Holocaust Herinneren 2.0 Een onderzoek naar de constructie van de herinneringen aan de tijdens de Holocaust omgekomen Joden in Nederland op het sociale netwerk Joods Monument Master Thesis E.M.E. ten Cate, 342504 342504 | [email protected] MA Media Studies, Media & Cultuur Erasmus School of History, Culture and Communication (ESHCC) Erasmus Universiteit Rotterdam November 2016 Begeleider: Dr. A.J.C. van der Hoeven | [email protected] Tweede lezer: Dr. B.C.M. Kester | [email protected] Memories Every once in a while, We get confronted with memories. Whether they would be good or bad, Whether that would be at 2AM, leaving us breathless, Or at the rise of dawn. They remind us of the fragile state of humanity, Reminiscing both the good and bad parts of the short times We have been part of other people’s life. This tends to stick out to us. An important person in our loves, Gone, all at once. Gone with the subtle changes of the seasons. Gone throughout the many stages of the day A smile, a giggle or a joke, Is all that will remain. The funeral, a last goodbye, All that remains roses on a coffin, A teary-eyed laugh as we remember what once has been. And in the end, All that matters are the memories left behind. A heartbreak, Shattered, all at once. What felt like stars imploding And many sleepless, breathless nights. A text or a handwritten note Is all that remains, Indicating what has been left behind. The memories, Infinite galaxies, The sun and moon conquering the sky together, Searching, looking, struggling, To find each other back in their arms again, At the end of the day. Yet in the end, All that matters are the memories left behind. JULES TEN CATE 2 Abstract Holocaust Herinneren 2.0 Het cultureel geheugen wordt gedragen door tradities en symbolen, zoals literatuur, herdenkingen en monumenten. Deze georganiseerde vormen van herinneren kenmerken het cultureel geheugen, wat uitdrukking krijgt in narratieven, de verhalen die herinneringen dragen. Hierbij is een synthese waar te nemen tussen het individuele en collectieve niveau van het cultureel geheugen. Middels sociaal-culturele achtergronden kunnen individuele leden van een sociale groep betekenis geven aan de narratieven, en dus aan de herinneringen van een collectiviteit, waardoor het cultureel geheugen gevormd wordt. Een voorbeeld van een dergelijk cultureel geheugen is het herinneren van de Holocaust in Nederland. Op het sociale netwerk Joods Monument kunnen bezoekers door middel van de Web 2.0karakteristieken van de website gezamenlijk de Nederlandse Holocaustslachtoffers weer een gezicht geven en herdenken op narratieve wijze. Aangezien het herinneren van de Holocaust nog altijd veel aan de orde is in Nederland en de rol van de digitalisering steeds groter wordt in zowel het dagelijks leven als het herinneren, kijkt dit onderzoek naar de constructie van het Nederlandse cultureel geheugen van de Holocaust op het sociale netwerk Joods Monument. Middels een kwalitatieve inhoudsanalyse zijn 95 berichten van bezoekers geanalyseerd. Hiermee is inzicht verkregen in de constructie van de herinneringen op het sociale netwerk van het digitale monument. Uit deze analyse is gebleken dat drie dominante thema’s terug te zien zijn in de herinneringen op het sociale netwerk. Het leven voor, tijdens en na de oorlog wordt beschreven door de bezoekers van het Joods Monument om zodoende weer een gezicht te kunnen geven aan de Nederlandse Holocaustslachtoffers. Deze drie thema’s krijgen vorm door drie verschillende wijzen van herinneren. Middels het narratief van het levensverhaal van het slachtoffer, het feitelijke narratief en het herinneren buiten de website om worden persoonlijke ervaringen, verhalen en herinneringen toegevoegd aan het Joods Monument. Door de nadruk te leggen op de persoonlijke, individuele herinneringen, wordt de collectiviteit van deze herinneringen met betrekking tot de Holocaust beleefd. Deze uitingen van individuele herinneringen over het leven voor, tijdens en na de oorlog, vormen de collectiviteit, waardoor het cultureel geheugen van de Holocaust in Nederland vorm krijgt. KERNWOORDEN: Cultureel geheugen, Sociaal netwerk, Narratieven van het levensverhaal van slachtoffers, Feitelijke narratieven, Herinneren buiten website om 3 Voorwoord Aan het begin van mijn studententijd, toen mijn interesse voor de Holocaust al lang gewekt was, liet mijn vader mij de stamboom van onze familie zien. Hierop waren de namen van onze Joodse familieleden terug te vinden. Mijn opa was Joods. Dit betekent dat ik dat niet ben. Toch hebben de gebeurtenissen van de Holocaust en de verhalen hierover vanuit mijn familie mij altijd aangegrepen en ik wilde hier dan ook meer over te weten komen. Door zoektochten op het Internet naar mijn overleden familieleden, kwam ik achter het bestaan van het toenmalige Community Joods Monument. Daar stonden de namen uit onze familiestamboom. Daar stonden de namen van mijn familie. Hierna heb ik het Joods Monument nooit meer met rust kunnen laten. Toen wij aan het begin van het jaar een onderzoeksonderwerp op moesten geven, duurde het dan ook niet lang voordat ik mijn onderwerp gevonden had. Ik wilde het Joods Monument gaan analyseren. Met behulp van mijn scriptiebegeleider werd een mooie onderzoeksvraag geformuleerd en werden de belangrijke concepten binnen dit onderzoek opgesteld, zodat de analyse kon beginnen. En daar is hij dan: de Master Thesis ter afsluiting van de Master Media Studies Media & Cultuur. Tijdens het schrijven van deze thesis heb ik ook het genoegen gehad om als projectmedewerker te helpen bij een project wat bestaat dankzij het Joods Monument: Open Joodse Huizen. Tijdens dit project ben ik in aanraking gekomen met nazaten van de Holocaustslachtoffers en heb ik de verhalen, die ook op het Joods Monument worden gedeeld, persoonlijk mogen en kunnen aanhoren. Daarnaast heb ik de dochter van het brein achter het sociale netwerk Joods Monument ontmoet, Deborah Lipschits, dochter van Isaac Lipschits. Ik ben blij dat ik mij dusdanig heb kunnen verdiepen in het Joods Monument en wat dit monument betekent voor mensen. Zowel op de website zelf als in de maatschappij. De verdieping in het digitale monument, het analyseren van de inhoud en het schrijven van deze Master Thesis heb ik ervaren als een niet altijd even gemakkelijk proces, maar zonder de steun van mijn vriendinnen, ouders, collega’s en het eeuwige geduld van mijn scriptiebegeleider Arno van der Hoeven, was ik nooit zo ver gekomen. Graag wil ik Arno dan ook bedanken voor de feedback en kritische blik, de aanbevelingen, de hulp, nogmaals zijn eeuwige geduld en de nuttige gesprekken tijdens onze meetings. Het schrijven van deze Master Thesis was soms zwaar en verliep wat traag, maar ik heb het als een bijzonder en leerzaam proces ervaren en ik ben blij met het eindresultaat. Phebe ten Cate Rotterdam, november 2016 4 Inhoudsopgave Voorwoord................................................................................................................................................................ 4 Inleiding .................................................................................................................................................................... 7 Onderzoeksvraag.................................................................................................................................................................. 9 Sociale relevantie .............................................................................................................................................................. 10 Wetenschappelijke relevantie...................................................................................................................................... 10 Theoretisch kader ............................................................................................................................................... 12 Inleiding ................................................................................................................................................................................ 12 De Holocaust in Nederland............................................................................................................................................ 12 Het herinneren van de Holocaust in Nederland .............................................................................................. 13 Van collectief geheugen naar een narratieve benadering van cultureel geheugen ............................... 14 Collectief geheugen ...................................................................................................................................................... 15 Cultureel geheugen ...................................................................................................................................................... 16 Narratieve benadering van het cultureel geheugen....................................................................................... 19 Sociale netwerk sites en online cultureel geheugen ........................................................................................... 22 Web 2.0 ............................................................................................................................................................................. 22 Sociale netwerk sites................................................................................................................................................... 25 Het online cultureel geheugen ..................................................................................................................................... 26 Samenvatting ...................................................................................................................................................................... 30 Methode ................................................................................................................................................................... 32 Inleiding ................................................................................................................................................................................ 32 Methode ................................................................................................................................................................................ 32 Data-verzameling en steekproef ................................................................................................................................. 33 Operationalisering ............................................................................................................................................................ 36 Data-analyse ........................................................................................................................................................................ 39 Open coderen ................................................................................................................................................................. 40 5 Axiaal coderen ............................................................................................................................................................... 41 Selectief coderen........................................................................................................................................................... 41 Betrouwbaarheid en validiteit ..................................................................................................................................... 42 Resultaten ............................................................................................................................................................... 44 Inleiding ................................................................................................................................................................................ 44 De wijze van herinneren op Joods Monument ...................................................................................................... 44 Narratieven van het levensverhaal van slachtoffers ..................................................................................... 46 Feitelijke narratieven ................................................................................................................................................. 49 Herinneren buiten het Joods Monument om .................................................................................................... 52 De inhoud van de herinneringen op het Joods Monument .............................................................................. 55 Het leven voor de oorlog ........................................................................................................................................... 55 Het leven tijdens de oorlog ....................................................................................................................................... 59 Het leven na de oorlog ................................................................................................................................................ 63 Conclusie ................................................................................................................................................................. 66 Inleiding ................................................................................................................................................................................ 66 Beantwoording van de onderzoeksvraag ............................................................................................................... 67 Discussie en kritische reflectie .................................................................................................................................... 69 Literatuurlijst ........................................................................................................................................................ 73 Appendix ................................................................................................................................................................. 78 1. Open codes ...................................................................................................................................................................... 78 2. Axiaal coderen ............................................................................................................................................................... 80 2.1 Wijze van herinneren .......................................................................................................................................... 80 2.2 Wat wordt er herinnerd ..................................................................................................................................... 81 3. Codeerschema 1. ........................................................................................................................................................... 82 3.1 Codeerschema 1.a ................................................................................................................................................. 83 3.2 Codeerschema 1.b ................................................................................................................................................. 83 6 Inleiding Wat zich tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft afgespeeld is voor niemand onbekend. De systematische uitroeiing van de Joodse bevolking door de Duitsers is door vele organisaties, politici, schrijvers, musea en kunstenaars uitgebreid behandeld opdat wij nooit zullen vergeten. Ondanks het feit dat het grootste vernietigingskamp, Auschwitz, inmiddels 71 jaar geleden is bevrijd, blijft de Holocaust nog altijd actueel. Zo is jaarlijks op 27 januari, de dag waarop het leger van de Sovjet-Unie Auschwitz-Birkenau binnen viel, Holocaust Memorial Day. Ook bestaan er tal van herinneringscentra verspreid over de wereld waar de ruim zes miljoen vermoordde Joden worden herdacht en waar verhalen, foto’s en geschriften van overlevenden en omstanders zorgen voor een reconstructie van de gruwelijkheden van de Tweede Wereldoorlog. Ook in Nederland wordt nog altijd actief stilgestaan bij de Holocaust. Zo is in Amsterdam in mei 2016 het eerste Holocaust-museum geopend. Hierin wordt het volledige verhaal van het lot van de Nederlandse Joodse bevolking verteld en getoond. Dit is het verhaal vanaf kort voor de bezetting van Nederland tot aan de bevrijding en de gevolgen hiervan voor de Joodse families van toen en nu. Het museum, een initiatief van het Joods Historisch Museum, wilde een centrum creëren waarin het complete verhaal van de Jodenvervolging wordt verteld. Op dit moment zijn volgens de organisatie door heel Nederland musea waarin onderdelen van de Holocaust worden tentoongesteld, maar is er nog een gebrek aan een instituut waarin het volledige verhaal van het leven, de deportaties en de dood van de Nederlandse Joden wordt verteld (http://www.hollandscheschouwburg.nl). Het eerste Nederlandse Holocaust museum is echter niet het enige waarvoor de organisatie van het Joods Historisch Museum zich in heeft gezet. Ook heeft de organisatie in 2006 het Digitaal Monument overgenomen, een interactief monument op Internet voor de Joodse Gemeenschap in Nederland om de herinnering levend te houden aan alle mannen, vrouwen en kinderen die tijdens de Duitse bezetting als Joden zijn vervolgd en die de Holocaust niet hebben overleefd (http://www.joodsmonument.nl). Inmiddels is sinds maart 2016 het Digitaal Monument veranderd in het Joods Monument. Deze interactieve website is in feite hetzelfde als Digitaal Monument, een digitale herdenkplaats waarin de tijdens de Holocaust omgekomen Joden centraal staan. De website maakt nu gebruik van één scherm met daarop toevallig geselecteerde namen van Holocaust slachtoffers. Bezoekers kunnen foto’s, verhalen, familieleden en oproepen plaatsen. Op deze manier werken de bezoekers samen aan 7 het digitale monument, waarop de meer dan 104.000 vermoordde Nederlandse Joden een verhaal en gezicht krijgen. Volgens de Joodse traditie ‘leeft iemand voort’ zolang er herinneringen aan hem of haar worden bewaard (http://www.jhm.nl). Isaac Lipschits is de initiatiefnemer van het Digitaal Monument Joodse Gemeenschap. Hij en het Joods Historisch Museum, hebben de nieuwe mogelijkheden van de digitalisering benut om op een creatieve en effectieve manier om te gaan met herdenken. Sinds de oprichting van Joods Monument is het herinneren en herdenken van de Holocaust levendiger geworden, waarbij het digitale monument dient als een sociale netwerk site, waarop bezoekers met elkaar in contact kunnen komen en tezamen de Joodse slachtoffers kunnen herdenken. (Van Lier, n.d.). Dankzij de digitalisering en nieuwe netwerktechnologieën spelen online platforms, sociale netwerken, online infrastructuren, digitale beeldbanken en online zoekmachines een grote rol in bestaande herinneringsinstituties (Pessach, 2008). Reading (2002; 2003) beschrijft deze digitale interactiviteit in haar onderzoek naar het gebruik van nieuwe technologieën in Holocaustmusea, waarin zij vond dat onder andere de massamedia een centrale rol spelen in het leren over de geschiedenis hiervan. Individuen en organisaties die zich bezighouden met educatie en het herinneren van de Holocaust, hebben uitgebreid online materiaal ontwikkeld, zodat de bezoeker zich vanuit huis kan verdiepen in dit onderwerp. Zo hebben bijvoorbeeld musea zoals het Yad Vashem in Jeruzalem of het Amerikaanse US Holocaust Museum de collecties gedigitaliseerd en online beschikbaar gesteld, zodat een ieder materiaal kan opvragen en kan bekijken (Reading, 2003). De manier waarop het Joods Monument omgaat met de digitalisering is echter uniek. Er is op dit moment geen andere organisatie in Nederland met betrekking tot Holocaustslachtoffers welke gebruik maakt van het communicatieve en interactieve aspect van de digitalisering. Waar andere oorlogsinstituties, zoals musea en tentoonstellingen, de collecties online beschikbaar hebben gesteld voor het publiek, zodat deze te allen tijde informatie kan opzoeken en opvragen, is het Joods Monument een stap verder gegaan. Dankzij de interactie tussen de bezoekers op de website is het monument en het herdenken van de Holocaust een actief proces van herinneren geworden. De samenwerking tussen bezoeker en organisatie die leidt tot het uiteindelijke monument, waarmee de omgekomen Nederlandse Joden worden herinnerd, kan gezien worden als een vorm van constructie van cultureel geheugen. Dit monument draagt de individuele herinneringen die als collectiviteit het cultureel geheugen van een sociale groep of maatschappij vormen. Assmann en Livingstone (2006) stellen dat symbolen en het gebruik hiervan cruciaal zijn in het proces van cultureel herinneren. Zij gaan hierbij in op bestaande theorieën omtrent het collectief geheugen van Halbwachs, waarbij een 8 collectieve identiteit wordt uitgedragen. Volgens Assmann en Livingstone heeft ons geheugen echter niet alleen een sociale basis, zoals het collectief geheugen, maar heeft het ook een culturele basis, waarin symbolen en tradities centraal staan (2006). Op het sociale niveau van gemeenschappen en maatschappijen zijn deze externe symbolen en tradities belangrijk. Een groep mensen heeft geen geheugen of kan niet actief herinneren. Assmann (2008) stelt om deze reden dat groepen mensen herinneringen maken door het creëren van symbolen waardoor we actief herinneren. Voorbeelden van deze symbolen zijn narratieven, musea, bibliotheken, archieven en monumenten. Deze manier van omgaan met symbolen, en dus met de herinneringen, is het cultureel geheugen. Om een cultureel geheugen generaties lang te laten bestaan, dienen instituties deze georganiseerd te bewaren en te onderhouden. Het Joods Monument is ontstaan vanuit de Joodse traditie omtrent herinneren. De basis van het Monument, de door de institutie en bezoeker geüploade inhoud, kan gezien worden als een voorbeeld van een narratieve wijze waarop het cultureel geheugen vorm krijgt. Vanwege deze versmelting van traditie en symboliek in een georganiseerde vorm van herinneren op het sociale netwerk Joods Monument kan hier gesproken worden over een narratieve benadering van het cultureel geheugen. Daarbij vindt een synthese plaats tussen het individuele en collectieve niveau binnen het cultureel geheugen van de Holocaust in Nederland. In dit onderzoek wordt dan ook op een narratieve wijze naar het cultureel geheugen gekeken, waarbij het cultureel geheugen uitdrukking krijgt door narratieven van individuele herinneringen die een collectiviteit uitdragen waarmee het cultureel geheugen uiteindelijk vorm krijgt (Brockmeier, 2002). Onderzoeksvraag In dit onderzoek staat het Nederlandse cultureel geheugen van de Holocaust centraal. Het Joods Monument en de daarop geüploade verhalen, oproepen en reacties van de gebruikers worden geanalyseerd in dit kwalitatieve onderzoek, waarbij de volgende vraag centraal staat: Hoe wordt het Nederlandse cultureel geheugen van de Holocaust geconstrueerd op het sociale netwerk van Joods Monument? De doelstelling is om hiermee een bijdrage te leveren aan het in kaart brengen van terugkerende thema’s in een digitale omgeving met betrekking tot het cultureel geheugen van de Holocaust. Dankzij de verscheidene interactieve functies van het Monument is de geüploade content op dit netwerk interessant voor dit onderzoek. Wat wordt geplaatst door de actieve bezoekers van dit medium en 9 hoe zijn deze bezoekers bezig met het proces van herinneren van de Holocaust en diens slachtoffers? Door middel van een analyse van de op het digitale monument geplaatste berichten en oproepen kan gekeken worden naar de wijze van herinneren en de inhoud van deze herinneringen op het Joods Monument om zodoende inzicht te krijgen in de constructie van het cultureel geheugen. Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden wordt nagegaan wat mensen uploaden, wat ze reageren op andermans geüploade inhoud en wat wordt opgevraagd op het sociale netwerk Joods Monument. Middels een kwalitatieve inhoudsanalyse zal uit dit onderzoek blijken hoe en wat wordt herinnerd op het sociale netwerk, ofwel hoe het cultureel geheugen van de Holocaust op Joods Monument is geconstrueerd. Sociale relevantie De Holocaust leeft, meer dan 70 jaar verder, nog altijd in de Nederlandse maatschappij. Niet alleen de tweede, derde en inmiddels vierde generatie Nederlandse Joden krijgt te maken met de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog. Ook de andere Nederlandse burgers worden nog altijd, al is het maar op school tijdens een geschiedenisles of tijdens 4 en 5 mei, herinnerd aan de wrede gebeurtenissen van deze periode van vervolging. Daarnaast wordt tegenwoordig vaak een terugkoppeling naar de Holocaust gemaakt in recente discussies over racisme en het toelaten van vluchtelingen in ons eigen land. De Holocaust wordt niet snel vergeten. En dat is goed, opdat wij niet vergeten. Niet alleen musea, schrijvers, filmmakers en historici zorgen er voor dat de herinneringen aan deze periode blijven bestaan. Sinds innovaties in technologie is het ook voor een ieder met toegang tot Internet en sociale media mogelijk om haar of zijn eigen herinneringen op te slaan in het digitale landschap. We leven in een maatschappij waarin de digitale wereld een steeds groter deel uit gaat maken van het dagelijks leven. En dus ook in het opslaan van onze persoonlijke, maar ook gezamenlijke herinneringen en ervaringen. De combinatie van het digitale en het proces van herinneren is dan ook interessant voor dit onderzoek. Wetenschappelijke relevantie Op dit moment is nog geen onderzoek gedaan naar de rol van sociale netwerken binnen het herinneren van de Holocaust in Nederland. In een milieu waarin de digitalisatie en nieuwe technologische netwerken een groot deel uitmaken van het dagelijks leven, is het voor dit onderzoek dan ook interessant om te kijken naar de rol van het Internet binnen het cultureel geheugen. 10 Het herinneren van de Holocaust is nog altijd actueel. Middels musea, films, boeken of tijdens speciale data of projecten worden de gebeurtenissen van deze periode veelvuldig herdacht. De combinatie van traditie en symboliek binnen georganiseerde vormen van herinneren, maakt het herdenken van deze periode en diens slachtoffers tot een cultureel geheugen van de Holocaust in Nederland. Daarbij is het Joods Monument uniek in het omgaan met digitalisatie en actief herinneren van de omgekomen Joodse gemeenschap. Er is geen andere organisatie in Nederland die het Internet en de Web 2.0-karakteristieken gebruikt voor het herinneren van de Holocaustslachtoffers. Door de focus te leggen op de rol van sociale netwerken binnen het cultureel geheugen, kan dit onderzoek een toevoeging zijn aan bestaande theorieën met betrekking tot de rol van de nieuwe media in het herinneren en het cultureel geheugen. De uitkomsten van dit onderzoek omtrent de constructie van het cultureel geheugen van de Holocaust in Nederland op het sociale netwerk Joods Monument kunnen meer inzicht geven in de relatie tussen sociale netwerken en het cultureel geheugen. Op dit moment bestaat reeds literatuur over de relatie tussen nieuwe media en het cultureel geheugen, maar is in Nederland nog weinig gepubliceerd over de specifieke relatie tussen sociale netwerken en het cultureel geheugen. Dit onderzoek kan een brug slaan tussen de bestaande literatuur en eventueel vervolgonderzoek naar de constructie van het cultureel geheugen op sociale netwerk sites. Middels een kwalitatieve inhoudsanalyse is voor dit onderzoek de inhoud van Joods Monument geanalyseerd. Voordat wordt ingegaan op deze analyse, zijn in het theoretisch kader concepten en theorieën met betrekking tot het herinneren van de Holocaust in Nederland, het cultureel geheugen, sociale netwerk sites en het online cultureel geheugen behandeld. Hierin is specifiek aandacht gegeven aan het cultureel geheugen wat vorm krijgt door narratieven in een digitale omgeving. De uitkomsten van de kwalitatieve inhoudsanalyse worden behandeld in het hoofdstuk met betrekking tot de resultaten. In dit hoofdstuk worden de drie verschillende wijzen van herinneren op het Joods Monument besproken: herinneren middels het narratief van het levensverhaal van slachtoffers, herinneren middels het feitelijke narratief en het herinneren buiten de website om. Door middel van deze drie wijzen van herinneren wordt een gezicht gegeven aan de Nederlandse Holocaustslachtoffers en wordt zodoende aandacht besteed aan het leven voor, tijdens en na de oorlog van de Joodse Nederlandse gemeenschap. 11 Theoretisch kader Inleiding Om te onderzoeken hoe het cultureel geheugen met betrekking tot de Holocaust wordt geconstrueerd in een digitale omgeving, zullen verschillende concepten worden behandeld in dit hoofdstuk. Middels het bespreken van bevindingen van eerder onderzoek en wetenschappelijke literatuur met betrekking op deze concepten wordt in dit hoofdstuk een brug geslagen tussen de centrale vraag en dit onderzoek. Allereerst wordt een korte introductie gegeven over de Holocaust en het herinneren van de Holocaust in Nederland. Vervolgens wordt, als theoretische onderbouwing van de centrale vraag van dit onderzoek, allereerst gekeken naar het concept cultureel geheugen. Daarna wordt de rol van sociale netwerken en de rol van deze in de huidige samenleving uiteengezet. Dit hoofdstuk sluit af met een paragraaf waarin het cultureel geheugen en het sociale netwerk aan elkaar gekoppeld worden, het online cultureel geheugen. De Holocaust in Nederland In Nederland is, in vergelijking met andere landen, tijdens de Tweede Wereldoorlog een bijzonder hoog percentage Joden gestorven. Van de 140.000 mensen die de Nazi’s in 1941 “vol” Joods beschouwden, heeft slecht een percentage van 27 procent de oorlog overleefd. Ter vergelijking; in België heeft 60 procent van de 66.000 Joden de oorlog overleefd en in Frankrijk 75 procent van de 320.000 Joden. Croes (2006) heeft dit onderzocht en kwam tot de conclusie dat dit lage percentage aan overlevenden is toe te schrijven aan de extensieve jacht op verborgen Joden van zowel de Nazistische officieren in Nederland als de Nederlandse bevolking. De Joden welke opgepakt en betrapt werden op een misdrijf zoals onderduiken, kregen een speciale aantekening in het persoonlijke document en een aantekening in de deportatielijst. De zorgvuldige registratie van de bezetter en de Nederlandse administratie heeft ertoe geleid dat de Nederlandse Joden makkelijk op te sporen en te straffen waren. Deze registratie is uitgevoerd onder de directie van J. L. Lentz, hoofd van de afdeling Bevolkingsregistratie. Lentz heeft zich vanaf 1936 ingezet voor het ontwikkelen van nieuwe systemen voor het registreren van burgergegevens, persoonsbewijzen en de Joden-registratie. De samenwerking tussen Lentz en de bezetter heeft er uiteindelijk voor gezorgd dat de registratie van de Nederlandse bevolking de reden was achter het lokaliseren en deporteren van Joden (Seltzer, 1998). Vanaf 1941 kwam het anti-Joodse beleid volledig in de handen van de bezetter. In tegenstelling tot andere landen, zoals bijvoorbeeld het Vichy-regime in Frankrijk, heeft de Nederlandse overheid weinig verzet getoond in de overname van het beleid 12 omtrent het lokaliseren, oppakken en deporteren van Joden. Vanwege de volledige overname van het opsporingsbeleid van de Nederlandse overheid en de samenwerking met de Joodsche Raad in Amsterdam wisten de Nazi’s een effectieve organisatie van de deportaties naar de vernietigingskampen op te stellen (Griffioen & Zeller, 2006). De registratiesystemen, persoonsbewijzen en de angst voor de straffen voor het onderduiken hebben uiteindelijk geleid tot het hoge percentage van omgekomen Nederlandse Joden. Circa 104.000 Nederlandse Joden, bijna 73 procent van het totaal, hebben de oorlog niet overleefd (Croes, 2006). Het herinneren van de Holocaust in Nederland Aangezien de Holocaust een groot gat heeft geslagen in een Nederlandse gemeenschap, is het belangrijk deze te blijven herdenken. In een onderzoeksrapport in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport naar erfgoed van de Tweede Wereldoorlog, benadrukte Knoop (2006) hoe belangrijk het is dat de Nederlandse overheid betrokken blijft bij het oorlogserfgoed en het herdenken van de gebeurtenissen uit deze periode. Knoop stelt dat, alhoewel de eerste generatie en de levende herinnering aan de oorlog bijna verdwenen zijn, de gemedieerde herinnering aan de tweede en volgende generaties is en zal blijven worden overgedragen. Hij stelt dat de oorlog na de oorlog, in engere zin, dus vast nog lang niet over is (2006). Dat het herinneren en herdenken nog altijd actief is in de Nederlandse samenleving, is terug te zien in bijvoorbeeld de twee opeenvolgende dagen 4 en 5 mei, waarop we de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog herdenken. De slachtoffers van de Jodenvervolging worden ook herdacht tijdens Holocaust Memorial Day, uitgeroepen in 2005 door Kofi Annan, de toenmalige secretarisgeneraal van de Verenigde Naties. Deze herdenkingsdag valt jaarlijks op 27 januari, de dag dat vernietigingskamp Auschwitz werd bevrijd door het leger van de Sovjet-Unie. Nog niet alle landen hebben deze dag erkend, maar desondanks neemt het aantal toe evenals de activiteiten die plaatsvinden op deze dag. Een grote drijvende factor achter het uitroepen van een officiële Holocaust herdenkingsdag is de International Holocaust Remembrance Alliance, opgericht in 1998 om de Holocaust te blijven herdenken, onderzoeken en onderwijzen met als doel deze gebeurtenissen uit de Tweede Wereldoorlog nooit te vergeten (Nationaal Comité 4 en 5 mei, 2014). In Nederland vindt de Holocaust Memorial Day jaarlijks plaats op de laatste zondag van de maand januari bij het Nationaal Auschwitz Monument ‘Nooit Meer Auschwitz’ van Jan Wolkers in het Wertheimpark te Amsterdam. Daarnaast heeft deze dag elk jaar een ander thema, bedoeld als inspiratie voor iedereen die iets organiseert rondom deze dag. Deze activiteiten verschillen van herdenkingen bij monumenten tot activiteiten georganiseerd op scholen en universiteiten, waarbij 13 het uitspreken tegen rassenhaat, discriminatie en antisemitisme en het leren over vervolging en massamoord tijdens de Holocaust en andere genociden centraal staan (http://www.niod/knaw.nl). Naast de Holocaust herdenking zijn meerdere organisaties actief in Nederland die zich inzetten voor het herinneren van de Holocaust. Niet alleen in oorlogs- en verzetsmusea wordt aandacht besteed aan de gruwelijke gebeurtenissen van de Holocaust. Ook bestaan tal van organisaties die zich specifiek op de Holocaust richten, zoals het Anne Frank-huis en de Hollandsche Schouwburg. Een voor dit onderzoek belangrijke organisatie is het Joods Historisch Museum. In 2000 initieerde emeritushoogleraar Isaac Lipschits het Digitaal Monument Joodse Gemeenschap (http://www.jhm.nl). Dankzij de nauwkeurige registratie die 73 procent van de Nederlandse Joden fataal is geworden, kwam Lipschits op het idee om deze gegevens te digitaliseren. Nadat er een fonds met 5 miljoen gulden (2,25 miljoen euro) en een samenwerking met het Internationaal Instituut Sociale Geschiedenis en Mediamatic kwam, ontstond het Digitaal Monument. Inmiddels is het monument sinds 2005 online en sinds 2006 in handen van het Joods Historisch Museum (Smits, 2008). Het doel van het online monument is het bewaren van de herinneringen aan de omgekomen Nederlandse Joden en nabestaanden en belangstellenden in staat te stellen meer te weten te komen over de Holocaust slachtoffers (http://www.joodsmonument.nl). Van collectief geheugen naar een narratieve benadering van cultureel geheugen Binnen dit onderzoek staat het herdenken van de Holocaust centraal, maar hiervoor dienen eerst enkele concepten en theorieën met betrekking tot het herinneren uiteen gezet te worden. In de voorgaande paragraaf werd besproken hoe de Holocaust in Nederland wordt herinnerd. In deze paragraaf wordt ingegaan op de ontwikkeling van benaderingen van het collectief geheugen, cultureel geheugen en de narratieve benadering van het cultureel geheugen. Middels herdenkingen, musea en andere instituties wordt de herinnering aan gebeurtenissen zoals de Holocaust levend gehouden. Het doel van een monument in al diens vormen is echter niet louter om een herinnering in stand te houden. Young (1989) stelt dat een monument daarnaast ook een samenwerking tot het herinneren van een gemeenschap moet bewerkstelligen. Volgens Young belichaamt een monument de mythes en idealen van een natie of gemeenschap. Mythes en idealen die de bevolking eigen heeft gemaakt. Young legt hierbij de nadruk op het feit dat een monument niet zozeer alleen draait om de gebeurtenis zelf en de herdenking hiervan. Volgens hem dienen we onszelf centraal te stellen bij de herdenking van een gebeurtenis. Hij koppelt deze stelling aan het omgaan met Holocaust monumenten en stelt dat de ‘bezoeker’ en zijn reflexiviteit centraal staan in het herdenken, in plaats van het monument zelf (Young, 1989). 14 Young legt de nadruk op het individuele en het sociale van de mens, een versmelting van theorieën uit eerder onderzoek naar herinneren. Tot 1920 is het geheugen louter behandeld vanuit de medische wereld, ofwel de focus lag op de herinneringsfuncties van het brein. Hierbij werd onderzoek gedaan naar het neuro-mentale systeem en naar ons persoonlijke geheugen (Young, 1989). In 1925 deed Halbwachs echter onderzoek naar het geheugen vanuit een sociologisch perspectief en stelde dat vormen van het geheugen of herinneringen gebaseerd zijn op onze communicatie en sociale interactie en daarom ook vanuit een sociaalwetenschappelijke lens benaderd dienen te worden. Collectief geheugen Halbwachs introduceerde met zijn onderzoek het concept collectief geheugen, waarbij hij de nadruk legde op het sociale aspect van herinneringen. Ieder individu herinnert vanuit haar of zijn eigen sociale achtergrond, zoals bijvoorbeeld religie of nationaliteit. Deze herinneringen, de individuele herinneringen van personen uit een sociale groep, vormen het collectief geheugen van een dergelijke groep mensen. Hierin dient een onderscheid gemaakt te worden tussen het sociale en het historische geheugen (Siegel, 2013). Het sociale geheugen is gebaseerd op herinneringen van gebeurtenissen die personen zelf bewust hebben meegemaakt. Het historische geheugen is gebaseerd op interpretaties uit literatuur, media en monumenten. Dit zijn gemedieerde herinneringen die worden overgegeven door externe objecten. Halbwachs stelt hierbij dat het collectieve geheugen niet simpelweg gezien kan worden als een opsomming van individuele ervaringen en herinneringen. Elke persoonlijke herinnering komt vanuit een ander perspectief. Deze persoonlijke herinneringen kunnen daarom niet gevormd worden tot één collectieve herinnering (Van Dijck, 2004). Deze individuele herinneringen worden gedragen en doorgegeven door een groep en helpen deze betekenis te geven aan sociale en culturele fenomenen (Misztal, 2003). De betekenisgeving vanuit een groep door middel van de herinneringen, is de collectieve herinnering volgens Halbwachs. Halbwachs stelt dat de betekenis van gebeurtenissen zoals de Holocaust niet door iedereen hetzelfde ervaren worden, vanwege de distinctie in het sociale en het historische, het individuele en het collectieve geheugen, waarbij de historische herinneringen immers gemedieerd zijn in plaats van bewust meegemaakt (Siegel, 2013). Daarnaast is Halbwachs van mening dat onze ervaringen en herinneringen worden gevormd door sociaal-maatschappelijke contexten, waarbij het sociale zowel voorafgaand aan de ervaring als na afloop de manier waarop een ervaring wordt opgeslagen in het geheugen en later wordt herinnerd, beïnvloedt (Siegel, 2013). Hiermee wordt bedoeld dat onze 15 sociaal-maatschappelijke achtergrond, zoals nationaliteit, klasse en/of religie, doorwerkt in hoe we een gebeurtenis ervaren en hier later mee omgaan. Cultureel geheugen Het concept collectief geheugen is door andere wetenschappers uitgebreid. Volgens Assmann en Czaplicka (1995) is het collectief geheugen in twee concepten te delen; het communicatieve geheugen en het culturele geheugen. Hierbij is het communicatieve geheugen het deel van het collectieve geheugen waarin herinneringen middels alledaagse communicatie worden doorgegeven (Assmann & Czaplicka, 1995). Hier ligt de nadruk op het feit dat een verhaal of ervaring via een gesprek tussen personen wordt overgedragen. Dit is het deel van het geheugen waarop Halbwachs zich vooral focuste. Het communicatieve geheugen zorgt voor een groepsidentiteit. Het gaat hier vooral om de orale geschiedenis, waarbij geen sprake is van een officiële organisatie of een institutie die zich bezig houdt met het overdragen van een herinnering (Siegel, 2013). Dit is wel het geval bij het cultureel geheugen, waarbij verhalen en ervaringen middels een georganiseerde vorm worden overgedragen. De georganiseerde vormen van herinneringen horen volgens Assmann (2008) bij het andere concept van het collectieve geheugen; het cultureel geheugen. Het cultureel geheugen is een aspect van het collectieve geheugen in de zin dat de herinneringen gedeeld worden door een groep of gemeenschap, waarbij de herinneringen een collectieve, culturele identiteit verstrekken aan deze groep. Deze vorm van het geheugen verschilt van Halbwachs’ collectieve geheugen, aangezien Halbwachs geen aandacht schonk aan de organisatie en tijdsruimte van het geheugen van een sociale groep. Dit wilt zeggen dat Halbwachs geen onderscheid maakte in ongeorganiseerde en georganiseerde vormen van geheugen. In plaats daarvan, stellen Assmann en Czaplicka (1995), ging Halbwachs er van uit dat een collectief geheugen en de daarbij behorende relaties van een sociale groep met de tijd verdwenen. Hiermee transformeert het collectief geheugen in geschiedenis. Het communicatieve geheugen is dus verbonden met tijd, terwijl het culturele geheugen gekarakteriseerd wordt door de afstand tot het alledaagse. Dit wil zeggen dat het cultureel geheugen kan blijven bestaan dankzij georganiseerde vormen van herinneren en daardoor niet verandert door de tijd heen (Assmann & Czaplicka, 1995). Daarnaast betrok Halbwachs het culturele domein niet in zijn onderzoek naar het geheugen, een gebied wat Assmann juist wel includeert in zijn studies. Assmann wilt hiermee niet Halbwachs’ collectieve geheugen vervangen door het cultureel geheugen, maar wilt met het cultureel geheugen benadrukken dat meerdere manieren bestaan om te herinneren binnen het collectieve geheugen (2008). Een visie die wordt gedeeld door Van Dijck (2004). Het culturele landschap is volgens beide 16 auteurs de bindende factor tussen het individuele en het collectieve niveau van het collectief geheugen (Assmann, 2008; Van Dijck, 2004). Cultuur en herinneringen zijn geen dingen die we hebben of waarderen, maar dingen die we creëren, waardoor we ons persoonlijke en collectieve ‘zelf’ vorm geven. Hiermee wordt de nadruk op de culturele context van het geheugen gelegd, in tegenstelling tot Halbwachs’ nadruk op de sociale context van het geheugen. Cultuur is meer dan alleen het samenkomen van individuen. Mentale structuren, sociaalculturele achtergronden, artefacten, technologieën, normen en waarden maken allemaal evenredig deel uit van cultuur. Hierdoor wordt de connectie tussen het individu en de maatschappij gevormd (Gross, 2000). De individuele herinneringen van individuen binnen een maatschappij dienen gezien te worden als herinneringen die met elkaar in verbinding staan. Deze verbinding zorgt voor een zekere collectiviteit, waardoor cultuur wordt geconstrueerd en doorgegeven. Het cultureel geheugen bestaat dus uit individuele, persoonlijke herinneringen die deze collectiviteit van herinneringen vormgeven (Van Dijck, 2004). De persoonlijke connecties, zowel mentaal als materieel, die door mensen gemaakt worden met herinneringen, maken deel uit van een collectief repertoire. Deze collectiviteit zorgt op haar beurt er voor dat nieuwe contexten ontstaan die mensen helpen bij persoonlijke betekenisgeving. Cultuur is hierbij de verbindende factor tussen het verleden en het heden. Culturele uitingen zijn de dragers van herinneringen uit het verleden, die middels sociale contexten en kaders de culturele uitingen in het heden vormgeven (Assmann, 2008; Van Dijck, 2004). Van Dijck voegt hieraan toe dat aspecten van cultuur, zoals het Internet en de media, niet simpelweg de collectiviteit van herinneringen vormgegeven door persoonlijke verhalen, maar deze collectiviteit construeren (2006). Het cultureel geheugen is een externe institutie, opgeslagen in symbolische en culturele vormen (Assmann, 2008; Van Dijck, 2004). Deze vormen verplaatsen zich van situatie naar situatie en worden overgegeven van generatie op generatie. Herinneringen worden hierbij gedragen door externe objecten, zoals musea en instituties, ofwel de georganiseerde vormen van herinneren. Zowel Assmann (2008) als Van Dijck (2004) stellen hierbij dat ons geheugen niet louter bestaat door een constante interactie tussen andere menselijke herinneringen, maar ook door een constante interactie met objecten of symbolen. Objecten hebben niet zoals mensen de mogelijkheid om te herinneren, maar prikkelen ons om te herinneren. De mens kent namelijk beelden, rituelen, verhalen en teksten toe aan objecten (Assmann, 2008). Dit gebruik van externe symbolen zorgt er voor dat een groep mensen actief kan herinneren. Zoals eerder genoemd kan een sociale groep niet zelf herinneren. Door de creatie en het in stand houden van symbolen, zoals instanties als musea, archieven en monumenten doen, kan een groep 17 mensen om gaan met de collectiviteit van herinneringen. Dergelijke instituties bestaan om op een georganiseerde wijze herinneringen te bewaren en te onderhouden (Assmann, 2008). Een voorbeeld van dergelijke georganiseerde vormen van het cultureel geheugen zijn Pierre Nora’s lieux de mémoire, de plaatsen van het geheugen. Hoelscher en Alderman (2004) behandelen Nora’s werk in hun studie naar de relatie tussen het geheugen en de plaats en stellen dat het geheugen onder andere verbonden is met materiële en non-materiële plekken. Fysieke plaatsen voor het geheugen zijn onder andere begraafplaatsen, kathedralen, historische slagvelden en monumenten. Non-fysieke plekken voor het geheugen zijn bijvoorbeeld celebraties, rituelen en herdenkingen. Dergelijke plekken, welke verbonden zijn met het geheugen, zijn een model geworden voor het herinneren. De relatie tussen het herinneren en de plek is zichtbaar middels materiële cultuur, zoals de fysieke plekken omtrent herinneringen, maar ook middels actieve culturele uitingen. De rituelen, vieringen en herdenkingen beïnvloeden op dominante wijze hoe maatschappijen herinneren. Culturele praktijken, zoals herinneren, maken deel uit van een plaats of plek (Hoelscher & Alderman, 2004). Dat deze lieux de mémoire niet altijd tastbaar of bereikbaar zijn voor het herinneren, maakt niet uit voor de relatie tussen plaats en geheugen (DeLyser, 2005; Hoelscher & Alderman, 2004). Het aandacht besteden aan kleine details van individuele levens, zoals foto’s, artefacten, ansichtkaarten en persoonlijke verhalen, zijn ook manieren waarop plaats en geheugen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Hierbij dienen de lieux de mémoire voor zowel diegenen die een historische gebeurtenis zelf hebben meegemaakt als voor latere generaties. De objecten functioneren hiermee als plekken voor het herinneren van andermans herinneringen en als dragers van narratieven van het verleden (Brockmeier, 2010) Als voorbeeld van een connectie tussen artefacten, persoonlijke herinneringen en het collectieve geheugen, beschrijft Van Dijck Anne Frank’s dagboek (2004). Middels de persoonlijke lens van Anne Frank wordt het collectieve geheugen van de Holocaust beleefd door narratieven die tot uiting komen in een object. Het schrijven van eigen ervaringen en herinneringen gebeurt immers op narratieve wijze. Dit welbekende dagboek is inmiddels een culturele expressie geworden, welke symbool staat voor de continue strijd tussen individuele en collectieve uitingen van het geheugen. Aan de ene kant toont het dagboek een Nederlandse tiener die haar eigen herinneringen en ervaringen in een narratieve, culturele vorm uit. Haar vader, Otto Frank, besloot later dit dagboek te publiceren tot een publiek en collectief product. Daarmee werd het dagboek, en later de gehele industrie rondom dit boek, van museum tot theaterstuk, een culturele uiting van een herinnering (Van Dijck, p. 270). 18 Volgens Van Dijck is het dus de vormgeving van een individuele herinnering die het individuele geheugen en collectieve geheugen met elkaar verbindt, waardoor de culturele expressie van een collectiviteit (Assmann, 2008), ofwel het cultureel geheugen, vorm krijgt. Het cultureel geheugen zorgt er via verschillende dimensies voor dat een sociale groep zich verbonden voelt, maar draagt er ook aan bij dat de ervaringen die er voor hebben gezorgd dat een sociale groep is ontstaan of bestaat, niet vergeten worden. Dankzij plaatsen, objecten, symbolen, instituties en media blijven herinneringen, goed of slecht, bestaan. Deze verschillende dimensies binnen het cultureel geheugen zijn uiteengezet door Erll (2008), die net als Assmann (2008) en Van Dijck (2004) de nadruk legt op het culturele karakter van het cultureel geheugen wat het cultureel geheugen en het collectief geheugen van elkaar onderscheid. Erll stelt dat het cultureel geheugen een driedimensionaal concept is, waarbij een synthese plaatsvindt tussen het sociale (zoals mensen, sociale relaties en instituties), het materiële (zoals lieux de mémoire, artefacten en media) en het mentale (cultureel gedefinieerde denkwijzen en mentaliteiten). Deze drie dimensies zijn betrokken met elkaar en werken samen in het creëren van culturele herinneringen, waarbij het cultureel geheugen gekenmerkt wordt door het grensoverschrijdende karakter (Erll, 2008). Van Dijck (2004) stelt hierbij, met betrekking tot het cultureel geheugen, dat in de huidige maatschappij, waarin de media een prominente rol spelen dankzij technologische ontwikkelingen, het cultureel geheugen meer dan ooit afhankelijk is van het materiële, zoals de nieuwe media technologieën en mediaproducten. Narratieve benadering van het cultureel geheugen De overdracht van het cultureel geheugen door symbolen, zoals de media, gebeurt op narratieve wijze. Bij een narratieve wijze van de transitie van het cultureel geheugen, ligt de nadruk op het feit dat de culturele herinneringen gearticuleerd worden door zaken als mythes, literatuur, films, reclame en conversaties (Assmann, 1992). In de recente literatuur naar cultureel geheugen wordt de nadruk gelegd op de narratieve basis van dit concept. Het narratieve niveau van het cultureel geheugen kan gezien worden als de essentie van het cultureel geheugen. Het narratief heeft namelijk de mogelijkheid om vorm te geven aan de tijdelijke dimensie van menselijke ervaring (Brockmeier, 2002). Hiermee wordt bedoeld dat de geschiedenis van het menselijk bestaan bestaat uit culturele betekenis en dat verhalen, de narratieven, zoals het schrijven van biografieën of levensverhalen (Arthur, 2009; Kidd, 2009), het mogelijk maken om op historische wijze over onszelf en over ons leven na te denken. Hierbij wordt met het narratieve niet louter verwezen naar het vertellen van verhalen, maar ook naar het 19 doorvertellen en begrijpen van acties en gebeurtenissen. Het narratieve is dus niet alleen praten over herinneringen en ervaringen of de constructie van individuele autobiografieën, maar ook het omgaan met de complexiteit van sociale relaties in een maatschappij. Volgens Brockmeier kan het narratieve gezien worden als het historische bewustzijn, waarbij verschillende vormen van discoursen en symbolen verbonden worden en geïntegreerd worden in een symbolische ruimte van cultuur. In andere woorden, het narratieve is de historische dialectiek van het culturele herinneren en vergeten (Brockmeier, 2002). Het narratieve, de dialectiek tussen het culturele herinneren en vergeten, krijgt vorm in bijvoorbeeld monumenten en de media, waarbij het cultureel geheugen weer zichtbaar maakt wat verloren is. Binnen deze visie wordt er van uitgegaan dat monumenten en de media de dragers van verhalen en herinneringen zijn, en zo, middels georganiseerde vormen van herinneren, er voor zorgen dat deze herinneringen worden doorgegeven. Binnen de symbolische ruimte van cultuur wordt het ‘nu’ en ‘toen’, ‘hier’ en ‘daar’ continu met elkaar gecombineerd en verbonden. Deze verschuivingen en combinaties helpen ons te bepalen wat het verleden, heden en toekomst is. Het narratieve is volgens Brockmeier (2002) een dominante kracht binnen deze symbolische ruimte van cultuur, waarbij hij onderscheid maakt in drie vormen van het narratief; narrative as a performative order, narrative as a linguistic order and narrative as a semiotic order. Voor dit onderzoek worden deze drie vormen van het narratief ‘het actieve narratief’, ‘het linguïstische narratief’ en ‘het semiotische narratief’ genoemd. De samenwerking tussen de verschillende elementen van deze drie narratieven creëert een structuur waarin de narratieven ons helpen betekenis te geven aan verhalen over heden en verleden. Het actieve narratief is het narratief als proces, waarbij een narratief niet gezien dient te worden als een verhaal, maar als de actie van het vertellen van een verhaal. Het is niet louter een structuur van betekenis, maar een actieve vorm van betekenis uitdragen. Een actief narratief heeft hiermee een specifiek doel binnen een cultureel systeem (Brockmeier, 2002). Brockmeier geeft hiervan als voorbeeld dat een actief narratief plaats kan vinden in een sociale, institutionele of politieke situatie, waarbij ideeën over het heden en verleden met betrekking tot een cultureel geheugen worden uitgedragen aan een publiek. Maar dit actieve narratief kan ook uitgedragen worden door een specifieke plaats of locatie, de lieux de mémoire, zoals musea en monumenten. Het actieve narratief kan dus gezien worden als een sociaal proces van het vertellen en uitdragen van een verhaal of van geschiedenis. Deze dimensie van het narratief binnen het cultureel geheugen bestaat niet zonder de andere twee vormen van het narratief; het linguïstische en het semiotische. Brockmeier (2002) stelt dat de 20 linguïstische narratieven naar voren komen door orale of geschreven verhalen. De combinatie van verschillende narratieve elementen, zoals het combineren van plaats, actie, de intentie hierachter en een hoofdpersoon van een verhaal, zorgen er voor dat mensen een verhaal uit het verleden langer kunnen vasthouden en bewaren, maar zorgt er ook voor dat complexe temporele constructies en lagen van een verhaal gecommuniceerd en geïntegreerd kunnen worden binnen een maatschappij. Deze narratieven worden geschreven naar aanleiding van een verhaallijn of plot. De manier waarop een narratief verteld of gedeeld wordt, is van invloed op de interpretatie van een dergelijke verhaallijn. Een narratief bestaat uit de linguïstische elementen, maar bestaat ook uit de relatie tussen het linguïstische en de sociale werkelijkheid. Dit is de semiotische eigenschap van het narratief, die zorgt dat een verhaal in relatie staat tot de materiële en symbolische ruimte eromheen (Brockmeier, 2002). Dankzij het gebruik van symbolen, tradities en de linguïstische en semiotische eigenschappen van narratieven kunnen mensen vanuit hun sociaal-culturele contexten betekenis geven aan deze narratieven. Anderzijds zijn het de narratieven die het cultureel geheugen haar vorm geven. Het herinneren van gebeurtenissen of verhalen middels het gebruik van symbolen krijgt vorm door narratieven over het overleden. Deze narratieven zijn cultureel gevormd en vormen op hun beurt het geheugen cultureel. Cultuur is hierbij het systeem en het proces waarin symbolen betekenis krijgen, waardoor een narratief begrepen kan worden. Anderzijds is het de cultuur wat de acties, gedachtes, emoties en waarden van individuen vormt. Hierdoor worden de wijze waarop symbolen geïnterpreteerd worden en de wijze waarop narratieven begrepen worden, ergo hoe wordt herinnerd, beïnvloed. Zo ontstaat een continue interactie tussen herinneringen, onszelf en cultuur (Wang & Brockmeier, 2002). De narratieven van persoonlijke herinneringen en ervaringen staan in verbinding met ‘het zelf’ van individuen. Het zelf wordt gevormd door sociale participatie, sociale instituties en sociale interactie (Wang & Brockmeier, 2002). Dit betekent dat de sociaal-culturele achtergrond van een individu de vorming en uitdraging van narratieven beïnvloedt. Ook hierbij staat de relatie tussen het individuele en het collectieve centraal (Van Dijck, 2004). De narratieven van het geheugen en het samenspel tussen het individu en de sociale omgeving zorgen er voor dat deze narratieven kunnen worden doorgegeven van generatie op generatie (Wang & Brockmeier, 2002). Zoals al eerder genoemd is een van de verschillen tussen het collectief geheugen en het cultureel geheugen het bestaan door de tijd heen. Waar herinneringen van het collectief geheugen langzaamaan veranderen in geschiedenis, blijven de herinneringen van het cultureel geheugen bestaan dankzij de georganiseerde vormen van herinneren. De narratieven van het geheugen spelen hierin een belangrijke rol (Jovchelovitch, 2012). Het narratief als cognitief instrument en cultureel werktuig 21 helpt de mensen informatie te behouden, te begrijpen en om te gaan met heden en verleden. Narratieven zijn niet alleen essentieel voor het begrijpen van een eigen identiteit, maar ook voor het begrijpen van cultuur en de culturele geschiedenis (Jovchelovitch, 2012). Bij het collectief geheugen wordt door een sociale groep selectief gekozen welke narratieven worden doorgegeven en welke niet. Dit zijn narratieven die belangrijke elementen bevatten voor het vormen en begrijpen van de groepsidentiteit. Aangezien het cultureel geheugen een vorm van het collectief geheugen is, waarbij dankzij georganiseerde vormen van herinneren, narratieven van herinneringen kunnen worden opgeslagen voor in de eeuwigheid, is het voor dit onderzoek interessant om de focus te leggen op de narratieven die uitdrukking geven aan het cultureel geheugen. Het zijn immers de narratieven die bewust worden doorgegeven van generatie op generatie en worden opgeslagen in teksten, monumenten en herdenkingsrituelen. In dit onderzoek wordt hoofdzakelijk gekeken naar de narratieven van het online cultureel geheugen. Hierop wordt verder ingegaan in de paragraaf ‘het online cultureel geheugen’. Sociale netwerk sites en online cultureel geheugen Zoals eerder genoemd, spelen materiële aspecten, zoals media technologieën, een belangrijke rol in het behouden en doorgeven van het cultureel geheugen. In dit onderzoek staan sociale netwerk sites centraal, een vorm van Web 2.0. Allereerst zal een definitie gegeven worden van Web 2.0, waarbij het netwerk als platform dient. Vervolgens zal het concept van het sociale netwerk uiteengezet worden. Ten slotte worden deze concepten toegepast op het concept cultureel geheugen. Web 2.0 2001 was het keerpunt voor het Internet. Tim O’Reilly en MediaLive International introduceerden het Web 2.0-concept (O’Reilly, 2007). Dit concept, het Web 2.0, wordt door Kaplan gedefinieerd als een platform waarbij content en applicaties niet langer alleen gecreëerd en gepubliceerd worden door individuen, maar in plaats daarvan, continu worden aangepast en verbeterd door gebruikers op een collaboratieve wijze (Kaplan, 2010). O’Reilly was van mening dat het Internet en het web op dat moment belangrijker dan ooit waren en nieuwe mogelijkheden zouden brengen. Het web functioneerde nu als een service voor het publiek. Databronnen werden steeds groter en rijker naarmate meer mensen het Web 2.0 gingen gebruiken. Dankzij deze nieuwe functie van het web, ontstonden nieuwe principes die de kern van dit nieuwe fenomeen vormen. 22 Het web is gaan dienen als een platform, waarin de distributie van services centraal staat. Dankzij het groeiend aantal gebruikers, groeit de kwaliteit van deze services. Hierdoor is een structuur van participatie ontstaan, waarbij de web-gebruikers samenwerken tot de verbetering van deze services. Een groot verschil met het web voorheen is dat deze services niet langer betaald zijn. Pagina’s zoals Google gebruiken geen licenties of verkoop. Het gebruik van dergelijke gratis services zorgt voor een continue verbetering van de services zelf. Hierdoor dient een zeker vertrouwen in de gebruiker te bestaan. De gebruiker dient inmiddels gezien te worden als co-ontwikkelaar, waarvoor de services van het web continu op aangepast moeten worden, gebaseerd op de activiteit van de gebruikers (George & Scerri, 2007). Het actieve gedrag van de gebruikers zorgt voor een gezamenlijke online intelligentie. Reviews leiden tot betere producten en zoekactiviteit op het Internet leidt tot betere productie, resultaten en het beter vaststellen en benaderen van doelgroepen. Gedeelde informatie zorgt voor een verrijking van kennis, die globaal opgevraagd en gedeeld kan worden (George & Scerri, 2007). Het web is een platform, waarbij de gebruikers de producenten en consumenten van de tekstuele, audio of video inhoud op het web zijn (Herring, 2015). Dankzij duizenden gebruikers is het Web 2.0 een collectieve intelligentie, bestaande dankzij de input van de gebruikers en de self-service die het Internet te bieden heeft. Dankzij de opkomst en groei van Web 2.0-bedrijven staat het Internet inmiddels vol met ontwikkelde, nieuwe modellen voor websites, online zelf-services en businessmodellen. De software is het belangrijkste aspect van het Web 2.0. Het gaat niet langer om één apparaat of één gebruiker, maar om het collectief van apparaten en gebruikers wat gebruik maakt van een Web 2.0 service (O’Reilly, 2007), waarbij de connectiviteit tussen gebruikers centraal staat (Newman et al., 2016). Deze nieuwe Web 2.0-services leiden tot het fenomeen prosumptie. Dit fenomeen werd onder andere behandeld door Fuchs (2011). Volgens Fuchs zijn Web 2.0-platformen, zoals YouTube, Facebook en Twitter gefocust op het delen van data, communicatie, gemeenschappen en coproductie. De relatie tussen productie en consumptie, de prosumptie, staat hierbij centraal (2011). Fuchs citeert Toffler, die in 1980 de prosumer introduceerde, waarmee de grens tussen consumptie en productie vervaagde. Volgens Fuchs is deze tendens terug te zien in Web 2.0-platformen, waarbij de actieve gebruikers van het Internet tevens actief zijn in de productie van content. De permanente creatieve activiteit, communicatie, het opbouwen van gemeenschappen en content-productie zorgt er voor dat het Internet of Web 2.0 publiek anders is dan het actieve publiek van de massa media (2011). Het actieve publiek van bijvoorbeeld sociale media is niet alleen bewust van de beïnvloeding van massa media, maar ook actief in het opbouwen van de multimodale content 23 van deze media. Deze content is het middelpunt van het Web 2.0 (Alexander & Levine, 2008; Herring, 2015). Dankzij de gebruiksvriendelijke services van het Web 2.0 kan een ieder deelnemen in het proces van content creatie, waarbij samenwerking tussen de gebruikers ontstaat. Op het moment dat meerdere gebruikers actief content toevoegen aan één medium, ontstaat een vorm van de sociale media (Alexander & Levine, 2008). De Web 2.0 sociale media-applicaties bieden gebruikers een technologie voor de productie en distributie van informatie. Hierdoor wordt het voor de gebruiker mogelijk om op een gemakkelijke wijze collaboratief te schrijven, content te delen en netwerken aan te leggen (Thackeray, Neiger, Hanson & McKenzie, 2008). Deze actieve coproductie van meerdere Internetgebruikers wordt ook besproken door Kaplan en Haenlein (2010). Een kenmerk van sociale media, gebaseerd op de principes van het Web 2.0 gebruikt, is, zoals eerder genoemd, het feit dat meerdere gebruikers samenwerken aan een ‘product’. Door het toevoegen en veranderen van tekstuele, audio of video inhoud (Herring, 2015), ontstaat een collaboratief project (Kaplan & Haenlein, 2010). De hoofdgedachte achter een dergelijke samenwerking is het feit dat dit uiteindelijk leidt tot een beter, gezamenlijk eindproduct, in plaats van het produceren van individuele projecten. Deze prosumptie, het gezamenlijk werken aan de inhoud op het Internet, kan uiteindelijk, volgens leiden tot het ontstaan van content communities (Kaplan & Haenlein, 2010). Dit zijn onlinegemeenschappen waarin gebruikers media inhoud met elkaar kunnen delen via het web. Voorbeelden hiervan zijn Flickr, YouTube en SoundCloud. In deze online communities staan niet de gebruiker en het persoonlijke profiel centraal. Het gaat in dergelijke communties om het delen van foto’s, video’s of andere informatie. De prosumptie is bij deze online communities veelal noodzakelijk. Zonder de samenwerking van meerdere gebruikers komt de inhoud op een website immers niet tot stand (Ritzer, Dean & Jurgenson, 2012). De persoonlijkere versie van deze online content communities zijn de sociale netwerk sites, waarbij de prosumtie de centrale factor binnen een website is (Ritzer, Dean & Jurgenson, 2012). Het verschil met deze online communities is dat er bij de sociale netwerk sites wel een persoonlijk profiel wordt aangemaakt, waarbij de gebruikers meer informatie over zichzelf kunnen plaatsen en met andere gebruikers kunnen communiceren (Kaplan & Haenlein, 2010). Binnen deze online communities zijn het de persoonlijke updates, statussen, verhalen en foto’s van de gebruikers die de essentie van deze websites vormen. De communicatie en opgebouwde netwerken, waardoor een zekere samenwerking tussen gebruikers ontstaat, is de prosumptie binnen de sociale netwerk sites die er voor zorgt dat deze kunnen bestaan (Ritzer, Dean & Jurgenson, 2012). Dit concept zal uit een worden gezet in de volgende paragraaf. 24 Sociale netwerk sites Het feit dat meerdere gebruikers steeds makkelijker en sneller inhoud kunnen plaatsen op het web en de collectieve intelligentie van gebruikers die mensen motiveert om ideeën te delen en te bediscussiëren op de online community, zorgt er voor dat het Web 2.0 ook wel het sociale web genoemd wordt (Boulos & Wheeler, 2007). Dankzij de ontwikkeling van “Web 1.0” en het ontstaan van nieuwe software, is de online sociale interactie via het web verder ontwikkeld en verrijkt. Boulos en Wheeler citeren Wallace (1999) en stellen dat het Web 2.0 de gebruikers aanspoort tot menselijke interactie in een ‘koude’ omgeving (2007, p. 3). Volgens hen kan zelfs gesproken worden over een people-centric web, een sociaal web waarin conversaties, interpersoonlijke relaties, personalisatie en individualisatie centraal komen te staan (Boulos & Wheeler, 2007). Een vorm van een dergelijke service zijn de sociale netwerken. De sociale netwerk sites (SNS) zijn online groepsapplicaties die mensen verbinden middels gedeelde informatie en interesses (Boulos & Wheeler, 2007). Hierbij worden gebruikers met elkaar verbonden door gedeelde vriendschappen of onlinegemeenschappen. Deze SNS zijn nieuwe vormen van virtuele gemeenschappen die bestaan dankzij relaties tussen de groepsleden en de drang van mensen naar het behoren tot een groep (Boulos & Wheeler, 2007). De SNS, zoals deze nu terug te vinden zijn op het Web 2.0, bestaan pas sinds 2003. Voorheen bestonden informele SNS, maar tegenwoordig wordt de data en informatie van de gebruiker opgeslagen in een profiel, welke meteen gedeeld kan worden met andere gebruikers. Op deze manier kunnen gebruikers van SNS gemakkelijker op zoek naar informatie of mensen met dezelfde interesses (Boulos & Wheeler, 2007). Sinds de introductie van de SNS hebben veel gebruikers inmiddels deze websites geïntegreerd in het dagelijks leven. Op dit moment zijn er honderden SNS, variërend in technologische functies, interesses en praktijken. Hoewel de technologische kenmerken van de SNS vrijwel consistent zijn, zijn de culturen rondom SNS verschillend. Van het zoeken naar of onderhouden van relaties, gedeelde interesses betreffende seksualiteit, religie of identiteit tot bloggen, delen en communiceren, het is allemaal terug te vinden in SNS (Boyd & Ellison, 2008). Boulos & Wheeler spraken al over het peoplecentric karakter van SNS. Boyd en Ellison leggen hierop de nadruk in hun definitie van SNS. Zij leggen de focus op het unieke van SNS: het feit dat individuen, onbekend van elkaar, connecties maken, gebaseerd op enige offline connecties of overeenkomsten, die anders niet hadden kunnen ontstaan. Deze functie van de SNS, de gedeelde interesses (Boulos & Wheeler, 2007) en het connecties maken met anderen, (Boyd & Ellison, 2008), zijn de functies waardoor de SNS niet langer alleen gebruikt worden door individuen. Ook organisaties en instituties tonen steeds meer interesse in de 25 SNS. Denk bijvoorbeeld aan de klantenservice van KLM via Twitter of Facebook. Maar niet alleen bedrijven betrekken de sociale media in bestaande of vernieuwde businessmodellen. Ook de culturele wereld toont steeds meer interesse in de SNS. Dit fenomeen besprak Proctor (2010) in haar artikel over het museum als platform en stelt dat Web 2.0 nieuwe businessmodellen en –praktijken in de 21e eeuw hervormt door sociale media. Proctor stelt dat zelfs het meest conservatieve museum niet immuun is voor de effecten van SNS. Een museum hoeft niet per se actief te zijn in het gebruik van SNS, maar de bezoekers zijn dat wel. Dit resulteert in het online delen van foto’s, filmpjes, blogs en recensies over musea op SNS, waarover de musea zelf geen controle hebben. Deze ontwikkelingen zorgen er voor dat ook deze organisaties gaan deelnemen in de SNS-cultuur. Musea gaan steeds meer gebruik maken van SNS, zoals Flickr, YouTube of Facebook (Proctor, 2010). Een nieuwe trend in de wereld van de musea en de SNS is dat musea steeds meer collecties online zetten, om in te spelen op het feit dat op deze manier meer mensen, die anders niet in staat waren om het museum in kwestie te bezoeken, in contact kunnen komen met een instelling en diens collectie. Hierdoor krijgen steeds meer musea het grotendeel van de bezoekers via het Web 2.0 (Proctor, 2010). Proctor noemt hierbij Steven Zucker, die deze transformatie beschrijft als een verschuiving van de Acropolis – het onbereikbare op de heuvel - naar de Agora – het bereikbare, een forum voor conversatie, debat en kansen voor een groter publiek (p. 36). Het gebruik van het Web 2.0 als forum wordt ook steeds populairder in musea die zich richten op de Holocaust. Manfra en Stoddard (2008) deden onderzoek naar het gebruik van nieuwe media in de Holocaust wetenschap. Zij vonden dat SNS, met in het bijzonder persoonlijke accounts, het delen van audio- en videomateriaal, interactieve omgevingen en sociale interactie, scholieren en belangstellenden de kans geven om de gebeurtenissen van de Holocaust en andere genocides terug te koppelen aan huidige problemen in de maatschappij. Dankzij het gebruik van SNS krijgen mensen de kans om bestaande kennis te analyseren en te bediscussiëren. Het interactieve karakter van SNS biedt daarnaast de toegang naar talloze archieven met literatuur, audio- en beeldmateriaal, die scholieren en anderen kunnen gebruiken voor het reflecteren op de huidige maatschappij of toekomstig onderzoek. Het online cultureel geheugen Zoals eerder genoemd hebben Web 2.0 en SNS het mogelijk gemaakt voor het publiek om op een gemakkelijke wijze toegang te verkrijgen tot online informatie, audio- en beeldmateriaal, collecties en archieven. Het cultureel geheugen en het belang van georganiseerde vormen van herinneringen 26 staan centraal in dit onderzoek. Daarnaast speelt volgens Van Dijck de media een grote rol binnen het cultureel geheugen, aangezien door de media de kansen voor het opslaan van herinneringen vergroot en veranderd zijn (2004). In een maatschappij waarin vrijwel alles is gedigitaliseerd en waarin nu ook musea online te bezoeken zijn, zijn Assmann’s en Van Dijck’s georganiseerde vormen van herinneringen tegenwoordig ook online te vinden. Van Dijck benadrukt in haar studie het belang van de media en het geheugen; beide zijn volgens haar culturele concepten. Technologie vormt onze herinneringen van het verleden en het heden en zorgt er voor dat deze door de tijd heen kunnen blijven bestaan. Dankzij innovaties worden daarnaast ook de manieren waarop we herinneren en hoe we deze herinneringen vorm geven veranderd. Hierdoor is herinneren niet langer louter een proces waarmee we het verleden terughalen, maar ook een vermogen om culturele aspecten te identificeren en het ‘zelf’ in relatie tot anderen te plaatsen. De relatie tussen de media en het geheugen is zowel een proces van creatie en reconstructie. Hier komt wederom de nadruk op het persoonlijke culturele geheugen naar voren. Het zijn namelijk de individuen die binnen het cultureel geheugen de individuele, actieve producenten en verzamelaars zijn van herinneringen in de media (Van Dijck, 2004). Van Dijck (2004) legt de rol van het individu als actieve media-gebruiker uit middels John B. Thompson’s visie op mediareceptie (1995). Hij beschrijft media als een vorm voor reflectie en zelfreflectie voor individuen, waarmee we zicht krijgen op wie we zijn en waar we staan in sociale context. Dankzij nieuwe media vormen hoeven individuen niet langer alleen maar gebruik te maken van gezamenlijke vormen van media, zoals voorheen de radio en de bioscoop. Nu bestaat, dankzij de nieuwe media, de mogelijkheid tot nieuwe kansen en opties voor individuele zelfreflectie en zelfformatie. Het publiek is actiever geworden en meer bewust van de rol van de media binnen het sociale leven. Van Dijck (2004) sluit aan op Thompson’s visie op het individu binnen de media en stelt dat individuen media technologieën gebruiken om eigen herinneringsdocumentatie te produceren en dat individuen actieve verzamelaars zijn van cultuur in de media. Middels camera’s, computers en het schrift worden momenten in het leven gedocumenteerd en gevormd tot een mediated ervaring; een herinnering opgeslagen in het media landschap. Deze individuele, persoonlijke vormen van het geheugen, maken samen deel uit van een alomvattend geheugen van een groep of maatschappij (Van Dijck, 2004). In het digitale landschap schrijven individuen persoonlijke herinneringen en dragen hiermee bij aan het gezamenlijk herinneren van een collectief verleden. Het digitaal gezamenlijk herinneren reconstrueert het historisch bewustzijn en zorgt er voor dat het verleden en het heden met elkaar in verbinding raken (Giaccardi, 2012). De persoonlijk geproduceerde herinneringen en individuele collecties van culturele content vormen samen Van Dijck’s mediated herinneringen. 27 Dankzij de nieuwe media is een nieuwe trend in het digitaal herinneren ontstaan: de angst voor het verliezen van informatie. Dankzij het ontstaan van digitale databanken, harde schijven en computers in alle soorten en maten, kunnen we informatie, maar ook herinneringen verzamelen en opslaan in het digitale landschap. Deze ontwikkeling in digitalisering heeft ervoor gezorgd dat we middels het kunstmatige geheugen van de nieuwe media op een unieke wijze kunnen en zullen blijven herinneren (Garde-Hansen, Hoskins & Reading, 2009). De nieuwe technologieën voor het opslaan van herinneringen brengen nieuwe narratieve genres binnen het herinneren met zich mee. De digitalisatie en de groei in het gebruik van computers heeft er toe geleid dat de narratieven van het cultureel geheugen elektronisch geschreven en herschreven kunnen worden (Brockmeier, 2010). Op deze veranderingen in herinneren dankzij de digitalisatie wordt dieper ingegaan door Arthur (2009). Een concept die hij behandelt is het schrijven over individuele levens. Arthur verdiepte zich hierin en deed onderzoek naar het schrijven van narratieven zoals biografieën en de ontwikkelingen hierin (2009). Dankzij de commercialisering van nieuwe uitvindingen in de twintigste eeuw, zoals bijvoorbeeld fotografie, film en computer, is een verandering ontstaan in het bewaren van belangrijke momenten uit het leven, wat ervoor heeft gezorgd dat iedereen deze momenten kan opslaan. Arthur (2009) stelt dat deze nieuwe ontwikkelingen in de technologie een zekere immortaliteit met zich teweegbrengen. Namen, afbeeldingen en levens van geliefden en doden kunnen bewaard worden voor de eeuwigheid. Waar voorheen louter foto’s zorgden voor een visuele representatie en biografieën enkel werden geschreven over historisch significante personen, is nu, dankzij de nieuwe media, een verschuiving in de wereld van biografieën waar te nemen. Boekwinkels, televisie en film zijn inmiddels bekende middelen voor het verspreiden van biografieën, maar ook het Internet is inmiddels een medium voor het verspreiden van zowel bekende als onbekende levensverhalen geworden. Dankzij de kenmerken van het Web 2.0 kan iedereen met toegang tot Internet publiceren en bijdragen aan de online databank voor zowel het individueel niveau als het collectief niveau van het cultureel geheugen. Dit heeft als gevolg dat, dankzij nieuwe creatieve formats voor het schrijven en opslaan van levensverhalen, de manier waarop individuen en maatschappijen herinneren, herinneringen opslaan, herinneringen presenteren en herinneringen delen verandert (Arthur, 2009). Een veel voorkomende trend is op dit moment zelfexpressie (Arthur, 2009; Haskins, 2015). Het publieke karakter van Web 2.0 zorgt er voor dat individuen hun persoonlijke herinneringen in het digitale landschap kunnen opslaan, welke hiermee voor de hele wereld te zien zijn. Hiermee zijn het schrijven van herinneringen en biografieën niet langer alleen bedoeld voor historisch relevante 28 personen uit de geschiedenis. Biografieën in de nieuwe media worden tegenwoordig gekenmerkt door het persoonlijke karakter en de zelfexpressie van individuen. Het persoonlijke karakter is een belangrijk aspect binnen het delen van herinneringen (Kidd, 2009). Dankzij het publieke karakter van Web 2.0 krijgen mensen de mogelijkheid om ervaringen te delen, die anderzijds privé waren gebleven. Zo kunnen Internetgebruikers middels bloggen eigen herinneringen bewaren in persoonlijke blogs (Haskins, 2015). Kidd noemt deze persoonlijke herinneringen geen biografieën, zoals Arthur (2009), maar ‘levensverhalen’. Deze levensverhalen zijn volgens Kidd een deel van de constructie van identiteit, maar het delen hiervan zou ook helend werken (Kidd, 2009). Een visie die wordt gedeeld door Giaccadi (2012), die ook de nadruk legt op het ‘helende’ aspect van het delen van herinneringen en verhalen om zo het verleden te kunnen verwerken. Deze visie op het helende aspect van het delen van het individueel geheugen wordt tevens gedeeld door Timothy Recuber (2012). Recuber schreef een artikel over de constructie van het geheugen op het Internet met betrekking tot tragische gebeurtenissen. Hij analyseerde de narratieven van twee Amerikaanse digitale archieven, een archief over de rampen van 9/11 en een archief over de gevolgen van orkaan Katrina. Tijdens deze analyse beschouwde hij deze digitale archieven als een vorm van prosumptie, de productie en consumptie van inhoud door de actieve gebruiker van het Web 2.0. Recuber stelt dat dankzij nieuwe technologieën online herinneringen en archieven steeds populairder worden, waarbij een groot deel van deze websites toegewijd is aan het individuele en collectieve geheugen en de creatie van online monumenten met betrekking op tragische gebeurtenissen (2012). Dankzij het bestaan van deze digitale archieven en databanken kunnen gebruikers deelnemen in de prosumptie van herinneringen. Recuber noemt dat deze geheugendatabanken de relaties tussen culturen en gezamenlijke herinneringen belichamen die geconstrueerd worden door Internet technologieën van de nieuwe generatie, zoals blogs en SNS (2012, p. 533). Ook hieruit blijkt dat de relatie tussen het individuele en collectieve geheugen nauw verbonden is met het cultureel geheugen, aangezien individuen, maar ook groepen, bijdragen aan het overkoepelende cultureel geheugen. Recuber (2012) vond in zijn analyse dat een veel voorkomend thema binnen deze prosumptie ‘zelfhulp’ is, wat lijkt op Kidd’s nadruk op het helende aspect van het delen en maken van mediated herinneringen. Recuber bouwt in zijn analyse voort op Toffler’s visie op prosumptie en zelfhulp (1980). Volgens Toffler is sinds 1970 een groeiende economie voor prosumptie en zelfhulp ontstaan. Toffler doelt hierbij op de zelfhulp met betrekking tot gezondheid, maar volgens Recuber is deze tendens terug te koppelen aan de prosumptie binnen de digitale archieven en databanken met 29 betrekking tot traumatische gebeurtenissen. Het lezen van andermans ervaringen en het delen van eigen herinneringen kan volgens Recuber gezien worden als een vorm van therapeutische zelfhulp. Ook Haskins (2015) schrijft over het digitale archief van 9/11 en vond, naast het feit dat het publieke karakter van de website bijdraagt aan de zelfexpressie van de bezoekers, dat een ander terugkerend thema gezamenlijk rouwen is. Hiermee bedoelt Haskins dat de bezoekers van de website binnen deze onlinegemeenschap gezamenlijk rouwen om de slachtoffers van 9/11 door het uploaden van persoonlijke verhalen en foto’s van overleden naasten. Dit narratief gaat volgens Haskins vaak gepaard met anti-oorlog narratieven. Het meest dominante thema echter is het nostalgische narratief, waarbij bezoekers van de website oude foto’s en verhalen daterend van voor 9/11 uploaden. Uit de analyse van de teksten en berichten op de twee onderzochte websites van Recuber (2012) is gebleken dat de prosumptie van websites voor herinneringen en ervaringen voor individuen inderdaad een therapeutische werking heeft. Door middel van het delen van eigen herinneringen en het lezen van verhalen van anderen, zorgen dergelijke digitale geheugenbanken er voor dat individuen deze websites gebruiken voor zelfhulp (Haskins, 2015). Dankzij het delen van individuele en persoonlijke herinneringen, zorgt de collectiviteit van een dergelijke culturele uiting van het geheugen, zoals de online archieven omtrent 9/11 en orkaan Katrina, er voor dat mensen herinneringen blijven produceren en consumeren. Het delen, uitwisselen en in stand houden van herinneringen door de media gaat steeds meer nieuwe vormen aannemen. Een voorbeeld hiervan is de website van het Joods Monument, een SNS waarop gebruikers actief deelnemen in de prosumptie van het cultureel geheugen van de Holocaust in Nederland. Dit medium, reeds genoemd in de inleiding, zal verder uiteengezet worden in het hoofdstuk over de onderzoeksmethode. Samenvatting In dit hoofdstuk zijn de voor dit onderzoek belangrijkste concepten uit een gezet. Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag, ‘Hoe wordt het Nederlandse cultureel geheugen van de Holocaust geconstrueerd op het sociale netwerk van Joods Monument?’, dient het concept cultureel geheugen, diens online vormen en de narratieve benadering van het cultureel geheugen duidelijk te zijn, voordat een daadwerkelijke analyse volgt. Uit bovenstaand hoofdstuk is gebleken dat het cultureel geheugen voor dit onderzoek interessant is, omdat het herinneren op het Joods Monument wijst op een georganiseerde vorm van geheugen, waarbij gebruik gemaakt wordt van monumenten, musea en andere symbolische, traditionele en externe objecten (Assmann, 2008). Het belang van de plaats binnen het geheugen, 30 waarbij middels organisatie, dan wel door instituties of gemeenschappen, een herinnering bewust op een plek of plaats bewaard wordt voor volgende generaties, is binnen dit onderzoek een belangrijke factor voor het cultureel geheugen. De synthese van cultuur en herinneringen geeft ons persoonlijke, maar ook ons collectieve ‘zelf’ vorm. Het cultureel geheugen is daarom een samenwerking tussen twee niveaus; het individuele en het collectieve niveau, welke met elkaar verbonden en verweven zijn (Siegel, 2013; Gross, 2000; Van Dijck, 2004). Verscheidene individuele herinneringen staan dankzij sociaal-culturele contexten en achtergronden met elkaar in verbinding. Deze individuele herinneringen vormen samen een collectiviteit, waardoor het cultureel geheugen wordt gevormd. Deze individuele herinneringen zorgen tevens middels de georganiseerde vorm er voor dat een groep zich kan verbinden met elkaar en met de sociale werkelijkheid. Een tendens die terug te zien is in de media en op het Internet (Van Dijck, 2004). Dankzij het ontstaan van Web 2.0-platformen is het steeds makkelijker geworden om inhoud op onlinegemeenschappen of netwerken te plaatsen, op te zoeken of te bewerken. Deze prosumptie staat in dit onderzoek centraal. De sociale netwerk sites zorgen er voor dat een coproductie van Internetinhoud ontstaat, waarbij mensen samen kunnen werken aan het opbouwen van een netwerk van tekst, foto’s, video’s en informatie. In dit onderzoek wordt gekeken naar het online cultureel geheugen, waarbij mensen middels sociale netwerk sites samen herinneren middels de prosumptie van narratieven. Door het toevoegen van levensverhalen, ervaringen en herinneringen, ontstaan speciale online communities voor actief herinneren. Dankzij nieuwe technologieën en formats kunnen Internetgebruikers steeds meer met elkaar delen. Zelfexpressie (Arthur, 2009), therapie (Kidd, 2009) en zelfhulp (Recuber, 2012) zijn veelvoorkomende thema’s binnen het online schrijven en delen van herinneringen, biografieën en levensverhalen; de narratieven van het online cultureel geheugen. Voor het analyseren van het Joods Monument is het interessant om te kijken naar hoe de narratieven van het online cultureel geheugen van de actieve gebruikers van Joods Monument zijn opgebouwd. Op dit moment is er geen bestaand onderzoek naar de rol van sociale netwerken binnen de constructie van herinneringen van de Holocaust in Nederland. Dit hoofdstuk heeft aangetoond dat reeds theorieën bestaan over het cultureel geheugen op het Internet en in de media, waarbij de narratieven van het cultureel geheugen centraal staan. Aangezien de Holocaust nog altijd zijn sporen achterlaat in de Nederlandse maatschappij en het sociale netwerk van Joods Monument immer groeit, is het voor dit onderzoek interessant om te kijken naar het Nederlandse cultureel geheugen van de Holocaust en het herinneren van de tijdens de Holocaust omgekomen Joden in Nederland. 31 Methode Inleiding In dit hoofdstuk wordt beschreven welke onderzoeksmethode is gebruikt voor dit onderzoek. Daarnaast zal worden beschreven hoe de gebruikte data is verzameld, hoe deze er uit ziet en hoe deze is gebruikt. Tenslotte wordt een beschrijving van deze analyse gegeven en wordt ingegaan op de betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek. Methode Om antwoord te kunnen geven op de centrale vraag van dit onderzoek, ‘Hoe wordt het Nederlandse cultureel geheugen van de Holocaust geconstrueerd op het sociale netwerk van Joods Monument?’, is gebruik gemaakt van een kwalitatieve onderzoeksmethode. Met kwalitatief onderzoek wordt elk type onderzoek bedoeld waarmee de resultaten niet middels statistische procedures zijn gevonden. Kwalitatief onderzoek focust veelal op persoonlijke levens, ervaringen, emoties, maar ook op sociale en culturele fenomenen en interacties. Hierbij wordt de gevonden data non-mathematisch geïnterpreteerd, in tegenstelling tot bij kwantitatief onderzoek (Strauss & Corbin, 1990). Deze kwalitatieve informatieverzameling is open en flexibel en werkt met de alledaagse taal waarbij de data en resultaten niet worden omgezet tot numerieke taal (Maso & Smaling, 1998). Kwalitatief onderzoek wordt ook wel de studie van de aard van verschijnselen genoemd (Maso, 1987). Hierbij ligt de nadruk op de kwaliteit van verschijnselen, hun verschijningsvormen, de context waarin ze voorkomen en de perspectieven van waaruit men er naar kijkt (Philipsen & Vernooij-Dassen, 2004, p. 6). Er wordt gebruik gemaakt van een open methodologie. Dit houdt in dat onderzoek wordt gedaan naar iets wat zich nog niet begeeft in een te standaardiseren veld. Bij kwalitatief onderzoek wordt veelal gebruik gemaakt van bestaande theorieën. Deze sturen theoretisch de empirische cyclus van redeneren, observeren en redeneren. Deze cyclus wordt meerdere malen herhaald, totdat nieuwe inzichten verkregen zijn (Philipsen & Vernooij-Dassen, 2004). Een kenmerk van kwalitatief onderzoek is het feit dat de dataset veelal kleiner is dan bij kwantitatief onderzoek. Er wordt gestreefd naar overdraagbaarheid en theorievorming aan de hand van selectieve steekproeven die gerelateerd zijn aan de vraagstelling. De dataverzameling, steekproef en analyse verlopen dan ook vaak afwisselend. Dit betekent dat allereerst de eerste verzamelde data wordt geanalyseerd. Op grond van deze analyse kan eventueel meer data verzameld worden en 32 eventueel kan de vraagstelling of steekproeftrekking aangepast worden. Dit proces herhaalt zich totdat saturatie op treedt en geen nieuwe bevindingen gedaan worden (Netwerk Kwalitatief Onderzoek AMC – UvA, 2002). Aangezien in dit onderzoek is gekeken naar de geüploade content op het sociale netwerk van Joods Monument, is gebruik gemaakt van een kwalitatieve inhoudsanalyse. De reden hiervoor is het feit dat deze geüploade informatie, teksten, foto’s en oproepen, ofwel de alledaagse taal van de bezoekers, uitingen en verschijnselen zijn van persoonlijke ervaringen en gedrag. Kwalitatief onderzoek focust zich op het interpreteren van deze sociale en culturele fenomenen en interacties. Middels een kwalitatieve onderzoeksmethode wordt gekeken naar wat mensen zeggen en opvragen op culturele uitingen, zoals het Joods Monument. De persoonlijke levens, het gedrag en de emoties van de bezoekers van Joods Monument worden middels deze analyse bekeken en blootgelegd. Deze inhoud kan gezien worden als een sociaal en cultureel fenomeen en als interactie tussen mensen, wat betekent dat een kwalitatieve inhoudsanalyse van de berichten op Joods Monument de geschikte onderzoeksmethode is om te kijken naar de constructie van het cultureel geheugen van de Holocaust in Nederland. Data-verzameling en steekproef Dit onderzoek is gefocust op de geüploade content op Joods Monument. Sinds maart 2016 is Joods Monument een combinatie van Digitaal Monument en Community Joods Monument. Het Digitaal Monument Joodse Gemeenschap in Nederland werd in 2000 bedacht door Isaac Lipschits. Dankzij financiële steun vanuit meerdere subsidiënten kon de website voor dit digitale monument in 2005 gelanceerd worden. In maart 2006 is deze overgedragen aan het Joods Historisch Museum (http://www.joodsmonument.nl). Op het Digitaal Monument wordt een gezicht gegeven aan alle tijdens de Holocaust omgekomen Nederlandse Joden. Op dit digitale monument zijn de namen, geboortedata, sterfdata, gezinssamenstellingen, oude adressen en de plek van overlijden terug te vinden. Er wordt op dit moment geprobeerd om bij zo veel mogelijk mensen een foto te plaatsen. In 2010 werd het Digitaal Monument aangevuld met Community Joods Monument. Op deze website konden bezoekers een profiel aanmaken en met elkaar in contact komen. Daarnaast werd er gebruik gemaakt van prosumptie; bezoekers konden feiten, verhalen, gebeurtenissen, foto’s en andere documenten plaatsen en opvragen, om zo ieder slachtoffer op het monument een gezicht en persoonlijk verhaal te kunnen geven. 33 Sinds 2016 zijn deze twee websites, het Digitaal Monument en Community Joods Monument, samengevoegd tot het Joods Monument. Op het Joods Monument kan iedereen samenwerken tot het in kaart brengen van de verloren Joodse levens. Op deze vernieuwde website heeft elke overledene een eigen webpagina, die door een iedere bezoeker aangevuld kan worden. Op een dergelijke persoonlijke webpagina op Joods Monument staan de naam, geboorte- en overlijdensgegevens van de desbetreffende persoon centraal. Onder aan het beeldscherm zijn nog vier andere functies; ‘Foto’s’, ‘Verhalen’, ‘Adres’ en ‘Familie’. Bij ‘Adres’ kan de bezoeker middels Google Maps kijken waar de persoon heeft gewoond. ‘Familie’ geeft de gezinssamenstelling en andere verwante familieleden weer. Voor dit onderzoek zijn de eerste twee functies geanalyseerd, de foto’s en de verhalen. Dankzij deze twee functies kunnen bezoekers foto’s uploaden en verhalen of oproepen plaatsen. De foto’s, verhalen en aanvullingen van bezoekers zijn voor dit onderzoek de onderzoekseenheden. Dit materiaal staat op de website sinds 2010, sinds het ontstaan van het Community Joods Monument. Op de profielen van Nederlandse Joodse Holocaust slachtoffers zijn geüploade foto’s, verhalen, berichten of oproepen te vinden, ofwel het onderzoeksmateriaal van deze studie. Dit is inhoud die door de gebruiker is toegevoegd en kan dus gezien worden als prosumptie. Door deze berichten en inhoud te analyseren, kan inzicht verkregen worden in wat wordt geplaatst en opgevraagd. Dit leidt tot inzicht in hoe en wat wordt herinnerd door de bezoekers van Joods Monument. Dit zal uiteindelijk leiden tot een antwoord op de onderzoeksvraag hoe de herinneringen aan de Nederlandse Holocaust slachtoffers zijn geconstrueerd. Om te bepalen welke eenheden nuttig zijn voor dit onderzoek, is gebruik gemaakt van een niet-toevallige steekproef. Deze vorm van het uitvoeren van een steekproef wordt gebruikt voor onderzoeken waarin men inzicht wilt krijgen in fenomenen, individuelen of gebeurtenissen, ofwel typisch kwalitatief onderzoek. Dit betekent dat gebruik gemaakt wordt van een doelgerichte steekproef, waarin louter eenheden worden geselecteerd die “informatie rijk” zijn (Patton, 1990; Onwuegbuzie & Leech, 2007). Dit was nodig binnen dit onderzoek, omdat op Joods Monument ook foto’s, verhalen en aanvullingen van bezoekers te vinden zijn, welke gaan over zaken die niets te maken hebben met de Holocaustslachtoffers. Zo zijn er bijvoorbeeld veel bezoekers die het Monument gebruiken om hun eigen stamboom proberen te reconstrueren of in contact proberen te komen met andere bezoekers voor bijvoorbeeld onderzoeken of ter promotie van boeken. Bij dergelijke berichten ligt de nadruk op de relaties tussen de bezoeker en het heden. Aangezien dit onderzoek is gefocust op het Nederlandse cultureel geheugen van de Holocaust, ofwel het verleden, 34 zijn dergelijke aanvullende verhalen en oproepen vanuit deze bezoekers van het Joods Monument voor dit onderzoek “niet informatie rijk”. Het Joods Monument heeft sinds het ontstaan van Community Joods Monument in 2010 een database van foto’s, verhalen, oproepen, en dergelijke op kunnen bouwen. Voor dit onderzoek zijn 95 berichten geselecteerd, welke voldeden aan het kenmerk “informatie rijk”, ofwel een foto, verhaal, aanvullend bericht van een bezoeker met betrekking op een tijdens de Holocaust overleden Joodse Nederlander of een gebeurtenis die zich afspeelde tijdens de Holocaust. Voorbeelden hiervan zijn onder andere bezoekers die zoeken naar meer informatie over tijdens de Holocaust omgekomen Joden of bezoekers die een levensverhaal trachten te reconstrueren. In het hoofdstuk ‘Resultaten’ worden enkele citaten en berichten getoond. Dankzij de weergave van voorbeelden van deze berichten, kan meer inzicht verkregen worden in de werkwijze waarop de narratieven op het Joods Monument zijn geanalyseerd. Vanwege ethische redenen zijn de namen van de auteurs van deze berichten weggelaten en zijn de achternamen van de besproken slachtoffers in de geschreven herinneringen verwijderd. Bij het verzamelen van de data is tevens rekening gehouden met het feit dat de op het Joods Monument geplaatste foto’s een onderschrift dienen te hebben. De reden hierachter is dat wordt gekeken naar wat mensen herinneren. Als alleen een foto is geplaats zonder bijschrift, kon niet gecontroleerd worden wat de bedoeling en achterliggende gedachte was van het plaatsen van de foto. De 95 verzamelde verhalen, reacties, foto’s (inclusief bijschriften) en oproepen hebben een woordaantal wat tussen de 26 en 5617 ligt. Dit grote verschil is te wijten aan de verschillen in inhoud van een bericht. Kleinere berichten zijn voornamelijk opsommingen van feiten en gegevens, oproepen van bezoekers voor bijvoorbeeld meer informatie over een overleden persoon of bijschriften bij een foto. De grotere berichten zijn over het algemeen verhalen van bezoekers die het leven van een Holocaustslachtoffer trachten te reconstrueren in verhalende vorm. 35 In Tabel 1. is te zien hoeveel kleine en grote berichten zijn geanalyseerd voor dit onderzoek. Woordaantal van bericht op Joods Monument Kwantiteit 20 - 100 woorden 21 101 - 300 woorden 24 301 - 700 woorden 25 701 - 1000 woorden 9 1001 – 4000 woorden 10 4001 – 6000 woorden 6 Tabel 1. Woordaantal en kwantiteit van de 95 niet-toevallig geselecteerde berichten van Joods Monument De 95 niet-toevallig geselecteerde berichten van Joods Monument zijn handmatig verzameld en ingevoerd in het programma ATLAS.ti. Dit programma is een softwarepakket waarmee in kwalitatief onderzoek de onderzoekseenheden systematisch geanalyseerd kunnen worden. Daarna is middels open, axiaal en selectief coderen een codeer schema ontstaan, waarmee dominante categorieën, patronen en thema’s duidelijk zijn geworden. Operationalisering Om antwoord te geven op de centrale vraag van dit onderzoek met betrekking tot de constructie van het Nederlandse cultureel geheugen van de Holocaust op het sociale netwerk Joods Monument is gebruik gemaakt van een inductieve thematische inhoudsanalyse. Hierop wordt later ingegaan in de paragraaf over de data-analyse. Ondanks het feit dat bij een inductieve analyse met een open blik gekeken wordt naar de data zonder deze in een bestaand raamwerk te plaatsen, is toch gebruik gemaakt van richtinggevende concepten. Richtinggevende concepten worden gebruikt als uitgangspunt en ter vergemakkelijking van interpretatie van de dataset. Deze concepten dienen als basis en als achtergrondtheorieën voor de analyse van de verzamelde data (Charmaz, 2003; Bowen, 2006). Daarnaast kunnen deze concepten worden gebruikt bij het codeerproces van de thematische inhoudsanalyse, om zo nieuwe thema’s en categorieën in de data te ontdekken. De richtinggevende concepten hoeven hierbij niet getest, verbeterd of verfijnd te worden (Bowen, 2006). Zoals genoemd is in dit onderzoek gebruik gemaakt van richtinggevende concepten. Deze zijn gebruikt tijdens het coderen als basis en achtergrondinformatie. Tijdens het lezen en analyseren van de geüploade content van de bezoekers van het Joods Monument dienden deze concepten als leidraad 36 om bepaalde onderwerpen en redeneringen in de berichten te herkennen. De richtinggevende concepten die voor dit onderzoek gebruikt zijn, zullen eerst toegelicht worden. Vervolgens wordt benoemd welke rol deze concepten binnen het codeerproces van dit onderzoek hebben gespeeld. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van de narratieve benadering van het cultureel geheugen. Zoals eerder genoemd maakte Brockmeier (2002) onderscheid tussen drie vormen van narratieven; het actieve, linguïstische en semiotische narratief. Deze drie vormen van het narratief dienen in dit onderzoek als richtinggevende concepten, aangezien dankzij deze drie vormen van het narratief benoemd kan worden welke narratieven te vinden zijn op het Joods Monument. Brockmeier’s (2002) eerste vorm van het narratief, het linguïstische, komt volgens hem naar voren middels orale of geschreven vorm. Binnen deze vorm van het narratief ligt de nadruk op de verschillende aspecten die een verhaal construeren. Hiermee bedoelt Brockmeier dat een verhaal verteld of geschreven kan worden dankzij een beschrijving van de scene, ofwel de (historische) achtergrond waartegen een verhaal plaats vindt. Hierbij spelen tevens de agent, ofwel de ‘hoofdrolspeler’ binnen een verhaal, de action, ofwel de handeling, de intensions en goals, ofwel de motieven van de hoofdrolspeler, een prominente rol. Daaraan voegt Brockmeier de trouble, de probleemstelling, en de solution, de oplossing, toe. De combinatie van deze elementen vormen het plot van een verhaal, waardoor historie en narratieven met elkaar verbonden worden. Het verleden vormt het verhaal en het heden is het tijdstip waarop we reflecteren op het verhaal an sich (2002). Maar een materiële installatie kan tevens een verhaal dragen. Voorbeelden hiervan zijn zoals eerder genoemd artefacten, persoonlijke spullen, foto’s of monumenten. Hierbij maakt het narratief deel uit van een symbolisch systeem, waarbij het narratief semiotisch wordt. Het verhaal is afhankelijk van en wordt gearticuleerd door de materiële drager. De relatie tussen het materiële en de symbolische ruimte is hierbij noodzakelijk voor een goede interpretatie van het narratief van bijvoorbeeld een monument, waarbij het cultureel geheugen ons helpt bepaalde semiotische narratieven te begrijpen (Brockmeier, 2002). De relatie tussen verhalen en symboliek en het begrijpen van linguïstische en semiotische narratieven leidt tot Brockmeier’s derde narratieve vorm: het actieve narratief. Een narratief is niet slechts een product of een verhaal, maar tevens een actief proces. Het narratief heeft een functie. Narratieven helpen ons betekenis te geven aan het verleden en het heden (2002). Deze drie vormen van het narratief zullen in dit onderzoek dienen als leidraad voor de interpretatie van de manier van herinneren op het Joods Monument. Door het toepassen van Brockmeier’s visie op het narratief, kunnen zo de verschillende lagen, betekenissen en aspecten van de geschreven herinneringen op het digitale monument bestudeerd worden, om zodoende inzicht te 37 verkrijgen in de wijze van digitaal herinneren van de Holocaust in Nederland. De narratieven hebben een bepaalde functie op de website van het Joods Monument. De interpretatie van deze narratieven aan de hand van Brockmeier’s interpretatie van de synthese tussen de drie niveaus, helpt de functie van de narratieven op het sociale netwerk te analyseren. Tevens wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van eerdere theorieën over de digitalisering van het herinneren. Deze theorieën toonden aan dat de digitalisering er voor heeft gezorgd dat we middels het kunstmatige geheugen van de media op unieke wijze zullen en blijven herinneren (Van Dijck, 2004; Garde-Hansen, Hoskins & Reading, 2009). Nadat dominante onderwerpen en thema’s in de dataset tijdens het open coderen naar voren zijn gekomen (zie de codeerlijst in Appendix 1), hebben bovenstaande concepten over de wijze van herinneren in een digitale omgeving en het belang van het narratief vorm gekregen tijdens het axiaal en selectief coderen. Brockmeier’s theorieën over narratieven binnen het cultureel geheugen en het schrijven van herinneringen en verhalen op het Internet hebben gediend als uitgangspunt tijdens het vaststellen van de kerncategorieën en thema’s binnen de dataset. Zodoende kon na de analyse van de dataset vastgesteld worden dat er drie verschillende wijzen van herinneren zijn op het Joods Monument. Deze drie wijzen van herinneren zijn gebaseerd op de gebruikte narratieven in een herinnering. Hierbij hebben eerdere theorieën over het delen en schrijven van herinneren (Brockmeier, 2002; Arthur, 2009; Kidd, 2009) geholpen om de gevonden thema’s te categoriseren. Deze drie manieren van herinneren konden teruggekoppeld en verklaard worden aan de hand van bestaande theorieën, waarop verder in gegaan zal worden in de hoofdstukken over de resultaten en de in de conclusie. Nadat deze drie wijzen van herinneren waren vastgesteld, is gekeken naar de inhoud van de herinneringen op het Joods Monument. Hierbij zijn veel besproken onderwerpen in de berichten gecodeerd en gecategoriseerd naar drie tijdvakken; het leven voor, tijdens en na de oorlog. Deze zijn terug te vinden in Appendix 2 en Appendix 3. Aangezien het hierbij gaat om de inhoudelijkheid van het herinneren op het Joods Monument en niet om de wijze waarop wordt herinnerd, is hier geen gebruik gemaakt van richtinggevende concepten. Er is met een open blik naar de dataset gekeken, zodat de veel voorkomende thema’s in de herinneringen op het Joods Monument naar voren konden komen. Nadat de drie thema’s met betrekking tot de inhoud van de herinneringen op het sociale netwerk waren vastgesteld, konden deze geanalyseerd worden aan de hand van de drie wijzen van herinneren op het Joods Monument. Deze uitkomsten zijn terug te lezen in het hoofdstuk ‘Resultaten’. 38 Data-analyse Er zijn meerdere vormen van kwalitatief onderzoek te onderscheiden. De methode die voor dit onderzoek gebruikt is, is de kwalitatieve inhoudsanalyse, waarbij gezocht is naar veelvoorkomende thema’s binnen de dataset. Braun en Clarke (2006) stellen dat deze onderzoeksmethode gezien kan worden als een fundamentele methode voor kwalitatieve analyse. Thematische inhoudsanalyse is een methode om patronen en thema’s binnen de data te identificeren, analyseren en rapporteren. Volgens Braun en Clarke (2006) omvat een thema iets belangrijks in relatie tot de onderzoeksvraag. Daarnaast representeert dit thema een zeker patroon in de dataset. De thematische analyse kan volgens Braun en Clarke (2006) inductief of deductief zijn. Bij de inductieve thematische analyse is de data specifiek verzameld voor het onderzoek. Inductieve analyse is daarom een proces van de data coderen, zonder te proberen de data in een bestaand codeerraamwerk te plaatsen. Deze vorm van onderzoek is daarom gebaseerd op de dataset. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het feit dat een onderzoeker nooit volledig onbevooroordeeld is (Braun & Clarke, 2006). Hiertegenover staat de deductieve thematische analyse, waarbij de onderzoeker vanuit bestaande theorieën onderzoek doet en maar een specifiek deel van de dataset analyseert (Braun & Clarke, 2006). Dit onderzoek, waarbij gekeken wordt naar de constructie van het cultureel geheugen op het Joods Monument, heeft gebruik gemaakt van een inductieve thematische analyse. Op deze manier wordt de gehele dataset geanalyseerd en kunnen meerdere thema’s en patronen naar voren komen. Zoals eerder genoemd in de paragraaf met betrekking tot de operationalisering is wel gebruik gemaakt van richtinggevende concepten. Braun en Clarke (2006) benoemen zes fases binnen de thematische analyse. Daarbij leggen ze de nadruk op het feit dat de thematische analyse geen lineair proces is, waarbij de onderzoeker op chronologische wijze van fase op fase overstapt. De thematische analyse is een recursief proces, waarbij waar nodig een stap teruggegaan wordt binnen het analyse-proces. De eerste fase van thematische analyse is volgens Braun & Clarke (2006) het bekend raken met de dataset. Dit dient gedaan te worden door de data meerdere malen door te lezen. Hierbij benadrukken zij het belang van een activiteit van de onderzoeker, waarbij tijdens het lezen reeds gezocht wordt naar betekenissen, patronen, concepten, enzovoorts. Tijdens deze fase worden de eerste aantekeningen gemaakt, welke gebruikt kunnen worden tijdens de tweede fase van de analyse; het opmaken van codes. Binnen deze fase worden de eerste ideeën over interessante aspecten van de 39 dataset uiteengezet, waarna codes worden opgesteld. Deze codes weergeven kenmerken van de semantische content. Deze fase wordt gekenmerkt door het organiseren van de data. Deze codes worden gevonden door een constructie bestaande uit drie niveaus; open coderen, axiaal coderen en selectief coderen. Bij het open coderen worden teksten en concepten gevonden in de data. Deze gevonden codes worden gecategoriseerd en gegroepeerd. Dit is het axiaal coderen. De laatste stap binnen het coderen, het selectieve coderen, zorgt er voor dat logische connecties gemaakt worden tussen de kerncategorieën (Boeije, 2010). Deze drie stappen worden hieronder verder uiteen gezet. Open coderen Open coderen is het proces van data opdelen, bestuderen, vergelijken en categoriseren. Alle verzamelde data is intensief bestudeerd en verdeeld in fragmenten. Deze fragmenten zijn met elkaar vergeleken en gegroepeerd per onderwerp. Vervolgens dienen deze aangegeven te worden met een code, een samenvattende term voor een stuk tekst (Boeije, 2010). Voor dit proces zijn de geselecteerde teksten en foto’s ingevoerd in ATLAS.ti, het programma wat het coderen vergemakkelijkt. Tijdens het coderen kwamen tevens de richtinggevende concepten in beeld. Open coderen dwingt de onderzoeker om de data in kleine stukjes tekst te verdelen en te analyseren. Hieruit volgt een duidelijke organisatie van de data, een lijst van codes. Deze lijst is het codeer schema, waarin dominante codes en sub-codes ontstaan zijn. Bij het open coderen is met een open blik naar de dataset gekeken. Alle niet-willekeurig geselecteerde 95 berichten zijn nauwkeurig gelezen en opvallende, terugkerende thema’s binnen deze berichten zijn uitgelicht; de eerste 43 codes (Appendix 1). Hierbij is gekeken naar de onderwerpen binnen een bericht in plaats van naar specifieke woorden of uitspraken. Hiervoor is gekozen omdat de feitelijke inhoud van de berichten, zoals de datum van overlijden, een naam of een oud adres, niet interessant is voor dit onderzoek. Er is gekozen om louter te kijken naar de onderwerpen die aan bod komen binnen een bericht, omdat dit namelijk aantoont hoe wordt gesproken over dergelijke zaken en hoe dit in verhouding staat tot andere onderwerpen binnen een bericht. Deze uiteindelijke codeerlijst met thema’s en onderwerpen vanuit het open coderen laat zien wat wordt besproken en dus wordt herinnerd. Dit open coderen is herhaald totdat saturatie optrad. Dit betekent dat, na het vinden van deze 43 codes, geen nieuwe codes in reeds gelezen data ontstaan zijn (Boeije, 2010). 40 Axiaal coderen De tweede stap van het codeerproces is het axiaal coderen. Dit is volgens Boeije de fase waarin relaties tussen verschillende categorieën codes worden gemaakt (2010). Hierin worden categorieën, subcategorieën en dimensies van codes duidelijk. Tijdens het open coderen is vanuit de data een lijst van 43 codes opgesteld. In deze fase van het codeerproces wordt de lijst van codes teruggekoppeld naar de data. Dit houdt in dat de codes inhoudelijk vergeleken worden met data, zodat nieuwe ideeën en visies met betrekking tot de dataset zijn ontstaan. Tijdens het axiaal coderen is ook gekeken naar de bestaande codes om deze nogmaals te controleren, namelijk: beslaan de codes alle data?, is elk fragment voldoende gecodeerd?, zijn er meerdere synoniemen aanwezig in het codeerschema, zodat deze onder één noemer geplaatst kunnen worden? (Boeije, 2010). Hierna volgde het belangrijkste gedeelte van dit proces: wat zijn de dominante elementen binnen de dataset? De codeerlijst werd hierbij steeds kleiner. Niet relevante codes konden weggelaten worden, omdat ze niet vaak voorkwamen of niet nuttig waren voor de verdere analyse binnen dit onderzoek (zoals bijvoorbeeld de code ‘Reconstructie van verraad’). Daarnaast werd de dataset gereorganiseerd, zodat de representatieve en relevante codes geselecteerd konden worden. Deze codeerschema’s zijn terug te vinden in Appendix 2 en Appendix 3. Hier zijn de dominante thema’s, sub-thema’s en onderliggende relaties terug te zien. Tijdens het axiaal coderen hebben de richtinggevende concepten hun definitieve inhoud gekregen. Dit betekent dat de richtinggevende concepten eventueel gekoppeld konden worden aan de gevonden thema’s. In dit onderzoek hebben bestaande theorieën van Arthur en Kidd (2009) met betrekking tot het schrijven van biografieën en verhalen in een digitale omgeving en theorieën over narratieven binnen het cultureel geheugen (Assmann, 1992; Brockmeier, 2002) geholpen bij de interpretatie van de gevonden codes en onderliggende relaties. Selectief coderen De laatste stap binnen het codeerproces is volgens Boeije (2010) het selectief coderen. Hierbij worden connecties en relaties tussen categorieën bestudeerd, om zo te bestuderen wat ‘in het veld’ gebeurt. In dit onderzoek is een inductieve thematische analyse als onderzoeksmethode gehanteerd. Dit betekent dat selectief coderen een proces is van kerncategorieën selecteren en deze verbinden met andere categorieën. Hierbij worden centrale concepten duidelijk, waarbij de onderzoekers observaties beschrijven en uitleggen. 41 Een belangrijk kenmerk van kerncategorieën is ander andere dat de kerncategorie centraal is. Deze komt het meest voor binnen de dataset. Aan dit concept zijn meerdere categorieën verbonden (Boeije, 2010). Dit is de laatste fase binnen het analyseproces van het coderen. Na het voltooien van het selectief coderen wordt tijdens de derde fase van de thematische analyse tevens gezocht naar relaties tussen codes, thema’s en verschillende niveaus binnen deze thema’s (dimensies). Nadat deze thema’s en dimensies zijn opgesteld, is tijdens de vierde fase van de analyse nogmaals aandachtig gekeken naar de data, codes en thema’s. Braun en Clarke (2006) wijzen de hierop volgende fase toe aan het definiëren en benoemen van de gevonden thema’s, waarbij elk gevonden thema in detail beschreven dient te worden. Dit zal worden besproken in het hoofdstuk ‘Resultaten’. Daarna kunnen tijdens de laatste en zesde fase van Braun en Clarke’s (2006) thematische analyse de gevonden thema’s gekoppeld worden aan de (eventueel reeds bestaande) theorie, wat zal gebeuren in het hoofdstuk ‘Conclusie’. Betrouwbaarheid en validiteit Golafshani (2003) behandelt in zijn studie de betrouwbaarheid en validiteit van een kwalitatief onderzoek. Binnen kwalitatief onderzoek is de onderzoeker nauw betrokken in het proces van analyseren. Dit kan soms de geloofwaardigheid van een onderzoek aantasten, aangezien de onderzoeker in feite het onderzoeksinstrument is. Om aan te tonen dat de resultaten wel degelijk geloofwaardig zijn, dienen de concepten betrouwbaarheid en validiteit uiteen gezet te worden. Kwalitatief onderzoek helpt ons een situatie begrijpen die anderzijds verwarrend is. De betrouwbaarheid van een onderzoek verwijst in dit geval naar de wijze van uitleggen of het genereren van begrippen (Golafshani, 2003). Lincoln en Guba (1985) stellen dat de belangrijkste kwaliteiten geloofwaardigheid, neutraliteit, de mate van bevestiging, consistentie en toepasselijkheid zijn. Brink (1991) heeft hiervoor drie testen voor betrouwbaarheid opgesteld. De stabiliteit test de mate van herhaalbaarheid; wordt elke keer hetzelfde antwoord gegeven? De consistentie verwijst naar de eendrachtigheid; wordt onder verschillende omstandigheden toch hetzelfde antwoord gegeven? De laatste test, de equivalentie, wordt getest door een eensluidende observatie door meer dan één onderzoeker. Long en Johnson (2000) zijn echter van mening dat de betrouwbaarheid binnen kwalitatief onderzoek lastig aan te duiden is. Volgens hen kan bij kwalitatief onderzoek betrouwbaarheid verkregen worden middels een gedetailleerde beschrijving van alle stappen van het onderzoek. Door alle stappen van het analyseerproces zo nauwkeurig mogelijk te beschrijven, worden de rol en de keuzes van de onderzoeker met betrekking tot de dataset en het analyseproces zo duidelijk mogelijk. 42 Betrouwbaarheid bestaat niet zonder validiteit (Lincoln en Guba, 1985). De validiteit is geen opzichzelfstaand concept. Het is een construct van samenhangende begrippen, gegrond in het proces en de intenties van een onderzoek. De validiteit van een onderzoek is de mate van generaliseerbaarheid (Stenbacka, 2001). De uitkomsten van een studie dienen gegeneraliseerd te kunnen worden naar een grotere groep of andere omstandigheden. Daarnaast verwijst de validiteit naar de mate waarop een instrument meet wat het moet meten. In andere woorden; heeft de onderzoeker onderzocht wat hij zegt te onderzoeken? Aangezien het in kwalitatief onderzoek lastig is om betrouwbaarheid en validiteit vast te stellen, dient een onderzoek zo transparant mogelijk te zijn. Zoals eerder genoemd moet elke stap genoemd worden en in detail worden beschreven. Dankzij deze transparantie en het open karakter van kwalitatief onderzoek, kan duidelijk worden of de onderzoeker heeft gemeten wat gemeten moest worden, en dus, of een onderzoek betrouwbaar en valide is. In dit hoofdstuk is getracht elke keuze en stap binnen dit onderzoek zo nauwkeurig mogelijk te behandelen. Door alle fases binnen het onderzoek in detail te beschrijven, worden de gemaakte keuzes met betrekking tot de steekproef, dataset en het analyseproces duidelijk. Voor de betrouwbaarheid en validiteit van het coderen van de data is gebruik gemaakt van dubbel coderen. Dit wil zeggen dat meerdere malen is gecodeerd, totdat saturatie op trad. Na de eindfase van het coderen, het selectieve coderen, ofwel het opstellen van de daadwerkelijke thema’s binnen de dataset, zijn alle berichten nogmaals gelezen, geanalyseerd en gecodeerd. Het dubbel coderen verhoogt de stabiliteit en consistentie van de resultaten. In de appendix zijn de codeerschema’s en de codeerboom terug te vinden, zodat de stappen en gemaakte keuzes binnen dit onderzoek transparant zijn. In het hoofdstuk ‘Resultaten’ worden deze bevindingen van de thematische analyse uitgebreid behandeld en onderbouwt. Hierbij worden door middel van citaten en stukken tekst voorbeelden gegeven van de bevindingen. Ook dit draagt bij aan de transparantie van het onderzoek en de gemaakte keuzes. 43 Resultaten Inleiding In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste gevonden resultaten vanuit de thematische inhoudsanalyse. Uit de berichten, oproepen en aanvullingen van bezoekers op het sociale netwerk van Joods Monument is gebleken dat meerdere thema’s en dimensies terug te zien zijn in de herinneringen op het digitale monument. Allereerst zal echter worden ingegaan op de wijze van herinneren op het sociale netwerk Joods Monument. De wijze van herinneren op Joods Monument Binnen dit onderzoek staan het cultureel geheugen en de rol van sociale netwerken daarbij centraal. Dankzij het ontstaan van digitale databanken kunnen we informatie, zoals herinneringen en persoonlijke ervaringen, verzamelen, delen en opslaan in het digitale landschap. Deze ontwikkeling heeft er voor gezorgd dat we middels het kunstmatige geheugen van het Internet op unieke wijze kunnen en zullen blijven herinneren. Daarnaast zijn de nieuwe creatieve formats van het Internet van invloed op de manier waarop we herinneren, herinneringen opslaan, herinneringen presenteren en herinneringen delen (Van Dijck, 2004; Arthur, 2009). Een voorbeeld van een dergelijk creatief format is het uiterlijk van het sociale netwerk Joods Monument. Zoals eerder behandeld heeft elk Nederlands Holocaustslachtoffer een eigen ‘profielpagina’, waarop de naam, geboorte- en overlijdensgegevens te zien zijn. Illustratie 1. Persoonlijke webpagina van tijdens Holocaust omgekomen Joodse Nederlander¹ (Joods Monument, 2016) ¹ De naam op de persoonlijke webpagina (illustratie 1) is verwant aan de schrijver van deze scriptie. Om deze reden is hier niet gekozen voor het censureren van achternaam, zoals in de rest van dit onderzoek wel wordt gedaan vanwege ethische redenen. 44 Op bovenstaande illustratie (illustratie 1) is te zien hoe een dergelijke persoonlijke webpagina er uit ziet op Joods Monument. Centraal staan de naam en de datum van overlijden van de desbetreffende persoon. Zoals te zien is op deze afbeelding, staan onder aan het beeldscherm nog vier andere functies; ‘Foto’s’, ‘Verhalen’, ‘Adres’ en ‘Familie’ (zoals te zien in illustratie 2). Illustratie 2. Functies op persoonlijke webpagina’s van Joods Monument (Joods Monument, 2016) Bij ‘Foto’s’ kunnen bezoekers afbeeldingen toevoegen aan de profielpagina. Veelal worden foto’s van de betreffende persoon toegevoegd, maar ook oude krantenartikelen, advertenties of andere soorten documenten worden toegevoegd aan dit deel van de pagina. De functie ‘Verhalen’ is de digitale plek waar de bezoekers van Joods Monument meer informatie over een persoon, gezin of familie toe kunnen voegen. Hier zijn tevens de aanvullingen van bezoekers op andermans verhalen te vinden of de oproepen om meer informatie over personen of gebeurtenissen. Bij ‘Adres’ kan de bezoeker middels Google Maps kijken waar de persoon heeft gewoond. ‘Familie’ geeft de gezinssamenstelling en verwante familieleden weer. Dankzij deze functies van het sociale netwerk Joods Monument stuurt het creatieve format van de website de bezoekers aan hoe zij de herinneringen dienen op te slaan, te verzamelen en te presenteren. Door het gezamenlijk plaatsen en opvragen van de content van Joods Monument, ontstaat een samenspel van de bezoekers, waarbij iedereen bijdraagt aan het einddoel van de website; een gezicht geven aan de omgekomen Nederlandse Joden. Dit toont aan dat het sociale netwerk van Joods Monument bestaat dankzij het Web 2.0. Het Web 2.0 verbetert naar mate meer mensen gebruik maken van de service (George & Scerri, 2007). Dit geldt ook voor het Joods Monument. Des te meer gebruikers een bijdrage leveren aan het wederom een gezicht geven aan de Holocaustslachtoffers, des te groter en vollediger het uiteindelijke monument zal zijn. Dankzij de analyse van de berichten, bijschriften en oproepen van bezoekers is inzicht verkregen in hoe wordt herinnerd op het sociale netwerk Joods Monument en hoe de functies van het creatieve format van het digitale monument gebruikt worden door de bezoekers. Een analyse van de inhoud van de functies ‘Verhalen’ en ‘Foto’s’ heeft aangetoond dat op het Joods Monument op drie verschillende wijzen wordt herinnerd. Deze drie manieren van herinneren zijn alle drie een vorm van het overkoepelend thema binnen het Joods Monument; het gezicht geven 45 aan de tijdens de Holocaust omgekomen Nederlandse Joden op het digitale monument. Dit thema is tevens het hoofddoel van het sociale netwerk Joods Monument. Desalniettemin is het een interessante bevinding, want dit thema is vervlochten met de drie wijzen waarop wordt herinnerd op het digitale monument. Ondanks het feit dat op drie verschillende manieren wordt herinnerd, werkt dit overkoepelende thema overal doorheen. De drie gevonden wijzen van herinneren zullen echter meer inzicht verstrekken in hoe men herinnert op het Joods Monument. Deze drie wijzen zullen in de volgende paragrafen behandeld worden. Met Brockmeier’s visie op de verscheidene vormen van het narratief als richtinggevende concepten, kunnen de berichten op het Joods Monument, dankzij de linguïstische, semiotische en actieve narratieven geanalyseerd worden. Deze drie vormen van het narratief werken namelijk in elke geüploade herinnering door en creëren, dankzij een samenwerking tussen deze drie vormen van het narratief, de relaties tussen het verleden en het heden. Narratieven van het levensverhaal van slachtoffers De eerste vorm van herinneren op het Joods Monument die gevonden is, is het narratief van het levensverhaal van slachtoffers. Dit wil zeggen dat in berichten op gedetailleerde wijze aandacht wordt besteed aan het levensverhaal achter een naam. Binnen deze narratieven wordt er veelal aandacht gegeven aan de linguïstische elementen van een narratief. Door het beschrijven van scene, agent, action, intensions, goals, troubles en solutions (Brockmeier, 2002), krijgt het plot van een narratief vorm. Binnen de narratieven van het levensverhaal van slachtoffers ligt de nadruk op deze elementen en het plot van het verhaal. Een gedetailleerde beschrijving van de verhaallijn, zorgt er voor dat op een emotionele wijze gebruik gemaakt wordt van het semiotische en actieve narratief. Dit is in tegenstelling tot de feitelijke narratieven, waarop later in dit hoofdstuk nader wordt in gegaan. Dankzij het beschrijven van een plot en de semiotiek rondom de Holocaust, wordt de nadruk gelegd op de persoonlijke en emotionele elementen van een herinnering omtrent de Holocaust. Het belang van het persoonlijke karakter binnen deze narratieven, zorgt er voor dat deze narratieven gezien kunnen worden als het schrijven van levensverhalen (Kidd, 2009). Toen de ernst van de Jodenvervolging duidelijk werd, wachtte Isak het gevaar niet af. Er moest een onderduikadres worden gevonden. Zoon Aron die tijdens zijn werkzaamheden door de omgeving zwierf om textiel en manufacturen te verkopen kwam ook vaak bij Albert en Hillichien H.. Zij woonden op de aan de Middeldijk gelegen boerderij ‘de Veldhoeve’ in de buurschap Gerner, vlakbij Dalfsen. Behalve voor zijn handel kwam Aron ook vaak een praatje maken met de boer en boerin. Hij vertelde het nieuws dat hij had gehoord en sprak met hen over van alles. 46 (Geciteerd uit: Brandorff, G. (1992). Joodse onderduikers bij de familie Huisman. In Rondom Dalfsen 13, pp. 276-279. Dalfsen: Historische Kring Dalfsen) Bovenstaand citaat is een voorbeeld van een bericht waar middels het narratief van het levensverhaal van een slachtoffer wordt herinnerd op het Joods Monument. Een voorbeeld hiervan is terug te zien in de eerste zin van het citaat, “toen de ernst (…) duidelijk werd, wachtte Isak het gevaar niet af”, waarbij de auteur gebruik maakt van de linguïstische elementen voor het schrijven van een verhaallijn. Isak is de agent, ‘toen de ernst duidelijk werd’ is zowel de scene, als trouble en het gevaar niet afwachten is de action en solution. Dankzij onze collectieve kennis over de Holocaust, kan de lezer hieraan automatisch meer betekenis geven, waardoor het actieve narratief naar voren kan komen. Ofwel, de uiteindelijke betekenisgeving en het plaatsen van het plot in sociaal-culturele context. Ook het feit dat de auteur schrijft over de vriendschappelijke relatie tussen Aron en het echtpaar H. is een voorbeeld van deze narratieve wijze van herinneren. Er wordt aandacht gegeven aan de details van een persoonlijk leven, zodat het narratief gekoppeld kan worden aan onze kennis over het verleden en heden en aan onze emoties. Maar niet altijd gaat het om een persoonlijk leven wat de bezoekers van Joods Monument proberen te reconstrueren middels het gedetailleerd vertellen van een individueel levensverhaal dankzij de linguïstische elementen. Ook andere zaken, zoals bijvoorbeeld de gevolgen voor de Joodse kinderen in Utrecht, worden op deze manier beschreven. Toen de deportaties begonnen, schrompelden de klassen in en werden samengevoegd, totdat de hele school zelf wegsmolt. De vriendjes, vriendinnetjes en onderwijzers verdwenen één voor één uit de klas. De angst "wie zal de volgende zijn" moet groot geweest zijn. Ook bovenstaand citaat is een goed voorbeeld van een narratief, welke er voor zorgt dat de lezer als het ware meegenomen wordt naar de antisemitische handelingen van toen. Zoals bijvoorbeeld de zin “De angst ‘wie zal de volgende zijn’ moet groot geweest zijn”, met het gebruik van de linguïstische elementen scene en troubles. De auteur heeft hier bewust bepaalde woordkeuzes gemaakt die er voor zorgen dat emoties opgeroepen kunnen worden. Dankzij het semiotische en actieve narratief, waardoor een verhaal in historische en/of culturele context geplaatst kan worden, kan een plot door de lezer op emotionele wijze gelezen worden. Een opvallend kenmerk van de berichten, waarin een verhaal vanuit de narratieven van het levensverhaal van slachtoffers wordt verteld of beschreven, is het feit dat deze verhalen of berichten geschreven worden door auteurs die zelf getuige zijn geweest, door nazaten of door nazaten van getuigen. Hierdoor zijn details bekend van persoonlijke ervaringen met of van een overleden persoon, 47 waardoor een dergelijk narratief bericht meer diepte krijgt met betrekking tot de linguïstische elementen, zoals te zien in onderstaand citaat. Mijn grootouders woonden op de Kramatweg 27, boven de drukkerij van meneer G. (geboortekaarten etc.) Mijn moeder was het vriendinnetje van Branca, ze scheelden een jaar (…). Moeder en dochter G. bleven tot ver in de oorlog half ondergedoken in hun huis zitten, het verzet zorgde ervoor dat ze te eten kregen. Tot op een dag de man van het gas kwam, letterlijk: hij kwam voor de gasmeter. En hij heeft ze verraden. Na de oorlog heeft mijn oma nog tegen hem getuigd. Een WA-man kwam naderhand nog bij mijn oma aan de deur met een vissenkom. 'Wat leeft, hoeft niet dood', zei hij, waarop mijn oma hem alleen maar vernietigend aankeek. Hier wordt allereerst genoemd dat het een verhaal van ‘eerste hand’ is. De auteur heeft het verhaal over de deportatie van familie G. van haar grootouders gehoord, waardoor persoonlijke details van een leven genoemd kunnen worden, zoals bijvoorbeeld het beroep van meneer G. en de persoonlijke relatie tussen Branca G. en de grootmoeder van de auteur zelf (agents). Bij het gebruik van de zin “Tot (…) de man van het gas kwam, letterlijk”, de trouble, kan een iedere lezer, dankzij het semiotische niveau van narratieven, begrijpen wat hier mee aangeduid wordt. Niet alleen staat gas symbool voor de metafoor, ook begrijpt de lezer, dankzij de historische en sociaal-culturele achtergrond, dat met ‘gas’ het Zyklon-B vergif wordt bedoeld. De combinatie tussen deze linguïstische en semiotische elementen binnen een verhaal, zorgt er voor dat een lezer betekenis kan geven aan een geschreven herinnering en deze kan terugkoppelen naar de sociale werkelijkheid. Het gebruik van een bepaalde schrijfwijze, in dit geval het narratief van het levensverhaal van de slachtoffers, zorgt er voor dat een persoonlijk verhaal van een overleden persoon weer beeld krijgt. Uit eerdere studies is gebleken dat symbolen en het gebruik hiervan cruciaal zijn in het proces van cultureel herinneren. Het cultureel geheugen heeft een sociale basis (Halbwachs, 1992), maar tevens een culturele basis, waarbij symbolen en tradities centraal staan (Assmann & Livingstone, 2006). De herinneringen worden daarmee gedragen door de symbolen, omdat de mens hieraan beelden, rituelen, verhalen en teksten toekent, dankzij onze sociaal-culturele achtergrond (Assmann, 2008; Brockmeier, 2002). Deze symbolen zijn op het Joods Monument terug te zien in de linguïstische en semiotische elementen van narratieven. Het linguïstische doelt hierbij op het benoemen van scene, agent, actions, goals, intensions, troubles en solutions, waarmee het persoonlijke levensverhaal van een Holocaust 48 slachtoffer vorm krijgt. Het semiotische verwijst naar de relatie tussen deze elementen die het verhaal vorm geven en naar de historische achtergrond, ofwel de Holocaust, die het verhaal betekenis geeft. Deze wijze van herinneren op het Joods Monument sluit aan op de theorieën van Brockmeier (2002). Hij stelde dat het narratieve niveau van het cultureel geheugen gezien kan worden als de essentie van het cultureel geheugen. Het narratieve heeft volgens hem de mogelijkheid om vorm te geven aan de “tijdelijke dimensie van menselijke ervaring” (p. 27), zoals te zien is in bovenstaande citaten. Door het combineren van persoonlijke ervaringen met een narratieve schrijfwijze, wordt de tijdelijke dimensie van de menselijke ervaring van de tragedies van de Holocaust nu ook door de lezer ervaren. Brockmeier’s narratieven maken het mogelijk om over onszelf en ons leven op historische wijze na te denken. Hierbij wordt met het narratieve niet louter verwezen naar het vertellen van verhalen, maar ook naar het vertellen en begrijpen van acties en gebeurtenissen. Het narratieve is daarmee niet alleen praten over herinneringen en ervaringen of de constructie van individuele autobiografieën, maar ook het omgaan met de complexiteit van de sociale relaties in een maatschappij. Ergo, de complexiteit van de Holocaust. Feitelijke narratieven Het tegenovergestelde van de wijze van herinneren vanuit het narratief van het levensverhaal van de slachtoffers op Joods Monument is het feitelijke narratief. Waar bij het narratieve levensverhaal aandacht wordt gegeven aan de details van individuele levens, relaties, onderliggende gevoelens en individuele ervaringen van de Nederlandse slachtoffers van de Holocaust, wordt bij de feitelijke narratieven van herinneren op het Joods Monument aandacht gegeven aan de chronologie van gebeurtenissen. Ook deze wijze van herinneren gebeurt in narratieve vorm. Het verschil is echter dat bij het feitelijke narratief een verhaal wordt geconstrueerd aan de hand van bestaande feiten en gegevens. Hier is geen sprake van narratieven die geschreven zijn vanuit ooggetuigen, nazaten of andere “kennissen” van de herinnering. Daarom kunnen bepaalde aspecten van een persoonlijk leven van een Holocaustslachtoffer op het Joods Monument niet toegelicht of verteld worden, waardoor louter een reconstructie van de gebeurtenissen gegeven kan worden in narratieve vorm. Deze feitelijke narratieven worden, evenals de narratieven van het levensverhaal, gekenmerkt door het gebruik van linguïstische elementen van het narratief. Ook hierbij dient de lezer deze linguïstische elementen zelf tegen de semiotische, historische achtergrond te plaatsen. Deze narratieven verschillen van het narratief van het levensverhaal vanwege de wijze waarop het plot van het verhaal vorm krijgt. Waar bij het narratief van het levensverhaal de nadruk wordt gelegd op de 49 emotionele lading van de Holocaust-tragedie, is de verhaallijn van het feitelijke narratief minder sterk. Hierdoor worden de berichten op een minder emotionele wijze vormgegeven en krijgen deze herinneringen een feitelijke, historische lading. In 1939/1940 trad Adolphe E. samen met de Vocal Kings (vijf jazz zangers o.m. Lex G., Max P.) op in een speciaal programma in bioscopen en theaters, onder de titel Mobilisatieklanken. Drie van de vijf zangers van de Vocal Kings werden in Auschwitz vermoord. De groep bestond van 1934 tot en met 1941. Zoals te zien is in bovenstaand citaat wordt aan de hand van feiten en gegevens een reconstructie gemaakt van het dagelijks leven van de Holocaustslachtoffers. Ook hier wordt gesproken over algemene zaken, zoals beroepen (scene), maar hierbij wordt, in tegenstelling tot bij het narratief van het levensverhaal van slachtoffers, een opsomming gemaakt van linguïstische elementen, de feiten en gebeurtenissen, welke in chronologische volgorde gezet worden om zo een verhaal te kunnen creëren van het leven van een Joodse jazz-zanggroep. Dat soms informatie mist vanwege een gebrek aan gegevens, wordt duidelijk in onderstaand citaat, waarbij de auteur aangeeft dat dergelijke aspecten niet bekend zijn. In juni 1933 is het gezin naar Den Haag verhuisd, waar Adriana vandaan kwam, maar 5 maanden later ging het alweer terug naar Rotterdam, de Korte Wagenstraat. Vanaf december 1933 is het onduidelijk wat er gebeurde met de familie. Het eerstvolgende jaar waarin we de familie weer tegen komen is waarschijnlijk na 1938. In het boek 'Blijvers en Voorbijgangers, Joden in Delft 1850-1960' staat het volgende geschreven over Abraham en zijn gezin: "Abraham is gescheiden van zijn vrouw Adriana van O., om ervoor te zorgen dat zij en hun twee kinderen een veiligere positie zouden hebben. Datum scheiding onbekend, waarschijnlijk in Rotterdam (…).” Door het vermelden van bronnen en het vermelden van missende stukken informatie, waardoor de feiten en gegevens centraal komen te staan in de geschreven herinnering, krijgt het bericht, zoals te zien hierboven, een historische lading. De nadruk wordt vooral gelegd op de data van verhuizingen. Dit is in tegenstelling tot het narratief van het levensverhaal van slachtoffers, waarbij de nadruk ligt op het emotionele en/of tragische aspect van een verhaal. In feite staat binnen deze wijze van het herinneren op Joods Monument de chronologie van linguïstische elementen, zoals de data, feiten en de gebeurtenissen, centraal. Dit is goed te zien in onderstaand citaat, waarbij een opsomming van de geboortes van de kinderen van familie G.-A. gemaakt wordt. 50 Maurits Jacob G., geboren 22 december 1881 te Den Haag, (vader Levie Mozes G., zich noemende Abas, moeder Johanna Maria W.), trouwt in 1907 met Wilhelmina Gerardina (Dina) A. (Amsterdam, 2 april 1881, vader Willem Gerardus A., moeder Maria Johanna F., naaister). Dergelijke berichten komen veelvuldig voor op het Joods Monument. Door het bestaan van archieven en registers kan iedereen geboorte- en huwelijksaktes opzoeken en inzien. De digitalisering hiervan heeft dit voor een groot deel van geïnteresseerden vergemakkelijkt. Dat veel interesse bestaat in genealogie en familierelaties, is terug te zien op het sociale netwerk van het monument. Een groot aandeel van de feitelijke narratieven van herinneringen bestaan dan ook uit reconstructies van Joodse familierelaties en tijdlijnen van geboortes binnen Joodse gezinnen, zoals ook te zien is in onderstaand bericht. Deze mevrouw Weduwe S. N., geboren I. heeft ook aan de Deventerweg 69 te Zutphen gewoond, samen met de fam. E. S. getuige het adresboek uit 1942. Mijn verzoek: Is er iemand die meer van haar weet? Bovenstaand bericht toont tevens aan dat de reconstructie van gebeurtenissen niet altijd mogelijk is vanwege een gebrek aan informatie. De auteur is reeds op zoek gegaan naar informatie over de weduwe Nijburg. Het vragen naar meer informatie geeft aan dat de auteur nog steeds actief op zoek is naar meer informatie om zo een beeld te kunnen geven van het leven van de Joodse weduwe S. N. Het feitelijke en historische karakter van deze narratieven op Joods Monument komt, zoals eerder genoemd, door een gebrek aan getuigen. Het feit dat de bezoekers van het monument deze persoonlijke verhalen alsnog trachten te reconstrueren, is een trend die reeds door Arthur (2009) is behandeld. Arthur stelt dat dankzij de digitalisering het genre omtrent het schrijven van persoonlijke verhalen en biografieën aan het veranderen is. De digitalisering en het Internet zorgen er voor dat steeds meer feiten en gegevens opgeslagen kunnen worden in digitale archieven en databanken. Hierdoor heeft iedereen met toegang tot het Internet de mogelijkheid om deze gegevens om te zetten in reconstructies van levens, verhalen en biografische narratieven. Het Web 2.0 draagt hieraan bij dat het delen van individuele ervaringen, herinneringen en gegevens een samenspel wordt tussen producent en consument. Deze trend is terug te zien in de feitelijke narratieven op het sociale netwerk van Joods Monument. Bij het feitelijk narratief zorgen de bezoekers van het Joods Monument er voor dat, middels bestaande gegevens en documentatie, de levensverhalen van de Holocaustslachtoffers vorm krijgen. Hiermee dragen zij bij aan het uiteindelijke hoofddoel van de website; een gezicht geven aan de Joodse slachtoffers van het naziregime. 51 Herinneren buiten het Joods Monument om Het Joods Monument dwingt de bezoekers als het ware om de profielpagina’s van de omgekomen Nederlandse Holocaustslachtoffers aan te vullen middels het format van de website. Om deze reden bestaan de functies van ‘Foto’s’ en ‘Verhalen’ op de website uit narratieve berichten, het levensverhaal of feitelijk, waarmee de Joodse slachtoffers langzaam weer allemaal een gezicht en persoonlijk verhaal krijgen. Naast de twee narratieve wijzen van herinneren op het Joods Monument is er een derde vorm van herinneren aanwezig. Ook bij deze vorm van herinneren staat het gezicht geven aan de slachtoffers centraal. Het verschil is echter dat op het digitale monument geschreven wordt over ‘actief extern herinneren’. Hiermee wordt bedoeld dat wel degelijk digitaal herinnerd wordt, alleen wordt in deze geüploade herinneringen als het ware een link tussen het digitale monument en fysieke monumenten of objecten gelegd. Binnen deze vorm van herinneren zijn verscheidene thema’s terug te zien. Allereerst wordt aandacht gegeven aan het bezoeken van fysieke monumenten. Voorbeelden van deze fysieke monumenten zijn concentratiekamp Auschwitz, kamp Vught of het Joodse Kindermonument in Rotterdam. Bij de herdenking in Vught op 6 Juni 2004 zag ik het monument weer. Ik ben er eerst niet naar toe gelopen, maar er ver vandaan gaan zitten (…). Na afloop van de herdenking liepen Joop en ik naar het monument. Een beetje bovenaan vonden we haar naam. Opeens had dat kindje een naam: Judith van G. Niets is bewaard van het kleine zusje, er is van haar zelfs geen foto, niks, gewoon weg van de aardbodem. Het enige wat aan haar herinnert is de naam in Vught. Nu heeft ze een naam, dacht ik en daar ben ik blij om. Bovenstaand citaat over het tijdens de Holocaust omgekomen zusje van de auteur geeft een dergelijke vermelding van een fysiek monument weer. De auteur heeft er voor gekozen om middels een verhaal op het digitale monument haar vermoordde zusje te gedenken, maar voegt aan dit digitale verhaal toe dat ze buiten het digitale monument om ook actief is in het herinneren, zoals haar bezoek aan het monument in kamp Vught. Hierdoor krijgt het herinneren op het Joods Monument een zekere gelaagdheid; er wordt digitaal herinnerd dat tevens extern herinnerd is. Dat de website centraal staat in het gezicht geven aan Joodse slachtoffers is duidelijk. Dat de website tevens in combinatie met het herinneren buiten de website om werkt, wordt duidelijk in onderstaand bericht over het leggen van Stolpersteine. Wij, een aantal bewoners van de Danie Theronstraat in de Transvaalbuurt in Amsterdam-Oost willen graag dat de bijna vijfhonderd mensen die gedurende de tweede wereldoorlog uit onze straat zijn 52 gedeporteerd en vermoord, niet vergeten worden. Voor deze mensen willen wij Stolpersteine laten plaatsen. Wij komen heel graag in contact met nabestaanden, nog levende getuigen of andere geïnteresseerden. Uit bovenstaand citaat blijkt dat de bewoners van de Danie Theronstraat actief op zoek zijn naar nazaten of kennissen van de slachtoffers, zodat zij deel kunnen nemen in het actieve herinneren van Holocaustslachtoffers buiten de website om. Zoals eerder genoemd staat het sociale netwerk van Joods Monument tevens in relatie tot fysieke monumenten. Niet alleen officiële monumenten zijn hiervan een voorbeeld. Ook de Stolpersteine, zoals genoemd in bovenstaand citaat. Stolpersteine, in het Nederlands ‘struikelstenen’, zijn koperen, vierkante stenen die voor de toenmalige Joodse huizen worden gelegd. Op deze stenen zijn de namen, geboortedata en sterfdata te lezen. Het idee van deze stenen is dat voorbijgangers ‘struikelen’ over deze stenen, waardoor de voorbijganger geconfronteerd wordt met de Joodse levens die op de desbetreffende plek woonden, maar zijn weggevaagd door het naziregime. Middels de mogelijkheden en het format van het netwerk van Joods Monument, wordt een brug geslagen tussen het herinneren op het netwerk zelf en het herinneren in de externe, fysieke wereld. Door gebruik te maken van de mogelijkheden rondom usergenerated content, kunnen deze herinneringen doorwerken tot het herinneren buiten de website om. Ofwel het creëren van fysieke monumenten middels de gezamenlijke kennis van het Joods Monument. Deze vorm van herinneren middels de symboliek van fysieke en externe objecten sluit wederom aan op Assmann’s visie op het cultureel geheugen (2008). Evenals bij de narratieven van het levensverhaal en de feitelijke narratieven op het sociale netwerk wordt gebruik gemaakt van symbolen en tradities, de dragers van cultuur. Niet alleen komt hier de werking van de linguïstische elementen van het narratief naar voren. Tevens wordt, door middel van semiotiek, verwezen naar symbolen in de externe wereld. Bij het herinneren waarbij het sociale netwerk in relatie staat tot de wereld rondom herinneren buiten het netwerk om, is deze symboliek een centrale factor binnen het herinneren. De linguïstische narratieven verwijzen naar de symbolen buiten het monument om, zoals huizen, steden, begraafplaatsen en artefacten. Hierdoor komt het semiotische narratief niet alleen in de linguïstische elementen naar voren door het begrijpen van de context van de Holocaust. Ook wordt letterlijk verwezen naar deze semiotiek in de vorm van externe symbolen voor de Holocaust in de fysieke wereld. Het belang van de wereld buiten de website om binnen deze herinneringen sluit aan op het concept lieux de mémoire, waarbij de plaats centraal staat binnen het cultureel geheugen. Deze plaats kan fysiek zijn, zoals monumenten en begraafplaatsen, maar ook non-fysiek, zoals rituelen en herdenkingen (Hoelscher & Alderman, 2004; DeLyser, 2005). De relatie tussen het actieve herinneren 53 en de plaats komt naar voren binnen deze manier van herinneren op het Joods Monument. Het aandacht geven aan materiële en non-materiële monumenten vormt de brug tussen het sociale netwerk en de fysieke wereld van herinneren en toont eveneens het belang van de lieux de mémoire binnen het cultureel geheugen. Maar niet alleen het bezoeken of creëren van fysieke monumenten is een wijze van herinneren op het digitale monument in relatie tot de fysieke wereld. Ook het in bewaring houden van voormalig Joodse eigendommen of andersoortige materiële zaken staan centraal in hoe wordt herinnerd op Joods Monument, zoals in onderstaand citaat te zien is. In 1940 (…) woonden de grootouders van mevrouw B. en het gezin R. bij elkaar op dezelfde trap in de Rijnstraat (nummer 201, twee en drie hoog). Het Joodse gezin R. wordt op een gegeven moment weggehaald. De woning op de tweede verdieping wordt dan ‘betrokken’ door Duitsers. (…) In 1944, als het met de oorlog niet zo goed gaat, vertrekken de Duitsers. De hele inboedel wordt door Puls weggehaald, behalve wat kleine dingen die achter blijven. (…) Wat er in ieder geval is blijven hangen, is een schilderij. (…) Het schilderij is altijd in de woning in de Rijnstraat 201 twee hoog blijven hangen. (…) Inmiddels is het schilderij in ‘het bezit’ van mevrouw B. De moeder van mevrouw B. vertelt dat zij het schilderij altijd op dezelfde plek heeft laten hangen, daar waar het ook al voor de oorlog hing (…), in de hoop dat het gezin, of een nazaat, zou terugkomen om het op te halen. Dat is helaas niet gebeurd. Van alle mensen die uit de Rijnstraat en omgeving zijn weggehaald, is bijna niemand teruggekomen. (…) Van het gezin R. is eigenlijk alleen dit schilderij nog over. Van dit aardige jonge gezin met de jonge kindjes. (…) In de Rijnstraat heeft het (…) altijd op dezelfde plek gehangen, in de originele lijst. Er is nooit iets aan gerestaureerd of wat dan ook. Het is nog steeds in de oorspronkelijke staat. (…) Al die jaren heeft het, als het ware, nog aan zijn originele spijker gehangen. (…) Kijkend naar het schilderij hebben de ouders van mevrouw B. altijd gedacht aan dat jonge gezin met de twee kleine kinderen: Jacky en Cilly. Door het schilderij weten we in ieder geval iets over dit gezin. Door het bewaren van materiële, individuele eigendommen worden culturele herinneringen gecreëerd en in stand gehouden. Deze manier van herdenken sluit aan op Erll’s (2008) visie op het cultureel geheugen, waarbij volgens haar een relatie bestaat tussen het sociale (de mensen), het materiële (de artefacten, zoals bijvoorbeeld het schilderij van familie R.) en het cognitieve (de denkwijzen en mentaliteiten, in dit geval de wil van mevrouw B. om het schilderij in oorspronkelijke staat te bewaren). Deze samenwerking tussen het sociale, materiële en cognitieve geheugen vormt uiteindelijk het alomvattende cultureel geheugen. Op het Joods Monument zijn drie vormen van herinneringen terug te zien; het herinneren door het narratieve levensverhaal van slachtoffers, het herinneren middels feitelijke narratieven en het herinneren buiten de website om. Deze drie wijzen van herinneren hebben aangetoond hoe op het sociale netwerk wordt herinnerd. Het is echter tevens interessant om te kijken naar de inhoud 54 van deze herinneringen. De bezoekers zijn op narratieve of op fysieke wijze omgegaan met het opstellen en delen van herinneringen. De inhoud van deze herinneringen zal in de volgende paragrafen uiteen gezet worden. De inhoud van de herinneringen op het Joods Monument Uit de analyse van de berichten op het Joods Monument is gebleken dat er verschillende wijzen zijn waarop wordt herinnerd. Tevens is gekeken naar wat wordt herinnerd op het Joods Monument. Door te kijken naar de combinatie van de wijze en de inhoudelijkheid van het herinneren kan immers gekeken worden naar de constructie van het cultureel geheugen op het sociale netwerk van het digitale monument. De inhoud van het overkoepelende thema, het gezicht geven aan de Nederlandse Holocaustslachtoffers, bestaat op het Joods Monument uit drie centrale thema’s, in te delen naar tijdsvakken met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog: het leven voor, tijdens en na de oorlog. Deze drie thema’s en de daartoe behorende dimensies zullen in onderstaande paragrafen worden behandeld. Het leven voor de oorlog Het eerste centrale thema binnen de herinneringen op het Joods Monument heeft betrekking tot het herinneren van gebeurtenissen die zich afspeelden voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in Nederland. Binnen dit thema wordt aandacht gegeven aan verschillende dimensies van het dagelijks leven van de omgekomen Nederlandse Joden. Hierbij wordt op narratieve wijze, vanuit het levensverhaal van de slachtoffers of feitelijk, aandacht gegeven aan de aspecten van het vooroorlogse leven van de Nederlandse Joden; de Joodse familierelaties, het dagelijks leven en de toenmalige woningen. Joodse familierelaties De eerste dimensie binnen de herinneringen met betrekking tot het vooroorlogse leven van de Holocaustslachtoffers gaat over de Joodse familierelaties. Op het monument wordt, als het over het vooroorlogse leven gaat, veelal geschreven over huwelijken en geboortes. Op de persoonlijke pagina’s van het sociale netwerk zit de functie ‘Familie’, waarop het format van de website automatisch relaties aanmaakt tussen de omgekomen Nederlandse Joden. Ondanks het reeds bestaan van deze functie, beschrijven de actieve bezoekers van het netwerk veelvuldig relaties en stambomen van Joodse families. 55 Stijntje was getrouwd met Salomon R. Samen hadden ze drie zonen. Jacob R. stierf al jong; in 1903 toen hij nog meer 1 jaar oud was. Henri R., de tweede zoon, overleed in 1929 op 24 jarige leeftijd. Hun derde zoon, Joseph Jacob overleefde de oorlog niet. Hij werd op 17 Juli 1942 in Rotterdam opgepakt. Bovenstaand feitelijk narratief is een voorbeeld van hoe op het monument aandacht wordt besteed aan Joodse familierelaties. Veelal begint een herinnering aan een overleden persoon met een dergelijke opsomming van feiten en gegevens over de achtergrond van het slachtoffer. Binnen deze berichten worden de familierelaties uitgelicht, zoals huwelijken, maar ook geboortes van kinderen. Het benoemen van deze relaties en namen, vanuit het narratief van het levensverhaal of vanuit het feitelijke narratief, geeft kracht aan het beeld wat er mee geschetst wordt; deze namen, dit gezin, deze familie, bestaan niet meer. De verscheidene individuele herinneringen staan met elkaar in verbindingen en dragen een collectiviteit uit, waardoor cultuur wordt gevormd en gerepresenteerd. Aangezien op het Joods Monument de nadruk wordt gelegd op het persoonlijke niveau van het Holocaustslachtoffer, ofwel diens gegevens over familie, huwelijk en geboorte, ontstaat uiteindelijk een collectief van verhalen over namen, gezinnen en families die niet langer bestaan. Dit draagt bij aan de uiteindelijke constructie van het cultureel geheugen van de Holocaust in Nederland op het Joods Monument. Het dagelijks leven De nadruk op het individuele niveau van het cultureel geheugen van de Holocaust is tevens terug te zien in het feit dat de bezoekers van Joods Monument aandacht wijden aan de alledaagse aspecten van het vooroorlogs leven van de Joodse slachtoffers. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld relaties met buren of kennissen, kleine anekdotes over dagelijkse bezigheden of het benoemen van een beroep of de werkzaamheden van het slachtoffer. Onderstaand citaat uit een feitelijk narratief over Jannetje van B. geeft aan hoe geprobeerd wordt om alledaagse bezigheden te benoemen aan de hand van bestaande feiten en gegevens over bijvoorbeeld de winkel van Jannetje’s ouders in Goedereede en de populaire dansschool in Brielle. Jannetje van B. was de jongste van een gezin van zes kinderen. Haar ouders hadden een winkel in Goedereede. Jannetje trouwde op 14 mei 1875 met Joseph Salomon P., een geboren en getogen Briellenaar. Het echtpaar vestigde zich in Brielle. Joseph begon daar zijn eerste dansschool. Menig Briellenaar kreeg bij hen dansles. Jannetje en Joseph kregen negen kinderen. Echtgenoot Joseph overleed in 1923. 56 Ook middels het narratief van het levensverhaal van slachtoffers wordt het dagelijks leven van de Holocaustslachtoffers besproken. Hierbij is wederom het verschil tussen dit narratief en het feitelijke narratief terug te zien, omdat het bij het narratief van het levensverhaal veelal gaat om verhalen en herinneringen van getuigen of nazaten. Onderstaand citaat is hier een voorbeeld van. De auteur schrijft haar herinneringen over haar eigen familie middels het narratief van het levensverhaal, waarbij niet alleen aandacht wordt gegeven aan het dagelijkse vooroorlogse leven van haar familie. Middels het emotionele karakter van het verhaal binnen het bericht, zoals bijvoorbeeld terug te zien is in de zin “Ze waren oprecht heel blij met hun eerste baby”, wordt het dagelijks leven niet louter genoemd, maar krijgt de herinnering ook een emotionele lading. De lezer krijgt hierdoor een kijkje in de alledaagse gevoelens van de Joodse slachtoffers. Een jaar later, op 1 augustus 1889 werd mijn vader Kurt geboren in de Wörthstrasse 20. De vroedvrouw heette Lina K. en woonde aan de Michelsberg 1. Ze waren oprecht heel blij met hun eerste baby. (….) Met het huwelijk ging het echter al snel bergafwaarts. In 1891 verhuisde het jonge gezin naar de Frankfurterstrasse 13. Max is nog eenmaal kort naar zijn vrouw teruggekeerd. Op 20 maart 1892, zij woonde inmiddels weer bij haar ouders in Darmstadt, beviel Jenny van een tweede zoontje, Norbert. Max had iets op zijn kerfstok want David S. heeft het voor elkaar gekregen dat hij zich niet meer in Wiesbaden of Darmstadt mocht vertonen. Door aandacht te geven aan de persoonlijke ervaringen en gebeurtenissen, wordt vormgegeven aan het ‘persoonlijke zelf’ van de familie van de auteur. Het schrijven van deze persoonlijke herinneringen, zoals de anekdotes over het slechte huwelijk of het gedrag van Max, draagt bij aan de totstandkoming van de collectiviteit van herinneringen aan het dagelijks leven van de Holocaustslachtoffers (Van Dijck, 2004). Deze collectiviteit van persoonlijke herinneringen representeert het cultureel geheugen aan het leven van de omgekomen Joden. Joodse huizen Zoals besproken in het theoretisch kader spelen lieux de mémoire een grote rol binnen het cultureel geheugen. Niet alleen binnen de wijze waarop herinnerd wordt is dit echter naar voren gekomen, zoals bij het herinneren buiten het monument om, ook in de inhoud van de herinneringen komt de plaats van een herinnering veelal naar voren. Uit eerder onderzoek is gebleken dat de lieux de mémoire niet altijd tastbaar of fysiek hoeven te zijn. Het aandacht besteden aan kleine details van individuele levens, zoals oude adressen benoemen, is ook een manier waarop plaats en geheugen met elkaar verbonden zijn (Hoelscher & Alderman, 2004; DeLyser, 2005). 57 Op het inhoudelijke aspect van de herinneringen op Joods Monument komt dit vaak in de vorm van het toenmalige Joodse huis naar voren. De oude adressen en woningen van de Holocaustslachtoffers worden veelal genoemd. Deze informatie is tegenwoordig immers makkelijk te vinden via online databanken en archieven. Een dergelijke vermelding valt daarmee onder de feitelijke narratieven van het herinneren, omdat gebruik gemaakt wordt van bestaande gegevens om een beeld te creëren bij een overleden persoon. Dit is te zien in onderstaand citaat. Wat nu Christiaan de Wetstraat nummer 230 is, was vroeger Christiaan de Wetstraat huisnummer 60. Vanuit dit huis zijn Salomon de V. en Sara de V. – P. gedeporteerd via concentratiekamp Westerbork naar vernietigingskamp Sobibor in Polen. Er wordt verder geen aandacht gegeven aan details, het gaat puur en alleen om de plek zelf, de lieu de mémoire, het Joodse huis, waar vroeger het vermoordde stel De V. woonde. Het adres, Christiaan de Wetstraat 230, is nu het externe object wat de herinnering aan familie De V. draagt. De vermelding van een lieu de mémoire, zoals het Joodse huis, gaat eveneens vaak gepaard met het feit dat de auteur van een herinnering hier woonachtig was of is. Ook hier zorgt de combinatie tussen een getuige, nazaat of “kennis” van het verhaal en het schrijven van de herinnering er voor dat de herinnering vanuit het narratief van het levensverhaal van het slachtoffer herinnerd wordt. Hierdoor krijgt het plot een emotionele lading, zoals te zien is in onderstaand citaat. De heer en mevrouw K.-D., geboren te Berlijn in, resp. 1892 en 1899, overleden te Sobibor in 1943, woonden in het huis waar mijn ouders, na hun vertrek, woonden. Mijn vader is toen benaderd door een Rabbi, met het verzoek om een bijbel voor hem in veiligheid te brengen tot na de oorlog. Deze bijbel behoorde waarschijnlijk aan de heer K. Na zijn overlijden heeft mijn vader de bijbel aan mij gegeven en deze is nog in mijn bezit. Ik wil die echter teruggeven aan de nabestaanden van de vermoedelijke eigenaar. Misschien lukt dat via deze weg. Ik hoop van iemand iets te horen. In bovenstaand bericht, welke op de wijze van het narratief van het levensverhaal van de slachtoffers herinnert en herinnert buiten de website om middels voormalige eigendommen, wordt het toenmalige Joodse huis vermeld. Door de Joodse woning aan het begin te noemen, wordt duidelijk dat dit huis centraal staat binnen het herinneren zelf. De lieux de mémoire, de fysiek of non-fysieke plekken, zijn onlosmakelijk verbonden met herinneringen, ook al zijn deze niet altijd tastbaar of bereikbaar voor het herinneren (Hoelscher & Alderman, 2004; DeLyser, 2005). Het aandacht besteden aan details van individuele levens, zoals plekken en artefacten, verbindt zodoende de plaats 58 en het geheugen met elkaar. Zoals in dit geval de toenmalige woning van familie K. en de ouders van de auteur zelf deze familie en hun overgebleven eigendom en daarmee de herinnering verbindt. Het leven tijdens de oorlog Het tweede thema wat terug te zien is in de inhoud van de herinneringen op het Joods Monument is het thema met betrekking tot het leven tijdens de oorlog van de Holocaustslachtoffers. Ook dit thema is weer te verdelen in verscheidene dimensies, waarbij op de drie wijzen herinnerd wordt. Deze dimensies, omtrent verzet, verraad, arrestatie en deportatie, zullen in de volgende paragrafen behandeld worden. Verzet Een van de meest besproken onderwerpen in de herinneringen aan de Holocaustslachtoffers is het verzet. Hiermee wordt zowel het verzet vanuit de Joden zelf bedoeld, als het verzet vanuit niet-Joden. Als het Joodse verzet kan onder andere het onderduiken gezien worden. De mensen gaven immers geen gehoor aan de vele oproepen van de Nazi’s voor het melden bij stations en loodsen, voordat men via Westerbork naar de doodkampen gedeporteerd zou worden. Een dergelijk bericht omtrent het onderduiken is onderstaande oproep. Ik stel deze vraag namens mijn familie. In 1944 heeft een joods meisje genaamd Tineke B. ondergedoken gezeten bij de familie W. in Didam. Eind 1944 is zij naar Amsterdam gebracht en sindsdien is ieder spoor van haar verdwenen. Ondanks eerdere zoektochten van mijn familie is er na 1944 nooit meer iets van haar vernomen. Mijn familie wil echter wel weten wat er met haar is gebeurd. Het onderduiken speelt evenals bij de Joodse huizen een rol in de relatie tussen de bezoekers, die actief herinneren, en de personen die herinnerd worden. Doordat personen op bepaalde adressen hebben ondergedoken, ontstaat een relatie tussen het verleden en heden, tussen overledenen en nabestaanden van mensen die ooit hebben geprobeerd deze personen te helpen. Zoals de relatie tussen de familie W. en het verdwenen meisje Tineke B., waarbij de gebeurtenis uit het verleden nog altijd van invloed is op het herinneren in het heden. Deze brug tussen het verleden en het heden ontstaat dankzij de synthese tussen het sociale (mensen en sociale relaties), materiële (artefacten of plekken) en mentale geheugen (culturele denkwijzen) tussen individuen en de relatie tot de maatschappij (Erll, 2008; Van Dijck, 2004), waarbij het narratief van de herinnering dient als een historisch bewustzijn (Brockmeier, 2002), ofwel het begrijpen van herinneringen en situaties uit het verleden. 59 Niet alleen vanwege de relatie tussen auteur en onderduiker komt dit onderwerp omtrent verzet aan bod in de herinneringen op het Joods Monument. Ook het onderduiken zelf als daad van Joods verzet wordt benadrukt door de bezoekers van het digitale monument. Onderstaand bericht is een voorbeeld van een dergelijke benoeming van het onderduiken als heldendaad. Wel weten we dat Selma zich vanuit de onderduik aansloot bij een verzetsgroep, in eerste instantie bij de Trouw-groep. Deze groep produceerde en verspreidde het illegale blad dat eerst de Oranjebode heette en later Trouw. Op een systeemkaart uit de Groninger Archieven wordt haar naam verbonden met grootheden uit het verzet (…). Vanuit deze groep werd gewapend verzet gepleegd. Dat bestond o.a. uit overvallen op plaatsen waar veel distributiebonnen waren. Die bonnen waren onontbeerlijk voor een organisatie die onderduikers hielp. Bonnen, wapens, illegale bladen moesten allemaal verspreid worden. Hierin had Selma waarschijnlijk een rol. Zij trad op als koerierster. Naast het feit dat de auteur het onderduiken en de verzetsdaden noemt, beschrijft hij tevens de hiermee gepaard gaande activiteiten, zoals het gewapend verzet plegen en het helpen van andere onderduikers. Ook de verwijzing naar “grootheden uit het verzet” toont aan dat de verzetsdaden van het Holocaustslachtoffer Selma niet vergeten dienen te worden. Door het narratief vertellen van een persoonlijk verhaal van een slachtoffer gaat het niet langer om een reeks van gebeurtenissen, maar om de herinneringen aan overleden personen. Het narratief kenmerkt wederom de relatie tussen het heden en verleden en tussen het culturele herinneren en het culturele vergeten van een verdwenen bevolkingsgroep (Brockmeier, 2002). Verraad Helaas gaan de vermeldingen van en verhalen over onderduiken en verzetsdaden veelal gepaard met vermeldingen van verraad. Onderstaand stuk uit een narratieve herinnering is een voorbeeld hiervan. Met hulp van anderen vonden Bernhard en Paul een onderduikadres. Gescheiden van elkaar, dat wel. Paul zou uiteindelijk gedurende de oorlog en nog enkele jaren daarna ‘als een neefje uit Rotterdam’ bij zijn onderduikfamilie blijven tot hij met zijn moeder werd herenigd. In 2009, de dag voor zijn vertrek naar München voor het proces-Demjanjuk, kreeg mede-aanklager Paul H. een telefoontje van zijn vroegere buurjongen (…). Hij ontdekte waar zijn vader precies ondergedoken had gezeten, door wie hij was opgepakt en tenslotte ook wie zijn vader had aangegeven. De arrestatie van Bernhard bleek het gevolg van een tip. Verraad dus. De verraadbrief was in ontvangst genomen door ‘Jodenjager’ Abraham K., NSB’er (…). Tussen 1940 en (…) 1944 arresteerde (…) K. alleen 60 al in Ede en omgeving op zijn minst 59 personen. De meeste van hen waren Joods. De ‘beul van Ede’ maakte er een gewoonte van zijn slachtoffers zwaar te mishandelen voordat hij ze afleverde bij de Sicherheitsdienst. Bovenstaande herinnering, vanuit het narratief van het levensverhaal van de slachtoffers, beschrijft niet alleen het onderduiken zelf, maar ook de gevolgen hiervan. Paul H. heeft vanwege het onderduiken de oorlog kunnen overleven. Zijn vader kende echter een ander lot. Door het beschrijven van het verraad van Paul H. vader, de Jodenjager en diens daden, wordt niet alleen de geschiedenis van familie H. beschreven. Ook wordt hiermee een verwijzing gemaakt naar de Jodenvervolging in het algemeen en de activiteiten van de Jodenjagers. Deze manier en inhoud van het herinneren op Joods Monument komt overeen met Van Dijck’s visie op de relatie tussen het individuele en collectieve niveau van het cultureel geheugen (2004), waarbij het ene niveau niet bestaat zonder de relatie tussen het andere niveau. Door het noemen van individuele verhalen krijgt de collectiviteit van de Nederlandse Jodenvervolging beeld, waarbij het narratief en het historisch bewustzijn de drager van de herinneringen zijn (Brockmeier, 2002). De herinneringen omtrent het verraad gaan eveneens vaak gepaard met het benoemen van de verraders en de veroordeling hiervan. In bovenstaand bericht werd al een vermelding van het verraad van de vader van Paul H. en de arrestatie door NSB’er Abraham K. geschreven. Ook onderstaand citaat uit een opgetekende herinnering van het persoonlijke verhaal van Stijntje toont aan dat het onderwerp verraad centraal staat in de herinneringen aan de Holocaust op het sociale netwerk van Joods Monument. Na de bevrijding (…) werden Den B. en Van L. op last van de POD opgepakt. Beiden worden tijdelijk in bewaring gesteld in de Electrozaal in Slikkeveer. Hier werden meer Ridderkerkse collaborateurs in die dagen bijeengebracht. Bij de verhoren en het proces draaide Den B. (NA CABR A. den B.) om zijn verantwoordelijkheid voor de arrestatie van Stijntje heen. Aan de ene kant zou hij tegen een kennis hebben verklaard dat het zijn plicht was geweest volgens de beginselen van de NSB om ‘die Jodin te verraden’. Ook vertelde hij nog tijdens de oorlog aan iemand: ik behoef niet bang te zijn voor het einde van de oorlog, daar ik zoveel goeds gedaan heb. Vooral omdat ik voor de Nederlandsche Volkdienst (…) werk en zooveel vrienden op Bolnes heb. Daarbij zou het verraad van de Jodin wel in het niet vallen’. Maar toen hij eenmaal in september 1947 voor het tribunaal moest verschijnen, liet zijn geheugen hem ‘in de steek’: ‘Ik kan mij van het door u genoemde geval niets meer herinneren. Ik lijd aan geheugenverlies en heb veel last van hoofdpijnen’. Niet alleen worden in bovenstaand citaat de volledige namen van de agents, de verraders genoemd, zodat deze meer lading krijgen. Ook wordt middels letterlijke uitspraken aangetoond hoe de verraders omgingen met het feit dat zij Joden verraden hebben. Door het benoemen van de eerste 61 uitspraak van Den B., “daar ik zoveel goeds gedaan heb” en de latere uitspraak “ik kan mij (…) niets meer herinneren”, zorgt het narratief van dit verhaal er voor dat het onrecht wat de Nederlandse Joden is aangedaan voor deze verraders slechts bijzaak was. Dit krijgt extra diepte door het citaat van Den B. dat het verraad “van de Jodin wel in het niet zal vallen”. Nu, meer dan 75 jaar later, weten we inmiddels dusdanig veel over het lot van de Joden en de rol van nazi’s en NSB’ers, dat het lezen van dergelijke citaten beeld geeft aan de hardheid van de gebeurtenissen van de Tweede Wereldoorlog en de herinneringen hieraan. Arrestatie en deportatie De meest dominante dimensie binnen het thema ‘Het leven tijdens de oorlog’ zijn de herinneringen met betrekking tot arrestaties, deportaties en de laatst afgelegde ‘reis’ van de Holocaustslachtoffers. Omdat dit onderwerp in vrijwel elk bericht van de herinneringen aan de Holocaust aan bod is gekomen, is het nodig om dit onderwerp te noemen als dominante dimensie van het thema ‘Het leven tijdens de oorlog’. De arrestaties en deportaties zijn in bijna alle gevallen de doodsoorzaak geweest van de Holocaustslachtoffers. Het arresteren en deporteren van Joden ging immers vooraf aan de ontberingen tijdens de reizen in de goederen- en veewagons, tijdens het verblijf in de werk- en concentratiekampen en de dood in de gaskamers. Omdat het in dit onderzoek gaat om een digitaal monument voor de omgekomen Nederlandse Joden tijdens de Holocaust, is dit een onderwerp welke onlosmakelijk verbonden is met vrijwel elk geüploade narratief op het Joods Monument. Nieuwe technologieën in de media hebben het mogelijk gemaakt om namen, afbeeldingen en levens van geliefden en doden voor de eeuwigheid te bewaren in het digitale landschap (Arthur, 2009). Met betrekking tot traumatische gebeurtenissen, zoals de Holocaust, zorgt het online cultureel geheugen er voor dat getuigen, nazaten of geïnteresseerden ervaringen of herinneringen met elkaar kunnen delen en hierover met elkaar kunnen praten (Recuber, 2012). Ook deze herinneringen zijn zowel vanuit het narratief van het levensverhaal van de slachtoffers als vanuit het feitelijke narratief geschreven. Hierbij zijn de narratieven van het levensverhaal van slachtoffers veelal geschreven dankzij getuigschriften van overlevenden of dankzij ooggetuigenverslagen van bijvoorbeeld de arrestaties en deportaties, zoals te zien is in onderstaand narratief. Op 5 maart 1943 werd door twaalf man personeel van de Nederlandse politie alle nog in Delft wonende Joden uit hun huizen gehaald en in een politiebusje naar het politiebureau van de Oude Delft gebracht. Mijn arme vader durfde niet naar zijn moeder te gaan, bang dat hij ook meegenomen zou worden. Mijn moeder en ik waren er wel bij toen Jenny & Lina van de Rotterdamscheweg 101 werden opgehaald. Eén van de Nederlandse agenten zei nog tegen mijn moeder: “Waarom laat u uw schoonmoeder niet 62 weglopen, dit huis heeft zoveel uitgangen die ik niet allemaal kan bewaken”. Jenny had op dat moment een reële ontsnappingskans maar zij wilde haar zuster Lina niet alleen laten. De combinatie van eigen ervaringen en het persoonlijke karakter, zoals bijvoorbeeld het gebruik van letterlijke citaten, zorgen er voor dat dit narratief er voor zorgt dat de lezer als het ware wordt meegenomen naar het moment van arrestatie. De feitelijke narratieven krijgen vorm door het vermelden van arrestatiedata, deportatiedata en data van overlijden. Hierbij wordt wederom gebruik gemaakt van bestaande feiten en gegevens om zo een verhaal te kunnen schrijven over wat er is gebeurd met de Nederlandse Joden, zoals te zien is in onderstaand citaat uit een feitelijk narratief. Twee weken na hun aankomst, op donderdag 23 maart, worden Saartje en drie Zonneschijnkinderen op transport gesteld naar vernietigingskamp Auschwitz. In de trein zitten in totaal 599 mensen. Of Saartje en de drie kinderen samen in dezelfde wagon zitten, is niet bekend. Het leven na de oorlog Het derde thema binnen de inhoud van de herinneringen van de bezoekers van het Joods Monument verwijst naar het leven na de oorlog. Binnen dit thema zijn twee dimensies terug te zien; het overleven van de oorlog en het effect van de oorlog op het dagelijks leven. Deze zullen behandeld worden in de volgende paragrafen. Overleven De eerste dimensie van het thema omtrent het leven na de oorlog is het overleven. Ondanks het feit dat het Joods Monument is bedoeld voor het herinneren van de omgekomen Nederlandse Holocaustslachtoffers, is dit een veelvoorkomend onderwerp binnen de geüploade berichten omtrent het herinneren van de Nederlandse Joden. De reden hierachter is dat veel berichten zijn opgetekend aan de hand van ervaringen van getuigen, nazaten of kennissen. Dit betekent dat deze auteurs de ervaringen en gebeurtenissen kunnen vertellen en delen op het sociale netwerk. Een kenmerk van deze dimensie is dan ook dat deze berichten in vrijwel alle gevallen deel uit maken van het narratief van het levensverhaal van slachtoffers, welke gekenmerkt wordt door de kracht van de verhaallijn van een verhaal of herinnering. En dit is mijn voorfamilie! Ik heb ze dus helaas nooit mogen kennen, maar toch leven ze in mijn hart voort. Ab en Dé (de zonen van Hanna en Nico van M.-H. en dus neven van mijn moeder) hebben de 63 oorlog wel overleefd. Ik ben blij, dat ik Dé nog op de valreep heb mogen leren kennen en hem een aantal malen heb kunnen bezoeken. Wat een geweldig mens, dapper en vol humor. Bovenstaand bericht is een voorbeeld van een dergelijke narratieve vorm van herinneren op het monument. Ook in de vorm van oproepen krijgt deze narratieve wijze van herinneren vorm met betrekking tot het onderwerp ‘Overleven’. De redactie van KRO memories kreeg een bijzonder verzoek binnen van een dochter die schreef namens haar vader. Deze woonde in 1939 in Reuver en Alice was zijn buurmeisje. Zij zaten samen in de klas en waren dikke vrienden. Op 1 juli is het gezin, waarvan niet bekend is of Alice het enige kind was, gevlucht naar België. Alice K., geboortedatum 30-05-1932. De vader van Alice heette Ferdinand, hij is in 1948 overleden en ligt begraven op de Joodse begraafplaats in Venlo. De familie is vanuit Duitsland op 7 oktober 1937 verhuisd naar Reuver (…) en op 20 november 1939 zijn ze verhuisd naar Venlo (…). Ze zouden dus maar kort in België zijn geweest. De zoeker denkt zeker te weten dat Alice de oorlog heeft overleefd. Gemeente Venlo kan ons helaas niet verder helpen. Uit beide voorbeelden van berichten omtrent het onderwerp ‘Overleven’ blijkt dat ook een relatie bestaat tussen het overleven en het herinneren. Het herinneren middels het narratief van het levensverhaal van slachtoffers wijst op een zekere persoonlijke relatie tussen de herinnering of ervaring en de desbetreffende persoon die herinnerd wordt op het digitale monument. Deze persoonlijke relatie verwijst ook naar de wijze van herinneren buiten de website om, waarbij de bezoekers van Joods Monument op het digitale monument zelf aangeven actief te zijn met het herinneren in de externe, fysieke wereld. Zo gaf de auteur aan de desbetreffende personen zelf gekend te hebben en schrijft de auteur over het initiatief voor de zoektocht naar een verdwenen Joods meisje. Daarnaast zijn beide berichten een voorbeeld van het samenspel tussen het verleden en het heden, een kenmerk van het narratieve herinneren (Brockmeier, 2002), waarbij het cultureel geheugen als narratief een brug slaat tussen het ‘toen’ en het ‘nu’. Effecten op het dagelijks leven Net zoals bij ‘Overleven’, gaat het binnen de dimensie ‘Effecten op het dagelijks leven’ vrijwel in alle gevallen om herinneren middels het narratief van het levensverhaal van slachtoffers. Dit is vanwege de relatie tussen beide dimensies binnen dit thema. Het gaat in deze dimensie immers om de effecten van de Holocaust op het dagelijks leven van de Nederlandse Joden die de Holocaust overleefd hebben. Aan het onderwerp omtrent de effecten van de oorlog op het dagelijks leven na het einde van de Tweede Wereldoorlog wordt veel aandacht gegeven op het Joods Monument. Dit is vanwege het feit dat de oorlog niet ophield in 1945 voor de mensen die de gruwelijkheden van het naziregime in 64 persona hebben meegemaakt. Een voorbeeld hiervan is onderstaand bericht van een nazaat van een Holocaustoverlevende. Mijn broer kon het beter dan ik ‘van zich afzetten’. Die pakte een boek of ging naar buiten, maar ik was net een spons. Mijn broer begreep dat later wel en zei dan “kom op, we gaan leuke dingen doen”. Pas later heb ik veel last van al die verhalen gekregen en heb het mijn ouders ook verweten. Daar zijn zij heel erg van geschrokken. Ik heb hulp gezocht en kwam in een groep waar iedereen op zijn beurt een verhaal kon vertellen. En weer hoorde ik verschrikkelijke dingen. Het was allemaal zo erg. Ik praatte daar ook niet, ik luisterde, dat was ik gewend. Judith en haar man Joop maakten om de twee jaar met vele anderen herdenkingsreizen naar Polen. Ik vroeg mijn vader “wil je een keer met ons mee naar Polen. Ik zou het geweldig vinden met jou daar te lopen”. Maar hij had altijd excuses. “Met jou ga ik niet naar Auschwitz” zei hij tenslotte. Pas toen hij overleden was begreep ik uit zijn papieren dat hij bang was om met mij naar Polen te gaan, bang dat ik daar ook achter zou blijven. De angst mij te verliezen is hem, denk ik, altijd bijgebleven. Ik vraag me vaak af, hoe kan je dan een nieuw kind noemen naar een kindje dat vergast is. Ik heb hem die vraag nooit gesteld. Dat durfde ik niet en dat doe je ook niet. Mijn vader heeft zoveel meegemaakt. Ik heb het verdriet van mijn vader altijd gevoeld. Uit bovenstaand citaat blijkt niet alleen dat de Holocaust effect heeft gehad op het dagelijks leven van de overlevenden, zoals de vader van de auteur, maar ook op de latere generaties. Zoals het feit dat de auteur hulp heeft moeten zoeken, vanwege de ervaringen die haar vader heeft meegemaakt tijdens de oorlog of het feit dat de auteur haar vader niet mee naar Auschwitz wilde, vanwege de angst om daar weer mensen te verliezen. 65 Conclusie Inleiding In maart 2016 zijn het voormalige Digitaal Monument en Community Joods Monument samengevoegd tot één geheel: het sociale netwerk Joods Monument. Op het digitale landschap van dit monument worden de circa 104.000 omgekomen Nederlandse Joden herdacht. Bezoekers kunnen hier foto’s, verhalen, familierelaties en oproepen plaatsen. Op deze manier werken de bezoekers samen aan het digitale monument, waarop de Nederlandse Holocaustslachtoffers weer een verhaal en een gezicht krijgen. Deze narratieve, georganiseerde vorm van herinneren is een voorbeeld van het Nederlandse cultureel geheugen van de Holocaust. Middels een thematische analyse van 95 berichten vanuit de bezoekers van het Joods Monument kan antwoord gegeven worden op de centrale vraagstelling van dit onderzoek. Hoe wordt het Nederlandse cultureel geheugen van de Holocaust geconstrueerd op het sociale netwerk van Joods Monument? De doelstelling van dit onderzoek was het in kaart brengen van terugkerende thema’s in een digitale omgeving met betrekking tot de narratieven die het cultureel geheugen uitdrukken. We leven in een maatschappij waarin de digitale wereld een steeds grotere rol gaat spelen in ons dagelijks leven. Zo ook in de wijze waarop we herinneren, omgaan met herinneren en herinneringen opslaan. Op dit moment bestaat in Nederland nog een gat in de literatuur betreffende het cultureel geheugen en de rol van sociale netwerken over de tijdens de Holocaust omgekomen Nederlandse Joden. Met dit onderzoek wordt een brug geslagen tussen bestaande theorieën over de rol van de nieuwe media in het herinneren en theorieën over het cultureel geheugen op sociale netwerken. Dankzij de thematische inhoudsanalyse kan een antwoord worden gegeven op de centrale vraagstelling van dit onderzoek. Deze zal in onderstaande paragraaf uiteen gezet worden. Daarna worden in de discussie de bevindingen van dit onderzoek teruggekoppeld naar bestaande theorieën en literatuur. Ter afsluiting van het onderzoek wordt een kritische reflectie gegeven, waarin beperkingen en suggesties voor verder onderzoek genoemd worden. 66 Beantwoording van de onderzoeksvraag Het hoofddoel van het sociale netwerk Joods Monument is het geven van een gezicht aan de tijdens de Holocaust omgekomen Nederlandse Joden. Omdat het hier gaat om een georganiseerde vorm van herinneren, sluit het sociale netwerk Joods Monument aan op eerdere definities van het cultureel geheugen (Assmann, 2008; Assmann & Czaplicka, 1995). Het digitale monument functioneert als een extern object, die de narratieven van het culturele geheugen draagt (Assmann, 2008; Brockmeier, 2002). Het narratief is immers de essentie van het geheugen (Brockmeier, 2002), want narratieven maken het mogelijk om herinneringen te integreren in de maatschappij, te reflecteren op onszelf en om een brug te slaan tussen verleden en heden (Brockmeier, 2002; Van Dijck, 2004). Uit de analyse van de berichten van de bezoekers is gebleken dat het gezicht geven aan de Holocaustslachtoffers tevens een overkoepelend thema is binnen de herinneringen op het digitale monument. Door het toevoegen van informatie en foto’s wordt immers weer een beeld gecreëerd bij een naam. Deze informatie vormt de herinnering aan de Holocaustslachtoffers. Binnen deze herinneringen zijn, dankzij de thematische analyse, drie dominante thema’s te herkennen, die te verdelen zijn naar drie tijdsvakken: het leven voor, tijdens en na de oorlog. Deze drie thema’s vormen de eerste centrale bevinding van dit onderzoek; de inhoud van de herinneringen op het Joods Monument. Het eerste thema, het leven voor de oorlog, verwijst naar de alledaagse aspecten van het leven van de Holocaustslachtoffers voor het begin van het naziregime in Nederland. Binnen dit thema zijn drie dimensies te herkennen; Joodse familierelaties, het dagelijks leven en Joodse huizen. Het tweede gevonden thema in de herinneringen op het digitale monument is het leven tijdens de oorlog. Dit thema bestaat uit herinneringen over verzet, verraad, arrestatie en deportatie. Het leven na de oorlog is het derde gevonden thema met betrekking tot de inhoud van de herinneringen op het Joods Monument. Binnen dit thema wordt gesproken over het overleven van de Holocaust en de effecten van de Holocaust op het dagelijks leven na de oorlog. Deze drie thema’s gaan over de inhoud van de herinneringen op het Joods Monument. De drie besproken thema’s komen tot uiting dankzij verscheidene manieren van herinneren op het sociale netwerk. Dit leidt tot de tweede centrale bevinding van dit onderzoek; de wijze van herinneren op het Joods Monument. Uit de analyse van de berichten van de bezoekers op het digitale monument is gebleken dat op drie verschillende manieren herinnerd wordt. Het cultureel geheugen van de Holocaust in Nederland wordt gevormd door drie verschillende narratieven. Hierbij is een onderscheid gemaakt 67 tussen drie vormen; het narratief van het levensverhaal van slachtoffers, het feitelijke narratief en het herinneren buiten het Joods Monument om. Bij alle drie de wijzen van herinneren staan drie narratieve niveaus centraal. Het linguïstische, semiotische en actieve narratief zorgen voor een synthese, waarmee betekenis gegeven kan worden aan verhalen en herinneringen. De linguïstische elementen van een narratief vormen het plot van een verhaal. De semiotische narratieven zorgen er voor dat een relatie ontstaat tussen een verhaal en de symbolische ruimte er om heen, zoals in dit geval de Holocaust. Deze symbolische ruimte kan echter in een breder perspectief geplaatst worden. Niet alleen wordt een verbinding gemaakt tussen het Joods Monument en de symboliek van de Holocaust, ook ontstaat een relatie tussen het digitale monument en een symbolische ruimte van verlies en verdriet. De derde vorm, het actieve narratief, zorgt er voor dat een herinnering een zeker doel gaat dienen. Middels dit proces kan de lezer betekenis geven aan een narratief, waardoor een brug geslagen wordt tussen het verleden en het heden en een terugkoppeling gemaakt worden naar de sociale werkelijkheid. Zoals genoemd in de resultaten, verschillen het narratief van het levensverhaal en het feitelijke narratief. Bij het narratief van het levensverhaal is de opbouw van een herinnering sterker, waardoor het narratief een emotionele lading krijgt. Een belangrijke factor is hierbij het feit dat deze herinneringen veelal door ooggetuigen of nazaten zijn geüpload op het Joods Monument. Hierdoor krijgen de drie dominante gevonden thema’s een gedetailleerde beschrijving van bijvoorbeeld het verraad, de reis naar de concentratiekampen of de gevoelens die de Holocaustslachtoffers hebben ervaren. Bij het feitelijke narratief is, vanwege een gebrek aan details door ooggetuigen of nazaten, het plot van een narratief minder sterk, waardoor deze berichten een minder emotionele lading hebben. Dit is terug te zien op het Joods Monument bij berichten die voornamelijk bestaan uit een reconstructie van gebeurtenissen. Hiermee wordt bedoeld dat deze feitelijke narratieven veelal bestaan uit een opsomming van belangrijke data, verhuizingen, geboortes en data van overlijden. Bij de derde wijze van herinneren, het herinneren buiten het Joods Monument om, wordt gebruik gemaakt van verwijzingen naar het semiotische in de fysieke wereld. Niet alleen wordt een narratief geschreven in de vorm van het levensverhaal van slachtoffers of feitelijk, ook wordt in deze narratieven genoemd dat tevens herinnerd wordt in de symbolische wereld van de Holocaust, zoals het bezoeken van fysieke monumenten, musea en concentratiekampen. Hiermee wordt op het sociale netwerk Joods Monument een brug geslagen tussen het digitale en fysieke herinneren. 68 Deze dominante thema’s en de drie wijzen van herinneren op het Joods Monument tonen aan hoe het cultureel geheugen op het Joods Monument is geconstrueerd. Omdat in dit onderzoek gebruik is gemaakt van een narratieve benadering van het cultureel geheugen, wordt gekeken naar de uiteindelijke functie van de narratieven op het sociale netwerk. De digitale omgeving van het herinneren van de Holocaust zorgt er voor dat elke bezoeker van het Joods Monument op een gemakkelijke wijze informatie kan opzoeken, bekijken en toevoegen. Dankzij het format van de website zijn de omgekomen Nederlandse Joden niet langer slechts een naam en een datum op een website. Door de combinatie van foto’s, verhalen, herinneringen en de link naar Google Maps, kan op gezamenlijke en interactieve wijze een gezicht gegeven worden aan de omgekomen Nederlandse Holocaustslachtoffers. Nu, 70 jaar later, draagt het digitale monument er aan bij dat het herinneren van de Holocaust in Nederland nog altijd een actief proces van herinneren is. Discussie en kritische reflectie Eerder onderzoek met betrekking tot het online cultureel geheugen toonde aan dat nieuwe technologieën de manier waarop we herinneren, herinneringen delen en herinneringen opslaan hebben veranderd. Zo is, dankzij het Web 2.0, het online herinneren steeds gemakkelijker geworden met betrekking tot het delen en schrijven over persoonlijke ervaringen en levensverhalen (Arthur, 2009; Kidd, 2009). Dit onderzoek is echter dieper ingegaan op de inhoud van de digitale herinneringen. Aangezien het Joods Monument vorm krijgt door persoonlijke, individuele herinneringen, komen de resultaten van dit onderzoek overeen met eerdere theorieën die zich onder andere hebben gericht op het persoonlijke karakter van het online cultureel geheugen (Arthur, 2009; Van Dijck, 2004; Kidd, 2009). Het cultureel geheugen van de Holocaust in Nederland op het Joods Monument krijgt immers vorm door een collectiviteit van individuele herinneringen. De resultaten tonen echter aan dat binnen deze individuele herinneringen meerdere narratieven te herkennen zijn. De drie niveaus van het narratief (Brockmeier, 2002) zorgen voor een synthese, waardoor het narratief een functie krijgt. Hierbij zorgt het beschrijven van de verhaallijn van een herinnering (dankzij de linguïstische elementen van een narratief) voor het grootste verschil binnen de narratieven van het cultureel geheugen. Op het Joods Monument is dit verschil toe te schrijven aan de auteur. Is een herinnering opgesteld door een ooggetuige, nazaat of kennis, dan zijn meer details bekend, waardoor een herinnering een zekere emotionele lading draagt. Is het geen herinnering uit eerste hand, dan is een 69 herinnering opgesteld dankzij een reconstructie van feiten en gegevens, waardoor het plot van het narratief in mindere mate emotie met zich meedraagt. Dit onderzoek heeft hiermee niet alleen een brug geslagen tussen bestaande theorieën over de narratieven van het online cultureel geheugen en de rol van sociale netwerken met betrekking tot de Nederlandse Holocaustslachtoffers. Ook heeft dit onderzoek aangetoond dat de auteur van een narratief een belangrijke factor is voor de werking van het actieve narratief. Bij de resultaten van dit onderzoek is dit terug te koppelen aan de emotionele lading die een herinnering op het Joods Monument draagt. In eerder onderzoek werd voorgesteld dat een narratief een belangrijke factor is binnen de symbolische ruimte van het cultureel geheugen (Brockmeier, 2002). De synthese tussen linguïstische, semiotische en actieve narratieven werkt door in alle culturele symbolische systemen. Brockmeier (2002) stelt dat het narratief integreert in verscheidene vormen van leven, variërend van gesproken en geschreven taal tot architectuur en kunst. Dit onderzoek heeft echter aangetoond dat het narratief verder door kan werken dan alleen in symbolische systemen. Het verschil in hoe een plot wordt opgesteld, in dit geval dankzij de relatie tussen de schrijver van de herinnering en de geschreven herinnering an sich, beïnvloedt niet alleen de constructie van een narratief. Tevens beïnvloedt het de emotionele lading welke een narratief met zich mee krijgt. De resultaten van dit onderzoek zijn dan ook een aanvulling op Brockmeier’s (2002) theorieën over de narratieven van het cultureel geheugen. De uitkomsten van dit onderzoek tonen aan dat deze narratieven niet louter integreren in de culturele symbolische ruimte, ook wordt een connectie gemaakt tussen narratief en emotie. Hierbij is de verhaallijn van een narratief de drager van deze gevoelens, dankzij de aanwezige kennis van de auteur. In de resultaten van dit onderzoek is een verbinding tussen het plot van het narratief met zowel de symbolische ruimte van de Holocaust, als de semiotiek van verlies waar te nemen. Dit kan aantonen dat, dankzij de kennis van een auteur van een narratief, de narratieven van het cultureel geheugen verder door werken dan slechts in de culturele symbolische ruimte. Deze narratieven werken door tot in onze emoties. Deze bevinding is echter een vermoeden, gezien het feit dat in dit onderzoek niet expliciet de relatie tussen auteur, herinnering en lezer is bestudeerd. Verder onderzoek, zoals bijvoorbeeld door het gebruik van diepte-interviews of focusgroepen, kan aantonen of de relatie tussen auteur en narratief in andere digitale omgevingen, zoals bijvoorbeeld andere netwerken omtrent verlies en/of tragedie, van invloed is op hoe een narratief emotioneel wordt ontvangen. 70 Wat betreft de connectie tussen narratieven en de culturele symbolische ruimte is in dit onderzoek tevens een andere interessante bevinding naar voren gekomen. Bij de drie wijzen van herinneren is, naast het narratief van het levensverhaal van slachtoffers en het feitelijke narratief, gevonden dat op het Joods Monument geschreven wordt over extern herinneren. Bij deze vorm van herinneren worden fysieke of non-fysieke lieux de mémoire benoemd, waardoor een relatie ontstaat tussen plaats en geheugen (Hoelscher & Alderman, 2004; DeLyser, 2005). De bestaande theorieën over lieux de mémoire zijn met name op deze relatie gericht, maar niet op de relatie tussen de plaats, het geheugen en het herinneren op een sociaal netwerk. Uit de resultaten van de thematische inhoudsanalyse is gebleken dat deze relatie, waarbij een brug wordt geslagen tussen het online en offline herinneren, bestaat. Volgens Hoelscher en Alderman (2004) is de relatie tussen geheugen en plaats, evenals het actieve narratief (Brockmeier, 2002), performative. Zij verwijzen naar het actieve proces van het integreren van een lieu de mémoire in het alledaagse leven. Voorbeelden hiervan zijn vieringen, rituelen, festivals en ceremonies. Deze relatie tussen plaats en geheugen vormt de basis van de wijze waarop maatschappijen omgaan met herinneren. Dankzij de digitalisering zijn het Internet, blogs, sociale netwerken en andere sociale media een steeds groter deel uit gaan maken van het dagelijks leven. Zodoende wordt nu ook op het Internet herinnerd. Opvallend in dit onderzoek is dat in een non-fysieke omgeving verwezen wordt naar het fysieke. Deze connectie tussen het online en offline herinneren zorgt er voor dat het Joods Monument als drager van narratieven over fysieke en non-fysieke lieux de mémoire functioneert. Pierre Nora (1989) stelde al dat lieux de mémoire in zowel materiële als non-materiële vorm bestonden, maar het is tevens interessant om te kijken naar de connectie tussen het materiële (de fysieke monumenten waarnaar wordt verwezen in een narratief), het non-materiële (het herinneren van de Holocaust in algemene zin) en het digitale. Uit de resultaten van dit onderzoek is gebleken dat het sociale netwerk Joods Monument als digitale schakel dient tussen het on- en offline herinneren. Om deze reden kan gesteld worden dat een derde vorm van een relatie tussen plaats en geheugen is ontstaan. Nu, bijna dertig jaar na Nora’s publicatie (1989) en dankzij de digitalisering, kunnen we aannemen dat deze connectie tussen het online en offline herinneren, waarbij op het sociale netwerk wordt verwezen naar materiële en nonmateriële lieux de mémoire, een aanwijzing is voor een derde vorm van een connectie tussen plaats en geheugen; de digitale lieu de mémoire. Deze studie heeft aangetoond dat het Joods Monument als schakel werkt tussen het online en offline herinneren, waarbij een brug geslagen wordt tussen materiële, non-materiële en digitale 71 plaatsen van het geheugen. Verder onderzoek kan aantonen of dit ook het geval is bij andere historische en/of tragische gebeurtenissen. Zodoende kan onderzocht worden of we inmiddels kunnen spreken over een derde vorm van een lieu de mémoire; het digitale lieu de mémoire. In dit onderzoek is een antwoord gegeven op de centrale vraagstelling over hoe het cultureel geheugen van de Nederlandse Holocaust op het Joods Monument is geconstrueerd. Er zijn echter een aantal beperkingen te noemen, waar tijdens dit onderzoek tegenaan is gelopen. Een van de voornaamste beperkingen tijdens het voltooien van dit onderzoek is de reorganisatie van het sociale netwerk Joods Monument geweest. Tijdens het verzamelen van de dataset is het Community Joods Monument veranderd in Joods Monument. Waar dit netwerk voorheen een webpagina was waarop de verschillende opties en zoekfuncties van de website centraal stonden, is het netwerk inmiddels gemoderniseerd en veranderd. Het nieuwe format van Joods Monument verbindt nu alle Holocaustslachtoffers met elkaar, waardoor het een zekere collectiviteit van individuele monumenten uitstraalt op één algemene pagina. Vanwege het verdwijnen van de centrale zoek-pagina, werd het zoeken naar geüploade berichten en verhalen lastiger. Bij het analyseren van de onderzoekseenheden zou in het vervolg gebruik gemaakt dienen te worden van een overzicht van alle content op het sociale netwerk Joods Monument. Als een duidelijk overzicht bestaat van alle geüploade content vanuit de bezoekers, kan een willekeurige steekproef gedaan worden, waardoor de betrouwbaarheid van dit onderzoek verbeterd zouden kunnen worden. Op dit moment was het door de reorganisatie van de website, niet mogelijk om willekeurige berichten te selecteren. 72 Literatuurlijst Alexander, B. & Levine, A. (2008). Web 2.0 storytelling: Emergence of a new genre. EDUCAUSE Review, 43(6), pp. 44-56. Arthur, P.L. (2009). Saving lives: Digital biography and life writing. In GardeHansen, J., Hoskins, A. & Reading, A. (Red.), Save as… Digital memories (pp. 44-59). United Kingdom: Palgrave MacMillan. Assmann, J. (1992). Cultural memory: Writing, remembering, and political identity in ancient cultures. Munich: Beck. Assmann, J. & Czaplicka, J. (1995). Collective memory and cultural identity. New German Critique, 65, pp. 125-134. Assmann, J. (2008). Communicative and cultural memory (pp. 109-118). In Erll, A. & Nünning, A. (Red.). Cultural memory studies. An international and interdisciplinary handbook. Berlin/New York: De Gruyter. Assmann, J., & Livingstone, R. (2006). Religion and cultural memory: ten studies. Chicago: Stanford University Press. Boeije, H. (2010). Analysis in qualitative research. Londen: Sage. Boulos, M.N.K. & Wheeler, S. (2007). The emerging Web 2.0 social software: An enabling suite of sociable technologies in health and health care education. Health Information and Libraries Journal, 24, pp. 2-23. Boyd, D.M. & Ellison, N.B. (2008). Social network sites: Definition, history, and scholarship. Journal of Computer-Mediated Communication, 13, pp. 210230. DOI: 10.1111/j.1083-6101.2007.00393.x Bowen, G.A. (2006). Grounded theory and sensitizing concepts. International Journal of Qualitative Methods, 5(3), pp. 12-24. Braun, V. & Clarke, V. (2006). Using thematic analysis in psychology. Qualitative Research in Psychology, 3(2), pp. 77-101. DOI: 10.1191/1478088706qp063oa Brink, P. (1991). Issues of reliability and validity. In: Morse, J. (Red.) Qualitative nursing research: A contemporary dialogue. Londen: Sage, pp. 164-186. Brockmeier, J. (2002). Remembering and forgetting: Narrative as cultural memory. Culture & Psychology, 8(1), pp. 15-43. Brockmeier, J. (2010). After the archive: Remapping memory. Culture & 73 Psychology, 16(1), pp. 5-35. DOI: 10.1177/1354067X09353212 Charmaz, K. (2003). Groundend theory: Objectivist and constructivist methods. In Denzin, N.K. & Lincoln, Y.S. (Red.). Strategies for qualitative inquiry, 2nd ed. (pp. 249-291). Thousand Oaks, CA: Sage. Coser, L.A. (1992). Introduction. In Halbwachs, M. (Red.) On collective memory (pp. 1-34). Chicago: University Chicago Press. Croes, M. (2006). The Holocaust in the Netherlands and the rate of Jewish survival. Holocaust and Genocide Studies, 20(3), pp. 474-499. DeLyser, D. (2005). Ramona memories: Tourism and the shaping of southern California. Drogheda: Choice Publishing Co., Ltd. Erll, A. (2008). Cultural memory studies: An introduction (pp. 1-18). In Erll, A. & Nünning, (Red.). Cultural memory studies. An international and interdisciplinary handbook. Berlin/New York: De Gruyter. Fuchs, C. (2011). Web 2.0, presumption and surveillance. Surveillance & Society, 8(3), pp. 288-309. Garde-Hansen, J., Hoskins, A. & Reading, A. (2009). Save as… Digital memories. United Kingdom: Palgrave MacMillan. George, C.E. & Scerri, J. (2007). Web 2.0 and user-generated content: Legal challenges in the new frontier. Journal of Information, Law and Technology, 2, pp. 2-22. Giaccardi, E. (2012). Heritage and social media: Understanding heritage in a participatory culture. Londen: Routledge. Golafshani, N. (2003). Understanding reliability and validity in qualitative research. The Qualitative Report, 8(4), pp. 597-607. Griffioen, P. & Zeller, R. (2006). Anti-Jewish policy and organization of the deportations in France and the Netherlands, 1940-1944: A comparative study. Holocaust and Genocide Studies, 20(3), pp. 437-473. DOI: 10.1093/hgs/dcl021 Gross, D. (2000). Lost time: On remembering and forgetting in late modern culture. Amherst: University of Massachusetts Press. Halbwachs, M. (1992). On collective memory. Chicago: University Chicago Press. Haskins, E.V. (2015). Popular memories: Commemoration, participatory culture and democratic citizenships. Columbia: University South Caroline Press. 74 Herring, S.C. (2015). New frontiers in interactive multimodal communication. In Georgopoulou, A. & Spilloti, T. (Red.) The Routledge handbook of language and digital communication. Londen: Routledge. Hoelscher, S. & Alderman, D.H. (2004). Memory and place: geographies of a critical relationship. Social & Cultural Geography, 5(3), pp. 347-355. Joods Monument. (2016, 10 mei). Margaretha Sluizer-Hamburger [Foto/illustratie]. Verkregen via: https://www.joodsmonument.nl/nl/page/182618/ margaretha-sluizer-hamburger Jovchelovitch, S. (2012). Narrative, memory and social representations: A conversation between history and social psychology. Integrative Psychological and Behavioral Science, 46, pp. 44-0456. DOI: 10.1007/s12124-012-9217-8 Kaplan, A.M. & Haenlein, M. (2010). Users of the world, unite! The challenges and opportunities of Social Media. Busines Horizons, 53, pp. 59-68. Kidd, J. (2009). Digital storytelling and the performance of memory. In GardeHansen, J., Hoskins, A. & Reading, A. (Red.), Save as… Digital memories (pp. 167-183). United Kingdom: Palgrave MacMillan. Knoop, R. (2006). Tussen ooggetuigen en erflaters. Denken over het erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog. Amrsterdam: Pallas Publications. Lier, van, T. (n.d.). Best practice / Digitaal Monument Joodse Gemeenschap. Verkregen via: http://virtueelplatform.nl/best-practice/digitaalmonument-joodse-gemeenschap/ Lincoln, Y.S. & Guba, E.G. (1985). Naturalistic inquiry. Beverly Hills, CA: Sage. Long, T. & Johnson, M. (2000). Rigour, reliability and validity in qualitative research. Clinical Effectiveness in Nursing, 4, pp. 30-37. Manfra, M.M. & Stoddard, J.D. (2008). Powerful and authentic digital media and strategies for teaching about genocide and the Holocaust. The Social Studies, 99(6), pp. 260-264. DOI: 10.3200.TSSS.99.6.260-264 Maso, I. (1987). Kwalitatief onderzoek. Meppel: Boom. Maso, I. & Smaling, A. (1998). Kwalitatief onderzoek: Praktijk en theorie. Amsterdam: Boom. Misztal, B.A. (2003). Theories of social remembering. Philadelphia: Open University Press. 75 Nationaal Comité 4 en 5 mei. (2014). Na de oorlog: Herdenken en vieren in Europa. (Toegepast onderzoek). Verkregen via: http://www.4en5mei.nl/documenten/Onderzoek/na_de_oorlog.pdf Netwerk Kwalitatief Onderzoek AMC – UvA. (2002). Richtlijnen voor kwaliteitsborging in gezondheids(zorg)onderzoek: Kwalitatief onderzoek. Amsterdam: Amc – UvA. Newman, R., Chang, V., Walter, R.J. & Wills, G.B. (2016). Web 2.0: The past and the future. International Journal of Information Management, 36(4), pp. 591-598. Onwuegbuzie, A.J. & Leech, N.L. (2007). A call for qualitative power analyses. Quality & Quantity, 41, pp. 105-121. O’Reilly, T. (2007). What is Web 2.0: Design patterns and business models for the next generation of software. Communications & Strategies, 65(1), pp. 17-37. Patton, M.Q. (1990). Qualitative evaluation and research methods, 2nd edition. Newbury Park, CA: Sage. Pessach, G. (2008). [Networked] memory institutions: Social remembering, privatization and its discontents. Cardozo Arts & Ent. LJ, 26(71), pp. 71-149. Philipsen, H. & Vernooy-Dassen, M. (2004). Kwalitatief onderzoek: Nuttig, onmisbaar en uitdagend. Huisarts & Wetenschap, 47(10), pp. 288-292. Proctor, N. (2010). Digital: Museum as platform, curator as champion, in the age of social media. Curator: The Museum Journal, 53(1), pp. 35-43. Reading, A. (2002). The social inheritance of the Holocaust: Gender, culture and memory. Basingstoke: Palgrave Macmillan. Reading, A. (2003). Digital interactivity in public memory institutions: the uses of new technologies in Holocaust museums. Media, Culture & Society, 25(1), pp. 67-85. Recuber, T. (2012). The presumption of commemoration: Disasters, digital memory banks, and online collective memory. American Behavioral Scientist, 56(4), pp. 531-549. DOI: 10.1177/0002764211429364 Ritzer, G., Dean, P. & Jurgenson, N. (2012). The coming of age of the prosumer. American Behavioral Scientist, 56(4), pp. 379-398. DOI: 10.1177/0002764211429368 Seltzer, W. (1998). Population statistics, the Holocaust, and the Nuremberg trials. Population and Development Review, 24(3), pp. 511-552. Siegel, D. (2013). De sociale constructie en manipulatie van het collectieve geheugen. 76 Verkregen via: http://dspace.library.uu.nl/bitstream/handle/ 1874/294912/Siegel-+De+Sociale+Constructie+en+Manipulatie+2013.pdf?sequence=1 Smits, M. (2008, 19 jan.). Leven met een opdracht. Het Financiële Dagblad, pp. 11-13. Stenbacka, C. (2001). Qualitative research requires quality concepts of its own. Management Decision, 39(7), pp. 551-555. Strauss, A. & Corbin, J. (1990). Basics of qualitative research. Techniques and procedures for developing grounded theory. California: Sage. Thackeray, R., Neiger, B.L., Hanson, C.L. & McKenzie, J.F. (2008). Enhancing promotional strategies within social marketing programs: Use of Web 2.0 social media. Health Promotion Practice, 9(4), pp. 338-343. Van Dijck, J. (2004). Mediated memories: Personal cultural memory as object of cultural analysis. Continuum: Journal of Media & Cultural Studies, 18(2), pp. 261-277. Van Dijck, J. (2006). Record and hold: Popular music between personal and collective memory. Critical Studies in Media Communication, 23(5), pp. 357-374. DOI: 10.1080/07393180601046121 Wang, Q. & Brockmeier, J. (2002). Autobiographical remembering as cultural practice: Understanding the interplay between memory, self and culture. Culture Psychology, 8(1), pp. 45-64. Young, J. E. (1989). ‘After the Holocaust: National attitudes to jews’. The texture of memory: Holocaust memorials and meaning. Holocaust and Genocide Studies, 4(1), pp. 63-76. Afbeelding op titelpagina Wasylyshen, M. (2014). Keeping the memory alive [Foto/Illustratie]. Verkregen via: http://www.yadvashem.org/yv/en/education/ international_projects/posters/index.asp#!prettyPhoto 77 Appendix 1. Open codes Lijst van codes, gevonden tijdens de eerste fase van het codeerproces, het open coderen. Code Kwantiteit binnen dataset 31 Arrestatie/deportatie Buren van Joods gezin (Vooroorlogs) 6 Effect van oorlog op naoorlogse leven 10 5 Eigendommen teruggeven 31 Feitelijk verhaal 3 Foto zoeken bij naam Geboorte (Vooroorlogs, Joods) 13 Gebrek aan informatie 27 Gezicht geven aan Joods slachtoffer 16 Herdenken – Buiten website om 18 Herdenken – D.m.v. website 13 Herdenken – D.m.v. materiaal 14 Hulp vanuit buren/kennissen (Tijdens oorlog) 5 Huwelijk (Vooroorlogs, Joods) 8 Informatief 30 Joodse familierelaties 21 Kinderen uit Joods gezin 6 Leven tijdens onderduiken 2 22 Levensverhaal 8 Na de oorlog 32 Narratief 6 NSB Onderduiken 27 Oproep voor informatie/hulp 27 Overgebleven eigendommen 17 78 Overleven van de Holocaust 17 Overlijden 36 Plek van overlijden/concentratiekamp 33 1 Reconstructie van verraad Reconstructie van arrestatie/deportatie 31 Reconstructie d.m.v. feiten/gegevens 19 Reconstructie vooroorlogse leven 35 Rectificatie 2 Stolpersteine 5 28 Toenmalige Joodse woning 8 Verzet (vanuit Nederlandse Joden) Verhaal vanuit ooggetuigen/familie/kennissen 32 Verhuizing (Vooroorlogs, Joods) 17 Verraad 12 Veroordeling van verraders 3 Vluchten 3 22 Werk/beroep (Vooroorlogs, Joods) 8 Wie staat er op deze foto? 79 2. Axiaal coderen Categorisering van de gevonden codes van de eerste codeerfase bij overkoepelende of veelvoorkomende onderwerpen/thema’s Overkoepelend thema op Joods Monument Gezicht geven aan Joodse slachtoffers Bestaat uit 2 categorieën: 1. Hoe wordt herinnerd/Wijze van herinneren 2. Wat wordt herinnerd/Inhoud van herinneringen 2.1 Wijze van herinneren Narratief van het Feitelijke narratieven levensverhaal Vertellen van individueel Verhaal vanuit getuige, familie, kennissen Reconstructie van retourneren Stolpersteine leggen Chronologische opsomming Bezoeken van fysieke Zoeken naar gegevens vanwege gebrek aan informatie Overgebleven eigendommen gegevens/feiten van gegevens/feiten Overgebleven eigendommen in bewaring houden gebeurtenissen a.d.h.v. levensverhaal databanken van slachtoffers Gegevens/feiten vanuit Buiten website om Rectificeren van gegevens/feiten 80 monumenten In contact proberen te geraken met nazaten 2.2 Wat wordt er herinnerd De lichtblauwe pijlen geven onderliggende relaties aan tussen de verschillende dimensies binnen de thema’s 1. Het leven voor de oorlog Joodse familierelaties o Geboorte o Huwelijk o Kinderen Toenmalige Joodse woning Verhuizing Vluchten naar buitenland i.v.m. opkomend Naziregime Beroep/werk 2. Het leven tijdens de oorlog Onderduiken Verraad Het leven tijdens het onderduiken NSB Hulp van buren/kennissen Arrestatie & deportatie Verzet Plek & datum van overlijden 3. Het leven na de oorlog Overleven Effect van de oorlog op dagelijks leven van Holocaust overlever Effect van de oorlog op dagelijks leven van nazaten Holocaust overlever 81 3. Codeerschema 1. Codeerschema 1. Codetree van codes vanuit de geanalyseerde berichten van Joods Monument 3.1 Codeerschema 1.a Codeerschema 1.a Codetree van codes vanuit de geanalyseerde berichten van Joods Monument – Ingezoomde versie 1 3.2 Codeerschema 1.b Codeerschema 1.a Codetree van codes vanuit de geanalyseerde berichten van Joods Monument – Ingezoomde versie 2 83