinieerd als een
platform waarbij content en applicaties niet langer alleen gecreëerd en gepubliceerd worden door
individuen, maar in plaats daarvan, continu worden aangepast en verbeterd door gebruikers op een
collaboratieve wijze (Kaplan, 2010).
O’Reilly was van mening dat het Internet en het web op dat moment belangrijker dan ooit
waren en nieuwe mogelijkheden zouden brengen. Het web functioneerde nu als een service voor het
publiek. Databronnen werden steeds groter en rijker naarmate meer mensen het Web 2.0 gingen
gebruiken. Dankzij deze nieuwe functie van het web, ontstonden nieuwe principes die de kern van dit
nieuwe fenomeen vormen.
22
Het web is gaan dienen als een platform, waarin de distributie van services centraal staat.
Dankzij het groeiend aantal gebruikers, groeit de kwaliteit van deze services. Hierdoor is een
structuur van participatie ontstaan, waarbij de web-gebruikers samenwerken tot de verbetering van
deze services. Een groot verschil met het web voorheen is dat deze services niet langer betaald zijn.
Pagina’s zoals Google gebruiken geen licenties of verkoop. Het gebruik van dergelijke gratis services
zorgt voor een continue verbetering van de services zelf. Hierdoor dient een zeker vertrouwen in de
gebruiker te bestaan. De gebruiker dient inmiddels gezien te worden als co-ontwikkelaar, waarvoor
de services van het web continu op aangepast moeten worden, gebaseerd op de activiteit van de
gebruikers (George & Scerri, 2007).
Het actieve gedrag van de gebruikers zorgt voor een gezamenlijke online intelligentie.
Reviews leiden tot betere producten en zoekactiviteit op het Internet leidt tot betere productie,
resultaten en het beter vaststellen en benaderen van doelgroepen. Gedeelde informatie zorgt voor
een verrijking van kennis, die globaal opgevraagd en gedeeld kan worden (George & Scerri, 2007).
Het web is een platform, waarbij de gebruikers de producenten en consumenten van de tekstuele,
audio of video inhoud op het web zijn (Herring, 2015).
Dankzij duizenden gebruikers is het Web 2.0 een collectieve intelligentie, bestaande dankzij
de input van de gebruikers en de self-service die het Internet te bieden heeft. Dankzij de opkomst en
groei van Web 2.0-bedrijven staat het Internet inmiddels vol met ontwikkelde, nieuwe modellen voor
websites, online zelf-services en businessmodellen. De software is het belangrijkste aspect van het
Web 2.0. Het gaat niet langer om één apparaat of één gebruiker, maar om het collectief van apparaten
en gebruikers wat gebruik maakt van een Web 2.0 service (O’Reilly, 2007), waarbij de connectiviteit
tussen gebruikers centraal staat (Newman et al., 2016).
Deze nieuwe Web 2.0-services leiden tot het fenomeen prosumptie. Dit fenomeen werd onder
andere behandeld door Fuchs (2011). Volgens Fuchs zijn Web 2.0-platformen, zoals YouTube,
Facebook en Twitter gefocust op het delen van data, communicatie, gemeenschappen en coproductie.
De relatie tussen productie en consumptie, de prosumptie, staat hierbij centraal (2011). Fuchs citeert
Toffler, die in 1980 de prosumer introduceerde, waarmee de grens tussen consumptie en productie
vervaagde. Volgens Fuchs is deze tendens terug te zien in Web 2.0-platformen, waarbij de actieve
gebruikers van het Internet tevens actief zijn in de productie van content.
De permanente creatieve activiteit, communicatie, het opbouwen van gemeenschappen en
content-productie zorgt er voor dat het Internet of Web 2.0 publiek anders is dan het actieve publiek
van de massa media (2011). Het actieve publiek van bijvoorbeeld sociale media is niet alleen bewust
van de beïnvloeding van massa media, maar ook actief in het opbouwen van de multimodale content
23
van deze media. Deze content is het middelpunt van het Web 2.0 (Alexander & Levine, 2008; Herring,
2015). Dankzij de gebruiksvriendelijke services van het Web 2.0 kan een ieder deelnemen in het
proces van content creatie, waarbij samenwerking tussen de gebruikers ontstaat. Op het moment dat
meerdere gebruikers actief content toevoegen aan één medium, ontstaat een vorm van de sociale
media (Alexander & Levine, 2008). De Web 2.0 sociale media-applicaties bieden gebruikers een
technologie voor de productie en distributie van informatie. Hierdoor wordt het voor de gebruiker
mogelijk om op een gemakkelijke wijze collaboratief te schrijven, content te delen en netwerken aan
te leggen (Thackeray, Neiger, Hanson & McKenzie, 2008).
Deze actieve coproductie van meerdere Internetgebruikers wordt ook besproken door
Kaplan en Haenlein (2010). Een kenmerk van sociale media, gebaseerd op de principes van het Web
2.0 gebruikt, is, zoals eerder genoemd, het feit dat meerdere gebruikers samenwerken aan een
‘product’. Door het toevoegen en veranderen van tekstuele, audio of video inhoud (Herring, 2015),
ontstaat een collaboratief project (Kaplan & Haenlein, 2010). De hoofdgedachte achter een dergelijke
samenwerking is het feit dat dit uiteindelijk leidt tot een beter, gezamenlijk eindproduct, in plaats van
het produceren van individuele projecten.
Deze prosumptie, het gezamenlijk werken aan de inhoud op het Internet, kan uiteindelijk,
volgens leiden tot het ontstaan van content communities (Kaplan & Haenlein, 2010). Dit zijn
onlinegemeenschappen waarin gebruikers media inhoud met elkaar kunnen delen via het web.
Voorbeelden hiervan zijn Flickr, YouTube en SoundCloud. In deze online communities staan niet de
gebruiker en het persoonlijke profiel centraal. Het gaat in dergelijke communties om het delen van
foto’s, video’s of andere informatie. De prosumptie is bij deze online communities veelal noodzakelijk.
Zonder de samenwerking van meerdere gebruikers komt de inhoud op een website immers niet tot
stand (Ritzer, Dean & Jurgenson, 2012).
De persoonlijkere versie van deze online content communities zijn de sociale netwerk sites,
waarbij de prosumtie de centrale factor binnen een website is (Ritzer, Dean & Jurgenson, 2012). Het
verschil met deze online communities is dat er bij de sociale netwerk sites wel een persoonlijk profiel
wordt aangemaakt, waarbij de gebruikers meer informatie over zichzelf kunnen plaatsen en met
andere gebruikers kunnen communiceren (Kaplan & Haenlein, 2010). Binnen deze online
communities zijn het de persoonlijke updates, statussen, verhalen en foto’s van de gebruikers die de
essentie van deze websites vormen. De communicatie en opgebouwde netwerken, waardoor een
zekere samenwerking tussen gebruikers ontstaat, is de prosumptie binnen de sociale netwerk sites
die er voor zorgt dat deze kunnen bestaan (Ritzer, Dean & Jurgenson, 2012). Dit concept zal uit een
worden gezet in de volgende paragraaf.
24
Sociale netwerk sites
Het feit dat meerdere gebruikers steeds makkelijker en sneller inhoud kunnen plaatsen op het web
en de collectieve intelligentie van gebruikers die mensen motiveert om ideeën te delen en te
bediscussiëren op de online community, zorgt er voor dat het Web 2.0 ook wel het sociale web
genoemd wordt (Boulos & Wheeler, 2007). Dankzij de ontwikkeling van “Web 1.0” en het ontstaan
van nieuwe software, is de online sociale interactie via het web verder ontwikkeld en verrijkt. Boulos
en Wheeler citeren Wallace (1999) en stellen dat het Web 2.0 de gebruikers aanspoort tot menselijke
interactie in een ‘koude’ omgeving (2007, p. 3). Volgens hen kan zelfs gesproken worden over een
people-centric web, een sociaal web waarin conversaties, interpersoonlijke relaties, personalisatie en
individualisatie centraal komen te staan (Boulos & Wheeler, 2007).
Een vorm van een dergelijke service zijn de sociale netwerken. De sociale netwerk sites (SNS)
zijn online groepsapplicaties die mensen verbinden middels gedeelde informatie en interesses
(Boulos & Wheeler, 2007). Hierbij worden gebruikers met elkaar verbonden door gedeelde
vriendschappen of onlinegemeenschappen. Deze SNS zijn nieuwe vormen van virtuele
gemeenschappen die bestaan dankzij relaties tussen de groepsleden en de drang van mensen naar
het behoren tot een groep (Boulos & Wheeler, 2007). De SNS, zoals deze nu terug te vinden zijn op
het Web 2.0, bestaan pas sinds 2003. Voorheen bestonden informele SNS, maar tegenwoordig wordt
de data en informatie van de gebruiker opgeslagen in een profiel, welke meteen gedeeld kan worden
met andere gebruikers. Op deze manier kunnen gebruikers van SNS gemakkelijker op zoek naar
informatie of mensen met dezelfde interesses (Boulos & Wheeler, 2007).
Sinds de introductie van de SNS hebben veel gebruikers inmiddels deze websites geïntegreerd
in het dagelijks leven. Op dit moment zijn er honderden SNS, variërend in technologische functies,
interesses en praktijken. Hoewel de technologische kenmerken van de SNS vrijwel consistent zijn,
zijn de culturen rondom SNS verschillend. Van het zoeken naar of onderhouden van relaties, gedeelde
interesses betreffende seksualiteit, religie of identiteit tot bloggen, delen en communiceren, het is
allemaal terug te vinden in SNS (Boyd & Ellison, 2008). Boulos & Wheeler spraken al over het peoplecentric karakter van SNS. Boyd en Ellison leggen hierop de nadruk in hun definitie van SNS. Zij leggen
de focus op het unieke van SNS: het feit dat individuen, onbekend van elkaar, connecties maken,
gebaseerd op enige offline connecties of overeenkomsten, die anders niet hadden kunnen ontstaan.
Deze functie van de SNS, de gedeelde interesses (Boulos & Wheeler, 2007) en het connecties
maken met anderen, (Boyd & Ellison, 2008), zijn de functies waardoor de SNS niet langer alleen
gebruikt worden door individuen. Ook organisaties en instituties tonen steeds meer interesse in de
25
SNS. Denk bijvoorbeeld aan de klantenservice van KLM via Twitter of Facebook. Maar niet alleen
bedrijven betrekken de sociale media in bestaande of vernieuwde businessmodellen. Ook de culturele
wereld toont steeds meer interesse in de SNS.
Dit fenomeen besprak Proctor (2010) in haar artikel over het museum als platform en stelt
dat Web 2.0 nieuwe businessmodellen en –praktijken in de 21e eeuw hervormt door sociale media.
Proctor stelt dat zelfs het meest conservatieve museum niet immuun is voor de effecten van SNS. Een
museum hoeft niet per se actief te zijn in het gebruik van SNS, maar de bezoekers zijn dat wel. Dit
resulteert in het online delen van foto’s, filmpjes, blogs en recensies over musea op SNS, waarover de
musea zelf geen controle hebben. Deze ontwikkelingen zorgen er voor dat ook deze organisaties gaan
deelnemen in de SNS-cultuur. Musea gaan steeds meer gebruik maken van SNS, zoals Flickr, YouTube
of Facebook (Proctor, 2010).
Een nieuwe trend in de wereld van de musea en de SNS is dat musea steeds meer collecties
online zetten, om in te spelen op het feit dat op deze manier meer mensen, die anders niet in staat
waren om het museum in kwestie te bezoeken, in contact kunnen komen met een instelling en diens
collectie. Hierdoor krijgen steeds meer musea het grotendeel van de bezoekers via het Web 2.0
(Proctor, 2010). Proctor noemt hierbij Steven Zucker, die deze transformatie beschrijft als een
verschuiving van de Acropolis – het onbereikbare op de heuvel - naar de Agora – het bereikbare, een
forum voor conversatie, debat en kansen voor een groter publiek (p. 36).
Het gebruik van het Web 2.0 als forum wordt ook steeds populairder in musea die zich richten op
de Holocaust. Manfra en Stoddard (2008) deden onderzoek naar het gebruik van nieuwe media in de
Holocaust wetenschap. Zij vonden dat SNS, met in het bijzonder persoonlijke accounts, het delen van
audio- en videomateriaal, interactieve omgevingen en sociale interactie, scholieren en
belangstellenden de kans geven om de gebeurtenissen van de Holocaust en andere genocides terug
te koppelen aan huidige problemen in de maatschappij. Dankzij het gebruik van SNS krijgen mensen
de kans om bestaande kennis te analyseren en te bediscussiëren. Het interactieve karakter van SNS
biedt daarnaast de toegang naar talloze archieven met literatuur, audio- en beeldmateriaal, die
scholieren en anderen kunnen gebruiken voor het reflecteren op de huidige maatschappij of
toekomstig onderzoek.
Het online cultureel geheugen
Zoals eerder genoemd hebben Web 2.0 en SNS het mogelijk gemaakt voor het publiek om op een
gemakkelijke wijze toegang te verkrijgen tot online informatie, audio- en beeldmateriaal, collecties
en archieven. Het cultureel geheugen en het belang van georganiseerde vormen van herinneringen
26
staan centraal in dit onderzoek. Daarnaast speelt volgens Van Dijck de media een grote rol binnen het
cultureel geheugen, aangezien door de media de kansen voor het opslaan van herinneringen vergroot
en veranderd zijn (2004). In een maatschappij waarin vrijwel alles is gedigitaliseerd en waarin nu
ook musea online te bezoeken zijn, zijn Assmann’s en Van Dijck’s georganiseerde vormen van
herinneringen tegenwoordig ook online te vinden.
Van Dijck benadrukt in haar studie het belang van de media en het geheugen; beide zijn volgens
haar culturele concepten. Technologie vormt onze herinneringen van het verleden en het heden en
zorgt er voor dat deze door de tijd heen kunnen blijven bestaan. Dankzij innovaties worden daarnaast
ook de manieren waarop we herinneren en hoe we deze herinneringen vorm geven veranderd.
Hierdoor is herinneren niet langer louter een proces waarmee we het verleden terughalen, maar ook
een vermogen om culturele aspecten te identificeren en het ‘zelf’ in relatie tot anderen te plaatsen. De
relatie tussen de media en het geheugen is zowel een proces van creatie en reconstructie. Hier komt
wederom de nadruk op het persoonlijke culturele geheugen naar voren. Het zijn namelijk de
individuen die binnen het cultureel geheugen de individuele, actieve producenten en verzamelaars
zijn van herinneringen in de media (Van Dijck, 2004).
Van Dijck (2004) legt de rol van het individu als actieve media-gebruiker uit middels John B.
Thompson’s visie op mediareceptie (1995). Hij beschrijft media als een vorm voor reflectie en
zelfreflectie voor individuen, waarmee we zicht krijgen op wie we zijn en waar we staan in sociale
context. Dankzij nieuwe media vormen hoeven individuen niet langer alleen maar gebruik te maken
van gezamenlijke vormen van media, zoals voorheen de radio en de bioscoop. Nu bestaat, dankzij de
nieuwe media, de mogelijkheid tot nieuwe kansen en opties voor individuele zelfreflectie en
zelfformatie. Het publiek is actiever geworden en meer bewust van de rol van de media binnen het
sociale leven. Van Dijck (2004) sluit aan op Thompson’s visie op het individu binnen de media en stelt
dat individuen media technologieën gebruiken om eigen herinneringsdocumentatie te produceren en
dat individuen actieve verzamelaars zijn van cultuur in de media. Middels camera’s, computers en het
schrift worden momenten in het leven gedocumenteerd en gevormd tot een mediated ervaring; een
herinnering opgeslagen in het media landschap. Deze individuele, persoonlijke vormen van het
geheugen, maken samen deel uit van een alomvattend geheugen van een groep of maatschappij (Van
Dijck, 2004). In het digitale landschap schrijven individuen persoonlijke herinneringen en dragen
hiermee bij aan het gezamenlijk herinneren van een collectief verleden. Het digitaal gezamenlijk
herinneren reconstrueert het historisch bewustzijn en zorgt er voor dat het verleden en het heden
met elkaar in verbinding raken (Giaccardi, 2012). De persoonlijk geproduceerde herinneringen en
individuele collecties van culturele content vormen samen Van Dijck’s mediated herinneringen.
27
Dankzij de nieuwe media is een nieuwe trend in het digitaal herinneren ontstaan: de angst
voor het verliezen van informatie. Dankzij het ontstaan van digitale databanken, harde schijven en
computers in alle soorten en maten, kunnen we informatie, maar ook herinneringen verzamelen en
opslaan in het digitale landschap. Deze ontwikkeling in digitalisering heeft ervoor gezorgd dat we
middels het kunstmatige geheugen van de nieuwe media op een unieke wijze kunnen en zullen blijven
herinneren (Garde-Hansen, Hoskins & Reading, 2009).
De nieuwe technologieën voor het opslaan van herinneringen brengen nieuwe narratieve
genres binnen het herinneren met zich mee. De digitalisatie en de groei in het gebruik van computers
heeft er toe geleid dat de narratieven van het cultureel geheugen elektronisch geschreven en
herschreven kunnen worden (Brockmeier, 2010). Op deze veranderingen in herinneren dankzij de
digitalisatie wordt dieper ingegaan door Arthur (2009). Een concept die hij behandelt is het schrijven
over individuele levens. Arthur verdiepte zich hierin en deed onderzoek naar het schrijven van
narratieven zoals biografieën en de ontwikkelingen hierin (2009). Dankzij de commercialisering van
nieuwe uitvindingen in de twintigste eeuw, zoals bijvoorbeeld fotografie, film en computer, is een
verandering ontstaan in het bewaren van belangrijke momenten uit het leven, wat ervoor heeft
gezorgd dat iedereen deze momenten kan opslaan.
Arthur (2009) stelt dat deze nieuwe ontwikkelingen in de technologie een zekere
immortaliteit met zich teweegbrengen. Namen, afbeeldingen en levens van geliefden en doden
kunnen bewaard worden voor de eeuwigheid. Waar voorheen louter foto’s zorgden voor een visuele
representatie en biografieën enkel werden geschreven over historisch significante personen, is nu,
dankzij de nieuwe media, een verschuiving in de wereld van biografieën waar te nemen. Boekwinkels,
televisie en film zijn inmiddels bekende middelen voor het verspreiden van biografieën, maar ook het
Internet is inmiddels een medium voor het verspreiden van zowel bekende als onbekende
levensverhalen geworden.
Dankzij de kenmerken van het Web 2.0 kan iedereen met toegang tot Internet publiceren en
bijdragen aan de online databank voor zowel het individueel niveau als het collectief niveau van het
cultureel geheugen. Dit heeft als gevolg dat, dankzij nieuwe creatieve formats voor het schrijven en
opslaan van levensverhalen, de manier waarop individuen en maatschappijen herinneren,
herinneringen opslaan, herinneringen presenteren en herinneringen delen verandert (Arthur, 2009).
Een veel voorkomende trend is op dit moment zelfexpressie (Arthur, 2009; Haskins, 2015).
Het publieke karakter van Web 2.0 zorgt er voor dat individuen hun persoonlijke herinneringen in
het digitale landschap kunnen opslaan, welke hiermee voor de hele wereld te zien zijn. Hiermee zijn
het schrijven van herinneringen en biografieën niet langer alleen bedoeld voor historisch relevante
28
personen uit de geschiedenis. Biografieën in de nieuwe media worden tegenwoordig gekenmerkt
door het persoonlijke karakter en de zelfexpressie van individuen.
Het persoonlijke karakter is een belangrijk aspect binnen het delen van herinneringen (Kidd,
2009). Dankzij het publieke karakter van Web 2.0 krijgen mensen de mogelijkheid om ervaringen te
delen, die anderzijds privé waren gebleven. Zo kunnen Internetgebruikers middels bloggen eigen
herinneringen bewaren in persoonlijke blogs (Haskins, 2015). Kidd noemt deze persoonlijke
herinneringen geen biografieën, zoals Arthur (2009), maar ‘levensverhalen’. Deze levensverhalen zijn
volgens Kidd een deel van de constructie van identiteit, maar het delen hiervan zou ook helend
werken (Kidd, 2009). Een visie die wordt gedeeld door Giaccadi (2012), die ook de nadruk legt op het
‘helende’ aspect van het delen van herinneringen en verhalen om zo het verleden te kunnen
verwerken.
Deze visie op het helende aspect van het delen van het individueel geheugen wordt tevens
gedeeld door Timothy Recuber (2012). Recuber schreef een artikel over de constructie van het
geheugen op het Internet met betrekking tot tragische gebeurtenissen. Hij analyseerde de narratieven
van twee Amerikaanse digitale archieven, een archief over de rampen van 9/11 en een archief over
de gevolgen van orkaan Katrina. Tijdens deze analyse beschouwde hij deze digitale archieven als een
vorm van prosumptie, de productie en consumptie van inhoud door de actieve gebruiker van het Web
2.0. Recuber stelt dat dankzij nieuwe technologieën online herinneringen en archieven steeds
populairder worden, waarbij een groot deel van deze websites toegewijd is aan het individuele en
collectieve geheugen en de creatie van online monumenten met betrekking op tragische
gebeurtenissen (2012). Dankzij het bestaan van deze digitale archieven en databanken kunnen
gebruikers deelnemen in de prosumptie van herinneringen. Recuber noemt dat deze
geheugendatabanken de relaties tussen culturen en gezamenlijke herinneringen belichamen die
geconstrueerd worden door Internet technologieën van de nieuwe generatie, zoals blogs en SNS
(2012, p. 533). Ook hieruit blijkt dat de relatie tussen het individuele en collectieve geheugen nauw
verbonden is met het cultureel geheugen, aangezien individuen, maar ook groepen, bijdragen aan het
overkoepelende cultureel geheugen.
Recuber (2012) vond in zijn analyse dat een veel voorkomend thema binnen deze prosumptie
‘zelfhulp’ is, wat lijkt op Kidd’s nadruk op het helende aspect van het delen en maken van mediated
herinneringen. Recuber bouwt in zijn analyse voort op Toffler’s visie op prosumptie en zelfhulp
(1980). Volgens Toffler is sinds 1970 een groeiende economie voor prosumptie en zelfhulp ontstaan.
Toffler doelt hierbij op de zelfhulp met betrekking tot gezondheid, maar volgens Recuber is deze
tendens terug te koppelen aan de prosumptie binnen de digitale archieven en databanken met
29
betrekking tot traumatische gebeurtenissen. Het lezen van andermans ervaringen en het delen van
eigen herinneringen kan volgens Recuber gezien worden als een vorm van therapeutische zelfhulp.
Ook Haskins (2015) schrijft over het digitale archief van 9/11 en vond, naast het feit dat het
publieke karakter van de website bijdraagt aan de zelfexpressie van de bezoekers, dat een ander
terugkerend thema gezamenlijk rouwen is. Hiermee bedoelt Haskins dat de bezoekers van de website
binnen deze onlinegemeenschap gezamenlijk rouwen om de slachtoffers van 9/11 door het uploaden
van persoonlijke verhalen en foto’s van overleden naasten. Dit narratief gaat volgens Haskins vaak
gepaard met anti-oorlog narratieven. Het meest dominante thema echter is het nostalgische narratief,
waarbij bezoekers van de website oude foto’s en verhalen daterend van voor 9/11 uploaden.
Uit de analyse van de teksten en berichten op de twee onderzochte websites van Recuber
(2012) is gebleken dat de prosumptie van websites voor herinneringen en ervaringen voor individuen
inderdaad een therapeutische werking heeft. Door middel van het delen van eigen herinneringen en
het lezen van verhalen van anderen, zorgen dergelijke digitale geheugenbanken er voor dat
individuen deze websites gebruiken voor zelfhulp (Haskins, 2015). Dankzij het delen van individuele
en persoonlijke herinneringen, zorgt de collectiviteit van een dergelijke culturele uiting van het
geheugen, zoals de online archieven omtrent 9/11 en orkaan Katrina, er voor dat mensen
herinneringen blijven produceren en consumeren.
Het delen, uitwisselen en in stand houden van herinneringen door de media gaat steeds meer
nieuwe vormen aannemen. Een voorbeeld hiervan is de website van het Joods Monument, een SNS
waarop gebruikers actief deelnemen in de prosumptie van het cultureel geheugen van de Holocaust
in Nederland. Dit medium, reeds genoemd in de inleiding, zal verder uiteengezet worden in het
hoofdstuk over de onderzoeksmethode.
Samenvatting
In dit hoofdstuk zijn de voor dit onderzoek belangrijkste concepten uit een gezet. Om antwoord te
kunnen geven op de onderzoeksvraag, ‘Hoe wordt het Nederlandse cultureel geheugen van de
Holocaust geconstrueerd op het sociale netwerk van Joods Monument?’, dient het concept cultureel
geheugen, diens online vormen en de narratieve benadering van het cultureel geheugen duidelijk te
zijn, voordat een daadwerkelijke analyse volgt.
Uit bovenstaand hoofdstuk is gebleken dat het cultureel geheugen voor dit onderzoek
interessant is, omdat het herinneren op het Joods Monument wijst op een georganiseerde vorm van
geheugen, waarbij gebruik gemaakt wordt van monumenten, musea en andere symbolische,
traditionele en externe objecten (Assmann, 2008). Het belang van de plaats binnen het geheugen,
30
waarbij middels organisatie, dan wel door instituties of gemeenschappen, een herinnering bewust op
een plek of plaats bewaard wordt voor volgende generaties, is binnen dit onderzoek een belangrijke
factor voor het cultureel geheugen. De synthese van cultuur en herinneringen geeft ons persoonlijke,
maar ook ons collectieve ‘zelf’ vorm. Het cultureel geheugen is daarom een samenwerking tussen
twee niveaus; het individuele en het collectieve niveau, welke met elkaar verbonden en verweven zijn
(Siegel, 2013; Gross, 2000; Van Dijck, 2004). Verscheidene individuele herinneringen staan dankzij
sociaal-culturele contexten en achtergronden met elkaar in verbinding. Deze individuele
herinneringen vormen samen een collectiviteit, waardoor het cultureel geheugen wordt gevormd.
Deze individuele herinneringen zorgen tevens middels de georganiseerde vorm er voor dat
een groep zich kan verbinden met elkaar en met de sociale werkelijkheid. Een tendens die terug te
zien is in de media en op het Internet (Van Dijck, 2004). Dankzij het ontstaan van Web 2.0-platformen
is het steeds makkelijker geworden om inhoud op onlinegemeenschappen of netwerken te plaatsen,
op te zoeken of te bewerken. Deze prosumptie staat in dit onderzoek centraal. De sociale netwerk sites
zorgen er voor dat een coproductie van Internetinhoud ontstaat, waarbij mensen samen kunnen
werken aan het opbouwen van een netwerk van tekst, foto’s, video’s en informatie.
In dit onderzoek wordt gekeken naar het online cultureel geheugen, waarbij mensen middels
sociale netwerk sites samen herinneren middels de prosumptie van narratieven. Door het toevoegen
van levensverhalen, ervaringen en herinneringen, ontstaan speciale online communities voor actief
herinneren. Dankzij nieuwe technologieën en formats kunnen Internetgebruikers steeds meer met
elkaar delen. Zelfexpressie (Arthur, 2009), therapie (Kidd, 2009) en zelfhulp (Recuber, 2012) zijn
veelvoorkomende thema’s binnen het online schrijven en delen van herinneringen, biografieën en
levensverhalen; de narratieven van het online cultureel geheugen.
Voor het analyseren van het Joods Monument is het interessant om te kijken naar hoe de
narratieven van het online cultureel geheugen van de actieve gebruikers van Joods Monument zijn
opgebouwd. Op dit moment is er geen bestaand onderzoek naar de rol van sociale netwerken binnen
de constructie van herinneringen van de Holocaust in Nederland. Dit hoofdstuk heeft aangetoond dat
reeds theorieën bestaan over het cultureel geheugen op het Internet en in de media, waarbij de
narratieven van het cultureel geheugen centraal staan. Aangezien de Holocaust nog altijd zijn sporen
achterlaat in de Nederlandse maatschappij en het sociale netwerk van Joods Monument immer groeit,
is het voor dit onderzoek interessant om te kijken naar het Nederlandse cultureel geheugen van de
Holocaust en het herinneren van de tijdens de Holocaust omgekomen Joden in Nederland.
31
Methode
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt beschreven welke onderzoeksmethode is gebruikt voor dit onderzoek.
Daarnaast zal worden beschreven hoe de gebruikte data is verzameld, hoe deze er uit ziet en hoe deze
is gebruikt. Tenslotte wordt een beschrijving van deze analyse gegeven en wordt ingegaan op de
betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek.
Methode
Om antwoord te kunnen geven op de centrale vraag van dit onderzoek, ‘Hoe wordt het Nederlandse
cultureel geheugen van de Holocaust geconstrueerd op het sociale netwerk van Joods Monument?’, is
gebruik gemaakt van een kwalitatieve onderzoeksmethode.
Met kwalitatief onderzoek wordt elk type onderzoek bedoeld waarmee de resultaten niet
middels statistische procedures zijn gevonden. Kwalitatief onderzoek focust veelal op persoonlijke
levens, ervaringen, emoties, maar ook op sociale en culturele fenomenen en interacties. Hierbij wordt
de gevonden data non-mathematisch geïnterpreteerd, in tegenstelling tot bij kwantitatief onderzoek
(Strauss & Corbin, 1990). Deze kwalitatieve informatieverzameling is open en flexibel en werkt met
de alledaagse taal waarbij de data en resultaten niet worden omgezet tot numerieke taal (Maso &
Smaling, 1998).
Kwalitatief onderzoek wordt ook wel de studie van de aard van verschijnselen genoemd
(Maso, 1987). Hierbij ligt de nadruk op de kwaliteit van verschijnselen, hun verschijningsvormen, de
context waarin ze voorkomen en de perspectieven van waaruit men er naar kijkt (Philipsen &
Vernooij-Dassen, 2004, p. 6). Er wordt gebruik gemaakt van een open methodologie. Dit houdt in dat
onderzoek wordt gedaan naar iets wat zich nog niet begeeft in een te standaardiseren veld. Bij
kwalitatief onderzoek wordt veelal gebruik gemaakt van bestaande theorieën. Deze sturen
theoretisch de empirische cyclus van redeneren, observeren en redeneren. Deze cyclus wordt
meerdere malen herhaald, totdat nieuwe inzichten verkregen zijn (Philipsen & Vernooij-Dassen,
2004).
Een kenmerk van kwalitatief onderzoek is het feit dat de dataset veelal kleiner is dan bij
kwantitatief onderzoek. Er wordt gestreefd naar overdraagbaarheid en theorievorming aan de hand
van selectieve steekproeven die gerelateerd zijn aan de vraagstelling. De dataverzameling, steekproef
en analyse verlopen dan ook vaak afwisselend. Dit betekent dat allereerst de eerste verzamelde data
wordt geanalyseerd. Op grond van deze analyse kan eventueel meer data verzameld worden en
32
eventueel kan de vraagstelling of steekproeftrekking aangepast worden. Dit proces herhaalt zich
totdat saturatie op treedt en geen nieuwe bevindingen gedaan worden (Netwerk Kwalitatief
Onderzoek AMC – UvA, 2002).
Aangezien in dit onderzoek is gekeken naar de geüploade content op het sociale netwerk van
Joods Monument, is gebruik gemaakt van een kwalitatieve inhoudsanalyse. De reden hiervoor is het
feit dat deze geüploade informatie, teksten, foto’s en oproepen, ofwel de alledaagse taal van de
bezoekers, uitingen en verschijnselen zijn van persoonlijke ervaringen en gedrag. Kwalitatief
onderzoek focust zich op het interpreteren van deze sociale en culturele fenomenen en interacties.
Middels een kwalitatieve onderzoeksmethode wordt gekeken naar wat mensen zeggen en opvragen
op culturele uitingen, zoals het Joods Monument.
De persoonlijke levens, het gedrag en de emoties van de bezoekers van Joods Monument
worden middels deze analyse bekeken en blootgelegd. Deze inhoud kan gezien worden als een sociaal
en cultureel fenomeen en als interactie tussen mensen, wat betekent dat een kwalitatieve
inhoudsanalyse van de berichten op Joods Monument de geschikte onderzoeksmethode is om te
kijken naar de constructie van het cultureel geheugen van de Holocaust in Nederland.
Data-verzameling en steekproef
Dit onderzoek is gefocust op de geüploade content op Joods Monument. Sinds maart 2016 is Joods
Monument een combinatie van Digitaal Monument en Community Joods Monument. Het Digitaal
Monument Joodse Gemeenschap in Nederland werd in 2000 bedacht door Isaac Lipschits. Dankzij
financiële steun vanuit meerdere subsidiënten kon de website voor dit digitale monument in 2005
gelanceerd worden. In maart 2006 is deze overgedragen aan het Joods Historisch Museum
(http://www.joodsmonument.nl).
Op het Digitaal Monument wordt een gezicht gegeven aan alle tijdens de Holocaust
omgekomen Nederlandse Joden. Op dit digitale monument zijn de namen, geboortedata, sterfdata,
gezinssamenstellingen, oude adressen en de plek van overlijden terug te vinden. Er wordt op dit
moment geprobeerd om bij zo veel mogelijk mensen een foto te plaatsen.
In 2010 werd het Digitaal Monument aangevuld met Community Joods Monument. Op deze
website konden bezoekers een profiel aanmaken en met elkaar in contact komen. Daarnaast werd er
gebruik gemaakt van prosumptie; bezoekers konden feiten, verhalen, gebeurtenissen, foto’s en andere
documenten plaatsen en opvragen, om zo ieder slachtoffer op het monument een gezicht en
persoonlijk verhaal te kunnen geven.
33
Sinds 2016 zijn deze twee websites, het Digitaal Monument en Community Joods Monument,
samengevoegd tot het Joods Monument. Op het Joods Monument kan iedereen samenwerken tot het
in kaart brengen van de verloren Joodse levens. Op deze vernieuwde website heeft elke overledene
een eigen webpagina, die door een iedere bezoeker aangevuld kan worden. Op een dergelijke
persoonlijke webpagina op Joods Monument staan de naam, geboorte- en overlijdensgegevens van
de desbetreffende persoon centraal. Onder aan het beeldscherm zijn nog vier andere functies; ‘Foto’s’,
‘Verhalen’, ‘Adres’ en ‘Familie’.
Bij ‘Adres’ kan de bezoeker middels Google Maps kijken waar de persoon heeft gewoond.
‘Familie’ geeft de gezinssamenstelling en andere verwante familieleden weer. Voor dit onderzoek zijn
de eerste twee functies geanalyseerd, de foto’s en de verhalen. Dankzij deze twee functies kunnen
bezoekers foto’s uploaden en verhalen of oproepen plaatsen.
De foto’s, verhalen en aanvullingen van bezoekers zijn voor dit onderzoek de
onderzoekseenheden. Dit materiaal staat op de website sinds 2010, sinds het ontstaan van het
Community Joods Monument. Op de profielen van Nederlandse Joodse Holocaust slachtoffers zijn
geüploade foto’s, verhalen, berichten of oproepen te vinden, ofwel het onderzoeksmateriaal van deze
studie. Dit is inhoud die door de gebruiker is toegevoegd en kan dus gezien worden als prosumptie.
Door deze berichten en inhoud te analyseren, kan inzicht verkregen worden in wat wordt geplaatst
en opgevraagd. Dit leidt tot inzicht in hoe en wat wordt herinnerd door de bezoekers van Joods
Monument. Dit zal uiteindelijk leiden tot een antwoord op de onderzoeksvraag hoe de herinneringen
aan de Nederlandse Holocaust slachtoffers zijn geconstrueerd.
Om te bepalen welke eenheden nuttig zijn voor dit onderzoek, is gebruik gemaakt van een
niet-toevallige steekproef. Deze vorm van het uitvoeren van een steekproef wordt gebruikt voor
onderzoeken waarin men inzicht wilt krijgen in fenomenen, individuelen of gebeurtenissen, ofwel
typisch kwalitatief onderzoek. Dit betekent dat gebruik gemaakt wordt van een doelgerichte
steekproef, waarin louter eenheden worden geselecteerd die “informatie rijk” zijn (Patton, 1990;
Onwuegbuzie & Leech, 2007). Dit was nodig binnen dit onderzoek, omdat op Joods Monument ook
foto’s, verhalen en aanvullingen van bezoekers te vinden zijn, welke gaan over zaken die niets te
maken hebben met de Holocaustslachtoffers. Zo zijn er bijvoorbeeld veel bezoekers die het
Monument gebruiken om hun eigen stamboom proberen te reconstrueren of in contact proberen te
komen met andere bezoekers voor bijvoorbeeld onderzoeken of ter promotie van boeken. Bij
dergelijke berichten ligt de nadruk op de relaties tussen de bezoeker en het heden. Aangezien dit
onderzoek is gefocust op het Nederlandse cultureel geheugen van de Holocaust, ofwel het verleden,
34
zijn dergelijke aanvullende verhalen en oproepen vanuit deze bezoekers van het Joods Monument
voor dit onderzoek “niet informatie rijk”.
Het Joods Monument heeft sinds het ontstaan van Community Joods Monument in 2010 een
database van foto’s, verhalen, oproepen, en dergelijke op kunnen bouwen. Voor dit onderzoek zijn 95
berichten geselecteerd, welke voldeden aan het kenmerk “informatie rijk”, ofwel een foto, verhaal,
aanvullend bericht van een bezoeker met betrekking op een tijdens de Holocaust overleden Joodse
Nederlander of een gebeurtenis die zich afspeelde tijdens de Holocaust. Voorbeelden hiervan zijn
onder andere bezoekers die zoeken naar meer informatie over tijdens de Holocaust omgekomen
Joden of bezoekers die een levensverhaal trachten te reconstrueren. In het hoofdstuk ‘Resultaten’
worden enkele citaten en berichten getoond. Dankzij de weergave van voorbeelden van deze
berichten, kan meer inzicht verkregen worden in de werkwijze waarop de narratieven op het Joods
Monument zijn geanalyseerd. Vanwege ethische redenen zijn de namen van de auteurs van deze
berichten weggelaten en zijn de achternamen van de besproken slachtoffers in de geschreven
herinneringen verwijderd.
Bij het verzamelen van de data is tevens rekening gehouden met het feit dat de op het Joods
Monument geplaatste foto’s een onderschrift dienen te hebben. De reden hierachter is dat wordt
gekeken naar wat mensen herinneren. Als alleen een foto is geplaats zonder bijschrift, kon niet
gecontroleerd worden wat de bedoeling en achterliggende gedachte was van het plaatsen van de foto.
De 95 verzamelde verhalen, reacties, foto’s (inclusief bijschriften) en oproepen hebben een
woordaantal wat tussen de 26 en 5617 ligt. Dit grote verschil is te wijten aan de verschillen in inhoud
van een bericht. Kleinere berichten zijn voornamelijk opsommingen van feiten en gegevens, oproepen
van bezoekers voor bijvoorbeeld meer informatie over een overleden persoon of bijschriften bij een
foto. De grotere berichten zijn over het algemeen verhalen van bezoekers die het leven van een
Holocaustslachtoffer trachten te reconstrueren in verhalende vorm.
35
In Tabel 1. is te zien hoeveel kleine en grote berichten zijn geanalyseerd voor dit onderzoek.
Woordaantal van bericht op Joods Monument
Kwantiteit
20 - 100 woorden
21
101 - 300 woorden
24
301 - 700 woorden
25
701 - 1000 woorden
9
1001 – 4000 woorden
10
4001 – 6000 woorden
6
Tabel 1. Woordaantal en kwantiteit van de 95 niet-toevallig geselecteerde berichten van Joods Monument
De 95 niet-toevallig geselecteerde berichten van Joods Monument zijn handmatig verzameld en
ingevoerd in het programma ATLAS.ti. Dit programma is een softwarepakket waarmee in kwalitatief
onderzoek de onderzoekseenheden systematisch geanalyseerd kunnen worden. Daarna is middels
open, axiaal en selectief coderen een codeer schema ontstaan, waarmee dominante categorieën,
patronen en thema’s duidelijk zijn geworden.
Operationalisering
Om antwoord te geven op de centrale vraag van dit onderzoek met betrekking tot de constructie van
het Nederlandse cultureel geheugen van de Holocaust op het sociale netwerk Joods Monument is
gebruik gemaakt van een inductieve thematische inhoudsanalyse. Hierop wordt later ingegaan in de
paragraaf over de data-analyse. Ondanks het feit dat bij een inductieve analyse met een open blik
gekeken wordt naar de data zonder deze in een bestaand raamwerk te plaatsen, is toch gebruik
gemaakt van richtinggevende concepten.
Richtinggevende concepten worden gebruikt als uitgangspunt en ter vergemakkelijking van
interpretatie van de dataset. Deze concepten dienen als basis en als achtergrondtheorieën voor de
analyse van de verzamelde data (Charmaz, 2003; Bowen, 2006). Daarnaast kunnen deze concepten
worden gebruikt bij het codeerproces van de thematische inhoudsanalyse, om zo nieuwe thema’s en
categorieën in de data te ontdekken. De richtinggevende concepten hoeven hierbij niet getest,
verbeterd of verfijnd te worden (Bowen, 2006).
Zoals genoemd is in dit onderzoek gebruik gemaakt van richtinggevende concepten. Deze zijn
gebruikt tijdens het coderen als basis en achtergrondinformatie. Tijdens het lezen en analyseren van
de geüploade content van de bezoekers van het Joods Monument dienden deze concepten als leidraad
36
om bepaalde onderwerpen en redeneringen in de berichten te herkennen. De richtinggevende
concepten die voor dit onderzoek gebruikt zijn, zullen eerst toegelicht worden. Vervolgens wordt
benoemd welke rol deze concepten binnen het codeerproces van dit onderzoek hebben gespeeld.
In dit onderzoek is gebruik gemaakt van de narratieve benadering van het cultureel geheugen.
Zoals eerder genoemd maakte Brockmeier (2002) onderscheid tussen drie vormen van narratieven;
het actieve, linguïstische en semiotische narratief. Deze drie vormen van het narratief dienen in dit
onderzoek als richtinggevende concepten, aangezien dankzij deze drie vormen van het narratief
benoemd kan worden welke narratieven te vinden zijn op het Joods Monument.
Brockmeier’s (2002) eerste vorm van het narratief, het linguïstische, komt volgens hem naar
voren middels orale of geschreven vorm. Binnen deze vorm van het narratief ligt de nadruk op de
verschillende aspecten die een verhaal construeren. Hiermee bedoelt Brockmeier dat een verhaal
verteld of geschreven kan worden dankzij een beschrijving van de scene, ofwel de (historische)
achtergrond waartegen een verhaal plaats vindt. Hierbij spelen tevens de agent, ofwel de
‘hoofdrolspeler’ binnen een verhaal, de action, ofwel de handeling, de intensions en goals, ofwel de
motieven van de hoofdrolspeler, een prominente rol. Daaraan voegt Brockmeier de trouble, de
probleemstelling, en de solution, de oplossing, toe. De combinatie van deze elementen vormen het
plot van een verhaal, waardoor historie en narratieven met elkaar verbonden worden. Het verleden
vormt het verhaal en het heden is het tijdstip waarop we reflecteren op het verhaal an sich (2002).
Maar een materiële installatie kan tevens een verhaal dragen. Voorbeelden hiervan zijn zoals
eerder genoemd artefacten, persoonlijke spullen, foto’s of monumenten. Hierbij maakt het narratief
deel uit van een symbolisch systeem, waarbij het narratief semiotisch wordt. Het verhaal is
afhankelijk van en wordt gearticuleerd door de materiële drager. De relatie tussen het materiële en
de symbolische ruimte is hierbij noodzakelijk voor een goede interpretatie van het narratief van
bijvoorbeeld een monument, waarbij het cultureel geheugen ons helpt bepaalde semiotische
narratieven te begrijpen (Brockmeier, 2002).
De relatie tussen verhalen en symboliek en het begrijpen van linguïstische en semiotische
narratieven leidt tot Brockmeier’s derde narratieve vorm: het actieve narratief. Een narratief is niet
slechts een product of een verhaal, maar tevens een actief proces. Het narratief heeft een functie.
Narratieven helpen ons betekenis te geven aan het verleden en het heden (2002).
Deze drie vormen van het narratief zullen in dit onderzoek dienen als leidraad voor de
interpretatie van de manier van herinneren op het Joods Monument. Door het toepassen van
Brockmeier’s visie op het narratief, kunnen zo de verschillende lagen, betekenissen en aspecten van
de geschreven herinneringen op het digitale monument bestudeerd worden, om zodoende inzicht te
37
verkrijgen in de wijze van digitaal herinneren van de Holocaust in Nederland. De narratieven hebben
een bepaalde functie op de website van het Joods Monument. De interpretatie van deze narratieven
aan de hand van Brockmeier’s interpretatie van de synthese tussen de drie niveaus, helpt de functie
van de narratieven op het sociale netwerk te analyseren.
Tevens wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van eerdere theorieën over de digitalisering
van het herinneren. Deze theorieën toonden aan dat de digitalisering er voor heeft gezorgd dat we
middels het kunstmatige geheugen van de media op unieke wijze zullen en blijven herinneren (Van
Dijck, 2004; Garde-Hansen, Hoskins & Reading, 2009).
Nadat dominante onderwerpen en thema’s in de dataset tijdens het open coderen naar voren
zijn gekomen (zie de codeerlijst in Appendix 1), hebben bovenstaande concepten over de wijze van
herinneren in een digitale omgeving en het belang van het narratief vorm gekregen tijdens het axiaal
en selectief coderen. Brockmeier’s theorieën over narratieven binnen het cultureel geheugen en het
schrijven van herinneringen en verhalen op het Internet hebben gediend als uitgangspunt tijdens het
vaststellen van de kerncategorieën en thema’s binnen de dataset. Zodoende kon na de analyse van de
dataset vastgesteld worden dat er drie verschillende wijzen van herinneren zijn op het Joods
Monument. Deze drie wijzen van herinneren zijn gebaseerd op de gebruikte narratieven in een
herinnering. Hierbij hebben eerdere theorieën over het delen en schrijven van herinneren
(Brockmeier, 2002; Arthur, 2009; Kidd, 2009) geholpen om de gevonden thema’s te categoriseren.
Deze drie manieren van herinneren konden teruggekoppeld en verklaard worden aan de hand van
bestaande theorieën, waarop verder in gegaan zal worden in de hoofdstukken over de resultaten en
de in de conclusie.
Nadat deze drie wijzen van herinneren waren vastgesteld, is gekeken naar de inhoud van de
herinneringen op het Joods Monument. Hierbij zijn veel besproken onderwerpen in de berichten
gecodeerd en gecategoriseerd naar drie tijdvakken; het leven voor, tijdens en na de oorlog. Deze zijn
terug te vinden in Appendix 2 en Appendix 3.
Aangezien het hierbij gaat om de inhoudelijkheid van het herinneren op het Joods Monument
en niet om de wijze waarop wordt herinnerd, is hier geen gebruik gemaakt van richtinggevende
concepten. Er is met een open blik naar de dataset gekeken, zodat de veel voorkomende thema’s in
de herinneringen op het Joods Monument naar voren konden komen. Nadat de drie thema’s met
betrekking tot de inhoud van de herinneringen op het sociale netwerk waren vastgesteld, konden
deze geanalyseerd worden aan de hand van de drie wijzen van herinneren op het Joods Monument.
Deze uitkomsten zijn terug te lezen in het hoofdstuk ‘Resultaten’.
38
Data-analyse
Er zijn meerdere vormen van kwalitatief onderzoek te onderscheiden. De methode die voor dit
onderzoek gebruikt is, is de kwalitatieve inhoudsanalyse, waarbij gezocht is naar veelvoorkomende
thema’s binnen de dataset. Braun en Clarke (2006) stellen dat deze onderzoeksmethode gezien kan
worden als een fundamentele methode voor kwalitatieve analyse.
Thematische inhoudsanalyse is een methode om patronen en thema’s binnen de data te
identificeren, analyseren en rapporteren. Volgens Braun en Clarke (2006) omvat een thema iets
belangrijks in relatie tot de onderzoeksvraag. Daarnaast representeert dit thema een zeker patroon
in de dataset.
De thematische analyse kan volgens Braun en Clarke (2006) inductief of deductief zijn. Bij de
inductieve thematische analyse is de data specifiek verzameld voor het onderzoek. Inductieve analyse
is daarom een proces van de data coderen, zonder te proberen de data in een bestaand
codeerraamwerk te plaatsen. Deze vorm van onderzoek is daarom gebaseerd op de dataset. Hierbij
dient rekening gehouden te worden met het feit dat een onderzoeker nooit volledig
onbevooroordeeld is (Braun & Clarke, 2006).
Hiertegenover staat de deductieve thematische analyse, waarbij de onderzoeker vanuit
bestaande theorieën onderzoek doet en maar een specifiek deel van de dataset analyseert (Braun &
Clarke, 2006). Dit onderzoek, waarbij gekeken wordt naar de constructie van het cultureel geheugen
op het Joods Monument, heeft gebruik gemaakt van een inductieve thematische analyse. Op deze
manier wordt de gehele dataset geanalyseerd en kunnen meerdere thema’s en patronen naar voren
komen. Zoals eerder genoemd in de paragraaf met betrekking tot de operationalisering is wel gebruik
gemaakt van richtinggevende concepten.
Braun en Clarke (2006) benoemen zes fases binnen de thematische analyse. Daarbij leggen ze
de nadruk op het feit dat de thematische analyse geen lineair proces is, waarbij de onderzoeker op
chronologische wijze van fase op fase overstapt. De thematische analyse is een recursief proces,
waarbij waar nodig een stap teruggegaan wordt binnen het analyse-proces.
De eerste fase van thematische analyse is volgens Braun & Clarke (2006) het bekend raken
met de dataset. Dit dient gedaan te worden door de data meerdere malen door te lezen. Hierbij
benadrukken zij het belang van een activiteit van de onderzoeker, waarbij tijdens het lezen reeds
gezocht wordt naar betekenissen, patronen, concepten, enzovoorts. Tijdens deze fase worden de
eerste aantekeningen gemaakt, welke gebruikt kunnen worden tijdens de tweede fase van de analyse;
het opmaken van codes. Binnen deze fase worden de eerste ideeën over interessante aspecten van de
39
dataset uiteengezet, waarna codes worden opgesteld. Deze codes weergeven kenmerken van de
semantische content. Deze fase wordt gekenmerkt door het organiseren van de data.
Deze codes worden gevonden door een constructie bestaande uit drie niveaus; open coderen,
axiaal coderen en selectief coderen. Bij het open coderen worden teksten en concepten gevonden in
de data. Deze gevonden codes worden gecategoriseerd en gegroepeerd. Dit is het axiaal coderen. De
laatste stap binnen het coderen, het selectieve coderen, zorgt er voor dat logische connecties gemaakt
worden tussen de kerncategorieën (Boeije, 2010). Deze drie stappen worden hieronder verder uiteen
gezet.
Open coderen
Open coderen is het proces van data opdelen, bestuderen, vergelijken en categoriseren. Alle
verzamelde data is intensief bestudeerd en verdeeld in fragmenten. Deze fragmenten zijn met elkaar
vergeleken en gegroepeerd per onderwerp. Vervolgens dienen deze aangegeven te worden met een
code, een samenvattende term voor een stuk tekst (Boeije, 2010). Voor dit proces zijn de
geselecteerde teksten en foto’s ingevoerd in ATLAS.ti, het programma wat het coderen
vergemakkelijkt. Tijdens het coderen kwamen tevens de richtinggevende concepten in beeld.
Open coderen dwingt de onderzoeker om de data in kleine stukjes tekst te verdelen en te
analyseren. Hieruit volgt een duidelijke organisatie van de data, een lijst van codes. Deze lijst is het
codeer schema, waarin dominante codes en sub-codes ontstaan zijn.
Bij het open coderen is met een open blik naar de dataset gekeken. Alle niet-willekeurig
geselecteerde 95 berichten zijn nauwkeurig gelezen en opvallende, terugkerende thema’s binnen
deze berichten zijn uitgelicht; de eerste 43 codes (Appendix 1). Hierbij is gekeken naar de
onderwerpen binnen een bericht in plaats van naar specifieke woorden of uitspraken. Hiervoor is
gekozen omdat de feitelijke inhoud van de berichten, zoals de datum van overlijden, een naam of een
oud adres, niet interessant is voor dit onderzoek. Er is gekozen om louter te kijken naar de
onderwerpen die aan bod komen binnen een bericht, omdat dit namelijk aantoont hoe wordt
gesproken over dergelijke zaken en hoe dit in verhouding staat tot andere onderwerpen binnen een
bericht. Deze uiteindelijke codeerlijst met thema’s en onderwerpen vanuit het open coderen laat zien
wat wordt besproken en dus wordt herinnerd. Dit open coderen is herhaald totdat saturatie optrad.
Dit betekent dat, na het vinden van deze 43 codes, geen nieuwe codes in reeds gelezen data ontstaan
zijn (Boeije, 2010).
40
Axiaal coderen
De tweede stap van het codeerproces is het axiaal coderen. Dit is volgens Boeije de fase waarin relaties
tussen verschillende categorieën codes worden gemaakt (2010). Hierin worden categorieën,
subcategorieën en dimensies van codes duidelijk. Tijdens het open coderen is vanuit de data een lijst
van 43 codes opgesteld. In deze fase van het codeerproces wordt de lijst van codes teruggekoppeld
naar de data. Dit houdt in dat de codes inhoudelijk vergeleken worden met data, zodat nieuwe ideeën
en visies met betrekking tot de dataset zijn ontstaan.
Tijdens het axiaal coderen is ook gekeken naar de bestaande codes om deze nogmaals te
controleren, namelijk: beslaan de codes alle data?, is elk fragment voldoende gecodeerd?, zijn er
meerdere synoniemen aanwezig in het codeerschema, zodat deze onder één noemer geplaatst
kunnen worden? (Boeije, 2010). Hierna volgde het belangrijkste gedeelte van dit proces: wat zijn de
dominante elementen binnen de dataset? De codeerlijst werd hierbij steeds kleiner. Niet relevante
codes konden weggelaten worden, omdat ze niet vaak voorkwamen of niet nuttig waren voor de
verdere analyse binnen dit onderzoek (zoals bijvoorbeeld de code ‘Reconstructie van verraad’).
Daarnaast werd de dataset gereorganiseerd, zodat de representatieve en relevante codes
geselecteerd konden worden. Deze codeerschema’s zijn terug te vinden in Appendix 2 en Appendix 3.
Hier zijn de dominante thema’s, sub-thema’s en onderliggende relaties terug te zien.
Tijdens het axiaal coderen hebben de richtinggevende concepten hun definitieve inhoud
gekregen. Dit betekent dat de richtinggevende concepten eventueel gekoppeld konden worden aan
de gevonden thema’s. In dit onderzoek hebben bestaande theorieën van Arthur en Kidd (2009) met
betrekking tot het schrijven van biografieën en verhalen in een digitale omgeving en theorieën over
narratieven binnen het cultureel geheugen (Assmann, 1992; Brockmeier, 2002) geholpen bij de
interpretatie van de gevonden codes en onderliggende relaties.
Selectief coderen
De laatste stap binnen het codeerproces is volgens Boeije (2010) het selectief coderen. Hierbij worden
connecties en relaties tussen categorieën bestudeerd, om zo te bestuderen wat ‘in het veld’ gebeurt.
In dit onderzoek is een inductieve thematische analyse als onderzoeksmethode gehanteerd. Dit
betekent dat selectief coderen een proces is van kerncategorieën selecteren en deze verbinden met
andere categorieën. Hierbij worden centrale concepten duidelijk, waarbij de onderzoekers
observaties beschrijven en uitleggen.
41
Een belangrijk kenmerk van kerncategorieën is ander andere dat de kerncategorie centraal
is. Deze komt het meest voor binnen de dataset. Aan dit concept zijn meerdere categorieën verbonden
(Boeije, 2010). Dit is de laatste fase binnen het analyseproces van het coderen.
Na het voltooien van het selectief coderen wordt tijdens de derde fase van de thematische
analyse tevens gezocht naar relaties tussen codes, thema’s en verschillende niveaus binnen deze
thema’s (dimensies). Nadat deze thema’s en dimensies zijn opgesteld, is tijdens de vierde fase van de
analyse nogmaals aandachtig gekeken naar de data, codes en thema’s. Braun en Clarke (2006) wijzen
de hierop volgende fase toe aan het definiëren en benoemen van de gevonden thema’s, waarbij elk
gevonden thema in detail beschreven dient te worden. Dit zal worden besproken in het hoofdstuk
‘Resultaten’. Daarna kunnen tijdens de laatste en zesde fase van Braun en Clarke’s (2006) thematische
analyse de gevonden thema’s gekoppeld worden aan de (eventueel reeds bestaande) theorie, wat zal
gebeuren in het hoofdstuk ‘Conclusie’.
Betrouwbaarheid en validiteit
Golafshani (2003) behandelt in zijn studie de betrouwbaarheid en validiteit van een kwalitatief
onderzoek. Binnen kwalitatief onderzoek is de onderzoeker nauw betrokken in het proces van
analyseren. Dit kan soms de geloofwaardigheid van een onderzoek aantasten, aangezien de
onderzoeker in feite het onderzoeksinstrument is. Om aan te tonen dat de resultaten wel degelijk
geloofwaardig zijn, dienen de concepten betrouwbaarheid en validiteit uiteen gezet te worden.
Kwalitatief onderzoek helpt ons een situatie begrijpen die anderzijds verwarrend is. De
betrouwbaarheid van een onderzoek verwijst in dit geval naar de wijze van uitleggen of het genereren
van begrippen (Golafshani, 2003). Lincoln en Guba (1985) stellen dat de belangrijkste kwaliteiten
geloofwaardigheid, neutraliteit, de mate van bevestiging, consistentie en toepasselijkheid zijn. Brink
(1991) heeft hiervoor drie testen voor betrouwbaarheid opgesteld. De stabiliteit test de mate van
herhaalbaarheid; wordt elke keer hetzelfde antwoord gegeven? De consistentie verwijst naar de
eendrachtigheid; wordt onder verschillende omstandigheden toch hetzelfde antwoord gegeven? De
laatste test, de equivalentie, wordt getest door een eensluidende observatie door meer dan één
onderzoeker.
Long en Johnson (2000) zijn echter van mening dat de betrouwbaarheid binnen kwalitatief
onderzoek lastig aan te duiden is. Volgens hen kan bij kwalitatief onderzoek betrouwbaarheid
verkregen worden middels een gedetailleerde beschrijving van alle stappen van het onderzoek. Door
alle stappen van het analyseerproces zo nauwkeurig mogelijk te beschrijven, worden de rol en de
keuzes van de onderzoeker met betrekking tot de dataset en het analyseproces zo duidelijk mogelijk.
42
Betrouwbaarheid bestaat niet zonder validiteit (Lincoln en Guba, 1985). De validiteit is geen
opzichzelfstaand concept. Het is een construct van samenhangende begrippen, gegrond in het proces
en de intenties van een onderzoek. De validiteit van een onderzoek is de mate van
generaliseerbaarheid (Stenbacka, 2001). De uitkomsten van een studie dienen gegeneraliseerd te
kunnen worden naar een grotere groep of andere omstandigheden. Daarnaast verwijst de validiteit
naar de mate waarop een instrument meet wat het moet meten. In andere woorden; heeft de
onderzoeker onderzocht wat hij zegt te onderzoeken?
Aangezien het in kwalitatief onderzoek lastig is om betrouwbaarheid en validiteit vast te
stellen, dient een onderzoek zo transparant mogelijk te zijn. Zoals eerder genoemd moet elke stap
genoemd worden en in detail worden beschreven. Dankzij deze transparantie en het open karakter
van kwalitatief onderzoek, kan duidelijk worden of de onderzoeker heeft gemeten wat gemeten moest
worden, en dus, of een onderzoek betrouwbaar en valide is.
In dit hoofdstuk is getracht elke keuze en stap binnen dit onderzoek zo nauwkeurig mogelijk
te behandelen. Door alle fases binnen het onderzoek in detail te beschrijven, worden de gemaakte
keuzes met betrekking tot de steekproef, dataset en het analyseproces duidelijk. Voor de
betrouwbaarheid en validiteit van het coderen van de data is gebruik gemaakt van dubbel coderen.
Dit wil zeggen dat meerdere malen is gecodeerd, totdat saturatie op trad. Na de eindfase van het
coderen, het selectieve coderen, ofwel het opstellen van de daadwerkelijke thema’s binnen de dataset,
zijn alle berichten nogmaals gelezen, geanalyseerd en gecodeerd. Het dubbel coderen verhoogt de
stabiliteit en consistentie van de resultaten. In de appendix zijn de codeerschema’s en de codeerboom
terug te vinden, zodat de stappen en gemaakte keuzes binnen dit onderzoek transparant zijn. In het
hoofdstuk ‘Resultaten’ worden deze bevindingen van de thematische analyse uitgebreid behandeld
en onderbouwt. Hierbij worden door middel van citaten en stukken tekst voorbeelden gegeven van
de bevindingen. Ook dit draagt bij aan de transparantie van het onderzoek en de gemaakte keuzes.
43
Resultaten
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste gevonden resultaten vanuit de
thematische inhoudsanalyse. Uit de berichten, oproepen en aanvullingen van bezoekers op het sociale
netwerk van Joods Monument is gebleken dat meerdere thema’s en dimensies terug te zien zijn in de
herinneringen op het digitale monument. Allereerst zal echter worden ingegaan op de wijze van
herinneren op het sociale netwerk Joods Monument.
De wijze van herinneren op Joods Monument
Binnen dit onderzoek staan het cultureel geheugen en de rol van sociale netwerken daarbij centraal.
Dankzij het ontstaan van digitale databanken kunnen we informatie, zoals herinneringen en
persoonlijke ervaringen, verzamelen, delen en opslaan in het digitale landschap. Deze ontwikkeling
heeft er voor gezorgd dat we middels het kunstmatige geheugen van het Internet op unieke wijze
kunnen en zullen blijven herinneren. Daarnaast zijn de nieuwe creatieve formats van het Internet van
invloed op de manier waarop we herinneren, herinneringen opslaan, herinneringen presenteren en
herinneringen delen (Van Dijck, 2004; Arthur, 2009).
Een voorbeeld van een dergelijk creatief format is het uiterlijk van het sociale netwerk Joods
Monument. Zoals eerder behandeld heeft elk Nederlands Holocaustslachtoffer een eigen
‘profielpagina’, waarop de naam, geboorte- en overlijdensgegevens te zien zijn.
Illustratie 1. Persoonlijke webpagina van tijdens Holocaust omgekomen Joodse Nederlander¹ (Joods Monument,
2016)
¹ De naam op de persoonlijke webpagina (illustratie 1) is verwant aan de schrijver van deze scriptie. Om deze reden is hier niet gekozen voor het censureren van achternaam, zoals in
de rest van dit onderzoek wel wordt gedaan vanwege ethische redenen.
44
Op bovenstaande illustratie (illustratie 1) is te zien hoe een dergelijke persoonlijke webpagina er uit
ziet op Joods Monument. Centraal staan de naam en de datum van overlijden van de desbetreffende
persoon. Zoals te zien is op deze afbeelding, staan onder aan het beeldscherm nog vier andere
functies; ‘Foto’s’, ‘Verhalen’, ‘Adres’ en ‘Familie’ (zoals te zien in illustratie 2).
Illustratie 2. Functies op persoonlijke webpagina’s van Joods Monument (Joods Monument, 2016)
Bij ‘Foto’s’ kunnen bezoekers afbeeldingen toevoegen aan de profielpagina. Veelal worden foto’s van
de betreffende persoon toegevoegd, maar ook oude krantenartikelen, advertenties of andere soorten
documenten worden toegevoegd aan dit deel van de pagina.
De functie ‘Verhalen’ is de digitale plek waar de bezoekers van Joods Monument meer
informatie over een persoon, gezin of familie toe kunnen voegen. Hier zijn tevens de aanvullingen van
bezoekers op andermans verhalen te vinden of de oproepen om meer informatie over personen of
gebeurtenissen.
Bij ‘Adres’ kan de bezoeker middels Google Maps kijken waar de persoon heeft gewoond.
‘Familie’ geeft de gezinssamenstelling en verwante familieleden weer.
Dankzij deze functies van het sociale netwerk Joods Monument stuurt het creatieve format
van de website de bezoekers aan hoe zij de herinneringen dienen op te slaan, te verzamelen en te
presenteren. Door het gezamenlijk plaatsen en opvragen van de content van Joods Monument,
ontstaat een samenspel van de bezoekers, waarbij iedereen bijdraagt aan het einddoel van de
website; een gezicht geven aan de omgekomen Nederlandse Joden. Dit toont aan dat het sociale
netwerk van Joods Monument bestaat dankzij het Web 2.0. Het Web 2.0 verbetert naar mate meer
mensen gebruik maken van de service (George & Scerri, 2007). Dit geldt ook voor het Joods
Monument. Des te meer gebruikers een bijdrage leveren aan het wederom een gezicht geven aan de
Holocaustslachtoffers, des te groter en vollediger het uiteindelijke monument zal zijn.
Dankzij de analyse van de berichten, bijschriften en oproepen van bezoekers is inzicht
verkregen in hoe wordt herinnerd op het sociale netwerk Joods Monument en hoe de functies van het
creatieve format van het digitale monument gebruikt worden door de bezoekers.
Een analyse van de inhoud van de functies ‘Verhalen’ en ‘Foto’s’ heeft aangetoond dat op het
Joods Monument op drie verschillende wijzen wordt herinnerd. Deze drie manieren van herinneren
zijn alle drie een vorm van het overkoepelend thema binnen het Joods Monument; het gezicht geven
45
aan de tijdens de Holocaust omgekomen Nederlandse Joden op het digitale monument. Dit thema is
tevens het hoofddoel van het sociale netwerk Joods Monument. Desalniettemin is het een interessante
bevinding, want dit thema is vervlochten met de drie wijzen waarop wordt herinnerd op het digitale
monument. Ondanks het feit dat op drie verschillende manieren wordt herinnerd, werkt dit
overkoepelende thema overal doorheen.
De drie gevonden wijzen van herinneren zullen echter meer inzicht verstrekken in hoe men
herinnert op het Joods Monument. Deze drie wijzen zullen in de volgende paragrafen behandeld
worden. Met Brockmeier’s visie op de verscheidene vormen van het narratief als richtinggevende
concepten, kunnen de berichten op het Joods Monument, dankzij de linguïstische, semiotische en
actieve narratieven geanalyseerd worden. Deze drie vormen van het narratief werken namelijk in
elke geüploade herinnering door en creëren, dankzij een samenwerking tussen deze drie vormen van
het narratief, de relaties tussen het verleden en het heden.
Narratieven van het levensverhaal van slachtoffers
De eerste vorm van herinneren op het Joods Monument die gevonden is, is het narratief van het
levensverhaal van slachtoffers. Dit wil zeggen dat in berichten op gedetailleerde wijze aandacht wordt
besteed aan het levensverhaal achter een naam. Binnen deze narratieven wordt er veelal aandacht
gegeven aan de linguïstische elementen van een narratief. Door het beschrijven van scene, agent,
action, intensions, goals, troubles en solutions (Brockmeier, 2002), krijgt het plot van een narratief
vorm. Binnen de narratieven van het levensverhaal van slachtoffers ligt de nadruk op deze elementen
en het plot van het verhaal. Een gedetailleerde beschrijving van de verhaallijn, zorgt er voor dat op
een emotionele wijze gebruik gemaakt wordt van het semiotische en actieve narratief. Dit is in
tegenstelling tot de feitelijke narratieven, waarop later in dit hoofdstuk nader wordt in gegaan.
Dankzij het beschrijven van een plot en de semiotiek rondom de Holocaust, wordt de nadruk
gelegd op de persoonlijke en emotionele elementen van een herinnering omtrent de Holocaust. Het
belang van het persoonlijke karakter binnen deze narratieven, zorgt er voor dat deze narratieven
gezien kunnen worden als het schrijven van levensverhalen (Kidd, 2009).
Toen de ernst van de Jodenvervolging duidelijk werd, wachtte Isak het gevaar niet af. Er moest een
onderduikadres worden gevonden. Zoon Aron die tijdens zijn werkzaamheden door de omgeving
zwierf om textiel en manufacturen te verkopen kwam ook vaak bij Albert en Hillichien H.. Zij woonden
op de aan de Middeldijk gelegen boerderij ‘de Veldhoeve’ in de buurschap Gerner, vlakbij Dalfsen.
Behalve voor zijn handel kwam Aron ook vaak een praatje maken met de boer en boerin. Hij vertelde
het nieuws dat hij had gehoord en sprak met hen over van alles.
46
(Geciteerd uit: Brandorff, G. (1992). Joodse onderduikers bij de familie Huisman. In
Rondom Dalfsen 13, pp. 276-279. Dalfsen: Historische Kring Dalfsen)
Bovenstaand citaat is een voorbeeld van een bericht waar middels het narratief van het levensverhaal
van een slachtoffer wordt herinnerd op het Joods Monument. Een voorbeeld hiervan is terug te zien
in de eerste zin van het citaat, “toen de ernst (…) duidelijk werd, wachtte Isak het gevaar niet af”,
waarbij de auteur gebruik maakt van de linguïstische elementen voor het schrijven van een
verhaallijn. Isak is de agent, ‘toen de ernst duidelijk werd’ is zowel de scene, als trouble en het gevaar
niet afwachten is de action en solution. Dankzij onze collectieve kennis over de Holocaust, kan de lezer
hieraan automatisch meer betekenis geven, waardoor het actieve narratief naar voren kan komen.
Ofwel, de uiteindelijke betekenisgeving en het plaatsen van het plot in sociaal-culturele context.
Ook het feit dat de auteur schrijft over de vriendschappelijke relatie tussen Aron en het
echtpaar H. is een voorbeeld van deze narratieve wijze van herinneren. Er wordt aandacht gegeven
aan de details van een persoonlijk leven, zodat het narratief gekoppeld kan worden aan onze kennis
over het verleden en heden en aan onze emoties.
Maar niet altijd gaat het om een persoonlijk leven wat de bezoekers van Joods Monument
proberen te reconstrueren middels het gedetailleerd vertellen van een individueel levensverhaal
dankzij de linguïstische elementen. Ook andere zaken, zoals bijvoorbeeld de gevolgen voor de Joodse
kinderen in Utrecht, worden op deze manier beschreven.
Toen de deportaties begonnen, schrompelden de klassen in en werden samengevoegd, totdat de hele
school zelf wegsmolt. De vriendjes, vriendinnetjes en onderwijzers verdwenen één voor één uit de klas.
De angst "wie zal de volgende zijn" moet groot geweest zijn.
Ook bovenstaand citaat is een goed voorbeeld van een narratief, welke er voor zorgt dat de lezer als
het ware meegenomen wordt naar de antisemitische handelingen van toen. Zoals bijvoorbeeld de zin
“De angst ‘wie zal de volgende zijn’ moet groot geweest zijn”, met het gebruik van de linguïstische
elementen scene en troubles. De auteur heeft hier bewust bepaalde woordkeuzes gemaakt die er voor
zorgen dat emoties opgeroepen kunnen worden. Dankzij het semiotische en actieve narratief,
waardoor een verhaal in historische en/of culturele context geplaatst kan worden, kan een plot door
de lezer op emotionele wijze gelezen worden.
Een opvallend kenmerk van de berichten, waarin een verhaal vanuit de narratieven van het
levensverhaal van slachtoffers wordt verteld of beschreven, is het feit dat deze verhalen of berichten
geschreven worden door auteurs die zelf getuige zijn geweest, door nazaten of door nazaten van
getuigen. Hierdoor zijn details bekend van persoonlijke ervaringen met of van een overleden persoon,
47
waardoor een dergelijk narratief bericht meer diepte krijgt met betrekking tot de linguïstische
elementen, zoals te zien in onderstaand citaat.
Mijn grootouders woonden op de Kramatweg 27, boven de drukkerij van meneer G. (geboortekaarten
etc.) Mijn moeder was het vriendinnetje van Branca, ze scheelden een jaar (…). Moeder en dochter G.
bleven tot ver in de oorlog half ondergedoken in hun huis zitten, het verzet zorgde ervoor dat ze te eten
kregen.
Tot op een dag de man van het gas kwam, letterlijk: hij kwam voor de gasmeter. En hij heeft ze
verraden. Na de oorlog heeft mijn oma nog tegen hem getuigd.
Een WA-man kwam naderhand nog bij mijn oma aan de deur met een vissenkom. 'Wat leeft, hoeft niet
dood', zei hij, waarop mijn oma hem alleen maar vernietigend aankeek.
Hier wordt allereerst genoemd dat het een verhaal van ‘eerste hand’ is. De auteur heeft het verhaal
over de deportatie van familie G. van haar grootouders gehoord, waardoor persoonlijke details van
een leven genoemd kunnen worden, zoals bijvoorbeeld het beroep van meneer G. en de persoonlijke
relatie tussen Branca G. en de grootmoeder van de auteur zelf (agents).
Bij het gebruik van de zin “Tot (…) de man van het gas kwam, letterlijk”, de trouble, kan een
iedere lezer, dankzij het semiotische niveau van narratieven, begrijpen wat hier mee aangeduid
wordt. Niet alleen staat gas symbool voor de metafoor, ook begrijpt de lezer, dankzij de historische
en sociaal-culturele achtergrond, dat met ‘gas’ het Zyklon-B vergif wordt bedoeld. De combinatie
tussen deze linguïstische en semiotische elementen binnen een verhaal, zorgt er voor dat een lezer
betekenis kan geven aan een geschreven herinnering en deze kan terugkoppelen naar de sociale
werkelijkheid.
Het gebruik van een bepaalde schrijfwijze, in dit geval het narratief van het levensverhaal van
de slachtoffers, zorgt er voor dat een persoonlijk verhaal van een overleden persoon weer beeld krijgt.
Uit eerdere studies is gebleken dat symbolen en het gebruik hiervan cruciaal zijn in het proces van
cultureel herinneren. Het cultureel geheugen heeft een sociale basis (Halbwachs, 1992), maar tevens
een culturele basis, waarbij symbolen en tradities centraal staan (Assmann & Livingstone, 2006). De
herinneringen worden daarmee gedragen door de symbolen, omdat de mens hieraan beelden,
rituelen, verhalen en teksten toekent, dankzij onze sociaal-culturele achtergrond (Assmann, 2008;
Brockmeier, 2002).
Deze symbolen zijn op het Joods Monument terug te zien in de linguïstische en semiotische
elementen van narratieven. Het linguïstische doelt hierbij op het benoemen van scene, agent, actions,
goals, intensions, troubles en solutions, waarmee het persoonlijke levensverhaal van een Holocaust
48
slachtoffer vorm krijgt. Het semiotische verwijst naar de relatie tussen deze elementen die het verhaal
vorm geven en naar de historische achtergrond, ofwel de Holocaust, die het verhaal betekenis geeft.
Deze wijze van herinneren op het Joods Monument sluit aan op de theorieën van Brockmeier
(2002). Hij stelde dat het narratieve niveau van het cultureel geheugen gezien kan worden als de
essentie van het cultureel geheugen. Het narratieve heeft volgens hem de mogelijkheid om vorm te
geven aan de “tijdelijke dimensie van menselijke ervaring” (p. 27), zoals te zien is in bovenstaande
citaten. Door het combineren van persoonlijke ervaringen met een narratieve schrijfwijze, wordt de
tijdelijke dimensie van de menselijke ervaring van de tragedies van de Holocaust nu ook door de lezer
ervaren.
Brockmeier’s narratieven maken het mogelijk om over onszelf en ons leven op historische
wijze na te denken. Hierbij wordt met het narratieve niet louter verwezen naar het vertellen van
verhalen, maar ook naar het vertellen en begrijpen van acties en gebeurtenissen. Het narratieve is
daarmee niet alleen praten over herinneringen en ervaringen of de constructie van individuele
autobiografieën, maar ook het omgaan met de complexiteit van de sociale relaties in een
maatschappij. Ergo, de complexiteit van de Holocaust.
Feitelijke narratieven
Het tegenovergestelde van de wijze van herinneren vanuit het narratief van het levensverhaal van de
slachtoffers op Joods Monument is het feitelijke narratief. Waar bij het narratieve levensverhaal
aandacht wordt gegeven aan de details van individuele levens, relaties, onderliggende gevoelens en
individuele ervaringen van de Nederlandse slachtoffers van de Holocaust, wordt bij de feitelijke
narratieven van herinneren op het Joods Monument aandacht gegeven aan de chronologie van
gebeurtenissen. Ook deze wijze van herinneren gebeurt in narratieve vorm. Het verschil is echter dat
bij het feitelijke narratief een verhaal wordt geconstrueerd aan de hand van bestaande feiten en
gegevens. Hier is geen sprake van narratieven die geschreven zijn vanuit ooggetuigen, nazaten of
andere “kennissen” van de herinnering. Daarom kunnen bepaalde aspecten van een persoonlijk leven
van een Holocaustslachtoffer op het Joods Monument niet toegelicht of verteld worden, waardoor
louter een reconstructie van de gebeurtenissen gegeven kan worden in narratieve vorm.
Deze feitelijke narratieven worden, evenals de narratieven van het levensverhaal,
gekenmerkt door het gebruik van linguïstische elementen van het narratief. Ook hierbij dient de lezer
deze linguïstische elementen zelf tegen de semiotische, historische achtergrond te plaatsen. Deze
narratieven verschillen van het narratief van het levensverhaal vanwege de wijze waarop het plot van
het verhaal vorm krijgt. Waar bij het narratief van het levensverhaal de nadruk wordt gelegd op de
49
emotionele lading van de Holocaust-tragedie, is de verhaallijn van het feitelijke narratief minder
sterk. Hierdoor worden de berichten op een minder emotionele wijze vormgegeven en krijgen deze
herinneringen een feitelijke, historische lading.
In 1939/1940 trad Adolphe E. samen met de Vocal Kings (vijf jazz zangers o.m. Lex G., Max P.) op in een
speciaal programma in bioscopen en theaters, onder de titel Mobilisatieklanken. Drie van de vijf
zangers van de Vocal Kings werden in Auschwitz vermoord. De groep bestond van 1934 tot en met
1941.
Zoals te zien is in bovenstaand citaat wordt aan de hand van feiten en gegevens een reconstructie
gemaakt van het dagelijks leven van de Holocaustslachtoffers. Ook hier wordt gesproken over
algemene zaken, zoals beroepen (scene), maar hierbij wordt, in tegenstelling tot bij het narratief van
het levensverhaal van slachtoffers, een opsomming gemaakt van linguïstische elementen, de feiten en
gebeurtenissen, welke in chronologische volgorde gezet worden om zo een verhaal te kunnen creëren
van het leven van een Joodse jazz-zanggroep. Dat soms informatie mist vanwege een gebrek aan
gegevens, wordt duidelijk in onderstaand citaat, waarbij de auteur aangeeft dat dergelijke aspecten
niet bekend zijn.
In juni 1933 is het gezin naar Den Haag verhuisd, waar Adriana vandaan kwam, maar 5 maanden later
ging het alweer terug naar Rotterdam, de Korte Wagenstraat. Vanaf december 1933 is het onduidelijk
wat er gebeurde met de familie. Het eerstvolgende jaar waarin we de familie weer tegen komen is
waarschijnlijk na 1938.
In het boek 'Blijvers en Voorbijgangers, Joden in Delft 1850-1960' staat het volgende geschreven over
Abraham en zijn gezin: "Abraham is gescheiden van zijn vrouw Adriana van O., om ervoor te zorgen dat
zij en hun twee kinderen een veiligere positie zouden hebben. Datum scheiding onbekend,
waarschijnlijk in Rotterdam (…).”
Door het vermelden van bronnen en het vermelden van missende stukken informatie, waardoor de
feiten en gegevens centraal komen te staan in de geschreven herinnering, krijgt het bericht, zoals te
zien hierboven, een historische lading. De nadruk wordt vooral gelegd op de data van verhuizingen.
Dit is in tegenstelling tot het narratief van het levensverhaal van slachtoffers, waarbij de nadruk ligt
op het emotionele en/of tragische aspect van een verhaal.
In feite staat binnen deze wijze van het herinneren op Joods Monument de chronologie van
linguïstische elementen, zoals de data, feiten en de gebeurtenissen, centraal. Dit is goed te zien in
onderstaand citaat, waarbij een opsomming van de geboortes van de kinderen van familie G.-A.
gemaakt wordt.
50
Maurits Jacob G., geboren 22 december 1881 te Den Haag, (vader Levie Mozes G., zich noemende Abas,
moeder Johanna Maria W.), trouwt in 1907 met Wilhelmina Gerardina (Dina) A. (Amsterdam, 2 april
1881, vader Willem Gerardus A., moeder Maria Johanna F., naaister).
Dergelijke berichten komen veelvuldig voor op het Joods Monument. Door het bestaan van archieven
en registers kan iedereen geboorte- en huwelijksaktes opzoeken en inzien. De digitalisering hiervan
heeft dit voor een groot deel van geïnteresseerden vergemakkelijkt. Dat veel interesse bestaat in
genealogie en familierelaties, is terug te zien op het sociale netwerk van het monument. Een groot
aandeel van de feitelijke narratieven van herinneringen bestaan dan ook uit reconstructies van Joodse
familierelaties en tijdlijnen van geboortes binnen Joodse gezinnen, zoals ook te zien is in onderstaand
bericht.
Deze mevrouw Weduwe S. N., geboren I. heeft ook aan de Deventerweg 69 te Zutphen gewoond, samen
met de fam. E. S. getuige het adresboek uit 1942. Mijn verzoek: Is er iemand die meer van haar weet?
Bovenstaand bericht toont tevens aan dat de reconstructie van gebeurtenissen niet altijd mogelijk is
vanwege een gebrek aan informatie. De auteur is reeds op zoek gegaan naar informatie over de
weduwe Nijburg. Het vragen naar meer informatie geeft aan dat de auteur nog steeds actief op zoek
is naar meer informatie om zo een beeld te kunnen geven van het leven van de Joodse weduwe S. N.
Het feitelijke en historische karakter van deze narratieven op Joods Monument komt, zoals
eerder genoemd, door een gebrek aan getuigen. Het feit dat de bezoekers van het monument deze
persoonlijke verhalen alsnog trachten te reconstrueren, is een trend die reeds door Arthur (2009) is
behandeld. Arthur stelt dat dankzij de digitalisering het genre omtrent het schrijven van persoonlijke
verhalen en biografieën aan het veranderen is. De digitalisering en het Internet zorgen er voor dat
steeds meer feiten en gegevens opgeslagen kunnen worden in digitale archieven en databanken.
Hierdoor heeft iedereen met toegang tot het Internet de mogelijkheid om deze gegevens om te zetten
in reconstructies van levens, verhalen en biografische narratieven. Het Web 2.0 draagt hieraan bij dat
het delen van individuele ervaringen, herinneringen en gegevens een samenspel wordt tussen
producent en consument.
Deze trend is terug te zien in de feitelijke narratieven op het sociale netwerk van Joods
Monument. Bij het feitelijk narratief zorgen de bezoekers van het Joods Monument er voor dat,
middels bestaande gegevens en documentatie, de levensverhalen van de Holocaustslachtoffers vorm
krijgen. Hiermee dragen zij bij aan het uiteindelijke hoofddoel van de website; een gezicht geven aan
de Joodse slachtoffers van het naziregime.
51
Herinneren buiten het Joods Monument om
Het Joods Monument dwingt de bezoekers als het ware om de profielpagina’s van de omgekomen
Nederlandse Holocaustslachtoffers aan te vullen middels het format van de website. Om deze reden
bestaan de functies van ‘Foto’s’ en ‘Verhalen’ op de website uit narratieve berichten, het levensverhaal
of feitelijk, waarmee de Joodse slachtoffers langzaam weer allemaal een gezicht en persoonlijk
verhaal krijgen.
Naast de twee narratieve wijzen van herinneren op het Joods Monument is er een derde vorm
van herinneren aanwezig. Ook bij deze vorm van herinneren staat het gezicht geven aan de
slachtoffers centraal. Het verschil is echter dat op het digitale monument geschreven wordt over
‘actief extern herinneren’. Hiermee wordt bedoeld dat wel degelijk digitaal herinnerd wordt, alleen
wordt in deze geüploade herinneringen als het ware een link tussen het digitale monument en fysieke
monumenten of objecten gelegd.
Binnen deze vorm van herinneren zijn verscheidene thema’s terug te zien. Allereerst wordt
aandacht gegeven aan het bezoeken van fysieke monumenten. Voorbeelden van deze fysieke
monumenten zijn concentratiekamp Auschwitz, kamp Vught of het Joodse Kindermonument in
Rotterdam.
Bij de herdenking in Vught op 6 Juni 2004 zag ik het monument weer. Ik ben er eerst niet naar toe
gelopen, maar er ver vandaan gaan zitten (…). Na afloop van de herdenking liepen Joop en ik naar het
monument. Een beetje bovenaan vonden we haar naam. Opeens had dat kindje een naam: Judith van G.
Niets is bewaard van het kleine zusje, er is van haar zelfs geen foto, niks, gewoon weg van de
aardbodem. Het enige wat aan haar herinnert is de naam in Vught. Nu heeft ze een naam, dacht ik en
daar ben ik blij om.
Bovenstaand citaat over het tijdens de Holocaust omgekomen zusje van de auteur geeft een dergelijke
vermelding van een fysiek monument weer. De auteur heeft er voor gekozen om middels een verhaal
op het digitale monument haar vermoordde zusje te gedenken, maar voegt aan dit digitale verhaal
toe dat ze buiten het digitale monument om ook actief is in het herinneren, zoals haar bezoek aan het
monument in kamp Vught. Hierdoor krijgt het herinneren op het Joods Monument een zekere
gelaagdheid; er wordt digitaal herinnerd dat tevens extern herinnerd is.
Dat de website centraal staat in het gezicht geven aan Joodse slachtoffers is duidelijk. Dat de
website tevens in combinatie met het herinneren buiten de website om werkt, wordt duidelijk in
onderstaand bericht over het leggen van Stolpersteine.
Wij, een aantal bewoners van de Danie Theronstraat in de Transvaalbuurt in Amsterdam-Oost willen
graag dat de bijna vijfhonderd mensen die gedurende de tweede wereldoorlog uit onze straat zijn
52
gedeporteerd en vermoord, niet vergeten worden. Voor deze mensen willen wij Stolpersteine laten
plaatsen. Wij komen heel graag in contact met nabestaanden, nog levende getuigen of andere
geïnteresseerden.
Uit bovenstaand citaat blijkt dat de bewoners van de Danie Theronstraat actief op zoek zijn naar
nazaten of kennissen van de slachtoffers, zodat zij deel kunnen nemen in het actieve herinneren van
Holocaustslachtoffers buiten de website om. Zoals eerder genoemd staat het sociale netwerk van
Joods Monument tevens in relatie tot fysieke monumenten. Niet alleen officiële monumenten zijn
hiervan een voorbeeld. Ook de Stolpersteine, zoals genoemd in bovenstaand citaat.
Stolpersteine, in het Nederlands ‘struikelstenen’, zijn koperen, vierkante stenen die voor de
toenmalige Joodse huizen worden gelegd. Op deze stenen zijn de namen, geboortedata en sterfdata te
lezen. Het idee van deze stenen is dat voorbijgangers ‘struikelen’ over deze stenen, waardoor de
voorbijganger geconfronteerd wordt met de Joodse levens die op de desbetreffende plek woonden,
maar zijn weggevaagd door het naziregime. Middels de mogelijkheden en het format van het netwerk
van Joods Monument, wordt een brug geslagen tussen het herinneren op het netwerk zelf en het
herinneren in de externe, fysieke wereld. Door gebruik te maken van de mogelijkheden rondom usergenerated content, kunnen deze herinneringen doorwerken tot het herinneren buiten de website om.
Ofwel het creëren van fysieke monumenten middels de gezamenlijke kennis van het Joods Monument.
Deze vorm van herinneren middels de symboliek van fysieke en externe objecten sluit
wederom aan op Assmann’s visie op het cultureel geheugen (2008). Evenals bij de narratieven van
het levensverhaal en de feitelijke narratieven op het sociale netwerk wordt gebruik gemaakt van
symbolen en tradities, de dragers van cultuur. Niet alleen komt hier de werking van de linguïstische
elementen van het narratief naar voren. Tevens wordt, door middel van semiotiek, verwezen naar
symbolen in de externe wereld. Bij het herinneren waarbij het sociale netwerk in relatie staat tot de
wereld rondom herinneren buiten het netwerk om, is deze symboliek een centrale factor binnen het
herinneren. De linguïstische narratieven verwijzen naar de symbolen buiten het monument om, zoals
huizen, steden, begraafplaatsen en artefacten. Hierdoor komt het semiotische narratief niet alleen in
de linguïstische elementen naar voren door het begrijpen van de context van de Holocaust. Ook wordt
letterlijk verwezen naar deze semiotiek in de vorm van externe symbolen voor de Holocaust in de
fysieke wereld.
Het belang van de wereld buiten de website om binnen deze herinneringen sluit aan op het
concept lieux de mémoire, waarbij de plaats centraal staat binnen het cultureel geheugen. Deze plaats
kan fysiek zijn, zoals monumenten en begraafplaatsen, maar ook non-fysiek, zoals rituelen en
herdenkingen (Hoelscher & Alderman, 2004; DeLyser, 2005). De relatie tussen het actieve herinneren
53
en de plaats komt naar voren binnen deze manier van herinneren op het Joods Monument. Het
aandacht geven aan materiële en non-materiële monumenten vormt de brug tussen het sociale
netwerk en de fysieke wereld van herinneren en toont eveneens het belang van de lieux de mémoire
binnen het cultureel geheugen.
Maar niet alleen het bezoeken of creëren van fysieke monumenten is een wijze van herinneren
op het digitale monument in relatie tot de fysieke wereld. Ook het in bewaring houden van voormalig
Joodse eigendommen of andersoortige materiële zaken staan centraal in hoe wordt herinnerd op
Joods Monument, zoals in onderstaand citaat te zien is.
In 1940 (…) woonden de grootouders van mevrouw B. en het gezin R. bij elkaar op dezelfde trap in de
Rijnstraat (nummer 201, twee en drie hoog). Het Joodse gezin R. wordt op een gegeven moment
weggehaald. De woning op de tweede verdieping wordt dan ‘betrokken’ door Duitsers. (…)
In 1944, als het met de oorlog niet zo goed gaat, vertrekken de Duitsers. De hele inboedel wordt door
Puls weggehaald, behalve wat kleine dingen die achter blijven. (…) Wat er in ieder geval is blijven
hangen, is een schilderij. (…) Het schilderij is altijd in de woning in de Rijnstraat 201 twee hoog blijven
hangen. (…) Inmiddels is het schilderij in ‘het bezit’ van mevrouw B.
De moeder van mevrouw B. vertelt dat zij het schilderij altijd op dezelfde plek heeft laten hangen, daar
waar het ook al voor de oorlog hing (…), in de hoop dat het gezin, of een nazaat, zou terugkomen om
het op te halen. Dat is helaas niet gebeurd. Van alle mensen die uit de Rijnstraat en omgeving zijn
weggehaald, is bijna niemand teruggekomen. (…)
Van het gezin R. is eigenlijk alleen dit schilderij nog over. Van dit aardige jonge gezin met de jonge
kindjes. (…) In de Rijnstraat heeft het (…) altijd op dezelfde plek gehangen, in de originele lijst. Er is
nooit iets aan gerestaureerd of wat dan ook. Het is nog steeds in de oorspronkelijke staat. (…) Al die
jaren heeft het, als het ware, nog aan zijn originele spijker gehangen. (…) Kijkend naar het schilderij
hebben de ouders van mevrouw B. altijd gedacht aan dat jonge gezin met de twee kleine kinderen: Jacky
en Cilly. Door het schilderij weten we in ieder geval iets over dit gezin.
Door het bewaren van materiële, individuele eigendommen worden culturele herinneringen
gecreëerd en in stand gehouden. Deze manier van herdenken sluit aan op Erll’s (2008) visie op het
cultureel geheugen, waarbij volgens haar een relatie bestaat tussen het sociale (de mensen), het
materiële (de artefacten, zoals bijvoorbeeld het schilderij van familie R.) en het cognitieve (de
denkwijzen en mentaliteiten, in dit geval de wil van mevrouw B. om het schilderij in oorspronkelijke
staat te bewaren). Deze samenwerking tussen het sociale, materiële en cognitieve geheugen vormt
uiteindelijk het alomvattende cultureel geheugen.
Op het Joods Monument zijn drie vormen van herinneringen terug te zien; het herinneren
door het narratieve levensverhaal van slachtoffers, het herinneren middels feitelijke narratieven en
het herinneren buiten de website om. Deze drie wijzen van herinneren hebben aangetoond hoe op
het sociale netwerk wordt herinnerd. Het is echter tevens interessant om te kijken naar de inhoud
54
van deze herinneringen. De bezoekers zijn op narratieve of op fysieke wijze omgegaan met het
opstellen en delen van herinneringen. De inhoud van deze herinneringen zal in de volgende
paragrafen uiteen gezet worden.
De inhoud van de herinneringen op het Joods Monument
Uit de analyse van de berichten op het Joods Monument is gebleken dat er verschillende wijzen zijn
waarop wordt herinnerd. Tevens is gekeken naar wat wordt herinnerd op het Joods Monument. Door
te kijken naar de combinatie van de wijze en de inhoudelijkheid van het herinneren kan immers
gekeken worden naar de constructie van het cultureel geheugen op het sociale netwerk van het
digitale monument.
De inhoud van het overkoepelende thema, het gezicht geven aan de Nederlandse
Holocaustslachtoffers, bestaat op het Joods Monument uit drie centrale thema’s, in te delen naar
tijdsvakken met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog: het leven voor, tijdens en na de oorlog. Deze
drie thema’s en de daartoe behorende dimensies zullen in onderstaande paragrafen worden
behandeld.
Het leven voor de oorlog
Het eerste centrale thema binnen de herinneringen op het Joods Monument heeft betrekking tot het
herinneren van gebeurtenissen die zich afspeelden voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog
in Nederland. Binnen dit thema wordt aandacht gegeven aan verschillende dimensies van het
dagelijks leven van de omgekomen Nederlandse Joden. Hierbij wordt op narratieve wijze, vanuit het
levensverhaal van de slachtoffers of feitelijk, aandacht gegeven aan de aspecten van het vooroorlogse
leven van de Nederlandse Joden; de Joodse familierelaties, het dagelijks leven en de toenmalige
woningen.
Joodse familierelaties
De eerste dimensie binnen de herinneringen met betrekking tot het vooroorlogse leven van de
Holocaustslachtoffers gaat over de Joodse familierelaties. Op het monument wordt, als het over het
vooroorlogse leven gaat, veelal geschreven over huwelijken en geboortes. Op de persoonlijke pagina’s
van het sociale netwerk zit de functie ‘Familie’, waarop het format van de website automatisch relaties
aanmaakt tussen de omgekomen Nederlandse Joden. Ondanks het reeds bestaan van deze functie,
beschrijven de actieve bezoekers van het netwerk veelvuldig relaties en stambomen van Joodse
families.
55
Stijntje was getrouwd met Salomon R. Samen hadden ze drie zonen. Jacob R. stierf al jong; in 1903 toen
hij nog meer 1 jaar oud was. Henri R., de tweede zoon, overleed in 1929 op 24 jarige leeftijd. Hun derde
zoon, Joseph Jacob overleefde de oorlog niet. Hij werd op 17 Juli 1942 in Rotterdam opgepakt.
Bovenstaand feitelijk narratief is een voorbeeld van hoe op het monument aandacht wordt besteed
aan Joodse familierelaties. Veelal begint een herinnering aan een overleden persoon met een
dergelijke opsomming van feiten en gegevens over de achtergrond van het slachtoffer. Binnen deze
berichten worden de familierelaties uitgelicht, zoals huwelijken, maar ook geboortes van kinderen.
Het benoemen van deze relaties en namen, vanuit het narratief van het levensverhaal of
vanuit het feitelijke narratief, geeft kracht aan het beeld wat er mee geschetst wordt; deze namen, dit
gezin, deze familie, bestaan niet meer. De verscheidene individuele herinneringen staan met elkaar in
verbindingen en dragen een collectiviteit uit, waardoor cultuur wordt gevormd en gerepresenteerd.
Aangezien op het Joods Monument de nadruk wordt gelegd op het persoonlijke niveau van het
Holocaustslachtoffer, ofwel diens gegevens over familie, huwelijk en geboorte, ontstaat uiteindelijk
een collectief van verhalen over namen, gezinnen en families die niet langer bestaan. Dit draagt bij
aan de uiteindelijke constructie van het cultureel geheugen van de Holocaust in Nederland op het
Joods Monument.
Het dagelijks leven
De nadruk op het individuele niveau van het cultureel geheugen van de Holocaust is tevens terug te
zien in het feit dat de bezoekers van Joods Monument aandacht wijden aan de alledaagse aspecten
van het vooroorlogs leven van de Joodse slachtoffers. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld relaties
met buren of kennissen, kleine anekdotes over dagelijkse bezigheden of het benoemen van een
beroep of de werkzaamheden van het slachtoffer.
Onderstaand citaat uit een feitelijk narratief over Jannetje van B. geeft aan hoe geprobeerd
wordt om alledaagse bezigheden te benoemen aan de hand van bestaande feiten en gegevens over
bijvoorbeeld de winkel van Jannetje’s ouders in Goedereede en de populaire dansschool in Brielle.
Jannetje van B. was de jongste van een gezin van zes kinderen. Haar ouders hadden een winkel in
Goedereede. Jannetje trouwde op 14 mei 1875 met Joseph Salomon P., een geboren en getogen
Briellenaar. Het echtpaar vestigde zich in Brielle. Joseph begon daar zijn eerste dansschool. Menig
Briellenaar kreeg bij hen dansles. Jannetje en Joseph kregen negen kinderen. Echtgenoot Joseph
overleed in 1923.
56
Ook middels het narratief van het levensverhaal van slachtoffers wordt het dagelijks leven van de
Holocaustslachtoffers besproken. Hierbij is wederom het verschil tussen dit narratief en het feitelijke
narratief terug te zien, omdat het bij het narratief van het levensverhaal veelal gaat om verhalen en
herinneringen van getuigen of nazaten. Onderstaand citaat is hier een voorbeeld van. De auteur
schrijft haar herinneringen over haar eigen familie middels het narratief van het levensverhaal,
waarbij niet alleen aandacht wordt gegeven aan het dagelijkse vooroorlogse leven van haar familie.
Middels het emotionele karakter van het verhaal binnen het bericht, zoals bijvoorbeeld terug te zien
is in de zin “Ze waren oprecht heel blij met hun eerste baby”, wordt het dagelijks leven niet louter
genoemd, maar krijgt de herinnering ook een emotionele lading. De lezer krijgt hierdoor een kijkje in
de alledaagse gevoelens van de Joodse slachtoffers.
Een jaar later, op 1 augustus 1889 werd mijn vader Kurt geboren in de Wörthstrasse 20. De vroedvrouw
heette Lina K. en woonde aan de Michelsberg 1. Ze waren oprecht heel blij met hun eerste baby. (….)
Met het huwelijk ging het echter al snel bergafwaarts. In 1891 verhuisde het jonge gezin naar de
Frankfurterstrasse 13. Max is nog eenmaal kort naar zijn vrouw teruggekeerd. Op 20 maart 1892, zij
woonde inmiddels weer bij haar ouders in Darmstadt, beviel Jenny van een tweede zoontje, Norbert.
Max had iets op zijn kerfstok want David S. heeft het voor elkaar gekregen dat hij zich niet meer in
Wiesbaden of Darmstadt mocht vertonen.
Door aandacht te geven aan de persoonlijke ervaringen en gebeurtenissen, wordt vormgegeven aan
het ‘persoonlijke zelf’ van de familie van de auteur. Het schrijven van deze persoonlijke
herinneringen, zoals de anekdotes over het slechte huwelijk of het gedrag van Max, draagt bij aan de
totstandkoming van de collectiviteit van herinneringen aan het dagelijks leven van de
Holocaustslachtoffers (Van Dijck, 2004). Deze collectiviteit van persoonlijke herinneringen
representeert het cultureel geheugen aan het leven van de omgekomen Joden.
Joodse huizen
Zoals besproken in het theoretisch kader spelen lieux de mémoire een grote rol binnen het cultureel
geheugen. Niet alleen binnen de wijze waarop herinnerd wordt is dit echter naar voren gekomen,
zoals bij het herinneren buiten het monument om, ook in de inhoud van de herinneringen komt de
plaats van een herinnering veelal naar voren. Uit eerder onderzoek is gebleken dat de lieux de
mémoire niet altijd tastbaar of fysiek hoeven te zijn. Het aandacht besteden aan kleine details van
individuele levens, zoals oude adressen benoemen, is ook een manier waarop plaats en geheugen met
elkaar verbonden zijn (Hoelscher & Alderman, 2004; DeLyser, 2005).
57
Op het inhoudelijke aspect van de herinneringen op Joods Monument komt dit vaak in de
vorm van het toenmalige Joodse huis naar voren. De oude adressen en woningen van de
Holocaustslachtoffers worden veelal genoemd. Deze informatie is tegenwoordig immers makkelijk te
vinden via online databanken en archieven. Een dergelijke vermelding valt daarmee onder de
feitelijke narratieven van het herinneren, omdat gebruik gemaakt wordt van bestaande gegevens om
een beeld te creëren bij een overleden persoon. Dit is te zien in onderstaand citaat.
Wat nu Christiaan de Wetstraat nummer 230 is, was vroeger Christiaan de Wetstraat huisnummer 60.
Vanuit dit huis zijn Salomon de V. en Sara de V. – P. gedeporteerd via concentratiekamp Westerbork
naar vernietigingskamp Sobibor in Polen.
Er wordt verder geen aandacht gegeven aan details, het gaat puur en alleen om de plek zelf, de lieu de
mémoire, het Joodse huis, waar vroeger het vermoordde stel De V. woonde. Het adres, Christiaan de
Wetstraat 230, is nu het externe object wat de herinnering aan familie De V. draagt.
De vermelding van een lieu de mémoire, zoals het Joodse huis, gaat eveneens vaak gepaard
met het feit dat de auteur van een herinnering hier woonachtig was of is. Ook hier zorgt de combinatie
tussen een getuige, nazaat of “kennis” van het verhaal en het schrijven van de herinnering er voor dat
de herinnering vanuit het narratief van het levensverhaal van het slachtoffer herinnerd wordt.
Hierdoor krijgt het plot een emotionele lading, zoals te zien is in onderstaand citaat.
De heer en mevrouw K.-D., geboren te Berlijn in, resp. 1892 en 1899, overleden te Sobibor in 1943,
woonden in het huis waar mijn ouders, na hun vertrek, woonden. Mijn vader is toen benaderd door een
Rabbi, met het verzoek om een bijbel voor hem in veiligheid te brengen tot na de oorlog. Deze bijbel
behoorde waarschijnlijk aan de heer K. Na zijn overlijden heeft mijn vader de bijbel aan mij gegeven en
deze is nog in mijn bezit. Ik wil die echter teruggeven aan de nabestaanden van de vermoedelijke
eigenaar. Misschien lukt dat via deze weg. Ik hoop van iemand iets te horen.
In bovenstaand bericht, welke op de wijze van het narratief van het levensverhaal van de slachtoffers
herinnert en herinnert buiten de website om middels voormalige eigendommen, wordt het
toenmalige Joodse huis vermeld. Door de Joodse woning aan het begin te noemen, wordt duidelijk dat
dit huis centraal staat binnen het herinneren zelf. De lieux de mémoire, de fysiek of non-fysieke
plekken, zijn onlosmakelijk verbonden met herinneringen, ook al zijn deze niet altijd tastbaar of
bereikbaar voor het herinneren (Hoelscher & Alderman, 2004; DeLyser, 2005). Het aandacht
besteden aan details van individuele levens, zoals plekken en artefacten, verbindt zodoende de plaats
58
en het geheugen met elkaar. Zoals in dit geval de toenmalige woning van familie K. en de ouders van
de auteur zelf deze familie en hun overgebleven eigendom en daarmee de herinnering verbindt.
Het leven tijdens de oorlog
Het tweede thema wat terug te zien is in de inhoud van de herinneringen op het Joods Monument is
het thema met betrekking tot het leven tijdens de oorlog van de Holocaustslachtoffers. Ook dit thema
is weer te verdelen in verscheidene dimensies, waarbij op de drie wijzen herinnerd wordt. Deze
dimensies, omtrent verzet, verraad, arrestatie en deportatie, zullen in de volgende paragrafen
behandeld worden.
Verzet
Een van de meest besproken onderwerpen in de herinneringen aan de Holocaustslachtoffers is het
verzet. Hiermee wordt zowel het verzet vanuit de Joden zelf bedoeld, als het verzet vanuit niet-Joden.
Als het Joodse verzet kan onder andere het onderduiken gezien worden. De mensen gaven
immers geen gehoor aan de vele oproepen van de Nazi’s voor het melden bij stations en loodsen,
voordat men via Westerbork naar de doodkampen gedeporteerd zou worden. Een dergelijk bericht
omtrent het onderduiken is onderstaande oproep.
Ik stel deze vraag namens mijn familie. In 1944 heeft een joods meisje genaamd Tineke B.
ondergedoken gezeten bij de familie W. in Didam. Eind 1944 is zij naar Amsterdam gebracht en
sindsdien is ieder spoor van haar verdwenen. Ondanks eerdere zoektochten van mijn familie is er na
1944 nooit meer iets van haar vernomen. Mijn familie wil echter wel weten wat er met haar is gebeurd.
Het onderduiken speelt evenals bij de Joodse huizen een rol in de relatie tussen de bezoekers, die
actief herinneren, en de personen die herinnerd worden. Doordat personen op bepaalde adressen
hebben ondergedoken, ontstaat een relatie tussen het verleden en heden, tussen overledenen en
nabestaanden van mensen die ooit hebben geprobeerd deze personen te helpen. Zoals de relatie
tussen de familie W. en het verdwenen meisje Tineke B., waarbij de gebeurtenis uit het verleden nog
altijd van invloed is op het herinneren in het heden. Deze brug tussen het verleden en het heden
ontstaat dankzij de synthese tussen het sociale (mensen en sociale relaties), materiële (artefacten of
plekken) en mentale geheugen (culturele denkwijzen) tussen individuen en de relatie tot de
maatschappij (Erll, 2008; Van Dijck, 2004), waarbij het narratief van de herinnering dient als een
historisch bewustzijn (Brockmeier, 2002), ofwel het begrijpen van herinneringen en situaties uit het
verleden.
59
Niet alleen vanwege de relatie tussen auteur en onderduiker komt dit onderwerp omtrent
verzet aan bod in de herinneringen op het Joods Monument. Ook het onderduiken zelf als daad van
Joods verzet wordt benadrukt door de bezoekers van het digitale monument. Onderstaand bericht is
een voorbeeld van een dergelijke benoeming van het onderduiken als heldendaad.
Wel weten we dat Selma zich vanuit de onderduik aansloot bij een verzetsgroep, in eerste instantie bij
de Trouw-groep. Deze groep produceerde en verspreidde het illegale blad dat eerst de Oranjebode
heette en later Trouw. Op een systeemkaart uit de Groninger Archieven wordt haar naam verbonden
met grootheden uit het verzet (…).
Vanuit deze groep werd gewapend verzet gepleegd. Dat bestond o.a. uit overvallen op plaatsen waar
veel distributiebonnen waren. Die bonnen waren onontbeerlijk voor een organisatie die onderduikers
hielp. Bonnen, wapens, illegale bladen moesten allemaal verspreid worden.
Hierin had Selma waarschijnlijk een rol. Zij trad op als koerierster.
Naast het feit dat de auteur het onderduiken en de verzetsdaden noemt, beschrijft hij tevens de
hiermee gepaard gaande activiteiten, zoals het gewapend verzet plegen en het helpen van andere
onderduikers. Ook de verwijzing naar “grootheden uit het verzet” toont aan dat de verzetsdaden van
het Holocaustslachtoffer Selma niet vergeten dienen te worden. Door het narratief vertellen van een
persoonlijk verhaal van een slachtoffer gaat het niet langer om een reeks van gebeurtenissen, maar
om de herinneringen aan overleden personen. Het narratief kenmerkt wederom de relatie tussen het
heden en verleden en tussen het culturele herinneren en het culturele vergeten van een verdwenen
bevolkingsgroep (Brockmeier, 2002).
Verraad
Helaas gaan de vermeldingen van en verhalen over onderduiken en verzetsdaden veelal gepaard met
vermeldingen van verraad. Onderstaand stuk uit een narratieve herinnering is een voorbeeld hiervan.
Met hulp van anderen vonden Bernhard en Paul een onderduikadres. Gescheiden van elkaar, dat wel.
Paul zou uiteindelijk gedurende de oorlog en nog enkele jaren daarna ‘als een neefje uit Rotterdam’ bij
zijn onderduikfamilie blijven tot hij met zijn moeder werd herenigd.
In 2009, de dag voor zijn vertrek naar München voor het proces-Demjanjuk, kreeg mede-aanklager
Paul H. een telefoontje van zijn vroegere buurjongen (…). Hij ontdekte waar zijn vader precies
ondergedoken had gezeten, door wie hij was opgepakt en tenslotte ook wie zijn vader had aangegeven.
De arrestatie van Bernhard bleek het gevolg van een tip. Verraad dus. De verraadbrief was in ontvangst
genomen door ‘Jodenjager’ Abraham K., NSB’er (…). Tussen 1940 en (…) 1944 arresteerde (…) K. alleen
60
al in Ede en omgeving op zijn minst 59 personen. De meeste van hen waren Joods. De ‘beul van Ede’
maakte er een gewoonte van zijn slachtoffers zwaar te mishandelen voordat hij ze afleverde bij de
Sicherheitsdienst.
Bovenstaande herinnering, vanuit het narratief van het levensverhaal van de slachtoffers, beschrijft
niet alleen het onderduiken zelf, maar ook de gevolgen hiervan. Paul H. heeft vanwege het
onderduiken de oorlog kunnen overleven. Zijn vader kende echter een ander lot. Door het beschrijven
van het verraad van Paul H. vader, de Jodenjager en diens daden, wordt niet alleen de geschiedenis
van familie H. beschreven. Ook wordt hiermee een verwijzing gemaakt naar de Jodenvervolging in het
algemeen en de activiteiten van de Jodenjagers. Deze manier en inhoud van het herinneren op Joods
Monument komt overeen met Van Dijck’s visie op de relatie tussen het individuele en collectieve
niveau van het cultureel geheugen (2004), waarbij het ene niveau niet bestaat zonder de relatie
tussen het andere niveau. Door het noemen van individuele verhalen krijgt de collectiviteit van de
Nederlandse Jodenvervolging beeld, waarbij het narratief en het historisch bewustzijn de drager van
de herinneringen zijn (Brockmeier, 2002).
De herinneringen omtrent het verraad gaan eveneens vaak gepaard met het benoemen van
de verraders en de veroordeling hiervan. In bovenstaand bericht werd al een vermelding van het
verraad van de vader van Paul H. en de arrestatie door NSB’er Abraham K. geschreven. Ook
onderstaand citaat uit een opgetekende herinnering van het persoonlijke verhaal van Stijntje toont
aan dat het onderwerp verraad centraal staat in de herinneringen aan de Holocaust op het sociale
netwerk van Joods Monument.
Na de bevrijding (…) werden Den B. en Van L. op last van de POD opgepakt. Beiden worden tijdelijk in
bewaring gesteld in de Electrozaal in Slikkeveer. Hier werden meer Ridderkerkse collaborateurs in die
dagen bijeengebracht. Bij de verhoren en het proces draaide Den B. (NA CABR A. den B.) om zijn
verantwoordelijkheid voor de arrestatie van Stijntje heen. Aan de ene kant zou hij tegen een kennis
hebben verklaard dat het zijn plicht was geweest volgens de beginselen van de NSB om ‘die Jodin te
verraden’. Ook vertelde hij nog tijdens de oorlog aan iemand: ik behoef niet bang te zijn voor het einde
van de oorlog, daar ik zoveel goeds gedaan heb. Vooral omdat ik voor de Nederlandsche Volkdienst (…)
werk en zooveel vrienden op Bolnes heb. Daarbij zou het verraad van de Jodin wel in het niet vallen’.
Maar toen hij eenmaal in september 1947 voor het tribunaal moest verschijnen, liet zijn geheugen hem
‘in de steek’: ‘Ik kan mij van het door u genoemde geval niets meer herinneren. Ik lijd aan
geheugenverlies en heb veel last van hoofdpijnen’.
Niet alleen worden in bovenstaand citaat de volledige namen van de agents, de verraders genoemd,
zodat deze meer lading krijgen. Ook wordt middels letterlijke uitspraken aangetoond hoe de
verraders omgingen met het feit dat zij Joden verraden hebben. Door het benoemen van de eerste
61
uitspraak van Den B., “daar ik zoveel goeds gedaan heb” en de latere uitspraak “ik kan mij (…) niets
meer herinneren”, zorgt het narratief van dit verhaal er voor dat het onrecht wat de Nederlandse
Joden is aangedaan voor deze verraders slechts bijzaak was. Dit krijgt extra diepte door het citaat van
Den B. dat het verraad “van de Jodin wel in het niet zal vallen”. Nu, meer dan 75 jaar later, weten we
inmiddels dusdanig veel over het lot van de Joden en de rol van nazi’s en NSB’ers, dat het lezen van
dergelijke citaten beeld geeft aan de hardheid van de gebeurtenissen van de Tweede Wereldoorlog
en de herinneringen hieraan.
Arrestatie en deportatie
De meest dominante dimensie binnen het thema ‘Het leven tijdens de oorlog’ zijn de herinneringen
met betrekking tot arrestaties, deportaties en de laatst afgelegde ‘reis’ van de Holocaustslachtoffers.
Omdat dit onderwerp in vrijwel elk bericht van de herinneringen aan de Holocaust aan bod is
gekomen, is het nodig om dit onderwerp te noemen als dominante dimensie van het thema ‘Het leven
tijdens de oorlog’. De arrestaties en deportaties zijn in bijna alle gevallen de doodsoorzaak geweest
van de Holocaustslachtoffers. Het arresteren en deporteren van Joden ging immers vooraf aan de
ontberingen tijdens de reizen in de goederen- en veewagons, tijdens het verblijf in de werk- en
concentratiekampen en de dood in de gaskamers. Omdat het in dit onderzoek gaat om een digitaal
monument voor de omgekomen Nederlandse Joden tijdens de Holocaust, is dit een onderwerp welke
onlosmakelijk verbonden is met vrijwel elk geüploade narratief op het Joods Monument.
Nieuwe technologieën in de media hebben het mogelijk gemaakt om namen, afbeeldingen en
levens van geliefden en doden voor de eeuwigheid te bewaren in het digitale landschap (Arthur,
2009). Met betrekking tot traumatische gebeurtenissen, zoals de Holocaust, zorgt het online cultureel
geheugen er voor dat getuigen, nazaten of geïnteresseerden ervaringen of herinneringen met elkaar
kunnen delen en hierover met elkaar kunnen praten (Recuber, 2012).
Ook deze herinneringen zijn zowel vanuit het narratief van het levensverhaal van de
slachtoffers als vanuit het feitelijke narratief geschreven. Hierbij zijn de narratieven van het
levensverhaal van slachtoffers veelal geschreven dankzij getuigschriften van overlevenden of dankzij
ooggetuigenverslagen van bijvoorbeeld de arrestaties en deportaties, zoals te zien is in onderstaand
narratief.
Op 5 maart 1943 werd door twaalf man personeel van de Nederlandse politie alle nog in Delft wonende
Joden uit hun huizen gehaald en in een politiebusje naar het politiebureau van de Oude Delft gebracht.
Mijn arme vader durfde niet naar zijn moeder te gaan, bang dat hij ook meegenomen zou worden. Mijn
moeder en ik waren er wel bij toen Jenny & Lina van de Rotterdamscheweg 101 werden opgehaald.
Eén van de Nederlandse agenten zei nog tegen mijn moeder: “Waarom laat u uw schoonmoeder niet
62
weglopen, dit huis heeft zoveel uitgangen die ik niet allemaal kan bewaken”. Jenny had op dat moment
een reële ontsnappingskans maar zij wilde haar zuster Lina niet alleen laten.
De combinatie van eigen ervaringen en het persoonlijke karakter, zoals bijvoorbeeld het gebruik van
letterlijke citaten, zorgen er voor dat dit narratief er voor zorgt dat de lezer als het ware wordt
meegenomen naar het moment van arrestatie.
De feitelijke narratieven krijgen vorm door het vermelden van arrestatiedata, deportatiedata
en data van overlijden. Hierbij wordt wederom gebruik gemaakt van bestaande feiten en gegevens
om zo een verhaal te kunnen schrijven over wat er is gebeurd met de Nederlandse Joden, zoals te zien
is in onderstaand citaat uit een feitelijk narratief.
Twee weken na hun aankomst, op donderdag 23 maart, worden Saartje en drie Zonneschijnkinderen
op transport gesteld naar vernietigingskamp Auschwitz. In de trein zitten in totaal 599 mensen. Of
Saartje en de drie kinderen samen in dezelfde wagon zitten, is niet bekend.
Het leven na de oorlog
Het derde thema binnen de inhoud van de herinneringen van de bezoekers van het Joods Monument
verwijst naar het leven na de oorlog. Binnen dit thema zijn twee dimensies terug te zien; het overleven
van de oorlog en het effect van de oorlog op het dagelijks leven. Deze zullen behandeld worden in de
volgende paragrafen.
Overleven
De eerste dimensie van het thema omtrent het leven na de oorlog is het overleven. Ondanks het feit
dat het Joods Monument is bedoeld voor het herinneren van de omgekomen Nederlandse
Holocaustslachtoffers, is dit een veelvoorkomend onderwerp binnen de geüploade berichten omtrent
het herinneren van de Nederlandse Joden. De reden hierachter is dat veel berichten zijn opgetekend
aan de hand van ervaringen van getuigen, nazaten of kennissen. Dit betekent dat deze auteurs de
ervaringen en gebeurtenissen kunnen vertellen en delen op het sociale netwerk. Een kenmerk van
deze dimensie is dan ook dat deze berichten in vrijwel alle gevallen deel uit maken van het narratief
van het levensverhaal van slachtoffers, welke gekenmerkt wordt door de kracht van de verhaallijn
van een verhaal of herinnering.
En dit is mijn voorfamilie! Ik heb ze dus helaas nooit mogen kennen, maar toch leven ze in mijn hart
voort. Ab en Dé (de zonen van Hanna en Nico van M.-H. en dus neven van mijn moeder) hebben de
63
oorlog wel overleefd. Ik ben blij, dat ik Dé nog op de valreep heb mogen leren kennen en hem een aantal
malen heb kunnen bezoeken. Wat een geweldig mens, dapper en vol humor.
Bovenstaand bericht is een voorbeeld van een dergelijke narratieve vorm van herinneren op het
monument. Ook in de vorm van oproepen krijgt deze narratieve wijze van herinneren vorm met
betrekking tot het onderwerp ‘Overleven’.
De redactie van KRO memories kreeg een bijzonder verzoek binnen van een dochter die schreef
namens haar vader. Deze woonde in 1939 in Reuver en Alice was zijn buurmeisje. Zij zaten samen in
de klas en waren dikke vrienden. Op 1 juli is het gezin, waarvan niet bekend is of Alice het enige kind
was, gevlucht naar België. Alice K., geboortedatum 30-05-1932. De vader van Alice heette Ferdinand,
hij is in 1948 overleden en ligt begraven op de Joodse begraafplaats in Venlo. De familie is vanuit
Duitsland op 7 oktober 1937 verhuisd naar Reuver (…) en op 20 november 1939 zijn ze verhuisd naar
Venlo (…). Ze zouden dus maar kort in België zijn geweest. De zoeker denkt zeker te weten dat Alice de
oorlog heeft overleefd. Gemeente Venlo kan ons helaas niet verder helpen.
Uit beide voorbeelden van berichten omtrent het onderwerp ‘Overleven’ blijkt dat ook een relatie
bestaat tussen het overleven en het herinneren. Het herinneren middels het narratief van het
levensverhaal van slachtoffers wijst op een zekere persoonlijke relatie tussen de herinnering of
ervaring en de desbetreffende persoon die herinnerd wordt op het digitale monument. Deze
persoonlijke relatie verwijst ook naar de wijze van herinneren buiten de website om, waarbij de
bezoekers van Joods Monument op het digitale monument zelf aangeven actief te zijn met het
herinneren in de externe, fysieke wereld. Zo gaf de auteur aan de desbetreffende personen zelf gekend
te hebben en schrijft de auteur over het initiatief voor de zoektocht naar een verdwenen Joods meisje.
Daarnaast zijn beide berichten een voorbeeld van het samenspel tussen het verleden en het
heden, een kenmerk van het narratieve herinneren (Brockmeier, 2002), waarbij het cultureel
geheugen als narratief een brug slaat tussen het ‘toen’ en het ‘nu’.
Effecten op het dagelijks leven
Net zoals bij ‘Overleven’, gaat het binnen de dimensie ‘Effecten op het dagelijks leven’ vrijwel in alle
gevallen om herinneren middels het narratief van het levensverhaal van slachtoffers. Dit is vanwege
de relatie tussen beide dimensies binnen dit thema. Het gaat in deze dimensie immers om de effecten
van de Holocaust op het dagelijks leven van de Nederlandse Joden die de Holocaust overleefd hebben.
Aan het onderwerp omtrent de effecten van de oorlog op het dagelijks leven na het einde van
de Tweede Wereldoorlog wordt veel aandacht gegeven op het Joods Monument. Dit is vanwege het
feit dat de oorlog niet ophield in 1945 voor de mensen die de gruwelijkheden van het naziregime in
64
persona hebben meegemaakt. Een voorbeeld hiervan is onderstaand bericht van een nazaat van een
Holocaustoverlevende.
Mijn broer kon het beter dan ik ‘van zich afzetten’. Die pakte een boek of ging naar buiten, maar ik was
net een spons. Mijn broer begreep dat later wel en zei dan “kom op, we gaan leuke dingen doen”. Pas
later heb ik veel last van al die verhalen gekregen en heb het mijn ouders ook verweten. Daar zijn zij
heel erg van geschrokken. Ik heb hulp gezocht en kwam in een groep waar iedereen op zijn beurt een
verhaal kon vertellen. En weer hoorde ik verschrikkelijke dingen. Het was allemaal zo erg. Ik praatte
daar ook niet, ik luisterde, dat was ik gewend. Judith en haar man Joop maakten om de twee jaar met
vele anderen herdenkingsreizen naar Polen. Ik vroeg mijn vader “wil je een keer met ons mee naar
Polen. Ik zou het geweldig vinden met jou daar te lopen”. Maar hij had altijd excuses. “Met jou ga ik niet
naar Auschwitz” zei hij tenslotte. Pas toen hij overleden was begreep ik uit zijn papieren dat hij bang
was om met mij naar Polen te gaan, bang dat ik daar ook achter zou blijven. De angst mij te verliezen is
hem, denk ik, altijd bijgebleven. Ik vraag me vaak af, hoe kan je dan een nieuw kind noemen naar een
kindje dat vergast is. Ik heb hem die vraag nooit gesteld. Dat durfde ik niet en dat doe je ook niet. Mijn
vader heeft zoveel meegemaakt. Ik heb het verdriet van mijn vader altijd gevoeld.
Uit bovenstaand citaat blijkt niet alleen dat de Holocaust effect heeft gehad op het dagelijks leven van
de overlevenden, zoals de vader van de auteur, maar ook op de latere generaties. Zoals het feit dat de
auteur hulp heeft moeten zoeken, vanwege de ervaringen die haar vader heeft meegemaakt tijdens
de oorlog of het feit dat de auteur haar vader niet mee naar Auschwitz wilde, vanwege de angst om
daar weer mensen te verliezen.
65
Conclusie
Inleiding
In maart 2016 zijn het voormalige Digitaal Monument en Community Joods Monument
samengevoegd tot één geheel: het sociale netwerk Joods Monument. Op het digitale landschap van dit
monument worden de circa 104.000 omgekomen Nederlandse Joden herdacht. Bezoekers kunnen
hier foto’s, verhalen, familierelaties en oproepen plaatsen. Op deze manier werken de bezoekers
samen aan het digitale monument, waarop de Nederlandse Holocaustslachtoffers weer een verhaal
en een gezicht krijgen.
Deze narratieve, georganiseerde vorm van herinneren is een voorbeeld van het Nederlandse
cultureel geheugen van de Holocaust. Middels een thematische analyse van 95 berichten vanuit de
bezoekers van het Joods Monument kan antwoord gegeven worden op de centrale vraagstelling van
dit onderzoek.
Hoe wordt het Nederlandse cultureel geheugen van de Holocaust geconstrueerd op het sociale
netwerk van Joods Monument?
De doelstelling van dit onderzoek was het in kaart brengen van terugkerende thema’s in een digitale
omgeving met betrekking tot de narratieven die het cultureel geheugen uitdrukken. We leven in een
maatschappij waarin de digitale wereld een steeds grotere rol gaat spelen in ons dagelijks leven. Zo
ook in de wijze waarop we herinneren, omgaan met herinneren en herinneringen opslaan. Op dit
moment bestaat in Nederland nog een gat in de literatuur betreffende het cultureel geheugen en de
rol van sociale netwerken over de tijdens de Holocaust omgekomen Nederlandse Joden. Met dit
onderzoek wordt een brug geslagen tussen bestaande theorieën over de rol van de nieuwe media in
het herinneren en theorieën over het cultureel geheugen op sociale netwerken.
Dankzij de thematische inhoudsanalyse kan een antwoord worden gegeven op de centrale
vraagstelling van dit onderzoek. Deze zal in onderstaande paragraaf uiteen gezet worden. Daarna
worden in de discussie de bevindingen van dit onderzoek teruggekoppeld naar bestaande theorieën
en literatuur. Ter afsluiting van het onderzoek wordt een kritische reflectie gegeven, waarin
beperkingen en suggesties voor verder onderzoek genoemd worden.
66
Beantwoording van de onderzoeksvraag
Het hoofddoel van het sociale netwerk Joods Monument is het geven van een gezicht aan de tijdens
de Holocaust omgekomen Nederlandse Joden. Omdat het hier gaat om een georganiseerde vorm van
herinneren, sluit het sociale netwerk Joods Monument aan op eerdere definities van het cultureel
geheugen (Assmann, 2008; Assmann & Czaplicka, 1995). Het digitale monument functioneert als een
extern object, die de narratieven van het culturele geheugen draagt (Assmann, 2008; Brockmeier,
2002). Het narratief is immers de essentie van het geheugen (Brockmeier, 2002), want narratieven
maken het mogelijk om herinneringen te integreren in de maatschappij, te reflecteren op onszelf en
om een brug te slaan tussen verleden en heden (Brockmeier, 2002; Van Dijck, 2004).
Uit de analyse van de berichten van de bezoekers is gebleken dat het gezicht geven aan de
Holocaustslachtoffers tevens een overkoepelend thema is binnen de herinneringen op het digitale
monument. Door het toevoegen van informatie en foto’s wordt immers weer een beeld gecreëerd bij
een naam. Deze informatie vormt de herinnering aan de Holocaustslachtoffers. Binnen deze
herinneringen zijn, dankzij de thematische analyse, drie dominante thema’s te herkennen, die te
verdelen zijn naar drie tijdsvakken: het leven voor, tijdens en na de oorlog. Deze drie thema’s vormen
de eerste centrale bevinding van dit onderzoek; de inhoud van de herinneringen op het Joods
Monument.
Het eerste thema, het leven voor de oorlog, verwijst naar de alledaagse aspecten van het leven
van de Holocaustslachtoffers voor het begin van het naziregime in Nederland. Binnen dit thema zijn
drie dimensies te herkennen; Joodse familierelaties, het dagelijks leven en Joodse huizen.
Het tweede gevonden thema in de herinneringen op het digitale monument is het leven
tijdens de oorlog. Dit thema bestaat uit herinneringen over verzet, verraad, arrestatie en deportatie.
Het leven na de oorlog is het derde gevonden thema met betrekking tot de inhoud van de
herinneringen op het Joods Monument. Binnen dit thema wordt gesproken over het overleven van de
Holocaust en de effecten van de Holocaust op het dagelijks leven na de oorlog.
Deze drie thema’s gaan over de inhoud van de herinneringen op het Joods Monument. De drie
besproken thema’s komen tot uiting dankzij verscheidene manieren van herinneren op het sociale
netwerk. Dit leidt tot de tweede centrale bevinding van dit onderzoek; de wijze van herinneren op het
Joods Monument.
Uit de analyse van de berichten van de bezoekers op het digitale monument is gebleken dat
op drie verschillende manieren herinnerd wordt. Het cultureel geheugen van de Holocaust in
Nederland wordt gevormd door drie verschillende narratieven. Hierbij is een onderscheid gemaakt
67
tussen drie vormen; het narratief van het levensverhaal van slachtoffers, het feitelijke narratief en het
herinneren buiten het Joods Monument om.
Bij alle drie de wijzen van herinneren staan drie narratieve niveaus centraal. Het linguïstische,
semiotische en actieve narratief zorgen voor een synthese, waarmee betekenis gegeven kan worden
aan verhalen en herinneringen. De linguïstische elementen van een narratief vormen het plot van een
verhaal. De semiotische narratieven zorgen er voor dat een relatie ontstaat tussen een verhaal en de
symbolische ruimte er om heen, zoals in dit geval de Holocaust. Deze symbolische ruimte kan echter
in een breder perspectief geplaatst worden. Niet alleen wordt een verbinding gemaakt tussen het
Joods Monument en de symboliek van de Holocaust, ook ontstaat een relatie tussen het digitale
monument en een symbolische ruimte van verlies en verdriet.
De derde vorm, het actieve narratief, zorgt er voor dat een herinnering een zeker doel gaat
dienen. Middels dit proces kan de lezer betekenis geven aan een narratief, waardoor een brug
geslagen wordt tussen het verleden en het heden en een terugkoppeling gemaakt worden naar de
sociale werkelijkheid.
Zoals genoemd in de resultaten, verschillen het narratief van het levensverhaal en het
feitelijke narratief. Bij het narratief van het levensverhaal is de opbouw van een herinnering sterker,
waardoor het narratief een emotionele lading krijgt. Een belangrijke factor is hierbij het feit dat deze
herinneringen veelal door ooggetuigen of nazaten zijn geüpload op het Joods Monument. Hierdoor
krijgen de drie dominante gevonden thema’s een gedetailleerde beschrijving van bijvoorbeeld het
verraad, de reis naar de concentratiekampen of de gevoelens die de Holocaustslachtoffers hebben
ervaren.
Bij het feitelijke narratief is, vanwege een gebrek aan details door ooggetuigen of nazaten, het
plot van een narratief minder sterk, waardoor deze berichten een minder emotionele lading hebben.
Dit is terug te zien op het Joods Monument bij berichten die voornamelijk bestaan uit een
reconstructie van gebeurtenissen. Hiermee wordt bedoeld dat deze feitelijke narratieven veelal
bestaan uit een opsomming van belangrijke data, verhuizingen, geboortes en data van overlijden.
Bij de derde wijze van herinneren, het herinneren buiten het Joods Monument om, wordt
gebruik gemaakt van verwijzingen naar het semiotische in de fysieke wereld. Niet alleen wordt een
narratief geschreven in de vorm van het levensverhaal van slachtoffers of feitelijk, ook wordt in deze
narratieven genoemd dat tevens herinnerd wordt in de symbolische wereld van de Holocaust, zoals
het bezoeken van fysieke monumenten, musea en concentratiekampen. Hiermee wordt op het sociale
netwerk Joods Monument een brug geslagen tussen het digitale en fysieke herinneren.
68
Deze dominante thema’s en de drie wijzen van herinneren op het Joods Monument tonen aan
hoe het cultureel geheugen op het Joods Monument is geconstrueerd. Omdat in dit onderzoek gebruik
is gemaakt van een narratieve benadering van het cultureel geheugen, wordt gekeken naar de
uiteindelijke functie van de narratieven op het sociale netwerk.
De digitale omgeving van het herinneren van de Holocaust zorgt er voor dat elke bezoeker
van het Joods Monument op een gemakkelijke wijze informatie kan opzoeken, bekijken en toevoegen.
Dankzij het format van de website zijn de omgekomen Nederlandse Joden niet langer slechts een
naam en een datum op een website. Door de combinatie van foto’s, verhalen, herinneringen en de link
naar Google Maps, kan op gezamenlijke en interactieve wijze een gezicht gegeven worden aan de
omgekomen Nederlandse Holocaustslachtoffers. Nu, 70 jaar later, draagt het digitale monument er
aan bij dat het herinneren van de Holocaust in Nederland nog altijd een actief proces van herinneren
is.
Discussie en kritische reflectie
Eerder onderzoek met betrekking tot het online cultureel geheugen toonde aan dat nieuwe
technologieën de manier waarop we herinneren, herinneringen delen en herinneringen opslaan
hebben veranderd. Zo is, dankzij het Web 2.0, het online herinneren steeds gemakkelijker geworden
met betrekking tot het delen en schrijven over persoonlijke ervaringen en levensverhalen (Arthur,
2009; Kidd, 2009).
Dit onderzoek is echter dieper ingegaan op de inhoud van de digitale herinneringen.
Aangezien het Joods Monument vorm krijgt door persoonlijke, individuele herinneringen, komen de
resultaten van dit onderzoek overeen met eerdere theorieën die zich onder andere hebben gericht op
het persoonlijke karakter van het online cultureel geheugen (Arthur, 2009; Van Dijck, 2004; Kidd,
2009). Het cultureel geheugen van de Holocaust in Nederland op het Joods Monument krijgt immers
vorm door een collectiviteit van individuele herinneringen. De resultaten tonen echter aan dat binnen
deze individuele herinneringen meerdere narratieven te herkennen zijn. De drie niveaus van het
narratief (Brockmeier, 2002) zorgen voor een synthese, waardoor het narratief een functie krijgt.
Hierbij zorgt het beschrijven van de verhaallijn van een herinnering (dankzij de linguïstische
elementen van een narratief) voor het grootste verschil binnen de narratieven van het cultureel
geheugen. Op het Joods Monument is dit verschil toe te schrijven aan de auteur. Is een herinnering
opgesteld door een ooggetuige, nazaat of kennis, dan zijn meer details bekend, waardoor een
herinnering een zekere emotionele lading draagt. Is het geen herinnering uit eerste hand, dan is een
69
herinnering opgesteld dankzij een reconstructie van feiten en gegevens, waardoor het plot van het
narratief in mindere mate emotie met zich meedraagt.
Dit onderzoek heeft hiermee niet alleen een brug geslagen tussen bestaande theorieën over
de narratieven van het online cultureel geheugen en de rol van sociale netwerken met betrekking tot
de Nederlandse Holocaustslachtoffers. Ook heeft dit onderzoek aangetoond dat de auteur van een
narratief een belangrijke factor is voor de werking van het actieve narratief. Bij de resultaten van dit
onderzoek is dit terug te koppelen aan de emotionele lading die een herinnering op het Joods
Monument draagt.
In eerder onderzoek werd voorgesteld dat een narratief een belangrijke factor is binnen de
symbolische ruimte van het cultureel geheugen (Brockmeier, 2002). De synthese tussen linguïstische,
semiotische en actieve narratieven werkt door in alle culturele symbolische systemen. Brockmeier
(2002) stelt dat het narratief integreert in verscheidene vormen van leven, variërend van gesproken
en geschreven taal tot architectuur en kunst.
Dit onderzoek heeft echter aangetoond dat het narratief verder door kan werken dan alleen
in symbolische systemen. Het verschil in hoe een plot wordt opgesteld, in dit geval dankzij de relatie
tussen de schrijver van de herinnering en de geschreven herinnering an sich, beïnvloedt niet alleen
de constructie van een narratief. Tevens beïnvloedt het de emotionele lading welke een narratief met
zich mee krijgt. De resultaten van dit onderzoek zijn dan ook een aanvulling op Brockmeier’s (2002)
theorieën over de narratieven van het cultureel geheugen. De uitkomsten van dit onderzoek tonen
aan dat deze narratieven niet louter integreren in de culturele symbolische ruimte, ook wordt een
connectie gemaakt tussen narratief en emotie. Hierbij is de verhaallijn van een narratief de drager
van deze gevoelens, dankzij de aanwezige kennis van de auteur.
In de resultaten van dit onderzoek is een verbinding tussen het plot van het narratief met
zowel de symbolische ruimte van de Holocaust, als de semiotiek van verlies waar te nemen. Dit kan
aantonen dat, dankzij de kennis van een auteur van een narratief, de narratieven van het cultureel
geheugen verder door werken dan slechts in de culturele symbolische ruimte. Deze narratieven
werken door tot in onze emoties. Deze bevinding is echter een vermoeden, gezien het feit dat in dit
onderzoek niet expliciet de relatie tussen auteur, herinnering en lezer is bestudeerd. Verder
onderzoek, zoals bijvoorbeeld door het gebruik van diepte-interviews of focusgroepen, kan aantonen
of de relatie tussen auteur en narratief in andere digitale omgevingen, zoals bijvoorbeeld andere
netwerken omtrent verlies en/of tragedie, van invloed is op hoe een narratief emotioneel wordt
ontvangen.
70
Wat betreft de connectie tussen narratieven en de culturele symbolische ruimte is in dit
onderzoek tevens een andere interessante bevinding naar voren gekomen. Bij de drie wijzen van
herinneren is, naast het narratief van het levensverhaal van slachtoffers en het feitelijke narratief,
gevonden dat op het Joods Monument geschreven wordt over extern herinneren. Bij deze vorm van
herinneren worden fysieke of non-fysieke lieux de mémoire benoemd, waardoor een relatie ontstaat
tussen plaats en geheugen (Hoelscher & Alderman, 2004; DeLyser, 2005). De bestaande theorieën
over lieux de mémoire zijn met name op deze relatie gericht, maar niet op de relatie tussen de plaats,
het geheugen en het herinneren op een sociaal netwerk.
Uit de resultaten van de thematische inhoudsanalyse is gebleken dat deze relatie, waarbij een
brug wordt geslagen tussen het online en offline herinneren, bestaat. Volgens Hoelscher en Alderman
(2004) is de relatie tussen geheugen en plaats, evenals het actieve narratief (Brockmeier, 2002),
performative. Zij verwijzen naar het actieve proces van het integreren van een lieu de mémoire in het
alledaagse leven. Voorbeelden hiervan zijn vieringen, rituelen, festivals en ceremonies. Deze relatie
tussen plaats en geheugen vormt de basis van de wijze waarop maatschappijen omgaan met
herinneren. Dankzij de digitalisering zijn het Internet, blogs, sociale netwerken en andere sociale
media een steeds groter deel uit gaan maken van het dagelijks leven. Zodoende wordt nu ook op het
Internet herinnerd.
Opvallend in dit onderzoek is dat in een non-fysieke omgeving verwezen wordt naar het
fysieke. Deze connectie tussen het online en offline herinneren zorgt er voor dat het Joods Monument
als drager van narratieven over fysieke en non-fysieke lieux de mémoire functioneert. Pierre Nora
(1989) stelde al dat lieux de mémoire in zowel materiële als non-materiële vorm bestonden, maar het
is tevens interessant om te kijken naar de connectie tussen het materiële (de fysieke monumenten
waarnaar wordt verwezen in een narratief), het non-materiële (het herinneren van de Holocaust in
algemene zin) en het digitale.
Uit de resultaten van dit onderzoek is gebleken dat het sociale netwerk Joods Monument als
digitale schakel dient tussen het on- en offline herinneren. Om deze reden kan gesteld worden dat een
derde vorm van een relatie tussen plaats en geheugen is ontstaan. Nu, bijna dertig jaar na Nora’s
publicatie (1989) en dankzij de digitalisering, kunnen we aannemen dat deze connectie tussen het
online en offline herinneren, waarbij op het sociale netwerk wordt verwezen naar materiële en nonmateriële lieux de mémoire, een aanwijzing is voor een derde vorm van een connectie tussen plaats
en geheugen; de digitale lieu de mémoire.
Deze studie heeft aangetoond dat het Joods Monument als schakel werkt tussen het online en
offline herinneren, waarbij een brug geslagen wordt tussen materiële, non-materiële en digitale
71
plaatsen van het geheugen. Verder onderzoek kan aantonen of dit ook het geval is bij andere
historische en/of tragische gebeurtenissen. Zodoende kan onderzocht worden of we inmiddels
kunnen spreken over een derde vorm van een lieu de mémoire; het digitale lieu de mémoire.
In dit onderzoek is een antwoord gegeven op de centrale vraagstelling over hoe het cultureel
geheugen van de Nederlandse Holocaust op het Joods Monument is geconstrueerd. Er zijn echter een
aantal beperkingen te noemen, waar tijdens dit onderzoek tegenaan is gelopen.
Een van de voornaamste beperkingen tijdens het voltooien van dit onderzoek is de
reorganisatie van het sociale netwerk Joods Monument geweest. Tijdens het verzamelen van de
dataset is het Community Joods Monument veranderd in Joods Monument. Waar dit netwerk
voorheen een webpagina was waarop de verschillende opties en zoekfuncties van de website centraal
stonden, is het netwerk inmiddels gemoderniseerd en veranderd. Het nieuwe format van Joods
Monument verbindt nu alle Holocaustslachtoffers met elkaar, waardoor het een zekere collectiviteit
van individuele monumenten uitstraalt op één algemene pagina. Vanwege het verdwijnen van de
centrale zoek-pagina, werd het zoeken naar geüploade berichten en verhalen lastiger.
Bij het analyseren van de onderzoekseenheden zou in het vervolg gebruik gemaakt dienen te
worden van een overzicht van alle content op het sociale netwerk Joods Monument. Als een duidelijk
overzicht bestaat van alle geüploade content vanuit de bezoekers, kan een willekeurige steekproef
gedaan worden, waardoor de betrouwbaarheid van dit onderzoek verbeterd zouden kunnen worden.
Op dit moment was het door de reorganisatie van de website, niet mogelijk om willekeurige berichten
te selecteren.
72
Literatuurlijst
Alexander, B. & Levine, A. (2008). Web 2.0 storytelling: Emergence of a new genre.
EDUCAUSE Review, 43(6), pp. 44-56.
Arthur, P.L. (2009). Saving lives: Digital biography and life writing. In GardeHansen, J., Hoskins, A. & Reading, A. (Red.), Save as… Digital memories
(pp. 44-59). United Kingdom: Palgrave MacMillan.
Assmann, J. (1992). Cultural memory: Writing, remembering, and political identity
in ancient cultures. Munich: Beck.
Assmann, J. & Czaplicka, J. (1995). Collective memory and cultural identity. New
German Critique, 65, pp. 125-134.
Assmann, J. (2008). Communicative and cultural memory (pp. 109-118). In Erll, A.
& Nünning, A. (Red.). Cultural memory studies. An international and
interdisciplinary handbook. Berlin/New York: De Gruyter.
Assmann, J., & Livingstone, R. (2006). Religion and cultural memory: ten studies.
Chicago: Stanford University Press.
Boeije, H. (2010). Analysis in qualitative research. Londen: Sage.
Boulos, M.N.K. & Wheeler, S. (2007). The emerging Web 2.0 social software: An
enabling suite of sociable technologies in health and health care education.
Health Information and Libraries Journal, 24, pp. 2-23.
Boyd, D.M. & Ellison, N.B. (2008). Social network sites: Definition, history, and
scholarship. Journal of Computer-Mediated Communication, 13, pp. 210230. DOI: 10.1111/j.1083-6101.2007.00393.x
Bowen, G.A. (2006). Grounded theory and sensitizing concepts. International
Journal of Qualitative Methods, 5(3), pp. 12-24.
Braun, V. & Clarke, V. (2006). Using thematic analysis in psychology. Qualitative
Research in Psychology, 3(2), pp. 77-101. DOI:
10.1191/1478088706qp063oa
Brink, P. (1991). Issues of reliability and validity. In: Morse, J. (Red.) Qualitative
nursing research: A contemporary dialogue. Londen: Sage, pp. 164-186.
Brockmeier, J. (2002). Remembering and forgetting: Narrative as cultural memory.
Culture & Psychology, 8(1), pp. 15-43.
Brockmeier, J. (2010). After the archive: Remapping memory. Culture &
73
Psychology, 16(1), pp. 5-35. DOI: 10.1177/1354067X09353212
Charmaz, K. (2003). Groundend theory: Objectivist and constructivist methods. In
Denzin, N.K. & Lincoln, Y.S. (Red.). Strategies for qualitative inquiry, 2nd ed.
(pp. 249-291). Thousand Oaks, CA: Sage.
Coser, L.A. (1992). Introduction. In Halbwachs, M. (Red.) On collective memory
(pp. 1-34). Chicago: University Chicago Press.
Croes, M. (2006). The Holocaust in the Netherlands and the rate of Jewish survival.
Holocaust and Genocide Studies, 20(3), pp. 474-499.
DeLyser, D. (2005). Ramona memories: Tourism and the shaping of southern
California. Drogheda: Choice Publishing Co., Ltd.
Erll, A. (2008). Cultural memory studies: An introduction (pp. 1-18). In Erll, A. &
Nünning, (Red.). Cultural memory studies. An international and
interdisciplinary handbook. Berlin/New York: De Gruyter.
Fuchs, C. (2011). Web 2.0, presumption and surveillance. Surveillance & Society,
8(3), pp. 288-309.
Garde-Hansen, J., Hoskins, A. & Reading, A. (2009). Save as… Digital memories.
United Kingdom: Palgrave MacMillan.
George, C.E. & Scerri, J. (2007). Web 2.0 and user-generated content: Legal
challenges in the new frontier. Journal of Information, Law and Technology,
2, pp. 2-22.
Giaccardi, E. (2012). Heritage and social media: Understanding heritage in a
participatory culture. Londen: Routledge.
Golafshani, N. (2003). Understanding reliability and validity in qualitative research.
The Qualitative Report, 8(4), pp. 597-607.
Griffioen, P. & Zeller, R. (2006). Anti-Jewish policy and organization of the
deportations in France and the Netherlands, 1940-1944: A comparative
study. Holocaust and Genocide Studies, 20(3), pp. 437-473. DOI:
10.1093/hgs/dcl021
Gross, D. (2000). Lost time: On remembering and forgetting in late modern culture.
Amherst: University of Massachusetts Press.
Halbwachs, M. (1992). On collective memory. Chicago: University Chicago Press.
Haskins, E.V. (2015). Popular memories: Commemoration, participatory culture and
democratic citizenships. Columbia: University South Caroline Press.
74
Herring, S.C. (2015). New frontiers in interactive multimodal communication. In
Georgopoulou, A. & Spilloti, T. (Red.) The Routledge handbook of language
and digital communication. Londen: Routledge.
Hoelscher, S. & Alderman, D.H. (2004). Memory and place: geographies of a critical
relationship. Social & Cultural Geography, 5(3), pp. 347-355.
Joods Monument. (2016, 10 mei). Margaretha Sluizer-Hamburger [Foto/illustratie].
Verkregen via: https://www.joodsmonument.nl/nl/page/182618/
margaretha-sluizer-hamburger
Jovchelovitch, S. (2012). Narrative, memory and social representations: A
conversation between history and social psychology. Integrative
Psychological and Behavioral Science, 46, pp. 44-0456.
DOI: 10.1007/s12124-012-9217-8
Kaplan, A.M. & Haenlein, M. (2010). Users of the world, unite! The challenges and
opportunities of Social Media. Busines Horizons, 53, pp. 59-68.
Kidd, J. (2009). Digital storytelling and the performance of memory. In GardeHansen, J., Hoskins, A. & Reading, A. (Red.), Save as… Digital memories (pp.
167-183). United Kingdom: Palgrave MacMillan.
Knoop, R. (2006). Tussen ooggetuigen en erflaters. Denken over het erfgoed uit de
Tweede Wereldoorlog. Amrsterdam: Pallas Publications.
Lier, van, T. (n.d.). Best practice / Digitaal Monument Joodse Gemeenschap.
Verkregen via: http://virtueelplatform.nl/best-practice/digitaalmonument-joodse-gemeenschap/
Lincoln, Y.S. & Guba, E.G. (1985). Naturalistic inquiry. Beverly Hills, CA: Sage.
Long, T. & Johnson, M. (2000). Rigour, reliability and validity in qualitative
research. Clinical Effectiveness in Nursing, 4, pp. 30-37.
Manfra, M.M. & Stoddard, J.D. (2008). Powerful and authentic digital media and
strategies for teaching about genocide and the Holocaust. The Social Studies,
99(6), pp. 260-264. DOI: 10.3200.TSSS.99.6.260-264
Maso, I. (1987). Kwalitatief onderzoek. Meppel: Boom.
Maso, I. & Smaling, A. (1998). Kwalitatief onderzoek: Praktijk en theorie.
Amsterdam: Boom.
Misztal, B.A. (2003). Theories of social remembering. Philadelphia: Open University
Press.
75
Nationaal Comité 4 en 5 mei. (2014). Na de oorlog: Herdenken en vieren in Europa.
(Toegepast onderzoek). Verkregen via:
http://www.4en5mei.nl/documenten/Onderzoek/na_de_oorlog.pdf
Netwerk Kwalitatief Onderzoek AMC – UvA. (2002). Richtlijnen voor kwaliteitsborging in
gezondheids(zorg)onderzoek: Kwalitatief onderzoek. Amsterdam: Amc – UvA.
Newman, R., Chang, V., Walter, R.J. & Wills, G.B. (2016). Web 2.0: The past and the future. International
Journal of Information Management, 36(4), pp. 591-598.
Onwuegbuzie, A.J. & Leech, N.L. (2007). A call for qualitative power analyses. Quality &
Quantity, 41, pp. 105-121.
O’Reilly, T. (2007). What is Web 2.0: Design patterns and business models for the
next generation of software. Communications & Strategies, 65(1), pp. 17-37.
Patton, M.Q. (1990). Qualitative evaluation and research methods, 2nd edition.
Newbury Park, CA: Sage.
Pessach, G. (2008). [Networked] memory institutions: Social remembering,
privatization and its discontents. Cardozo Arts & Ent. LJ, 26(71), pp. 71-149.
Philipsen, H. & Vernooy-Dassen, M. (2004). Kwalitatief onderzoek: Nuttig,
onmisbaar en uitdagend. Huisarts & Wetenschap, 47(10), pp. 288-292.
Proctor, N. (2010). Digital: Museum as platform, curator as champion, in the age of
social media. Curator: The Museum Journal, 53(1), pp. 35-43.
Reading, A. (2002). The social inheritance of the Holocaust: Gender, culture and
memory. Basingstoke: Palgrave Macmillan.
Reading, A. (2003). Digital interactivity in public memory institutions: the uses of
new technologies in Holocaust museums. Media, Culture & Society, 25(1),
pp. 67-85.
Recuber, T. (2012). The presumption of commemoration: Disasters, digital
memory banks, and online collective memory. American Behavioral
Scientist, 56(4), pp. 531-549. DOI: 10.1177/0002764211429364
Ritzer, G., Dean, P. & Jurgenson, N. (2012). The coming of age of the prosumer.
American Behavioral Scientist, 56(4), pp. 379-398.
DOI: 10.1177/0002764211429368
Seltzer, W. (1998). Population statistics, the Holocaust, and the Nuremberg
trials. Population and Development Review, 24(3), pp. 511-552.
Siegel, D. (2013). De sociale constructie en manipulatie van het collectieve geheugen.
76
Verkregen via: http://dspace.library.uu.nl/bitstream/handle/
1874/294912/Siegel-+De+Sociale+Constructie+en+Manipulatie+2013.pdf?sequence=1
Smits, M. (2008, 19 jan.). Leven met een opdracht. Het Financiële Dagblad,
pp. 11-13.
Stenbacka, C. (2001). Qualitative research requires quality concepts of its own.
Management Decision, 39(7), pp. 551-555.
Strauss, A. & Corbin, J. (1990). Basics of qualitative research. Techniques and
procedures for developing grounded theory. California: Sage.
Thackeray, R., Neiger, B.L., Hanson, C.L. & McKenzie, J.F. (2008). Enhancing
promotional strategies within social marketing programs: Use of Web 2.0
social media. Health Promotion Practice, 9(4), pp. 338-343.
Van Dijck, J. (2004). Mediated memories: Personal cultural memory as object of
cultural analysis. Continuum: Journal of Media & Cultural Studies, 18(2),
pp. 261-277.
Van Dijck, J. (2006). Record and hold: Popular music between personal and
collective memory. Critical Studies in Media Communication, 23(5),
pp. 357-374. DOI: 10.1080/07393180601046121
Wang, Q. & Brockmeier, J. (2002). Autobiographical remembering as cultural
practice: Understanding the interplay between memory, self and culture.
Culture Psychology, 8(1), pp. 45-64.
Young, J. E. (1989). ‘After the Holocaust: National attitudes to jews’. The texture of
memory: Holocaust memorials and meaning. Holocaust and Genocide
Studies, 4(1), pp. 63-76.
Afbeelding op titelpagina
Wasylyshen, M. (2014). Keeping the memory alive [Foto/Illustratie].
Verkregen via: http://www.yadvashem.org/yv/en/education/
international_projects/posters/index.asp#!prettyPhoto
77
Appendix
1. Open codes
Lijst van codes, gevonden tijdens de eerste fase van het codeerproces, het open coderen.
Code
Kwantiteit binnen
dataset
31
Arrestatie/deportatie
Buren van Joods gezin (Vooroorlogs)
6
Effect van oorlog op naoorlogse leven
10
5
Eigendommen teruggeven
31
Feitelijk verhaal
3
Foto zoeken bij naam
Geboorte (Vooroorlogs, Joods)
13
Gebrek aan informatie
27
Gezicht geven aan Joods slachtoffer
16
Herdenken – Buiten website om
18
Herdenken – D.m.v. website
13
Herdenken – D.m.v. materiaal
14
Hulp vanuit buren/kennissen (Tijdens oorlog)
5
Huwelijk (Vooroorlogs, Joods)
8
Informatief
30
Joodse familierelaties
21
Kinderen uit Joods gezin
6
Leven tijdens onderduiken
2
22
Levensverhaal
8
Na de oorlog
32
Narratief
6
NSB
Onderduiken
27
Oproep voor informatie/hulp
27
Overgebleven eigendommen
17
78
Overleven van de Holocaust
17
Overlijden
36
Plek van overlijden/concentratiekamp
33
1
Reconstructie van verraad
Reconstructie van arrestatie/deportatie
31
Reconstructie d.m.v. feiten/gegevens
19
Reconstructie vooroorlogse leven
35
Rectificatie
2
Stolpersteine
5
28
Toenmalige Joodse woning
8
Verzet (vanuit Nederlandse Joden)
Verhaal vanuit ooggetuigen/familie/kennissen
32
Verhuizing (Vooroorlogs, Joods)
17
Verraad
12
Veroordeling van verraders
3
Vluchten
3
22
Werk/beroep (Vooroorlogs, Joods)
8
Wie staat er op deze foto?
79
2. Axiaal coderen
Categorisering van de gevonden codes van de eerste codeerfase bij overkoepelende of
veelvoorkomende onderwerpen/thema’s
Overkoepelend thema op Joods Monument

Gezicht geven aan Joodse slachtoffers
Bestaat uit 2 categorieën:
1. Hoe wordt herinnerd/Wijze van herinneren
2. Wat wordt herinnerd/Inhoud van herinneringen
2.1 Wijze van herinneren
Narratief van het
Feitelijke narratieven
levensverhaal

Vertellen van individueel

Verhaal vanuit getuige,
familie, kennissen
Reconstructie van


retourneren

Stolpersteine leggen
Chronologische opsomming

Bezoeken van fysieke
Zoeken naar gegevens
vanwege gebrek aan
informatie

Overgebleven eigendommen
gegevens/feiten
van gegevens/feiten

Overgebleven eigendommen
in bewaring houden
gebeurtenissen a.d.h.v.
levensverhaal


databanken
van slachtoffers

Gegevens/feiten vanuit
Buiten website om
Rectificeren van
gegevens/feiten
80
monumenten

In contact proberen te
geraken met nazaten
2.2 Wat wordt er herinnerd
De lichtblauwe pijlen geven onderliggende relaties aan tussen de verschillende dimensies binnen de thema’s
1. Het leven voor de oorlog

Joodse familierelaties
o
Geboorte
o
Huwelijk
o
Kinderen

Toenmalige Joodse woning

Verhuizing

Vluchten naar buitenland i.v.m. opkomend Naziregime

Beroep/werk
2. Het leven tijdens de oorlog

Onderduiken

Verraad

Het leven tijdens het onderduiken

NSB

Hulp van buren/kennissen

Arrestatie & deportatie

Verzet

Plek & datum van overlijden
3. Het leven na de oorlog

Overleven

Effect van de oorlog op dagelijks leven van Holocaust overlever

Effect van de oorlog op dagelijks leven van nazaten Holocaust overlever
81
3. Codeerschema 1.
Codeerschema 1. Codetree van codes vanuit de geanalyseerde berichten van Joods Monument
3.1 Codeerschema 1.a
Codeerschema 1.a Codetree van codes vanuit de geanalyseerde berichten van Joods Monument – Ingezoomde versie 1
3.2 Codeerschema 1.b
Codeerschema 1.a Codetree van codes vanuit de geanalyseerde berichten van Joods Monument – Ingezoomde versie 2
83
Download