Antwoorden op examenvragen

advertisement
1. Waarom misprijst de traditionele filosofie het beeld en het lichaam?
Het beeld als beeld wordt genegeerd en als het al aandacht kreeg was het negatieve
aandacht. Het beeld is slechts als afbeelding van waar het echt over gaat: de realiteit, het
zijn. Het beeld misleidt soms ook, want door het beeld blijft de echte wereld buiten beeld.
De geest zorgt voor contact met de echte werkelijkheid achter beelden. Het bevrijdt en
corrigeert onze bedrieglijke zintuiglijke ervaringen. Het lichaam zorgt ervoor dat we
interesse krijgen in frieten, seks, … We worden met andere woorden afgeleid van dat
waar het echt om draait. Filosofie is het leren sterven en afstand van je lichaam nemen.
2. Parafraseer en leg uit: Plato’s allegorie van de grot.
Stel je een grot voor waar slechts één toegang toe is. In deze grot zitten mensen
vastgeketend met achter hen de ingang. Ze kunnen enkel schimmen en afbeeldingen zien
die het zonlicht binnenin de grot werpt. Voor hen lijkt dit de werkelijkheid, maar de
werkelijkheid bevindt zich buiten de grot. Dat is de echte wereld. De gewone mensen zijn
volgens Plato de geketende mensen in de grot. Al wat verteld wordt, TV, roddels, … zijn
de schaduwen. Beelden van beelden. Slechts afbeeldingen van de materiele realiteit. De
beelden van de realiteit die er echt toe doen zijn ideeën. Volgens Plato raken enkel
filosofen uit de grot.
3. Naturalistische en moralistische drogreden. Leg uit en geef bij elke drogreden een
voorbeeld. Waren deze drogredenen ook drogredenen voor de antieke en middeleeuwse
wijsbegeerte? Waarom (niet)?
Naturalistische drogreden: Het is zo dus het moet en zal zo zijn. Iemand die de
naturalistische drogreden begaat haalt uit feiten een waarde naar voor. Bijvoorbeeld: een
koe eet gras en als ze geen gras krijgt gaat ze dood. Iemand die de drogreden begaat zal
zeggen dat men de koe gras MOET geven.
Moralistische drogreden: Als je denkt dat je uit een morele reden een stand van zaken kan
afleiden, bega je de moralistische drogreden. Als je de koe geen gras geeft en ze sterft, en
je begaat de moralistische drogreden, ben jij dus slecht.
Neen, omdat voor de fragmentering men wel waarden uit feiten kon afleiden. Seks zonder
kinderen als gevolg was slecht. Dus homoseksuelen werden als slecht beschouwd. De
echte reden voor het slecht vinden lag in de natuur.
4. Bespreek kort de drie effecten van het uiteenvallen van de transcendentalia op de moderne
conceptie van ‘geluk’.
Waarheid leidt niet noodzakelijk tot geluk. Waarheid en geluk zijn van mekaar gescheiden
zoals ook het goede en geluk van mekaar gescheiden zijn. Bij de Grieken is geluk het
ontplooien van je natuur. In het christendom is diegene die leeft volgens een christelijke
moraal diegene die later een beloning verwacht te krijgen die tot geluk zal leiden. Maar
die eigenlijk ook niet tot geluk leidt. Volgens Dostopenski is alles toegelaten als god niet
bestaat. Ook geluk en genot zijn gesplitst. Als je meer genot nastreeft krijg je niet
noodzakelijk meer geluk.
De handelingen die we doen, ten opzichte van vroeger, blijven even belangrijk maar ze
worden irrationeel in plaats van rationeel. Soms begrijpen we niet meer waarom we
sommige dingen doen? Voorbeeld: incest werd vroeger vermeden omdat het slecht was
voor de voortplanting (erfelijke ziekten e.d.). Nu heerst er een heel taboe rond, zelfs als
twee personen het OK vinden, keuren we het af.
Vroeger waren sommige dingen niet belangrijk omdat ze niet tot de waarheid leidden. Nu
leidden sommige dingen niet tot waarheid en toch vinden we ze belangrijk. Voorbeeld: het
spel. Nu worden een heleboel dingen auto-telisch (ze hebben een doel op zich). Hoe
vroeger alles een doel buiten zichzelf had, kan nu iets dat geen nut heeft voor iets anders,
wel nut hebben voor zichzelf.
5. Welke twee strategieën werden door de traditionele filosofie gebruikt om het probleem
van de dood weg te redeneren? Illustreer elke strategie.
Onsterfelijkheid: de dood is niet het einde. Het is een begin, een overgangsfase. De dood
is onaanvaardbaar omdat ze het einde is maar als ze het einde niet is, is ze wel
aanvaardbaar. Volgens Plato is het lichaam de kerker van de geest en zorgt de dood dat de
geest bevrijd wordt.
Het einde van het leven is geen probleem. De dood bestaat wel maar je moet er niet bang
voor zijn. Zie uitleg volgende vraag.
6. Welke drie argumenten geeft Epicurus voor zijn stelling dat de dood niet erg is? Twee van
deze argumenten zijn bekritiseerbaar. Hoe?
Mensen zijn bang voor de dood omdat er een oordeel volgt. Dit zou wel eens een negatief
oordeel kunnen zijn. Men is niet bang voor het einde, maar bang voor het eventuele begin
van ellende in de hel. Maar de dood is echt het einde. De mens bestaat uit atomen en als
deze kapot zijn, zijn we ook echt dood. Er is geen leven na de dood. Je moet niet bang zijn
voor het onbekende, want dat bestaat niet. Na de dood is er niks.
Mensen zijn bang voor de dood. Als ze er niet zijn, zijn ze dood. Als ze niet dood zijn,
zijn ze er. Maar iets kan enkel slecht zijn VOOR iemand. Als die persoon er is, is het
slechte (de dood) er niet. Als het slechte er is (de dood) dan is die persoon er niet meer.
Dit is echter niet helemaal juist, want de overgang wordt wel beleefd. De mens wil altijd
meer leven omdat dit iets goed is en de dood is dus een hinderpaal voor meer leven.
Sommige mensen zijn bang om niet meer te bestaan. Volgens Lucretius hebben we
miljoenen jaren niet bestaan en is da hetzelfde na het leven. Dood is dezelfde nonexistentie als voor je geboorte en toen was je ook niet bang. Maar die symmetrie is niet
perfect want voor onze geboorte hebben we niet bestaan en na ons leven wel. Het is iets
dat je hebt dat je afgenomen wordt.
7. Ook vandaag nog beïnvloedt de klassieke manier van denken over de dood onze
opvattingen. Illustreer.
Mensen denken nog altijd op de Platoonse manier over de dood. Men doet alsof de dood
niet het einde is, er is toch iets na de dood. “Hij is ingeslapen, hij leeft voort in de
nagedachtenis van zijn naasten …” Dit is niet waar want als men dood is slaapt men nier.
Er zijn wel herinneringen maar de persoon die dood is, is dood en aan herinneringen heeft
die persoon niks meer.
Dood is een taboe geworden, de Platoonse ideeën bestaan voort in culturele clichés. We
hebben de dood uit ons leven gebannen. In andere culturen wordt de dood wel opgenomen
als een deel van het leven. Onze cultuur maakt onze dood tot een probleem. Maar in feite
is dat niet zo. De dood is geen deel van het leven maar je kan gewoon niet adequaat met
de dood omgaan.
Kubles-Ross en hun fases van rouw: paniek-kwaad-hoop-verdriet-aanvaarding.Meestal
gaat dit wel gepaard met een zekere vorm van zelfbedrog.
8. Waarom is onze sterfelijkheid zo vreselijk?
We hebben schrik voor het lijden tijdens het sterven. Onze plannen blijven onvoltooid of
zullen niet door ons verwezenlijkt worden. De dood veroorzaakt verdriet bij de
nabestaanden. De dood is vreselijk omdat ze vreselijk is. Gewoon omdat de dood
onvatbaar en ondenkbaar is, is het beangstigend.
9. Waarom zou onsterfelijkheid volgens Heidegger en Williams vreselijk zijn? Evalueer hun
opvatting.
Zonder een einde zijn er geen mogelijkheden meer. De dood is de horizon waartegen ons
leven zich afspeelt. Leven zonder dood zou zinloos zijn. Als je als enige onsterfelijk zou
zijn, dan zou je al je geliefden zien sterven. Als iedereen onsterfelijk zou zijn, zouden er
geen beperkingen zijn en kan men al zijn plannen realiseren. Maar na een tijd zou er
verveling optreden.
10. Waarom zou de filosofie volgens de traditionele filosofie een noodzakelijk instrument zijn
voor het geluk?
Onze meest noodzakelijke verlangens zijn verlangens naar kennis. Dit is op twee niveaus.
We zijn enkel gelukkig als we weten dat onze verlangens voldaan zijn. Volgens de
Griekse filosofen zijn er belangrijke en minder belangrijke verlangens. Ze moeten niet
allemaal bevredigd worden. Het verlangen naar kennis moet zeker bevredigd worden en
dit kan alleen maar met de filosofie.
Filosofie kan onze verlangens veranderen. Het kan een bepaald inzien bezorgen over
belang en consequenties van het nastreven van bepaalde verlangens en kan je verlangens
veranderen. De beste manier om te zorgen dat al je verlangens bevredigd worden is zorgen
dat al je verlangens verdwijnen. Onthechting bij Epicurius en Stoa. Leven als
ataraxie/apatheia.
11. Leg uit hoe Spinoza’s Ethica aansluit bij een geünificeerd beeld van de transcendentalia.
De drie belangrijkste dingen in Spinoza’s Ethica bewijzen dit. Het denken volgt de
werkelijkheid helemaal, zo komen we tot geluk. Dit bewijst dat het denken, de
werkelijkheid en geluk met mekaar in verband staan. Alles kennen en weten is de definitie
van geluk volgens Einstein. De werkelijkheid kennen betekent dat men gelukkig is.
Kennis, werkelijkheid en geluk in rechtstreeks verband. Uit het ene vloeit het andere
noodzakelijk voort. Men moet antieke, traditionele patronen volgen. Geometrisch denken
betekent ook dat we onze verlangens wegwerken.
12. Welke drie cumulatieve voorwaarden moesten voor de Grieken voldaan zijn om gelukkig
te zijn?
Onze verlangens moeten bevredigd zijn.
We moeten weten dat onze verlangens bevredigd zijn.
We moeten de juiste verlangens hebben.
Uit de eerste twee voorwaarden volgt eveneens dat de illusie dat een verlangen vervuld is,
niet voldoende is om gelukkig te zijn.
13. Waarom heeft ‘ongefundeerd geluk’ niet noodzakelijk dezelfde structuur als
‘ongefundeerde angst’?
Het verschil ligt erin dat angst nooit meer is als een gevoel, en dat dat bij geluk wel zo kan
zijn. Als je valse vrienden hebt, kan je wel het gevoel hebben dat je gelukkig bent, maar je
hebt niet echt geluk. Bij angst is dat niet zo het geval.
14. Wat is het belangrijkste verschil tussen de moderne en Griekse opvatting van ‘geluk’? Leg
uit.
De moderne opvatting om geluk te hebben houdt in dat we gelukkig zijn als de
omstandigheden meezitten zodat we onze verlangens kunnen vervullen of vervuld zien om
zo blij te zijn om te leven. Vroeger was het vooral objectivistisch terwijl het nu
subjectivistisch is. Er zijn geen criteria voor geluk meer die los staan van de individuele
beleving.
15. Gedachte-experiment van Jackson 'What Mary didn't know' wat houdt het in +wat toont
het aan?
Stel je een meisje Mary voor, dat heel haar leven in een zwart-witte kamer doorbracht,
met een zwart-wit televisie en heel wat literatuur (in zwart en wit). Door die literatuur en
door allerlei documentaires op televisie leert ze alles wat er te leren valt over de fysische
natuur van de wereld. Ze weet alles van fysica, chemie, neurofysiologie. Maar betekent dit
dat Mary alles weet. Als ze op een dag de kamer verlaat en in een gekleurde wereld
terecht komt, leert ze dan iets nieuws wat ze nog niet wist? Jackson antwoordt dat ze leert
wat het is om kleur te aanvaarden. Ze weet wat ‘geel’ fysisch en chemisch is en ze weet
ook hoe wij die prikkels verwerken, maar ze wist niet wat de kleur precies was tot ze die
kleur ook echt kon ervaren. Dit gedachte-experiment toont aan dat er altijd een kwalitatief
verschil tussen de zintuiglijke ervaringen die wij hebben en het neurofysiologische
substraat ervan.
16. Kritiek van Sartre op Freud's begrip 'verdringing'
Volgens Sartre bestaat de verdringing niet. Het is een theoretisch verzinsel om de kwade
trouw (mauvaise foi) een redelijk, wetenschappelijk of theoretisch fundament te geven.
Echt zelfbedrog of echte verdringing bestaat niet omdat het een regressus ad infinitum zou
veronderstellen. De censuur moet weten welke voorstellingen moeten worden verdrongen.
De censuur moet zich ook in een staat van zelfbedrog bevinden zodat de verdringing
succesvol zou zijn. Ze mag niet weten wat ze weet. Daarvoor is er dus een tweede censuur
nodig die de activiteit van de eerste verdringt enzovoort.
17. Substructie: leg uit + vb
Substructie is volgens Husserl het feit van substitutie van een ervaren realiteit door een
constructie. De wereld wordt geobjectiveerd door de wetenschap. Onze meest
oorspronkelijke ervaring van de wereld is niet mathematisch. Water is bijvoorbeeld geen
H2O maar we kunnen via een gedachteconstructie van water wel H2O maken.
18. Kan een goede eigenschap voor de soort positief geselecteerd worden? waarom (niet)?
Meestal wordt het dus weggeselecteerd maar het kan dus zijn dat jij een eigenschap hebt
die goed is voor de mensen maar nadelig voor uzelf (je bent hoogbegaafd dus je kan veel
nieuwe dingen voor de mensen ontwikkelen maar jij gaat wel niet lang leven want je brein
is overbelast Dit komt omdat ons brein is nog niet aangepast aan die kennis. Jij zal dus
sterven als je 40 bent maar dan heb je al nakomelingen gemaakt dus heb je de goede
genen al doorgegeven. Jij sterft wel (het is dus niet goed voor het individu) maar de goeie
eigenschap is doorgegeven en op lange termijn zal het brein van de mens dus groeien.
19. Hoe weerleggen de sceptici de kritiek dat het scepticisme een onhoudbare positie en
paradoxaal is?
Sceptici zeggen dat niets zeker is behalve dat niets zeker is. Deze paradox weerleggen ze
door ten eerste te stellen dat er één uitzondering is op de sceptische stelregel: het
scepticisme zelf. Het enige dat dus zeker is, is dat het scepticisme waar is. Ten tweede is
scepticisme enkel toepasbaar op synthetische proposities. Van deze proposities kunnen we
nooit zeker weten of ze waar zijn of onwaar.
20. Geef + bespreek 2 kritieken op de deflatoire theorie van de waarheid.
De deflatoire theorie zegt dat de waarheid van een propositie in feite overbodig is. Het
woord ‘waarheid’ voegt geen nieuwe informatie toe. Het is alleen de kracht waarmee
iemand een bepaalde overtuiging aangangt.
Een eerste kritiek zegt dat het niet altijd mogelijk is het woordje ‘waarheid’ te schrappen
zonder betekenis verlies. We kunnen dit echter tegenspreken. We kunnen perfect dezelfde
betekenis krijgen door een ander woord dat minder dubbelzinnig is. Bijvoorbeeld: “Alles
wat mijn vrouw zegt is waar”, als we hierin ‘waar’ weglaten krijgen we een
nietsbetekenende zin. Als we ‘waar’ vervangen en de zin hervertalen naar “Ik deel heel
sterk alle overtuigingen van mijn vrouw” is deze kritiek ontkracht.
Een tweede kritiek zegt dat niet alle proposities evenwaardig zijn. Sommige proposities
kunnen we ons heel leven lang onveranderd behouden, terwijl andere gecorrigeerd moeten
worden. Het verschil tussen zulke proposities schrijven we spontaan toe aan de waarheid
of onwaarheid van de proposities.
21. Ressentiment is de drijfveer van veel filosofen, leg uit.
Het proces dat leidt tot de verkrachting van het ware wordt ressentiment genoemd.
Volgens Nietzsche houdt dit in dat het hogere wordt gepresenteerd als het lagere en het
lagere als het hogere, om de eenvoudige reden dat men het hogere niet kan bereiken.
Volgens Niezsche zijn een aantal filosofen (waaronder Descartes) een duidelijk bewijs
van zijn stelling. Deze filosofen hechten enkel belang aan de geest en ontkennen het
belang van het lichaam omdat ze zelf een zwak lichaam hebben. De ontwikkeldheid van
hun geest leidt in dat geval de aandacht van hun zwakke lichaam af.
22. Leg uit en geef een voorbeeld van incommensurabiliteit.
Wetmatigheden van het oude paradigma zijn volgens Kuhn onvergelijkbaar met het
nieuwe. Er is geen criterium dat door beide theorieën wordt aanvaard om vast te stellen
welke theorie het beste is. De reden waarom het ene paradigma wordt ingewisseld voor
het andere heeft niet te maken met dat het nieuwe paradigma meer problemen oplost, maar
wel met het feit dat men het probleemoplossende vermogen van het nieuwe paradigma
hoger inschat.
Massa in de Newtoniaanse fysica is onvergelijkbaar met massa in de Eisteiniaanse fysica.
Bij Einstein is massa namelijk converteerbaar en bij Newton niet.
23. Deterministische wereldbeeld is niet het einde van het morele wantrouwen, leg uit.
Download