___________________________________ ___________________________________ Logos en geweld Girard over de Griekse en de joods-christelijke lectuur1 Luc Anckaert In zijn synthese-werk Des choses cachées depuis la fondation du monde2 sluit Girard het tweede boekdeel ‘L’écriture judéo-chrétienne’ af met een sectie ‘Le logos d’Héraclite et le Logos de Jean’ 3 (375-398). In dit ‘beslissende’ hoofdstuk confronteert Girard de joods-christelijke logos, die gedragen wordt door de liefde, met de Grieks-filosofische logos die zou berusten op een al dan niet miskende vorm van geweld. Deze confrontatie leidt tot een beslissende keuze, “une épreuve décisive” (394), die volgens Girard implicaties heeft voor de distinctie tussen waar en vals4 en voor de lokalisatie van de fundamentele onderscheidingen of exclusie-regels die aan de basis liggen van de mogelijkheid van de filosofie. De beslissende keuze definieert — ‘de-finiëren’ in de betekenis van ‘af-lijnen’ — het denken tegenover het andere of tegenover de niet-denkbare ‘oorsprong’. Ten aanzien van de filosofie betekent ze een al dan niet terechte ontmaskering. Een kennismaking met deze korte tekst wijst stapstenen aan voor een verkenning van de inzet, de beslissingen en de grenzen bij de lectuur van Girard. 1. De plaats van het geweld in de logos Het uitgangspunt van de tekst betreft de vraag naar de relatie tussen enerzijds de logos uit het eerste vers van het Johannesevangelie ( Εν αρχη ην ο λογος, ‘In den beginne was het Woord’, een vers dat het ‘berešît’ uit Genesis 1,1 resoneert) en anderzijds de eminente plaats die de logos bekleedt in het Griekse denken. Een eerste mogelijk antwoord dat Girard met Heidegger verwerpt, bestaat in de hypothese dat deze logos één gezamenlijke betekenis zou hebben. Deze mogelijkheid zou impliceren dat de term logos zowel in het Griekse denken als in de bijbelse context zou gedragen worden door eenzelfde referent. Vooraleer deze relatie kritisch te bestuderen moeten we verduidelijken wat volgens Girard onder de Griekse logos moet begrepen worden. Met Herakleitos werd het woord logos een essentiële term in de filosofie. Herakleitos zou hebben gezegd dat “alles gebeurt volgens de logos.”5 Heidegger vertaalt dit fragment in Einführung in die Metaphysik, een tekst waar Girard vaak op alludeert, als: “Zu Seiendem wird nämlich alles κατα τον λογον τονδε, gemäß und zufolge diesem λογος.”6 Heidegger leest deze logos als “die ständig in sich waltende ursprünglich sammelnde Gesammeltheit” (98). Volgens Girard heeft de logos van Herakleitos een drievoudige implicatie (375): (a) De logos is het object waar het filosofische discours op gericht is. (b) Bij voltooiing wordt dit discours gelijk aan de logos (3) die het goddelijke, rationele en logische principe wordt volgens hetwelk de wereld georganiseerd is. De logos is volgens Girard dus niet zozeer de ‘Gesammeltheit’ die de ruimte vormt van het denken — of het woord waar het Zijn kan oplichten — maar veeleer het object van het filosofische discours (in de betekenis van ‘een zijnde’) dat in het denken zelf organisatieprincipe van de wereld wordt. Bij deze lectuur trekt Girard beslissende grenzen die bepalend zijn voor zijn kritische vragen ten opzichte van het primordiale karakter van Heideggers “onto-‘logische’ Differenz.” 1. Heidegger stelt verder de vraag naar de relatie tussen de logos en de phusis. Hij schrijft: “Λογος ist die ständige Sammlung, die in sich stehende Gesammeltheit des Seienden, d.h. das Sein. Deshalb bedeutet in Frg. 1 κατα τον λογον dasselbe 2. ________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 5 (1995)4, p. 163 ___________________________________ wie κατα φυσιν. Φυσις und λογος sind dasselbe” (100). Afgezien van de allusie op de ‘ontologische Differenz’ waarover straks meer, wordt de logos hier gelijkgesteld aan de phusis. Girard zal deze verbinding van logos en phusis of deze onto-logie in vraag stellen. Een logos is volgens Girard een bepaalde verhalende voorstelling van zaken waarmee men de geschiedenis in beeld brengt. Zo kan de westerse geschiedenis gereconstrueerd worden als een bepaalde verhalende voorstelling van zaken binnen dewelke het geweld in de werkelijkheid een eminente doch miskende plaats inneemt.7 De wijze waarop de mens omgaat met het geweld is bepalend voor de culturele vormen. Daartegenover plaatst Girard de logos of de verhalende voorstelling van de joodschristelijke lectuur die volgens hem precies niet uitgaat van het geweld. In welke zin betekent echter deze ‘geste’ van re-constructie en kritiek een ‘bepaalde’, verengende lectuur van de westerse filosofie en geschiedenis zoals we die ook aantreffen bij religieus geinspireerde denkers als Rosenzweig en Levinas (Autrement qu’être)?8 Deze denkers ontwikkelen een kritiek op de ontologie vanuit haar koppeling aan de politiek.9 De vraag blijft wat onder ‘anders-dan-zijn’ kan worden begrepen en of men om dit gegeven te denken niet minstens een isomorfe ruimte moet erkennen waarbinnen de ander op een of andere wijze kan ‘zijn’ of minstens verschijnen.10 In elk geval vormen Logos - Sein Phusis schijnbaar een triade die aan de basis ligt van een constellatie die door Girard vanuit een ‘andere logos’ in vraag wordt gesteld. Wat is het verband tussen de logos of de Griekse verhalende voorstelling van zaken waarin het geweld centraal wordt gesteld en de Johanneische logos?11 Met Heidegger wijst Girard het model van de vertaling en hiermee verbonden het model van de hiërarchisering van beide vormen van logos af. Dit model veronderstelt dat beide vormen van logos gedragen worden door eenzelfde betekenis, in een rangorde tot elkaar staan en 3. ___________________________________ hierdoor kunnen vertaald worden. De vertaalsprong van het bijbelse discours naar het Griekse discours zou geen fundamentele betekenisveranderingen impliceren. Dit model zou volgens Girard eeuwenlang toonaangevend zijn geweest. Het vroege christendom werd gekenmerkt door een wantrouwen ten opzichte van het Griekse denken. De essentiële taak van de theologie was schriftuurlijk en exegetisch. Wellicht onder invloed van Paulus (1Kor 1,17-31) werd toen een tegenstelling gemaakt tussen de ‘logos van het kruis’ die een ‘dwaasheid’ is in vergelijking met de ‘logos van de wijsheid’. Tijdens de middeleeuwen werd de verhouding omgekeerd. De wende tot de Griekse filosofie impliceerde een verduistering van de Christusfiguur. In het concept van de christelijke filosofie, die volgens Heidegger “ein hölzernes Eisen und ein Mißverständnis” is (Einführung, p. 10), ontstond een toenadering tussen beide vormen van logos. Zowel de joodse profeten als de Griekse filosofen werden als voorlopers van het christelijke denken beschouwd (cf. Sixtijnse kapel). Het moderne rationalisme reageerde tegen deze subordinatie en beschouwde het Johanneïsche denken als een verbleekte kopie van een origineel Grieks denken. De interpretatie van deze verhouding impliceert een these over de rangorde. Ofwel worden de Grieken beschouwd als “anonieme theologen” (cf. Rahner over de anonieme christen), ofwel wordt de theologie beschouwd als falsificatie en bedrieglijke imitatie van de filosofie. Hebben we hier te maken met een model/rivaalstructuur? 4. Van centraal belang lijkt de impliciete suggestie van Girard dat beide vormen van discours niet zomaar naar elkaar toe kunnen worden vertaald. Volgens Girard heeft de Johanneïsche logos een tweevoudige betekenis: (a) Christus als verlosser en (b) de scheppingskracht van God en God zelf. De signifiés van beide vormen van logos zijn hierdoor verschillend en niet tot elkaar herleidbaar. Dit verschil zal decisief blijken te zijn. Martin Heidegger heeft gewezen op de betekenis- ________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 5 (1995)4, p. 164 ___________________________________ verschuivingen die gepaard gaan met de vertaling van het Griekse alètheia naar het Latijnse veritas.12 Deze verschuivingen hebben ons inziens veel te maken met de contexten waarbinnen woorden de ronde doen. Zo ontstaan er andere betekenissen wanneer Philo van Alexandrië het Hebreeuwse “’ehyeh ašer ’ehyeh” (“Ik ben die ben”) uit Exodus 3,14 vertaalt als εγω ειµι ο ων in een logos-filosofie die vooral beoogt de kloof tussen het zijn (schepper) en het niet-zijn (schepping) te denken en hierbij abstractie maakt van de bevrijdingscontext van Exodus.13 Thomas vertaalde op zijn beurt de goddelijke naam als ‘ego sum qui sum’ in de metafysische context van de quinque viae.14 Binnen het vertalingsmodel vertrekt men bij de impliciete eenheid van een ‘dieperliggende’ signifié waarbij men een continuïteit postuleert tussen de gebruikte termen. De constitutieve verschillen worden vergeten door een toedekking die uitgaat van een noodzakelijke middenterm die het vergelijk mogelijk maakt.15 Deze middenterm in de vertaling, die de eenheid en mogelijkheid van de eenduidige vertaling constitueert, is echter principieel gewelddadig. Het beslissend verschil wordt vergeten. In het voorgestelde vertalingsschema wordt de middenterm precies gevormd door de Griekse logos die toelaat de contextuele sferen bij elkaar te brengen. Girard schrijft het als volgt: “Chrétiens et antichrétiens sont d’accord sur l’essentiel. Il sont également persuadés que le mot Logos doit toujours recouvrir le même signifié” (377). Dit ‘essentiële’ lijkt te slaan op de noodzakelijke middenterm uit het vertalingsschema. De hiërarchisering is er een afgeleide van, contextueel bepaald. Volgens Girard breekt Heidegger met deze traditie, die blijkbaar niet genoeg gewicht gaf aan de taligheid en de contextualiteit van het vertalen. Hij onderscheidt dan ook de Johanneïsche logos van de filosofische logos. In de Johanneïsche logos ontwaart Heidegger een goddelijk autoritarisme waarbij hij verwijst naar de Septuagint waar logos de aanduiding is van een woord en 5. ___________________________________ niet van het woord als zodanig, zoals blijkt uit de deka logoi van Mozes (Einführung, 103). Hiermee transponeert Heidegger de Hegeliaanse interpretatie van de meester-slaaf verhouding in het Oude Testament naar het Nieuwe Testament.16 Congruent met de exegetische interpretaties beschouwt Heidegger de logos als de Zoon, de intermediaire heraut (κηρυζ, αγγελος) die toelaat het oudtestamentische autoritaire godsbeeld te interioriseren. Zoals bij Nietzsche is de christelijke moraal een slavenmoraal.17 Hierbij introduceert Heidegger een bijna ‘ontologisch verschil’ tussen de Griekse en de Johanneïsche logos: “Logos meint im Neuen Testament von vornherein nicht wie bei Heraklit das Sein des Seienden, die Gesammeltheit des Gegenstrebigen, sondern Logos meint ein besonderes Seiendes, nämlich den Sohn Gottes.”18 De kloof tussen beide vormen van logos is enorm: “Eine Welt trennt all dieses von Heraklit.”19 De Johanneïsche logos wordt verbonden met God als een zijnde. Deze immanente onto-theo-logische structuur is gewelddadig. Volgens Girard bestaat het interessante erin dat de christelijke logos volgens Heidegger een gewelddadig karakter deelt met de Griekse logos. Dit gemeenschappelijke kenmerk mag, in de optiek van Heidegger, de ogen niet verblinden voor het fundamentele verschil dat bestaat tussen beide vormen van logos. De Griekse logos wordt verbonden met πολεµος (‘Gesammeltheit des Gegenstrebigen’) en verzamelt de tegengestelden niet zonder geweld. Volgens Heidegger vindt dit gewelddadige gebeuren bij de Grieken plaats tussen de vrije mensen van de polis; de christenen ondergaan een geïnterioriseerde tirannie. Girard meent echter dat deze differentie, blijkbaar gebaseerd op een bepaalde lezing van het ontologische verschil, voorbijgaat aan een differentie die meer beslissend en fundamenteel is. Volgens Girard gaat Heidegger voorbij aan de sacrificiële structuren van het denken. Hij vervangt het tolerantiemodel (van onder andere de vertaling en subordinatie) door het antagonisme tussen beide vormen van logos waardoor la lutte des double in verhe- ________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 5 (1995)4, p. 165 ___________________________________ vigde vorm haar intrede doet: “les deux Logos sont bien des doubles, dans leur version heideggérienne: on s’efforce de les différencier, on croit que c’est déjà fait, alors qu’en réalité ils sont de plus en plus indifférenciés” (380). Heidegger hertaalt de verhouding tussen beide discours, precies omdat hij het fundamenteel onderscheid ontologisch begrijpt en niet sacrificieel en etnologisch. 6. Hiermee zijn we beland bij een zeer kritisch punt in het denken van Girard, namelijk dat enkel een etnologische lectuur die vertrekt bij de structuur van het sacrale, het decisieve verschil kan aantonen. Met andere woorden, het fundamentele verschil in de filosofie is niet-filosofisch, het buiten is constitutief voor het binnen. Heidegger kon volgens Girard de grenzen van de filosofie niet overstijgen waardoor en omdat hij verstrikt bleef in de paradoxale structuren van het geweld. De kloof tussen beide vormen van logos wordt ontologisch en niet sacrificieel geïnterpreteerd waardoor het inherente geweld, dat samengaat met deze ontologische structuur, aan beide vormen van logos, weliswaar op een fundamenteel andere wijze, kleeft. Volgens Girard bestaat het fundamentele onderscheid in een reëel en sacrificieel verschil tussen het gewelddadige en nietgewelddadige van respectievelijk de Griekse en schriftuurlijke logos: “S’il y a reéllement, entre le Logos grec et le Logos chrétien, une différence essentielle, c’est forcément sur le plan de la violence qu’elle doit apparaître” (382). Dit verschil is reëel en ligt aan de basis van de andere differenties.20 Binnen deze optiek kan het Oude Testament gelezen worden als een progressieve worsteling voor een exodus uit het geweld. Het Nieuwe Testament vormt van deze evolutie het hoogtepunt. Dit leidt niet tot een lege plaats voor God, maar tot een God als liefde waarbij de categorie van het geweld radicaal wordt geweigerd. De Zoon als Logos is binnen deze lectuur niet meer de intermediaire heraut die op theatrale wijze, op ___________________________________ de scène van het verschijnen van het zijn, de geboden van de potentaat overbrengt. Deze ‘Griekse’ lectuur, die het mogelijke geweld van het Oude Testament vertaalt of transponeert op het Nieuwe Testament (Hegel) dat geënsceneerd wordt op de Griekse polis gestructureerd volgens de ontologische distincties, gaat voorbij aan het sacrificiële verschil. De Zoon als logos is het woord van de Vader, het zijn zelf van de Vader. Dit woord vormt een uitnodiging gelijk te worden aan de Vader. Deze verhouding tot het woord is geen verhouding van subordinatie maar van liefde waarbij het verschil niet langer een schandaal (obstakel) vormt. Zoals het geweld wist de liefde de verschillen uit. De liefde doet het echter op een niet-gewelddadige wijze. Het verschil dat haar draagt is niet de verhouding tot het zijn maar tot het sacrale. Het fundamentele verschil bestaat tussen liefde en geweld. Dit verschil kan niet ontologisch worden gereveleerd (Heidegger) maar enkel sacrificieel-etnologisch. Deze optie impliceert een lokalisatie van de logos van de filosofie in een antropologische context waarbij de filosofie wordt begrepen als de culturele manifestatie van een diepere oorsprong. Wat is de filosofische betekenis van dit extra-filosofische standpunt? 2. De logos en de liefde de fundamentele beslissing Tegenover de filosofische logos, die intrinsiek gewelddadig is omdat ze functioneert vanuit een sacrificiële vergetelheid en plaatsvindt binnen een wereld van verzamelen van tegenstrijdigheden — wat niet zonder geweld gebeurt — kiest Girard voor de logos van de liefde. Deze demystifieert het geweld en herstelt hierin de menselijkheid van de slachtoffers. Binnen dit kader houdt hij zelfs een pleidooi voor een “epistemologie van de liefde” die zou ontsnappen aan het illusoire spel van de dubbels en die de sacrificiële structuren zou reveleren door een fundamenteel verschil te herdenken. Hiermee gaat hij radicaal in tegen de Nietzscheaanse traditie die de liefde als ken- ________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 5 (1995)4, p. 166 ___________________________________ orgaan afwijst en haar zelfs verbindt met een slavenbestaan. In de epistemologie van de liefde is het enig relevante verschil dit verschil dat de innerlijke structuur reveleert en dat bestaat in de unieke en absolute distinctie tussen de logos van het geweld die niet is en de logos van de liefde die is (389). Deze epistemologie impliceert dat er geen synoptisch standpunt mogelijk is van waaruit men de strijdende partijen zou kunnen onderscheiden. De onpartijdigheid is een illusie. De epistemologie van de liefde dwingt tot een “épreuve décisive” (394). Girard werkt dit uit in een lectuur van het verhaal van de Emmaüsgangers. Dit verhaal, dat een post-factum reflectie is op de verrijzenis — de ultieme overwinning van de liefde op het geweld en de dood — reveleert het standpunt van de liefde en de logos die intermediair is. Wegtrekkende van de plaats waar het geweld definitief toesloeg en waar de liefde gefaald heeft — of waar het sacrificiële geweld het sacrificiële onderscheid heeft toegedekt — wordt het nieuwe perspectief van de liefde geopenbaard. De liefde moet het geweld doorstaan om openbaar te worden. Pas dan kan een nieuw interpretatieperspectief ontstaan. 3. De plaats van de logos in het geweld Met deze laatste affirmatie komen we bij het derde deel van de lectuur. De keuze voor het onderscheid waar het denken van Girard toe uitnodigt, noopt niet alleen het geweld in de logos te onderkennen, maar ook de moeilijke plaats van de joods-christelijke logos in het geweld ernstig te nemen. Met andere woorden, wat zijn de lotgevallen van de logos? Wat betekent het buiten voor het binnen (als filosofische verhouding) of wat betekent de sacrificiële distinctie voor het denken (als etnologisch-antropologische verhouding)? In Girards tekst staat de lectuur van de Johannes-proloog centraal. Uit het voorgaande bleek dat er een incompatibiliteit bestaat tussen de logos van de liefde en 1. ___________________________________ de logos van het geweld. Dit ‘ge/ver-schil’21 blijft echter verborgen voor een denken dat zich niet wil of kan ontdoen van het geweld. Er zijn in de filosofie mechanismen aanwezig die het verschil maskeren. Alvorens de lectuur van Johannes aan te vatten formuleert Girard drie eisen: (a) De specificiteit van de Johanneïsche logos is evident. Wegens de rol van het geweld in de culturele logos wordt dit ‘vergeten’. (2) Het geheim van het sacrificiële mechanisme zit in de definitie zelf van de logos. (3) Alles wat verborgen is, is openbaar maar men is niet in staat het te zien (385). 2. Girard benadrukt van meet af aan dat de menselijke culturen gebaseerd zijn op de logos van het geweld die functioneert in de mate dat het intrinsieke geweld miskend (méconnue) wordt. De andere logos kan dit verborgen geweld enkel reveleren in de mate dat hij zelf uitgedreven wordt. De logos van de liefde openbaart de fundamentele distinctie door de rol van slachtoffer te ondergaan waardoor het miskende geweld precies erkend wordt. Dit essentiële gegeven wordt driemaal herhaald (Johannes 1,5: “Maar de duisternis nam het niet aan”; 1,10: “en toch erkende de wereld Hem niet”; 1,11: “maar de zijnen aanvaardden hem niet”). De miskenning kan men volgens Girard terugvinden in de exegese22 maar ook in de filosofische, psychologische en esthetische discours. Hierdoor wordt de onherleidbare singulariteit en eigenheid van de Johanneïsche logos miskend. Binnen een ‘Grieks’ discours is er geen plaats voor de Johanneïsche logos. De uitdrijving is manifest maar verborgen. Hetgeen gezegd is over de problematiek van de vertaling en de subordinatie kan vanuit dit perspectief worden herlezen. De specificiteit wordt ingeschreven en vernietigd in een ander discours. De miskenning die de fundamentele keuze toedekt door secundaire distincties, leidt in de loop van de cultuurgeschiedenis paradoxalerwijze tot een grotere openbaring: “Le Logos de l’amour laisse faire; il se laisse toujours expulser par le Logos de la violence, mais son expulsion est de mieux ________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 5 (1995)4, p. 167 ___________________________________ en mieux révélée, révélant avec elle ce Logos de la violence comme celui qui n’existe qu’en expulsant le vrai Logos et d’une certaine façon en le parasitant” (389). 3. De revelerende kracht van de Johanneïsche logos wordt uitgewerkt door de band te leggen met het ‘berešît’ van Genesis 1,1. Het parallellisme is voor Girard een uitnodiging tot de cruciale beslissing de gehele bijbel te herlezen vanuit het perspectief van de Logos émissaire (390). Hiermee pleit Girard voor een herwaardering van de typologische lectuur die de twee bijbelgedeelten interpreteert als type en antitype, een middeleeuws lectuurschema dat in de moderne, rationalistische tijd werd verbannen.23 Girard vindt het fundament van deze lectuur in de erkenning dat er in het Woord van de waarheid (de logos) een weten van het slachtoffer is dat steeds werd uitgesloten. Dit sacrificieel gegeven vormt het verschil met de andere lezingen en maakt de band tussen de beide testamenten duidelijk (met als basisparadigma de uitdrijving van Adam en Eva). De bijbelse cultuur legt de uitdrijving bloot en stelt haar in het daglicht. Hierin verschilt ze fundamenteel van de mythische culturen waar de uitdrijving als verborgen hoeksteen van de cultuur functioneert. De Johannes-proloog werpt een licht op de uitdrijving door de zin, de richting en de betekenis om te keren. Niet God drijft de mens uit, maar de mens God. Girard beschouwt zijn gehele denken als een exegese bij Johannes 1,1 dat zelf een exegese vormt bij Genesis. 4. Uit dit alles blijkt dat de rol van de logos als Zoon cruciaal is voor de lectuur van de bijbel. De Zoon is niet de heraut die de oudtestamentische geboden van een tirannieke God laat interioriseren, maar de Zoon als logos is het moment bij uitstek van de openbaring van de sacrificiële structuren. Door de vervolging van de logos door de mens wordt de sacrale distinctie openbaar en kan ze dwingen tot een choix décisive. De radica- ___________________________________ le verwerping van de logos betekent paradoxalerwijze de definitieve uitdaging door de logos. Hierdoor is de ‘joods-christelijke’ lectuur van Girard christelijk en niet meer joods. Toen Rosenzweig (1886-1929) het centrale belang van de openbaringsreligie ontdekte, stond hij voor de keuze tussen het christendom van Europa en het jodendom. Omwille van het feit dat het jodendom een directe relatie heeft tot de Vader, meende hij de omweg langs de wereld die door de incarnatie in het teken van de openbaring staat, niet te moeten maken.24 De Christus-figuur heeft voor het jodendom geen bijzondere revelerende waarde. Voor Girard daarentegen is het precies de mensgeworden logos die de sleutel aanreikt tot de typologische lectuur van de bijbel. 5. Girards lectuur, waar de plaats van de logos in het geweld het geweld in de logos ‘ontbergt’, plaatst ook de lezer voor een beslissende keuze. Ze heeft alles te maken met de taal. Wie de perspectieven van het werk van Girard wil vermoeden, dient in te stemmen met de keuze voor de sacrale Differenz. Dit impliceert dat men zich laat meedrijven op een talig discours vol meanders om zich daarna door de lectuursuggesties die hierbij ontstaan, te laten inspireren. De logos van Girard dwingt de lezer tot een persoonlijke keuze. Wanneer men zijn logos als object bestudeert, los van het kenorgaan van de liefde dat elk synoptisch standpunt onmogelijk maakt, situeert men zich binnen de schuttingen van andere distincties. Met andere woorden, de re-constructie van het geweld veronderstelt een logos die zelf uitgedreven wordt. In deze geste wordt een verborgen ‘niet-filosofische’ archè van de filosofie ontborgen. Ook Rosenzweig opperde verzuchtend naar aanleiding van een dergelijke paradox in zijn werk: “Ist dies noch Wissenschaft?” Omgekeerd kan het ernstig nemen van de contingentie van tijd en alteriteit, die blijkt in het talig karakter van elk spreken, de verhouding tussen logos en geweld opnieuw bevragen. ________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 5 (1995)4, p. 168 ___________________________________ ___________________________________ Noten 1. Deze tekst is de herwerkte versie van een lezing gehouden op het doctoraatscolloquium Antropologie en religie. Het denken van René Girard (12 mei 1995) dat kaderde binnen de studiedag van het Wijsgerig Gezelschap Leuven. 2. We verwijzen naar de pocketuitgave R. GIRARD, Des choses cachées depuis la fondation du monde (Biblioessais 4001). Paris, 1983. Een uitvoerige bibliografie kan men vinden in The Bulletin of the Colloquium on Violence & Religion (1992)3, p. 4-10. 3. De cijfers tussen haakjes verwijzen naar de bladzijden in het boek. 4. Cf. de titel van Girards eerste werk: Mensonge romantique et vérité romanesque, Paris, 1961. 5. G.S. KIRK & J.E. RAVEN, The Presocratic Philosophers. A Critical History with a Selection of Texts. Cambridge, 1957, p. 187 vertalen: “For although all things happen according to this Logos...” J. MANSFELD in Die Vorsokratiker I: Milesier, Pythagoras, Xenophanes, Heraklit, Parmenides. Griechisch/Deutsch (Reclam 7965), Stuttgart, 1983, p. 245: “Denn obwohl alles in Übereinstimmung mit der hier gegebenen Auslegung geschieht.” 6. M. HEIDEGGER, Einführung in die Metaphysik. Tübingen, 1987, p. 97. 7. Cf. G. VAN COILLIE, Paradigma en paradox. De mimetische hypothese in de antropologie, op p. 151 in dit nummer van Ethische Perspectieven, onderscheidt de rituele, de politieke en de economische wereld. 8. Bij voorbeeld E. LEVINAS, Autrement qu’être ou au-delà de l’essence (Biblio-essai 4121), Paris, 1990, p. 32: “La présente étude essaie de ne pas penser la proximité en fonction de l’être; l’autrement qu’être qui, certes, s’entend dans l’être, diffère absolument de l’essence.” 3 9. E. LEVINAS, Totalité et Infini. Essai sur l’extériorité (Phaenomenologica 8), Den Haag, 1968 , p. 16: “L’ontologie comme philosophie première, est une philosophie de la puissance.” 10. Cf. L. ANCKAERT, De ervaring en het transcendentale. Rosenzweig en Levinas (onuitgegeven licentieverhandeling), Hoger Instituut voor Wijsbegeerte, Leuven, 1988. 11. De Johannesproloog vormt een apart literair genre vergeleken bij de rest van het evangelie. De overtuiging is gangbaar dat aan de proloog een lied of een hymne ten grondslag ligt (Logos-hymne) dat door Johannes redactioneel is bewerkt. Toch vormt de proloog een eenheid met het evangelie, ondanks stijlverschillen en inhoudelijke accenten. Cf. R. SCHNACKENBURG, Das Johannesevangelium, Freiburg/Basel/Wien, 19672: “vielmehr gehört er [=de proloog] in seiner uns vorliegenden Gestalt untrennlich zum Joh-Ev selbst.” 12. Cf. M. HEIDEGGER, Gesamtausgabe. II. Abteilung: Vorlesungen 1923-1944. Bd. 45: Parmenides, Frankfurt am Main, 1982, p. 1-23. 13. Het valt aan te stippen dat Philo’s logos binnen de context van de profetisch-bijbelse traditie blijft en niet direct een vertaling of lectuur van de Griekse logos is. Cf. G. KITTEL (ed.), Theologisch Wörterbuch zum Neuen Testament, Bd. IV, p. 86-87. Bij Philo is de logos een intermediaire potentie tussen God en de schepping. Cf. RUNIA, D.T., God of the Philosophers, God of the Patriarchs. Exegetical Backgrounds in Philo of Alexandria, in R. MUNK & F.J. HOOGEWOUD (eds.), Joodse filosofie tussen rede en traditie. Feestbundel ter ere van de tachtigste verjaardag van Prof. Dr. H.J. Heering, Kampen, 1993, p. 13-23. a 14. THOMAS VAN AQUINO, Summa Theologica, I , q. 2, art. 3. 15. Cf. J. DERRIDA, Interpretations at war. Kant, le juif, l’Allemand, in M. ABENSOUR (ed.), Phénoménologie et Politique. Mélanges offerts à Jacques Taminiaux, Bruxelles, 1989, p. 209-292. Zelf heb ik dit argument verder uitgewerkt in De relevantie van meta-ethische zinskaders in een pluralistische samenleving, in J.P. VAN BENDEGHEM & G. CORNELIS, Wie niet denkt zoals ik, volge mij, Brussel, 1994, p. 89-94. 16. Volgens F. DE LANGE, Denken met geweld. René Girard als Frans filosoof, in W. VAN BEEK, Mimese en geweld. Beschouwingen over het werk van René Girard, Kampen, 1988, p. 55-92 vertoont Girards Hegel-lectuur een merkwaardige parallel met Kojèves lectuur (A. KOJÈVE, Introduction à la lecture de Hegel (Collection TEL), Paris, 1947). In de bibliografieën van zijn hoofdwerken verwijst Girard echter nergens naar Kojève. 17. F. NIETZSCHE, De antichrist. Vertaald door P. HAWINKELS, Amsterdam, 1977. 18. Einführung, p. 103. 19. Ibid. 20. “vous cherchez à montrer la vanité de toutes les différences respectées par les hommes afin de retrouver une distinction unique, la distinction absolue entre le logos de la violence et le logos de l’amour,” p. 398. ________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 5 (1995)4, p. 169 ___________________________________ ___________________________________ Cf. J.F. LYOTARD, Le différend, Paris, 1983. Deze uitspraak moet met een korreltje zout genomen worden. Ze bij voorbeeld R. BULTMANN, Theologie des Neuen Testaments, Tübingen, 1965, p. 392-402: § 40: Der Anstoss des ‘O logos sarx egeneto’. Bultmann verbindt dit thema onder andere met de Johanneïsche semeia-problematiek waardoor zowel de woorden als de daden van Jezus op verzet stoten: “Wie Jesu Taten, so werden seine Worte mißverstanden, solange man sie in den Kategorien weltlichen Denkens auffaßt” (p. 398). Daarnaast maakt hij ook een interessante parallel met het marciaanse Messiasgeheimnis: “Man kann sagen, daß Johannes durch seine Darstellung des Wirkens Jesu als des Mensch gewordenen Gottessohn jene Theorie des Messiasgeheimnisses des Markusevangeliums in eigentümlicher Weise weitergebildet und vertieft hat” (p. 400). 23. Cf. N. FRYE, De grote code. De bijbel en de literatuur. Vertaald door L. STAPPER, Nijmegen, 1986. 24. F. ROSENZWEIG, Briefe und Tagebücher, Den Haag, 1979, p. 134-137. 21. 22. ________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 5 (1995)4, p. 170