`Freedom fighters or enemies of freedom` De veranderende houding

advertisement
‘Freedom fighters or enemies of freedom’
De veranderende houding van de VS ten opzichte van de Afghaanse Moedjahedien en de
legitimering hiervan in de Koude Oorlog en de War on Terror
Naam: Pim Sanders
Studentnummer: 3972860
Adres: Amsterdamsestraatweg 361bis, 3551CK te Utrecht
E-mailadres: [email protected]
Soort werk: Bachelorscriptie Geschiedenis
Opleiding: Liberal Arts and Sciences
Hoofdrichting: International Studies/Conflict Studies
Inleverdatum: 01-04-2016
Begeleidend docent: dr. L. van de Grift
Aantal woorden: 8338
Freedom fighters or enemies of freedom
Pim Sanders
Inhoud
Inleiding
3
1. De Afghaanse Moedjahedien en het ontstaan van de Taliban
7
2. Ontwikkeling van het Amerikaanse buitenlandbeleid
12
3. Politics of naming
17
4. Politics of naming door de VS
22
Conclusie
26
Literatuur
29
2
Freedom fighters or enemies of freedom
Pim Sanders
Inleiding
In 1983 ontving de Amerikaanse president Ronald Reagan leiders van de Afghaanse
Moedjahedien in het Witte Huis. De beweging was in verzet tegen de Sovjetinvasie in haar
land (1979-1989) en werd op militair en financieel gebied gesteund door de Verenigde
Staten (VS). De groepering kon destijds op lovende woorden van Reagan rekenen: ‘To watch
the courageous Afghan freedom fighters battle modern arsenals with simple hand-held
weapons is an inspiration to those who love freedom.’1 Reagan noemde de leden van de
groepering vrijheidsstrijders en de VS en de Moedjahedien waren bondgenoten in de strijd
tegen de Sovjet-Unie in Afghanistan.
Op 20 september 2001 gaf president George W. Bush ten overstaan van het
Amerikaanse Congres, en de hele wereld, zijn inmiddels bekende speech waarin hij de ‘War
on Terror’ (WoT) uitroept. In reactie op de terroristische aanslagen op Amerika van negen
dagen eerder verklaarde hij de oorlog aan de terroristen, waaronder Al-Qaida en de Taliban.
Over die laatste zegt hij het volgende: ‘It is not only repressing its own people, it is
threatening people everywhere by sponsoring and sheltering and supplying terrorists. By
aiding and abetting murder, the Taliban regime is committing murder.’2 Even later noemt hij
de groeperingen ‘enemies of freedom’, een bijna tegenovergestelde benaming van hoe
Reagan de Moedjahedien noemde.
Een saillant gegeven is dat de Taliban een vertakking is van de Moedjahedien. Nadat
de Moedjahedien de Sovjettroepen in 1989 uit Afghanistan hadden verdreven, viel de
organisatie uiteen in twee verschillende groeperingen: de Noordelijke Alliantie en de
Taliban, die tegen elkaar streden om de macht in Afghanistan. In hetzelfde jaar richtte
Osama bin Laden (die voorheen de Moedjahedien ook financiële steun bood) Al-Qaida, de
andere grote vijand volgens Bush, op nadat hij zag dat een grote internationale macht als de
Sovjet-Unie verslagen kon worden door een lokale groepering. 3
De veranderende benamingen door de VS voor een groepering, die worden
uitgesproken onder verschillende politieke condities illustreren hoe lastig, complex en fluïde
politieke allianties zijn. Het sluiten of veranderen van bepaalde allianties gaat vaak gepaard
met de nodige controverse en is een terugkerend thema in de internationale politiek. Een
recentelijk voorbeeld is het vraagstuk of de Westerse landen om de tafel moeten met de
Syrische president Bashar al-Assad. Vóórdat IS grote macht vergaarde, werd Assad gezien als
1
Ronald Reagan, ‘Message on the Observance of Afghanistan Day’
http://www.presidency.ucsb.edu/ws/?pid=41078 (20 februari 2016).
2
George W. Bush, ‘Transcript of President Bush's address’
http://edition.cnn.com/2001/US/09/20/gen.bush.transcript/ (20 februari 2016).
3
Harvey W. Kushner, Encyclopedia of Terrorism (Thousand Oaks 2003) 21.
3
Freedom fighters or enemies of freedom
Pim Sanders
een persoon waarmee niet onderhandeld werd, maar na veranderingen in de situatie aldaar
opteerde onder anderen de Duitse bondskanselier Angela Merkel om met hem om de tafel
te gaan. 4
Degene die een bepaalde actor een naam kan geven heeft macht in hoe een conflict
verloopt en in het vormen van een mening van het publiek. De Franse filosoof Michel
Foucault was de eerste die op deze manier naar taal keek. Voor hem was discours niet
slechts een manier van taalgebruik, maar een vorm van ‘power/knowledge’, waarmee
mensen in een bepaalde richting worden gestuurd.5 ‘Naming’ en ‘framing’ (of ‘politics of
naming’) zijn manieren waarop dit tot uiting komt. Wanneer je een groepering een bepaalde
naam – zoals terroristische organisatie – geeft, impliceert dit dat iedereen binnen die groep
de karakteristieken heeft van wat wij verstaan onder een terrorist.6 Daarbij worden de
daadwerkelijke beweegredenen van een dergelijke groepering sterk onderbelicht. Juist bij
(islamitisch) terrorisme hebben Westerse leiders en hun publiek de neiging om verschillende
organisaties en hun motieven te homogeniseren door alleen de gemeenschappelijke tactiek
– die van terreur – te belichten. 7 De terroristische organisatie wordt geassocieerd het
kwaad, en met waarden die haaks staan op onze Westerse wereld. Door een groepering als
terrorist te labelen wordt gedrag jegens deze groep gelegitimeerd. De processen van
‘naming’ en ‘framing’ gelden als belangrijke gereedschappen voor leiders in het ontstaan en
legitimeren van militaire actie. In zowel het voorbeeld van Reagan als Bush zijn de
benamingen voor bepaalde groeperingen zorgvuldig gekozen om een achterban te
overtuigen van de rechtmatigheid van het militaire handelen. Deze casus is interessant in
het licht van deze twee processen, omdat er een grote ommekeer heeft plaatsgevonden. De
VS draait volledig om wat betreft de steun aan de Moedjahedien. Dit moet de Amerikaanse
regering naar buiten toe verantwoorden. ‘Naming’ en ‘framing’ spelen hier een rol in en er
zal onderzocht worden hoe dit (is) gebeur(t)(d) door de VS.
‘Naming’ en ‘framing’ maken onderdeel uit van een discours en worden gebruikt in
conflicten om ‘de ander’ op een bepaalde manier te portretteren: ‘The long historical
relationship between the naming of opponents, empire and colonialism, as well as the
manner in which the global media frame armed conflict, only provide further reason to
4
Tom Reijner, ‘Merkel doorbreekt westers taboe met handreiking aan Assad’ (versie 24 september
2015) http://www.elsevier.nl/Buitenland/achtergrond/2015/9/Merkel-doorbreekt-westers-taboemet-handreiking-aan-Assad-2691934W/ (2 maart 2016).
5
John Tosh, the persuit of history. (Harlow 2010) 197.
6
Michael V. Bhatia, ‘Fighting words: naming terrorists, bandits, rebels and other violent actors’, Third
World Quarterly 26 (2005) 1, 5-22, aldaar 5.
7
David A. Snow en Scott C. Byrd, ‘Ideology, Framing Processes, and Islamic Terrorist Movements’,
Mobilization: An International Quarterly Review 12 (2007) 1, 119-136, aldaar 119.
4
Freedom fighters or enemies of freedom
Pim Sanders
doubt the truthfulness of the names assigned, and their ability to address the micro-realities
involved in these conflicts and movements.’8 Het gaat hierbij dus niet per se over de
waarheid die de benaming van een bepaalde groep moet vertegenwoordigen, maar over de
functie die de naam heeft, namelijk in het legitimeren van bepaalde actie. De Britse schrijver
Gerald Seymour zei ooit: ‘One man’s terrorist is another man’s freedom fighter.’9 Het lijkt
erop dat eenzelfde groepering in de woorden van de VS beide is geweest, daarom is dit zo’n
interessante casus.
De hoofdvraag die hier uit voortvloeit is: Hoe legitimeerde de Amerikaanse regering
de controversiële verandering in steun aan de Afghaanse Moedjahedien in periode 19792009? De periode is in dit geval een episode binnen de Koude Oorlog, namelijk de
Sovjetinvasie in Afghanistan van 1979 tot 1989 enerzijds, en de regeerperiode van George
Bush vanaf het uitroepen van de War on Terror, van 2001 tot 2009 anderzijds.
In het eerste hoofdstuk zal uiteengezet worde hoe de Moedjahedien zijn ontstaan
en hoe de beweging zich heeft ontwikkeld en opgesplitst vanaf 1979 tot 2009. Om goed te
kunnen verklaren hoe en waarom de houding van de VS ten opzichte van de groepering is
veranderd, moet onderzocht worden in hoeverre de groepering zelf veranderd is. Hoofdstuk
twee staat in het teken van het beleid van de VS. De twee casussen waarin ik het handelen
van de VS vergelijk (de Sovjetinvasie in Afghanistan en de War on Terror) moeten bekeken
worden in het politieke landschap van de tijd waarin ze plaatsvinden. Om conclusies te
kunnen trekken over de motieven van de VS moet begrepen worden hoe dit klimaat in beide
periodes was, en wat voor beleid er werd gevoerd. Is er sprake van continuïteit of zijn er
belangrijke veranderingen geweest op het gebied van het Amerikaanse (buitenland-)beleid?
In hoofdstuk drie zal ik uitleggen hoe ‘politics of naming’ werkt, en waarom dit een
belangrijk en doeltreffend middel is dat wordt gebruikt door politieke actoren. Hoofdstuk
vier zal de kennis over de ‘politics of naming’ combineren met de casus die in dit onderzoek
centraal staat, namelijk de veranderende houding ten opzichte van de Moedjahedien.
Ik zal voor het uitleggen van ‘naming’ en ‘framing’, evenals voor het historische
overzicht van de Moedjahedien en de politieke context voornamelijk secundaire literatuur
gebruiken. Om de casus te koppelen aan de theorie van ‘naming’ en ‘framing’ zal ik primair
materiaal gebruiken waarin de VS naar buiten toe legitimeert waarom ze op een bepaalde
manier handelen. Dit zullen vooral presidentiële doctrines zijn omdat dit de momenten zijn
8
Bhatia, ‘Fighting words’, 5.
Jon Henley, ‘The UK riots and language: ‘rioter’, ‘protester’ or ‘scum’? (versie 10 augustus 2011)
http://www.theguardian.com/uk/2011/aug/10/uk-riots-language (18 maart 2016).
9
5
Freedom fighters or enemies of freedom
Pim Sanders
waarop het beleid verantwoord wordt naar het Amerikaanse volk, en daarmee de
momenten waarop ‘naming’ en ‘framing’ het duidelijkst naar voren zouden moeten komen.
6
Freedom fighters or enemies of freedom
Pim Sanders
1. De Afghaanse Moedjahedien en het ontstaan van de Taliban
In dit hoofdstuk zal uiteengezet worden hoe de Afghaanse Moedjahedien zijn ontstaan, en
zich hebben ontwikkeld in de periode waarin de Amerikaanse steun voor de groep
veranderd is. De term Moedjahedien – meervoud van moedjahied, dat letterlijk ‘strijder’
betekent, maar vaak vertaald wordt als ‘heilige strijder’ of ‘iemand die zich inzet voor de
jihad’ – is door de geschiedenis heen voor meerdere groepen van gewapende strijders
gebruikt. Een van de bekendste voorbeelden hiervan zijn de Afghaanse Moedjahedien, die in
dit onderzoek centraal staan.
Afghanistan was al eeuwen een koninkrijk voordat Mohammed Daoud Khan in 1973
de eerste president werd. De coup van Daoud ten koste van de laatste koning en tevens zijn
neef, Zahir Shah, was door een combinatie van factoren mogelijk. 10 De financiële problemen
van het land, de werkloosheid, buitenlandse invloeden, ideologische verschillen tussen de
verschillende stammen binnen het land, droogte en ‘Zahir Shah’s pathologically indecisive
and purposeless leadership style, aimed at preserving royal priviliges at whatever cost’
zouden tot een regimewisseling leiden in 1973. 11 In zijn begindagen halverwege de jaren
zeventig onderhield Daoud een van oudsher sterke band met de Sovjet-Unie. 12 Door de
geografische ligging in het achterland van de Sovjet-Unie is Afghanistan lang economisch
afhankelijk geweest van de handel met de grootmacht. Later werd de band met Iran echter
versterkt, en hielp de Sjah van Iran hem financieel om de Afghaanse afhankelijkheid van de
Sovjet-Unie te verminderen. Bij Daoud groeide de angst voor een communistische opstand
in zijn land en hij stuurde zijn broer Mohammad Naim naar Washington om Amerikaanse
steun te vergaren. Washington wilde echter niet direct helpen. In het licht van deze
gebeurtenissen richtte Daoud in 1977 een éénpartijstaat op waarbinnen de communisten
niks te zeggen hadden.13 Moskou leek de jarenlang vergaarde invloed in Afghanistan te
verliezen en had twee opties: ‘either to accept a serious setback in Afghanistan and its
consequences, particulary a dramatic shift in the regional balance of power, or to pre-empt
it’.14Als reactie op de onderdrukking van Daoud bundelden de communisten hun macht in de
People’s Democratic Party of Afghanistan (PDPA) in 1978, met meerdere leiders die in de
Sovjet-Unie waren getraind.
10
Amin Saikal, Modern Afghanistan: A History of Struggle and Survival (Londen 2004) 169.
Ibidem, 170.
12
Ibidem, 178.
13
Ibidem, 181.
14
Ibidem, 182.
11
7
Freedom fighters or enemies of freedom
Pim Sanders
In 1978 greep de marxistisch-leninistische PDPA onder toeziend oog van de SovjetUnie de macht in Afghanistan. 15 Hoewel directe bemoeienis van de Sovjet-Unie in de coup
moeilijk te bewijzen is, kon de PDPA als communistisch regime in de Koude-Oorlogssfeer wel
op Sovjetsteun rekenen. Dit betekende het eind van het Daoud-regime in het land alsmede
grotere invloed voor de Sovjet-Unie. De Koude Oorlog was nog vol aan de gang, en dus
zorgde de ideologische strijd tussen het kapitalistische Westen en het communistische
Oosten ervoor dat deze supermachten op verschillende plekken op de aarde hun invloed
probeerden te vergroten. Het ontstaan van de Afghaanse Moedjahedien in de SovjetAfghaanse oorlog is één episode binnen de Koude Oorlog.
Stamhoofden en hoog gepositioneerde Afghanen zagen de invloed die ze tijdens het
Daoud-tijdperk hadden vergaard verminderen, en vormden een losse alliantie om tegen de
Sovjetinvasie te strijden. 16 Deze Moedjahedien ontstonden in 1978, en hadden in de zomer
van het volgende jaar al een groot deel van het Afghaanse platteland onder hun controle.17
In het najaar van 1979 kwamen Sovjettroepen het land binnen om de regering te steunen en
de oppositie de kop in te drukken, maar de Moedjahedien konden op grote steun van de
Afghaanse bevolking rekenen, waardoor ze het overgrote deel buiten de steden onder
controle hadden. Ongeveer zes miljoen Afghanen vluchtten naar buurlanden als Pakistan en
Iran, waar operatiebases werden opgezet tegen de Sovjettroepen.
De Moedjahedien bestonden uit verschillende facties die naast hun
gemeenschappelijke doel – het verdrijven van de Sovjettroepen – vooral verschillen kenden
wat betreft etniciteit en interpretaties van de islam. De verschillende facties werden
gesteund door verschillende buitenlandse machten waaronder de VS, China, Egypte en
Saoedi-Arabië. 18 Een voorbeeld van deze buitenlandse inmenging was het feit dat het
Saoedische vorstenhuis elke financiële injectie van de VS zou evenaren om zo samen sterk te
staan. 19 De Amerikaanse steun aan de Moedjahedien is bekend onder de naam ‘Operation
Cyclone’ en zal in het volgende hoofdstuk verder uitgelegd worden. De verschillende facties
waren in elk geval allemaal anti-communistisch, maar onder deze factie begaven zich ook
Islamitische fundamentalisten. De Saoedische multimiljonair Osama Bin Laden was een van
hen, en voegde zich in het eind van de jaren zeventig of het begin van de jaren 80 bij de
groepering, en richtte daarvanuit later Al-Qaida op. Gedurende de jaren 80 werd de oorlog
15
Ibidem, 187.
Kushner, Encyclopedia of Terrorism, 246.
17
Saikal, Modern Afghanistan, 194.
18
Ibidem, 247.
19
Robert D. Billard, Jr., ‘Operation Cyclone: How the United States Defeated the Soviet Union’,
Undergraduate Research Journal at UCCS (2010) 3.2, 25-41, aldaar 30.
16
8
Freedom fighters or enemies of freedom
Pim Sanders
in de Sovjet-Unie steeds minder populair en in 1988 kwamen de VS, de Sovjet-Unie,
Afghanistan en Pakistan tot overeenstemming om buitenlandse interventie in het land te
stoppen en in 1989 trokken de Sovjettroepen zich terug.
De terugtrekking betekende echter niet dat het geweld in het land zou stoppen. De
PDPA bleef aan de macht, en de Moedjahedien bleven hiertegen strijden. Ondanks dat er
geen buitenlandse troepen meer waren, stuurden de VS en de Sovjet-Unie nog wel wapens
naar het land. In 1992 wierpen de Moedjahedien de PDPA omver, en als gevolg daarvan
keerden meerdere strijders die gevlucht waren terug naar Afghanistan. De verschillen tussen
de facties werden duidelijker en deze bleken na het gemeenschappelijke hoofddoel – het
verdrijven van de Sovjettroepen en de omverwerping van de PDPA – niet te overkomen. De
teruggekeerde strijders voegden zich bij, of richtten nieuwe islamitische terreurbewegingen
op. 20
De verschillende facties binnen de Moedjahedien begonnen nu tegen elkaar te
strijden. Een van deze groepen was de Taliban onder leiding van Mohamed Omar, die twee
jaar na de omverwerping van de PDPA ontstond uit de Moedjahedien, maar als belangrijk
doel had diezelfde beweging uit het land te verdrijven. Hoewel het brengen van vrede aan
Afghanistan – volgens hen door het verdrijven van de Moedjahedien – in eerste instantie
hun primaire doel was, groeide de territoriale macht van de Taliban waardoor ze steeds
meer beschikking kreeg over wapenarsenalen en op steun van met name Pakistan konden
rekenen.21 In deze periode veranderde de politiek-ideologische agenda van de groepering.
Het doel werd de stichting van een puur Islamitische emiraat22 na het verslaan van de
Moedjahedien. Deze groep trok zich in 1995 terug naar het noorden van Afghanistan en
vormde hier de Noordelijke Alliantie. Tot 1997 bleef de Taliban aanvallen uitvoeren op het
noorden en haar macht werd zo groot dat Pakistan, Saoedi-Arabië en de VS hen erkenden als
de overheid van het land, ondanks dat de Moedjahedien nooit helemaal verdwenen. 23 In
1996 hadden ze echter wel de hoofdstad Kaboel ingenomen waarmee ze min of meer de
Moedjahedien hadden uitgeschakeld.
In eerste instantie leek de VS niet ongelukkig met de coup van de Taliban. Ze
hoopten dat er stabiliteit in het land zou komen en dat de terroristische trainingskampen –
die tijdens de Sovjetinvasie mede door de VS opgericht waren - gesloten zouden worden. De
streng religieuze waarden van de groepering leidden daarnaast tot het idee dat de
20
Kushner, Encyclopdia of Terrorism, 247.
Ibidem 358
22
Saikal, Modern Afghanistan, 222.
23
Kushner, Encyclopedia of Terrorism, 358.
21
9
Freedom fighters or enemies of freedom
Pim Sanders
opiumhandel zou stoppen. Ook in de vijandige houding jegens Iran kon de VS zich vinden
omdat ze zelf ook niet op goede voet stonden met het land. De opiumhandel zette zich
echter voort, en de relatie met Iran werd alsmaar slechter. Tegelijkertijd begonnen de
strenge religieuze idealen van de groepering zijn weerklank te vinden in de maatschappij.
Praktijken die de Taliban-top niet vond stroken met pure islam – zoals muziek, films en
vliegeren - werden verboden. Daarnaast werden baarden verplicht en werden mannen
vastgezet die niet aan een voorgeschreven lengte voldeden, en werden vrouwen publiekelijk
in elkaar geslagen die zich niet aan de kledingvoorschriften hielden zoals deze waren
opgedragen door de Taliban.24 Ook buitenlanders zoals diplomaten bleken onveilig voor de
Taliban, en zelfs Pakistan kwam er achter dat het land weinig invloed meer had op de
beslissingen van de beweging die het zelf geholpen had op te bouwen.
Een belangrijke reden hiervoor was de relatie tussen Bin Laden en de Taliban. Hij
hielp tijdens de Sovjetbezetting al met het rekruteren van buitenlandse strijders voor de
Moedjahedien, en hij keerde in 1996 terug naar Afghanistan nadat hij door de VS uit Sudan
werd gedreven nadat ‘zijn’ Al-Qaida Amerikaanse slachtoffers had gemaakt in Saoedi-Arabië.
Hij werd een grote financier van de beweging en heeft onder andere geholpen met het
innemen van Kaboel. Door zijn steun werden ze minder afhankelijk van andere partijen zoals
Pakistan. De Taliban en Al-Qaida deelden een strenge Islamitische en antiwesterse ideologie.
De Taliban zou Al-Qaida een onderkomen bieden en steunen, zoals ze ook bij andere
radicale moslimgroeperingen deden. Als gevolg van de samenwerking werden er meerdere
aanvallen ingezet, waaronder Amerikaanse ambassades in Kenia en Tanzania. Als reactie hier
op bombardeerde Amerika enkele Al-Qaida kampen in Afghanistan.25 De aanslagen van 11
september 2001 op verschillende Amerikaanse doelen door Al-Qaida, waaronder het World
Trade Centre, zouden de laatste grote acties van de groepering worden. Als reactie op de
aanslagen eiste de VS onder leiding van president Bush dat het Taliban-regime Osama Bin
Laden uit zou leveren. De onderhandelingen leverden weinig op en met behulp van een
internationale coalitie werden in het najaar van 2001 Kaboel en Kandahar van de Taliban
overgenomen en vervolgens werd Hamad Karzai met steun van de VS geïnstalleerd als
nieuwe leider van Afghanistan.26
De Moedjahedien zijn in Afghanistan ontstaan als verzetsbeweging tegen de
Sovjetinvasie en de door de Sovjet-Unie gesteunde PDPA-regering. De beweging kreeg steun
van buitenlandse machten, waaronder de VS en Saoedi-Arabië. Nadat de Sovjets in 1989
24
Ibidem, 358.
Ibidem, 359.
26
Ibidem, 359.
25
10
Freedom fighters or enemies of freedom
Pim Sanders
verdreven waren bleken de Moedjahedien niet eensgezind over de toekomst van het land,
en splitste het op in de Noordelijke Alliantie en de Taliban. De laatste greep uiteindelijk de
macht in Afghanistan, en hield sterke banden met het al-Qaida van Osama Bin Laden, welke
onderdak in Afghanistan kreeg. Het terreurnetwerk van de Saoedische multimiljonair was
verantwoordelijk voor de latere aanslagen van 9/11 en als gevolg hiervan initieerde de VS
een internationale campagne tegen al-Qaida en het Taliban-regime. In 2001 werd de Taliban
afgezet en werd Hamid Karzai met steun van de internationale coalitie geïnstalleerd als
president van Afghanistan. In het volgende hoofdstuk zal meer duidelijk worden over het
buitenlandbeleid van de VS en in hoeverre dit invloed heeft gehad op het handelen van het
land in beide periodes.
11
Freedom fighters or enemies of freedom
Pim Sanders
2. Ontwikkeling van het Amerikaanse buitenlandbeleid
In dit hoofdstuk zal het buitenlandbeleid van de VS uiteengezet worden voor de periode
1979-2009 om zo meer inzicht te bieden in waarom de VS op verschillende momenten
bepaalde actie ondernam. Hierbij zal gebruik gemaakt worden van een aantal presidentiële
doctrines. Juist deze doctrines zijn interessant omdat ze de belangrijkste doelen en
houdingen belichamen van het buitenlandbeleid van de VS onder een bepaalde president.
Het militaire handelen van de VS buiten de eigen landsgrenzen gebeurt vaak in
overeenstemming met de kern van een doctrine, waardoor deze een goede afspiegeling is
van het beleid van de VS . Voor dit hoofdstuk zijn de doctrines van Harry Truman, Jimmy
Carter, Ronald Reagan en George W. Bush belangrijk.
De Trumandoctrine wordt vaak gezien als het begin van de Koude Oorlog. In een
Joint Session of Congress in 1947 roept president Truman op tot financiële en economische
assistentie voor Griekenland en Turkije. Griekenland werd volgens hem bedreigd door de
‘terroristische activiteiten van een paar duizend gewapende mannen, geleid door
communisten’.27 Naast de hulp aan deze twee landen stelt Truman ook de politieke, militaire
en financiële steun vast aan alle ‘free peoples’ in hun strijd tegen totalitaire regimes. De
verspreiding van totalitarisme was volgens Truman gevaarlijk want het zou ‘de gronden van
internationale vrede en daarmee de veiligheid van de VS ondermijnen.’ Het vallen van
Griekenland of Turkije in communistische handen zou volgens Truman tevens de politieke
stabiliteit van het Midden-Oosten in gevaar brengen, en dit mocht niet gebeuren in het licht
van het strategische belang van de regio voor de VS. In elk geval betekende de doctrine een
sterke koerswijziging van non-interventie in staten ver van huis naar de mogelijke
interventie onder bepaalde condities. Gedurende de Koude Oorlog zijn de meeste
presidentiële doctrines ontstaan, die allen min of meer voortborduren op de
Trumandoctrine. De laatste twee doctrines van de Koude Oorlog waren van de presidenten
Jimmy Carter en Ronald Reagan.
De Carterdoctrine is belangrijk omdat het een directe reactie was op de
Sovjetinvasie in Afghanistan. In een ‘State of the Union Adress’ in 1980 reageert president
Carter op de Sovjetinvasie in Afghanistan. De kern van de doctrine betekende dat de VS
militaire kracht zou gebruiken wanneer ze dat nodig achtten in het verdedigen van hun
belangen in de Perzische Golf. Carter legt uit dat de regio verantwoordelijk is voor het
overgrote deel van de wereldwijde olieproductie en dat het daarom een enorm strategisch
belang heeft, waardoor Sovjethegemonie in het gebied gevaarlijk zou zijn. De belangrijkste
27
Harry Truman, ‘President Harry S. Truman's Address Before a Joint Session of Congress’ 1947
http://avalon.law.yale.edu/20th_century/trudoc.asp (9 maart 2016).
12
Freedom fighters or enemies of freedom
Pim Sanders
zin van de doctrine werd geschreven door Carter’s veiligheidsadviseur Zbigniew Brzezinski:
‘Let our position be absolutely clear: An attempt by any outside force to gain control of the
Persian Gulf region will be regarded as an assault on the vital interests of the United States
of America, and such an assault will be repelled by any means necessary, including military
force.’28
President Carter had echter vóór deze speech, op advies van Brzezinski, al getekend
voor een geheime CIA-operatie – operation cyclone - om de Afghaanse Moedjahedien te
steunen in hun strijd tegen de PDPA.
According to the official version of history, CIA aid to the Mujahiddin began during 1980,that
is to say, after the Soviet army invaded Afghanistan on December 24, 1979. But the reality,
closely guarded until now, is completely otherwise: Indeed, it was July 3, 1979 that President
Carter signed the first directive for secret aid to the opponents of the pro-Soviet regime in
Kabul. 29
Dit erkende Brzezinski in een interview in 1998 voor Le Nouvelle Observateur, waarin hij
tevens stelt dat hij en Carter destijds rekening hielden met een Sovjetinvasie als gevolg van
de steun aan de Moedjahedien. Hij claimt daarbij dat hij nadat de Sovjet-Unie ook
daadwerkelijk binnenviel, een bericht stuurde naar president Carter waarin hij zei: “We now
have the opportunity of giving to the USSR its Vietnam war”30 De vergelijking met Vietnam –
een langdurige oorlog die voor zowel financiële als morele problemen zorgde - zou
uiteindelijk de ondergang van de Sovjet-Unie hebben betekend. We moeten echter
voorzichtig zijn omdat dit enkel het verhaal van Brzezinski is. In het interview impliceert hij
dat hij de Sovjetinvasie heeft uitgelokt, wat uiteindelijk heeft geleid tot de val van datzelfde
land31. Wanneer men echter kijkt naar memo’s uit die periode, in het bijzonder een van
Brzezinski aan president Carter vlak na de Sovjetinvasie in december 1979, blijkt dat de
veiligheidsadviseur wel geheime actie wilde ondernemen om de Sovjets te confronteren,
maar hij tegelijkertijd ook bang was dat de Sovjet-Unie zou zegevieren.
Accordingly, the Soviet intervention in Afghanistan poses for us an extreme grave challenge,
both internationally and domestically. While it could be a Soviet Vietnam, the initial effects
28
Jimmy Carter, ‘The State of the Union Address Delivered Before a Joint Session of the Congress’
http://www.presidency.ucsb.edu/ws/?pid=33079 (17 maart 2016).
29
David N. Gibbs, ‘Afghanistan: The Soviet Invasion in Retrospect’, International Politics 37 (2000)
233-246, aldaar 241.
30
Ibidem
31
Steve Coll, Ghost Wars: The Secret History of the CIA, Afghanistan, and Bin Laden, from the Soviet
Invasion to September 10, 2001 (New York 2004) 581.
13
Freedom fighters or enemies of freedom
Pim Sanders
of the intervention are likely to be adverse for us for the following domestic and
international reasons. 32
In ieder geval is gebleken dat de steun aan de Afghaanse Moedjahedien al is begonnen vóór
de Sovjetinvasie in het land en de speech waarin de Carterdoctrine tot stand kwam.
Ronald Reagan zette het werk van zijn voorganger voort, zo bleek uit een belangrijke
zin uit zijn State of Union speech in 1985, die later bekend zou worden als de
Reagandoctrine: ‘We must stand by all our democratic allies. And we must not break faith
with those who are risking their lives—on every continent, from Afghanistan to Nicaragua—
to defy Soviet-supported aggression and secure rights which have been ours from birth.’33
Tijdens zijn presidentschap steeg de contributie aan de Moedjahedien aanzienlijk, van
vierhonderd miljoen dollar onder Carter, naar ruim 3,2 miljard plus de permissie om F-16
straaljagers aan te schaffen, die voorheen alleen beschikbaar waren voor NAVO-landen en
Japan.34 De verhoogde uitgaven zorgden ervoor dat de Moedjahedien lang weerstand
konden bieden in de oorlog tegen de Sovjets in Afghanistan, welke voor de Sovjet-Unie
steeds uitzichtlozer begon te lijken. De oorlog kostte aan het eind van de jaren tachtig bijna
vijftienmiljoen dollar per dag voor de Sovjet-Unie terwijl ze al een stagnerende economie
hadden, waardoor de oorlog zwaar aan populariteit verloor onder de bevolking. Tevens eiste
de oorlog ook de levens van vele Sovjetsoldaten. Aan het eind van de oorlog waren er bijna
veertienduizend Sovjetsoldaten gestorven en bijna vijftigduizend gewonden. 35 Uiteindelijk
leidde dit tot het tekenen van de Afghaanse Genève Akkoorden in 1988, waarbij de SovjetUnie toezegde binnen tien maanden, in februari 1989 hun troepen uit Afghanistan terug te
trekken.36 Na de terugtrekking van de Sovjettroepen verloor de VS haar interesse in
Afghanistan en liet ze de wederopbouw aan haar bondgenoten Saoedi-Arabië en Pakistan
over.37 Zoals in het vorige hoofdstuk duidelijk werd bleven de VS en de Sovjet-Unie wapens
sturen naar zowel de PDPA als de Moedjahedien (die na de Sovjetterugtrekking opsplitste in
de Noordelijke Alliantie en de Taliban), die hun oorlog voortzetten tot aan de uiteindelijke
32
National Security Archive, Washington D.C., memo 26 december 1979 ‘Reflections on Soviet
Intervention in Afghanistan’, veiligheidsadviseur Zbigniew Brzezinski, aan president Jimmy Carter,
Washington. http://nsarchive.gwu.edu/NSAEBB/NSAEBB396/docs/1979-1226%20Brzezinski%20to%20Carter%20on%20Afghanistan.pdf
33
Ronald Reagan, ‘Message on the Observance of Afghanistan Day’
http://www.presidency.ucsb.edu/ws/?pid=41078 (19 maart 2016).
34
Steve Coll, Ghost Wars, 62.
35
Saikal, Modern Afghanistan, 199.
36
Ibidem, 201.
37
Sunday Didam Audu, ‘The War on Terror and the Afghan Stalemate’, International Affairs and
Global Strategy 16 (2013), 57-61, aldaar 58.
14
Freedom fighters or enemies of freedom
Pim Sanders
machtsovername van de Taliban. Het Taliban-regime zou uiteindelijk onderdak bieden aan
Al-Qaida-leider Bin Laden, wiens beweging Amerika aanviel op 11 september 2001.
In een aantal verschillende speeches in de nadagen van de aanslagen riep president
George W. Bush de War on Terror uit, wat later bekend zou worden als de Bushdoctrine.
Negen dagen na de aanslagen deed hij dit voor het eerst in een Joint Session of Congress,
waarvan de volgende zin het meest belangrijk is: ‘From this day forward, any nation that
continues to harbor or support terrorism will be regarded by the United States as a hostile
regime.’38 De invasie in Afghanistan in 2001 waarbij gestreden werd tegen de Taliban (en
met de Noordelijke Alliantie als bondgenoot van de VS) was de eerste directe uitvoering van
de doctrine. De Irakoorlog in 2003 was tevens een uitvoering van de doctrine, in de zin dat
een preventieve oorlog gerechtvaardigd was tegen landen die een bedreiging vormden voor
de Amerikaanse veiligheid. De doctrine was een sterke ommekeer ten opzichte van het
beleid en de doctrines die de Koude Oorlog kenmerkten, waarbij indamming (containment)
en afschrikking (deterrence) de belangrijkste tactieken waren.
Vanaf de Trumandoctrine en de start van de Koude Oorlog in 1947 tot aan de val van
de Sovjet-Unie in 1989 hebben alle doctrines en het buitenlandbeleid van de VS in het teken
gestaan van de strijd tegen het communisme. Hierbij was het telkens van belang dat er geen
directe militaire confrontatie tussen de VS en de Sovjet-Unie plaats zou vinden, maar dat het
communisme door middel van indamming of afschrikking bestreden werd. Kort na de
terugtrekking van Sovjettroepen uit Afghanistan in 1989 viel de Sovjet-Unie uit elkaar
waardoor de VS de opponent kwijtraakte die decennialang haar buitenlandpolitiek
domineerde. In diezelfde laatste oorlog van de Sovjet-Unie was het beleid van de VS gericht
op het steunen van de Afghaanse Moedjahedien, die na de oorlog opsplitste in de
Noordelijke Alliantie en de Taliban. De laatstgenoemde greep uiteindelijk de macht in het
land en zou jaren later de terreurorganisatie Al-Qaida herbergen na de aanslagen van 11
september 2001 op verschillende doelwitten in de VS. De toenmalige president George W.
Bush riep als reactie op de aanslagen de War on Terror uit. De kern van dit beleid hield in dat
de VS geen onderscheid zou maken tussen terroristische organisaties en landen die deze
organisaties een veilig onderkomen boden. Hierbij werd er in tegenstelling tot de Koude
Oorlog wel direct militair ingegrepen, zoals dat gebeurde in Afghanistan in 2001 en Irak in
2003. De beleid onder Bush is wat betreft directe militaire actie dus radicaal omgekeerd ten
opzichte van de Koude Oorlog, in dezelfde periode dat de benaming voor de Moedjahedien
38
George W. Bush, ‘Transcript of President Bush's address’
http://edition.cnn.com/2001/US/09/20/gen.bush.transcript/ (19 maart 2016).
15
Freedom fighters or enemies of freedom
Pim Sanders
is omgekeerd. In het volgende hoofdstuk wordt uitgelegd hoe ‘politics of naming’ werkt en
waarom dit belangrijk is in het legitimeren van een bepaalde koers door politieke actoren.
16
Freedom fighters or enemies of freedom
Pim Sanders
3. Politics of naming
‘’To name is to identify an object, remove it from the unknown, and then assign to it a set of
characteristiscs, motives, values and behaviours.’’39 Ronald Reagan noemde de Afghaanse
Moedjahedien ‘freedom fighters’, en George W. Bush noemt de Taliban ‘enemies of
freedom’. Door een groepering een naam te geven wordt een aantal kenmerken die
inherent zijn aan de naam, toegekend aan de groep. Hoewel de Taliban een directe aftakking
is van de Moedjahedien, wordt de eerste geassocieerd met dood en verderf, en de tweede
met vrijheid en een onderdrukt volk, en dit heeft alles te maken met hoe ze geportretteerd
zijn door verschillende presidenten. De groepen die een bepaalde naam krijgen zullen op
hun beurt proberen deze benaming te weerleggen, of in hun eigen voordeel om te vormen
om zo de harten en de steun van de populatie voor zich te winnen.40 De strijd om namen
wordt hierdoor inherent aan de strijd over de legitimiteit van geweld. Hierin is ‘naming’
belangrijk, en bedoeld om de ander te beschadigen. Discours is een gereedschap voor
politieke actoren (en hun tegenstanders) en een strijdveld in hedendaagse conflicten. Het
doel van dit discursieve conflict is om winst te behalen in interpretatie, en daarmee een
specifiek standpunt te laten domineren.41 Maar hoe werkt het proces van ‘naming’ nu
precies, en waarom heeft het zoveel macht?
Eenmaal toegewezen, is de kracht van een naam dat het proces waarin de naam
gekozen is langzaam verdwijnt en er een serie van normatieve associaties, motieven en
karakteristieken wordt toegekend aan het benoemde subject. Het subject wordt hierdoor
bekend op een manier wat bepaalde vormen van onderzoek en benadering toestaat, en
andere uitsluit.42 Een vrijheidsstrijder is bijvoorbeeld iemand die steun verdient, terwijl een
terrorist iemand is wie bestreden moet worden. Voor de ontvanger of het publiek helpt een
naam voor een groep namelijk om de aard van de groep te definiëren, de omvang ervan te
begrijpen en te leren hoe er gehandeld moet worden. Vervolgens wordt dit geëvalueerd in
de kans op succes ten opzichten van groep en de morele rechtvaardigheid43. Het
daadwerkelijke vermogen om een naam toe te kennen en deze geaccepteerd te zien worden
door een publiek geeft daarom veel macht: ‘Those who name the world have the privilege of
39
Max K. Adler, Naming and Addressing: A Sociolinguistic Study (Hamburg 1978) 12. Geciteerd in:
Michael V. Bhatia, ‘Fighting words: naming terrorists, bandits, rebels and other violent actors’, Third
World Quarterly 26 (2005) 1, 5-22, aldaar 8.
40
Bhatia, Fighting Words, 5.
41
Ibidem, 7.
42
Ibidem, 8.
43
Yueng F. Khong, Analogies at War: Korea, Munich, Dien Bien Phu and the Vietnam Decisions of 1965
(Princeton 1992) 10,13. Geciteerd in: Michael V. Bhatia, ‘Fighting words: naming terrorists, bandits,
rebels and other violent actors’, Third World Quarterly 26 (2005) 1, 5-22, aldaar 9.
17
Freedom fighters or enemies of freedom
Pim Sanders
highlighting their own experiences – and thereby identify what they consider important.’44
Een naam kan namelijk nooit alles omvatten wat het benoemde object inhoudt. Door een
bepaalde naam te kiezen benadruk je dus sommige aspecten en karakteristieken van een
object terwijl je andere negeert. Door middel van ‘naming’ worden er dus eigenschappen als
goed of kwaad aan een subject gekoppeld.
Deze namen kunnen ‘besmettelijk’ zijn, gecreëerd om snel te verspreiden en
verbonden te worden aan de groep waarvoor de naam bedacht is. De naam blijkt moeilijk te
zijn om kwijt te raken en bepaalt de grenzen en belangrijkste punten van toekomstige
debatten en discussies over de groep.45 In de verspreiding van het gebruik van een naam
spelen ook de media een grote rol. De media zijn zowel naamgever als een belangrijk
mechanisme waardoor namen en narratieven overgedragen worden naar het publiek.
Volgens Shaw nemen nieuwsmedia vaak de woorden over van nationale overheden en
internationale organisaties en volgen ze hun strategische richting, en contesteren of wijzigen
ze deze zelden.46 Nieuwsorganisaties hebben vaak voorkeur voor een bepaalde interpretatie,
waarmee ze bepalen wat belangrijk is en wat buiten beschouwing gelaten kan worden, wat
onderwerp van discussie is en wat zonder twijfel is en daarmee wat waar en onwaar is.47 Er
wordt besloten om te focussen op een bepaald element van een verhaal of een groepering.
Event-based journalistiek focust bijvoorbeeld op aanvallen of protesten, maar onderbelicht
daarmee andere aspecten of de motieven van een groepering.48 De manier waarop ze dit
doen beïnvloedt het individu in zijn mening over geweld in termen van goed, fout of iets in
het midden. Het beïnvloeden van de massa is belangrijk in een van de twee primaire functies
van naming.
Volgens Bhatia heeft ‘naming’ twee primaire functies. De eerste is het rekruteren
van aanhangers door het propageren van een discours van toebehoren en oppositie en de
tweede is het rechtvaardigen van actie.49 Een beroep op een publiek is volgens hem in eerste
instantie gebaseerd op het vaststellen van een identiteit en het onderscheiden van een ‘in44
Bhatia, Fighting Words, 9.
Keith Allan en Kate Burridge, Euphemism and Dysphemism: Language Used as Shield and Weapon
(Oxford 1991) 3. Geciteerd in: Michael V. Bhatia, ‘Fighting words: naming terrorists, bandits, rebels
and other violent actors’, Third World Quarterly 26 (2005) 1, 5-22, aldaar 10.
46
Martin Shaw, Civil Society and Media in Global Crises: Representing Distant Violence (New York
1996) 179. Geciteerd in: Michael V. Bhatia, ‘Fighting words: naming terrorists, bandits, rebels and
other violent actors’, Third World Quarterly 26 (2005) 1, 5-22, aldaar 10.
47
Kathleen Hall-Jamieson en Paul Waldman, The Press Effect: Politicians, Journalists, and the Stories
That Shape the Political World (Oxford 2003) xiii-xiv, 1. Geciteerd in: Michael V. Bhatia, ‘Fighting
words: naming terrorists, bandits, rebels and other violent actors’, Third World Quarterly 26 (2005) 1,
5-22, aldaar 10.
48
Bhatia, Fighting Words, 10.
49
Ibidem, 12.
45
18
Freedom fighters or enemies of freedom
Pim Sanders
groep’ en een ‘uit-groep’ (toebehoren en oppositie), en in tweede instantie om aanhangers
te rekruteren. Uit dit onderscheid tussen binnen en buiten, of wij en zij, volgt het schetsen
van ‘de ander’ of ‘de vijand’. David Campbell zegt: ‘the boundaries of a state’s identity are
secured by the representation of danger integral to foreign policy’.50 Dit is het centrale
thema in zijn studie, waarbij het begrip van wat ‘wij’ zijn essentieel is om te begrijpen waar
‘wij’ bang voor (moeten) zijn. ‘Naming’ van mensen, territoria en fenomenen horen allemaal
bij deze poging tot het rekruteren en herkennen van bondgenoten en tegenstanders,
alsmede om gelijkheid van verschil te onderscheiden. In deze strijd voor de sympathie en de
steun van een publiek, moet de actor (degene die ‘named’) rekening houden met dat het
publiek varieert. Volgens Bhatia valt de retoriek van de Bush administration in termen van
‘good versus evil’, moordenaars en terrorirsten, ‘met ons’ of ‘tegen ons’, en van een strijd
tussen beschaving en haar tegenstanders goed in de smaak bij een breed publiek binnen de
VS, maar vervreemd het ook een deel van de mensen zowel binnen als buiten het land.51
Verschillende woorden belichten verschillende machtsverhoudingen in verschillende tijden
en schalen, waardoor ze aantrekkelijk kunnen zijn voor een verschillend publiek. Zo zal de
ene groep of overheid een beroep doen op historische beeldspraak over voormalige rebellie
en revolutionaire bewegingen, met een rijke mythologie van de ideologieën en redenen
achter hun acties, waarmee ze zichzelf in het verleden plaatsen om zo opnieuw de steun van
de populatie te winnen. Anderen zullen direct inspelen op bredere internationale actoren,
waarmee ze lokale conflicten in een grotere internationale context plaatsen om zo steun te
vergaren.52 Volgens Bhatia gebeurt dit laatste in de manier hoe sommige staten de retoriek
van de War on Terror van de VS overnemen om hun eigen interne tegenstanders te
beschrijven, en deze met steun van de VS uit te schakelen. Buzan stelt dat landen als China,
India en Rusland zichzelf associëren met het gevaar dat internationaal terrorisme voor hun
land vormt. Zo kunnen ze hun eigen lokale problemen linken aan terrorisme in de bredere
War on Terror-framing’.53
Achter het creëren van bondgenoten door een gedeelde retoriek schuilt een strijd
over de legitimiteit van geweld. ‘Indeed, a site, territory or people are first colonised by
words and names before physically occupied by soldiers, trading companies and
50
David Campbell, Writing Security: United States Foreign Policy and the Politics of Identity,
(Minneapolis 1992) 3.
51
Bhatia, Fighting Words, 13.
52
Ibidem
53
Barry Buzan, ‘Will the 'global War on Terrorism' Be the New Cold War?’, International Affairs 82
(2006) 6, 1101-1118, aldaar 1104.
19
Freedom fighters or enemies of freedom
Pim Sanders
statesmen.’54 Dit is volgens Bhatia voornamelijk het geval wanneer er discussie is over
defensieve actie, interventie in het buitenland of het delegitimiseren van interne
tegenstanders. Hierdoor speelt ‘naming’ een grote rol in de volgende vraagstukken: wie is
het slachtoffer en wie is de dader? Wie handelt rechtmatig, wie onrechtmatig en wie heeft
hier schuld aan? Een belangrijk vereiste voor interventie is dan ook het creëren van een
wilde, wetteloze of ongeordende opponent. Volgens Shibutani is het in een conflict
gebruikelijk om de tegenstander te zien als ‘perfidious, insolent, sordid, cruel, degenerate,
and lacking in compassion.’55 Verschillen binnen de andere groep worden vaak over het
hoofd gezien omdat ze gezien worden in termen van een gemeenschappelijke collectieve
identiteit.56 Voor een staat en haar geassocieerde media is het refereren naar deze
opponent als ‘terroristen’, ‘extremisten’, of ‘bandieten’ een poging om de legaliteit van de
opponent onderuit te halen en te benadrukken dat er noodzaak is om in te grijpen om orde
in de chaos te scheppen. Hierbij geldt een verlangen om gelijk vast te stellen dat geweld
tegen de staat zelf niet legitiem, slecht gefundeerd en onrechtvaardig is, en dat hier alleen
maar kwade motieven achter zitten.57
Een identificatie van de ander als ‘evil’ is sterk verbonden met de politieke koers
binnen een maatschappij, omdat een tegenstander nodig is voor de stabilisatie van de eigen
identiteit. Vooral in perioden van conflict wordt de eigen identiteit en besluitvorming
sterker, en wordt de ander voornamelijk in negatieve context gezien, gerelateerd aan
hebzucht, irrationaliteit, barbaarsheid en de afwezigheid van beschaving. De interactie
tussen politieke belangen en het ‘namen’ van politieke actoren, samen met het feit dat
staten vaak weinig aandacht geven aan de ‘brutal acts’ van hun bondgenoten zorgen ervoor
dat overheden niet vertrouwd kunnen worden in dat ze hun tegenstanders accuraat en
onpartijdig voorstellen.58 Volgens Bhatia heeft de uitgeroepen War on Terror – een oorlog
tegen een tactiek in plaats van een specifieke groep – er voor gezorgd dat er verschillende
interpretaties mogelijk zijn, met een gebruikte terminologie die dusdanig polariserend is dat
tegenstrijdige informatie afgedankt wordt als irrelevant. Volgens hem dragen nieuws- en
politieke programma’s, die de War on Terror bespreken, bij aan het tot zwijgen brengen van
hen die het oneens zijn met de gebruikte retoriek. Als gevolg hiervan: ‘the micro-histories of
many of today’s conflicts become hidden. Complex local variations, motives, histories and
interrelationships are consistently played down in favour of meta-narratives and grand
54
Bhatia, Fighting Words, 14.
Snow, Ideology, 119.
56
Ibidem
57
Bhatia, Fighting Words, 14.
58
Bhatia, Fighting Words, 15-16.
55
20
Freedom fighters or enemies of freedom
Pim Sanders
interpretations.’59 Volgens hem gaat het zelfs zo ver dat journalisten en academici in de VS
die de retoriek durven te betwijfelen ondermijnd of tegengewerkt worden, wat lijdt tot
slechte, of (gedeeltelijk) onjuiste geschiedschrijving en beleidsvoering. In de War on Terrorretoriek is het in elk geval zo dat elke zaak van rebellie of kidnapping in bijvoorbeeld Irak of
Afghanistan aangegrepen wordt als verder bewijs van de fundamentele brutaliteit, de
wreedheid en de ‘otherness’ van de tegenstander.
Naming is het benoemen, en daarmee het identificeren van het onbekende.
Doordat een naam nooit volledig kan omvatten wat het beschreven object inhoudt, zorgt
een specifieke naam voor normatieve associaties en kenmerken die toegeschreven worden
aan het object. Hierdoor heeft de gever van een naam grote macht, iets wat goed gebruikt
wordt door politieke actoren. De benaming werkt vaak besmettelijk, daar waar ook de
media een rol speelt, in het beïnvloeden van een groot publiek. De steun van een publiek is
een belangrijk doel van ‘naming’, samen met het legitimeren van gewelddadige actie.
Hiervoor wordt er een ‘wij-zij’ situatie geschetst waarmee de eigen identiteit afgezet wordt
tegen die van een – vaak kwaadaardige – ander. Wanneer er een beeld bestaat van ‘de
ander’ als fundamenteel verschillend van ‘de eigen’ identiteit, en wanneer dit geassocieerd
wordt met gevaar voor ‘de eigen’ identiteit, dan zal militaire actie gelegitimeerd kunnen
worden. In het volgende hoofdstuk zal uitgelegd worden hoe de VS gebruikt maakt van deze
‘politics of naming’ in het legitimeren van militaire actie, en in een veranderende houding
ten opzichte van de Afghaanse Moedjahedien.
59
ibidem
21
Freedom fighters or enemies of freedom
Pim Sanders
4. Politics of naming door de VS
Inmiddels is vastgesteld dat de VS een veranderende houding aanneemt ten opzichte van de
Afghaanse Moedjahedien ten tijde van de Sovjetinvasie in dat land (1979-1989) en de
Taliban, een aftakking van diezelfde beweging na het uitroepen van de War on Terror in
2001. In het legitimeren van deze verandering speelt ‘naming’ een grote rol. De
veranderende houding wordt perfect geïllustreerd door de verschillende bewoordingen van
Amerikaanse presidenten over de groepering. Daar waar Reagan de groep nog ‘courageous
freedom fighters’ noemde, betitelt president Bush de Taliban als ‘enemies of freedom’. Deze
‘politics of naming’ heeft twee functies: ten eerste om steun voor het beleid te vergaren, en
ten tweede om (militaire) actie te legitimeren. Deze specifieke doelen overschaduwen de
daadwerkelijke politieke motieven die schuilgaan achter het beleid, dat niet daadwerkelijk
gericht is op het brengen van vrede en veiligheid elders in de wereld.
Saikal benoemt dat het beleid van de VS na de Sovjetinvasie in 1979 gericht was op
‘how it could benefit the USA against the Soviet Union rather than by what might be
conducive to bringing peace and stability to Afghanistan’.60 Ook Gibbs noemt de steun voor
de Moedjahedien in mindere mate een idealistische daad, maar een gevolg van simpele
strategische calculatie.61 Billard zegt dat het beleid van president Carter in de beginfase van
het conflict voornamelijk gericht was op behoud van Amerikaanse invloed in centraal Azië62,
en Audu noemt de Amerikaanse steun aan de Moedjahedien ‘an integral Cold War
struggle’.63 Ook voor de War on Terror zijn er verschillende meningen over de
daadwerkelijke motieven. Zo haalt Audu aan dat economische motieven een rol spelen.
Volgens hem heeft de VS, het Taliban-regime nog gesteund na de val van de Sovjet-Unie, om
zo een oliepijplijn door Afghanistan te realiseren.64 Dit zou in 1998 gebeurd zijn, waarbij de
Taliban de eis had om officieel erkend te worden door de VS, terwijl ze Bin Laden al
onderkomen boden in Afghanistan. Toen later in dat jaar aanslagen werden gepleegd op
Amerikaanse ambassades in Kenia en Tanzania werd Bin Laden verantwoordelijk gehouden,
en eindigde de gesprekken over de pijplijn. Vervolgens begon de VS onder president Bill
Clinton trainingskampen van Bin Laden in Afghanistan te bombarderen.65 De houding ten
opzichte van de Taliban veranderde dus door de daden van Bin Laden, terwijl het Talibanregime in die periode nauwelijks veranderde. Tijdens de onderhandelingen over de pijplijn
60
Saikal, Modern Afghanistan, 204.
Gibbs, Afghanistan, 234.
62
Billard, Operation Cyclone, 28.
63
Audu, The War on Terror, 58.
64
Ibidem
65
Ibidem, 59.
61
22
Freedom fighters or enemies of freedom
Pim Sanders
boden ze zelfs al onderdak aan Bin Laden, maar dat bleek niet zo’n groot probleem zo lang
de economische belangen van de VS behartigd werden. Natuurlijk had Bin Laden toen ook
nog niet direct Amerikaanse doelen aangevallen. Volgens Buzan is de uitgeroepen War on
Terror een manier om de leegte op te vullen die volgens hem is ontstaan na de Koude
Oorlog. Na de val van de Sovjet-Unie zocht de VS volgens hem een vervanger als ‘enemy
focus for US foreign and military policy’.66 De strijd tegen het communisme had voor een
gemeenschappelijk doel met Amerikaans leiderschap van de Westerse wereld gezorgd, en
de aanslagen van 9-11 vormden volgens hem een oplossing voor de leegte die was ontstaan
na de Koude Oorlog.
Ongeacht de daadwerkelijke motieven, wordt in beide periodes ‘geframed’ in
termen van vrijheid en veiligheid, en wordt er sterk in ‘wij-zij’ termen gesproken. De
gelijkenissen in de ‘politics of naming’ zijn schrijnend. Ondanks dat ‘de vijand’ tijdens de
Koude Oorlog het communisme is, en tijdens de War on Terror het terrorisme, wordt er op
dezelfde manier gebruikt gemaakt van ‘naming’ om steun te vergaren en actie te
legitimeren. Tijdens de start van de Koude Oorlog spreekt president Truman over een keuze:
‘At the present moment in world history nearly every nation must choose between
alternative ways of life.’67 Meer dan een halve eeuw later, tijdens het uitroepen van de War
on Terror maakt president Bush een soortgelijke opmerking: ‘Every nation, in every region,
now has a decision to make. Either you are with us, or you are with the terrorists.’68 In beide
gevallen wordt de dichotomische indruk gewekt dat er twee verschillende manieren van
leven zijn, waarbij een keuze gemaakt moet worden voor één van de twee, waarbij
bondgenoten worden gezocht. De eigen manier van leven wordt hierbij als moreel superieur
‘geframed’, terwijl de ander als kwaadaardig en gevaarlijk wordt geportretteerd. Na zijn
uitspraak over alternatieve levenswijzen claimt Truman dat de eigen manier van leven is
gebaseerd op allerlei soorten van vrijheid, terwijl de communistische manier van leven
gebaseerd is op terreur, onderdrukking en allerlei soorten van onvrijheid. Carter noemt de
Amerikaanse strijd tegen het communisme ‘response to the Soviet Union’s suppression’ en
de invasie in Afghanistan een radicale en agressieve nieuwe stap. Vervolgens gaat hij nog
een stap verder en illustreert hij de bedreiging van de Sovjet-Unie, waarmee hij al min of
meer probeert te legitimeren dat de VS in gaat grijpen: ‘It's using its great military power
against a relatively defenseless nation. The implications of the Soviet invasion of Afghanistan
66
Buzan, Will the Global War on Terrorism, 1101.
Harry Truman, ‘President Harry S. Truman's Address Before a Joint Session of Congress’ 1947
http://avalon.law.yale.edu/20th_century/trudoc.asp (26 maart 2016).
68
George W. Bush, ‘Transcript of President Bush's address’
http://edition.cnn.com/2001/US/09/20/gen.bush.transcript/ (26 maart 2016).
67
23
Freedom fighters or enemies of freedom
Pim Sanders
could pose the most serious threat to the peace since the Second World War.’69 Reagan
noemt de inmening in Afghanistan na de Sovjetinvasie noodzakelijk ‘to defy Sovietsupported aggression and secure rights which have been ours from birth.’70 Truman, en
Reagan (en in iets mindere mate, maar nog steeds aanwezig Carter) spreken allen veel over
‘freedom’ in de Koude Oorlog-retoriek. De strijd tegen het communisme wordt ‘geframed’
als een strijd tussen de vrije, beschaafde wereld en de ongeciviliseerde barbaarse
communistische tegenstander.
Na zijn uitspraak over de keuze die gemaakt dient te worden noemt Bush de strijd
tegen het terrorisme ‘the world’s fight’ en ‘civilization’s fight’ en ‘the fight of all who believe
in progress and pluralism, tolerance and freedom’. Ook Bush spreekt veel over ‘freedom’ als
belangrijkste kenmerk van de eigen levenswijze, terwijl de vijand (het terrorisme, met name
het Taliban-regime en Al-Qaida) geassocieerd wordt met alles behalve vrijheid. Interessant
hierbij is dat Bush een aantal kenmerken van het Taliban-regime benadrukt – zoals dat er
geen vrijheid van religie is, vrouwen niet naar school mogen, en er een baardplicht is – die
het regime ook al had toen ze nog met de VS in onderhandeling was over de pijplijn. Deze
kenmerken blijken belangrijk in het schetsen van een barbaars beeld van het Taliban-regime
in de War on Terror, maar bleken niet belangrijk genoeg voor interventie in het land toen ze
op betere voet stonden met hetzelfde regime. Buzan beargumenteerd dat ondanks dat er
wel degelijk een terroristische dreiging is, het belangrijkste doel van de War on Terror een
politieke ‘framing’ is welke het leiderschap en unilateralisme van de VS legitimeert en
rechtvaardigt.71
In zowel de Koude Oorlog als de War on Terror is er dus sterke nadruk op ‘vrijheid’,
en dat een bedreiging van de Amerikaanse vrijheid, een bedreiging voor de hele
‘beschaafde’ wereld is. Volgens Buzan speelt in de War on Terror een lang gevestigde
neiging om Amerikaanse belangen als universele principes te ‘framen’.72 Volgens Lazar is die
internationaal ‘geframede’ vrijheid voor Bush een belangrijke strategie om de War on Terror
te winnen: ‘Having identified “freedom” as the key value that is threatened in the New
World Order, President Bush (particularly in his second term) has prioritised American liberal
internationalism as an all-important strategy to win the “war on terror’’.’73
69
Jimmy Carter, ‘The State of the Union Address Delivered Before a Joint Session of the Congress’
http://www.presidency.ucsb.edu/ws/?pid=33079 (26 maart 2016).
70
Ronald Reagan, ‘Message on the Observance of Afghanistan Day’
http://www.presidency.ucsb.edu/ws/?pid=41078 (26 maart 2016).
71
Buzan, Will the Global War on Terrorism, 1102.
72
Ibidem, 1103.
73
Annita Lazar en Michelle M. Lazar, ‘Discourse of global governance: American hegemony in the
post-Cold War era’, Journal of Language and Politics 7 (2008) 2, 228-246, aldaar 242.
24
Freedom fighters or enemies of freedom
Pim Sanders
Dit gebeurde dus al tijdens de Koude Oorlog, waarin president Truman het belang van de
strijd tegen het communisme voor andere landen benadrukt, waarmee bondgenoten
gezocht worden. ‘While the Truman administration faced a militarily powerful state rival, the
Bush administration faced a loosely organized network of unaffiliated terrorists.
Nevertheless, each drew on enduring aspects of a liberal tradition to legitimate similarly
crusading policies. Just as Truman redefined the Cold War to justify the early construction of
the Cold War alliances, Bush interpreted the September 2001 attacks as legitimating a more
open-ended War on Terrorism.’74
74
Wesley W. Widmaier, ‘Constructing Foreign Policy Crises: Interpretive Leadership in the Cold War
and War on Terrorism’, International Studies Quarterly 51 (2007) 4, 779-794, aldaar 792.
25
Freedom fighters or enemies of freedom
Pim Sanders
Conclusie
In 1973 kreeg Afghanistan voor het eerst een president, wat brak met de eeuwenoude
traditie van de monarchie die het land kende. Deze breuk zorgde allerminst voor rust, want
in 1978 pleegde de communistisch gezinde PDPA een coup en kreeg het de macht in het
land. In dat zelfde jaar ontstonden de Afghaanse Moedjahedien, die weerstand boden tegen
de communistische heersers. De Koude Oorlog was aan de gang, wat betekende dat de VS
en de Sovjet-Unie overal ter wereld hun kapitalistische en communistische invloedssferen
probeerden te vergroten. Na de PDPA-coup begon de VS in het geheim met het steunen van
de Moedjahedien tegen de communistische machthebbers in het land. Dit gebeurde in het
licht van de ‘containment’ van het communisme, wat centraal stond in het Amerikaanse
buitenlandbeleid tijdens de Koude Oorlog. In 1979 begon de Sovjet-Unie met het sturen van
troepen om de PDPA in het zadel te houden, waarmee de Sovjetinvasie een feit was. Er
ontstond een burgeroorlog tussen de communistische machthebbers in Afghanistan met de
Sovjet-Unie, en de Moedjahedien die gesteund werden door de VS. In 1981 werd Ronald
Reagan president en werd de steun aan de Moedjahedien opgevoerd. Zowel Carter als
Reagan ‘frameden’ de steun aan de groep als noodzakelijk in de strijd tegen het
communisme, wat inherent was aan de strijd voor de vrijheid. Vanaf de Trumandoctrine in
1947 – de start van de Koude Oorlog – tot het einde van de Koude Oorlog in 1989 heeft het
buitenlandbeleid van de VS altijd in het teken gestaan van de strijd tegen de ‘kwaadaardige’,
‘ondemocratische’ en ‘onderdrukkende’ communistische vijand. De Moedjahedien waren in
opstand tegen deze vijand, en waren in de Koude-Oorlog-retoriek daarmee ‘freedom
fighters’, en moesten geholpen worden om internationale vrijheid en democratie te
waarborgen. De oorlog resulteerde in de terugtrekking van de Sovjet-Unie in 1989, het jaar
waarin de communistische grootmacht tevens viel.
Zonder de grote communistische opponent stopte het buitenlandbeleid van de VS
dat zo sterk gericht was op het indammen van de invloed van die opponent en de VS verloor
zo ook haar interesse in Afghanistan. Na de Sovjetterugtrekking bleef het in Afghanistan
onrustig, en splitste de Moedjahedien op in de Noordelijke Alliantie en de Taliban, die samen
streden om de macht in het land. De Taliban greep uiteindelijk de macht, en de VS had hier
weinig problemen mee, en probeerde in de jaren negentig nog te onderhandelen met het
regime over een oliepijplijn door het land. Toen in 1998 Amerikaanse ambassades in Afrika
werden aangevallen werd Al-Qaida – de terreurorganisatie van voormalig
Moedjahedienstrijder Osama Bin Laden – verantwoordelijk gehouden. Bin Laden kreeg
onderdak van het Taliban-regime in Afghanistan.
26
Freedom fighters or enemies of freedom
Pim Sanders
Nadat deze zelfde Bin Laden verantwoordelijk werd gehouden voor de aanslagen
van 9-11, riep president Bush de War on Terror uit, waarin de VS geen onderscheid zou
maken tussen terroristen en landen die ze een veilig onderkomen boden. Het Taliban-regime
bood Bin Laden een veilig onderkomen en als ze de Saoedische miljardair niet uit zouden
leveren dan zou de VS volgens de War on Terror-retoriek militair ingrijpen. Deze nieuwe
doctrine stond eigenlijk haaks op het Koude-Oorlog beleid van indamming en afschrikken,
omdat in de War on Terror militaire actie snel gelegitimeerd werd, opnieuw in de naam van
vrijheid en democratie. Opvallend genoeg werd er door Bush min of meer dezelfde retoriek
gebruikt als in de Koude Oorlog, alleen nu met een nieuwe opponent. In plaats van het
communisme was nu het terrorisme (hoewel dit een tactiek is, en geen ideologie) de grote
vijand. De Taliban, wiens voorloper in de jaren zeventig en tachtig nog ‘vrijheidsstrijders’
werden genoemd, en met wie in de jaren negentig nog werd onderhandeld ondanks dat ze
toen al een onderdrukkend regime waren, waren nu ‘enemies of freedom’. De
‘onderdrukkende’ en ‘kwaadaardige’ levenswijze van deze opponent zou – net als het
communisme tijdens de Koude Oorlog – zo haaks staan op de eigen ‘vrije’ en democratische’
waarden dat de enige manier om ze te bestrijden, directe militaire interventie was. De VS
legitimeert niet direct de wijziging in steun aan de Moedjahedien, maar gebruikt ‘politics of
naming’, om hun beleid te verantwoorden. Ze volgen de twee belangrijkste doelen: het
vergaren van steun en het legitimeren van actie en hierbij gebruiken ze de tactieken zoals
Bhatia ze beschrijft. Er moet een opponent gecreëerd worden, en deze moet zo kwaadaardig
en irrationeel mogelijk neergezet worden, dat de enige optie is om in te grijpen. Dit
gebeurde in zowel de Koude Oorlog met het communisme, als de War on Terror met het
terrorisme. De Moedjahedien waren in eerste instantie een bondgenoot tegen de vijand in
de Koude Oorlog, en het Taliban regime was samen met Al-Qaida de belichaming van de
grote vijand in de War on Terror.
Er moet begrepen worden dat grote politieke actoren altijd ‘framen’ door bepaalde woorden
te gebruiken. Zoals Bhatia aangeeft kunnen overheden niet vertrouwd worden op de
accuraatheid van hun woorden door de interactie tussen politieke belangen, en de namen
die politieke actoren aan hun tegenstanders geven.
27
Freedom fighters or enemies of freedom
Pim Sanders
28
Freedom fighters or enemies of freedom
Pim Sanders
Literatuurlijst
Bronnen
George W. Bush, Transcript of President Bush's Address, (Washington 2001),
http://edition.cnn.com/2001/US/09/20/gen.bush.transcript/ (20 februari 2016).
Harry S. Truman, Address Before a Joint Session of Congress March 12, 1947, (Washington
1947), http://avalon.law.yale.edu/20th_century/trudoc.asp (9 maart 2016).
Jimmy Carter, The State of the Union Address Delivered Before a Joint Session of the
Congress, (Washington 1980), http://www.presidency.ucsb.edu/ws/?pid=33079 (17 maart
2016).
National Security Archive, Electronic Briefing Book, 396, memo 26 december 1979 van
Zbigniew Brzezinski, veiligheidsadviseur, aan president Jimmy Carter, Washington,
http://nsarchive.gwu.edu/NSAEBB/NSAEBB396/docs/1979-1226%20Brzezinski%20to%20Carter%20on%20Afghanistan.pdf (26 maart 2016).
Ronald Reagan, Address Before a Joint Session of the Congress on the State of the Union,
(Washington 1985), http://www.presidency.ucsb.edu/ws/?pid=38069 (17 maart 2016).
Ronald Reagan, Message on the Observance of Afghanistan Day, (Washington 1983),
http://www.presidency.ucsb.edu/ws/?pid=41078 (20 februari 2016).
Literatuur
Adler, Max K, Naming and addressing: a sociolinguistic study (Hamburg 1978).
Allan, Keith, en Kate Burridge, Euphemism & dysphemism (New York 1991).
Audu, Sunday Didam, ‘The War on Terror and the Afghan stalemate’, International Affairs
and Global Strategy 16 (2013) 57-61.
Bhatia, Michael V, ‘Fighting words: naming terrorists, bandits, rebels and other violent
actors’, Third World Quarterly 26 (2005) 5-22.
29
Freedom fighters or enemies of freedom
Pim Sanders
Billard, David D, ‘Operation Cyclone: How the United States defeated the Soviet Union’
Undergraduate Research Journal at UCCS 3.2 (2010) 25-41.
Buzan, Barry, ‘Will the 'global War on Terrorism' Be the new Cold War?’ International Affairs
82 (2006)6, 1101-118.
Campbell, David, Writing security: United States foreign policy and the politics of identity
(Manchester 1992).
Coll, Steve, Ghost Wars: The Secret History of the CIA, Afghanistan, and Bin Laden, from the
Soviet Invasion to September 10, 2001 (New York 2004).
Gibbs, David N., ‘Afghanistan: the Soviet Invasion in Retrospect’, International Politics 37
(2000) 233-246.
Henley, Jon, ‘The UK Riots and Language: 'rioter', 'protester' or 'scum'?’, the Guardian,
(versie 10 augustus 2011), http://www.theguardian.com/uk/2011/aug/10/uk-riots-language
(18 maart 2016).
Jamieson, Kathleen Hall, and Paul Waldman, The press effect (Oxford 2003).
Khong, Yuen Foong, Analogies at War: Korea, Munich, Dien Bien Phu, and the Vietnam
decisions of 1965 (Princeton 1992).
Kushner, Harvey W, Encyclopedia of terrorism (Thousand Oaks 2003).
Lazar, Annita, en Michelle M. Lazar, ‘Discourse of global governance: American hegemony in
the post-Cold War era’, Journal of Language and Politics 7 (2008)2, 228-246.
Reijner, Tom, ‘Merkel Doorbreekt Westers Taboe Met Handreiking Aan Assad’, Elsevier,
(versie 24 september 2015) http://www.elsevier.nl/Buitenland/achtergrond/2015/9/Merkeldoorbreekt-westers-taboe-met-handreiking-aan-Assad-2691934W/ (9 maart 2016).
30
Freedom fighters or enemies of freedom
Pim Sanders
Saikal, Amin, Modern Afghanistan: A history of struggle and survival (London 2004).
Shaw, Martin, Civil society and media in global crises: representing distant violence (New
York 1996).
Snow, David A., en Scott C. Byrd, ‘Ideology, framing processes, and Islamic terrorist
movements’, Mobilization: An International Quarterly Review 12 (2007)1, 119-36.
Tosh, John, The pursuit of history (Harlow 2010).
Widmaier, Wesley W., ‘Constructing Foreign Policy Crises: Interpretive Leadership in the
Cold War and War on Terrorism’, International Studies Quarterly 51 (2007) 779-794.
31
Download