Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 1 Universiteit Gent Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Blandijnberg 9000 Gent Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek Promotor: Prof. Dr. Verboven K. Scriptie voorgedragen door: Tom HEBBRECHT 2007 – 2008 Tot het behalen van het diploma van Master in de Geschiedenis Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 2 Inhoudsopgave 1. Woord vooraf p. 3 2. Inleiding: perspectief en omkadering p. 4 3. Een kijk op het politieke landschap van de Late Republiek p. 18 3.1 De politieke situatie in Rome voor 57 v. Chr. p. 18 3.2 Een kijk op het dagelijkse leven in Rome in de Late Republiek p. 23 3.2.1 Milo als homo novus? p. 24 3.2.2 De macht van de Senaat: fictie of realiteit? p. 25 3.2.3 Het clientessysteem: een korte beschouwing p. 29 3.2.4 De magistraturen en de comitia p. 32 3.2.5 Optimates versus Populares p. 35 3.2.6 Milo als homo novus: besluit p. 39 4. Milo als vertegenwoordiger van het volk 4.1 De verbanning van Cicero p. 42 p. 42 4.1.1 De volksvergaderingen en de macht van het volk p. 42 4.1.2 Milo, Pompeijaan? De rol van politieke allianties p. 67 4.2 De machtstrijd tussen Clodius Pulcher en Annius Milo 5. Milo en verkiezingen: de strijd om de hogere ambten p. 76 p. 80 5.1 De contiones in het debat rond het democratische gedachtegoed in de Late Republiek p. 80 5.2 Milo en verkiezingen in de Late Republiek p. 94 5.3 Het einde van de amicitia van Milo en Pompeius p. 106 6. De moord te Bovillae: Milo en de rechtspraak in de Late Republiek p. 109 6.1 De moord op de Via Appia: het einde van de vete tussen Milo en Clodius p. 109 6.2 Een korte kijk op het juridische systeem in de Romeinse Republiek p. 111 6.3 De Pro Milone onder de loep: een zoektocht naar de vox populi in de rechtspraak p. 118 6.4 Een veranderende politieke situatie na de dood van Clodius p. 125 6.5 De verbanning naar Massilia en de dood van Milo p. 128 7. Conclusie p. 131 8. Selectieve biografie p. 134 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 3 1. Woord vooraf Deze scriptie is tot stand gekomen in het kader van het behalen van een diploma Master in de Geschiedenis aan de Universiteit Gent in het academiejaar 2007 – 2008. Ik ben erg veel dankbaarheid verschuldigd aan al diegenen die me hielpen tijdens de verschillende delen van mijn onderzoek. Eerst en vooral moet ik mijn promotor Prof. Dr. Verboven bedanken voor zijn advies, zijn aanmoedigingen en zijn aanwijzingen gedurende het jaar. Daarnaast wil ik ook graag zijn collega‟s Prof. Dr. D. Pickhaus en Dr. A. van Zuiderhoek bedanken voor hun tips en hun luisterend oor. Verder wil ik de medewerkers van het departement Antieke geschiedenis bedanken voor hun bereidwilligheid en vriendelijkheid. Ten slotte wil ik graag vrienden en familie bedanken voor hun steun en schouderklopjes en in het bijzonder mijn ouders die steeds klaar voor me stonden en me kritisch steunden in mijn bevindingen. Tom Hebbrecht Gent, juli 2008. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 4 2. Inleiding: perspectief en omkadering Reeds decennia lang proberen historici en wetenschappers aan te tonen of de Romeinse Republiek al dan niet een democratische politiek kende. Deze vraag kent zijn wortels in het ideologische gedachtegoed van enkele hedendaagse historici die de democratie als summum en ultiem eindpunt van de ontwikkelende staat beschouwen.1 Het is dan ook niet verwonderlijk dat menig historici wil graven naar soortgelijke tendensen doorheen de geschiedenis en de vele politieke systemen uit het verleden wil onderzoeken naar aanwijzingen en sporen van (vroeg) democratische principes. Terwijl in de Griekse poleis de democratische principes wortelen in de wetteksten van Solon en Perikles, werd lange tijd gezocht naar soortgelijke idealen in de Romeinse samenleving. In de laatste jaren opperden vele wetenschappers dat ze bewijzen hebben gevonden die duiden op een democratisch gedachtegoed in het Romeinse Republiek. Zodoende zouden de vele politieke instellingen en magistraten worden geduid als instrumenten van een democratie die de letterlijke betekenis van de Res Publica onderlijnt.2 Hun bevindingen werden met veel bravoure door medestanders onthaald, maar evenzeer sceptisch benaderd door tegenstanders.3 In dit werkstuk wil ik door middel van een casestudy de verschillende argumenten die voor en tegen de democratisering van de Romeinse Republiek pleiten tegen elkaar afwegen en met een kritische kijk benaderen. De uitgewezen kandidaat hiervoor is Titus Annius Milo, een jonge Romeinse burger die Lanuvium verliet4 om te Rome een politieke carrière aan te vangen en al vlug verstrikt raakte in het web van intriges en bondgenootschappen die de laatste jaren van de Republiek tot een gevaarlijk steekspel maakten. Milo wist zich al vlug van de steun van Pompeius te verzekeren die als één van de triumviri heel wat invloed kon uitoefenen op de politieke situatie die na het verraad van Catilina baadde in een zweem van ongekende angst voor samenzweringen en een destabilisatie van de Republiek. Gestaag zette hij zijn eerste stappen in de politiek toen hij in 57 als volkstribuun werd verkozen en meewerkte aan de rogatio om M.T. Cicero uit ballingschap terug te halen. Niet lang daarna wist hij voor Pompeius de controle over de graandistributie in de wacht te slepen. Dit alles zette kwaad bloed bij Milo‟s grootste tegenstander P. Clodius Pulcher, die door zijn ingenieuze wetsvoorstellen de steun van het plebs urbana voor zich wist te winnen en als demagoog de bevolking wist te mobiliseren om hun stem te laten doorwegen bij politieke beslissingen. 1 Fukuyama (F.) Het einde van de geschiedenis en de laatste mens. Amsterdam, 1999, pp. 14-15. Met als meest prestigieuze studie en grootste adept: Miller (F.) The Crowd in Rome in the Late Republic. Michigan, 1998. 3 e.g. Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Republic. Cambridge, 2001., Jehne (M.) Demokratie in Rom? Die Rolle des Volkes in der Politik der römischen Republik. Historia Einzelschriften 96, Stuttgart, 1995, pp. 51-76. 4 Cic. Mil. 64. en Wiseman (T.P.) New Men in the Roman Senate. p. 195 2 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 5 De Senaat zag dit met lede ogen aan, maar stond machteloos tegen deze nieuwe tendens. Al vlug werd Milo ingezet om Clodius‟ succes op een gewelddadige manier te doorbreken. Beiden zouden sterk afhankelijk worden van bendes en stoottroepen die elkaar openlijk bekampten en het leven van zowel de modale burger als de heersende politieke klasse overhoop gooiden. Niet enkel werd geweld aangewend om aan politiek te doen, maar ook om de bevolking en medekandidaten te intimideren. De Late Republiek kende de bloei van de oratoren, de redenaars die vanaf de Rostra, het spreekgestoelte in de vorm van een voorsteven van een schip op het Forum Romanum, de bevolking toespraken en de toeschouwers van de contiones probeerden te overtuigen om zich achter een nieuw wetsvoorstel of een politieke kandidaat te scharen. Zodoende was er contact tussen de hogere klassen van de maatschappij en janmodaal. Het Forum was hiervoor de ideale plaats. De grote wegen die door de stad liepen, kruisten er elkaar en de senatoren en volkstribunen kwamen er debatteren en stemmen over de verschillende wetsvoorstellen.5 Het was tevens een belangrijke doorstroomroute voor goederen en mensen die zich naar de verschillende wijken, vici, montes en pagi begaven die door de enorme bevolkingsgroei van de eerste eeuw voor Christus overbevolkt waren6 en kreunden onder hooggebouwde insulae waarin verschillende families van plebejers samenhokten en in vaak erg onhygiënische toestanden hun dagelijkse leven leden. Op de Palatijn baadde de hogere stand, in vergelijking tot hun soortgenoten in houten huurkazernes, in luxe; hun stenen villa‟s vormden het decor voor een intense huiscultuur. De nobilitas keken vanuit hun hoger gelegen huizen letterlijk neer op het plebs urbana. Gevoed door een snobistische minachting die de adel met de paplepel had meegekregen, had de Romeinse aristocratie weinig goede woorden over voor hun medeburgers van iets lagere komaf. Het proletariaat werd door Cicero met weinig meer dan “gepeupel”, “wanordelijke bende” of “de troep” beschreven.7 Brood en spelen boden de enige motivatie voor het plebs om hun dagelijkse miserie te doen vergeten. Het is dan ook zeer de vraag of de aristocratie überhaupt gehoor wilde geven aan de vox populi. Het democratische gedachtegoed in de Late Republiek, mits deze bestond, berustte op een broze fundatie. Sallustius wees erop dat de plebejers een inferioriteit kenden ten opzichte van de elite omdat ze minder goed georganiseerd waren en niets konden beginnen zonder het leiderschap van de hogere klassen.8 De elite hield hen onder controle door een uitgekiend netwerk van banden en relaties en konden zo comitia en vergaderingen 5 DeWitt (N.W.) Litigation in the Forum in Cicero‟s Time. Classical Philology, Vol. 21, n°3, 1926, pp. 219-221. Patterson (J.) “Politics in the late republic.” Roman Political Life 90BC-AD69. Wiseman (T.P.) (ed.) , 1985 p. 21-43. 7 Gruen (E.S.) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press. Berkeley, London, Los Angeles, 1974, p 358. 8 Brunt (P.A.) “The Roman Mob” Past and Present, n° 35, 1966, p. 22. 6 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 6 van het volk herleidden tot instrumenten van hun macht.9 Achter dit systeem van clientela worden al sinds jaren kritische vraagtekens geplaatst, waardoor de politieke band tussen adel en proletariaat ernstig in twijfel wordt getrokken. Zoals Mouritsen in zijn recente studie aanhaalt, heeft het ontbreken van een schakel tussen de hogere en lagere klasse implicaties voor het beeld van de bevolking als een politiek agent.10 Eén van de meest geciteerde uitspraken die ons wil doen geloven dat de Romeinse staat wel degelijk een democratisch karakter had, zijn de bedenkingen van de Griek Polybius, die in zijn historiën zijn visie op de Romeinse staatsstructuur met ons deelt. Hij zag een drieledige structuur in de Romeinse staat die in overeenstemming stond met de drie staatsvormen die de Griekse historicus kende vanuit het Hellenistische Griekenland; de consuls werden gelieerd met de monarchie, de Senaat vormde de reflectie van de oligarchie en de bevolking incarneerde de ochlocratie. Deze drie vormen fungeerden als een antiek Checks-and-Balances systeem en garandeerden volgens Polybius een ideale mix tussen democratische, oligarchische en monarchische kenmerken.11 Het aanvaarden van Polybius als sluitend bewijs om de Late Republiek als democratie te aanzien, is niet zonder risico‟s. De Griekse historicus keek immers door zijn Panhelleense bril naar de Romeinse samenleving toen hij zijn observatie neerpende. Het is belangrijk om de situatie waarin Polybius naar Rome werd gebracht te duiden. De man werd als gijzelaar in de 2de eeuw voor Christus na een conflict tussen Rome en de Achaïsche Liga naar Rome gevoerd en verbleef er als gast in het huis van Scipio Aemilianus, waar hij werd blootgesteld aan een erg senatorieel gekleurd klimaat. Polybius was opgegroeid in Griekenland en had zo de Griekse waarden en ideeën meegekregen. Het beeld van een democratie werd door de Grieken aanzien als een cyclus, die zich doorheen de Peloponessos had onttrokken tussen de 8ste en 5de eeuw en het Griekse staatstelsel liet evolueren van een monarchie naar een oligarchie tot Perikles uiteindelijk in de 5de eeuw de egalitaire democratie stichtte.12 De enige Griekse poleis die volgens Polybius ooit als een mixed constitution kon worden geduid, was Sparta, waar Lycurgos als wetgever de democratie had ontworpen en opgedrongen aan de drie grote groepen in de samenleving. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Polybius de drie fases terugvond in de Romeinse samenleving, en zijn relaas wilde neerpennen daar de Romeinse democratie niet werd 9 e.g. Gelzer (M.) Die Nobilitat der romischen Republik. Leipzig-Berlijn, 1912., Gruen (E.S.) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press. Berkeley, London, Los Angeles, 1974. en Meier (C.) Res publica amissa. Frankfurt am Main, 1980. 10 Mouritsen (H.) Plebs and politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 3. 11 Pol. Hist. VI.11.11-16. 12 Sandberg (K.) Magistrates and Assemblies. A Study of Legislative Practice in Republican Rome. Acta Instituti Romani Finlandiae vol. 24, Rome, 2001, p. 30. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 7 opgedrongen aan haar bevolking door een wetgever, maar door de eeuwen heen was gevormd op een haast natuurlijke wijze.13 Het Griekse denken impliceert vervolgens dat een ideale staatsvorm de conflicten tussen de democratische en de aristocratische elementen weet in evenwicht te brengen.14 Het evenwicht tussen de drie machten die Polybius terugvond in de Republikeinse politiek, leverde Rome de status op van een ideale maatschappij, wat niet echt verwonderlijk is wanneer gezien uit Grieks standpunt. De verheerlijking van Rome wordt door verschillende mythische epen verhaald. Rome werd immers door een Trojaan gesticht en wortelde dus in een Grieks nalatenschap, wat niet geheel onterecht kan worden beschouwd. De Griekse handelspoleis die op de Zuid-Italiaanse kusten werden opgericht tijdens de grote kolonisatiebeweging die zich in de 7de en 6de eeuw v. Chr. onttrok, hebben een grote en belangrijke invloed uitgeoefend op de inheemse volkeren van Italië en vooral op de prille monarchie in de eerste Etruskische nederzettingen op het schiereiland. Het Romeinse politieke systeem vertoonde ook grote gelijkenissen met zijn Griekse variant. Zo hadden alleen mannelijke burgers het recht om te stemmen tijdens volksvergaderingen, was het de Senaat die net als de Griekse boule advies gaf over wetten en edicten en werden magistraten net als in Griekenland verkozen door middel van een verkiezing en een stemming.15 Tenslotte zijn er nog een aantal bemerkingen te maken over de inhoud van Polybius‟ analyse. Zo gaat de historicus enkel dieper in op de macht van de consuls en laat hij de andere magistraturen links liggen. Verder schenkt hij geen aandacht aan de relatie tussen het plebs en de volkstribunen die hun stem moesten verwoorden. Ook de procedures van volksvergaderingen worden niet belicht en Polybius doet geen moeite om enig onderscheid te ontwaren tussen de verschillende comitia.16 Polybius blijkt dus een bevooroordeeld man; enerzijds vertolkte hij een erg gedreven, politieke visie die werd aangewakkerd door de Griekse staatsvorm die hij kende vanuit zijn thuisland, anderzijds werd hij geïndoctrineerd door zijn verblijf bij zijn adellijke vrienden die hem op het hart drukten dat hun staatsvorm de beste garantie gaf op het welslagen van een staat. Als deze bedenkingen worden teruggekoppeld naar de hedendaagse onderzoeksvraag of de Republiek daadwerkelijk een democratie kan worden genoemd, moeten wetenschappers en historici bekennen dat ze evenzeer beïnvloed zijn door de heersende visie op democratie. Mouritsen merkt terecht op dat de contemporaine notie van 13 Lintott (A.W) The Constitution of the Roman Republic. Oxford, 1999, p. 16. Walbank (F.W.) Polybius. Berkeley, 1872, p. 155. en Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, pp. 6-7. 15 North (J.A.) Democratic Politics in Republican Rome. Past and Present. N°126, Feb. 1990, p. 5. 16 Sandberg (K.) Magistrates and Assemblies. A Study of Legislative Practice in Republican Rome. Acta Instituti Romani Finlandiae vol. 24, Rome, 2001, pp. 29-33. 14 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 8 democratie immers moet hebben verschild van de Antieke interpretatie.17 Finley wijst erop dat politieke representatie door politieke partijen in Rome onbekend was en elke vorm van „democratie‟ hierdoor een directe vorm kende.18 Zodoende impliceert de vraag of Rome al dan niet een democratie was geen direct antwoord.19 Het probleem dat zich het meeste stelt in het moderne onderzoek naar de democratische gedachtegoed in de Late Republiek te Rome, is het feit dat geen enkele onderzoeker een sluitende definitie kan formuleren over wat een democratie nu eigenlijk impliceert. North argumenteert dat zowel de contemporaine voorstanders als Polybius geen woord reppen over welk soort democratie zich in Rome wist te ontwikkelen. Misschien was het een radicale democratie naar het vijfde eeuwse, Atheense voorbeeld of de Hellenistische visie die er enkel van uit ging dat er geen tirannie was, of de eerder theoretische betekenis van het woord dat aanleunde bij de cyclische visie dat op zijn beurt eerder neigde naar de Atheense visie, maar toch minieme verschillen vertoonde.20 Zolang men geen definitie kan opperen die op een algemene consensus kan rekenen onder de classici en de historici is het onmogelijk om Rome al dan niet te duiden als een democratie. Voor mijn onderzoek ga ik echter uit van de algemene definitie aangereikt door Vandepitte en Van den Bossche die stelt dat een staat democratisch is wanneer zijn burgers op een gelijke en betekenisvolle wijze kunnen participeren aan de politieke besluitvorming waarbij de grondbeginselen steunen op volkssoevereiniteit en gelijke burgerrechten.21 Hierbij voeg ik er graag aan toe dat in de Antieke maatschappij enkel vrije, mannelijke burgers mochten deelnemen aan de politiek; vrouwen, kinderen en slaven bleven buiten de politieke sfeer en hadden weinig of geen rechten. Cicero ziet een belangrijke rol voor de bevolking: „Etenim tribus locis significari maxime de „re publica‟ populi Romani iudicium ac voluntas potest, contione, comitiis, ludorum gladiatorumque consessu.‟22 Met deze beschrijving wil Cicero de aandacht trekken op de drie belangrijke manieren waarop de bevolking zijn stem kon laten horen; tijdens publieke meetings (contiones), volksvergaderingen (comitia) en tijdens theatervoorstellingen en gladiatorspelen. Of de redenaar hier de situatie niet wil verbloemen om op een goed blaadje te komen bij de juryleden en de omstanders die het proces volgden, is niet uitgesloten. Als we andere bronnen vergelijken met de redevoering voor 17 Mouritsen (H.) Plebs and politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, pp. 6-7. Finley (M.I.) Politics in the Ancient World. Cambridge, 1983, p. 119. 19 Mouritsen (H.) Plebs and politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 7. 20 North (J.) Politics and Aristocracy in the Roman Republic. Classical Philology, Vol. 85, N°4, Oct. 1990, pp. 282-283. 21 Vandepitte (P.), Van den Bossche (G.) Lexicon, een verklaring van historische en actuele maatschappelijke concepten. Academia Press, Gent, 2005, p. 27. 22 Cic. Pro Sest. 106. 18 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 9 Sestius, zien we dat Cicero niet al te hoog oploopt met de lagere klassen van de Romeinse bevolking. 23 Benner wijst er zelfs op dat de hogere klasse vaak erg discriminerend reageerde tegenover de plebejers en dat het pejoratieve gebruik van woorden als servi als aanduiding voor alle vrije en vrijgelaten mannen van plebejische afkomst, een vaak voorkomend fenomeen vormt.24 Anderzijds lijkt het haast onmogelijk dat Cicero deze stelling poneert zonder dat er in zekere zin een vorm van waarheid achterzit. Een bevolking een beeld voorstellen die enkel berust op een utopisch verlangen van de massa zou enkel leiden tot frustraties en een boze menigte. Cicero zal zijn handen vol hebben gehad met de verwijten en agressieve cantates van de operae Clodiani, om de woede van de totale bevolking op de hals te halen.25 De zin uit de pro Sestio vormt een ideaal begin om de democratische elementen van de Late Romeinse Republiek aan een onderzoek te onderwerpen, daar de contiones, de comitia als de spelen een belangrijke rol hebben gespeeld in de politieke carrière van Titus Annius Milo. De contiones waren publieke speeches die een redenaar hield om een boodschap over te brengen of een politiek beleid aan de bevolking voor te stellen. Daarnaast werden ze ook gebruikt om de publieke opinie te beïnvloeden en al dan niet hard van te leer te trekken tegen mogelijke politieke tegenstanders. De rol van deze contiones is recentelijk nog in twijfel getrokken. Zo wijst Jehne erop dat zowel de contiones als de comitia wel eens moeten worden gezien in het licht van een symbolisch ritueel. Jehne verwijst naar de studie van Keith Hopkins die het belang aantoont van meerdere rituelen in het dagelijkse leven van de Romeinen. Rituelen zijn volgens hem “standardized sequences of action, designed for repetition and heavy with symbolism, by means of which participants become integrated as members of a group.”26 Zo ziet Jehne de comitia centuriata als ritueel gebaseerd op hiërarchie en de comitia tributa als een ritueel dat verband hield met gelijkheid. De aanwezigheid tijdens één van deze rituelen door plebejers wordt door Jehne dan ook toegeschreven aan het feit dat janmodaal het gevoel kreeg dat hij belangrijk was en met respect werd behandeld door de magistraten en leden van de elite.27 Ook Mouritsen trekt het belang van contiones in het licht van een onderzoek naar het democratische karakter van de Republiek in twijfel en ziet de inmenging van burgers in het kader van een symbolische, rituele erkenning van hun bestaan.28 Hiermee gaat hij in tegen Millar en andere wetenschappers die de bevolking van Rome daadwerkelijk een belangrijke speler achten op de politieke scène. Moeten we de 23 e.g. onder andere: Cic. Ad Att. 4.3.2-4, Cic. Ad Fam. 1.9.13, Cic. Pro Sest. 34, 53, 85, 95, Cic. Har. Resp. 22, Cic. Mil. 26, 36, 73, 76. 24 Benner (H.) Die Politiek des P. Clodius Pulcher. Untersuchungen zur Denaturierung des Clientelwesens in der ausgehenden römischen Republik. Stuttgart, 1987, pp. 75-76. 25 Cic. Q. Fr. 2.3.2 26 Hopkins (K.) Death and Renewal. Sociological Studies in Roman History. N°2, Cambridge, 1983. 27 Jehne (M.) Methods, Models and Historiography. Translated by Morstein-Marx (R.) – Wolkow (B.) in A Companion to the Roman Republic. Morstein-Marx (R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006, p.21. 28 Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 15. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 10 vraag dan niet stellen of het hele concept van de res publica, de zaak van het volk, niet louter berust op een sterk verankerd symbolisme? Als de contiones enkel maar golden als ritueel, is het zeer de vraag waarom Clodius dagelijks opriep tot het houden van contiones om Cicero zwart te maken.29 Een verdere, diepere uitwerking in het licht van Milo en Clodius is dus gewenst. Hoewel Jehne de comitia ziet in het licht van rituelen en symbolen, is het echter een onontkoombaar feit dat er in de comitia moest worden gestemd. Er bestond een wezenlijk verschil tussen een contio, een samenkomst van burgers waar politieke boodschappen werden uitgewisseld of publieke debatten werden gehouden, en een comitia, die verantwoordelijk werd geacht voor het nemen van formele beslissingen door middel van een stemming.30 In de comitia zelf werd er nooit gedebatteerd. Daarvoor dienden immers de contiones die voor een stemming werden gehouden. Er waren drie soorten comitia in de Late Republiek, gebaseerd op de drie verschillende opdelingen van de Romeinse bevolking in curiae, centuries en tribus. Het belang van de comitia curiata was in de Late Republiek herleid tot een symbolische en ceremoniële functie. De comitia centuriata was gebaseerd op een systeem van klassen volgens bezit. Er werden echter meer centuriae toegewezen aan de rijkere klasse dan aan de plebejers waardoor de elite een grotere invloed had op de beslissingen. Millar oppert echter dat de comitia centuriata in de praktijk heel anders waren opgebouwd dan onze bronnen doen vermoeden. De oorspronkelijke regelgeving, die is overgeleverd, is op zijn minst archaïsch en was volgens Millar niet meer in gebruik sinds de late derde eeuw. Het ontbreken van een brontekst als de Athenaion Politeia van Aristoteles voor de Late Republiek, maakt het onmogelijk om het verleden te reconstrueren.31 Ten slotte was er de comitia tributa. Er bestonden hiervan twee vormen; het concilium plebis, waarin de plebejers zetelden en dat werd voorgezeten door een volkstribuun, en het concilium populi, voorgezeten door de consul of een praetor. Iedere Romeinse burger was bij zijn geboorte lid van één van de tribus. Toen het burgerschap zich uitbreidde werd het aantal opgetrokken tot 35 tribus in 241 v. Chr. Hier werden op het eerste zicht de rijke burgers niet voorgetrokken, maar wie in de stad woonde, werd ondergebracht in één van de 4 urbane tribus, wat inhield dat de tribus rusticae heel wat meer gewicht in de schaal konden werpen. Aangezien alle verkiezingen en beslissingen in Rome dienden te gebeuren en de armere plebejers op het platteland of in de Italiaanse steden niet de middelen hadden om naar Rome te trekken, hadden de rijke Romeinen, vaak met een optrekje op het platteland, opnieuw een grotere invloed op de stemming.32 Ook de wetgeving speelde niet in het voordeel van de plebejers. 29 Cic. Pro Sest. 39-42. Sandberg (K.) Magistrates and Assemblies. A Study of Legislative Practice in Republican Rome. Acta Instituti Romani Finlandiae vol. 24, Rome, 2001, p.1. 31 Millar (F.) The Crowd in Rome in the Late Republic. Michigan, 1998, p. 202. 32 North (J.A.) The Constitution of the Roman Republic. in A Companion to the Roman Republic. Morstein-Marx (R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006, pp. 261-262. 30 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 11 Zo werd het vanaf 286 BC verboden om samenkomsten te houden op marktdagen, wanneer er heel wat plattelandsbewoners naar de stad kwamen om hun handelswaren te verkopen. Vanaf het begin van de eerste eeuw was het niet toegestaan om een legislatieve comitia te houden voor een periode van een trinundinum (minimum 17 dagen) tussen het aankondigen van de verkiezingskandidaten en het houden van de verkiezing, wanneer de rurale plebejers juist aanwezig waren om deel te nemen aan de verkiezingen.33 De stemming zelf lokte dan ook geen grote getale plebejers naar de stemkantoren. MacMullen34 houdt het op een schamele twee procent van de Romeinse burgers en een iets positievere Lintott35 haalt ongeveer één vierde van de geregistreerde stadsbevolking aan die hun stem lieten gelden. Van dit percentage waren er een pak clientes. De andere potentiële kiezers werden vaak omgekocht met smeergeld. Professionele agenten (divisores) verleenden immers hun diensten aan de kandidaten tot in 56 v. Chr. de Senaat op Crassus‟ aanraden de Lex Licinia de Sodalitatibus goedkeurde, die restricties voor de sodalitates uitschreef.36 In 58 v. Chr. zorgde Clodius Pulcher er voor dat de collegia werden hersteld in hun wettelijke statuten en dat ze de Ludi Compitalicii opnieuw mochten vieren, wat hun was ontzegd door een senatus consultum in 64 v. Chr. Door de steun van het plebs voor zich te winnen door enkele voordelige wetvoorstellen, zoals een gratis graanrantsoen voor alle burgers, kon Clodius rekenen op de steun van de plebejers die als lid van collegia eenvoudig te controleren waren. De organisatie van de verenigingen in vici was erg doeltreffend om nieuwe mannen te rekruteren voor Clodius‟ geduchte bendes. Waarom zou Clodius zijn hand in het vuur steken voor deze klasse als ze niet rendabel zou zijn geweest voor zijn politieke carrière? Het is dan ook haast onmogelijk dat Clodius enkel interesse vertoonde in de collegia omdat ze hem nieuwe manschappen aanboden om straatgeweld uit te lokken om andere politici te intimideren. Ten slotte waren er de theatervoorstellingen en gladiatorspelen. Op deze gelegenheden verzamelde de bevolking zich in de circussen en amfitheaters om zich te vergapen aan de pracht en praal van de acteurs en de bloederige gevechten van de gladiatoren, slaven die zich verdienstelijk hadden gemaakt als prominente vechters. Tevens vormden de spelen het ideale politieke canvas om een kandidaat voor te stellen of om een tegenstander zwart te maken. De spelen die werden gehouden waren in de eerste plaats gelegenheden waar de Romeinse elite zich liet opmerken in nieuwe kledij of met pronkerige juwelen. Ongeoorloofd of excessief vertoon van rijkdom werd over het algemeen afgekeurd, maar het 33 Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 16. en Ward (A.M.) How Democratic Was the Roman Republic? New England Classical Journal, 31.2, 2004, Connecticut, p. 110. 34 MacMullen (R.) How Many Romans Voted? Athenaeum 58, 1980, pp. 454-457. 35 Lintott (A.W.) The Constitution of the Roman Republic. Oxford, 1999, p. 37. 36 Tatum (W.J), The Patrician Tribune, Publius Clodius Pulcher, The University of North Carolina Press, 1999, p. 225-226. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 12 belang van luxuria mag niet worden onderschat. Waar mannen hun rijkdom etaleerden tijdens banketten, bouwprojecten en de aankoop van kunstobjecten, mochten vrouwen zich hullen in transparante zijde en zich overladen met juwelen; daar vrouwen geen enkele openbare noch politieke functie mochten bekleden was het tonen van rijkdom voor vrouwen de manier om hun status te uiten en die van hun man te bevestigen.37 Het gezien worden op belangrijke manifestaties en op het Forum Romanum lag verankerd in de traditionele waarden van de Romeinse nobilitas die erop waren gebrand om dignitas en gloria te verwerven door het behalen van virtus. Daar ze deze niet konden behalen door oorlogvoering of op het slagveld, probeerden ze virtus te bereiken op politiek vlak.38 Zo stelt de Commentariolum Petitionis dat een optimale verkiezingscampagne impliceert dat een kandidaat aanwezig is in het openbare leven. Zo moet hij burgers ontvangen in zijn huis, begeleid worden naar het Forum dat op regelmatige tijdstippen moest worden bezocht.39 Daarnaast was er geen betere manier om zich kenbaar te maken als kandidaat dan zich te vertonen op publieke aangelegenheden. Gratia kon tevens worden bereikt door zelf spelen te organiseren. Heel wat aristocraten probeerden stemmen te winnen door de plebejers te overladen met brood en spelen. Volgens Yakobson bestond er een constante nood om het plebs tevreden te stellen en te luisteren naar hun zorgen en klachten zodat uit dankbaarheid een groot aantal van hen naar de stembus zou trekken om hun stem voor de kandidaat te deponeren.40 Naar aanleiding van de consulverkiezingen van 52, organiseerde Milo riante spelen voor de bevolking. Cicero staat wat twijfelachtig tegenover dit alles en vertelt in een brief aan zijn broer Quintus dat Milo zich zwaar in de schulden stak om de spelen te financieren.41 De theaters waren een belangrijke plaats om nieuwtjes en roddels te verspreiden of om de bevolking op te hitsen tegen een politieke tegenstander. Zo kon Clodius tijdens de Ludi Apollinares in juli 58 naar aanleiding van een voedselschaarste in Rome de theatershows verstoren en de toeschouwers ophitsen zodat ze en masse naar het huis van de stedelijke praetor L. Caecilius Rufus trokken om er amok te maken en de povere graanrantsoenen aan te klagen.42 Na de dood van Caesar vraagt Cicero in een brief aan Atticus of deze hem kan inlichten over de sfeer die er heerste in Rome door hem details te geven over wie er werd toegejuicht tijdens de mimespelen.43 Yavetz pleit er zelfs voor dat de bevolking dacht dat in het circus alles was toegelaten.44 Hij haalt hiervoor Suetonius aan die een voorval beschrijft tijdens 37 Verboven (K.) The Associative Order, Status and Ethos of the Roman Businessmen in Late Republic and Early Empire. Athenaeum, 2007, pp. 862-863. 38 Tatum (J.W.) The Patrician Tribune, Publius Clodius Pulcher, The University of North Carolina, 1999, p. 37. 39 Cic. Comm. Pet. 34-36. 40 Yakobson (A.) Elections and Electioneering in Rome. A Study in the Political System of the Late Republic. Stuttgart, 1999, p. 202. 41 Cic. Q. Fr. III,9. 42 Cic. Mil. 38, Asconius, 48, Clark. En in Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press, London, 1999, p. 182. 43 Cic. Ad Att. 14.3.3. 44 Yavetz (Z.) Plebs and Princeps. Oxford, 1969, pp. 21-22. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 13 gladiatorspelen. Een gewone soldaat zou plaats hebben genomen op een tribune die gereserveerd bleek te zijn voor equites. Octavianus ontstak in een woedebui en eiste dat de man werd weggehaald. Toen er werd geroddeld dat de soldaat dood was gemarteld, braken er onder de toeschouwers rellen uit die Octavianus bijna fataal werden.45 Spelen werden vaak naar aanleiding van een volksfeest gehouden. Eén van de belangrijkste feesten voor de plebejers waren de Ludi Compitalicii die bij aanvang van het nieuwe jaar werden gevierd en bedoeld waren om de geesten en lares van de talrijk aanwezige kruispunten van Rome te aanbidden. Toen een senatus consultum de Ludi in 64 verbood, was er een grote ontevredenheid onder de bevolking. In het midden van de jaren 60 pleitten vrijgelaten slaven onder leiding van Manilius immers voor een verbetering van hun stemrecht en politieke inbreng tout court.46 Dit alles wilde Manilius bekomen door een lex de libertinorum suffragiis te laten goedkeuren door de openlijke steun van zijn collegia tijdens de stemming op de vooravond van de Ludi Compitalicii. Toen de tribuun samen met zijn bendes van vrijgelatenen en slaven de volgende dag de Capitolinus bezette, trad de Senaat repressief op. In de daaropvolgende weken waren er steeds meer gewelddadige confrontaties tussen de Senaat en de bendes van Manilius, die zichzelf uitgaven als collegia. Wanneer een jaar later de Senaat vermoedens had dat de collegia een belangrijke rol speelden tijdens de Catilinarische samenzwering, werd in allerijl een senatus consultum goedgekeurd dat de collegia verbood. Waar de collegia voorheen enkel sociale en religieuze functies vervulden, kregen ze nu een politieke rol toebedeeld die de Senaat niet kon tolereren. Volgens Benner wilde de elite niet enkel de coetus factiosorum hominum en de Ludi Compitalicii verbieden, maar ook een halt toeroepen aan al diegene die de collegia wilden gebruiken als politiek instrument.47 In 58 herstelde Clodius de feestelijkheden rond de Ludi, die in praktijk nooit helemaal in de kiem waren gesmoord door de Senaat. Wanneer zijn tribunaat eindigde, probeerde Clodius zoveel mogelijk invloed te bewaren bij de gewone burgers. Toen Clodius in 56 de functie van aedil op zich nam, verzekerde hij betere plaatsen voor de leden van de collegia tijdens de Megalensia, wat tot grote consternatie leidde bij de elite. Cicero noemt de spelen dan ook “de Megalensia van de slaven.”48 Bovenstaande bewijzen laten alleszins het belang opmerken van spelen en feesten in de Romeinse politiek. Het is dan ook de moeite waard om te onderzoeken hoe deze manifestaties werden gebruikt als politiek instrument in de machtstrijd van Milo en Clodius. 45 Suet. Aug. 14. Lintott (A.W.) Violence in Republican Rome. Oxford, 1968, p. 76. 47 Benner (H.) Die Politik des P. Clodius Pulcher. Untersuchungen zur Denaturiering des Clientelwesens in der ausgehenden Römischen Republik. Stuttgart, 1987, pp. 65-67. 48 Cic. Har. Resp. 22 – 26. 46 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 14 Enige waakzaamheid over de bronteksten is evenwel op zijn plaats. De meeste van onze bronnen werden overgeleverd uit aristocratische middens. Redenaars en politici leverden in de meeste gevallen de verslagen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de tekstuele bronnen erg zijn gekleurd door de normen en de waarden van de hoogste klassen uit de Romeinse maatschappij. Miller wijst er terecht op dat de meeste bronnen in essentie literaire uitwerkingen zijn van speeches die in een specifieke, politieke context werden geproclameerd en waren geproduceerd door een kleine groep leden van de elite die vaak een groot publiek probeerden te overtuigen.49 De vraag blijft echter of de redevoeringen wel degelijk door de massa werden aanhoord. Technische implicaties maakten het haast onmogelijk dat de reikwijdte van een normaal stemvolume voldoende was om een groot aantal toehoorders te bereiken die van op de Rostra werden toegesproken.50 Daarnaast werden vele redes abrupt verstoord door aanhangers van tegenkandidaten of verontwaardigde toeschouwers. Toen Roscius inging tegen een senatus consultum dat Pompeius het recht gaf om alle nodige middelen te gebruiken die hij nodig achtte om de piraten in Cilicia te stoppen, en eiste dat er een collega moest worden aangesteld, geheel in het denkpatroon van de Checks-and-Balances en de vrees van de elite voor een tweede dictator, riep de menigte zo luid hun ongenoegen uit dat volgens Plutarchus de raven die over het Forum vlogen van het schrikken werden verlamd en naar beneden vielen.51 Cicero berichtte zijn broer Quintus dat Pompeius, die Milo verdedigde op zijn vis rechtzaak aangespannen door Clodius in 57, van zijn pleidooi werd weerhouden door een boze menigte die scandeerde dat het de Generaals schuld was dat er een voedselcrisis heerste en dat ze eerder in Crassus geloofden dan in Pompeius om de graansilo‟s weder te vullen.52 Cicero beschrijft de omstanders als “woestelingen en bandieten” van Clodius, maar Cicero gebruikte wel vaker pejoratieve betekenissen wanneer hij de gewone burgers beschreef en de vraag blijft dus of dit wel degelijk met de waarheid strookte. DeWitt beschrijft in een studie het Forum Romanum als één van de belangrijkste doorstroomroutes in Rome. Grote groepen mensen en hun dieren moesten zich dagelijks in deze drukte handhaven.53 Omdat heel wat redevoeringen en rechtszaken publiekelijk op het Forum werden gehouden, is het zeker niet ondenkbaar dat burgers even halt hielden om zich nieuwsgierig bij de toeschouwers aan te sluiten. Toeschouwers waren dus van verschillend pluimage 49 Millar (F.) The Crowd in Rome in the Late Republic. The University of Michigan Press, 1998, p. 9. en Taylor (L.R.) Party Politics in the Age of Caesar. University of California Press, Berkeley, Los Angeles, 1949, p. 2. 50 Een erg grondige bespreking over het aantal toeschouwers die mogelijk een speech konden bijwonen op het forum of in een theater is terug te vinden in Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic” (2001). Over het probleem van de hoorbaarheid van de speeches zonder microfoons of luidsprekers heeft Morstein-Marx (R.) uitvoerig besproken in “Mass Oratory and Political Power in the Late Roman Republic. (2004) 51 Plut. Pomp. 25. 52 Cic. Q. Fr. II,3. 53 DeWitt (N.W.) Litigation in the Forum in Cicero‟s Time. Classical Philology, Vol. 21, N°3, Jul. 1926, p. 219. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 15 en hadden verschillende, sociale achtergronden. De politieke implicaties nagaan van redevoeringen en speeches zijn voor de hedendaagse wetenschapper dus moeilijk te achterhalen. Antieke teksten hebben daarnaast de neiging om het woord populus te gebruiken zowel voor de politiek actieve bevolking als een algemene term om de burgers van Rome te duiden. Politici spraken tijdens redevoeringen hun publiek steeds toe met de woorden “de Romeinse bevolking”; een term die symbolisch stond voor de gehele Romeinse bevolking, ongeacht hun aanwezigheid.54 De Republikeinse bronnen over de politieke situatie in Rome zijn voor het merendeel van de hand van Cicero. De meeste van de redes zijn ons overgeleverd uit publicaties die in Rome op de markt werden gebracht of postuum werden uitgegeven. Het gaat dus om literaire verwerkingen van een originele voordracht. Dat de daadwerkelijke uitgevoerde redevoering vaak erg verschilde van haar neergepende variant, wordt duidelijk wanneer de pro Milone onder de loep wordt genomen. Zowel Asconius, Plutarchus als Dio Cassius beschrijven de uitvoering van de rede tijdens de rechtzaak als ronduit abominabel. Plutarchus verhaalt hoe de tegenstanders van Milo de redevoering van Cicero abrupt onderbroken door te schreeuwen en verwijten te scanderen waardoor de redenaar met minder zelfvertrouwen dan gewoonlijk sprak.55 Plutarchus wijst op het gebrek aan moed van Cicero en beschrijft hoe de orator beefde en stotterde toen hij de soldaten van Pompeius zag die het Forum beschermden en de rechtszaal afgrensden. De vergelijking met de dappere Milo die had geweigerd zijn haar af te scheren en een zwarte toga aan te trekken was volgens Plutarchus groot.56 Ook Dio Cassius rapporteert over het falen van Cicero en vertrouwt de lezer toe dat de speech die de redenaar liet publiceren pas later werd neergepend in alle rust en kalmte. Cicero zou Milo, in ballingschap te Massillia, een kopij van de redevoering hebben gestuurd waarop de ex-tribuun zou hebben geantwoord dat mocht Cicero de speech hebben afgeleverd zoals deze op papier stond, hij nooit de voortreffelijke schelpdieren van Massillia zou hebben ontdekt.57 Settle geeft echter aan dat niets er op wijst dat Cicero de volledige speech niet heeft kunnen afleveren. Ook al sprak de redenaar volgens de bronnen met minder zelfvertrouwen dan van hem werd verwacht, toch trekt Settle de stelling in twijfel dat de inhoud van de rede sterk afwijkend zou zijn van de gepubliceerde versie. Verder bericht Cicero dat de speech al bij al een erg sterke redevoering was en dat hij trots was op zijn prestatie.58 Tenslotte haalt Settle ook aan dat na de veroordeling van Milo, Cicero nog drie belangrijke overwinningen behaalde voor het kamp van Milo, waardoor Settle het onmogelijk acht dat Cicero een gebroken en vernederd 54 Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 17. Asconius, 41, Clark 56 Plut. Cic. 35. 57 Dio Cas. 40.54.2. 58 Cic. Opt. Gen. 10. 55 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 16 man was.59 Men kan echter wel veronderstellen dat Cicero zijn blamage wou goedmaken door de andere beschuldigden zoals M. Saufeius te redden van hetzelfde lot als dat van Milo. Cicero zou eerder ook al een dipje hebben gekend in zijn zelfvertrouwen toen hij Murena moest verdedigen. Dio Cassius wijst op de slapeloze nachten van de redenaar die zijn tol eisten.60 Tenslotte zijn er heel wat postume uitgaven van het werk van Cicero als tevens pseudo-Ciceriaanse werken. Zo geeft Settle aan dat er een mogelijk bestaat dat er vervalsingen van Cicero‟s pro Milone op de markt werden gebracht voordat Cicero de eigenlijke redevoering liet optekenen. Nadat Cicero‟s de officiële uitgave zou hebben laten verspreiden, zouden deze “andere” pro Milone uit roulatie zijn genomen.61 Zoals eerder vermeld, is er heel wat discussie over de uiteindelijke redevoering die werd afgeleverd en moeten kanttekeningen worden geplaatst bij de bronteksten. De bronnen over het leven van Milo zijn eerder schaars. De briefwisseling tussen Cicero, Atticus en Cicero‟s broer Quintus zijn de belangrijkste teksten. Daarnaast vormen ook de redevoeringen die Cicero afleverde in de rechtbanken en diverse speeches over ondermeer Cicero‟s huis een belangrijke startpunt. Aanvullend zijn er de grote historiën van Plutarchus en Dio Cassius en mag Asconius niet in het rijtje ontbreken. Over de beginperiode van Milo is er bitter weinig bekend. Mijn onderzoek met betrekking tot T.A. Milo begint dan ook in het jaar 57 wanneer hij het ambt van tribunus plebis op zich neemt en ervoor zorgt dat Cicero uit ballingschap kan terugkeren. Over de woelige jaren tussen zijn eerste politieke ambt en de moord op Clodius en de juridische implicaties die het sluitstuk vormden van Milo‟s carrière in 52 zijn de bronnen veelvuldig aanwezig. Over de ballingschap te Massillia en zijn dood in Zuid-Italië is er echter weinig geweten. Hoewel de bronnen Milo pas vermelden vanaf 57 is het echter noodzakelijk om enkele politieke gebeurtenissen van voor deze periode te schetsen die een grote invloed zullen hebben op het leven van mijn protagonist. Daarom heb ik een apart hoofdstuk bijgevoegd die de toestand in Rome verklaart en beschrijft toen Milo zijn ambt opnam. Hoewel Milo oorspronkelijk uit Lanuvium afkomstig was, is de geografische afbakening van dit onderzoek de stad Rome; Milo begeeft zich immers zelden buiten deze stad. Dit onderzoek wil nagaan of we kunnen spreken over een democratisch gedachtegoed in de Late Republiek in Rome aan de hand van Titus Annius Milo. Zijn turbulente, politieke carrière, met als hoogtepunt de vete met P. Clodius Pulcher, vormt het ideale uitgangspunt om de stem van de bevolking op te sporen en kritisch te benaderen tijdens verkiezingen en stemmingen van wetteksten en 59 Settle (J.N.) The Trial of Milo and the Other Pro Milone. Transactions and Proceedings of the American Philological Association, Vol. 94, 1963, pp. 272-274. 60 Dio Cas. 40.54.2. 61 Settle (J.N) The Trial of Milo and the Other Pro Milone. Transactions and Proceedings of the American Philological Association, Vol. 94, 1963, pp. 277-280. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 17 tijdens de voorafgaande contiones, maar ook tijdens rechtszaken en publieke demonstraties. Welke invloed hadden de plebejers op de loopbaan van Milo en hoe stonden ze tegenover de gewapende bendes van Milo en Clodius die elkaar openlijk bekampten? Hadden ze een stem in dit debat? Welk aandeel had de bevolking in de woelige politiek van de jaren ‟50? Beïnvloeden ze überhaupt belangrijke politieke beslissingen die een einde zouden maken aan de Republiek? Met andere woorden, werd de vox populi in rekening gebracht tijdens belangrijke politieke beslissingen? Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 18 3. Een kijk op het politieke landschap van de Late Republiek. 3.1. De politieke situatie in Rome voor 57 v. Chr. Het karakter van de Republikeinse staat kreeg een geheel nieuw gezicht tijdens de burgeroorlogen van de jaren 80. De vete tussen Sulla en Marius resulteerde in het dictatorschap van de eerstgenoemde en bracht een golf van vernieuwingen teweeg. Niet enkel werden tegenstanders massaal op proscriptielijsten geplaatst en afgeslacht, Sulla zorgde ervoor dat er een grondige staatshervorming werd door gevoerd die enkele fundamentele veranderingen impliceerde. Met Sulla bereikte de machtsstrijd tussen de aristocratische families van Rome een nieuw hoogtepunt. Hierbij speelden twee grote factoren een belangrijke rol. Ten eerste ontstonden er strubbelingen tussen de aristocratische families onderling en mengde zich een nieuwe klasse van rijken zich in de politieke strijd voor de magistrale ambten. Vooral rijke kooplui en handelaars hadden een kapitaal opgebouwd en wilden als nouveaux riches erkend worden door de oude, adellijke elite. Toen de Gracchen tussen 133 en 123 door middel van de volksvergaderingen en buiten de Senaat om hun politieke ambities wisten te verzilveren, was de elite erg ontnoegd. Beide politici zouden hun stunt met hun leven bekopen.62 Ten tweede en hieruit volgend, heerste er onder de elite een constante vrees dat het plebs zich weleens zou afscheuren van hun leiders en de aristocraten zouden verdrijven wat onherroepelijk zou leiden tot het einde van de Republiek.63 Terwijl Rome steeds meer gebieden buiten het Italiaanse schiereiland annexeerde, leed de stad onder oplopend geweld tijdens politieke debatten en rechtszaken. Toen de Senaat weigerde om de Italiaanse bondgenoten gelijke rechten te geven, nam de volkstribuun Livius Drusus Iunior het voor hen op en eiste dat de socii het Romeinse burgerrecht zouden verkrijgen. De Senaat had hier echter geen oren naar en weigerde koppig gehoor te geven aan de eisen. Toen Drusus in 90 werd vermoord, brak er een opstand uit onder de Italiaanse steden die resulteerde in de Bellum Sociale. In volle opstand kreeg Rome tevens af te rekenen met Mithridates VI Eupatoor, die vanuit Pontos geleidelijk aan oprukte richting Griekenland en door de steden van het Ionische kustgebied, mishandeld en afgeperst door Romeinse publicani, werd ontvangen als een bevrijder van het volk. De patriciër Sulla verkreeg na een kat-en-muisspel met zijn grote tegenstander en gedreven populares Marius, de kans om met zijn troepen de oprukkende Mithridates een halt toe te roepen. Eens hij Rome had verlaten, grepen de aanhangers van Marius de kans en verkregen ze de macht in Rome en lieten heel wat van Sulla‟s adepten aanklagen, oppakken of uit de weg ruimen. Toen Mithridates in 84 capituleerde, spoedde 62 Gruen (E.S.) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press. Berkeley, London, Los Angeles, 1974, pp. 6-7. 63 Nippel (W.) Policing Rome. The Journal of Roman Studies. Vol. 74, 1984, pp. 25-26. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 19 Sulla zich terug naar Rome, alwaar een burgeroorlog werd ontketend die door heel Zuid-Italië zou woeden. Uiteindelijk zou Sulla in 82 met behulp van Crassus en Pompeius als overwinnaar Rome binnenrijden. Uit wraak zou Sulla de aanhangers van Marius zwaar straffen en duizenden tegenstanders uitschakelen en hun bezittingen en land annexeren om het te verdelen onder zijn veteranen. Echter de meest ingrijpende veranderingen waren de politieke en institutionele ingrepen die Sulla nodig achtte om de Republiek te redden. Het is onmiskenbaar dat Sulla de macht overdroeg aan de Senaat. De equites mochten niet langer optreden als juryleden tijdens rechtszaken en werden vervangen door senatoren. Ter compensatie breidde Sulla de Senaat dan weer uit van 300 tot 600 leden en waren het vooral voorgenoemde ridders die werden gerekruteerd om de nieuwe posten in te vullen.64 Toen Sulla‟s hervormingen rond waren, legde hij het dictatorschap neer, gaf zijn macht over aan de consuls, de magistraten en de Senaat en trok naar zijn landelijke villa te Campanië om daar in 78 te sterven. In Rome traden twee belangrijke mannen op de voorgrond die de toekomst van de Republiek aanzienlijk zouden beïnvloeden. Uit Picenum kwam Cnaus Pompeus Magnus. Hij was de zoon van Cn. Pompeius Strabo.65 Pompeius had grote moeite om de adel te overtuigen van zijn kwaliteiten en om aan de onpopulariteit van zijn vader te ontglippen, die was ontstaan na de intriges rond geheime onderhandelingen met L. Cornelius Cinna.66 Volgens Plutarchus zou Strabo ook een slechte reputatie hebben gehad die de man te wijten had aan zijn zucht naar geld.67 Toen Sulla aan de macht kwam, aarzelde Pompeius niet om zich achter de dictator te scharen. Net als M. Licinius Crassus, de andere grote politicus die een belangrijke rol in de politiek van de Late Republiek zou spelen, organiseerde Pompeius een private militie om Sulla bij te staan. Deze militie zou uiteindelijk uitgroeien tot drie legioenen die onder zijn leiderschap floreerden.68 De Senaat zou na de machtsoverdracht de Generaal en zijn troepen handig weten te gebruiken in de strijd tegen M. Lepidus die ijverde voor hervormingen.69 Dat de Senaat zich hevig verzette tegen Lepidus‟ plannen is niet verwonderlijk. Ten eerste was de vrees voor een nieuwe burgeroorlog erg groot. Het feit dat Lepidus rekende op de families die waren getroffen door de proscriptielijsten van Sulla, liet de senatoren het ergste vrezen. 70 Pompeius trok echter naar Noord-Italië waar hij Lepidus in 78 zonder al te veel moeite versloeg. Nog geen jaar later trok Pompeius ten strijde tegen Sertorius die zich in Spanje had verschanst en als fervente Marius aanhanger een opstand van de Iberiërs tegen Rome leidde. 64 Gruen (E.S.) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press. Berkeley, London, Los Angeles, 1974, pp. 8-10. 65 Plut. Pomp. 1. 66 Seager (R.) Pompey, a Political Biography. Basil Blackwell, Oxford, 1979, pp. 4-5. 67 Plut. Pomp. 1 68 Plut. Pomp. 6, Cic. Leg. Man. 61. 69 Sall. Hist. 1.55. 70 Seager (R.) Pompey, a Political Biography. Basil Blackwell, Oxford, 1979, pp. 14-15. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 20 Pas in 72 zou Pompeius Sertorius kunnen verslaan en zodoende miste hij het grootste deel van de bitterharde slavenopstand die was uitgebroken in Italië en waar Crassus een overrompelende overwinning had behaald.71 Hoewel Pompeius bij zijn terugkeer uit Spanje nog een legertje van 5000 slaven kon verslaan, is het niet moeilijk voor te stellen dat Pompeius erg nijdig was op de eer en glorie die Crassus met zijn zege had bewerkstelligd. Plutarchus stelt dat Crassus, de rijkste staatsman van zijn tijd, de beste spreker en de beste man neerkeek op Pompeius.72 Beide mannen hadden hun triomftocht verdient en de Senaat opteerde dan ook om beide mannen voor te dragen als de nieuwe consuls. Zo werd vermeden dat de rivaliserende officieren elkaar in de haren zouden vliegen. Sulla‟s wetteksten werden aangepast en de tribuni plebis werden in hun rechten hersteld. Pompeius zou zich ondertussen van de steun van de redenaar M. T. Cicero verzekeren, die een bloeiende carrière op poten wist te zetten als advocaat. Nadat hij uitzonderlijk succesvol optrad tijdens een proces tegen Verres, die ervan werd beschuldigd de bevolking van Sicilië op te lichten, werd Cicero één van de meest prestigieuze advocaten in Rome. Het is niet verwonderlijk dat Cicero een alliantie smeedde met Pompeius. De redenaar wilde zijn politieke carrière uit de grond stampen. Vele jongemannen begonnen aan een loopbaan als strafpleiter om zo uit te blinken in welsprekendheid. Niet alleen redenaars uit de elite, maar ook jonge mannen uit een lagere klasse, deden een gooi naar het redenaarschap. Jonge Romeinen reisden naar Griekenland en Asia Minor om zich te onderrichten in de kunst van de oratio. Handboeken werden geschreven en al vlug werd onderwijs ingericht in Rome als een antwoord op de grote vraag naar begeleiding. Vele mannen wilden door het pleiten in de gerechtshoven die na Sulla‟s hervormingen als paddenstoelen uit de grond schoten een politieke carrière lanceren. Deze nieuwkomers kenden geen legitimatie geschonken door invloedrijke, aristocratische families, noch hadden ze een groot sociaal netwerk waarop ze konden terugvallen. Deze nieuwe generatie redenaars verzette zich hevig tegen de corruptie van de nobilitas. Onder hen waren er veel homines novi, die vanuit de Italiaanse municipia naar de stad trokken om er hun geluk te beproeven. Er ontstond heel wat wrevel onder de nobilitas die de oratoren van lagere afkomst met afgunst bekeken en hen bestempelde als oncontroleerbare herrieschoppers met sympathieën voor Marius. De censors Domitius Ahenobarbus en L. Licinius Crassus veroordeelden in 92 voor Christus de retorenscholen als plaatsen waar impudentia werd aangeleerd. Het essentiële principe dat het meesterschap van de redenaarskunst niet kon worden gescheiden van de autoriteit, werd vastgelegd.73 Enkel mannen die een groot sociaal netwerk hadden, 71 Plut. Crass. 10ff. Plut. Pomp. 22. 73 David (J.M.) Rhetoric and Public Life in A Companion to the Roman Republic. Morstein-Marx (R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006, p. 431-432. 72 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 21 konden sindsdien pleiten bij rechtbanken. Het pleiten voor een beschuldigde werd als erg lovenswaardig gezien en vele jonge aristocraten, die zich van de nodige steun uit de aristocratische klasse konden voorzien, namen deze positie gretig in.74 De spanning tussen Crassus en Pompeius werd niet getemperd door hun benoeming tot consuls. Al vlug wilden de voorstanders van de Generaal in de Senaat Pompeius‟ militaire kunde gebruiken om een einde te maken aan de constante raids en gewelddadige kapingen door piraten in het Middellandse Zeegebied die de graanbevoorrading naar Rome ernstig in het gedrang brachten. Daarnaast kidnapten heel wat piraten belangrijke Romeinse burgers die ze voor veel losgeld vrijlieten. Zowel Caesar als Clodius Pulcher zouden ten prooi vallen aan deze vernedering. De volkstribuun Gabinius stelde een rogatio voor die ervoor zorgde dat er onder de consulares één man werd verkozen die een uitzonderlijk imperium zou krijgen om het probleem militair op te lossen. Hiervoor verkreeg de verkozen generaal vijftien legaten die konden beschikken over een imperium pro praetore, tweehonderd schepen, de mogelijkheid tot het rekruteren van zoveel manschappen als mogelijk en de royale geste om geld te gebruiken uit de schatkast en de inkomsten van de publicani uit de provinciën.75 Hoewel Pompeius niet expliciet werd genoemd in het wetsvoorstel, was het duidelijk dat het wetsvoorstel de Generaal in gedachten had. Hoewel een groot deel van de senatoren hevig weerstand bood tegen de grote macht die één man zou krijgen toegewezen, verkreeg Pompeius toch zijn fiat om naar Cilicia te trekken. Plutarchus wijst zelfs op het feit dat het vertrouwen in Pompeius dermate groot was dat op de dag van de stemming de broodprijzen al werden verlaagd.76 De strijd tegen de piraten bleek een uitzonderlijk succes te zijn. Pompeius richtte nieuwe, inlandse landbouwkolonies op die door de gevangen piraten werden bevolkt om zo de schade die de oorlog tegen Mithridates had veroorzaakt te counteren. Rond 67 kon Pompeius de zege voor zich claimen. Maar de vrede in Asia Minor bleek broos en de komst van een nieuwe vijand liet de pas bevrijde provincies opnieuw op haar grondvesten daveren. Een coalitie tussen Mithridates en Tigranes van Armenia vormde een nieuwe uitdaging voor de Generaal. Hoewel in Rome de Senaat steigerde en opnieuw de enorme macht van Pompeius in vraag stelde, leek Pompeius als enige militair capabel om de coalitie van Aziatische vorsten de kop in te drukken. Cicero, pas verkozen als praetor, zou opnieuw opkomen voor Pompeius en hevige oppositie leveren tegen Hortensius en Catulus.77 Uiteindelijk zou Pompeius opnieuw een imperium worden toegewezen en zou hij Mithridates verslaan. Crassus zou 74 Alexander (M.C.) Law in the Roman Republic. in A Companion to the Roman Republic. Morstein-Marx (R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006, p. 249. 75 Seager (R.) Pompey: a Political Biography. Basil Blackwell, Oxford, 1979, pp. 32-33. 76 Plut. Pomp. 26. 77 Cic. Leg. Man. 53-56. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 22 ondertussen gebruik maken van Pompeius‟ afwezigheid om zijn status en prestige in Rome te vergroten. Hij werd één van de meest invloedrijke mannen in Rome, hoewel Cadoux opmerkt dat de historische figuur Crassus vaak onterecht wordt afgespiegeld als de povere soldaat die werd verslagen door de Parten en als een corrupte politicus die geldbejag en gierigheid hoog in het vaandel droeg.78 Crassus stelde alles in het werk om militaire oppositie te bieden aan Pompeius, die zich gesterkt door enkele prominente aanhangers, waaronder Cicero, niets aan het toeval overliet om Crassus‟ macht te breken. Maar ook Crassus‟ kamp liet geen kans onbenut om Pompeius‟ reputatie te grabbel te gooien. Na zijn overwinningen in de Mithridatische oorlog drongen enkele politici, waaronder Caesar die toen praetor was en de volkstribuun Metellus Nepos, aan om Pompeius met de Catilinariaanse samenzweerders te laten afrekenen. Dit stuitte opnieuw op heel wat tegenstand van ondermeer M. Cato. De afwijzing kwam als een zware slag voor Pompeius die ondertussen moest tolereren dat Lucullus werd geëerd voor zijn doorzettingsvermogen en succesvolle campagne tegen Mithridates. Geruchten deden de ronde dat Caesar en Nepos hun rogatio hadden ingediend omdat Pompeius met zijn legioenen Rome wou innemen en de Republiek ten val wou brengen. Crassus speelde het complot mee en mobiliseerde zijn huishouden en verliet het Italiaanse schiereiland uit schrik voor een nakende revolutie. Uiteindelijk zou Cicero de brokken lijmen en Catilina en zijn medeplichtigen zonder een voorafgaand proces veroordelen tot de doodstraf. De goede naam van Pompeius kreeg het nog harder te verduren toen het voor de Generaal onmogelijk werd om zijn veteranen het beloofde land te schenken als compensatie voor zijn oosterse campagnes, omdat de Senaat zich er hevig tegen verzette. Als dat nog niet genoeg was, leed de factio van Pompeius eens te meer gezichtsverlies bij de rechtszaak aangespannen tegen Clodius na het Bona Dea schandaal in 62, toen Clodius niet werd veroordeeld voor het verbreken van de goddelijke rites van de Vestaalse Maagden. Pompeius had tevens pech toen het aankwam op stromannen als consuls. Zowel Piso als Afranius bleken zwakke politici te zijn die weinig of niets konden waarmaken. Pas in 60 zouden Pompeius‟ kansen keren toen Caesar tot consul werd verkozen en het eerste triumviraat een feit werd.79 Caesar liet er geen gras overgroeien en reeds in januari 59 diende een bevriend volkstribuun P. Vatinius twee wetsvoorstellen in die een herverdeling van het landbezit impliceerden, maar weinig rekening hielden met de discussiepunten die de Senaat over soortgelijke wetsvoorstellen had geformuleerd in 63 en 60. Hoewel er weinig concrete bezwaren werden geformuleerd, hadden de 78 Cadoux (T.J.) Marcus Crassus: a Revaluation. Greece and Rome, 2nd Series, Vol. 3, N°2, Jubilee Number October 1956, pp. 153-154. 79 Gruen (E.S.) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press. Berkeley, London, Los Angeles, 1974, pp. 83-89. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 23 tegenstanders van Caesar weinig zin om de wetten te aanvaarden. Ze probeerden te filibusteren waarop Caesar in woede ontstak en Cato liet arresteren en in de gevangenis opsluiten. Toen de Senaat echter te kennen gaf dat het Cato zou volgen in gevangenschap, moest Caesar de senator vrijlaten.80 Toen de consul Bibulus tevens weigerde om zijn veto in te trekken, vroeg Caesar Crassus en Pompeius om hulp. Beide mannen wisten de Senaat te overtuigen van de noodzaak van de wet, die vooral voor Pompeius voordelig uitdraaide die land ter beschikking kreeg om onder zijn veteranen te verdelen. Na een reeks nieuwe agrarische wetten wist Caesar zijn eigen toekomst te verstevigen en spande opnieuw Vatinius voor zijn wagen om zijn slag thuis te halen. De Senaat kende Caesar een buitengewoon militair commando toe over Illyricum, Gallia Cisalpina en Gallia Narbonensis. Zodoende kon Caesar militaire eer en glorie verwerven door de provincies te annexeren en de inwoners aan Rome te onderwerpen. Hij zou in 58 v. Chr. op campagne vertrekken en pas in 49 v. Chr. terugkeren naar Rome om met zijn legertroepen Rome in te nemen nadat de Senaat weigerde hem in absentia te laten kandideren voor het consulaat en eiste dat hij als een privatus zijn provincie zou verlaten. In Rome werd Pompeius opnieuw gezien als de sterke man maar werd daardoor niet minder geliefd. Zelfs Cicero is weinig flaterend als hij Pompeius voorstelt als een “Jeruzalemitische plebejermaker” in een brief naar Atticus.81 Hij moest afrekenen met tal van interne dreigingen en geweld. Clodius Pulcher had na een gelukte transitio ad plebem, waarvoor de drie triumviri hun fiat hadden gegeven, het ambt van volkstribuun verworven en lanceerde een hevige oppositie tegen Pompeius en Cicero. Zelfs Caesar moest bekennen dat de triumviri een fout hadden begaan door de adoptie goed te keuren en probeerde alles in het werk te stellen om hun daad als noch ongedaan te maken. Geen van hen had de uiteindelijke uitkomst van hun beslissing kunnen voorzien. Zelfs Cicero schrijft in een brief naar Atticus dat hij overtuigd was dat wanneer Clodius aan de verkiezingen voor volkstribuun zou deelnemen, dit niet van een leien dakje zal lopen en dat er nog heel wat spektakel zou zijn wanneer Clodius in conflict zou treden met de triumviri.82 Een paar maanden later zou Cicero echter in ballingschap gaan, Rome verlaten en zijn nederlaag ten opzichte van Clodius moeten toegeven.83 3.2. Een kijk op het dagelijkse leven in Rome in de Late Republiek. Het is belangrijk voor het verdere onderzoek dat ik enkele termen en politieke instellingen van naderbij bekijk en probeer te definiëren. Daar politieke terminologie vaak moeilijk te doorgronden is 80 Dio Cass. 38.2.f. Cic. Ad Att. 2.2.9. 82 Cic. Ad. Att. 2.15.1 83 Seager (R.) Pompey: a Political Biography. Basil Blackwell, Oxford, 1979, pp.83-95, Gruen (E.S.) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press. Berkeley, London, Los Angeles, 1974, pp. 90-120. 81 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 24 en heel wat onderzoekers weinig tot geen consensus hebben bereikt over bepaalde begrippen of werkingen van een politieke of constitutionele instelling, wil ik graag een kort overzicht bieden over de discussies en de mogelijke interpretaties van bepaalde conflicten en gebruikte terminologie toelichten. 3.2.1. Milo als Homo Novus? Net als vele voorgangers trok Milo weg uit zijn geboortestreek Lanuvium om zich in Rome te verzekeren van een nieuwe politieke carrière. De politieke scène te Rome was drastisch veranderd vanaf de jaren ‟80. Heel wat equites wiens voorouders nooit in de Senaat hadden gezeteld, werden senator en werden als homo novus geduid.84 Na de Bellum Sociale zouden de plattelandsaristocratie en de equites immers vanuit de Italiaanse provinciesteden en masse naar Rome trekken om hun geluk te testen. Velen ambieerden een ambt als magistraat dat na de invoering van het Romeinse burgerrecht voor de Italiaanse steden plots tot de mogelijkheden behoorde. Een magistraat moest immers een Romeinse burger zijn.85 Milo kwam uit het geslacht (gens) Papia, en werd in of kort voor 94 v. Chr. geboren in een familie van equites uit Lanuvium uit het huwelijk van Papius met een zekere Annia.86 Hij werd door zijn grootvader aan moederszijde van de familie geadopteerd. Zodoende erfde Milo zowel de gronden te Lanuvium van zijn natuurlijke vader als het bezit van zijn adoptiefvader te Ocriculum in Umbrië. Zijn grootvader had banden met Cicero en diens vriend Oppianicus en zou tevens adviseur van Oppianicus‟ vrouw Sassia zijn geweest.87 Er kan echter discussie bestaan of Milo mag worden geduid met de term homo novus. Hoewel hij uit een familie kwam zonder voorouders die een magistraal ambt hadden bekleed, werd hij door zijn adoptie een lid van de nobilitas.88 Hoewel au fond Milo geen novus was stricto sensu daar hij door adoptie tot een consulaire familie behoorde, vertoont zijn carrière opvallend veel gelijkenissen met andere novi en vind ik het treffend om hem dan ook te duiden als een lid van deze nieuwe politiek garde. Opmerkelijk blijft echter dat Cicero zowel in de pro Milone als in zijn brieven geen enkele hint geeft of Milo een novus was of algemeen werd geaccepteerd als nobilis. Ook over de afkomst van zijn adoptievader uit een consulaire familie die in 153 en 128 v. Chr. de plak zwaaide, wordt niet gerept. 89 Over de cognomen „Milo‟ bestaat daarnaast nog enige discussie. Ofwel zou Milo de naam vanaf de 84 Wiseman (T.P.) New Men in the Roman Senate 139 B.C.-A.D. 14. Oxford, 1971, p. 1. Ibid. p. 13. 86 Cancik (H.) – Schneider (H.) – Landfester (M.) (eds.) Der Neue Pauly Enzyklopädie der Antike. Stuttgart, Metzler, 1996, Bände 1, p. 712. 87 Lintott (A.W.) Cicero and Milo. The Journal of Roman Studies, vol. 64, 1974, p. 62. 88 Wiseman (T.P.) New Men in the Roman Senate 139 B.C. – A.D. 14. Oxford, 1971, pp. 58-59. 89 Ibid. p. 213. 85 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 25 geboorte hebben meegekregen of zou het hem worden toegeschreven als vervanging voor de naam „Papianus‟ na zijn adoptie. Een andere mogelijkheid bestaat erin dat Milo zowel Papianus als Milo zou hebben gebruikt en zich voluit T. Annius Papianus Milo zou hebben laten noemen.90 Over de precieze datum van Milo‟s vertrek naar Rome is er niets geweten. Hij verschijnt pas in de bronnen vanaf 57 v. Chr. toen hij werd verkozen als volkstribuun. Of hij voordien lokale magistrale ambten uitoefende in Lanuvium is een mogelijkheid. Er is hiervoor evenwel geen attestatie. Asconius meldt dat Milo pas tijdens zijn consulverkiezingen als dictator in zijn geboortestad de lakens zou uitdelen.91 Het is bijzonder speculatief om aan te nemen dat Milo zich onder de groep jonge mannen bevond die zich bij Cicero vervoegden op het Forum Romanum toen op 5 december 63 v. Chr. de samenzweerders die Catilina steunden werden opgepakt en naar het Capitool werden gebracht.92 Gezien de geboortedatum van Milo een raadsel blijft en de leeftijd waarop hij naar Rome kwam enkel door giswerk kan worden benaderd, is dit echter mijn inziens niet geheel onmogelijk. Een tribunus plebis werd meestal verkozen onder de mannen die reeds een ambtstermijn als quaestor hadden doorlopen. Na 80 v. Chr. werd de minimumleeftijd voor het quaestorschap opgetrokken tot 30 jaar. Dat betekent dat Milo, wanneer hij als volkstribuun aantrad, minimum in zijn dertiger jaren moet zijn geweest. Aangezien men als consul 42 jaar93 moet zijn om het ambt op te nemen, betekent dit dat Milo in 52 v. Chr. die leeftijd moet hebben bereikt, wat zou impliceren dat hij ongeveer 37 jaar oud moet zijn geweest toen hij het tribunaatschap op zich nam. Als we aannemen dat Milo als late twintiger in Rome aankwam, is het zeker niet onmogelijk dat Milo de Catilinarische samenzweringen heeft meegemaakt. 3.2.2. De macht van de Senaat: fictie of realiteit? De keuze om naar Rome te komen is voor de handliggend. De stad was immers het politieke centrum van een rijk dat zich sporadisch uitbreidde en in de laatste decennia voor onze tijdrekening gestaag nieuwe gebieden annexeerde en romaniseerde. Net als in de Middeleeuwen hadden steden een enorme aantrekkingskracht op de plattelandsbewoners die vaak hun kansen op een menswaardiger bestaan wilden testen in de stad. Gevoed door haar legendarische naam en verhalen over haar rijkdom en schatten, verlieten veel verpauperde boeren hun dorpen en trokken met hun karige bezittingen naar de stad alwaar ze in sloppenwijken en onveilige huurkazernes hun intrek namen. Niet enkel de armen 90 Shackleton-Bailey (D.R.) Two Studies in Roman Nomenclature. The American Philological Association, N°3, New York, 1976, p. 103. 91 Asconius, 31, Clark. 92 Plut. Cic. 22. 93 North (J.A.) The Constitution of the Roman Republic. In A Companion to the Roman Republic. Morstein-Marx (R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006, p.264. Tabel 12.2. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 26 trokken naar de stad. Jonge mannen uit de plattelandsadel trokken naar Rome om hun geluk te beproeven. Het aangaan van handelscontacten en het oprichten van een nieuwe zaak waren vaak redenen om richting hoofdstad te trekken, maar ook een politieke carrière op de rails krijgen was in heel wat gevallen een doel op zich. Als politieke centrum was Rome hiervoor de uitgewezen stad. De Senaat zetelde in de Curia of in één van de vele tempels die Rome rijk was94 en de volkstribunen hadden hun vaste plaats op het Forum Romanum. Tevens hadden de consuls er hun optrekje en zagen de vele magistraten erop toe dat de wetten en de regels werden opgevolgd. Hoewel consuls het meeste prestige genoten en de bevolking het laatste woord had tijdens verkiezingen, was het de Senaat die de staatsfinanciën controleerde, de administratie verzorgde over geheel Italië en besliste over buitenlandse kwesties. Over de daadwerkelijke macht van de Senaat bestaat nog steeds geen consensus. Enerzijds wordt de Senaat afgespiegeld als een louter adviserend orgaan voor de magistraten, wat reeds haar doel was toen Rome nog werd geregeerd door koningen. Andere onderzoekers claimen dat het de Senaat was die de daadwerkelijke politieke krijtlijnen uittekende tijdens de Republiek en haar rol van adviserende commissie ruimschoots overschreed. Veelal wordt dit standpunt aangehaald door de tegenhangers van het democratische gedachtegoed van de Republiek die Rome liever louter typeren als een oligarchie.95 Vanaf de 19de eeuw bestudeerden een groot aantal historici vooral aan Duitse universiteiten, geheel in de fascinatie voor de staatsgedachte, het publieke recht, de institutionele basis waarop de Romeinse politiek was gefundeerd en meer specifiek de rol van de Senaat. Belangrijke vertegenwoordigers waren P. Willens en T. Mommsen die door hun juridische analyses in historisch perspectief te plaatsten, een geheel nieuw beeld konden schetsen van de institutionele organen in de Romeinse politiek. Gedurende de 20ste eeuw waren het vooral Angelsaksische onderzoekers die zich fel kanten tegen de Mommseniaanse mening dat de Senaat gevangen zat tussen de macht van de magistraturen en deze van het volk. Prosopografische studies van onder andere M. Gelzer, T.R.S Broughton en T.P. Wiseman verbreedden op spectaculaire manier onze kennis over de Senaat. De opkomst van verscheidene hulpdisciplines zoals de politicologie en de sociologie breidden de visies van de onderzoekers steeds verder uit.96 Zoals J.A. North verwoordt is er de laatste jaren een consensus 94 Naast de Curia zou de Senaat nog enkele andere vergaderplaatsen hebben. Er was de area Capitolina, de tempel van Castor en de tempel van Concordia die op regelmatige basis werden gebruikt. Daarnaast zouden er ook enkele occasionele zittingen worden belegd in de tempel van Fides, het atrium Libertatis en atrium Vestae, de tempel van Jupiter Stator, de tempel van Honos en Virtus, op de Palatijn en in de tempel van Tellus. Een volledig overzicht van voornoemde plaatsen en archeologische rapporten zijn terug te vinden in BonnefondCoudry (M.) Le Sénat de la République Romaine. De la Guerre d‟Hannibal à Auguste : Pratiques Délibératives et Prise de Décision. Ecole Française de Rome, Palais Farnèse, Rome, 1989, pp. 65-136. 95 Lintott (A.W.) The Constitution of the Roman Republic. Clarendon Press, Oxford, 1999, pp. 65-66. 96 Bonnefond-Coudry (M.) Le Sénat de la République Romaine. De la Guerre d‟Hannibal à Auguste : Pratiques Délibératives et Prise de Décision. Ecole Française de Rome, Palais Farnèse, Rome, 1989, pp. 2-7. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 27 bereikt over het feit dat hoewel de constitutionele macht van de Senaat erg klein was, hun informele macht erg groot moest zijn geweest. De Senaat kon geen wetten goedkeuren maar moest ze enkel na debat aan de aangewezen magistraat voorleggen die ze dan ter bekrachtiging voor de volksvergadering moest brengen. De leden van de Senaat zetelden niet in rechtbanken en mochten geen officiële ambten aanstellen. Die macht lag bij het Romeinse volk die tijdens verkiezingen de meest geschikte kandidaat moest verkiezen. Een wetsvoorstel van de Senaat gold enkel als adviserend document en een magistraat was niet verplicht om de mening van de Senaat te delen en de rogatio te aanvaarden, in tegenstelling tot de wetten die de volksvergaderingen stemden die legaal en bindend waren. De Senaat debatteerde over de meest uiteenlopende zaken; zowel op vlak van militaire beslissingen, financiële zaken, die betrekking hadden tot politieke en religieuze rituelen en provisies en de ordehandhaving over geheel Italië. Vaak ging hun rol veel verder dan enkel advies geven. Zo duidde de Senaat aan wie de Romeinse legioenen op buitenlandse missies zou aanvoeren en hoeveel geld en middelen werden uitgetrokken voor dergelijke campagnes.97 Magistraten konden niet aan de slag gaan zonder de steun van de Senaat. De Senaat bood immers een politiek podium aan die nodig was om discussies aan te gaan en de aristocratie en de homines novi een kans te geven om hun kunde te bewijzen zodat ze onder senatoren steun konden verwerven tijdens verkiezingen. Verder was de Senaat de enige plaats waar internationale contacten konden worden uitgewisseld met buitenlandse afgevaardigden. Verder toonde de Senaat haar macht doorheen de jaren door enkele specifieke voorstellen op tafel te leggen die bindend bleken te zijn zonder goedkeuring van een volksvergadering. Deze senatus consulta zouden een belangrijke rol spelen in de politiek van de Late Republiek en vaak worden uitgevaardigd wanneer men meende dat de Republiek in gevaar verkeerde. Hoewel de Senaat dan haar wil doordrukte, waren de senatus consulta eerder uitzondering dan regel en konden ze enkel worden doorgevoerd wanneer er een unanieme meerderheid bestond onder de senatoren die de wet wilden ratificeren.98 Het is gevaarlijk om te suggereren dat de Senaat daadwerkelijk de macht kon monopoliseren daar haar leden afstamden uit de grote aristocratische families die in Rome de plak zwaaiden. Opmerkelijk is echter de haast vaste kern van rijke elitaire families die voor generaties aan de macht bleven; de nobiles. Deze kern bepaalde in grote mate wie tot het politieke leven werd toegelaten door hun steun openlijk te betuigen aan een nieuwe kandidaat die eventjes een plaats mocht innemen aan het firmament van het rijzende sterrendom. Vaak zette de ene machtige familie zijn clientes en vertrouwelingen in tegen de kandidaat van de andere machtige familie, wat een machtsstrijd binnen de 97 North (J.A.) The Constitution of the Roman Republic. In A Companion to the Roman Republic. Morstein-Marx (R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006, p.266-270. 98 Lintott (A.W.) The Constitution of the Roman Republic. Clarendon Press, Oxford, 1999, pp. 86-87. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 28 kern van adellijke families typeerde. De nieuwe rijken werden opgenomen in de cirkel van de aristocratie wanneer een ambt werd gewonnen, maar nadat de populariteit bij de bevolking was afgenomen, verdwenen deze families weer van het toneel.99 Door ongewenste nieuwkomers echter de mogelijkheid te ontnemen om zich kandidaat te stellen voor een hogere magistratuur, bleven de belangrijke ambten steeds onder de controle van de elite. Vele politieke activiteiten moeten worden verstaan als uitingen van euergetisme en publieke zelfrepresentatie. Ze promoten het prestige van de kandidaat maar vereisten een grote hoeveelheid geld om te investeren in verscheidene projecten die de kandidaat niet alleen hielpen om een ambt te bemachtigen, maar ook een belangrijk onderdeel was van de ethos van de Romeinse politicus.100 De elite speelde hierop in en verschafte kandidaten steun in ruil voor hun dankbaarheid eens het ambt werd bereikt. Daarbij kwam nog dat magistrale ambten honores waren, waarbij de senator of magistraat geen loon of wedde kreeg. 101 Zodoende werden de armere en minder prestigieuze families bij voorbaat uitgesloten aan een zelfstandige verkiezingsdeelname. De rijke adel maakte hiervan dankbaar gebruik en kon zo achter de schermen de verkiezingen enigszins sturen. Daar het overgrote deel van de senatoren ex-magistraten waren, bleven ze ook in de Senaat een grote invloed uitoefenen. Zodoende bleef de macht steeds verdeeld onder dezelfde families.102 De stelling dat de elite de verkiezingen kon bepalen is echter voorbarig. Ik volg hierbij de bedenkingen van Yakobson die stelt dat de aristocratie de verkiezingen wel kon beïnvloeden, maar niet kon controleren.103 Daarnaast kwam nog dat vanaf 130 v. Chr. de uiteindelijke stemming in de comitia geheim werd gemaakt, naar analogie met de geheime stemmingen tijdens rechtszaken die vanaf 137 werden toegepast, en er zo voor zorgde dat een daadwerkelijke controle van de uitgebrachte stem onmogelijk werd.104 De kiezer kon zo een vrije keuze maken zonder de hete adem van een patronus of verkiezingsagent in zijn nek te voelen. Het is dan ook niet opmerkelijk dat er felle weerstand werd geboden door de Senaat om enige veranderingen in het stemproces dat in het nadeel van de aristocratie zou spelen, goed te keuren.105 Zo probeerden talloze politici om de stem van de vrijgelaten mannen te verdelen onder de 35 tribus, maar enkel M. Aemilius Scaurus zou hierin succesvol blijken in 115 v. Chr.106 De volkstribuun P. Sulpicius werd door Sulla terecht gewezen107 en 99 North (J.A.) Democratic Politics in Republican Rome. Past and Present, N°126, 1990, pp. 11-12. Jehne (M.) Methods, Models and Historiography. in A Companion to the Roman Republic. Morstein-Marx (R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006, p. 18. 101 Lintott (A.W.) The Constitution of the Roman Republic. Oxford, 1999, p. 144-146. 102 North (J.A.) The Constitution of the Roman Republic. In A Companion to the Roman Republic. MorsteinMarx (R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006, p.269. 103 Yakobson (A.) Elections and Electioneering in Rome: a Study in the Political System of the Late Republic. Historia Einzelschriften 128, Franz Steiner Verlag, Stuttgart, 1999, p. 86-88. 104 Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, pp. 75-76. 105 Ward (A.M.) How Democratic was the Roman Republic? New England Classical Journal, 31.2, 2004, p.112. 106 Cic. De Or. 2.64.257. 107 Liv. Per. 78, 84. 100 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 29 ook C. Manilius werd in zijn poging tot een evenwaardige verdeling van de stemmen van de vrijgelatenen over de tribus gestopt door de Senaat.108 Tenslotte probeerde ook Clodius Pulcher om een nieuwe wetgeving te laten stemmen in zijn strijd om het aedilschap en om zijn populariteit onder het plebs urbana nog groter te maken, maar ook hij faalde evenzeer.109 3.2.3. Het clientessysteem: een korte beschouwing Het stemgedrag tijdens volksvergaderingen kon volgens sommige historici worden gecontroleerd door de clientes van de adel, hoewel deze visie recentelijk al kritisch met de vinger werd gewezen door heel wat wetenschappers en historici. Brunt twijfelt eraan of de clientela wel degelijk enige noemenswaardige politieke functie hadden en trekt zo de bevindingen van Gelzer in twijfel die veronderstelde dat de Romeinse verkiezingen werden gedomineerd door een ver doorgedreven patronage systeem.110 Brunt vindt immers geen bewijs voor het bestaan van politieke partijen of factio waardoor het nut van het gehoorzamen aan lagere politici en politieke leiders sterk in twijfel wordt getrokken. Brunt stelt dat het belang van de clientes een uitvinding is van de hedendaagse wetenschappers en dat er weinig of geen attestaties hierover terug te vinden zijn in de Antieke bronnen.111 Er werden wetten gestemd die tegen de principes van de nobilitas indruisten, de klasse die de meeste clientes zou hebben bezeten. De clientela zouden wel een fundamentele rol spelen met betrekking tot de sociale relaties maar het clientessysteem zou daarentegen geen belang hebben gespeeld in het functioneren van het politieke systeem, het stemgedrag tijdens verkiezingen of bij het accepteren van leges.112 Volgens Yakobson zou het web van persoonlijke banden die doorheen de Romeinse maatschappij werd onderhouden, wel het resultaat van verkiezingen kunnen beïnvloeden. Hij merkt wel op dat hoewel er banden bestonden tussen de kiezers en de kandidaten, de kiezer steeds de effectieve vrijheid bezat om een persoonlijk keuze te maken. Yakobson ziet het clientessysteem eerder als een manier waarop de aristocratie invloed wou uitoefenen op de lagere bevolkingsklassen in plaats van hen te domineren.113 Clientes waren volgens hem geen levenslange trouw schuldig aan hun patroon en verkozen er vaak voor om banden te breken en nieuwe aan te gaan, soms met meerdere patronen tegelijkertijd.114 108 Dio. Cass. 36.42.2-6. Cic. Mil. 87. 110 Gelzer (M.) Die Nobilität der römischen Republik. Stuttgart, 1912. 111 Brunt (P.A.) Clientela and the Fall of the Roman Republic and Related Essays. Oxford, 1988, p. 391. 112 Ibid. pp. 382-442. 113 Yakobson (A.) Elections and Electioneering in Rome: a Study in the Political System of the Late Republic. Historia Einzelschriften 128, Franz Steiner Verlag, Stuttgart, 1999, p. 65-66. 114 Brunt (P.A.) Clientela and the Fall of the Roman Republic and Related Essays. Oxford, 1988, pp. 382-442. 109 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 30 Dergelijke denkpiste is zeker niet te verwerpen en werpt een nieuw licht op de discussie. Het lijkt immers onmogelijk dat een dergelijke grote groep burgers die in Rome samenhokten allemaal of grotendeels afhankelijk waren van een patroon en met hem een persoonlijke relatie in stand hielden. In het verkiezingshandboek van Quintus Cicero beschrijft de auteur dat het belangrijk is om één ieder die invloed kan uitoefenen in een tribus, vicus of centuriae te overhalen om zich voor een kandidaat in te zetten.115 Eén van de belangrijkste manieren om een grote groep plebejers te bereiken zonder persoonlijk contact was via de leiders van de collegia, die door hun populariteit, hun talent voor organisatie en hun welwillendheid om zich in te zetten voor een kandidaat, een grote invloed uitoefenen op het stemgedrag van de leden.116 Hoewel de Antieke bronnen weinig tot geen melding maken van clientes, stelt Wallace-Hadrill dat het ontbreken aan een beschrijving niet noodzakelijk betekent dat het patrocinium niet zou hebben bestaan en hij beschrijft hoe de patronus vaak het enige redmiddel was voor de armere burgers die in een maatschappij leefden, waarin er geen sociaal vangnet was voor verpauperden.117 Een interessante visie wordt aangeboden door Lintott die vooral wijst op het feit dat de clientes hun patroon moesten bijstaan zowel op financieel vlak als bij verkiezingen. Verder mochten de clientes nooit tegen hun patroon getuigen tijdens rechtszaken of hem aanklagen bij een rechtbank. Tenslotte wijst Lintott op het feit dat clientes steeds het nodige respect moesten tonen voor hun meester en hem ‟s morgens moesten groeten en hem begeleiden naar het Forum (en soms fysiek beschermen tegen belagers) waardoor de patroon meer prestige verkreeg.118 Een deel van de clientes zal dus niet behoord hebben tot de klasse van de plebejers maar tot de hogere klasse van de maatschappij. De grens tussen amicitia en clientes was hierdoor vaak flinterdun en men kan twijfelen of er in sommige gevallen een duidelijk onderscheid werd gemaakt. Misschien is het gevaarlijk om te opperen dat wanneer de term amicus werd gebruikt om een connectie in de lagere klasse te duiden, het hier om een eufemisme ging. Verboven wijst erop dat het verschil tussen amicitia en patronage tijdens de Republiek sterk was verwaterd. Hij verkiest de definitie van socioloog Richard Saller die pleit voor een interdisciplinaire en comparatieve aanpak en patronage beschrijft als een „lop-sided friendschip‟ gebaseerd op een asymmetrische reciprociteit. Verboven komt tot de conclusie dat hoewel het bij amicitia als bij clientela ging om een uitwisseling van eenzelfde soort diensten, deze diensten een andere vorm kenden naargelang men amici of clientes was. Aan de amicus werd opes (financiële middelen) en adiumentum (hulp) aangeboden, terwijl clientes eerder praesidium (bescherming) werd aangeboden in 115 Q. Cic. Comm. Pet. 18. Yakobson (A.) Elections and Electioneering in Rome: a Study in the Political System of the Late Republic. Historia Einzelschriften 128, Franz Steiner Verlag, Stuttgart, 1999, p. 23. 117 Wallace-Hadrill (F.W.) Patronage in Roman Society: from Republic to Empire. Patronage in Ancient Society. London, 1989, pp. 72f. 118 Lintott (A.W.) The Constitution of the Roman Republic. Oxford, 1999, p. 178-179. 116 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 31 ruil voor gratia en eerbied. De patroon verkreeg door de bescherming die hij aanbood de kans om zijn sociaal prestige te vergroten; deze vergroting van de patronus‟ sociale positie was geen vrijwillige gift, maar vloeide voort uit de superioriteit van de patroon over zijn clientes. Echter het grote onderscheid tussen amici en clientes ziet Verboven in de onmogelijkheid van de clientes om zijn patronus een wederdienst te bewijzen die even hoog of belangrijk werd geacht als de verkregen dienst waardoor een client nooit zijn schuld kon inlossen.119 De term gratia is een vast en belangrijk onderdeel in de relatie tussen de patroon en zijn clientes en amici. Het Commentariolum Petitionis verschaft hierover meer inzicht. Ten eerste biedt het een politieke definitie van een amicus. Een vriend, zo merkt Quintus op is “quisquis est enim qui ostendat aliquid in te voluntatis, qui colat, qui domum venitet, is in amoricum numero est habendus.”120 Hij merkt echter wel op dat het nuttiger is om op goede en vriendschappelijke voet te staan met mensen die een speciale relatie hebben tot de kandidaat door huwelijksbanden, broederschappen uit een religieuze of sociale clubs of bloedbanden. Vrienden zijn terug te vinden in alle klassen van de maatschappij en omvatten zowel gelijken als slaven, mannen met illustere namen en carrières, magistraten; waarbij evenveel aandacht moet worden besteed aan de consuls als aan de tribuni plebis, familieleden, mannen aan het hoofd van een tribus, buren, vrijgelaten mannen als de huisslaven. De moeilijkheid bij een grote vriendenkring is het tegemoetkomen aan de eisen en verlangens van iedere vriend, zodat er een gevoel van dankbaar wordt gecreëerd. Volgens de auteur is dit niet echt onontkoombaar daar de divisores, agenten die werden ingehuurd door een kandidaat die vaak teruggrepen naar excessieve omkoping om stemmen te ronselen, veelal de dankbaarheid van vrienden afkochten. Amicitia tijdens een politieke campagne is echter veel ruimer dan in het normale leven. Vervolgens wijdt Quintus uit over de ideale manier om vrienden te behouden. Hij doet dit aan de hand van vier kernbegrippen die volgens hem de belangrijkste stappen omvatten. Ten eerste is er het geheugen dat er op getraind moest zijn om mensen te herkennen en hen bij naam te noemen. Niets is immers minder aangenaam voor een vriend dan dat je hem kan aanspreken bij zijn naam en weet waar zijn interesses liggen en wat hij in het leven doet. Ten tweede is er de nood aan vleierij. Hoewel dit niet als een gave kan worden beschouwd, is ze toch onontbeerlijk tijdens verkiezingscampagnes. Ten derde moet een kandidaat overal aanwezig zijn. Aanwezigheid wordt immers sterk geapprecieerd door de bevolking en draagt tevens bij tot persoonlijke herkenning. Tenslotte is er de generositeit die kan worden verkregen door banketten voor de massa en private feestjes en eetgelegenheden voor de dichtste vrienden. Verder is het erg ongepast om een vraag af te slaan en iemand niet te helpen die om 119 Verboven (K.) The Economy of Friends. Economic Aspects of Amicitia and Patronage in the Late Republic. Editions Latomus, Brussels, 2002, pp. 49-62. 120 Q. Cic. Comm. Pet. 16 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 32 hulp komt vragen. Quintus onderlijnt hierbij dat wanneer een man enkel die zaken vervuld waarvan hij zeker is dat hij ze kan vervullen, zijn huis leeg blijft.121 3.2.4 De magistraturen en de comitia Het mag niet verwonderen dat verkiezingen in Rome erg belangrijk werden geacht en er werd alles aan gedaan om het volk te overtuigen om op een kandidaat te stemmen. De belangrijkste magistraturen werden immers jaarlijks verkozen door het plebs urbana. Er werd een onderscheid gemaakt tussen de lagere en de hogere ambten. De hoge magistraturen werden voor het merendeel ingevuld door leden van de elite. Ten eerste waren er de consuls die het imperium verkregen zowel in Rome als in het buitenland. Ze waren de hoogste magistraten en werden steeds per twee verkozen om zo een machtsvacuüm te vermijden dat zou leiden tot een dictatuur. In noodgevallen kon er echter wel een dictator worden aangesteld voor een periode van minder dan 6 maanden die door de consuls op vraag van de Senaat werd aangeduid. Het ambt van praetor werd tevens voor één jaar uitgeoefend. Tot de derde eeuw werden er 2 van deze magistraten aangeduid, maar onder de hervormingen van Sulla werd het aantal al vlug opgetrokken en zou doorheen de eerste eeuw blijven stijgen tot een 16-tal praetoren. De praetor was oorspronkelijk een militaire functie daar de magistraat het commando voerde buiten Rome. Daarnaast had de praetor ook een juridische functie en overzag hij de rechtbanken te Rome. Al vlug werden zijn juridische taken veel belangrijker geacht en zien we dat de militaire macht uitgehold wordt. Ten slotte waren er de twee censoren die de toepassing van de wetgeving moesten in het oog houden en de lijst met de leden van de Senaat moesten bijhouden en aanpassen. De censoren werden niet jaarlijks voor 1 jaar maar om de 5 jaar voor 18 maanden gekozen. Er werd een strikte leeftijdsgrens opgelegd aan de kandidaten voor het ambt die rond de 40 jaar draaide. Al wie jonger was, kon zich enkel maar verkiesbaar stellen voor de lagere ambten, hoewel een aantal uitzonderingen tegen deze regel in druisen. Zo had Pompeius bij zijn aanstelling tot consul de minimumleeftijd van 42 jaar nog niet bereikt.122 Ook Octavianus zou op veel jongere leeftijd een leidinggevende positie bekleden na een verbond te hebben aangegaan met Lepidus en M. Antonius.123 De lagere ambten werden vooral bekleed door mannen tussen 30 en 40 jaar. De aedil was verantwoordelijk voor de voedseldistributie, het aanleggen van wegen, het bijhouden van archieven en het superviseren van de jaarlijkse spelen. Het ambt werd jaarlijks verkozen en werd in de late Republiek door 4 mannen gedragen; 2 aediles plebeii die werden gesuperviseerd door de volkstribunen en 2 aediles curules die samenwerkten met de consuls. Caesar voegde er in 46 v. Chr. 2 121 Q. Cic. Comm. Pet. 42-47. Gell. 14.7.2f , Plut. Pomp. 23. 123 Suet. August. 122 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 33 aediles cereales aan toe die speciaal werden benoemd om zich bezig te houden met voedseldistributie. Op 5 december van ieder jaar werden er 20 quaestores verkozen die instonden voor de controle van de schatkist en de financiële toestand van het rijk optekenden. Ze werden gecontroleerd door de consuls en mochten na de wetswijzigingen van Sulla rechtstreeks toetreden tot de Senaat. Tenslotte waren er de tribuni plebis, 10 in aantal, die in de mogendheid waren om wetten voor te leggen in de comitia tributa en het recht hadden om een veto uit te spreken tegen de beslissingen van de Senaat en andere magistraten. Het ambt was gecreëerd door de plebejers in 496 en werd door de Romeinse staat goedgekeurd en aanvaard. Enkel de dictator was veilig tegen de interventies van de tribunen die meermaals de beslissingen van hooggeplaatste magistraten tegenhielden met hun vetorecht.124 De verkiezingen van de magistraten werd telkens gehouden in de comitia die hiertoe was aangewezen. De hogere ambten werden allen verkozen in de comitia centuriata, de lagere ambten in de comitia tributa. De comitia curiata was na Sulla herleid tot een louter ceremonieel gebeuren met weinig tot geen politieke of wettelijke macht. Volgens sommige historici zou het fout zijn om te denken dat enkel het plebs de macht had om magistraten aan te duiden en wetteksten goed te keuren in de comitia tributa. De wetten die daar werden bekrachtigd zijn niet altijd plebiscita. Een concilium plebis was enkel toegankelijk voor het plebs en werd uitgeroepen door een volkstribuun. De comitia tributa werd echter voorgezeten door een aangestelde magistraat, maar was niet noodzakelijk een tribuun. Daardoor is de aanvaarding van een wettekst niet louter een exclusieve taak van het plebs. Er blijft immers onduidelijkheid of er patriciërs deelnamen aan een vergadering die ook toegankelijk was voor de plebejers.125 Gezien de comitia tributa in sommige Antieke teksten126 wordt gebruikt om een concilium plebis te duiden, wordt er door sommige moderne historici127 gedacht dat er maar één tribale vergadering bestond waarbij de patriciërs niet werden toegelaten. Sinds Mommsen zien de meeste historici de comitia tributa eerder als een samenkomst van het populus en wordt hiermee zowel patriciërs als plebejers benoemd.128 Develin is er echter van overtuigd dat er nooit bijeenkomsten buiten deze van de plebejers werden gehouden door de verschillende tribus die werden voorgezeten door een tribuun. Alle samenkomsten van de tribus voorgezeten door een hogere magistraat uit de Antieke bronnen worden dusdanig aanzien als bijeenkomsten van de comitia 124 North (J.A.) The Constitution of the Roman Republic. In A Companion to the Roman Republic. MorsteinMarx (R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006, p.264. Tabel 12.2. 125 Sandberg (K.) Magistrates and Assemblies. A Study of Legislative Practice in Republican Rome. Acta Instituti Romani Finlandiae vol. 24, Rome, 2001, p. 103-113. 126 Liv. 2.56.2. 127 Oa. Farrell, (J.) The Distinction between Comitia and Concilium. Athenaeum 64, 1986, pp. 407-438. 128 Lintott (A.W.) The Constitution of the Roman Republic. Clarendon Press, Oxford, 1999, pp. 53-55. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 34 centuriata.129 Abbott haalt echter aan dat heel wat voorzitters van vergaderingen werden verkozen en benoemd met de technische term magistratus. Volgens Abbott betekent het feit dat de voorzitters als een magistraat werden geduid, en niet als tribuun, dat er zowel plebejers als patriciërs aan de comitia tributa deelnamen.130 Een belangrijke visie wordt aangereikt door Farrell die een onderscheid ziet in het gebruik van de termen comitia en concilium in de teksten van Livius en Cicero. Volgens Farrell werd het woord comitia gebruikt om een specifieke structuur (bv. Comitia tributa ingedeeld volgens tribus) of haar specifieke functie (comitia consulum, bedoeld om een consul aan te duiden) te beschrijven. Het woord concilium zou dan weer worden gebruikt om de deelnemers aan de bijeenkomst te duiden.131 Het aannemen van het bestaan van twee verschillende bijeenkomsten rust enkel op een veronderstelling waarover min of meer consensus bestaat, hoewel louter speculatief daar de terminologie een contemporain karakter heeft die uit de bedenkingen van moderne auteurs voortvloeit en bewijslast niet is teruggevonden in Antieke bronnen. De plebejers werden vertegenwoordigd door hun tribuni plebis. Dit ambt was enkel toegankelijk voor plebejers, hoewel in de Late Republiek heel wat mannen die het ambt hadden verworven zich tevens kandidaat konden stellen voor de hogere magistrale ambten. De meesten van hen behoorden dan ook tot de plebejische adel en hadden vaak illustere namen bijvoorbeeld uit de familie van de Gracchen. Ook P. Clodius Pulcher werd door een erg omstreden transitio ad plebem geadopteerd in de familie van Fonteius en ruilde zijn patriciaat in voor de lagere rank van plebejer. Een tribunus plebis was onschendbaar en had revolutionaire macht; zo kon hij zijn veto stellen tegen beslissingen van de Senaat (auxilium) en een intercessio aanspannen om een beslissing van een magistraat te bekampen. Hij kon tegenstanders in de gevangenis laten werpen of van de Tarpeïsche rots laten gooien, hoewel dit laatste in praktijk weinig voorkwam. De volkstribuun kon burgers ook laten opvorderen. Hiervoor kon hijzelf de opdracht geven of de aediles van het plebs, die oorspronkelijk zijn ondergeschikten waren, dit laten uitvoeren. Hij kon ook burgers straffen en dit door een consecratio bonorum, het in beslag nemen van eigendom.132 Er was maar een nadeel aan het tribunaatschap verbonden. Na een jaar werd men uit de functie ontgeven. Hierna kon men al naar gelang het gevoerde beleid een tribunus plebis afstraffen en hem desnoods voor de rechtbank dagen daar zijn onschendbaarheid werd opgegeven op de dag dat hij zijn ambt neerlegde. Ook Clodius Pulcher zou dit ondervinden toen hij na een uiterst turbulent 129 Develin (R.) Comitia Tributa Again. Athenaeum 53, 1977, pp. 425-426. Abbott (F.F.) A History and Description of Roman Political Institutions. 3rd edition, Biblo & Tannen, New York, 1963, pp. 259-260. 131 Farrell (J.) The Distinction between comitia en concilium. Athenaeum 74, 1986, pp. 407-438. 132 Lintott (A.W.) The Constitution of the Roman Republic. Clarendon Press, Oxford, 1999, pp. 121-128. 130 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 35 tribunaatschap in 57 plots zijn onschendbaarheid kwijtraakte. Niet alleen moest de tribuun lijdzaam toezien hoe de Senaat er toe werd overhaald om Cicero terug te laten keren uit ballingschap, tevens moest Clodius afrekenen met het gewelddadige antwoord die sterke mannen als Milo en Sestius in petto hadden voor de operae Clodiani. Nadat Clodius geprobeerd had om de terugkeer van Cicero te verijdelen door gewapende mannen de stemming van Fabricius‟ wetsvoorstel in het concilium plebis met geweld te laten verstoren133, probeerde Milo hem zonder succes te beschuldigen in de quaestio de vi nadat hij een aantal leden van de operae Clodianae had weten gevangen te nemen.134 Doordat Clodius zijn onschendbaarheid was kwijtgeraakt, kon men hem eenvoudigweg ter verantwoording roepen in een rechtbank. Een poging tot het behalen van een nieuw ambt, was de enige uitweg om invloed te kunnen blijven uitoefenen en vervolging te ontlopen. 3.2.5 Optimates versus Populares. Als we de hedendaagse politiek onder de loep nemen, zien we tal van partijen die om de stem van de kiezer proberen te dingen door hun sterkste kandidaten naar voren te schuiven om hun programmapunten aan het volk voor te stellen. Ook in de Romeinse maatschappij spreekt men in Antieke bronnen over factio en partes, maar deze termen hadden een andere betekenis dan onze hedendaagse termen „partij‟ of „fractie‟. Er schuilt hier dus een gevaar voor een anachronistische interpretatie. Taylor wijst erop dat de politiekgekleurde factio en pars eerder fenomenen definiëren die vooral in de keizertijd hun opgang maakten.135 Toch ondernam Cicero in zijn De Re Publica reeds een poging om een factio te omschrijven waarbij hij opmerkt dat elke politieke ervaring van een groep aristocraten in se een factio is, hoewel de aristocraten zelf zich eerder als optimates zullen duiden.136 Partes werd door de orator niet gebruikt als een synoniem voor politieke partijen maar werd eerder als een overkoepelende term gezien voor de aanhangers van revolutionaire leiders zoals Marius, Sulla of Caesar. Later zou Livius deze definitie overnemen. Sallustius gebruikte partes als een algemene term voor een splitsing van de maatschappij in het volk en de Senaat en sluit hierdoor aan bij de visie van Cicero die de maatschappij ziet als een opdeling in enerzijds optimates, waartoe hij zelf behoorde, en anderzijds de populares, hoewel de redenaar zelf nooit deze termen zou liëren met het begrip partes.137 133 Cic. Q. Fr. I.4 Lintott (A.W.) Cicero and Milo. The Journal of Roman Studies. Vol. 64, 1974, p. 63. 135 Taylor (L.R.) Party Politics in the Age of Caesar. University of California Press, Berkeley en Los Angeles, 1949, pp. 8-9. 136 Cic. Rep. 3.2.3. 137 Taylor (L.R.) Party Politics in the Age of Caesar. University of California Press, Berkeley en Los Angeles, 1949,pp. 10-11. 134 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 36 Volgens Lintott verwijst Sallustius met factiones naar de corrupte oligarchie die het begin inluidde van het einde van de Republiek. Hij ontkent het bestaan van meerdere factiones onder de aristocraten maar neemt aan dat er maar één enkele aristocratische factio bestond die zich afzette tegen een resem individuele populistische leiders die om het politieke zeggenschap streden.138 Gelzer gaat in de redenering mee en ziet een factio eerder als een „kliek‟ van mannen die voor een langere tijd een verbond met elkaar aangaan. Gelzer moet wel toegeven dat het woord factio steeds een pejoratieve betekenis met zich meedraagt.139 Taylor wijst er tenslotte op dat Cicero het woord factio eerder toeschrijft aan de Griekse oligarchie en vooral de dertig tirannen van Athene ziet als ultiem voorbeeld. Cicero ontkent het bestaan van dergelijke factiones te Rome en ontwijkt het gebruik van de term wanneer hij spreekt over de voor hem hedendaagse politiek. Hij zal eerder de politieke verbonden duiden als akkoorden gemaakt door Pompeius, Crassus, Caesar, etc...140 Earl gaat zelf zo ver om te stellen dat termen als Pompeijanen, Caesarianen, … hedendaagse abstracties zijn die in het Klassieke Rome niet werden onderscheiden. Earl ziet de termen als boni of nobilis eerder als een onderdeel van het politieke terminologie die terugging op het uitdrukken van een ethisch concept. Reeds bestaande woorden die een morele term uitdrukten werden niet hergedefinieerd maar kregen een uitbreiding van betekenis in politieke zin. Zo bediende een politicus die het recht van virtus handhaafde, zich van het hele gedachtegoed van morele ideeën die het woord virtus impliceerde. Dit enkel om aan te tonen hoe complex de Latijnse taal wel was.141 Zo ook ziet Lintott de definitie van een „factio‟ als volgt: “factio is thus an abstract notion here, embracing the various forces which contribute to the solidarity and dominance of a corrupt oligarchy, not a term for a particular group.”142 Het doet denken aan het verschil dat Cicero aangeeft met de opsplitsing van het politieke landschap in optimates en populares.143 Deze twee termen zijn erg geladen en kunnen vaak tot verwarring leiden. Aanvankelijk werden de popularis aanzien als de voorstanders van het volk; Vaak werden ze gezien als tribuni plebis en vertegenwoordigden ze de stem van het plebs in de strijd tegen de senatoriale klasse. Zoals Tatum terecht opmerkt, waren er rijke, adellijke senatoren die weldegelijk populistische ideeën hadden en zich realiseerden dat hun machtsbasis berustte bij de steun van het volk.144 Politiek in Rome bleef vooral een individualistisch en sociaal gegeven en kan onmogelijk in het keurslijf van 138 Lintott (A.W.) The Constitution of the Roman Republic. Clarendon Press, Oxford, 1999, p. 166. Gelzer (M.) The Roman Nobility. Basil Blackwell, Oxford, 1969, pp. 123-125. 140 Taylor (L.R.) Party Politics in the Age of Caesar. University of California Press, Berkeley en Los Angeles, 1949, p. 10. 141 Earl (D.) The Moral and Political Tradition of Rome. Cornell University Press, New York, 1967, pp. 16-20. 142 Lintott (A.W.) The Constitution of the Roman Republic. Clarendon Press, Oxford, 1999, p. 165. 143 Taylor (L.R.) Party Politics in the Age of Caesar. University of California Press, Berkeley en Los Angeles, 1949, pp. 11. 144 Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press, London, 1999, pp. 26-27. 139 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 37 het hedendaagse politieke partijen systeem worden gedrukt, hoewel vele historici het twee partijen systeem van optimates en populares hoog in het vaandel dragen. Cicero geeft in zijn Pro Sestio een definitie voor de term optimates. Volgens de redenaar zijn er twee klassen in de maatschappij: de „vrienden van het volk‟ (populares) en de „aristocraten‟ (optimates, ook wel boni genoemd, de „goede mannen”). De Optimates waren diegene die het bestuur van de Senaat op handen droegen en bestonden uit een grote groep aanhangers; van senatoren tot lieden die in de municipale steden woonden en van handelaars tot vrijgelatenen.145 Taylor noemt ze de conservatieven uit iedere klasse.146 Ook Lintott interpreteert de tekst van de Pro Sestius op deze manier. Hij ziet de optimates als lieden die een status quo wilden bewaren en wiens leiders vooral ex-consuls waren die na hun consulaat als de senior leden van de Senaat fungeerden.147 Gruen ziet de optimates eerder in het licht van een aantal rijke aristocratische families die een verbond hadden afgesloten met elkaar dat berustte op amicitia, maar voor hun tegenstanders vormden ze niet meer dan een loutere factio.148 Hoe dan ook vermeldt Lintott tenslotte dat hoewel er een duidelijk onderscheid moet hebben bestaan tussen optimates en populares, de diversiteit tussen de leden onderling zo groot was, dat beide groepen niet echt konden worden geduid als politieke partijen in de strikte zin van het woord.149 Populares waren volgens Cicero dan weer de mannen die een revolutie wilden starten en probeerden met geweld veranderingen door te voeren.150 Historici zien hierin een gekleurde visie van een man die een bittere strijd leverde tegen de populares. Ze duiden populares eerder als een reeks van individuen die het opnamen voor de rechten van de gewone man en daarom grote populariteit verwierven. Een belangrijke tactiek die ze allen deelden was het gebruik van de volksvergaderingen om hun wetten en eisen te laten bekrachtigen zonder de tussenkomst van de Senaat.151 De conservatieve houding van de optimates kwam vaak in gedrang met de eisen van de populares. Eén van de belangrijkste voorbeelden hiervan was de strijd van de Gracchen om een agrarische hervorming door te voeren die ervoor zou zorgen dat de burgers van Rome publiek land konden delen en beterschap verzekerde op sociaal gebied. De Senaat en de optimates verzetten zich hevig tegen deze reeks hervormingen uit angst om macht te verliezen.152 Ook Cicero liet zich niet ongetuigd en zwoer trouw aan de nobilitas, hoewel hij ooit Pompeius, door de boni als gezworen vijand beschouwd, had verdedigd maar dit, argumenteert de 145 Cic. Pro Sest. 96-97. Taylor (L.R.) Party Politics in the Age of Caesar. University of California Press, Berkeley en Los Angeles, 1949, pp. 140. 147 Lintott (A.W.) The Constitution of the Roman Republic. Clarendon Press, Oxford, 1999, p.173. 148 Gruen (E.S) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press, Berkeley, Los Angeles, London, 1974, p. 47. 149 Lintott (A.W.) The Constitution of the Roman Republic. Clarendon Press, Oxford, 1999, p.174. 150 Cic. Pro Sest. 96ff. 151 Lintott (A.W.) The Constitution of the Roman Republic. Clarendon Press, Oxford, 1999, p.174. 152 Shatzman (I.) Senatorial Wealth and Roman Politics. Latomus, Brussels, 1975, p. 220. 146 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 38 orator, enkel om hem te overtuigen om de kant van de optimates te kiezen en zich tegen Caesar te verzetten.153 Hoewel de populares zich vaak verzetten tegen de hegemonie van de Senaat en de nobiles, merkt Brunt op dat er geen continuïteit noch enige consistentie bestond in het beleid van de populares zodat er van een georganiseerde politieke partij geen sprake kon zijn.154 Hoe dan ook werd de machtstrijd tussen de Senaat en de populares aanzien als één van de doodsteken van de Republiek. Sallustius verwoordt dat na de herinvoering van de tribunicia potestas in het consulschap van Pompeius en Crassus, jonge mannen het opnamen tegen de macht van de Senaat en de plebejers probeerden opzetten tegen de leidende elite zodat ze een ongekende faam verkregen onder het plebs. Tegen deze nieuwkomers werd er door een meerderheid van de nobilitas uit alle macht strijd geleverd in naam van de Senaat, maar in realiteit streden ze enkel voor hun eigen behoud van rechten en privileges.155 Deze passage, die werd neergepend lang na de Catilinarische samenzweringen waarover ze handelt, toont echter op moraliserende wijze aan, hoe enerzijds jonge, ambitieuze politici zich populair probeerden te maken bij het plebs, zonder daarvoor het ambt van tribunus plebis uit te oefenen. Anderzijds is dit het perfecte voorbeeld van de interne machtstrijd in de Senaat en de angst van de nobilitas om hun macht en de daarbij horende privileges kwijt te raken aan voortrekkers van een meer open politieke scène waarbij de stem van het volk niet werd onderdrukt noch genegeerd. Cicero verklaarde toen het Populus Romanus hem tot quaestor, en later tot aedilis en praetor verkoos, ze dit deden als eerbetoon aan zijn persoon, zijn mores en aan zijn getoonde virtus en niet aan zijn familie of zijn maiores of zijn reputatie als nobilitas.156 Volgens Millar bevat deze passage een bewijs dat reeds in de politiek van de jaren 60 v. Chr. het volk een belangrijke positie bekleedde in de besluitvoering binnen het Romeinse Rijk en jeugdige kandidaten er alles vooroverhadden om hun politieke carrière van de grond te halen door in te spelen op de gevoelens en eisen van het plebs urbana.157 Ook in de Verrines wijst Cicero er herhaaldelijke keren op hoe hij zijn verkiezing van diverse ambten heeft te danken aan de vele contiones die hij bijwoonde, de vele rechtszaken die hij aanspande tegen prominente politici voor de iudicia en de dure shows en spelen die hij voor het plebs liet organiseren.158 Cicero, die na zijn ballingschap duidelijk voor de optimates had gekozen, had kennelijk zijn politieke benoemingen evenzeer te danken aan popularis ideeën, hoewel hij hiervoor nooit zou uitkomen. De redenaar die uit een familie equites kwam zonder enige noemenswaardige 153 Q. Cic. Comm. Pet. 6. Brunt (P.A.) The Roman Mob. Past and Present, n°35, Dec. 1966, p. 7. 155 Sal. Cat. 38.1-2. 156 Cic. Pis. 1-3. 157 Millar (F.) The Crowd in the Late Republic. University of Michigan Press, Michigan, 1998, p.p. 73-74. 158 Cic. Verr. 2.5.14-36. 154 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 39 naam, was er echter van overtuigd dat hij zijn politieke carrière te danken had aan het populus Romanus. Los van enig politiek gedachtegoed kunnen de opvattingen van Cicero echter ook worden gezien in de zelfverheerlijking van de orator, waaraan hij zich meermaals bezondigde. Misschien wilde Cicero er enkel op wijzen dat het de verdienste is van zijn eigen persoonlijkheid en charisma, los van alle voorouderlijke banden of illustere namen waarop menig Romeins politici teerden, dat hij een succesvolle man was geworden. Toch gelden Cicero‟s vroegste stappen in de politiek als ideaal voorbeeld om het succes van de populares te verklaren. 3.2.6 Milo als Homo Novus: Besluit. In bovenstaand hoofdstuk duidde ik Titus Annius Milo als een homo novus. Hierover zijn er nog twee bedenkingen te maken. Ten eerste is er zoals in vele gevallen geen sluitende definitie die de termen nobiles en novi omschrijven. Zowel Gelzer159 als Brunt160 debatteren over wie al dan niet tot de nobiles of tot de homines novi kan worden gerekend, maar ze lijken zich geen besluit te kunnen vormen over een sluitende definiëring. Shackleton-Bailey notuleerde in 1986 dat Gelzers definitie de status van communis opinio zou verkrijgen in historische middens.161 Brunt grijpt echter terug naar Mommsens definitie van een nobilis en ziet in hen alle patriciërs, alle erfgenamen van patriciërs die een transitio ad plebem hadden ondergaan en alle erfgenamen van plebejers die een curaal ambt hadden opgenomen. Deze curale ambten omvatten de betrekking van dictator, magister equitum, censor, consul, praetor of curale aedil. Iedere één van voornoemde magistraten bezat het ius imaginum. Alle anderen die voor het eerst een magistraal ambt wisten te bemachtigen waren novi.162 Als we deze definitie toepassen op Titus Annius Milo past hij perfect in het plaatje wanneer we zijn natuurlijk status bekijken voor zijn adoptie. Ten tweede kan men echter vraagtekens plaatsten bij het benoemen van Milo als homo novus omdat hij door adoptie tot een consulaire familie behoorde. Echter met Earls bedenking in het achterhoofd geloof ik er sterk in dat homo novus eerder een ethisch concept was dat sterk werd uitgebreid en geherdefinieerd door een tweede, eerder politiekgeïnspireerde betekenis. Milo voldoet immers aan alle morele criteria om zich al homo novus te typeren. Ten eerste behoorde Milo oorspronkelijk tot een huis met enkel ridderlijke voorouders en hoewel hij door adoptie tot de nobilitas behoorde, blijft Milo volgens mij, mede door zijn opvoeding, een man die sterk geïnspireerd bleef door zijn municipale, 159 Gelzer (M.) The Roman Nobility. (R. Seager, transl.) Oxford, Basil Blackwell, 1969, p.17ff. Brunt (P.A.) Nobilitas and Novitas. The Journal of Roman Studies, vol. 72, 1982, pp. 1-17. 161 Shackleton-Bailey (D.R.) Nobiles and Novi Reconsidered. The American Journal of Philology. Vol. 107, N°2, Summer, 1986, p. 225. 162 Brunt (P.A.) Nobilitas and Novitas. The Journal of Roman Studies, vol. 72, 1982,.p. 1. 160 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 40 equestriale achtergrond. Ten tweede past hij perfect in kader van de municipale plattelandsadel die na het verkrijgen van hun burgerrecht na de Bellum Sociale hun kans wilden wagen in het politieke leven van Rome. Vervolgens blijf ik voorstander van een clientessysteem dat vooral een sociale oorsprong kende en vooral werd benut om politieke allianties onder de vorm van amicitia te exploiteren. Milo zou zich opwerken door zich geliefd te maken zowel bij Pompeius als bij Cicero, twee van de belangrijkste politici van de laatste decennia van de Republiek. Hierin staat hij niet alleen en het is algemeen geweten dat Pompeius en andere politici zich vaak als patroon wilden opwerpen voor jonge equites en homo novus die naar Rome kwamen om in de politiek te gaan.163 Net als velen zou Milo zijn politieke banden versterken door zich in te huwen in een belangrijke, politieke familie. Zo huwde hij Fausta, de dochter van dictator Sulla die recentelijk gescheiden was van Memmius en verkreeg zo heel wat politieke steun van bloedverwanten en adfines.164 De homo novus was meestal ook een nieuwe rijke eques, een klasse waartoe ook Milo behoorde. Een bewijs voor zijn aanzienlijke rijkdom is terug te vinden in de Cicero‟s brieven naar Atticus waarin de redenaar de aanval van Clodius‟ gewapende mannen beschrijft op Milo‟s huizen. Er worden er twee vermeld: enerzijds Milo‟s huis op de Germalus, een wijk gelegen op één van de zijden van de Palatijn, en anderzijds de Anniana.165 Verder bewijzen tal van brieven die na de veroordeling van Milo werden gepend dat Cicero zoveel mogelijk de verkoop van Milo‟s goederen en huizen te Rome wilde coördineren.166 De reden voor deze bekommernis is niet echt duidelijk. Wilde de redenaar de belangen van Fausta verdedigen of voelde hij zich schuldig daar hij geen optimale redevoering had afgeleverd tijdens het proces van Pompeius tegen Milo?167 Of waren de redenen minder bonafide en wilde Cicero enkel een graantje meepikken van de verkoop van zijn vriends goederen?168 Hoe dan ook had Milo hoge schulden gemaakt tijdens de verkiezingsstrijd voor het consulschap en waren de schuldeisers in overvloed aanwezig.169 Anderzijds zou Cicero nooit zijn hand in het vuur hebben gestoken mocht de verkoop van Milo‟s bezit niet aanzienlijk zijn geweest. Verder mag niet uit het oog worden verloren dat Milo zijn bezittingen buiten Rome niet verloor. Zowel het landgoed in Lanuvium als in Ocriculum (in Umbria)170 bleven in zijn bezit. Daar Milo 163 Gruen (E.S) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press, Berkeley, Los Angeles, London, 1974, p. 64. 164 Cic. Ad Att. 4.13.1. 165 Cic. Ad. Att. 4.4.4. 166 Cic. Fam. 8.3.2. 167 Plut. Cic. 35, Asc. Stangl . 32.,Dio Cass. 40.54.2 168 Walcot (P.) Cicero on Private Property: Theory and Practice. Greece and Rome, 2nd series, vol. 22, n°2, October, 1975, p. 126. 169 Cic. Q. Fr. III.8 170 Cic. Pro Mil. 64. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 41 deelnam aan de verkiezingen voor het consulschap, betekent dit dat hij was uitgegroeid tot een belangrijke politieke speler. Wiseman haalt aan hoe de novi een groot voordeel hadden dat de andere politici meestal niet hadden tijdens verkiezingen; ze kenden de belangrijke mannen vanuit hun eigen milieu, met name de topspelers onder de Italiaanse landadel die een verkiezingsoverwinning konden uit de brand slepen omdat ze een grote invloed konden uitoefenen op de stemmen die vanuit het municipale hinterland te Rome werden uitgebracht.171 Het is niet verwonderlijk dat Milo op 18 januari Rome wou verlaten via de Via Appia naar Lanuvium om er volgens Cicero een priester te benoemen172, daar Milo te Lanuvium was verkozen tot dictator. Het is geen toeval dat Milo voor zulk banaal feit huiswaarts keert. De benoeming illustreert volgens mij perfect de politieke banden met de municipale steden die Milo, in volle verkiezingsstrijd voor het consulambt, wou benutten om stemmen te ronselen. Hoewel uiterst speculatief is dit niet volledig onmogelijk, hoewel in het achterhoofd moet worden gehouden dat de geboorteplaats van de novus vaak als één man achter hun kandidaat stond bij verkiezingen. 171 172 Wiseman (T.P.) New Men in the Roman Senate 139 BC – AD 14. Oxford, 1971, p. 136. Asconius, 34-35 Clark. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 42 4. Milo als vertegenwoordiger van het volk. 4.1. De verbanning van Cicero 4.1.1 De volksvergaderingen en de macht van het volk Titus Annius Milo wordt pas in de Antieke bronnen vermeld, wanneer hij het ambt van volkstribuun op zich nam. Als homo novus was dit een logische stap in de aanvang van een politieke carrière, maar de verkiezing gebeurde niet zonder slag of stoot. Er lagen wel meer kapers op de kust die aasden op de titel van tribunus plebis. Politieke steun was onontbeerlijk wanneer men een kans wilde maken om voldoende kiezers te overtuigen om voor een kandidaat te stemmen. Het woord overtuigen moet hier niet in al te strikte zin worden geïnterpreteerd. Politieke allianties zorgden ervoor dat er druk werd uitgeoefend op de kiezers. Of het nu ging om agenten uit sodalitates die stemmen afkochten, duces en magistri die de nodige sociale controle uitoefenden of om lastercampagnes tijdens contiones, alle middelen leken goed genoeg om de voorkeur van het volk te winnen. Het populus Romanus, alle mannelijke Romeinse burgers, hadden immers het privilege om wetten goed te keuren en magistraten te verkiezen en aan te stellen. Zodoende bepaalde de bevolking niet enkel wie in aanmerking kwam om een cursus honorum op zich te nemen, maar bepaalde ze ook het politieke landschap in de Senaat, daar alle ex-magistraten hierin een plaats kregen gedurende de Midden en Late Republiek. Daarnaast werden ook een aantal minder prestigieuze politieke posten verkozen als tresviri, capitales en monetales. Verder beslisten de comitia over oorlog of vrede en mochten ze in bepaalde gevallen recht spreken en een strafmaat bepalen, hoewel in de Late Republiek deze macht sterk werd uitgehold. Lintott merkt op dat wanneer de macht van de volkvergaderingen als geïsoleerd geval wordt bestudeerd, er geen twijfel mogelijk is over het feit dat de Romeinse Republiek een democratisch gedachtegoed kende.173 Wanneer een wet werd goedgekeurd door de comitia tributa of het concilium plebis, betekende dit immers dat de meerderheid van de tribus het wetsvoorstel hadden aanvaard en dat de wet bindend werd voor het hele Romeinse volk. Millar vraagt zich af waarom er zo weinig nadruk wordt gelegd in het onderzoek naar het democratische karakter van de Romeinse Republiek op het feit dat in de comitia tributa elke burger kon stemmen op gelijke basis en zonder de nadelen te ondervinden van rijkdom of sociale status. Hiervoor ziet hij twee bewijzen. Ten eerste moest er om een beslissing te kunnen doorvoeren, zowel op electoraal als constitutioneel gebied, een meerderheid worden gevonden onder de Romeinse burgers die in principe allen konden deelnemen aan een stemming; zelfs de allerarmsten, zolang ze van het mannelijk geslacht waren en in aanmerking 173 Lintott (A.W.) The Constitution of the Roman Republic. Clarendon Press, Oxford, 1999, p. 199-201 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 43 kwamen voor het burgerrecht. Ten tweede wijst Millar erop dat iedere individuele stem (suffragia) werd toegevoegd aan de subgroep, zijnde de tribus. De uiteindelijk uitkomst van een stemming binnen een subgroep werd bepaald door de meerderheid van de stemmen. Deze meerderheid telde dan als één stem mee in de comitia tributa. Zodra zeventien van de vijfenveertig tribus een wettekst hadden aanvaard, werd de wet goedgekeurd door de comitia tributa. Daar de overgrote meerderheid van de leges werden goedgekeurd door de comitia en de meeste rogationes werden ingediend door de tribuni plebis leidt dit er volgens Millar toe dat de bevolking een belangrijke invloed had op het politieke beleid.174 Mouritsen is echter niet overtuigd en ziet enkele beperkingen tot de macht van de bevolking in de comitia tributa. Hoewel de comitia tributa als het consilium plebis elke burger het recht gaf om direct te anticiperen in de Romeinse politiek, konden ze zelf geen wetten of wetswijzigingen indienen. Dit recht was enkel voor de magistraten weggelegd. Ten tweede ziet Mouritsen een ongelijke verdeling in de tribus zodat de meerderheid van de stemmen werd beïnvloed door de elite. De Romeinse comitia werden nog steeds achter de schermen gecontroleerd door de aristocratie die er voor zorgde dat de Republiek een eerder oligarchisch karakter behield.175 Volgens heel wat historici hadden de tribus rusticae heel wat meer gewicht in de schaal te werpen dan de 4 stedelijke tribus. Aangezien alle verkiezingen en beslissingen in Rome dienden te gebeuren en de armere plebejers op het platteland of in de Italiaanse steden niet de middelen hadden om naar Rome te trekken, hadden de rijke Romeinen, vaak met een optrekje op het platteland, volgens deze historici, een grotere invloed op de stemming. 176 Ook de wetgeving speelde volgens onderzoekers niet in het voordeel van de plebejers. Zo werd het vanaf 286 v. Chr. verboden om samenkomsten te houden op marktdagen, wanneer er heel wat plattelandsbewoners naar de stad kwamen om hun handelswaren te verkopen en vanaf het begin van de eerste eeuw was het niet toegestaan om een legislatieve comitia te houden voor een periode van een trinundinum (minimum 17 dagen) tussen het aankondigen van de verkiezingskandidaten en het houden van de verkiezing, wanneer de rurale plebejers juist aanwezig waren om deel te nemen aan de verkiezingen.177 De stemming zelf lokte geen grote aantallen plebejers naar de stemmingen. MacMullen178 houdt het op een schamele twee procent van de Romeinse burgers en een iets positievere Lintott179 haalt ongeveer 174 Millar (F.) The Crowd in Rome in the Late Republic. Michigan, 1998, pp. 204 - 205. Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, pp. 63-64. 176 North (J.A.) The Constitution of the Roman Republic. in A Companion to the Roman Republic. MorsteinMarx (R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006, pp. 261-262. 177 Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 16. en Ward (A.M.) How Democratic Was the Roman Republic? New England Classical Journal, 31.2, 2004, Connecticut, p. 110. 178 MacMullen (R.) How Many Romans Voted? Athenaeum 58, 1980, pp. 454-457. 175 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 44 één vierde van de geregistreerde stadsbevolking aan die hun stem lieten gelden. Het is niet onmogelijk dat van dit percentage er een pak clientes waren. De andere potentiële kiezers werden vaak omgekocht met smeergeld. Professionele agenten (divisores) verleenden hun diensten aan de kandidaten. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Mouritsen het argument van Millar van de hand doet met deze opmerkingen in gedachte. Er zijn echter een aantal kanttekeningen te maken bij deze theorie die ze toch enigszins laat wankelen in haar geloofwaardigheid. Rome kende in de Late Republiek een enorme bevolkingsstijging. Zoals reeds vermeldt, trokken heel wat plattelandsbewoners naar Rome om er een nieuw leven te beginnen. De vreemdelingen in Rome behoorden tot alle klassen en standen, van equites tot verpauperde boeren, maar hadden allen iets erg belangrijks gemeen; na de Bellum Sociale hadden de meesten onder hen het burgerrecht verkregen en mochten deelnemen aan politieke stemmingen en verkiezingen. De nieuwe burgers van Rome bleven echter wettelijk gezien ingedeeld in de tribus die hen was toegewezen bij de geboorte afhankelijk van de woonplaats van het kind. Dit impliceert dat de vrijgeboren boeren die naar Rome kwamen om er hun geluk te beproeven, weldegelijk werden ingedeeld volgens de tribus rusticae waartoe ze van kindsbeen af behoorden waardoor een meer evenwichtige stemming in de comitia tributa kon gebeuren.180 Hoewel Livius er ons attent op maakt dat censors de macht hadden om een migrant toe te wijzen aan één van de vier stedelijke tribus181, kwam dit in praktijk zelden voor en is er volgens Millar geen bewijs voorhanden dat de censors dit op systematische wijze zouden hebben gedaan.182 Met deze wetenschap in het achterhoofd is het moeilijk om een directe controle van de aristocratie over het resultaat van een stemming te blijven pretenderen. Maar Mouritsen graaft verder en komt voor de dag met nieuwe elementen die heel wat meer overtuigend zijn. Ten eerste spit hij de visie uit die vanaf Mommsen werd aanvaard. Deze stelt dat een vergadering, zij het nu een comitia tributa of centuriata, zelden of nooit een wetsvoorstel van een magistraat zou weigeren. Hoewel weigering voorkwam, was het eerder een zeldzaamheid. Mouritsen verklaart dit fenomeen door enkele frappante bemerkingen. Ten eerste werden er veel voorstellen ingediend die nooit een effectieve wet zouden worden omdat ze nooit hun weg tot in de comitia vonden. Mouritsen wijt dit aan het feit dat de eerste contio veelal weken voor de finale stemming plaatsvond. Zodoende kon de magistraat zijn voorstel toetsen aan de populariteit onder de aanwezige toehoorders. Indien het publiek weigerachtig of afkeurend stond ten opzichte van een rogatio, werd het wetsvoorstel aangepast of gewoonweg geklasseerd. 179 Lintott (A.W.) The Constitution of the Roman Republic. Oxford, 1999, p. 37. Ibid. p. 178. 181 Liv. 45.15.4 182 Millar (F.) The Crowd in the Late Roman Republic. University of Michigan, Michigan, 1998, p. 36. 180 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 45 Mouritsen stelt wel dat het publiek dat deelnam aan een contio vaak erg verschillend was van diegene die op de uiteindelijke stemming aanwezig waren. Daaruit volgt dat er weinig concreet bewijs bestaat in Antieke bronnen dat een rogatio werd ingetrokken in de tijdsspanne tussen een contio en de finale stemming. Vaak zou het eerder een tribunus plebis zijn die zijn veto zou gebruiken wanneer een wetsvoorstel ongunstig werd bevonden. Verder ziet Mouritsen een desinteresse van het volk in politiek en stelt dat de meeste deelnemers aan de comitia dit enkel deden uit gewoonte of uit het prestige die ze ervan ondervonden. Ook de entertainment waarde kan niet worden onderschat. 183 Ten tweede stelt Mouritsen dat indien er een clientela systeem zou hebben bestaan, het democratische element van een comitia sterk zou worden ondermijnd. Gezien het recentelijk in twijfel trekken van het clientes systeem door oa. Peter Brunt, staat Mouritsen eerder kritisch tegenover dit argument. Hij wijst erop dat er vanaf de Late Republiek steeds meer wetsvoorstellen die door populares werden ingediend en tegen de wil van de Senaat indruisten, werden goedgekeurd door de comitia. Mochten er clientes zijn, zouden deze dan niet als marionetten van de elite deze wetsvoorstellen hebben afgeketst? Mouritsen ziet ook geen graten in een nieuwe tendens van “gepolitiseerde” plebs die opkwamen voor hun eigen rechten en op regelmatige basis zich mengden in de politiek van Rome. Mouritsen gelooft eerder in een vernieuwde aanwezigheid van politieke groeperingen die voordien niet deelnamen aan de politiek en die tijdens de eerste eeuw hun opwachting maakten. De populares zouden de ideale personen zijn om deze nieuwe spelers in de politiek met open armen te ontvangen. Mouritsen verwijst naar Tacitus die in zijn Historiën beschrijft dat enkel het betere deel van het plebs banden had met de aristocratische huizen en dat het plebs sordida door de elite in grote getale werd genegeerd.184 Door de interne twisten die vanaf de eerste eeuw de elite verdeelden, kwam er ruimte vrij voor de individuele keuze. Voor de opkomst van de populares waren de comitia een formeel gebeuren die voor het merendeel werd bijgewoond door de gegoede burgers van Rome. Volgens Mouritsen was het de mobilisatie van de leden van de lagere klassen door de demagogen die ervoor zorgde dat er een nieuw soort van politiek ontstond.185 Betekent dit dat er dan toch een democratisch element is terug te vinden in de argumentatie van Mouritsen? Wie tussen de lijnen leest neemt echter waar dat de touwtjes niet langer exclusief in handen waren van de aristocratische elite, maar dat de leiders van de populares evenzeer de bevolking manipuleerden en controleerden. De oude clientes banden waren verzwakt en gezien een client niet exclusief gebonden was aan één patronus, is het niet onverwacht dat burgers zonder al te veel schroom patronen aanvaarden met verschillende visies en strekkingen. Uiteindelijk besluit Mouritsen dat het overgrote deel van het plebs simpelweg niet deelnam aan het politieke gebeuren. Hieruit vloeit voort 183 Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, pp. 64-66. Taticus Hist. 1.4.3. 185 Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, pp. 75 – 81. 184 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 46 dat er voor de elite eigenlijk geen nood was om aan sociale controle te doen wat het clientessysteem overbodig maakte. Wel merkt hij op dat vertegenwoordigers van het plebs enkel konden worden toegelaten tot het legislatieve domein doordat leden van de elite een politiek initiatief hadden genomen en hun ivoren toren verlieten om de monopolisatie van hun macht te doorbreken. Plebs bleven immers vaak op verre afstand van de Romeinse politieke scène en waren afhankelijk van leden van de elite om hen te leiden.186 Sallustius bemerkt dat de plebejers niet zonder het leiderschap van de hogere klassen konden.187 Ook North is van mening dat de wil van het Romeinse volk enkel werd aanhoord in de context van een interne onenigheid binnen de oligarchie.188 Het argument van Mouritsen is overtuigend. De interne strijd tussen de elite die vanaf het begin van de eerste eeuw losbrak, noopte de aristocratie tot een nieuwe beleidvoering. Maar is het geen paradox om te stellen dat er geen clientessysteem noodzakelijk is, terwijl om een interne machtstrijd te voeren, leden van het plebs in de politiek werden uitgenodigd om door middel van manipulatie als stromannen voor de elite te fungeren? Meer nog, het lijkt onmogelijk dat de elite zonder een stok achter de deur te houden de stem van het volk zou hebben aanvaard, laat staan hebben ingespeeld op de eisen van het plebs. Ofwel bleef het oligarchische karakter van de Republiek bewaard en kon ze zo functioneren dat zowel het plebs het gevoel kreeg dat er naar hem werd geluisterd als de elite voldoende haar macht kon blijven uitoefenen; ofwel was de toekenning van de tribunicia potestas een overhaaste zet geweest in een bittere strijd tussen de aristocratie en de homines novi met alle kwalijke consequenties van dien. Wie deze stelling analyseert, krijgt te maken met heel wat tegenstrijdigheden. Ten eerste zien we dat de macht van de elite vanaf de eerste eeuw afbrokkelt en dat er heel wat wetsvoorstellen werden goedgekeurd die indruisten tegen de wil van de Senaat. Een louter oligarchische karakter toeschrijven aan de Late Republiek stuit dus al op problemen. Een evenwicht vinden tussen de eisen van het plebs en de macht van de elite is al helemaal absurd, daar beiden partijen in sommige kwesties loodrecht tegenover elkaar kwamen te staan. Een betere hypothese is deze van de homo novus en de klasse van de nieuwe rijken die probeerden het selecte groepje van aristocraten, die de plak zwaaiden, te doorbreken. Ze speelden hiermee in op de tendens die in heel wat culturen de kop op stak. De oude landadel wilde haar rechten beschermen. De nieuwe adel wilde zelf een deel van de koek en schakelde hiervoor de armere klassen in om hun wil door te drukken. Voorbeelden hiervan zijn legio en komen voor in alle tijdperken. Of er nu wordt gesproken over de sociale en economische revolutie in de 7de eeuw voor Christus te Athene waarbij de 186 Ibid. pp. 88-89. Sall. Jurgurthine War, 41.6 geïnterpreteerd door Hellegouarch (J.) Vocabulaire Latin des relations et des parties. Parijs, 1963, p. 101. 188 North (J.A.) Politics and Aristocracy in the Roman Republic. Past and Present 126, 1990, p.285. 187 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 47 nieuwe rijken na de voorspoed in de nijverheidsectoren hun rol opeisten en politieke inspraak ambieerden, of men de Middeleeuwse steden onder de loep neemt waar de opkomende burgerij zich afzette tegen het machtsvacuüm van de landadel, of men de veranderingen in de Japanse cultuur van de 17de eeuw onderzoekt waar het feodale stelsel langzaam afbrokkelde ten voordele van de nieuwe burgerij; de opkomst van een nieuwe groep rijken die worden gemarginaliseerd op politiek vlak door een reeds heersende aristocratie met banden die vaak teruggaan tot stamvaders of eerste koningen, is een wederkerend fenomeen. Ook in Rome gaan nieuwe politici in de clinch met de bestaande elite. Clodius Pulcher en Julius Caesar zijn maar enkele voorbeelden van nieuwe mannen die zich in korte tijd opwerken door zich van de steun te verzekeren van het plebs. De demagogen speelden perfect in op de noden van het proletariaat en konden in een korte tijdsspanne heel wat mensen mobiliseren. Het is echter zo dat deze machtsbasis vóór de laatste decennia van de Late Republiek nooit voldoende werd geëxploiteerd door de heersende klassen. Het feit dat Sulla ervoor zorgde dat men na het tribunaat geen cursus honorum kon aanvatten189, is hiervoor deels een verklaring maar ontwijkt de periode voor de hervormingen van de dictator. Ik kan de opmerking van Mouritsen beamen wanneer hij stelt dat “The potential for „popular‟ legislation had probably always existed; only the political will to exploit it had been absent.”190 De aristocraten die sinds eeuwen de touwtjes in handen hadden en door huwelijken, adopties en vriendschappen steeds hadden samengewerkt en hun macht welwillend zagen geaccepteerd door de andere klassen hadden geen nood aan de intensieve cultivatie van nieuwe kiezers of supporters. Als daarnaast wordt aanvaard dat de vox populi enkel werd aanhoord doordat demagogen het plebs controleerden, is het moeilijk om nog te geloven in een democratisch gedachtegoed van de Late Republiek. En toch zijn er een aantal sterke tegenargumenten die kunnen worden aangereikt. Er lijkt immers een algemene consensus te bestaan onder wetenschappers om te geloven dat de Senaat geen directe controle had over de comitia. Wanneer een concilium plebis werd gehouden, was die enkel toegankelijk voor leden van het plebs waardoor de rol van de elite tijdens de stemmingen gemarginaliseerd kan worden. De stemming die werd gehouden in de comitia was geheim. Waar vroeger de stem luidop moest worden uitgesproken, voorzag de lex Gabinia uit 139 v. Chr. in een geheime stemming die in een urne moest worden gepost om in alle confidentialiteit te worden geteld. In een dialoog tussen Cicero en zijn broer Quintus in de De Legibus, merkt Quintus op dat het geheime stemmen ervoor gezorgd had dat de optimates hun macht hebben verloren over de bevolking omdat de burgers hun echte opinie over de politiek in Rome niet meer verkondigden.191 Hierdoor stond 189 Yakobson (A.) Elections and Electioneering in Rome. A Study in the Political System of the Late Republic. Stuttgart, 1999, p. 128. 190 Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 89. 191 Cic. De Leg. 34. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 48 het de kiezer vrij om zijn stem te schenken aan wie hij maar wou. De gedachte van de optimates dat hun invloed werd gebroken, moet tevens in het achterhoofd van de demagogen hebben gespeeld. Ook zij konden immers niet controleren welke persoon voor wie had gestemd. Men kon echter de stemming wel beïnvloeden. Ik ga volledig mee in de opvatting van Yakobson die stelt dat het niet onmogelijk was dat clientes toch een deeltje van de te winnen stemmen reserveerden voor hun patronus. Maar het is onlogisch om te stellen dat de volledige bevolking onder zulk systeem fungeerde. Er werden dus lapmiddeltjes gebruikt om zo veel mogelijk stemmen te ronselen en de bevolking te “beïnvloeden”, en niet “controleren” zoals vaak wordt vermeld.192 De largitiones werden vanaf de eerste eeuw een vast onderdeel van de Romeinse politiek. De nobilitas werden door demagogen als Clodius, Livius Drusus en Gaius Gracchus gewezen op het belang van het voetvolk, dat door de elite nooit hoog werd ingeschat. Bewijs hiervoor is terug te vinden in de haast discriminerende terminologie en het pejoratieve gebruik van bepaalde woorden als servi om de lagere klassen van de Romeinse maatschappij aan te duiden in politieke geschriften die zijn overgeleverd door de elite. De optimates werd hierdoor verplicht om zich te bemoeien met het plebs en hun gunstig te stemmen. Zelf Cicero zou in zijn consulcampagne proberen om de plebejers te overtuigen van zijn „popularische‟ ideeën en gul zijn trouw aan de bevolking schenken. Yavetz maakt een interessante bedenking wanneer hij stelt dat politici het nooit waagden om zich in het openbaar te verzetten of negatief uit te laten over een volkshelden als bijvoorbeeld de Gracchi. Lang na hun dood werden hun standbeelden nog aanbeden en werden er jaarlijks offers gebracht. De invloed van deze populaire leiders zat dus diep verankerd en het plebs leek een onfeilbaar geheugen te hebben opgebouwd en vergat nooit wie voor hen had gestreden en tevens wie zich tegen hun wil had verzet.193 Deze voorbeelden tonen enkel aan dat het plebs toch enige rol van betekenis hadden in de Romeinse politiek en dat hun invloed niet mag worden onderschat. Wie het hart van de bevolking wist te winnen, kon rekenen op een spectaculaire steun. Dit was de Senaat niet ontgaan. Maar is rekening houden met de stem van de bevolking wel voldoende om te verzekeren dat de Late Republiek democratische principes hanteerde? De Senaat had immers een aantal middeltjes om stemmingen te beïnvloeden. De Senaat moest echter steevast een keuze maken. Enerzijds kon ze de bevolking tegen de borst stoten door een door hen verkozen maatregel te schrappen en hun eigen belangen veilig stellen. Anderzijds kon ze aan het plebs toegeven en hun eigen macht en privileges laten inkrimpen. Hoewel Cicero Clodius Pulcher geen haarbreed wou toegeven tijdens diens tribunaatschap, is het niet opmerkelijk dat de redenaar zich niet verzette tegen een wet als 192 Yakobson (A.) Elections and Electioneering in Rome. A Study in the Political System of the Late Republic. Stuttgart, 1999, pp. 86-88. 193 Yavetz (Z.) Plebs and Princeps. Clarendon Press, Oxford, 1969, pp. 38-42. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 49 de lex Clodia frumentaria die gratis graanrantsoenen beloofde aan de burgers van Rome. Tevens bleek er een grote interesse van een aanzienlijk deel van de leden van de Senaat in Clodius‟ Lex de Obnuntiatione en Lex de Censoria Notione. Het zou dan ook absurd zijn mocht Cicero zich verzetten tegen deze rogatio. Het zou hem tevens heel wat steun en stemmen kosten mocht hij er toch tegen ingaan.194 Als de Senaat er voor koos om zich toch te verzetten tegen een nieuwe wet, hadden ze de keuze uit enkele opties. Ten eerste kon er een tribuun worden gevonden die zijn veto stelde tegen de wettekst van een collega. Soms werd er echter geen bereidwillige tribuun gevonden om in de bres te springen en het gevaar bestond er altijd in dat een andere tribuun een procedure opgang wou zetten om zijn collega af te zetten. Verder kon een stemming worden uitgesteld door het verklaren van een obnuntiatio waarbij een magistraat de hemel aftuurde op zoek naar mogelijke kwalijke voortekens. De Senaat kon ook gebruik maken van geweld zodat het onmogelijk werd om een stem uit te brengen. Senatoriale leiders kwamen met gewapende bendes naar de comitia om relletjes te starten.195 Toen de rogatio Pupia Valeria moest worden gestemd, leidde Curio een groep van jonge notabalen die met geweld de luisteraars van de inleidende contio probeerden te overtuigen om het wetsvoorstel te verwerpen terwijl Clodius‟ aanhangers de hangen die naar de stembus leidden op het Campus Martius innamen om kiezers te beïnvloeden.196 Tenslotte was er ook de mogelijkheid om een wettekst ongeldig te verklaren door een senatus consultum goed te keuren in de Senaat, zich meestal beroepend op een tegenstrijdigheid van de nieuwe wettekst met de reeds bestaande wetgeving.197 Als we voorgaande discussies willen toetsen aan de Antieke bronnen die ons werden overgeleverd die betrekking hebben tot Titus Annius Milo, lijkt het me eerst zinvol om de bitse strijd te schetsen die Milo, Pompeius en Cicero leverden tegen Clodius en zijn operae Clodiani. In mijn ogen gebruikte Clodius immers technieken die een duidelijk democratische achtergrond met zich meedroegen. Hoewel Clodius deze waarschijnlijk louter gebruikte uit eigen belang en om zijn eigen macht te vergroten, wil ik toch nagaan of ze niet aan de basis kunnen hebben gelegen van een, al dan niet pseudo, democratisch gedachtegoed dat zich in de laatste decennia van de Romeinse Republiek lijkt te hebben ontwikkeld en het volk in een aantal gevallen een duidelijke stem en politieke inspraak wist te geven. 194 Tatum (J.W) „Cicero‟s Opposition to the Lex Clodia de Collegiis.‟ The Classical Quarterly, new series, vol. 40, n°1, 1990, pp. 190-191. 195 Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, pp. 69-70. 196 Cic. Ad Att. 1.14.5. 197 Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, pp. 69-70. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 50 Clodius en Cicero hadden niet altijd zulke slechte relaties. Plutarchus haalt aan dat tijdens de samenzweringen van Catilina, Clodius zich had ontpopt tot een waardige medestander van de redenaar en vaak als lijfwacht in zijn buurt vertoefde. Volgens Plutarchus verwaterden de goede vriendschapsbanden toen Cicero tijdens het Bona Dea schandaal Clodius‟ alibi onderuit haalde, aangemoedigd door zijn vrouw Terentia, die verteerd door jaloezie haar man had aangezet tot het getuigen tegen Clodius. Of de sappige anekdote klopt dat Clodia, de zuster van Clodius, haar pijlen had gericht op de redenaar en hem wilde verleiden om zijn vrouw te verlaten en voor haar te kiezen, is een ander paar mouwen.198 Dio Cassius wijst er echter op dat de banden tussen Clodius en Cicero na het proces eventjes kort opnieuw werden aangehaald en dat Cicero de schuld bij zijn jaloerse echtgenote legde.199 Hoe dan ook is het zo dat Cicero Clodius tegensprak toen deze meldde dat hij zich buiten Rome bevond op de avond van het Bona Dea schandaal. Clodius was immers naar het huis van Cicero gekomen vóór de rite van de Vestaalse maagden plaatsvond om enkele belangrijke besprekingen te voeren met de orator. Tatum biedt een interessante kijk op het feit waarom Clodius en Cicero tot een breuk kwamen. Hij legt het verband tussen de senatus auctoritas en de rogatio Pupia, dat een speciaal tribunaal voorstelde om Clodius te laten berechten voor incestum. De rechtzaak tegen Clodius gebeurde in de nasleep van Cicero‟s consulschap waarin hij de samenzweringen van Catilina met ijzeren hand had onderdrukt. Zodoende werd Cicero nog steeds als symbool gezien van de senatus auctoritas. De redenaar deed er dan ook alles aan om deze status te behouden en zag in Clodius‟ aanval van de rogatio een aanval tegen de Republiek, haar leiders en de kampioen van de senaat, met name de redenaar zelf.200 Het leidde tot een bitse strijd die Cicero er toe bracht om Clodius als erfgenaam van Catilina af te schilderen en zijn aanhangers als Grex Catilinae te benoemen.201 Het is dan ook met een zekere zin voor ironie dat Clodius eens hij het volkstribunaat te pakken had, Cicero van de politieke scène weet te verdrijven door zich te beroepen op de gebeurtenissen die zich voordeden tijdens de vervolging van de Catilinarische samenzweerders. Door handig in te spelen op het plebs kon hij de wettelijke vervolging van Cicero tewerkstellingen. Clodius had als geen ander door dat hij het plebs kon gebruiken om zijn eigen politieke plannen te laten ontplooien. En wat is er een betere strategie om het vertrouwen van het volk te winnen dan ervoor te zorgen dat het plebs je aanzag als een gelijke. Het was dan ook een briljante zet van Clodius om zich in te laten met een transitio ad plebem, waarbij de jonge patriciër zijn naam en afkomst liet 198 Plut. Cic. 29.1-5. Dio Cass. 38.14.1-3 200 Tatum (J.W.) Cicero and the Bona Dea Scandal. Classical Philology, vol. 85, Jul. 1990, pp. 205-208. 201 Cic. Ad. Att. 1.14.5. 199 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 51 vallen en zich liet adopteren door de niet-adellijke familie van Fonteius. Dat hij hierdoor kans maakte om het ambt van tribunus plebis te veroveren, was Clodius natuurlijk niet ontgaan. Dat de adoptie nog heel wat voeten in de aarde zou hebben, is niet verwonderlijk, want Clodius‟ vijanden, met Cicero op de eerste rij, zouden er alles aan doen om de transitio tegen te gaan. Maar Clodius leek zijn tegenstanders steeds een stapje voor te zijn en tevens met een flinke dosis geluk wist hij keer op keer zijn zin te krijgen. Natuurlijk speelde de politieke situatie in zijn voordeel toen Clodius bang het antwoord afwachtte van Caesar en Pompeius die de transitio moesten voltrekken. Volgens Seager was Caesar na het proces tegen Vatinius en de grote oppositie tegen zijn agrarische hervormingen erg ontnoegd over de Senaat. Ook Pompeius‟ imago lag aan diggelen door de lastercampagnes van zijn tegenstanders, voornamelijk boni, die het niet begrepen hadden op Pompeius‟ populistische ideeën. Cicero zou de gemoederen nog meer hebben opgezweept op de ochtend van Clodius‟ transitio door fel te hebben uitgehaald naar de jonge patriciër in een speech in de Senaat door hem er opnieuw van te betichten de samenleving en de Republiek te willen omverwerpen.202 Doorheen de briefwisseling met Atticus verbaast Cicero zich eerst over het transitio om uiteindelijk hooghartig te verklaren dat Clodius zijn zin maar moest door drijven en dat het de redenaar niet kon schelen wat hij van plan was.203 In zijn pro Sestius schrijft Cicero dat mensen die niks van politiek afwisten, de adoptie van Clodius enkel toeschreven aan een vergeldingsactie van de jonge patriciër tegen de redenaar. Maar de orator merkt op dat dit niet het geval was en dat de transitio van een furibundi hominis naar een plebejische familie niet enkel was bedoeld om de redenaar kwaad te maken, maar vooral om de veiligheid en de publieke rust te verstoren.204 Ook in zijn pro domo sua vraagt Cicero zich spottend af wat het nut was van Clodius‟ adoptie. Adoptie wordt immers gekenmerkt door het feit dat het meestal werd doorgevoerd door oudere mannen die in de onmogelijk waren geweest om kinderen te verwekken en die hun bloedlijn wilden voortzetten door een jongeman te adopteren. Maar, zo merkt Cicero schrander op, de adoptievader Fonteius was twintig jaar oud, een leeftijd waarop de man zelf nog voor kinderen kon zorgen. Meer nog, de man in kwestie had zelfs een vrouw en reeds enkele kinderen, die door het toedoen van Clodius nu werden benadeeld. Er was volgens Cicero maar één reden voor de plotse adoptie, met name de benoeming tot tribunus plebis waardoor het voor Clodius mogelijk werd om de Republiek om ver te werpen.205 Het lijkt me onredelijk te stellen dat Clodius inderdaad de transitio uitvoerde om zich enkel te wreken op Cicero, maar het omverwerpen van de Republiek was zeker niet zijn hoofdmotivatie. Tatum haalt 202 Seager (R.) Pompey, a Political Biography. Oxford, 1979, pp. 91-92. Cic. Ad Att. 4.2.7 – 4.2.9- 4.2.5 204 Cic. Pro Sest. 15. 205 Cic. Dom. 33-35. 203 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 52 aan dat Clodius niet de eerste man van nobele geboorte was die na een serieuze tegenslag in zijn politieke carrière koos voor een transitio. Het is immers zo dat Clodius na het Bona Dea schandaal zijn gezicht had verloren. Het tribunaat betekende echter terug naar af voor de politicus en schonk aan Clodius een herkansing op politiek vlak.206 Uiteindelijk is de impact van het Bona Dea schandaal voor Clodius moeilijk in te schatten. Hoewel de andere leden van het politieke regime de reputatie van Clodius in twijfel trokken, is het nog zeer de vraag of de gewone bevolking wel wakker lag van Clodius‟ misstap. Hoe dan ook werd later die middag de transitio voltrokken waarbij Caesar als pontifex maximus optrad en Pompeius als auguur. Volgens Seager stemden de twee mannen hiermee toe omdat ze Cicero het zwijgen wilden opleggen. Op korte termijn leek hun plan goed geslaagd, maar geen van beiden had echter rekening gehouden met de implicaties op langere termijn.207 Toen Clodius eindelijk tot tribunus plebis werd verkozen, had hij zowel Cicero als het triumviraat weten klein te krijgen.208 Na zijn transitio ad plebem had Clodius immers heel wat steun weten te vinden bij het plebs en bij de tegenstanders van Cicero, die de pogingen van Clodius om de redenaar het zwijgen op te leggen met groot enthousiasme volgden. Dio Cassius vermeldt dat Clodius toch enige moeilijkheden ondervond om een man van Cicero‟s allures om ver te werpen, daar de redenaar een grote invloed uitoefende op de staat door zijn adequaatheid in het geven van redevoeringen en de steun die hij kreeg van de boni. Daarom boorde Clodius niet enkel zijn populariteit onder het plebs aan, maar probeerde ook ridders en leden van de Senaat te beïnvloeden en voor zich te winnen. Door zich van hun steun te verzekeren, zou Clodius immers de redenaar een enorme slag kunnen toebrengen. Cicero had volgens Dio Cassius immers heel wat vijanden gemaakt.209 Als kers op de taart volgde een ongeziene reeks rogatio die zijn populariteit onder het plebs alleen maar aanwakkerden, maar tevens en meest belangrijk enkele fundamentele rechten voor de plebejers wist uit de brand te slepen. De gevolgen van Clodius‟ tribunaat waren een kaakslag voor Cicero en de triumvirs, die lijdzaam moeste toezien hoe Clodius steeds maar meer macht naar zich wist toe te brengen. Plutarchus haalt aan dat Clodius‟ succes berustte op vier grote pijlers; ten eerste wist hij in de gunst van de mensen te komen door zijn gunstige wetgeving. Ten tweede verschalkte hij de consuls door hun provincies te beloven. Ten derde omringde hij zich door gewapende slaven die hem tot in de dood zouden volgen en tenslotte wist hij de armere klassen van de bevolking te organiseren en een 206 Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press, London, 1999, pp. 98-99. 207 Seager (R.) Pompey, a Political Biography. Oxford, 1979, p. 92. 208 Caesar en Pompeius hadden heel wat tevergeefse pogingen gedaan om Clodius‟ adoptie te ontbinden. Clodius dreigde er echter mee dat wanneer zijn adoptie ongeldig werd verklaard, alle andere wetten die door Caesar waren goedgekeurd tevens hun geldigheid verloren. Zie: Seager (R.) Clodius , Pompeius and the Exile of Cicero. Latomus 24, 1965, p. 519f. 209 Dio Cass. 38.12.3-7. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 53 politiek actieve rol toe te bedelen.210 De bevindingen van Plutarchus reflecteren vooral de wetvoorstellen die Clodius indiende. De Lex Clodius de collegiis herstelde de legitieme status van de collegia die door een senatus consultum in 64 buiten de wet werden gesteld toen de elite in de nasleep van de Catilinarische samenzweringen iedere vorm van verenigen zag als een mogelijke bedreiging voor de Republiek. Collegia waren religieuze en sociale organisaties die vooral waren gebaseerd op een specifiek beroep of buurt en aan de modale Romein een erg gewaardeerde vorm van recreatie, veiligheid en respectabiliteit boden. Het is mogelijk om beroepsgebonden collegia (collegia opificum) van de wijkgebonden collegia (collegia compitalicia) te onderscheiden. De professionele collegia waren waarschijnlijk sterk gelinkt met de wijkcollegia; er is misschien zelfs mogelijkheid tot overlapping want handel was vaak geconcentreerd in specifieke straten of gebieden.211 Elke buurt had zijn eigen schrijn en zijn lokale organisatie van officiële afgevaardigden die verantwoordelijk waren voor de jaarlijkse festivals van de compitales.212 Collegia verschilden onderling van grootte; verenigingen hadden tussen de tientallen en duizenden leden.213 Ze hielden op regelmatige basis meetings en eetfestijnen, vierden religieuze festivals en vormden corporaties die instonden voor hun leden hun begrafenis. De collegia compitalicia waren vooral belangrijk voor het vieren van de Lares Compitales.214 Lidmaatschap was volledig vrijwillig. Vergaderingen werden regelmatig belegd en officieren (sacerdos, flamen, curator, notarius, scriba, viator) werden er verkozen. Aan het hoofd van een collegium stond een magister, wiens autoriteit volledig berustte bij de aanvaarding van de andere leden.215 Meestal werd hij jaarlijks (zoals de meeste magistrale ambten in Rome, met uitzondering van de ereambten) aanduid, hoewel in sommige gevallen er een leider voor vijf jaren werd aangeduid die de titel van quinquennales mocht dragen.216 Geen enkel lid van een collegium behoorde tot de elite, maar er werd wel een onderscheid gemaakt in rijkdom en status, omdat de collegia openstonden voor slaven, vrije burgers en bevrijde personen. De collegia van Rome kenden een quasimilitaire organisatie (vergeleken met de municipale collegia) waarbij hun leden waren verdeeld in centuriae of decuriae. De algemene structuur van de collegia leek 210 Plut. Cic. 30.1-2. Morel (J.P.) « La topographie de l‟artisanat et du commerce dans la Rome antique. » In Urbs. Espace urbain et histoire Ier avant J.C.-IIIe siècle après J.C. Collection de l‟école français de Rome 98 : Rome, pp. 127-155. 212 Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 83. 213 Ausbüttel (F.M.) Untersuchungen zu den Vereinen im Westen des römischen Reiches. Kallmünz, 1982, p. 36. 214 Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press, London, 1999, pp. 25-26. 215 Flambard (J.M.) « Collegia Compitalicia: Phénomène associatif, cadres territoriaux et cadres civique dans le monde romain à l‟époque républicaine. » Ktema 6. 1981, pp. 143-166. 216 Lassère (J.M.) Manuel d‟épigraphie Romaine. Parijs, 2005, pp. 479-480. 211 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 54 sterk op die van de maatschappij waarin ze ontstonden. Toch boden de collegia de kans aan janmodaal om lokaal prestige te oogsten of succes te kennen in een maatschappij waar economische opportuniteit en politieke macht vaak nooit konden bereikt worden.217 In 58 voor Christus diende P. Clodius Pulcher een wetsvoorstel in die de collegia opnieuw een legaal statuut zou laten krijgen. Dit was niet de eerste keer dat een volkstribuun probeerde om de collegia en het recht op het vieren van de Ludi Compitalicii te herstellen. In december 61 werd een soortgelijke poging ter herstelling van de festivals ingediend door een onbekende tribuun die zijn auxilium had gegeven aan de collegia om de Ludi Compitalicii te vieren. Hij werd door de aangestelde consul Metellus Celer in zijn poging gestopt toen deze zijn auctoritas gebruikte om de tribuuns macht te breken.218 Clodius plaatste zijn gehele steun achter de magister van dienst, niemand minder dan Sex. Cloelius, een trouwe aanhanger van de tribuun.219 L. Ninnius Quadratus, een amicus van Cicero, verscheen echter op het toneel en probeerde de Ludi tegen te gaan. Ninnius had wettelijke redenen om Clodius blok te zetten, want de wet uit 64 was eenzijdig en duidelijk; ze verbood alle feestelijkheden. De politieke consequentie van Clodius‟ falen zou een blamage betekenen en een flinke deuk in zijn prestige veroorzaken. Gezien hij het ambt van volkstribuun op zich had genomen om zijn prestige grotendeels te herstellen, is het niet verwonderlijk dat Cicero alle middelen wou benutten om Clodius opnieuw te laten falen. Ninnius was echter geen Metellus Celer en het lukte hem niet Clodius te intimideren, hoewel de man steeds zijn veto kon gebruiken om Clodius‟ rogatio omver te werpen. Hij kon steunen op het senatus consultum van 64 en stond bekend als een hevige tegenstander van de collegia en kon zo zijn veto staven op basis van consistentie en dignitas.220 Clodius‟ Lex de Collegii kaderde echter in een veel groter structuur van wetsvoorstellen die Ninius of Cicero nooit met een veto zouden bestrijden. Het zou het einde van hun populariteit betekenen mocht één van beide de Lex Frumentaria boycotten die gratis graanverdeling aan de burgers van Rome toeliet. Verder bestond er ook binnen de eigen senatoriale rangen tevredenheid over de Lex de Obnuntiatione en de Lex de censoria notione die met veel interesse werden onthaald.221 Clodius gooide het uiteindelijk over een totaal andere boeg en sloot een akkoord met Cicero, die hij beloofde om hem niets akeligs te laten 217 Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press, London, 1999, pp. 26-27. 218 Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press, London, 1999, pp. 117-118. 219 Ibid. p.136. 220 Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press, London, 1999, p. 136. 221 Tatum (J.W.) “Cicero‟s Opposition to the Lex Clodia de Collegiis. The Classical Quarterly, New Series, vol. 40, N°1, 1990, pp. 190-191. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 55 overkomen ter compensatie van het terugfluiten van Ninnius. De redenaar accepteerde het voorstel en Ninnius werd bedankt voor bewezen diensten.222 Door de oude collegia in hun vroegere officiële status te herstellen en de mogelijkheid te creëren om nieuwe collegia op te richten, werd het voor Clodius mogelijk om mannen te rekruteren voor geweld en politieke doeleinden op een grotere schaal en met meer zin voor organisatie dan ooit te voren. Lintott ziet Clodius zelf de rol van de patronus van het plebs overnemen en zo de banden met vroegere patronen of meesters te verbreken.223 In de Late Republiek verloor de overheid steeds meer macht over de samenleving. De traditionele clientela banden tussen aristocratie en de hogere klasse van de plebejers hadden onherroepelijk te lijden onder Clodius‟ aanpak. De proletariërs hadden de keuze; of ze bleven loyaal aan hun vroegere meesters of ze namen deel aan een organisatie die hun eigen rechten probeerde te handhaven, maar tegelijkertijd indruiste tegen de elite. Hoewel na Catilina de verhouding tussen elite en lagere klasse min of meer het gebruikelijk patroon van een clientela relatie aannam, was deze allerminst duurzaam.224 Omdat een client meerdere patronen mocht dienen, leek de stap naar een collegium minder groot. De nieuwe collegia die Clodius uit de grond stampte, zorgden voor een bredere rekruteringsbasis omdat ze ongehinderd waren door de traditionele gebruiken waaraan de oude collegia vasthielden. Ze groeiden dan ook al vlug uit tot paramilitaire organisaties. 225 Daarnaast is het ook mogelijk om het ontstaan van de nova collegia in het licht te zien van Clodius‟ gebruik van homines non occupati, mercenarii en conducticii. Deze lieden, die vaak werden betaald voor bewezen diensten, zouden de macht van Clodius nog hebben vergroot.226 Daarnaast boden de nieuwe collegia ook een perfect alternatief voor burgers die voordien geen gehoor vonden bij de traditionele verengingen om zich te organiseren. Grote stedelijke verenigen boden vaak een belangrijk ondersteunend, sociaal netwerk voor pas aangekomen migranten uit de provincies. Zowel professionele collegia als de collegia Compitalicia speelden een belangrijke rol in het Romeinse, politieke leven en openden graag hun rangen voor deze migranten.227 Door een bredere achterban te organiseren en in te spelen op de gevoelens en eisen van het plebs slaagde Clodius erin om het plebs dat voordien amper de nood voelde om deel te nemen aan het politieke leven te mobiliseren om hun stem te laten gelden tijdens belangrijke politieke beslissingen. 222 Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press, London, 1999, p.136. 223 Lintott (A.W.) Violence in Republican Rome. Oxford, 1968, p. 82. 224 Meijer (F.J.) De Verliezers: Catilina en Clodius. Martinus Nijhoff, Leiden, 1984, p. 125. 225 Ibid. p. 124. 226 Benner (H.) Die Politik des Clodius Pulcher. Untersuchungen zur Denaturierung des Clientelwesens in der Ausgehenden Römischen Republik. Stuttgart, 1987, pp. 79-80. 227 Paterson (J.) “Politics in the late republic.” Roman Political Life 90BC-AD69. Wiseman (T.P.) (ed.) p. 21-43. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 56 Volgens mij ligt de kracht van Clodius niet enkel in de dankbaarheid die hij wist af te dwingen van het plebs, maar tevens bij de vernuftige, psychologische bijwerkingen die Clodius met zijn legislatuur creëerde. Het is onmiskenbaar dat de elite en de heersende politieke klasse erg discriminerend te werk gingen ten opzichte van het plebs, dat bestond uit een groep van diverse burgers, gaande van bedelaars en proletariërs die met moeite de eindjes samen konden knopen, vrijgelaten mannen en vrouwen die een nieuw leven op wilde bouwen tot tabernarii en handelaars die met hun winkeltjes en handelszaken een comfortabel leven konden leiden. Toch bestempelde de elite hen als servi. In de Pro Sestio verwijst Cicero naar de leden van de collegia als servorum dilectus228 en in de Pro Domo Sua becommentarieert de redenaar de recente relletjes en opstandjes door slaven en vrijgelaten slaven.229 Hoewel slaven werden opgenomen in de collegia, zou de sociale afkeur voor deze lagere klasse toch doorschemeren tot in de rangen van de collegia.230 De theorie van Benner ziet de pejoratieve beschrijvingen van Cicero eerder als een tactiek die de redenaar gebruikte om angst te zaaien onder de nobilitas om zo Clodius van hen af te scheuren. Hij speelde hiermee in op de angst van de elite voor het plebs dat zich tegen hen zou keren. Volgens Benner speelde Cicero tevens in op de gevoelens van de vrije mannen. Door Clodius in het licht te plaatsen van een patroon van slaven, werd ieder lid van Clodius‟ bende aanzien als servi en betekende dit voor een vrije burger een enorm verwijt en blamage. Tenslotte gebruikte Cicero volgens Benner de term slaaf om vrijgelatenen te duiden wat wijst op discriminatie.231 Mouritsen bekrachtigt Benners stelling wanneer hij aangeeft dat de armen immers aanzien werden als de natuurlijke tegenstanders van de rijken. Het ging zelfs zo ver dat bepaalde aristocraten de plebejers als vijanden beschouwden. Bewijs hiervoor vindt Mouritsen in Pro Domo Sua alwaar Cicero wijst op het complot van één van Clodius‟ mannen Sergius die een aanval zou hebben gepland op de consuls, de senaat en het bezit en rijkdom van de elite om de armen meer macht te geven. Ook in de pro Milone waarschuwt Cicero de elite voor het plebs et infirma multitudo die onder Clodius‟ leiderschap de fortunis vestris bedreigde.232 De lagere klassen werden dus aanzien als een latente bedreiging voor de elite. Clodius zette de angst van de elite om in praktijk. De mobilisatie van het plebs urbana tijdens demonstraties en politieke zittingen betekende een enorme druk voor de overige politici, die de burgers beschouwden als een bedreiging van hun macht.233 De denigrerende terminologie van de elite moet volgens mij wel degelijk kwaadbloed hebben gezet onder het plebs, maar ook de angst van de 228 Cic. Pro Sest. 34. Cic. Dom. 54. 230 Flambard (J.M.) Collegia Compitalicia: Phénomène Associatif, cadres territoriaux et cadres civiques dans la monde romain à l‟époque républicaine. Ktema 6, 1981, p. 154. 231 Benner (H.) Die Politik des Clodius Pulcher. Untersuchungen zur Denaturiering des Clientelwesens in der ausgehenden Römischen Republik. Stuttgart, 1987. pp. 75-76. 232 Cic. Mil. 95 233 Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, pp. 140-141. 229 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 57 aristocratie voor de proletariërs moest duidelijk merkbaar zijn. Het is immers zo dat rechtszaken en contiones openbare gelegenheden waren die op het Forum Romanum werden gehouden en in principe toegankelijk waren voor iedere burger. Daarnaast waren er altijd wel mannen uit de operae Clodiani aanwezig die de discriminerende boodschappen die door de politici werden geuit, verspreidden doorheen de stad. Overvolle tabernae waren de ideale plaats om roddels en weetjes te verspreiden en ook de magistri en duces die aan het hoofd van de collegia stonden, konden hun mede collegiati vast inlichten over de lasterpraat die sommige politici durfden uiten. Nieuws verspreidde zich vlug in Rome; niet alleen op het Forum, maar ook in de vele eet- en drinkgelegenheden, tijdens triomftochten, publieke begrafenissen en het vrolijke vertier van religieuze festivals en banketten, werd duchtig geroddeld en gedebatteerd.234 Verkiezingen en politiek nieuws waren immers net als in onze maatschappij een geliefd onderwerp omdat ze een belangrijke invloed hadden op het beleid dat voor een jaar zou worden gevoerd. De jaarlijkse verkiezingen hielden het beleid van een magistraat of politicus steeds brandend actueel. Verder werden op het forum geregeld speeches en redes gehouden die de bevolking van alle nieuwtjes voorzagen.235 Maar ook roddels en kwaadsprekerij werden door de clientes, divisores en aanhangers van de tegenpartij verspreid. Hoewel de meeste politici zich waarschijnlijk behoeden voor enige missprekingen, is het niet onmogelijk dat tijdens een woordenwisseling een flater werd begaan. Cicero verklaart zelf zonder enige schroom in zijn redevoering in het proces tegen Plancius dat er een leger van armen werd opgericht tegen de rijken; de perditi tegen de boni, slaven tegen hun meesters, waardoor hij met een vermanende vinger naar het plebs wijst.236 Hoewel kan worden getwijfeld aan het feit of Cicero deze uitspraak al dan niet bewust heeft gemaakt, zou de uitwerking ervan niet lang op zich hebben moeten laten wachten. Het lijkt me dan ook niet onmogelijk dat de leden van de collegia regelmatig werden geconfronteerd met kwetsende opmerkingen van de elite, die zwaar doorwogen op de gewone man. Clodius had het plebs door middel van de collegia immers een zeker gevoel van dignitas gegeven. Het werd mogelijk voor de gewone man om lokaal prestige te oogsten. Voor het eerst kregen ze een rol toebedeeld in het politieke beleid in Rome en hoewel vaak erg minimaal kregen de plebejers toch het gevoel dat ze enige waarde hadden in een maatschappij die hen op economisch vlak marginaliseerde. Dat de comitia tributa het ideale slachtveld werd om de wil van het volk te verdedigen, kan dus ondermeer gezien worden in het licht van de goede organisatie en de snelle mobilisatie tijdens 234 Ward (A.M.) How Democratic Was the Roman Republic? New England Classical Journal, 31.2, 2004, Connecticut, p. 115. 235 Bell (A.J.E.) Cicero and the Spectacle of Power. The Journal of Roman Studies. Vol. 87. 1997, p.1 236 Cic. Planc. 86. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 58 stemmingen die Clodius had bewerkstelligd door de collegia voor zich te winnen. Hoe dan ook lijkt Clodius te voldoen aan de definitie van een demagoog, die als leider van het volk ervoor zorgde dat er een nieuwe instroom aan kiezers opgang kwam, die de politieke besluitvoering ernstig zou veranderen. In de laatste decennia van de Late Republiek zou Clodius ervoor zorgen, samen met de onverzoenbare vetes tussen de aristocratische families onderling, dat er heel wat wetten in de comitia tributa zouden worden goedgekeurd die tegen de belangen van de heersende elite ingingen. Tevens breidde hij met de Lex Clodia de agendo cum populo (Lex Clodia de obnuntiatione) de regels uit met betrekking tot de bestaande regelgeving omtrent het verbieden of het limiteren van het aantal deelnemers aan publieke samenkomsten.237 Het probleem rond de lex de agendo cum populo is het feit dat er erg weinig bronnen bestaan die handelen over de implicaties van deze wet. De meest genoemde discussie werd gevoerd door Cicero die zich zoals steeds laagdunkend uitlaat over Clodius‟ wet238, maar ook Dio Cassius vermeldt de wetgeving maar erg oppervlakkig. 239 Cicero beschrijft hoe Clodius‟ wetgeving alle regelgeving over de rituele observering van het luchtruim voor slechte of goede voortekenen afschafte en de auspiciën ongeldig liet verklaren.240 Verder laat de wet het toe dat er stemmingen over wetteksten op alle dies fasti mochten plaatsvinden en dat de lex Fufia en de lex Aelia werden verworpen.241 De nieuwe wet had dus heel wat implicaties voor de macht van de Senaat. Zoals reeds eerder vermeldt, was één van de middeltjes van de Senaat om een ongunstige rogatio tegen te gaan een obnuntiatio uit te roepen. Magistraten keken immers in de lucht naar tekenen die succes of falen indiceerden. Meestal speurde men de hemel af en keek naar de vlucht van de vogels die door de augures als goed of slecht voorteken werden verklaard. Door de lex Aelia kregen de profetieën een legitiem karakter.242 Door de obnuntiatione af te schaffen, slaagde Clodius erin om een tactiek van de Senaat af te nemen en de comitia tributa vrijspel te geven tijdens stemmingen in de vergadering. Verder somden de lex Fufia en de lex Aelia de voorwaarden op die moesten vervuld zijn voordat een comitia kon plaatsvinden. Tatum argumenteert dat hij Asconius243 neigt te geloven die voorstelt dat de lex Fufia diende om een strikt aantal dagen tussen de bekendmaking van verkiezingen en de uiteindelijke verkiezing vast te leggen.244 Indien Tatums veronderstelling correct is, kunnen we stellen dat de reeds aangehaalde veronderstelling dat het 237 Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press, London, 1999, p. 125. 238 Cic. Sest. 33, 56, Cic. Har. Resp. 58, Cic. Red. Sen. 11. 239 Dio Cass. 38.13.6. 240 Cic. Sest. 56. 241 Cic. Sest 33. 242 Lintott (A.W.) The Constitution of the Roman Republic. Clarendon Press, Oxford, 1999, pp. 102-104. 243 Asc. 8 Clark. 244 Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press, London, 1999, p. 126. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 59 wettelijk verplichte trinundinum, waarin geen legislatieve comitia mochten worden gehouden, verviel. Dit brengt met zich mee dat er op marktdagen wel mocht worden gestemd en dat rurale burgers die naar Rome kwamen om hun waren aan de man te brengen ondertussen konden gaan stemmen. Een verplaatsing op niet-marktdagen betekende immers dat het werk op het land niet werd verricht en omdat vele boeren zelfbedruipend waren, konden velen het zich niet veroorloven om enkel om te stemmen naar Rome af te zakken. Volgens Mouritsen was de lex Fufia immers bedoeld om de rurale kiezers af te schrikken.245 Door de lex Fufia af te schaffen, kon Clodius nu ook rekenen op de steun van de rurale proletariërs en boertjes die een tegengewicht konden bieden tijdens de stemmingen in de comitia centuriata. Het valt wel te betwijfelen of de invloed van Clodius tot buiten de grenzen van de stad reikte, hoewel we in de Pro Milone vinden dat toen Clodius Milo ontmoette op de Via Appia, hij net op weg was naar Aricia om daar de lokale Senaat toe te spreken als onderdeel van zijn verkiezingscampagne.246 Hoe dan ook maakt Clodius met zijn wet de weg vrij voor de rurale burgers en indirect bouwde hij mee aan een eerlijker en meer democratischer politieke scène. Ook zijn eis voor een verdeling van de stemmen van vrijgelaten mannen onder alle tribus in plaats van hen vast te leggen in de 4 urbane tribus, kadert in eenzelfde gedachtegoed.247 Ten slotte heeft Cicero het ook over het houden van stemmingen op alle dies fasti. De Romeinse kalender was verdeeld in dies nefasti, dagen waarop geen publieke zaken mochten worden besproken en dies fasti, die op hun beurt nog eens waren onderverdeeld in dies fasti et comitiales, waarop een comitia kon worden gehouden, en gewone dies fasti waarop wel procesvoering mocht worden gehouden maar het samenkomen in een comitia verboden was.248 De dies fasti waren dus in overeenstemming met de lex Fufia en hadden dus bij hun afschaffing dezelfde implicaties. Op alle dies fasti was het toegestaan om een vergadering te beleggen en een stemming uit te voeren. Niet enkel gaf Clodius de bevolking het recht terug om zich te organiseren en de Ludi te vieren, ook voorzag hij iedere burger van voedsel door hen een graanrantsoen aan te bieden.249 In het voorzien van de basisbehoeften van het volk, wist Clodius heel wat bereidwilligheid te vinden voor zijn politieke plannen. Het was een welbeproefde politieke zet die doorheen de eeuwen heen blijvend werd herhaald; zelf in de 20ste eeuw mochten de burgers naar de politici komen met hun problemen. In ruil voor een oplossing, beloofde de desbetreffende kiezers dan om hun stem te schenken aan de politici in 245 Mouritsen (H.) Plebs and politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 34. Cic. Mil. 51, 54. over de verkiezingscampagne in Aricia: Lintott (A.W.) Cicero and Milo. The Journal of Roman Studies, vol. 64, 1974, pp. 68-69. 247 Treggiari (S.) Roman Freedman during the Late Republic. Oxford, 1969, pp. 176-177. 248 Mommsen (T.) Römischen Staatsrecht. vol. 3, Leipzig, 1887, pp. 372 – 374. 249 Dio Cass. 38.13.1. 246 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 60 kwestie. Clodius pakte het echter op grote schaal aan en verkreeg zo de gratia van een groot deel van het plebs urbana. Voedseltekorten waren schering en inslag in de Griek-Romeinse wereld en een stad als Rome werd regelmatig opgeschrikt door een hongersnood die hardnekkig de kop op stak, zeker wanneer de graanbevoorrading uit het Middellandse Zeegebied in gedrang kwam. 250 Iedere burger vanaf de leeftijd van 10 jaar kreeg door Clodius‟ Lex Clodia Frumentaria een gratis, maandelijks graanrantsoen van 5 modii graan.251 Cicero was er alleszins niet mee opgelaten en stak de draak met Pompeius, die kennelijk het beheer over de graanvoorraden in handen wou krijgen.252 Clodius sloeg dus een dubbele slag; niet alleen wist hij de gratia van het plebs te winnen, tevens kon hij Pompeius‟ gezag ondermijnen door de prestigieuze taak van het toezicht houden over de graandistributie over te nemen. Het is niet moeilijk om in te zien dat er een hoog prijskaartje aan de gratis graanbedeling ging. Maar zoals later zal blijken wist Clodius daar een mouw aan te passen door Cyprus te annexeren en enkele rechten te herstellen voor Byzantium zodat er nieuwe hoeveelheden graan naar de silo‟s in Rome werden aangevoerd.253 Door de bevolking achter zich te scharen en de comitia vrij spel te geven om haar beslissingen (en die van Clodius) door te voeren, had de volkstribuun het pad geëffend voor zijn wraak op Cicero. In februari 58 diende Clodius een wetsvoorstel in, dat resulteerde in de lex Clodia de capite civis Romani, die het recht van iedere burger tot provocatio; het recht op het in beroep gaan, uitbreidde, door te stellen dat het verboden was om een Romeinse burger te veroordelen tot de doodstraf zonder een proces te hebben gevoerd.254 Nu was de provocatio reeds in voege en werd ze door Cicero zelf reeds als patrona civitatis ac vindex libertatis benoemd.255 Voor Cicero, die als symbool gold voor de senatoriale macht, was dit een harde klap in het gezicht. Een clausule in Clodius‟ wet voorzag immers dat niet enkel magistraten, maar ook de senatoren die de magistraten adviseerden, konden worden gestraft.256 De hele Senaat had de Catiliaanse verraders zonder proces veroordeeld tot de doodstraf, maar het zou Cicero zijn die de volledige schuld op zich zou nemen.257 De verkozen consuls wist Clodius handig te bespelen door hen via een de lex Clodia de provinciis consularibus het commando te geven over Macedonië en Syrië voor vijf jaar.258 Toen Cicero de wet onder ogen kreeg, ging hij spontaan in rouw en vroeg de hulp in van de bevolking. Equites en publicani kwamen van het 250 Garnsey (P.D.A.) Famine and Food Supply in the Graeco-Roman World. Cambridge, 1988, pp. 3-14. Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press, London, 1999, p. 121. 252 Cic. Dom. 25. 253 Cic. Dom. 129, Cic. Har. Resp. 28f. 254 Stockton (D.) Cicero, a Political Biography. Oxford, 1971, p. 188. 255 Cic. De Orat. 2.199 256 Dio Cass. 38.14.5, 38.17.2 257 Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press, London, 1999, pp. 150-152. 258 Seager (R.) Pompey, a Political Biography. Oxford, 1979, p. 103. 251 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 61 platteland om de redenaar bij te staan, maar ook hooggeplaatste senatoren steunden Cicero. Clodius had echter de steun van de collegia en het plebs urbana. Hij zag erop toe dat Cicero niet over straat kon lopen zonder gemolesteerd te worden. Hortensius, één van Cicero‟s aanhangers, werd eveneens aangevallen en zou op het nippertje aan de dood ontsnappen. De Senaat stond echter weigerachtig tegen het nieuwe wetsvoorstel en veroordeelde de nieuwe haarden van geweld, maar daar wist Clodius al vlug een mouw aan te passen. Hij diende opnieuw een wetsvoorstel in, de lex Clodia de imperio Catonis, die ervoor zorgde dat Cato de supervisie kreeg over de annexatie van Cyprus. Hierdoor zou de staatsman minder in de stad zijn en door Cato publiekelijk steun te bieden, stond de senator in de schuld bij Clodius. Daarnaast kon Cato evenzeer het slachtoffer worden van de lex de capite civis Romani, maar door de missie naar Cyprus voor te stellen, gaf Clodius Cato te verstaan dat hij niets hoefde te vrezen.259 Ondertussen bleken de consuls Clodius graag een handje toe te steken na de royale geste die de volkstribuun hen had gedaan. Gabinius verbood de equites te spreken in de Senaat. Die waren samengekomen aan het Capitool en hadden besloten om vertegenwoordigers naar de Senaat te sturen om er Cicero‟s zaak te bepleiten. Daarnaast riepen de consuls twee van Cicero‟s metgezellen Curio en Hortensius op het matje omdat ze hadden deelgenomen aan een vergadering van equites. In de contiones die werden gehouden, zweepten goedgeplaatste agenten van Clodius de bevolking op en het waren opnieuw Curio en Hortensius die in de klappen deelden omdat ze door het volk werden aanzien als tegenstanders van een uitbreiding van de provocatio.260 Cicero moest lijdzaam toezien hoe elke poging om zijn zaak ter harte te nemen geboycot werd door de illum tribunum en de twee consuls die elke dag de klachten van patriottische mannen, zelfs van leden van de Senaat, links lieten liggen en doorgingen met de Staat te ruïneren.261 De triumvirs konden Cicero ook geen steun bieden. Pompeius had zich afzijdig gehouden en was zelfs naar zijn villa in Alba gevlucht. Zelfs zijn vertrouweling Piso kon hem niet overtuigen om maatregelen te nemen tegen de volkstribuun.262 Caesar zou de schuld van de senatoren die de samenzweerders ter dood hadden veroordeeld niet tegenspreken, maar was niet bepaald opgezet met de strafmaat die werd geëist. De enige die aan de smeekbeden van Cicero gehoor gaf was Crassus, die zijn steun betuigde aan de redenaar via zijn zoon, maar zelf bleef de triumvir afzijdig en legde zich neer bij de beslissing van het volk.263 Het plebs urbana en de collegia hadden indirect een groot aandeel in deze affaire. Clodius had immers de volksvergaderingen bevrijd van enige restricties op hun soevereiniteit door stemmingen op alle dies fasti mogelijk te maken en 259 Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press, London, 1999, pp. 153-157. 260 Dio Cass. 38.16.1-5. 261 Cic. Pro Sest. 25. 262 Plut. 31.2-3 263 Dio Cass. 38.17.3 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 62 striktere regulaties vast te leggen over religieuze obstructies. Hij gebruikte de volksvergaderingen vooral om zaken met betrekking tot buitenlands beleid legitiem te maken. De confiscatie van Cyprus en de provincies die werden toegewezen aan de consuls werden dan ook mogelijk gemaakt door de goedkeuring van het volk. 264 Dat de annexatie van Cyprus indruiste tegen de akkoorden die Pompeius had afgesloten na de Mithridatische Oorlogen was voor Clodius mooi meegenomen.265 De affaire met Tigranes zou de relaties met Pompeius enkel maar verzwakken. (zie infra) Met de steun van beide consuls en een aantal belangrijke spelers in de Senaat, kon Clodius de woede van de boni, die Cicero met alle geweld steunden, gerust op de hals halen. Cicero, beroofd van al zijn prestige en middelen om Clodius te bekampen, ging in vrijwillige ballingschap. Wat hij nooit had durven denken was dat Clodius zijn ballingschap zou omzetten tot een wettelijke verbanning die werd goedgekeurd door het volk. Dio Cassius beschrijft haast heroïsch hoe de redenaar het beeld van Minerva, dat hij zo lief had, naar het Capitool bracht en haar daar offerde om daarna, geëscorteerd door vrienden rond middernacht Rome te verlaten, om te voet door Lucania naar Sicilië te trekken.266 Cicero werd door het volk tweemaal gestraft; enerzijds zagen ze hem als een crimineel die Romeinse burgers zonder rechtspraak ter dood veroordeelden en anderzijds hadden ze hem zo goed als vogelvrij verklaard. Met de lex Clodia de exsilio rondde Clodius zijn wraakpoging af. De wet verkondigde de misdaden van Cicero, met name de executie van de samenzweerders en de falsificatie van een senatus consultum die hieraan de basis lag. De ballingschap van Cicero werd omschreven als een permanente verbanning en kreeg een legale status toebedeeld. Het werd de redenaar verboden om binnen de 500 mijlen van Italië te komen en iedereen die hem hielp werd ernstig gestraft of moest het met zijn leven bekopen. Alle bezit van Cicero werd aangeslagen en in een veiling verkocht, waarna Cicero‟s huis op de Palatijn met de grond werd gelijkgemaakt om plaats te maken voor een monument ten ere van de godin Libertas. Tenslotte verbood de wet het heropenen van de hele zaak zowel in een comitia als in de Senaat.267 Vanaf dat moment zoeken de aanhangers van Cicero vol ijver naar manier om de redenaar terug te halen naar Rome. Een bedenking bij de lezing van de Antieke bronnen volgt bij de rogatio die consul Spinther voor de comitia brengt dat Cicero in zijn ambt en status moest herstellen. Door Cicero weten we dat consul Lentulus Spinther hun wet voorlegde aan de comitia centuriata en niet aan de comitia tributa. In zijn de Legibus schrijft Cicero dat wanneer het volk verdeeld is door rijkdom, status en leeftijd hun beslissingen slimmer zijn dan wanneer ze vergaderen en kiezen zonder de classificatie in de comitia 264 Lintott (A.W) ”P. Clodius Pulcher – Felix Catilina?” Greece and Rome, 2nd series, Vol. 14, N°2, 1967, p. 167. Seager (R.) Pompey, a Political Biography. Oxford, 1979, p. 106. 266 Dio Cass. 38.31.6 267 Moreau (P.) La Lex Clodia sur la bannissement de Cicéron. Athenaeum 75, 1987, p. 465f. 265 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 63 tributa.268 Deze zet is opmerkelijk maar zeker niet onverwacht. Zoals reeds werd opgemerkt was het de comitia tributa geweest die ervoor had gezorgd dat Cicero werd verbannen. Clodius kon door zijn wetsvoorstellen en het slimme gebruik van de collegia rekenen op de steun van een groot aantal plebejers die hij op een korte periode kon mobiliseren om stemmingen in de comitia tributa te beïnvloeden. C. Messius, Milo, Fabricius269 en andere tribuni plebis270 stelden de kwestie op veilig en overtuigden Spinther om het wetsvoorstel in de comitia centuriata te laten stemmen.271 De comitia centuriata had immers het voordeel dat het plebs sterk ondervertegenwoordigd was en dat hun stem er heel wat minder waarde had. De centuriata verwees in de eerste instantie naar een legerterm waarmee de kleinste onderdelen van de infanterie in het Romeinse leger werden aangeduid. In de Late Republiek had het leger niets meer te maken met het desbetreffende comitia, hoewel de vergadering nog steeds extra pomerium moest worden gehouden en haar vaste stek had op het Campus Martius daar het voor een leger taboe was om zich binnen de stad Rome te verenigen.272 De opdeling die werd gehanteerd was deze van de bezitsklassen. De stem van de rijkste burgers, vooral patriciërs, die zich in de eerste klasse bevonden van het centuriae systeem, woog zwaarder door dan de stem van de andere klassen, zodat de elite meer controle had op het resultaat van een stemming. Daar de meeste van Cicero‟s en Pompeius‟ aanhangers tot deze klasse behoorden, was er een groot voordeel te halen uit het voorleggen van de rogatio in de comitia centuriae. Zo werd het probleem van Clodius‟ invloed op het plebs tevens omzeilt. Voorgaand voorbeeld toont duidelijk aan dat wanneer een wetsvoorstel in de comitia tributa werd voorgelegd, alle klassen van de maatschappij hun stem konden laten gelden, wat duidelijk kan worden geïnterpreteerd als een democratisch element in de politiek van de Romeinse Republiek. Echter wanneer er een consilium plebis werd samengeroepen, hadden enkel het plebs recht om te stemmen en werd het democratische principe van stemrecht voor iedere burger opnieuw ontweken. Ook de Senaat kon dergelijke stunt uitvoeren zoals bovenstaand voorbeeld aantoont. Wanneer een rogatio koste wat het kost tot wet moest worden verkozen dan kon de comitia centuriata haar nut bewijzen, wanneer er een consensus was onder het merendeel van de senatoren en aristocratische families. Het democratische grondbeginsel dat iedere burger stemrecht en 268 Cic. De Leg. 3.44-3.45. Shackleton-Bailey toonde op geloofwaardige wijze aan dat de naam Fabricius door latere vertalers en uitgevers werd toegevoegd ter vervanging van Gratidius hoewel deze laatst genoemde geen tribunus plebis was in het jaar 57 v. Chr. De auteur vestigt tevens de aandacht dat er waarschijnlijk sprake is van Falschverbeserung met betrekking tot de rol van de tribuun Atilius, die vreemd genoeg niet wordt vermeld door Cicero. Atilius zou zich pas tegen de redenaar keren nadat zijn collega Numerius door Clodius werd omgekocht. Op het moment van schrijven wist Cicero nog niet dat dit zou gebeuren wat betekent dat er een postume correctie is gebeurd. Zie: Shackleton-Bailey (D.R.) Two Tribunes, 57 B.C. The Classical Review, new series, Vol. 12, n°3, Dec. 1962, pp. 195-197. 270 Cic. Q. Fr. I, 4: Cicero vestig zijn hoop vooral op Sestius, maar ook op Curius, Milo, Fadius en Fabricius. 271 Cic. Ad. Att. 4.4.1. 272 Sandberg (K.) Magistrates and Assemblies. A Study of Legislative Practice in Republican Rome. Acta Instituti Romani Finlandiae vol. 24, Rome, 2001, p. 2. 269 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 64 een gelijkwaardig aandeel had, werd dan opnieuw omzeild. Yakobson trekt echter het minieme aandeel van het plebs urbana in de comitia centuriata in twijfel. Hij merkt op dat electorale omkoping van het plebs vooral gebeurde tijdens de verkiezingen van hogere magistrale ambten; ambten die nota bene werden verkozen in de comitia centuriata. Het lijkt inderdaad zinloos om voor het volk riante spelen te organiseren en grote sommen geld door te sluizen naar de urbane tribus als het plebs weinig of geen inspraak had in de stemming.273 Daarnaast merkt Yakobson terecht op dat een splitsing tussen plebs en elite niet voor de hand liggend is. De veertig of vijftigduizend sestertiën die nodig waren om tot de eerste bezitsklasse van de centuriata te behoren, was een erg geringe som geld in de Late Republiek. Bijgevolg ziet hij de eerste klassen van de comitia centuriata dan ook als een piramide waarbij het grootste aantal leden zich onderaan bevond. Yakobsons theorie staat echter ter discussie. Het argument dat het plebs eerder meegenoot van de largitiones, feesten en banketten die waren bedoeld voor het winnen van de middenklasse van de Romeinse maatschappij, lijkt in het licht van bovenstaand argument heel wat plausibeler. Verder minimaliseert hij de invloed van de rijke Italiaanse, municipale burgers die door hun amici uit Rome werden uitgenodigd om hun stem te laten gelden. In normale omstandigheden werd de suffragium van de kiezers die daadwerkelijk in Rome resideerden belangrijker geacht dan deze uit de municipale gebieden. Tenslotte aanvaardt Yakobson wel dat wanneer er een consensus bestond onder de kiezers van de eerste klassen en de equites, de stem van het plebs onnodig was. Hij wijst er echter op dat er een sterke competitiedrang bestond onder de leden van de leidende klasse. Nobiles en welvarende homines novi bekampten elkaar openlijk voor de hogere magistrale ambten.274 Met bovenstaande bevindingen in het achterhoofd, blijft het echter nog de vraag of de comitia centuriata wel degelijk een waterdicht plan vormde voor de terugkomst van Cicero. De rijke aristocratische klasse was immers verdeeld. Een aantal van hen stonden immers resoluut achter Clodius die met zijn politieke campagne zowel Cicero als Pompeius buiten spel had weten zetten. Pompeius‟ reputatie was tanende en heel wat politici wilden hem liever langs de kant hebben geschoven.275 Cato, die heel wat vrienden had in de Senaat, was door Clodius‟ voorkeursbehandeling een hevig voorstander van de volkstribuun. Het lijkt redelijk om te zeggen dat hij Cicero‟s terugkeer naar aller waarschijnlijkheid tegenwerkte. Tevens had Cato zich altijd al een hevig tegenstander van Pompeius gekweten en had hij Pompeius meermaals geweigerd zijn steun te verlenen. Zo verzette Cato zich 273 Yakobson (A.) Petitio and Largitio: Popular Participation in the Centuriate Assembly of the Late Republic. The Journal of Roman Studies, vol. 82, 1992, pp.32-33. 274 Ibid. pp. 44 - 45. 275 Seager (R.) Pompey, a Political Biography. Basil Blackwell, Oxford, 1979, p.94. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 65 ondermeer tegen het huwelijk van Pompeius met zijn nichtje, de dochter van consul D. Silanus en Servilia.276 Hij zou daarnaast ook hevige tegenstand bieden tegen de ratificatie van Pompeius‟ overeenkomsten in het Oosten met de plaatselijke heersers. Ook verzette hij zich tegen de nieuwe landwetten die grond moesten vrijmaken om ter compensatie aan Pompeius‟ veteranen te schenken.277 Dit alles betekende dat er een bres werd geslagen in de eenheid binnen de aristocratie en dat de stem van het volk wel eens het doorslaggevende element kon worden tijdens de stemming van de rogatio in de comitia centuriata. De balans zou uiteindelijk in het voordeel doorwegen van Cicero. De bevolking van Rome was het immers zat om onder de constante bedreiging te leven van agressieve verkiezingsagenten en de gewapende, Clodiaanse bendes die politieke meetings en publieke aangelegenheden verstoorden. Daarnaast is het best mogelijk dat de aanhangers van Cicero het stijgende aantal geweldplegingen aanklaagden en de burgers de schrik op het lijf joegen met wilde geruchten over een dreigende val van de Republiek. Toen het politieke leven de gevolgen van de stijgende gewelddadigheden begon te ondervinden, zouden heel wat senatoren en aristocratische families de nood hebben ondervonden om Clodius‟ apolitiek beleid een halt toe te roepen. En wat was een betere oplossing dan zijn grootste opponent terug naar Rome te halen? Deze speculaties ten spijt, is het toch opmerkelijk dat het plan van de tribunen om de rogatio voor de comitia centuriata te brengen geen 100 procent slaagkans had. Het zou dus opnieuw de bevolking zijn, die wel eens de beslissende stem zou leveren. Hoewel dus niet helemaal in de democratische traditie van gelijke en evenwaardige burgerrechten, zijn er toch sporen van een democratisch gedachtegoed terug te vinden. Het wetsvoorstel van de tribunen werd meermaals herschreven, want Cicero maakt het duidelijk dat hij niet tevreden was met de voorwaarden van zijn terugkomst. In een brief naar Atticus trekt de orator duidelijk van leer tegen het eerste rogatio dat door de tribunen van 58 reeds was opgesteld en de nieuw verkozen tribunen nu voor de comitia wilden laten stemmen. Cicero vraagt Atticus of hij erop toe wil zien dat de nieuwe magistraten meer aandacht zouden besteden aan details, want de tribunen van het jaar 58 hadden volgens de redenaar de clausule zonder veel aandacht opgesteld. Want, zo vervolgt Cicero, niets wordt hersteld buiten zijn burgerschap en zijn senatoriale rang.278 Een erg opmerkelijke reactie van een persoon die door een wet verbannen werd uit Rome en die vogelvrij werd verklaard. Het hernieuwde zelfvertrouwen van de redenaar kan worden verklaard door het einde van Clodius‟ tribunaat en het vertrouwen in de Senaat en zijn talrijke amicitia die zijn terugkeer bepleiten. Zelfs Pompeius ziet in de terugkeer van de redenaar naar Rome een belangrijke tactische zet in zijn 276 Plut. Cat. 30. Plut. Pomp. 46 – Plut. Cat. 31. 278 Cic. Ad Att. 4.3.23. 277 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 66 strijd tegen Clodius Pulcher. Het is speculatief om te stellen dat Cicero‟s vertrouwen voortvloeide uit het feit dat er nog steeds een oligarchische invloed rondspookte achter de schermen van de Romeinse politiek. Het kan niet onder stoelen of banken worden gestoken dat de hogere magistraturen nog steeds werden verkozen in de comitia centuriata en dat de magistraten meestal werden voorgedragen door de leden van de Senaat, allen ex-magistraten uit de machtigste families uit Rome. Het vertrouwen raakt even zoek wanneer Cicero echter een clausule aangrijpt waarin hij een „kwaadaardige‟ intentie van de tribunen schijnt te hebben ontdekt. Clodius had immers in zijn Lex Clodia de exsilio Ciceronis ervoor gezorgd dat het haast onmogelijk werd om een herziening van de wetgeving te verkrijgen in een zitting van de Senaat of in een consilium plebis.279 Cicero merkt terecht op dat Clodius er alles aan had gedaan om ervoor te zorgen dat de geldigheid van zijn wettekst niet zou worden ingetrokken door de Senaat noch door het volk. Cicero merkt echter logisch op dat wanneer de Senaat of het volk de wettekst ongeldig stemde, de clausule die het herzien van de Lex Clodia de exsilio Ciceronis in de Senaat of in een consilium plebis verbood, ook ongeldig werd. Het feit echter dat er een clausule was opgenomen die de tribunen schadeloos zou stellen mocht blijken dat de nieuwe rogatio enige inbreuk tegen bestaande wetten zou bevatten, stootte Cicero tegen de borst. Hij zag de clausule als een laffe daad die de tribunen veilig stelde terwijl zijn eigen belangen werden geschaad.280 Uiteindelijk verkreeg Cicero dat de rogatio wel degelijk werd aangepast want in latere brieven naar Atticus verhaalt Cicero dat hij tevens zijn private eigendommen te Rome terugkrijgt en dat het huis op de Palatijn die door de operae Clodiani was vernietigd, terug zou worden opgebouwd op de kosten van de Senaat.281 Hoewel Cicero verbannen was en buiten Rome verbleef, kon hij door zijn banden met zijn vrienden en familieleden nog steeds invloed uitoefenen op de politieke beslissingen in Rome. Of dit pleit voor of tegen een democratisch gedachtegoed in Rome is moeilijk vast te stellen. Het voorval toont wel duidelijk aan dat de aristocratie, wanneer geconfronteerd met een vijandige situatie die nefast was voor het merendeel van de elite, in dit geval de gewelddadige tussenkomsten van Clodius Pulcher, een krachtstoot kon uithalen die de stem van het volk kon overheersen. Nu kan worden gesteld dat ook Clodius zijn vrienden en banden aansprak om hem meermaals te ondersteunen. In het jaar 62 was Murena één van de consuls en een amicus van de toen nog tot het patriciaat behorende Clodius. Hij zorgde er ondermeer voor dat Clodius geruime tijd werd gespaard van vervolging voor zijn aandeel in het Bona Dea schandaal.282 Het is van belang om beide voorbeelden te kaderen in een tendens die tot 279 Moreau (P.) La Lex Clodia sur la bannissement de Cicéron. Athenaeum 75, 1987 p. 465-472. Cic. Ad Att. 4.3.23. 281 Cic. Ad Att. 4.4.2. 282 Linderski (J.) Roman Questions. Stuttgart, 1995, p. 72f. 280 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 67 op de dag van vandaag in politieke middens schering en inslag is. Nepotisme is van alle tijden en zal zeker een belangrijke rol hebben gespeeld in de politieke strijd in Rome. Ik denk niet dat dit pleit tegen een democratisch Rome daar zoals reeds vermeldt zelfs in hedendaagse regeringen die claimen een patent te hebben op een democratische visie zonder meer een vorm van nepotisme is terug te vinden. 4.1.2 Milo, Pompeijaan? De rol van politieke allianties. Het fenomeen van politieke partijen zoals we die op de dag van vandaag kennen, bestond in de Late Republiek niet. Toch hadden heel wat adellijke families allianties af gesloten om hun machtsbasis te verbreden. Adopties en verplichte huwelijken waren een goede manier om een band te creëren tussen twee families, hoewel ze niet garant stonden voor een blijvende alliantie. Het wispelturige karakter van de politieke beleving in Rome zorgde ervoor dat een alliantie op een wankele fundering rustte. Het gebeurde vaak dat een man scheidde van zijn vrouw, omdat hij door een andere echtgenote te nemen een betere politieke plaats kon innemen. Voorbeelden hiervan zijn legio en duiden vooral het politieke klimaat dat heerste in de laatste decennia van de Republiek. Populares leiders roerden zich en de gemoederen raakten stilaan verhit, niet enkel in de straten waar een bittere machtstrijd werd gestreden tussen gewapende bendes, maar ook in de Senaat waar er een politiek steekspel aan de gang was tussen de aristocratische families. Een brede en trouwe achterban gaf de meeste kans op politiek slagen. Ook Pompeius kende de klappen van de zweep. Zijn overwinningen in de Mithridatische oorlogen hadden ervoor gezorgd dat de Generaal kon rekenen op veel sympathie bij de bevolking. Door zijn doortastend had hij het respect gewonnen van zijn manschappen. Vele militairen verkregen door hun vlekkeloze reputatie van officieren in het leger een kans om een politieke carrière uit de grond kunnen stampen en een enkeling wist zelf een hoge magistrale positie uit de brand te slepen. Pompeius, als triumvir en gevierd oorlogsheld, hielp heel wat van zijn officieren aan dergelijke posities. Gruen verwijst naar de vele aanhangers van Pompeius die de Generaal volgden uit zijn geboortestreek Picenum, maar daarnaast kwamen er heel wat equites en landadel uit andere delen van Italië naar Rome. Titus Annius Milo uit Lanuvium, Pompeius‟ adfinis Lucius Hirrus en de geleerde Terentius Varro die beiden grote stukken land bezaten in Sabijns gebied, zijn maar enkele voorbeelden van aanhangers die niet uit Pompeius‟ geboortestreek afkomstig waren.283 Deze aanhangers kwamen uit lagere senatoriale huizen of waren jonge politici zonder bekende voorouders in de Curia. 283 Gruen (E.S) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press. Berkeley, London, Los Angeles, 1974, p. 64. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 68 Een opvallend kenmerk dat velen deelden is het feit dat ze afkomstig waren uit municipale families met een ridderlijke oorsprong. Zoals reeds vermeld, zie ik Milo in het licht van de novi homines die naar Rome kwamen om hun politieke ambities, die de lokale heerschappij ruimschoots leken te overstijgen, te willen vervullen. Het blijft echter moeilijk in te zien waarom er in de jaren ‟60 en ‟50 een enorme stijging van het aantal novi homines is waar te nemen. Naar mijn inziens zijn hiervoor meerdere redenen. Ten eerste werd vanaf de jaren „70 de procedure om immigrerende burgers in te schrijven in de 4 stedelijke tribus vereenvoudigd zodat ze vlugger hun stem konden laten gelden in de comitia centuriata. Dit was voordien altijd tegengewerkt door de aristocratische families in Rome. Het was Pompeius die hieraan een mouw wist te passen en ervoor zorgde dat de censors op meer gelijke basis werden verkozen zodat de macht van de elite over het censorschap werd verbroken.284 In zijn verkiezingshandboek schetste Quintus de tegenkantingen die de novi homines ondervonden. Mannen uit een consulaire familie konden het immers niet verkroppen dat een homo novus een hoger ambt dan zichzelf wisten te bemachtigen. Maar ook onderlinge competitie zorgde ervoor dat verkiezingen vaak op het scherp van de snee werden uitgevochten. Quintus gaat immers verder dat novi homines van Praetoriaanse afkomst immers even gekrenkt waren in hun eer wanneer ze werden aan de kant gezet door een homo novus uit de Italiaanse municipia.285 Ten tweede werden de municipale novi homines sterk geïnspireerd door soortgenoten en leden uit de equites die het consulschap wisten te veroveren. Cicero zou deze status in 64 v. Chr. verkrijgen.286 Na zijn verkiezing zou Cicero al vlug pleiten voor een concordia ordinum voor tota Italia zodat iedere burger gemachtigd zou zijn om te stemmen en zich kandidaat te stellen voor een politiek ambt. 287 Zoals Plutarchus vermeldt, waren er veel burgers die hun rechten hadden verloren door de proscripties van Sulla en nu de bevolking voor zich probeerden te winnen door de legislatuur van de dictator aan de kaak te stellen. Echter noch Cicero noch Pompeius zouden pleiten voor een algemene amnestie.288 Ten derde vermeldt de Commentariolum Petitionis tevens het belang van vriendschapsbanden, aanhangers, clientela, en andere soortgelijke relaties op het platteland.289 Deze banden konden worden aangehaald tijdens verkiezingen of wanneer een Romeinse senator op reis ging. Wanneer Cicero in ballingschap ging, gebruikte hij het clientela van zijn broer in de Zuid-Italiaanse steden en ging 284 Wiseman (T.P.) New Men in the Roman Senate. 139BC – AD 14. Oxford, 1971, p. 7. naar Cic. Div. Caec. 8. Cic. Comm. Pet. 14. 286 Plut. Cic. 11. 287 Wiseman (T.P.) New Men in the Roman Senate. 139BC – AD 14. Oxford, 1971, p. 7. 288 Plut. Cic. 12. 289 Cic. Comm. Pet. 24. 285 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 69 uiteindelijk naar Sicilië waar hij heel wat vrienden had gemaakt tijdens zijn quaestorschap en als aanklager van Verres, die het Siciliaanse volk had beroofd.290 Ook Pompeius had tijdens zijn Oosterse campagnes clientelae verkregen op een grotere schaal dan een politicus ooit tevoren had kunnen bemachtigen.291 De landbouwkolonies die hij had opgericht, de vele annexaties292, maar ook de vele gunstige verdragen die hij had afgesloten onder lokale heersers, die hem uit dankbaarheid veelal op financieel vlak steunden omdat ze vaak geen stemrecht hadden, maakten van Pompeius een gevierd politicus. Verder mag ook het belang van de rijkdom niet worden onderschat. Municipale families fungeerden vaak als publicani, bankiers, belastingsomhalers en zakenlui die een gezonde financiële situatie kenden en maar al te graag fondsen doorsluisden om politieke campagnes van amici te ondersteunen. Ook Cicero kende de waarde van de municipale amici en haalt in de Pro Domo sua aan dat heel wat publicani, scribae en equites van het Italiaanse platteland amendementen indienden om Cicero uit zijn ballingschap terug te halen.293 Het is dan ook niet verwonderlijk dat wanneer Milo zich naar Rome begeeft om een politieke carrière uit de grond te stampen, hij aanklopte bij enkele prominente figuren die hem wilden introduceren in ruil voor Milo‟s steun tijdens verkiezingen en politieke debatten. Het is gissen naar de reden waarom Milo precies aanklopte bij Pompeius, daar de politieke scène groot en divers was en er waarschijnlijk heel wat opportuniteiten waren die Milo kon grijpen om zijn ambities waar te maken. Naar mijns inziens moet de reden voor het kiezen van Pompeius als patronus of amicus vooral worden gezien in het licht van het tijdstip waarop Milo Pompeius benaderde. Hoewel er geen uitsluitsel kan worden gegeven wanneer dit precies gebeurde, daar er geen bronnen bestaan over de politieke carrière van T. A. Milo voor zijn tribunaat, is er echter een gevaar voor giswerk. Toch lijkt een dergelijke oefening, hoewel geheel speculatief, toch de moeite waard om uit te proberen. Het lijkt erg onwaarschijnlijk dat er een banden waren tussen Pompeius en Milo voor de terugkeer van de Generaal uit het Oosten in 62 v. Chr. Pompeius had zijn handen vol met Mithridates en het bevrijden van de Ionische kustgebieden om enig belang te hechten aan de politieke situatie in Rome. Tevens vertoonde Milo geen enkele militaire ambitie en lijkt een ontmoeting tussen beide mannen eerder realistisch in het licht van Pompeius‟ politieke ambities te Rome. Tijdens zijn legercampagnes was Pompeius uitermate populair geweest en aan het begin van zijn carrière als triumvir bleef hij een graag geziene politicus. Hij had immers gloria op het slachtveld bereikt en de Romeinse Republiek een zoveelste overwinning geschonken. Aangetrokken door de illustere naam en de vele amici en 290 Wiseman (T.P.) New Men in the Roman Senate. 139BC – AD 14. Oxford, 1971, pp. 37-38. Seager (R.) Pompeius, a Political Biography. Basil Blackwell, Oxford, 1979, p. 55. 292 Plut. Pomp. 45 voor een overzicht van Pompeius militaire triomf in het Oosten. 293 Cic. Dom. 74. (zie ook Cic. Pis. 41) 291 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 70 clientelae van Pompeius, is het niet ondenkbaar dat Milo zijn kans wilde wagen bij Pompeius. Milo‟s adoptie had hem alleszins geen windeieren gelegd daar hij kon pronken met zijn nieuwverworven familienaam die verwees naar één van de consuls uit de Klassieke Republiek. Toen Clodius na zijn transitio ad plebem zijn wetsvoorstellen voorlegde aan de volksvergaderingen om te worden geratificeerd, was dit een doorn in het oog van Pompeius, die moest toezien hoe Cato, zijn gezworen tegenstrever, een speciaal commando verkreeg over Byzantium en Cyprus.294 Alsof dit nog niet genoeg was, betekende de annexatie van Cyprus een verbreking van de akkoorden die Pompeius in het Oosten had afgesloten. Pompeius had ervoor gezorgd dat koning Deiotarus van Galatia werd benoemd tot de hogepriester van de Magna Mater in Pessinus. Hij werd gezien als een goede en betrouwbare bondgenoot,295 maar Clodius nam hem deze titel af in het voordeel van Deiotarus‟ rivaal Brogitarus, door Cicero spottend beschreven als een half Galliër en half Griek. Brogitarus betaalde smeergeld aan Clodius voor zijn werk in de tempel van Castor waar van oud her de machtige generalen van Rome hun offers hadden gebracht aan de goden, hun zegen afsmekend voor een naderende oorlog. Naar Cicero‟s oordeel was de tempel door Clodius‟ corruptie ontheiligd.296 De situatie verslechterde nog toen Clodius de zoon van de Armeense koning Tigranes, die in Rome als gijzelaar was ondergebracht toen Pompeius Tigranes opnieuw op de troon plaatste van het koninkrijk, ontvoerde en daarbij op een gewelddadige manier enkele dichte vrienden van Pompeius vermoordde die de prins wilden in veiligheid brengen tijdens het gevecht op de Via Appia.297 Vanaf dat moment was de relatie tussen Pompeius en Clodius volledig verwaterd. Ook de verstandhouding tussen Clodius en Gabinius, één van de consuls, werd verzuurd en resulteerde in een aanval van Clodius‟ gewapende bendes die Gabinius‟ huis onteerden en zijn fasces kapot sloegen.298 Clodius had zijn doel bereikt en had zowel Cicero als diens vrienden een enorme klap toegediend. Lintott ziet in de hele Tigranes affaire een campagne van Clodius om Pompeius op politiek vlak te beschamen en te immobiliseren. Tevens was ze bedoeld om Pompeius nog verder weg te drijven van de boni die sterke antiPompeijaanse gevoelens vertoonden. Pas na Clodius‟ gewelddadige rellen zouden de boni en de Pompeijanen een korte toenadering zoeken om Cicero terug te halen uit ballingschap en het nijpende graantekort op te lossen.299 Het zou trouwens Pompeius‟ streven zijn naar een betere relatie met de boni die Pompeius en Milo uiteindelijk uit elkaar zouden drijven na Clodius‟ dood en zou resulteren in een bittere juridische procedure. Maar laten we 294 Cic. Pro Sest. 56. Cic. Har. Resp. 29. - Cic. Pro Sest. 62. 296 Cic. Har. Resp. 28. 297 Dio Cas. 38.30.2. - Plut. Pomp. 48. 298 Cic. Red Quir. 14. 299 Lintott (A.W.) Violence in Republican Rome. Clarendon Press, Oxford, 1968, pp. 191-192. 295 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 71 niet op de zaken vooruit lopen. Het was op dit moment dat Pompeius het nodig achtte om al zijn wapens in de strijd te gooien om de tribunus plebis een halt toe te roepen en Cicero terug te halen uit ballingschap. Alle hulp was dus noodzakelijk. Mocht Titus Annius Milo zijn hulp dan hebben aangeboden, zou Pompeius die zeker niet hebben geweigerd. Cicero schrijft aan zijn broer Quintus dat de tribunen verkozen voor het jaar 57,waaronder Milo, in zijn voordeel speelden en hij er naar uitzag om naar Rome terug te komen.300 Dit geldt als bewijs dat Cicero zeker wist dat Milo de redenaar zou steunen. Het was zeker niet ondenkbaar dat de steun voor Cicero voortvloeide uit Milo‟s relatie met Pompeius. Dat Milo belangrijk genoeg werd geacht om door Cicero vermeld te worden in een brief naar Quintus, betekent evenzeer dat Milo een opmerkelijke reputatie moet hebben opgebouwd als tegenstrever van Clodius en wellicht als Pompeijaan. Uiteindelijk kon Pompeius rekenen op de illustere naam van Milo om op een beter blaadje te komen bij de boni. Door zijn adoptie was Milo immers afkomstig uit een consulaire familie en zodoende behoorde hij tot de selecte club van de boni. Verdere aanwijzingen zijn terug te vinden in het politieke beleid van de tribunen van het jaar 57. Niet alleen werd Cicero‟s verbanning ongedaan gemaakt, de tribunen wisten ook de controle over de graandistributie in Rome van onder Clodius‟ neus weg te kapen en in handen van Pompeius te geven. Milo had dit wetsvoorstel niet zelf ingediend, maar het kan worden aangenomen dat hij zijn collegatribunen van de nodige steun voorzag om de rogatio te ratificeren. Het zou C. Messius zijn die in 57 een wetsvoorstel indiende om de voedselcrisis in Rome op te lossen door Pompeius opnieuw een maius imperium te geven zodat hij met behulp van nieuwe fondsen, een vloot en de rekrutering van nieuwe soldaten de malaise kon oplossen. Het volgende jaar zou ook L. Caninius Gallus aan de Senaat vragen om Pompeius naar Egypte te sturen om aldaar de graanhandel in goede banen te leiden. Beide wetsvoorstellen werden afgeketst door Pompeius‟ tegenstanders in de Senaat, maar werden hevig verdedigd door onder andere Cicero.301 In de Generaals nadeel speelde echter dat de cura annonae als een popularis maatregel werd gezien en hierdoor de kloof tussen Pompeius en de boni nog groter werd. Anderzijds wist Pompeius het vertrouwen van de bevolking opnieuw voor zich te winnen en kon zo aanhangers van Clodius afsnoepen.302 Echter de boni, Clodius en een jaloerse Crassus zouden allen proberen om Pompeius tegen te werken. Caesar had ondertussen zijn handen vol in Gallië waar de vele overwinningen hem steeds machtiger maakten en de druk op het triumviraat verhoogden. De grootste troefkaart van Pompeius bleef echter zijn nieuw verworven populariteit onder de bevolking. Het plebs urbana, hongerig en onzeker over hun graanrantsoen in de toekomst, waren makkelijk te beïnvloeden. Een kleine schaarste kon een 300 Cic. Q. Fr. 1.4.3. Cic. Ad Att. 4.1.7 – Plut. Pomp. 49.6. 302 Seager (R.) Pompey, a Political Biography. Basil Blackwell, Oxford, 1979, p. 112. 301 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 72 sterke reactie teweegbrengen die geen assistentie van politieke leiders nodig had om demonstraties te laten losbarsten. Niks wijst erop dat het plebs Clodius de schuld gaf van de hoge graanprijzen. Meer nog, ze zagen de prijsdaling waarschijnlijk als een resultaat van hun demonstraties en de gewelddadige optredens van de operae Clodiani. Cicero drong aan bij de Senaat om de graancrisis door Pompeius te laten oplossen en de resolutie werd volmondig goedgekeurd. Pompeius kreeg een cura annnonae die het mogelijk maakte om alles en iedereen te gebruiken die Pompeius nodig achtte om de crisis op te lossen.303 Of Pompeius evenwel volledig tevreden was met de maatregel is een ander paar mouwen. Vele Romeinse burgers hadden hun oude en zieke slaven vrijgelaten omdat ze een te hoge kost betekenden om te onderhouden. Door Clodius‟ wetgeving werd hen een gratis rantsoen graan beloofd. Pompeius wilde deze graandistributie graag georganiseerd krijgen en stak dus een groot deel van zijn beschikbare tijd in dit project. In de lente van 56 waren de graanprijzen nog steeds aan de hoge kant, maar er was voldoende voedsel in Rome. Tegen het einde van jaar zaten de graansilo‟s van Ostia overvol en lag de graanprijs zo laag dat Pompeius met hernieuwde moed zijn politieke tegenstanders de baas kon.304 Wat de gevolgen waren voor Clodius is moeilijk in te schatten en in de literatuur die voor handen is, is er weinig of geen informatie over terug te vinden. Er kan worden gespeculeerd dat het verminderen van de rol van de collegia in de graandistributie het prestige van de collegia drastisch aantastte. Maar daarvoor moeten de collegia in de eerste plaats al een aandeel hebben gehad in de graandistributie. Benner wijst erop dat de collegia misschien gefungeerd hebben als helpers bij het uitdelen van de graanrantsoenen en hierbij een belangrijke basiseenheid hebben gevormd om zo de problemen die ontstonden naar aangeleiding van de Lex Frumentaria op te lossen, hoewel hiervoor geen bewijs is geattesteerd.305 Ook Tatum beaamt in de twijfelachtige rol van de collegia in de graanverdeling. Clodius‟ legislatieve voordelen die hij met zijn wetteksten in 58 voor Christus bewerkstelligde, waren zonder twijfel bedoeld om populariteit te winnen. Door zijn wetsvoorstellen speelde hij handig in op de noden van de plebejers. Hij voorzag hen van een legitiem platform om brood en eer te verwerven. Clodius‟ beneficia gecombineerd met de stijging in de lokale status en prestige van de leiders van de collegia, wiens erkenning werd gegarandeerd door de tribuun en wiens functionele belangrijkheid werd vergroot door de rol die de collegia gingen spelen bij de graandistributie, brachten Clodius de grootste waardering van de collegiati, zijnde het overgrote deel van de plebs urbana. Deze waardering werd nog aanzienlijker omdat hij persoonlijk de aanwerving van de collegia overzag. 303 Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press, London, 1999, p. 144. 304 Greenhalgh (P.) Pompeius: The Republican Prince. London, 1981, pp. 26-27. 305 Benner (H.) Die Politik des Clodius Pulcher. Untersuchungen zur Denaturiering des Clientelwesens in der ausgehenden Römischen Republik. Stuttgart, 1987. p. 70. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 73 Daarnaast was zijn opmerkelijke transitio ad plebem niet onopgemerkt gebleven door het gewone volk.306 Mocht Pompeius falen om de graansilo‟s te vullen dan zou dit een uitgelezen moment zijn voor Clodius om de bevolking op te zetten tegen zijn tegenhangers in de Senaat. Aangezien voedsel een basisbehoefte vormde die al te vaak leidde tot het stijgen van een politicus‟ populariteit bij een stabiele en overvloedige bevoorrading of een daling bij een voedselschaarste, is het geen wonder dat Clodius angstvallig het groeiende prestige van Pompeius in het oog hield. Lintott is ervan overtuigd dat de aanstelling van Pompeius als hoofd van de graanverdeling en de terugkeer van Cicero, Clodius‟ reputatie ernstig moet hebben geschaad. Hoewel Cicero nooit grote invloed moet hebben gehad op het plebs in die periode, moet het herstel van de morele status van Pompeius en de fysieke hulp van Milo‟s gladiatoren Clodius‟ positie als patroon en baas over de stadsbevolking grondig hebben door elkaar geschut.307 De trouwe aanhangers van Clodius probeerden nog om Pompeius tegen te werken door de tempel van Nimfen in brand te steken om zo de oude lijsten met verdelers van het graan te vernietigen die Pompeius wilde gebruiken om de distributie van graan te herstructureren, maar zonder succes.308 Blijkbaar hield Clodius zich vooral op vlakte en richtte zijn pijlen op zijn vete met Cicero en diens amicitia met Milo. Een andere reden waarom Titus Annius Milo zich achter Pompeius mocht scharen vloeit voort uit de gewelddadige politiek die Clodius voerde om zijn tegenstanders op de knieën te krijgen. Pompeius was erg op zijn hoede voor Clodius. In een brief aan Atticus vermeldt Cicero dat de Generaal ettelijke malen door Bibulus werd gewaarschuwd voor een complot. Wanneer Curio de Senaat toesprak en beweerde dat Vettius met een wapen de Senaat was binnengedrongen, barstte de bom. De Senaat stelde een decreet op dat stelde dat Vettius onder de lex de sicariis schuldig werd bevonden voor verboden wapenbezit en hiervoor in de gevangenis moest worden gegooid. Cicero verdenkt echter Clodius aanhangers van een list en stelt dat de hele affaire vooraf in elkaar was gebokst om Pompeius de stuipen op het lijf te jagen. Vettius en zijn slaven werden op het Forum Romanum opgepakt en Vettius werd ter verantwoording voor de Senaat geleid waar hij toegaf dat hij een moord op Pompeius had beraamd.309 Het zou niet de laatste keer zijn dat Pompeius voor zijn leven vreesde. Wanneer hij in het openbaar verscheen, had Pompeius tientallen vertrouwelingen rond zich geschaard die Pompeius met hun leven zouden beschermen. 306 Tatum(J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press, London, 1999, p. 142. 307 Lintott (A.W) ”P. Clodius Pulcher – Felix Catilina?” Greece and Rome, 2nd series, Vol. 14, N°2, 1967, p. 168. 308 Nicolet (C.) « Le Temple des Nymphes et les distributions frumentaires à Rome. » in Comptes-rendus de l‟Académie des Inscriptions et Belles Lettres. 1976, pp. 29-51. 309 Cic. Ad. Att. 4.2.24. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 74 Milo paste perfect in het plaatje, vooral wanneer men Gruens opmerking in het achterhoofd heeft die stelt dat “T. Annius Milo, [...] was driven by a morbid ambition and addicted to violence, as well as to good food.”310 Helaas biedt Gruen geen bronvermelding aan en lijkt deze uitspraak enkel een conclusie, die hoewel speculatief, best aanneembaar is. Een positie als lijfwacht van Pompeius lijkt geen ondenkbaar idee. Het zou verklaren hoe Milo tamelijk adequaat zijn eigen stoottroepen kon verzamelen om het Clodiaanse geweld van een antwoord te voorzien. Lijfwachten en jonge aristocraten die zich rond een politicus schaarden wanneer deze in het openbaar verscheen, meestal op zijn tocht naar de Senaat of naar het Forum als onderdeel van de salutationes en de adsectationes, of tijdens contiones of andere politieke meetings, waren een veel voorkomend fenomeen in de Late Republiek. Verhalen over politici die hun tegenstanders lieten molesteren of aanranden, vormden een vast onderdeel van wilde verhalen en roddels in politieke middels. Lintott verwijst naar verbale flagitatio en occentatio, letterlijk het geselen van mensen door middel van het gebruik van verwijten en krachttermen.311 Appius Clodius zou volgens Cicero een samenkomst van de Senaat moeten hebben stopzetten omdat er vanop het Forum kwetsende leuzen werden gescandeerd.312 Ook tijdens het proces tegen Milo in 56 zouden toeschouwers tijdens Pompeius‟ getuigenis het de Generaal onmogelijk hebben gemaakt om zijn pleidooi te houden door het constante uiten van hun ongenoegen.313 De operae Clodiani zou geen kans onbenut hebben gelaten om Pompeius het leven zuur te maken en op elk publiek gebeuren waren er wel aan paar aanhangers die met Pompeius mokten, hem beledigden of zelfs verbaal en fysiek bedreigden. Clodius had maar het perfecte moment af te wachten om Pompeius volledig te breken. Op 11 Augustus 58 liet één van Clodius‟ slaven een dolk vallen midden op het Forum. Wanneer de slaaf voor consul Gabinius werd geleid, gaf de slaaf toe dat hij de opdracht had gekregen om Pompeius te vermoorden.314 Pompeius vluchtte naar zijn villa in Carinae en verschool zich aldaar, omringd door zijn trouwste lijfwachten en vrienden. Clodius‟ mannen, aangevoerd door de vrijgelaten Damio omsingelden het huis waarin Pompeius verbleef en probeerden elke bezoeker hardhandig te intimideren.315 Maar Clodius wist maar al te goed dat aan einde van het jaar zijn tribunaat verliep en hij dan zijn onschendbaarheid verloor. In de Senaat waren stemmen opgegaan om Cicero terug te brengen en had Pompeius te kennen gegeven dat hij de tribunen die hem wilden helpen dit te 310 Gruen (E.S) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press. Berkeley, London, Los Angeles, 1974, p. 108. 311 Lintott (A.W.) Violence in Republican Rome. Clarendon Press, Oxford, 1969, pp. 9-10. 312 Cic. Q. Fr. 2.11. 313 Cic. Q. Fr. 2.1.3 314 Cic. Dom. 129, Cic. Sest. 69, Cic. Har. Resp. 49, Cic. Mil. 18, Plut. Pomp. 49. 315 Asc. 47, Clark. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 75 verwezenlijken met al zijn vermogen zijn steunen. Ook aan de vijanden van Clodius beloofde hij zijn medewerking. Milo en Sestius waren beiden loyaal en waren niet bang om Clodius van een antwoord te voorzien. Hun inzet werd dan ook beloond door de gratia van Pompeius. Milo als vertegenwoordiger van het volk is vooral te lezen in de pro Milone. Daarbij is het belangrijk om te stellen dat naar mijn mening Cicero “de bevolking van Rome” vaak gelijkstelt aan de “Republiek van Rome”. De impact van dit gegeven is groot. Door de Republiek op eenzelfde niveau te plaatsen als de bevolking, wil Cicero indirect de leden van de jury als het publiek beïnvloeden dat volgens Asconius en Dio Cassius haast vijandig reageerde op het optreden van de redenaar. In zijn pleidooi ter verdediging van Milo, laat de redenaar duidelijk uitschijnen dat Milo al zijn daden kan verantwoorden als diensten aan de Republiek, dus ook aan het volk van Rome. 316 Een dergelijke tactiek is zeker niet nieuw. Ook in de pro Sestius gebruikt Cicero eenzelfde techniek om de bevolking voor zich te winnen. Zo beschrijft Cicero dat na de rellen tijdens het comitia dat Cicero wou terug brengen uit ballingschap Publius Sestius zwaar gewond zich in de tempel van Castor verschanste. “…quam vix retinuit, edidisset, non dubito, quin, si modo esset in re publica senatus, si maiestas populi Romani revixisset, aliquando statua huic ob rem publicam interfecto in foro statueretur.” 317 Opnieuw verantwoordt Cicero Sestius‟ daden als gewelddadigheden in het belang van de Staat en het Volk. Misschien is het wat ver gezocht om hierin een vergelijking te zien met de grote volkshelden als de Gracchen. Die hadden immers een standbeeld gekregen die door het proletariaat van de nodige aandacht en eerbetoning werd voorzien. Ook Milo‟s heldendaden die dag, ter bescherming van het comitia, die moest stemmen over de terugkeer van Cicero, wordt door de redenaar van de nodige rectificatie voorzien. Zo beschrijft Cicero hoe hij op het Forum een volkstribuun zag liggen, neergestoken, met wel twintig wonden, die zijn laatste adem uitblies. Zijn belagers werden door Milo gevangen genomen maar werden kort daarna weer vrijgelaten door de volkstribuun Serranus.318 De dood van de tribuun werd gezien als een ernstige misdaad. Cicero alludeert duidelijk dat één van zijn collega‟s de moordenaars had laten gaan door zijn recht op intercessio te gebruiken. Dat Milo en Sestius, beiden ook volkstribunen, zich keerden tegen het geweld en daarbij in het vaarwater kwamen van Serranus en Clodius, wordt door Cicero dus gerechtvaardigd. Milo wordt geportretteerd als een man die het respect had gewonnen van alle goede burgers van Rome door zijn doortastendheid en zijn moed bij het weerstand bieden tegen Clodius‟ baldadigheden.319 Niet alleen kreeg hij de steun van de consul 316 Cic. Mil. 77. Cic. Sest. 83. 318 Cic. Sest. 85. 319 Cic. Sest. 86. 317 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 76 Lentulus Spinther, de Senaat en de Romeinse ridders, Cicero benadrukt dat geheel Italië de volkstribuun een hart onder de riem stak.320 De hele Romeinse bevolking stond achter Milo. Cicero vermeldt expliciet de burgers en het belang van hun opinie, wat opnieuw wijst op het bestaan en het belang van democratische principes. Cicero vervolgt in zijn pleidooi nog dat het een schande was dat een volkstribuun verantwoording moest afleggen ten opzichte van een privaat persoon met kwade intenties die bovendien een echte boef was.321 Tevens vraagt de orator zich af of Sestius, die dezelfde kwaliteiten van Milo had, moest worden berecht voor zijn daden. Milo‟s acties werden immers gezien door de bevolking als heroïsch en adequaat. Waarom zouden Sestius‟ daden, die stricto sensu dezelfde waren als die van Milo, moeten worden beschouwd als misdaden?322 Uit de beschrijvingen van Cicero, blijkt dat de redenaar beide mannen wil afschilderen als bewakers van de Republiek die met het fiat van de bevolking op zak, Clodius en zijn manschappen mochten afstraffen voor het geweld waaraan ze schuldig waren. De goedkeuring van de bevolking blijkt dus een erg belangrijk aspect, zowel in de pro Milone als in de pro Sestius. Hieruit volgt de mogelijkheid van het bestaan van democratische principes en hun invloed op de Klassieke maatschappij. 4.2 De machtstrijd tussen Clodius Pulcher en Annius Milo. Geweld leek steeds een belangrijker middel te worden voor Clodius om zijn wil door te drijven en om zijn emoties te ventileren. Het was niet zonder enige vorm van symbolisme dat Clodius Cicero‟s Palatijnse woning met de grond gelijk maakte. De redenaar had de woonst gekocht na zijn consulschap en de residentie symboliseerde de acceptatie van Cicero in de hogere, Romeinse politieke klasse. Na de verbanning van Cicero verwoestte Clodius het huis en plaatste op dezelfde plek een schrijn gewijd aan Libertas. De keuze voor Libertas was geen toeval. Clodius zag Cicero immers als een tiran die de politiek overheerste en zijn ideeën opdrong aan de Senaat. In de pro Sestius haalt Cicero aan dat Clodius hem “tyrannum atque ereptorem libertatis” noemde323 en in de pro Domo sua verdedigt hij zich heftig tegen de aanklacht dat hij een tiran zou zijn.324 Cicero, die zelf hevig geloofde in tradities en symbolisme was niet alleen verontwaardigd over het verlies van zijn bezittingen, maar ook over de symbolisch geladen terreur die Clodius toepaste. Tel daarbij nog eens de openlijke blamage op die de verwoesting van zijn huis te weeg bracht, dat duidelijk zichtbaar was vanop het Forum, net boven de tempel van Vesta en het Atrium Vestae en de vernedering was compleet.325 Het vernietigen van 320 Cic. Sest. 87. Cic. Sest. 89. 322 Cic. Sest. 90. 323 Cic. Sest. 109. – Cic. Vatin. 23. 324 Cic. Dom. 94. 325 Allen (W.) Cicero‟s House and Libertas. Transactions and Proceedings of the American Philological Association, Vol. 75, 1944, pp. 1-9. 321 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 77 Cicero‟s huis op de Palatijn door de operae Clodiani was echter maar het beginpunt geweest. De ontvoering van Tigranes, de schermutselingen op de Via Appia tussen aanhangers van Clodius en die van Pompeius , het aanvallen van consul Gabinius en het symbolisch breken van zijn fasces maakten dit pijnvol duidelijk. Maar Clodius‟ geweld had een terugwerkende kracht die hij had onderschat. Pompeius zag in de aanval op een consul van de Romeinse Republiek een ideale reden om de volkstribuun Ninius naar de Senaat te sturen om ervoor te pleiten dat Cicero uit ballingschap werd teruggehaald. Het merendeel van de senatoren steunde Ninius, maar het voorstel van herstel werd tegengewerkt door een veto van Aelius Ligus. Er gingen steeds meer stemmen op in de Senaat voor Cicero‟s terugkeer, maar Clodius wees op de lex de exsilio Ciceronis die stipuleerde dat het verboden was om over de verbanning van Cicero te debatteren. De Senaat werd het zwijgen opgelegd. Het incident met de slaaf die een dolk liet vallen dichtbij een vergadering van de Senaat moest met Pompeius afrekenen die geterroriseerd door Clodius‟ operae zijn huis niet meer uitkwam. Aan het einde van zijn tribunaatschap moest Clodius zijn onschendbaarheid opgeven en dienden de vrienden van Cicero, die de verkiezingen hadden gewonnen, hun eerste wetsvoorstellen in. Gesteund door de nieuwe consul Lentulus Spinther stelde C. Messius, gesteund door 7 andere tribunen waaronder Milo en Fabricius, een rogatio op. Ontgeven uit zijn politieke ambt zag Clodius maar één middel om de goedkeuring van het decreet door de Senaat te verijdelen.326 Nadat de eerste goedkeuring werd omzeild door de senator Serranus die uitstel van de stemming had gevraagd omdat hij bedenktijd nodig had om uit te maken of hij al dan niet zijn veto zou gebruiken327, greep Clodius hardhandig in toen een tweede stemming werd vastgelegd op 23 januari.328 Q. Fabricius en zijn aanhangers werden op het Forum op een gewelddadige manier aangepakt door de operae Clodiani, aangevuld met gladiatoren die Clodius in bruikleen had gekregen van Appius Pulcher. Cicero‟s broer werd van de rostra gesleurd en kon maar net ontsnappen. Volgens Cicero was de Tiber die dag ondoorwaadbaar door de vele lijken die erin dreven.329 Milo werd door Cicero als held aanzien. Hij zorgde er immers voor dat vele oproerkraaiers werden opgepakt en in de gevangenis werden gegooid. De redenaar prijst vooral in de Pro Sestius Milo‟s capaciteiten; zijn wilskracht en doorzettingskracht, zijn onbaatzuchtige optreden, het riskeren van zijn leven om de Republiek tegen verder onheil te beschermen. Dit zou hij ook tijdens het proces tegen Milo en Sestius herhaaldelijke 326 Tatum(J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press, London, 1999, pp. 168-178. 327 Cic. Ad Att. 4.2.4, Cic. Sest. 72. 328 Cic. Sest. 74f. (en Tatum. The Patrician Tribune, 1999, p. 178.) 329 Cic. Red Sen. 5-9. - Cic. Sest.75-78 – Dio Cass. 39.7.2f. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 78 keren herformuleren.330 Helaas voor Milo en Cicero kwam er een kink in de kabel toen Serranus de gevangengenomen operae Clodiani opnieuw vrijliet zonder getuigenissen af te nemen of bekentenissen af te dwingen van de opgepakte gladiatoren, slaven en tabernarii.331 Vanaf die dag werd Milo aanzien als Clodius‟ grootste vijand en zou de vete leiden tot een opeenstapeling van geweldplegingen en represailles. Milo werd gemolesteerd op straat en zijn huis werd meermaals aangevallen door strijdlustige troepen.332 Zijn poging om Clodius onder de lex Plautia de vi te laten veroordelen werd verijdeld door Clodius‟ contacten onder de rechtsmagistraten die Milo‟s aanvragen tot een hoorzitting steeds weer afketsten.333 Ondertussen bleven de gewelddadige pogingen van Clodius om Cicero‟s terugkeer tegen te houden schering en inslag. Toen P. Sestius de consul Nepos wou aanspreken tijdens een vergadering van de comitia tributa om hem te wijzen op negatieve voortekenen en aandrong op obnuntiatio, keerde het volk zich tegen hem. Clodius‟ mannen, aangevoerd door Lentidius en Titus hitsten de gemoederen op, zodat het aanwezige publiek Sestius zwaar verwondde. Zelfs Nepos die de gemoederen wilde bedaren, werd het mikpunt van geweld. De fasces werden gebroken en Sestius kon maar net ontsnappen door de hulp van de aedil Calpurnius Bestia.334 Cicero geeft aan dat Sestius van geluk mocht spreken dat hij de gewelddadige rellen overleefde.335 Pompeius‟ controle over de graandistributie liet Clodius tevens toe zijn toevlucht te nemen tot streng georkestreerde voedselrellen tijdens de Ludi Apollinares. In Rome heerste er een akelige drukte. Amici, clientelae en bezorgde landadel kwamen allen naar de hoofdstad om Pompeius te steunen in zijn wetsvoorstel om de redenaar terug te halen. Clodius stookte onrust en zijn aanhangers vielen de urbane praetor Caecilius Rufus aan die de spelen superviseerde.336 In de zomer van 57 betaalde Clodius een hoge prijs voor zijn gewelddadige terreur. Hij verloor bijna alle steun in de Senaat. De Senaat verklaarde dat iedereen die Cicero‟s terugkomst constitutioneel of op een andere manier probeerde tegen te houden, tot publieke vijand zou worden verklaard. Clodius was niet geïntimideerd en zou op 4 augustus zijn gewelddadige stoottroepen loslaten op het Forum waar Quintus Cicero onder begeleiding van Pompeius een speech zou geven voor de terugkeer van zijn broer. De mannen van Pompeius konden de Clodiani uiteindelijk van het Forum verdrijven.337 330 Cic. Sest. 86. Cic. Sest. 85. 332 Cic, Red. Sen. 19 – Cic. Mil. 35. 333 Cic. Ad Att. 4.3.2 – Cic. Fam. 5.3.2 - Plut. Cic.33.4. 334 Cic. Q. Fr. 2.3.6 335 Cic. Sest. 79-81. 336 Cic. Mil. 38 – Asc. 48. Clark. 337 Plut. Cic. 33.3 – Plut. Pomp. 49.3. 331 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 79 Bij zijn terugkeer in september 57, werd Cicero als een held ontvangen te Rome. Clodius maakte echter handig gebruik van de stijging in graanprijzen om Cicero de schuld te geven voor de honger van het plebs. Clodius en de leiders van de collegia Lollius en Sergius, wachtten de bevolking op en trokken met een resem tabernarii in hun kielzog naar het Forum.338 De zitting van de senaat werd verstoord en de voorzittende consul Metellus Nepos werd verwond aan het hoofd. Cicero was gewaarschuwd voor de dreiging en had zijn huis niet verlaten. De volgende dag keerde het tij echter en werd de bevolking uit elkaar gedreven door de troepen van Pompeius.339 De Clodiani zouden vanaf 57 steeds meer slaags geraken met de troepen van Milo en Sestius, beiden loyale Pompeijanen die het geweld beantwoorden met gelijke middelen. Na Cicero‟s terugkeer zou Milo in de gratie van Cicero te komen en geleidelijk aan zou deze relatie resulteren in een amicitia. Een gezamenlijke vijand is immers een goede fundatie voor een vriendschap. Hoe dan ook stond zowel de bevolking als de leidende elite machteloos tegen het geweld. Het ontbreken van een officieel politieapparaat die de openbare orde kon garanderen is de oorzaak, hoewel de Senaat op regelmatige basis een praesidium in het leven riep, die tijdens verkiezingen, politieke manifestaties en rechtszaken de massa moesten in toom houden. Meestal waren het clientes van magistraten, vrijwilligers en ad hoc bodyguards van prominente politici die werden ingehuurd. Het inrichten van een praesidium werd echter zelden toegestaan en trad enkel op in conflictsituaties.340 Of deze tijdens de rellen van Clodius en Milo ook aanwezig waren, is in geen enkele bron geattesteerd. De kans bestaat dat de troepen van Milo werden aanzien als een praesidium die onder het gezag van Pompeius stonden. De geweldplegingen kondigden een nieuwe wending aan in de turbulente laatste decennia van de Late Republiek. Vele burgers, al waren ze van rijke komaf of resideerden ze in verpauperde huurkazernes met weinig uitzicht op een betere toekomst, kwamen in aanraking met de rellen. Aangemoedigd door de vechtersbazen namen sommigen van hen deel, anderen bleven afzijdig en keken met afgrijzen toe, hoe de contiones, comitia en rechtszaken als maar meer het toneel werden voor een felle en gewelddadige strijd die woedde tussen Clodius en zijn vele vijanden. De burgers werden geconfronteerd met een dilemma, aan wie ze moesten hun steun betuigen. Enerzijds had Clodius het plebs een aantal toegevingen gedaan die een positieve invloed hadden op hun leven; de collegia werden hersteld, er was gratis graanbedeling en het leek of het proletariaat zijn stem kon laten gelden bij politieke beslissingen. Anderzijds werden de rellen steeds bitser en slachtoffers waren niet te vermijden. Zag janmodaal de doden en gewonden als noodzakelijk kwaad om hun eigen positie te behouden? Of begrepen ze dat Clodius in alle waarschijnlijkheid zijn eigen belangen probeerde te verdedigen? 338 Cic. Dom. 12-14. Cic. Ad Att. 4.1.6. 340 Nippel (W.) Policing Rome. The Journal for Roman Studies. Vol 74, 1984, p. 25. 339 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 80 5. Milo en verkiezingen: de strijd om de hogere ambten 5.1. De contiones in het debat rond het democratische gedachtegoed in de Late Republiek. Cicero verwoordt hoe de bevolking vooral haar stem kon laten gelden tijdens de contiones en verkiezingen wanneer de magistraten werden verkozen. Beide begrippen zijn erg nauw met elkaar verbonden. Contiones waren publieke meetings die werden samengeroepen door een magistraat waarbij politici het volk toespraken om enerzijds hun politieke progamma uit te doeken te doen of politiek nieuws te melden, anderzijds om nieuwe wetten en decreten tenminste drie marktdagen voor de stemming voor te leggen aan het kiespubliek. De legislatieve vergaderingen zelf werden ook vooraf gegaan door een speciale contiones die de suasio of dessuasio werd genoemd.341 Een contio was belangrijk voor een magistraat omdat hij de algemene gevoelens die onder de bevolking leefden op een veilige manier kon aftasten, daar er op de contiones geen beslissingen of goedkeuringen werden gestemd. Applaus of geroep waren de ideale graadmeter van iemands beleid.342 Maar waren de contiones wel bedoeld om de vox populi te aanhoren, of kaderden ze eerder in een traditie of een symbolisch aspect van de Romeinse maatschappij? Waren de contiones daadwerkelijk een democratisch element in de politiek van de Late Republiek? Eén van de meest typerende elementen die wijzen op democratische elementen in de Late Republiek zijn volgens Millar de contiones, waar het plebs urbana zijn stem kon laten horen en de reacties van de gewone man in de straat werden getoetst aan het politieke beleid van de politici. Millar moet wel toegeven dat de bronnen uit de Antieke Oudheid enkel impressies kunnen geven en vaak tendentieuze interpretaties zijn van politiek significante episodes.343 De contio is volgens Millar een politieke speech die rechtstreeks tot de bevolking werd gericht.344 Bij deze korte en bondige definitie kunnen al heel wat vragen worden gesteld. Het is belangrijk om het volk te typeren. In de Antieke bronnen wordt immers vaak vermelding gemaakt van de “bevolking” met uiteenlopende interpretaties van auteur tot auteur. Verwijst Millar hier naar het hele populus Romanus, of ziet hij de bevolking eerder als plebs contionalis, een groep burgers met verschillende achtergronden die op regelmatige basis politieke speeches bijwoonden? Mouritsen haalt terecht aan dat gezien de plaats waar de contiones doorgingen slechts een fractie van de bevolking de speeches kon bijwonen.345 Verder ziet Mouritsen geen graten in het feit dat het plebs de contiones op grote schaal zouden bijwonen. Hij haalt hiervoor enkele 341 Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 38. Lintott (A.W.) The Constitution of the Roman Republic. Clarendon Press, Oxford, 1999, p. 42-43. 343 Millar (F.) The Crowd in Rome in the Late Republic. University of Michigan Press, 1998, p.10. 344 Ibid. p.13. 345 Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, pp. 38-39. 342 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 81 specifieke argumenten aan die interessant zijn om even van dichterbij te bekijken en kritisch te analyseren. Ten eerste ziet Mouritsen geen graten in het plebs contionalis. Deze plebs zouden volgens Meier vooral bestaan uit de tabernarii die rond het Forum woonden en op regelmatige basis de contiones bezochten.346 Meier werd in zijn conclusie sterk beïnvloed door Mommsen, die de toeschouwers van een contiones duidt als een paar honderd tot duizend mannen die werden gevonden in de stegen van de hoofdstad. 347 Vanderbroeck ziet het plebs contionalis eerder in het licht van vrijgelaten mannen, winkeliers en ambachtslui die op regelmatige basis in kleine groepjes de contiones bijwoonden. Ze hadden vooral betrekkingen met populares leiders.348 Mouritsen vermeldt echter dat de contiones niet alleen op het Forum werden gehouden, maar ook in het Circus Flaminius of op het Capitool, wat zou betekenen dat er een ander publiek moest worden gevonden die in de omgeving van voornoemde plaatsen woonden.349 Morstein-Marx interpreteert de Antieke bronnen wel erg letterlijk wanneer hij aangeeft dat hoewel in theorie in de contiones de vox populi van het Romeinse volk werd aanhoord, in praktijk het publiek enkel maar “the noisy squawking of the most questionable elements of the urban mob” waren.350 Bewijs hiervoor vindt hij bij Cicero die in zijn private correspondentie met zijn broer en Atticus, de toeschouwers van een contiones herleidt tot apud sordem urbis et faecem.351 Naar mijn mening schemert hier vooral Cicero‟s minachting voor de gewone bevolking door en de redenaars afkeuren voor de contiones van zijn tegenstanders. Zodoende kan deze regel niet worden gebruikt als aanwijzing over de aard van het publiek. Cicero gaf al eerder te kennen dat hij niet vies was van verwijten aan het adres van zijn tegenstanders. In de speech ter verdediging van Sestius haalde de orator fel uit naar Clodius die hij verweet om het publiek en masse om te kopen. Enkel de contiones die voor Cicero‟s vrijlating pleitten zouden door rechtschapen burgers van over geheel Italië vrijwillig worden bijgewoond.352 De visie dat contiones vooral een politieke samenkomst waren voor gelijkgestemde aanhangers, komt hierbij in gedachten. Mouritsen verklaart de grote opkomst in de contiones doordat Clodius vooral een meester was in het mobiliseren van een permanente groep burgers die regelmatig contiones bijwoonden en in een korte tijdsspanne op straat konden komen.353 Het zou volgens Morstein-Marx 346 Meier (C.) Res Publica Amissa. Frankfurt am Main, 1980, p. 114. Mommsen (T.) Römische Geschichte. Vol. II, 1854-1855, Leipzig, p. 94. 348 Vanderbroeck (P.J.J.) Popular Leadership and Collective Behaviour in the Late Roman Republic. (ca. 80-50 BC). Amsterdam, 1987, p. 162. 349 Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, pp. 39-40. 350 Morstein-Marx (R.) Mass Oratory and Political Power in the Late Roman Republic. Cambridge, 2004, p. 128 351 Cic. Ad. Att. 1.16.2. 352 Cic. Sest. 106-107. 353 (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 60. 347 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 82 echter fout zijn om het plebs contionalis te vergelijken met de gemobiliseerde troepen van Clodius. Clodius zou er naar aller waarschijnlijkheid alles aan gedaan hebben om de distinctie te maskeren.354 Heel wat historici zijn het er over eens dat de opkomst van het plebs in de contiones een uniek fenomeen vormt dat enkel in de eerste eeuw voor Christus te duiden valt. North haalt aan dat het niet te ontkennen valt dat de laatste dagen van de Republiek atypisch zijn en zeker niet kunnen worden vergeleken met de politieke en sociale situatie van de Republiek als een geheel. Het ineenstorten van alle conventies in de jaren 50 en 60 v. Chr. bracht een stortvloed aan veranderingen mee die zich uitte in het afkalven van de macht van de aristocratie door onderlinge onenigheden, voortdurende geweld355 en een hernieuwde interesse van het plebs in de politiek. Het plebs werd geconfronteerd met een bevrijdend gevoel toen politici hen door middel van omkoping probeerden te overtuigen om hun stem te laten gelden tijdens verkiezingen. Deelnemen aan verkiezingen en naar contiones gaan werd opeens winstgevend en de burgers hadden al vlug door dat er een grote markt bestond waarop ze hun stem duur konden verkopen.356 Mouritsen ziet echter op drie grote vlakken problemen rijzen met betrekking tot de opkomst van het plebs tijdens contiones; met name uit geografisch, politiek en uit economisch standpunt. Ten eerste ziet Mouritsen geen graten in de stelling van onder andere DeWitt dat het Forum een plaats was waar een diverse groep burgers samenkwam om elkaar te ontmoeten. Het lijkt onredelijk om het argument van DeWitt en Millar357 van de hand te doen die beiden claimen dat het Forum een kruispunt vormde voor het verkeer in de stad Rome en heel wat publiek van divers pluimage aantrok die oratoren en politici aanhoorden die van op de Rostra de bevolking toespraken.358 Ook het afschilderen van Plautus‟ brontekst359 over de sociale opbouw van de bezoekers aan het Forum als fictie is een gevaarlijk standpunt. Mouritsen pleit dat het Forum vooral werd ingenomen door de leidende mannen met aanzien. Bewijs hiervoor vindt hij in de Commentariolum waarin Quintus volgens hem een onderscheid maakt tussen het plebs urbana en de bezoekers van het Forum.360 Tevens benoemt Cicero de toeschouwers op het Forum als plenum optimorum vicorum et civium.361 Hierbij plaats ik graag toch enkele bedenkingen. Ten eerste moet worden gewezen op het feit dat Mouritsen dit bewijs haalt uit een gerechtelijke bron, die bedoeld was om te overtuigen en Flaccus‟ onschuld te bewijzen. Het is belangrijk om te weten dat de rechtzaak plaats had zes maanden voor Cicero‟s ballingschap. In zijn pleidooi wil Cicero klaarblijkelijk de Populus Romanum afschilderen als degelijke en goede burgers, 354 Morstein-Marx (R.) Mass Oratory and Political Power in the Late Roman Republic. Cambridge, 2004, p. 129 North (J.) Politics and Aristocracy in the Roman Republic. Classical Philology, vol. 85, N°4, 1990, p. 279 356 Lintott (A.W.) Electoral Bribery in the Roman Republic. The Journal of Roman Studies. Vol.80, 1990, p.14. 357 Millar (F.) The Crowd in Rome in the Late Roman Republic. University of Michigan, 1998, pp. 38-42. 358 DeWitt (N.) Litigation in the Forum in Cicero‟s Time. Classical Philology. Vol. 21, N°3, Jul. 1926, p. 219. 359 Plaut. Curc. 455-482. 360 Cic. Comm. Pet. 29. 361 Cic. Flacc. 57. 355 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 83 ten opzichte van de aanklagers uit de poleis van Asia. Het is niet verwonderlijk dat Cicero de Forumbezoekers afschildert als goede en brave burgers. Mouritsen laat de rest van de passage weg die handelt over de functie van deze “goede en brave burgers” die het Forum bevolkten. Het valt op dat Cicero met de goede burgers vooral de magistraten, senatoren en politici bedoeld die vaste bezoekers waren van het Forum en die dagelijks, uit ambtelijke verplichting of eerder uit traditie naar het plein afzakten. Cicero was tevens zelf een vooraanstaande en regelmatige bezoeker van het Forum en velen van zijn vrienden wisten elkaar aldaar te treffen. Wanneer men de opbouw van het Forum onder de loep neemt, ziet men dat de meeste bouwwerken een institutionele functie hadden en dat heel wat hoogwaardigheidsbekleders zich steevast op het Forum bevonden wanneer ze hun magistraal ambt uitoefenden. Cicero‟s opmerking over de beste mannen en burgers is dus een logische, maar niet allesomvattende beschrijving. Langs het Forum liepen immers de belangrijkste doorstroomroutes en verkeersaders van het oude Rome die de wijken met elkaar verbonden. Voor janmodaal was het Forum de aangewezen plek om de politici die het beleid voerden in levende lijve te ontmoeten. De mannen uit de talloze geruchten en verhalen die de tabernae en aan de drinkfonteinen werden verteld, konden in levende lijven worden gespot op het plein. Noem het een gezonde nieuwsgierigheid die neigt naar een onschuldig voyeurisme; de bekende Romein als idool en bezienswaardigheid. Verder was het feit dat het Forum het hart van de politieke scène vormde reeds genoeg om de interesse van het plebs te wekken. Net zoals het kerkplein een belangrijke sociale functie verzorgde in de Middeleeuwse steden en dorpen, kan het Forum als equivalent hiervan worden gezien voor de stad Rome. Verder proclameerden boodschappers de vele beslissingen van de Senaat en briefden de bevolking over buitenlandse situaties of nieuwtjes. Daarnaast was het Forum ook een historisch belangrijke plaats door haar monumenten en belangrijke gebouwen dat in de Romeinse samenleving waar symbolisme en traditie als erg belangrijk werden aanzien, een groot aanzien moeten hebben genoten. Tenslotte was het Forum ook een plaats voor publieke, collectieve activiteiten zoals het verhandelen van waren, het omwisselen van geld, theatervoorstellingen, eedafleggingen van magistraten, rechtszaken zowel iudicia populi als quaestiones, funeraire redevoeringen en contiones.362 Op de tijdstippen dat Cicero het Forum betrad, meestal wanneer hij naar de Senaat moest of tijdens de bezoeken in het kader van de salutationes, waren er burgers uit zijn klasse vertegenwoordigd omdat ze zelf naar de Senaat moesten of omdat ze zoals velen wilden gezien worden om hun status en prestige te vergroten. Natuurlijk is het dan logisch dat Cicero de beste en meest vereerde mannen ziet rond zich lopen op het Forum. Hij was geen 362 Millar (F.) The Crowd in Rome in the Late Roman Republic. University of Michigan, 1998, pp. 41-44. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 84 getuige van het publiek dat het Forum bevolkte tijdens de samenkomst van de Senaat of tijdens rechtszaken, die in afgeschermde delen van het Forum plaatsvond. Door deze eenvoudige tekortkomingen wordt Mouritsens eerste argument in twijfel getrokken. Veel geloofwaardiger is echter het tweede argument dat kadert in een politiek aspect van de contiones. Een contio werd steevast samengeroepen door een magistraat. Hij was de enige persoon die een toeschouwer die een spreker van repliek wilde dienen kon toestaan zijn ideeën luidop te verwoorden voor het publiek. De magistraat had dus vrij spel in het links laten liggen van enige oppositie die kon worden gevoerd door een tegenpartij.363 De leden van de elite spraken en de kiezers luisterden. North merkt op dat de politici vaak voorstellen deden om de noden van het plebs in te vullen en hun problemen op te lossen364 maar Mouritsen ziet echter in de natuur van de meest besproken, politieke onderwerpen tijdens contiones een demotiverend element. Waarom zou het plebs immers geïnteresseerd zijn in militaire, religieuze of buitenlandse kwesties? De Romeinse politiek zat volgens hem stevig verankerd in de wereld van de elite, die voor de gewone man in de straat een ver van hun bed show betekende.365 Men kan zich afvragen of er veel mensen wakker liggen van het Belgische, buitenlandse beleid die men voert met bijvoorbeeld Japan, Ierland of Argentinië. Slecht een miniem segment van de hedendaagse bevolking is daadwerkelijk bezig met het volgen van besluitvorming rond akkoorden tussen landen. De hedendaagse filosofen en politici zeggen maar al te graag dat we in een democratie leven, maar slechts een klein aandeel van de bevolking bemoeid zich met buitenlands beleid of militaire missies. Ook voor janmodaal die er weinig of geen boodschap aangeeft, zijn de meeste parlementaire zittingen vrij om te volgen, maar weinigen nemen de kans ter harte. Is het dan verbazend dat het Romeinse gepeupel de contiones die niet handelden over feiten of aangelegenheden waar ze rechtstreeks bij betrokken waren, links lieten liggen? Verder kan men ook de begrijpbaarheid van de voorstellen en decreten in twijfel trekken. Beschikte het plebs immers over de nodige achtergrondkennis op vlak van wettelijke mogelijkheden en specifieke terminologie om alles wat er tijdens een contiones gezegd werd te begrijpen? MorsteinMarx haalt aan dat wanneer ervan wordt uitgegaan dat de meeste bezoekers aan contiones winkeliers en ambachtslui waren, ze bitter weinig hadden aan een contiones waar uitspraken werden gedaan over bijvoorbeeld agrarische distributie. Dit leidt volgens de historicus tot een paradox. Een groot deel van het progamma van populares leiders handelde over beleidsmaatregelen die het plebs contionalis, nota 363 Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 46. North (J.) Politics and Aristocracy in the Roman Republic. Classical Philology, vol. 85, N°4, 1990, p. 285. 365 (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 45. 364 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 85 bene hun eigen stempubliek, niet of nauwelijks interesseerden.366 Helaas zijn er hiervoor geen specifieke bewijzen te vinden in de Antieke bronnen, maar het is erg plausibel dat de plaats en de timing van het geven van contiones verantwoordelijk waren voor de diversiteit van de toeschouwers. Het is mijn mening dat in het debat enkel wordt gefocust op het onderzoek naar de aanwezigheid van het plebs urbana tijdens contiones. Het is echter belangrijk om te onthouden dat politici ook de steun hadden van de equites die in grote getale aanwezig waren in de stad. Daarnaast waren er ook de migranten en de reizigers en het is zeker niet onmogelijk dat ook hooggeplaatste magistraten, aristocraten en senatoren de contiones bijwoonden naargelang het thema of topic dat werd besproken. De gelaagdheid mag niet onderschat worden. Tevens zijn de contiones plaatsten waar de elite in contact kwam met de lagere klassen van de samenleving. Millar wijst erop dat de politieke cultuur in de Late Republiek zich afspeelde op publieke plaatsten zodat iedereen die wilde debatten en speechen kon horen, hoewel Millar moet toegeven dat het Forum Romanum kampte met restricties op het aantal toeschouwers.367 Een geslaagde contio hing ook af van de mobilisatie van de voorstanders van een politicus. Het optrommelen van het plebs was een technisch erg moeilijke oefening. Rome had immers geen politieke partijen en de stad was immens. Het mag dan ook een klein wonder heten dat Clodius vanaf 58 v. Chr. een manier uitwerkte waardoor het voor hem mogelijk werd om op korte tijd, een enorme massa op de been te brengen. Zijn beleid inzake de collegia ligt hiervoor aan de basis en geleidelijk aan ontstond een geoliede machine die op een ingenieuze manier het plebs wist te controleren. Door de oude collegia in hun vroegere officiële status te herstellen en door de mogelijkheid te creëren om nieuwe collegia op te richten, werd het voor Clodius mogelijk om mannen te rekruteren voor geweld of politieke doeleinden op een grotere schaal en met meer zin voor organisatie dan ooit te voren. Lintott ziet Clodius zelf de rol van de patronus van het plebs overnemen en zo de banden met vroegere patronen of meesters te verbreken. Clodius‟ zin naar organisatie maakte zijn beleid effectief. Door de collegia op te delen in decuriae naar analogie met de opdeling van de centuriae, kon hij een groot deel van de massa blijvend controleren.368 Gruen stelt echter dat Lintott de strikte organisatie waarop Clodius zou hebben gesteund te veel benadrukt. Een echt tegenargument wordt evenwel niet aangereikt, hoewel Gruen toegeeft dat Clodius door de erg aantrekkelijke politieke programma‟s die hierboven werden beschreven, de gebruikelijke 366 Morstein -Marx (R.) Mass Oratory and Political Power in the Late Roman Republic. Cambridge, 2004, pp. 129 - 130. 367 Millar (F.) The Crowd in Rome in the Late Roman Republic. University of Michigan, 1998, pp. 38-39. 368 Lintott (A.W.) Violence in Republican Rome. Oxford, 1968, p. 82. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 86 banden tussen clientes en nobilitas kortwiekte.369 Volgens Gruen moeten we Clodius‟ hernieuwde wetgeving niet enkel zien in het kader van de rekrutering van bendes of enkel en alleen in het licht van het organiseren van straatgeweld. Clodius reageerde tegen het verstrengde beleid van de staat die de vrijheden van haar burger liet inkrimpen om de controle over hen niet te verliezen. 370 Het belang van organisatie wordt beaamd door Meijer die evenwel stelt dat de oprichting van nieuwe collegia een noodzaak vormde omdat de oude collegia onvoldoende steun opleverden voor Clodius. De nieuwe collegia die Clodius uit de grond stampte, zorgden voor een bredere rekruteringsbasis omdat ze ongehinderd waren door de traditionele gebruiken waaraan de oude collegia vasthielden. Ze groeiden dan ook al vlug uit tot paramilitaire organisaties.371 Andere wetenschappers halen aan dat Clodius de collegia gebruikte om de leden ervan te rekruteren in een private militie. Hij zou ze hebben bewapend met stenen, stokken en soms zelf zwaarden.372 Benner ziet het ontstaan van de nova collegia eerder in het licht van Clodius‟ gebruik van homines non occupati, mercennarii en conducticii. Deze lieden, die vaak werden betaald voor bewezen diensten, zouden de macht van Clodius nog hebben vergroot.373 Millar ziet in de wetgeving van Clodius echter een heel positief aspect wanneer hij stelt dat door de nieuwe, verreikende wetteksten de Republiek een stap dichter kwam bij de ware betekenis van de Res publica en een verandering teweegbracht in het evenwicht van de verschillende machten binnen het Republikeinse staatsapparaat.374 Dit is met de uitspraken van Gruen in gedachten niet zulke ondoordachte stelling. De Senaat zou immers een erg grote angst hebben gekend voor het plebs. Heel wat bronnen vermelden de angst en een gevoel van kwetsbaarheid onder de adel dat werd aangewakkerd door een constante vrees voor samenzweringen en het potentiële gevaar van autonome verenigingen in de samenleving.375 De Catilinarische samenzweringen, de opstand geleid door de tribuun Manilius die in 67 ijverde voor een herverdeling van de stemmen van de vrijgelaten mannen (liberti) over alle tribus in plaats van in de 4 stedelijke tribus en de verbanning van Cicero die de senatoren duidelijk maakte dat hun positie in de maatschappij niet dermate sterk en standvastig was als eerst gedacht, zijn sleutelmomenten om dergelijke angst in mijn ogen te verklaren. Toen Clodius zijn zinnen zette op de stem en de steun van het proletariaat, moet er een golf van paniek zijn uitgebroken. Het is dan ook niet erg verwonderlijk dat Cicero de troepen van Sestius en Milo steunde en hen in dienst van de Republiek de afvallige 369 Gruen (E.S.) The Last Generation of the Roman Republic. Los Angeles, 1974, pp. 437-438. Ibid, p. 228. 371 Meijer (F.J.) De Verliezers: Catilina en Clodius. Martinus Nijhoff, Leiden, 1984, p. 124. 372 Taylor (L.R.) Party Politics in the Age of Caesar. University of California, Los Angeles, 1949, p. 44. 373 Benner (H.) Die Politik des Clodius Pulcher. Untersuchungen zur Denaturierung des Clientelwesens in der Ausgehenden Römischen Republik. Stuttgart, 1987, pp. 79-80. 374 Millar (F.) The Crowd in Rome in the Late Republic. University of Michigan Press, Michigan, 1998, p. 138. 375 Nippel (W.) “Policing Rome” The Journal of Roman Studies, vol. 74, 1984, p. 24. 370 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 87 operae Clodiani liet bestrijden als “goddelijk” en “moedig” instrument geheel ten dienste van de Republiek.376 Waren Clodius‟ politieke eisen afgestemd om het plebs op te trommelen om naar contiones en verkiezingen te komen? Heel zeker! Clodius maakte de collegia tot de belangrijkste, structurele ruggengraat voor zijn politieke activiteiten. Het succes van Clodius is te wijten aan het feit dat de volkstribuun als geen ander zijn eigen doelen kon omvormen en verbloemen tot algemene problemen en eisen. Hij creëerde een collectieve identiteit onder de stedelijke massa door hen op te zetten tegen gezamenlijke vijanden en ontwierp een nieuwe vorm van het demonstratief uiten van de wil van de bevolking.377 Clodius‟ invloed op de urbane bevolking was gebaseerd op de aantrekkingskracht van een populaire ideologie en zijn persoonlijke claim op de dankbaarheid van het volk. De mogelijkheid van Clodius om een enorme achterban op been te brengen, was vooral de beloning van de distributie van lokaal prestige die hij oogstte door zijn beleid af te stemmen op de noden en eisen van het plebs.378 Ter vergelijking stelt Lintott dat Cicero‟s programma voor de plebejers erin bestond om de bevolking te laten genieten van het behouden van gratia, libertas, suffragia, dignitas, de stad, het forum, spelen en vrije dagen.379 Clodius zorgde er voor dat de bevolking niet enkel deze voordelen kon behouden maar dat ze een uitbreiding kregen en van nog meer voordelen kon genieten. Was Clodius een democraat avant la lettre? Wanneer zijn beleidsvorming wordt beoordeeld wel, maar kijkend naar zijn drijfveren lijkt me dit enigszins een voorbarige conclusie. Clodius wist door de massale steun van het plebs zijn cursus honorum aan te vangen, kon rekenen op hun steun tijdens verkiezingen en stemmingen in de comitia, was enigszins afhankelijk van hun opkomst tijdens de contiones en aanzag hun loyaliteit als een ideale rekruteringsbasis voor relschoppers en hooligans voor zijn straatbendes. Moet Clodius worden beschreven als een aanhanger van het plebs of manipulator van de vox populi? De lijn is moeilijk te trekken. De bronnen vertellen immers een eenzijdig verhaal. Clodius‟ tegenstanders beschrijven snerend zijn gewelddadig beleid en vertellen heel weinig over de daadwerkelijke rol van het plebs buiten het feit dat ze het vuil van de straat en luie nietsnutten waren.380 Maar meer dan eens proberen bronnen wetenschappers bij de neus te nemen. Zelfs Millar moet toegeven dat de bronnen indirecte, literaire reflecties zijn die zijn opgesteld door een klein segment van de Romeinse bevolking, soms lang na de uiteindelijke aflevering van de speech, weggerukt uit de context waarvoor ze bedoeld was.381 376 Cic. Sest. 82-85.Cic. Har. Resp. 6-7. Nippel (W.) “Policing Rome” The Journal of Roman Studies, vol. 74, 1984, p. 27-29. 378 Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press, London, 1999, p. 146. 379 Cic. Leg. Agr. II, 71. 380 Cic. Dom. 6, 54. 381 Millar (F.) The Crowd in Rome in the Late Roman Republic. University of Michigan, 1998, p. 9. 377 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 88 Morstein-Marx geeft aan dat een woord als populus Romanus, die in speeches vaak wordt gebruikt om het opgekomen publiek toe te spreken, daar de redenaar zijn publiek zag als een perfecte combinatie van alle standen en rangen binnen de Romeinse maatschappij, enkel op een retorische fictie berustte. Vaak was het publiek opgebouwd uit aanhangers en voorstanders van de politicus die tijdens de contio speechte.382 Ook Mouritsen wijst erop dat we de natuur van de redenaarskunst wel eens op een geheel verschillend manier moeten herdefiniëren. Hij stelt voor dat de speeches niet tot doel hadden om de tegenstanders van een politicus te overhalen, maar vooral waren bedoeld als stimulerend effect om het publiek op te zwepen en de voorstanders aan te moedigen om de campagnes voort te zetten, wat contiones eerder als politieke manifestaties maakt voor gelijkgezinden.383 Als de bronnen worden geconsulteerd is er inderdaad heel wat bewijslast terug te vinden om deze stelling te aanvaarden. Toen Cicero‟s ballingschap werd besproken in de Senaat, belegde Clodius‟ broer Appius Claudius een contio en vroeg aan zijn publiek of ze achter een restauratie van Cicero stonden. Het volk antwoordde volmondig “Neen”. Cicero repliceert dat het vooral ging om “semivivis mercennariorum vocibus” die door Clodius werden betaald om de meeting bij te wonen.384 Ook de contiones georganiseerd door Clodius aanhangers werden volgens Cicero enkel bijgewoond door burgers die waren omgekocht of corrupt waren.385 Aan de andere kant verheerlijkt Cicero de contiones die werden gegeven door de tegenstanders van Clodius of samenkomsten die in de redenaars voordeel speelden. Zo werden de toeschouwers tijdens de Verres zaak door de redenaar geduid als populus Romanum die in luid applaus uitbraken toen Pompeius tijdens de contio voorstelde om hervormingen door te voeren op vlak van de samenstelling van de jury. Cicero benoemt het applaus dan ook als een duidelijke indicatie van de wil van het volk.386 Maar ook in de redevoering voor Sestius en Milo wordt het publiek geduid met de term populus Romanum.387 Mouritsen wijst erop dat er weinig of geen melding wordt gemaakt van mislukte contiones. Het is inderdaad opmerkelijk dat in een maatschappij waarin het falen van tegenstanders in alle propaganda wordt verwerkt, er over mislukte contiones niet wordt geschreven. Daarom lijkt Mouritsens standpunt dat de opkomst tijdens een contiones niet te maken had met politieke interesse maar eerder te maken had met het aantal supporters, heel plausibel.388 382 Morstein-Marx (R.) Mass Oratory and Political Power in the Late Roman Republic. Cambridge, 2004, p. 129 Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 52-56. 384 Cic. Sest. 126. 385 Cic. Sest. 106 – 107. 386 Cic. Verr. 1.45. 387 Cic. Mil. 91 – Cic. Sest. 108. 388 Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 57. 383 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 89 Tenslotte rest nog het economische aspect. Mouritsen vraagt zich terecht af of het economisch haalbaar was voor de werkende klasse van het plebs urbana om op regelmatige basis contiones bij te wonen?389 Morstein-Marx ziet in deze habitués van de contiones vooral de winkeliers en kleine zelfstandigen die dicht bij het Forum Romanum woonden, maar waarschuwt wel voor een al te enge visie die sommige wetenschappers voorop stellen waarbij er een plebs contionalis zou hebben bestaan die werd gevormd door ex-slaven, gepeupel en ambachtslieden die ook in de bendes van Clodius zouden hebben gediend. Morstein-Marx staat twijfelachtig ten opzichte van de idee dat deze manschappen gebruikelijk het merendeel zouden vormen van de luisteraars bij de publieke speeches. Hij wijst er wel op dat Clodius bij belangrijke besluitvorming de sluiting van de winkels beval, wat volgens Morstein-Marx een indicatie vormt voor het belang van de tabernarii in Clodius‟ bendes.390 Ook Tatum deelt deze conclusie en bevestigt dat tabernarii vaak hun winkeltjes sloten wanneer er een belangrijke beslissing werd behandeld, hoewel hij erop wijst dat het niet altijd onder politieke druk hoefde te zijn. Wanneer een zaak van vitaal belang was en rechtstreekse gevolgen impliceerde voor de tabernarii, bleef de winkel gesloten. De tabernarius zou volgens Tatum heel zeker beïnvloed worden door zijn mede collegiati. Lokale verwachtingen speelden een erg belangrijke rol in een samenleving waar conformiteit als deugd werd aanzien.391 Zowel Morstein-Marx als Tatum wijzen er op dat een gesloten winkel echter betekende dat er die dag geen inkomen waren. Hoewel de winkelier een grote schuld had te vereffenen en een zekere waardering koesterde voor de politicus die, om hem te overtuigen zijn kant te kiezen bij komende verkiezingen de winkelier overladen had met al dan niet politieke voordelen, zal hij toch het verlies die een sluiting van zijn winkel betekende, moeten afwegen tegen zijn gevoel van trouw.392 Mouritsen sluit zich hierbij aan en stelt dat het grootste deel van de Romeinse bevolking steunde op zijn job om economisch te kunnen overleven en dat het beeld van de plebejers die overleefden van hun graanrantsoen en private liefdadigheid sterk overroepen is. Verder ziet Mouritsen in de laattijdige berichtgeving over waar en wanneer contiones werden gehouden een sterk argument om het aandeel van tabernarii te minimaliseren. De winkeliers konden immers niet in zulke korte tijd alles sluiten. Het feit dat Clodius bijna dagelijks contiones hield tegen Cicero, maakt het beeld van talrijk aanwezige tabernarii al geheel onrealistisch.393 Ook Benner ziet geen graten in het feit dat het plebs contionalis voor het merendeel bestonden uit tabernarii omdat ze hun arbeid en dagelijkse inkomen 389 Ibid. p. 42. Morstein-Marx (R.) Mass Oratory & Political Power in Late Roman Republic. Cambridge, 2004, pp.128129. 391 Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press, London, 1999, p. 29. 392 Ibid. p. 147. 393 Mouritsen (H.) Plebs and politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 42. 390 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 90 belangrijker achtten dan politieke demonstraties en ondersteuning. Toch mogen we volgens hem het bestaan van het plebs contionalis niet ontkennen. Benner wijst op de werklozen en dagloners die ook Cicero zou hebben onderscheiden van de tabernarii en faex civitatum benoemde.394 Het woord faex zou hier niet verwijzen naar de leden van het lompenproletariaat maar eerder slaan op dagloners die handarbeid verrichten om in leven te blijven. Benner denkt naar aanleiding van de redevoering van Cicero dat de meeste van deze burgers Aziaten of Grieken waren. Maar dat ook joodse migranten zouden door Clodius worden gerekruteerd. Eén van de Joodse wijken binnen Rome lag dichtbij het tribunal Aurelium waar het proces tegen Flaccus plaatsvond. Benner en Treggiari geloven dat er zich onder Clodius‟ mannen Joden moeten hebben bevonden. Benner verwijst naar Yavetz395 die de religieuze collegia als ideale speler ziet om Clodius‟ beleid uit te voeren.396 Gruen spreekt dit echter tegen en ziet de contiones als een belangrijk aspect van de vox populi en wijst op de vele vrijgelatenen die tijdens demonstraties en contiones als individu en niet als vertegenwoordiging van een bepaalde klasse, zich met politiek bezighielden.397 Benner ziet in de tabernarii een groep mannen die wel belangrijk werden geacht door Clodius, maar waarover hij weinig macht had. Benner geeft aan dat de tabernarii die Clodius gebruikte, Catilina hadden laten vallen nadat zijn samenzwering was uitgelekt.398 Catilina had volgens Tatum de steun van de tabernarii en opifices genoten, maar toen bekend raakte dat de veiligheid van Rome niet kon worden gegarandeerd en alle schulden die openstonden zouden worden geëlimineerd, brak er onvrede uit onder de winkeliers en de ambachtslui. De economische afhankelijkheid van een stabiele maatschappij deed Catilina de das om. Clodius zou echter het vertrouwen van deze groep weten te herwinnen en hen voor zijn politieke plannen gebruiken.399 De beschrijving van Cicero over de opkomst van de mannen van Clodius tijdens het tribunal Aurelium als “as veteres Catilinae copias”400 is volgens Lintott echter maar de halve waarheid. Clodius kon niet enkel rekenen op de aanhangers van Catilina, maar kon ook de tabernarii overreden die tijdens de samenzwering Catilina hadden verlaten, zodat er een nieuwe politieke macht ontstond.401 De invloed van Clodius over de tabernarii bleef volgens Benner toch klein, omdat ze enkel gemobiliseerd konden 394 Cic. Flacc. 18. Yavetz (Z.) Caesar in der öffentlichen Meinung. Düsseldorf,1979, pp. 96-98. 396 Benner (H.) Die Politik des Clodius Pulcher. Untersuchungen zur Denaturierung des Clientelwesens in der Ausgehenden Römischen Republik. Stuttgart, 1987, pp. 78-79. 397 Gruen (E.S.) The Last Generation of the Roman Republic. University of California, Los Angeles, 1974, p.408 398 Benner (H.) Die Politik des Clodius Pulcher. Untersuchungen zur Denaturierung des Clientelwesens in der Ausgehenden Römischen Republik. Stuttgart, 1987, pp. 77-78. 399 Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press, London, 1999, p. 144. 400 Een groot aantal veteranen van Catilina. In Cic. Red. Quir. 13. 401 Lintott (A.W.) Violence in Republican Rome. Oxford, 1968, p. 77. 395 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 91 worden wanneer er een daadwerkelijke crisissituatie uitbrak die nefaste gevolgen had voor de winkeliers. Toch mogen we hun rol volgens Benner niet marginaliseren en vormden ze de ruggengraat van Clodius‟ politiek.402 Misschien worden de economische nadelen van een sluiting van de winkels te veel naar voren geschoven door wetenschappers die zich kanten tegen de gedachte dat de Romeinse Republiek een democratie was. De tabernarii sloten immers gezamenlijk hun zaken zodat er geen substituut bestond voor hun klanten. Die moesten zich neerleggen bij de sluiting van de winkels. Daarnaast werd de economische schade verzacht door gratis graanrantsoenen en het patronagesysteem die zeker moet hebben tussengekomen in de economische schade die een winkelier bij de sluiting van zijn winkel moest dragen. Bij deze bedenking zijn er echter een paar kanttekeningen te maken. Enerzijds accepteert zulke redenering het feit dat er wel degelijk een uitgebreid clientessysteem bestond, of dat het collegium van de tabernarii financieel tussenkwam bij dergelijke situaties. Anderzijds moet worden opgemerkt dat de graanverdeling enkel voor burgers van Rome was bedoeld en het lijkt me sterk te veronderstellen dat alle tabernarii het Romeinse burgerrecht bezaten. Ten slotte kan worden opgemerkt dat de laatste decennia van de Republiek te kampen had met herhaaldelijke graantekorten. Graan was duur en de rantsoenen waren te schaars om een hele familie te voeden. Meerdere sluitingen per week lijken dus uit den boze. Ik volg graag de conclusie van Mouritsen die vaststelt dat voor het begin van de eerste eeuw voor Christus, het plebs weinig of geen aandeel hadden in contiones, die traditioneel gezien samenkomsten waren van boni voor wie het volgen van de politiek een natuurlijke tijdsbesteding vormde. Met de opkomst van de popularis werd een wijder deel van de bevolking bereikt en tijdens de laatste decennia van de Republiek werden contiones echte partijcongressen.403 Vooral de mobilisatie van het plebs door Clodius betekende een kentering in het aandeel van plebs, die op min of meer regelmatige basis, afhankelijk van plaats en tijdstip, de contiones bijwoonden. Hoewel economisch niet rendabel was de druk van soortgenoten en de collegia die het leven het plebs grondig beïnvloeden meestal genoeg om bij belangrijke besluitvorming een groot aantal plebejers naar de comitia en contiones te laten komen. Of er steeds een aandeel van alle klassen aanwezig was bij elke contiones, is moeilijk te achterhalen, hoewel het onrealistisch lijkt dat het plebs tijdens debatten over bepaalde, erg politieke of legislatieve onderwerpen, erg geïnteresseerd waren. Betekent dit dan dat de contio geen democratische element vormde in de Republiek? Naar mijn inziens niet. Zelf op de dag van vandaag zijn burgers niet bij alle besluitvormingen aanwezig en sommige wetsvoorstellen zijn zo complex dat ze enkel door een 402 Benner (H.) Die Politik des Clodius Pulcher. Untersuchungen zur Denaturierung des Clientelwesens in der Ausgehenden Römischen Republik. Stuttgart, 1987, p.78. 403 Mouritsen (H.) Plebs and politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 62. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 92 beperkt segment van de bevolking begrepen worden. Voer voor specialisten betekent nog geen aanslag op de democratische waarden. Maar kunnen we Clodius‟ beleid zien in een democratisch gedachtegoed? Hij leent er immers ideeën van die hoewel voor eigenbelang gebruikt, het plebs toch een duidelijk stem wist te geven in de politiek van de Late Republiek. Kan Clodius toevallig worden gezien als één van de eerste democraten in de Romeinse geschiedenis of was hij enkel een mooiprater, een demagoog, “een Romeinse Larkinist” van het ergste soort? Het blijft speculatief, maar in zijn besluitvorming zit toch een erg sterke democratische kern. Gezien in het licht van het geweld en Clodius‟ manipulatieve karakter blijft dit echter een onuitgemaakte zaak. De contiones zijn vooral belangrijk in de casus rond Titus Annius Milo. Er zijn enkele belangrijke momenten in Milo‟s carrière die duidelijk beïnvloed werden door het volk dat werd bewerkt tijdens één van de vele contiones die soms dagelijks in Rome werden gehouden. Een chronologische weergave van de meest belangrijke contiones lijkt me dan ook wenselijk. De eerste grote contio die bepalend is geweest voor de carrière van Milo was deze gehouden door de voorstanders van Cicero en geleid door Fabricius. De contio moest de stemming van het wetsvoorstel om Cicero uit ballingschap te laten terugkeren voorafgaan. Clodius Pulcher was echter niet bereid om dit rogatio zonder slag of stoot te laten ratificeren. In een contio zweepte hij en zijn mede demagogen, waarschijnlijk leiders van collegia, de bevolking op om de moordenaar van de samenzweerders van Catilina niet vrijuit te laten gaan. Hij voorzag hen van wapens: vaak enkel stokken en stenen en leidde hen naar het Forum waar een handgemeen plaatsvond tussen de kiezers en de Operarii Clodiani.404 Tijdens de schermutselingen raakten heel wat burgers gewond of gedood.405 Milo kon een paar van de relschoppers gevangen nemen, maar een collega tribuun gebruikte zijn recht op intercessio om hen terug vrij te laten zodat ze niet tegen hun meester konden getuigen. Vanaf dat moment zouden zowel Sestius als Milo gewapende bendes oprichten om het Clodiaanse geweld van een antwoord te dienen. Hun acties zouden worden afgestraft door Clodius die hun beiden meermaals voor het gerecht zou slepen om hen te veroordelen onder de Lex Plautia de vi. Geen van beiden zouden echter schuldig worden bevonden. Een tweede belangrijke reeks contiones werd gehouden op de dag van Clodius‟ moord. Een samenkomst van de Senaat werd vroegtijdig onderbroken en Milo had nog de tijd om zich naar Lanuvium te begeven om een priester aan te stellen. Op hetzelfde moment zouden twee van Clodius‟ aanhangers Q. Pompeius Rufus en C. Sallustius Crispus een contio houden waarbij ze Milo‟s naam door de modder sleurden.406 Dit was niets nieuws onder de zon, want Clodius had reeds voordien bewezen in de aanloop van Milo‟s consulcampagne dat hij bereid was om zoveel mogelijk informele 404 Cic. Sest. 79. Cic. Red. Sen. 22. 406 Cic. Mil. 45. 405 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 93 samenkomsten voor de bevolking te beleggen om Milo‟s verkiezing in de weg te staan. Nadat Clodius door Milo‟s slaven was vermoord en het lichaam van de demagoog naar Rome was teruggebracht, zou opnieuw Pompeius Rufus, samen nu met Munatius Plancus de massa opzwepen om het lijk naar de Curia te brengen om het voor de ogen van de Senaat te cremeren. Dat de Curia samen met de Basilica Porcia in de vlammen zou opgaan, had geen van beiden echter verwacht. Na een contio werd het huis van interrex M. Aemilius Lepidus aangevallen door een woedende bevolking die zich hierna en masse richting het huis van Scipio, Hypsaeus en Pompeius begaf.407 Pompeius‟ naam werd luid gescandeerd en er werd geroepen dat Pompeius als dictator of als consul moest worden genoemd. Milo wou de kans grijpen om Pompeius te spreken, maar kreeg de Generaal niet te zien. Tijdens een contio schreeuwde Pompeius Rufus uit dat Milo het volk reeds iemand had gegeven om in de Curia te verbranden en dat hij nu het volk wou trakteren op een lijk om op het Capitool te begraven (zijnde Pompeius).408 Milo, die een sterke band had met Caelius Rufus, mocht van de volkstribuun een contio beleggen waarin hij het volk toesprak en verklaarde dat Clodius een plot op zijn leven had beraamd en dat zijn daad enkel kon worden gezien in het licht van zelfverdediging.409 Tijdens het proces die volgde zouden de aanhangers van Clodius dagelijks contiones blijven beleggen. Zo riep Plancus op om massaal naar de laatste dag van het proces te komen om te voorzien dat Milo zijn straf zou ontlopen. De volgende dag waren alle winkels en tabernae gesloten en moest Pompeius soldaten strategisch rond het Forum plaatsen om de gemoederen te bedaren.410 De contiones blijken een belangrijke rol te hebben gespeeld tijdens de laatste dagen van de politieke carrière van Milo. Hun belang wordt aangehaald door het feit dat de aanhangers van Clodius dagelijks bijeenkomsten belegden en vaak gewelddadig resultaten bereikten. Door in te spelen op de gemoedstoestand van de bevolking en de vox populi te verwoorden, slaagden ze erin om de bevolking op te zetten tegen de Senaat en tegen Milo, die eens de publiekslieveling van de massa was geweest. Net als Clodius hen had voorgedaan, wisten ze hun eisen gelijk te stemmen met die van de massa, die zich liet meevoeren in hun frustraties en woede. Het belang van de contiones komt voor mij vooral aan de orde wanneer Milo de dood van Clodius wil verantwoorden; niet enkel aan de Senaat of aan de juryleden maar ook aan het volk. Zou Milo zijn leven riskeren om terug te komen naar Rome om een contio te beleggen? Misschien speelde de consulverkiezingen nog steeds in zijn achterhoofd, maar het lijkt onwaarschijnlijk dat zijn vrienden, ondermeer Cicero en Caelius Rufus de gewelddadige situatie in de straten van Rome en op het Forum voor hem hadden verzwegen. Vooral Pompeius‟ onvriendelijke en norse houding moeten Milo duidelijk hebben gemaakt dat zijn aanwezigheid in de 407 Asc. 44 Clark. Asc. 50-51 Clark. 409 Cic. Mil. 91 - Asc. 33 Clark. 410 Cic. Mil. 3. - Asc. 40-42 Clark. 408 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 94 Romeinse politiek niet langer op prijs werd gesteld. Anderzijds beschikte Milo nog steeds over de steun van heel wat boni en hooggeplaatste magistraten en bleven zijn divisores burgers omkopen. Misschien was Milo er nog steeds van overtuigd dat zijn rol van politicus niet voorbij was en dat de burgers blij en opgelucht zouden zijn dat Clodius Pulcher was gedood. Eindelijk zou de rust in de straten van Rome kunnen terugkeren. Tevens zou Cicero, die opgelucht was dat één van zijn aartsvijanden was geliquideerd, en heel wat boni die Clodius‟ rellen spuugzat waren, Milo hebben gefeliciteerd met zijn daad. Hoe dan ook is het duidelijk dat niet enkel de aristocratie, maar evenzeer de gewone bevolking op het moment van Clodius‟ dood hun stem liet klinken, meer nog, de politiek werd de mond gesnoerd en de bevolking kreeg waarvoor ze was gekomen; de verbanning van Milo uit Rome en het einde van zijn politieke carrière. Het is natuurlijk onmogelijk om te voorzien hoe groot de opkomst was tijdens de contiones en hoeveel burgers er daadwerkelijk Milo‟s hoofd wilden zien rollen. Het lijkt me echter niet voorbarig om te stellen dat dit toch over een substantieel deel van de bevolking moet gaan, aangezien de haast draconische maatregelen van Pompeius tijdens Milo‟s proces en de duidelijke inpakt van de opgekomen massa op de politieke beslissingen. 5.2 Milo en de verkiezingen in de Late Republiek. Verkiezingen zijn een complex fenomeen en het zou doelloos zijn om ze in dit werkstuk ten volle uit te spitten. Toch waren verkiezingen voor Milo van cruciaal belang. Over zijn verkiezing als tribuun is er erg weinig geweten daar de bronnen ontbreken. Belangrijker is de strijd voor de hogere magistraturen die Milo probeerde te bereiken na zijn tribunaat. Opmerkelijk is het feit dat de gewelddadige sfeer die heerste in de straten van Rome hand in hand ging met de verkiezingsstrijd. Nog meer opvallend is dat niet enkel het streven naar een politieke carrière op dat moment Milo‟s leven in beslag neemt, maar ook tal van juridische aspecten hem noopten een magistraal ambt op te nemen. Derhalve probeerde ook Clodius door zich verkiesbaar te stellen voor een hoger magistraal ambt juridische vervolging te vermijden. Na zijn tribunaat wilde Milo Clodius immers aanklagen de vi (geweldpleging). Clodius wilde hier echter een stokje voor steken en vestigde zijn hoop op de aedil verkiezingen van 56 v. Chr. Clodius‟ broer Appius die praetor was in 57 en consul Nepos gaven lange speeches in de Senaat die Clodius moesten vrijpleiten en argumenteerden consul Lentulus‟, een gezworen vijand van Clodius, en Sestius‟ tegenwerpingen weg. Uiteindelijk dreigde Milo er mee om een obnuntiatio inroepen wanneer de verkiezingen voor het aedilschap, die normaliteit in oktober zouden moeten worden gehouden, toch zouden worden uitgevoerd.411 411 Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press, London, 1999, pp. 196-197. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 95 Clodius dreigde met nog meer geweld en zette zijn woorden kracht bij door op de derde november de werkmannen die Cicero‟s huis bouwden aan te vallen, hen te verdrijven en de porticus Catuli, die door Clodius was afgebroken om zijn bouwplannen op de site te kunnen uitvoeren en nog maar net was hersteld, opnieuw kapot te slaan. Maar de gewelddadigheden stopten niet bij Cicero‟s huis. Zijn broer Quintus‟ huis moest het ook ontgelden en werd bekogeld met stenen om uiteindelijk in brand te worden gestoken. Op 12 november zette operarii Clodiani het huis van Milo in lichterlaaie, volgens Cicero rond 11 uur in de morgen onder het oog van alle gegoede burgers van Rome. Cicero en zijn aanhangers werden belaagd door de mannen van Clodius die hen verwijten toeriepen, bekogelden met stenen en bedreigden met zwaarden en stokken.412 De weerstand tegen Clodius in de Senaat zwol aan, maar aan Clodius‟ gewelddadig regime leek geen einde te komen. Nadat Marcellinus, Milo en Racilius de constante aanvallen op de huizen, de families en vrienden van leden van de Senaat hadden gehekeld, diende Clodius zijn tegenstanders van repliek en betoogde furieus dat de senatoren hem onheus behandelden wanneer ze eisten dat de jury moest worden uitgeloot, worden voorgelegd aan Clodius zodat hij de gewenste kandidaten kon schrappen van de jurylijst waarvan hij dacht dat ze in zijn nadeel zouden spelen, zodat een proces kon worden gestart om hem te veroordelen voor zijn gewelddadige politiek. Vanop de Graecostatis, een platform naast de Senaat waarop oorspronkelijk de afgevaardigden van de Griekse poleis, maar later ook van andere gebieden, werden geplaatst, klonken agressieve kreten en leuzen van de aanhangers van Clodius die Milo en zijn vrienden fixeerden.413 Clodius had nog steeds de steun van Nepos en de consul wilde de verkiezingen die reeds naar november waren verplaatst niet langer uitstellen, tot grote frustratie van het kamp van Cicero en Milo. Het geweld werd echter beantwoord met geweld. Milo zou op 19 november in de vroege ochtend de comitia waarin de stemming voor het ambt van aedil tegenhouden door het Campus Martius te bezetten. De obnuntiatio moest immers werden uitgesproken voor de aanvang van het comitia die mocht worden gestart bij zonsopgang, wat het vroege uur verklaart. De aanhangers van Clodius, een groep van weggelopen slaven volgens Cicero, die zoals gebruikelijk zijn gevoelens over Clodius‟ bendes niet onder stoelen of banken stak, werd door Milo hardhandig verwijderd. Maar het kamp van Clodius liet zich niet zomaar langs de kant zetten en lanceerde een tegenoffensief. Metellus bedacht een list en vertelde Milo dat hij de verkiezing de volgende dag op het Forum zou laten plaatsvinden. Milo kwam de volgden morgen naar het Forum, waarop Metellus zich naar het Campus Martius haastte om de verkiezing te voltrekken. Echter hij werd gezien door Milo toen hij inter duos lucos, de weg die vanaf het Capitolium naar het Campus Martius liep, afdaalde. Opnieuw werd de stemming 412 413 Cic. Ad. Att. 4.4.3. Cic. Q. Fr. 2.1. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 96 uitgesteld. De volgende dag was een marktdag waarop er geen stemming mocht plaats vinden. Ook op de 23ste november lukte het Clodius niet om de stemming te voltrekken.414 Watt wijst erop dat de snode list van Metellus op erg dubieuze redenen is gegrond. Zo stelt hij dat wanneer Metellus de inter duos lucos gebruikt, Milo in het comitium hem steevast zou hebben opgemerkt wat Cicero‟s itinera prope devia ondermijnd. Ten tweede wijst hij erop dat Milo de comitia enkel kon tegenhouden als een obnuntiatio werd uitgesproken op de plaats waar de uiteindelijke stemming zou worden gehouden. En een comitia zou volgens Watt nooit in de regio worden gehouden van de inter duos lucos. Ten derde stelt hij dat Cicero schreef dat de obnuntiatio werd uitgesproken toen Milo zich op het Campus Martius bevond (nisi Milo in campo obnuntiasset). Hij trekt de bevinding dus in twijfel of Metellus wel degelijk een list had voorbereid.415 Uiteindelijk zou het kat en muisspel worden beëindigd door de Auletes affaire, waarbij Ptolemeus XII Auletes een deal afsloot met Pompeius over de graanlevering aan Rome die op hevig verzet stuitte bij de Senaat. Clodius speelde zijn rol als hevig anti-Pompeijaan uit en kon zo het vertrouwen van de Senaat winnen, die op haar beurt haar fiat gaf voor de verkiezingen voor het aedilschap. Ook C. Cato was nog steeds een hevig tegenstander van Pompeius en liet verstaan dat Clodius op zijn steun kon rekenen. Meer problemen staken de kop op. Doordat Milo de comitia had tegengewerkt die verantwoordelijk waren voor het verkiezen van een aedil, kwam ook de verkiezing van de praetor in gedrang die werd geacht na de verkiezing van de aedil plaats te vinden. De uittredende rechters en magistraten legden hun ambt neer, zodat er geen praetoren waren aangeduid, zodat er ook geen rechtszaken meer konden plaatsvinden en zodoende kon Clodius niet meer voor het gerecht worden gedaagd.416 De spanning in de Senaat bereikte haar hoogtepunt en het was Pompeius die het moest ontgelden, zeer tegen de zin van Cicero en Milo. Clodius werd op 20 januari van het jaar 56 verkozen tot aedil 417 en door zijn nieuwe ambt was hij bevoegd om Milo nu aan te klagen voor misdaden tegen de Republiek.418 Milo zou daarentegen dezelfde tactiek als zijn aartsvijand toepassen na het seponeren van zijn de vi rechtzaak. In 55 werd hij immers verkozen tot praetor en kon zo verdere vervolging vermijden.419 Deze hele episode toont aan dat het erg belangrijk was voor zowel Clodius als Milo om een magistraal ambt in de wacht te slepen. Het vestigt echter wel de aandacht op het feit dat met geweld verkiezingen konden worden gemanipuleerd en het dient niet gezegd te worden dat dit wel een 414 Cic. Ad Att. 4.4.3. Watt. (W.S.) Cicero, Ad Atticum 4.3. The Classical Quaterly, Vol. 43. N°1/2, Jan – Apr. 1949, pp. 10-11. 416 Dio Cass. 39.7.4. 417 Cic. Q. Fr. 2.2. 418 Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press, London, 1999, pp. 193-198. 419 Cic. Q. Fr.3.6.6 – Asc. 31 Clark. 415 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 97 erg ondemocratische manier was om verkiezingen te winnen. Milo‟s middel om de verkiezingen tegen te gaan was zeker niet nieuw. In 122 werden de rurale supporters van C. Gracchus de toegang ontzegd tot de Saepta door bendes van de Senaat en de aristocraten. Ze kropen dan maar op de daken van gebouwen die rond de Saepta waren opgetrokken en riepen hun stem naar de magistraten die toezicht hielden over de stemming, hoewel dit een loutere symbolische daad was daar het geschreven kiessysteem reeds was ingevoerd.420 De vraag is echter of de verkiezingen überhaupt wel op democratische principes waren geënt? De grondregel dat iedere burger het recht had om een stem uit te brengen die op gelijke en evenwaardige basis meetelde in het eindresultaat wordt verondersteld te kloppen. Iedere mannelijke burger had immers het recht om te stemmen. De discussie over de rol van de verschillende tribus en centuriae (zie supra) toonde reeds aan dat dit democratische aspect al met een korrel zout moet worden genomen. Wanneer er immers een consensus bestond tussen de adel die de eerste klassen van de comitia centuriata overheersten, was de stem van het plebs onnodig. Vervolgens wijst Meier op het belang van de zogenaamde praerogativa centuria die in bepaalde bronnen wordt vermeld.421 Het was immers de traditie dat er een loting werd gehouden voor de aanvang van een stemming in de comitia centuriata onder de eerste klasse juniores om uit te maken wie als eerste mocht stemmen. De uitverkozen kiezers mochten gescheiden van de rest kiezen en het resultaat werd aan de andere kiezers meegedeeld. De stemming werd gezien als een voorteken maar Meier verklaart het belang van deze stemmen met het “bandwagon” effect waarbij de kiezer, die zijn stem wilde laten gelden, in het merendeel van de gevallen zal stemmen voor een winnaar. Zodoende beïnvloeden de eerste tussentijdse resultaten van de praerogativa centuria de andere kiezers in grote mate.422 Mouritsen plaatst dit gedrag in een globaler beeld van politieke desinteresse van de kiezers. Want hoewel Cicero claimt dat het volk de magistraten verkoos, was er volgens Mouritsen in praktijk een geringe opkomst. Verder geeft hij een erg interessante vergelijking met de democratische principes die democratieën vandaag de dag hanteren. Zo stelt hij dat Romeinse politici geen legislatieve macht hadden daar alle wetten werden gestemd in de comitia tributa en in het concilium plebis. Ten tweede werd de politiek in Rome overheerst door militaire, religieuze en gerechtelijke wetgeving. Sociale of economische voorstellen om het leven het plebs te verbeteren kwamen zelden ter sprake, wat het merendeel van de kiezers dan ook afschrikte en bijdroeg aan de politieke desinteresse van het plebs. 420 Plut. C. Grac. 3.1. Cic. Q. Fr. 2.15b.4 – Cic. Ver. 1.26. – Cic. Planc. 49. 422 Meier (C.) „Praerogativa Centuria” in RE, Supplement 8, pp. 567-598. – Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p.99 – Taylor (L.R.) Roman Voting Assemblies, Michigan, Ann Harbor, 1966, p. 76. 421 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 98 Ten derde stelt Mouritsen dat politici geen vertegenwoordigers vormden van het plebs. Hooguit de tribuni plebis vervulden in geringe mate deze rol, maar ze waren niet verantwoordelijk voor het plebs noch garandeerden ze een beleid dat zich richtte op de laagste klassen van de maatschappij. Ten slotte wijst Mouritsen erop dat het ontbreken van politieke partijen verkiezingen reduceerde tot een keuze uit een kleine groep van individuele politici, die meestal uit dezelfde sociale klasse kwamen. 423 Mouritsens visie is naar mijn mening erg doordacht, maar opnieuw zijn er aantal zaken die tegen de borst stuiten. Waarom zouden zoveel bronnen immers immense sommen geld vermelden die werden aangewend voor het omkopen van de bevolking, als ze enerzijds niet geïnteresseerd waren in politiek en anderzijds geen belang speelden tijdens de verkiezingen in de comitia centuriata? In een brief naar zijn broer Quintus schrijft Cicero dat de redenaar zich ergert aan Milo omdat hij in zijn campagne voor het consulschap erg grote schulden heeft gemaakt. Zo zou Milo een miljoen sestertiën hebben uitgegeven aan het organiseren van spelen.424 Dit is een serieuze som geld, maar zou zeker niet volstaan om enkel de rijkste klasse om te kopen, daar Asconius vermeldt dat Milo tevens 1000 asses per hoofd uittrok voor de burgers van de tribus toen Milo na Clodius‟ dood zijn verkiezingscampagne wilde verder zetten.425 Alsof dat nog niet genoeg was, had Milo voordien reeds enkele magnifieke gladiatorengevechten georganiseerd tijdens zijn praetorschap in 55.426 Asconius vermeldt dat de drie kandidaten voor het consulschap elkaar openlijk bekampten met omkoperij op grote schaal. Daarbij kwam nog dat Clodius, die zichzelf kandidaat had gesteld voor het praetorschap, Milo‟s tegenstanders hevig steunde en hen voorzag van gewelddadige straatbendes die Milo‟s aanhangers stevig aanpakten.427 Yakobson argumenteert dat zowel Cicero als Asconius echter Milo zien als de grote favoriet om de verkiezingen te winnen omdat hij door het geven van overweldigende en spectaculaire largitiones het volk voor zich wist te winnen.428 Lintott gaat zelf zo ver om Milo te beschrijven als een magister. Bewijs hiervoor vindt Lintott in een uitspraak van Cicero die vermeldt dat “vel quia munus magnificum dederat vel quia facultates non erant vel quia potuerat magistrum se non aedilem putare.” Uit voorgaande zin leidt Lintott af dat Milo zichzelf zag als een magister, wat hij in theorie kon zijn, in plaats van een aedil, een positie die hij onmogelijk kon hebben bekleed. Lintott ziet Milo eerder als een magister van een collegium, hoogstwaarschijnlijk als hoofd van de Capitolini of de Mercuriales. Sinds Clodius alle proletarische collegia onder controle had, waren de 423 Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, pp. 92-93. Cic. Q. Fr. 3.9. 425 Asc. 33. Clark. “Petebatque nihil deterritus consulatum; aperte quoque tributim in singulos milia assium dederat.” 426 Lintott (A.W) Cicero and Milo. Journal of Roman Studies. Vol. 64, 1974, p. 65. 427 Asc. 30 - 31 Clark. 428 Yakobson (A.) Petitio and Largitio: Popular Participation in the Centuriate Assembly of the Late Roman Republic. The Journal of Roman Studies. Vol. 82, 1992, p. 35. 424 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 99 prestigieuze, vaak religieuze collegia Milo‟s beste opties. Maar waarom zou een politici banden aanhouden met de collegia als de meeste leden (vooral in Clodius geval) tot de proletarische klasse behoorden? Cicero verwijst in zijn De domo sua naar de tempel van Castor die door Clodius en zijn aanhangers zou zijn gebruikt als uitvalsbasis en een opslagplaats voor hun wapenarsenaal. In zijn oratie vraagt de redenaar Clodius ironisch of hij (zoals hij volhield voor de Senaat) er nooit aangedacht heeft om geweld te gebruiken om bepaalde zaken gedaan te krijgen, terwijl hij vrijgelatenen en zelfs slaven uit de vici tijdens het Tribunal Aurelium opriep om zich bij hem te vervoegen en door een edicta de tabernae beval om te sluiten om zo eerlijke en hardwerkende mannen te verleiden tot geweldpleging. 429 In zijn redevoering is het duidelijk dat Cicero van leer trekt tegen de collegia en de invloed die Clodius op hen had. Hoewel het hier duidelijk gaat over een evocatie, is het volgens bepaalde historici, waaronder Millar, hypocriet om niet te accepteren dat er vanaf 58 een nieuwe fase in een poging tot het controleren van stemmingen en verkiezingen is ontstaan, waarbij collegia een belangrijke rol zouden spelen.430 Wiseman haalt echter aan dat de collegia die waren opgedeeld in quasimilitaire eenheden eerder een instrument van terreur vormden dan een belangrijke speler die verkiezingen kon bepalen. Hoewel hij eraan toevoegt dat wie de collegia naar zijn hand kon zetten, de vier urbane tribus controleerde. Clodius was een lid van de tribus van de Palatinus en Sex. Cloelius van de Collina. Bewijs hiervoor is het feit dat Clodius nieuwe bendes oprichtte, gefocust op de Collina toen hij Milo in 52 wou tegenwerken tijdens diens campagne voor het consulschap. Voordat Clodius de collegia gebruikte voor gewelddadige confrontaties, dienden de vereringen als ideale manier om de steun van het plebs te winnen.431 Hiervoor hadden de politici echter rechtstreeks contact nodig met de bevolking. Omdat de Romeinse politiek vooral was gestructureerd rond campagnes rond één bepaalde persoon en politieke partijen in de Late Republiek niet bestonden, was het voor de politici vaak heel moeilijk om contacten uit te bouwen of te behouden. Een Romeinse politicus die opkwam voor een politiek ambt zou eerst zijn rechtstreekse contacten aanspreken, zijnde zijn vrienden en kennissen, meestal op grond van gunsten die hij hen in het verleden had geleverd. Daarnaast ging hij opzoek naar nieuwe supporters binnen de elite en beloofde hen steun en hulp eens hij het ambt zou hebben verworven. Tenslotte arrangeerde hij publieke meetings om zijn imago te vergroten. Campagnevoering kwam dus neer op een reactivering van oude contacten en het creëren van nieuwe met als enig doel het winnen van de verkiezing. Mouritsen ziet hierin twee grote consequenties. Ten eerste bleven de gepersonaliseerde campagnes vaak binnen de kleine groep van nobilitas en binnen de hogere klasse. Leden van het plebs werden enkel indirect toegesproken via hun leiders. Ten tweede waren de contacten vaak kort en vluchtig en bleken ze overbodig eens het ambt 429 Cic. Dom. 21, 54. Millar (F.) The Crowd in Rome in the Late Republic. The University of Michigan Press, 1998, pp. 136-138. 431 Wiseman (T.P.) New Man in the Roman Senat 139 B.C. – A.D. 14, Oxford, 1971, pp. 131-132. 430 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 100 was bereikt of werden slapende gehouden tot de volgende verkiezingen. Omdat er geen voortdurende campagne werd gehouden, werd er nooit een grote band gecreëerd met de gewone bevolking. De meeste politici probeerden de plebs echter voor zich te winnen door op regelmatige tijdstippen donaties te schenken en sportulae, theatertickets etc… te voorzien. Zodoende bleef men contacten houden met de tribus doorheen het jaar.432 Rechtstreeks contact met de bevolking was dus erg moeilijk en veeleisend. Clodius mikte dan ook op de leiders van het volk om zijn beleid aan de plebejers voor te schotelen. De magistri waren de ideale tussenpersonen en fungeerden als zijn luitenanten. Het enige degelijke bewijs hiervoor is Sex. Cloelius, die een magister van een collegia moet zijn geweest wanneer hij de Ludi Compitalicii voorzat. Plinius geeft Clesippus Geganius als voorbeeld, wiens grafschrift verwijst naar zijn titel van viator en magister van de Capitolini en de Luperci en volgens de geschiedschrijver een man was met een ongezonde reputatie. Ook Cicero vermeldt namen van leiders: Gellius, Firmidius, Titius, Lentidius, Lollius, Plaguleius en Sergius.433 Mouritsen steunt deze bedenking en schrijft dat Clodius werd geassisteerd door tussenliggende leiders, duces, die in direct contact stonden met de plebs. (naar Cic. Dom. 12; 89.)434 Firmidius, die een leider zou zijn geweest van mercenarii, moet tevens één van de leidende figuren zijn geweest van een collegium.435 De Robertis heeft het tevens over de duces die door Clodius zelf zouden aangesteld en verkozen worden op basis van de oude structuren van de collegia in de vici en de viering van de Compitalia. Deze laatste zou een ideaal middel zijn geweest om te rekruteren op basis van het uitbuiten van religieuze gevoelens. Treggiari wijst dan weer op de aanwezigheid van aanhangers van Catilina zoals L. Sergius die Clodius recupereerde.436 Ten slotte verwijst ook Nippel naar Cicero die de aanhangers van Clodius beschrijft (Lentidius, Lollius, Plaguleius en Sergius) als duces tabernariorum, een aanspreking die hij begrijpt als mannen van lage komaf die waarschijnlijk leiders van collegia waren.437 Hoewel ze door Cicero een dubieuze status meekrijgen, zullen deze mannen volgens Tatum waarschijnlijk een groot prestige hebben genoten onder hun soortgenoten.438 Benner ziet de duces eerder in het licht van de duces multitudinum of duces operarum die reeds vanaf de jaren 60 hun steun betuigden aan politici die hiervoor een royale beloning 432 Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 200&, pp. 143-145. Lintott (A.W.) Violence in the Late Roman Republic. Oxford, 1968, pp. 82-83. 434 Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 58. 435 Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press, London, 1999, p. 146. 436 Treggiari (S.) Roman Freedman during the Late Republic. Oxford, 1969, p. 172. 437 Nippel (W.) Public Order in Ancient Rome. Cambridge, 1995, p.73. 438 Tatum(J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press, London, 1999, p. 146. 433 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 101 op tafel moesten leggen. Deze duces zouden invloed hebben gehad in de contiones en vaak vanaf de jaren 50 worden ingezet als principes van een collegia, pagi of vicinitates.439 Deze principes die Cicero beschrijft in de Commentariolum Petitionis, waren volgens Yakobson mannen die op lokaal vlak invloed konden uitoefenen door verschillende sociale redenen, maar niet noodzakelijk aan het hoofd van een collegia stonden. Yakobson wijst erop dat hoewel deze mannen invloed hadden, ze nooit het stemgedrag van de bevolking konden hebben gecontroleerd. De mate van beïnvloeding zou te maken hebben met hun eigen populariteit, hun talent voor organisatie en de welwillendheid om zich in te zetten voor een kandidaat. Het is niet onmogelijk dat hierbij clientes aan te pas kwamen, maar het is onmogelijk dat de hele bevolking onder een soortgelijke relatie met de elite of notabelen werd aan banden gelegd. Yakobson benadrukt sterk dat het gaat over invloed over de bevolking en zeker geen controle.440 Het bewijzen van de invloed van collegia tijdens verkiezingen is volgens Yakobson erg moeilijk.441 Lintott wijst erop dat het omkopen van de armen werd bewerkstelligd door het prestige van de lokale principes te vergroten zodat ze hun steun zouden verlenen aan een politicus en tevens de lokale kiezers zouden beïnvloeden omdat de princeps fungeren als lokale patronen.442 Yakobson trekt het belang van deze lokale patroni echter in twijfel en wijst erop dat er geen enkel bewijs is om aan te nemen dat de Romeinse verkiezingen werden gedomineerd door een clientes systeem. De proletariërs werden eerder beïnvloed door de feesten en de spelen die Romeinse politici voor hen organiseerden.443 Lintott stelt echter vast dat vele leden van de collegia niet behoorden tot de 4 urbane tribus en vooral migranten en mannen waren die behoorden tot één van de oude rurale tribus. Dit zou betekenen dat deze mannen een kiespubliek vormden die niet onder de controle stond van het aristocratische patronaat. De invloed van de lokale magistri zou voor de beïnvloeding van deze kiezers dus van cruciaal belang zijn geweest.444 Wiseman negeert bovenstaande groep migranten en plebejers die afkomstig waren van het platteland. Het plebs urbana waren volgens hem voor de meeste politici van weinig belang. Bewijs hiervoor vindt hij in de Commentariolum Petitionis waar de auteur pleitte dat men via de principes de stedelijke bevolking moest zien te bereiken. De oppervlakkige manier waarop de auteur echter ingaat op het werven van de steun van het plebs urbana ziet Wiseman als een 439 Benner (H.) Die Politik des Clodius Pulcher. Untersuchungen zur Denaturierung des Clientelwesens in der Ausgehenden Römischen Republik. Stuttgart, 1987, p. 69. 440 Yakobson (A.) Elections and Electioneering in Rome: a Study in the Political System of the Late Republic. Historia Einzelschriften, Stuttgart, 1999, pp. 86-88. 441 Ibid. p. 23. 442 Lintott (A.W.) Electoral Bribery in the Roman Republic. Journal of Roman Studies 80, 1990, p. 11. 443 Yakobson (A.) Elections and Electioneering in Rome: a Study in the Political System of the Late Republic. Historia Einzelschriften, Stuttgart, 1999, pp. 24-26. 444 Lintott (A.W.) The Constitution of the Roman Republic. Oxford, 1999, p. 178. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 102 indicatie dat de meeste politici wiens carrière afging van de steun en sympathie van de rijkere klasse, zich niet wilden inlaten met de collegia en de lokale principes. Er waren immers andere verenigingen zoals de sodalitates die heel wat meer invloed konden uitoefenen.445 Gezien de recente kritieken op het clientes systeem en de rol van het volk tijdens verkiezingen van magistraten en bij politieke beslissingen is er een groot debat ontstaan over de rol van collegia en meerbepaald over het belang van het plebs urbana in de politiek van de Late Republiek. Hieraan gelinkt is de vraag of de Republiek wel degelijk een democratisch karakter had zoals Polybius ons wil doen laten geloven. Als het antwoord hierop bevestigend is, betekent dit dat de rol van de collegia in de politiek aanzienlijk moet zijn geweest. Milo‟s uitgaven voor zijn exuberante feesten zouden dan toch verantwoord zijn. Deze hele uiteenzetting beantwoordt echter nog steeds niet de vraag waarom kiezers en masse werden omgekocht als de armere klasse toch weinig of geen belang had tijdens stemmingen als er geen onoverbrugbare onenigheid bestond onder de elite. Het antwoord ligt volgens mij bij de kandidaten die zoals Mouritsen stelt allemaal uit dezelfde sociale klasse kwamen. De structuur van de klasse kan nieuw licht werpen op de problemen die kandidaten ondervonden om een groot deel van de stemmen van de aristocratie voor zich te winnen. Ik baseer me hier op de bedenkingen van North die ijvert voor het bestaan van een vaste kern binnen de elite; een soort van “inner elite” die generatie na generatie haar macht wist te behouden doordat ze aan de basis lag van het beslissen welke nieuwe aristocratische families mochten worden opgenomen in de zogenaamde “outer elite”. Deze outer elite bestonden uit families die een of tweemaal genoeg medestanders vonden om voor hun te stemmen, maar nooit genoeg aanhangers konden klissen om zich van een permanente plaats te voorzien in de inner elite.446 Het lijkt me logisch dat de vaste kern van families in de inner elite een constante strijd leverden om hun positie te behouden. Kandidaten uit de outer elite werden als stromannen in gezet in hun strijd en de vaste kern plaatste hun macht achter één van de kandidaten. Zodoende bleef er steeds een continue onenigheid binnen de rangen van de inner elite. Niet bij het stemmen van wetteksten, die in het voordeel speelden van een gehele klasse, maar wel tijdens verkiezingen van magistrale ambten. Een overwinning van iemands kandidaat had immers gevolgen voor de versterking van de macht en invloed die een familie kon uitoefenen in de inner elite en garandeerde een comfortabele positie in deze levensgevaarlijke slagenkuil. Deze these impliceert echter dat elke stem belangrijk was, dusdanig ook die van het plebs, vandaar dus de omkoping op grote schaal. Mouritsen wijst er echter op dat de steun van een belangrijke familie niet noodzakelijk betekende dat er burgers wilden stemmen. Gingen de proletariërs immers naar het 445 Wiseman (T.P.) New Man in the Roman Senat 139 B.C. – A.D. 14, Oxford, 1971, pp. 131-132. North (J.) Politics and Aristocracy in the Roman Republic. Classical Philology. Vol. 85, N°4, Oct. 1990, pp. 281 – 282. 446 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 103 campus Martius enkel en alleen omdat één van de kandidaten uit een belangrijke familie kwam of steun kreeg van een familie uit de inner elite? 447 Naar mijn inziens niet. Maar de steun van een bekende naam mag naar mijn inziens niet geheel worden afgeschreven, gezien in het geloof van de Romeinen in traditie en symbolisme. Een belangrijke naam impliceerde meestal een belangrijke daad en in de Romeinse cultuur waar dignitas en gloria als erg belangrijk werden aanzien, speelde het verleden veelal een cruciale rol. Fenomenen als de dagelijkse salutationes en de assectatores duiden tevens op de belangrijkheid van roem en prestige. Het is immers niet verwonderlijk dat Milo in 53 huwde met Faustia, de dochter van Sulla waardoor hij banden kreeg met enkele belangrijke families uit Rome.448 Hoe dan ook werden alle klassen aangesproken en telde elke stem mee in een bittere verkiezingsstrijd. Yakobson argumenteert wel dat de largitiones die Milo gaf waarschijnlijk niet bedoeld waren om de hele bevolking te behagen, maar in de eerste plaats waren gericht op de assidui, de verschillende klassen boven de laagste klasse van de proletarii in de comitia centuriata. Hoe hoger de klassen, hoe meer hun stem in waarde toenam. Het allerarmste plebs genoten dus gewoon mee van de voordelen die hun soortgenoten van iets betere komaf voorgeschoteld kregen.449 Ook Mouritsen gelooft in het feit dat er specifieke bevolkingsklassen werden geviseerd tijdens verkiezingscampagnes maar hij stelt dat enkel een klein aandeel van de bevolking kon deelnemen aan spelen of banketten. Het aantal werd gecontroleerd door tickets.450 Samengevat betekent dit dat de lagere klassen werden gepaaid door spelen en banketten. Ze werden veelal indirect benaderd via de leiders van de vici en montes die werden omgekocht door de kandidaten. Hun belang wordt duidelijk geïllustreerd in de Commentariolum Petitionis.451 Toch vielen de allerarmsten uit de boot. Hun stem had geen waarde en ze werden aldus niet aangesproken. Toch waren de sociale verschillen in bepaalde gevallen dermate klein, dat ze toch hun graantje meepikten van de voordelen die iets meer welgestelde soortgenoten kregen voorgeschoteld. De hele bevolking werd dus niet gelijk behandeld en dus kan de Republiek niet echt gezien worden al een democratie. Maar dat belet niet te vermelden dat er opnieuw een aantal democratische principes aanwezig waren. Naast de urbane bevolking, kon een verkiezingscampagne zich ook richten tot de rurale bevolking die na de Bellum Sociale hun stem mochten laten gelden. Hierover zijn er mijns inziens twee bedenkingen te maken. Ten eerste vermeldt de Commentariolum Petitionis het belang van de tribus rusticae.452 447 Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 102. Cic. Ad. Att. 4.13.1 449 Yakobson (A.) Petitio and Largitio: Popular Participation in the Centuriate Assembly of the Late Roman Republic. The Journal of Roman Studies. Vol. 82, 1992, p. 35. 450 Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 111. 451 Cic. Comm. Pet. 17-18. 452 Cic. Comm. Pet. 30-32. 448 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 104 Waarom zouden kandidaten van verkiezingen zich bekommeren over de Italiaanse burgers als tegenstanders van de democratische principes tegenwerpen dat de meeste burgers te ver van Rome woonden om op regelmatige basis deel te nemen aan verkiezingen en stemmingen. 453 Cicero zou tijdens het proces tegen Plancius ijveren dat het Plancius‟ Italiaanse wortels waren die hem het aedilschap hadden opgeleverd.454 Misschien is het inderdaad zo dat enkel de dichtste Italiaanse steden werden aangesproken. Ook Milo zou in zijn consulcampagne naar Lanuvium terugreizen om kiezers te ronselen455, naar analogie met Pompeius die tijdens zijn strijd voor de terugkeer van Cicero massaal rurale burgers liet overkomen naar Rome om de stemming naar zijn voordeel te laten overhellen. 456 Zelf de Gracchen hadden decennia voordien reeds de kracht van de rurale bevolking aangetoond.457 Om dus te stellen dat de rurale bevolking weinig of geen invloed had is dus mijn inziens foutief. De Lex Clodia agendo cum populo die Clodius tijdens zijn mandaat als tribunus plebis had doorgevoerd, zorgde ervoor dat er nu ook op marktdagen mocht worden gestemd in de comitia. Echter er kan worden getwijfeld of deze wetgeving, die tevens de obnuntiatio verbood, nog in voegen was na het tribunaat van Clodius. Hiervoor zie ik een aantal aanwijzingen. Ten eerste gebruikte Milo zijn recht op obnuntiatio tijdens Clodius‟ aedil verkiezing in 54. Mocht de wet nog steeds bindend zijn geweest dan was de obstructie van Milo ongeldig. Ten tweede werd in dezelfde passage aangeduid dat de 21ste november een marktdag was en er dus geen stemming mocht worden gehouden.458 Dit zou betekenen dat na het ongeldig maken van Clodius‟ lex de exsilio nog meer wetten sneuvelden. Echter de collegia die door de lex de collegiis in hun rechten werden hersteld, bleef onaangeroerd. In de bronnen is er echter ook geen enkele vermelding over een ongeldig verklaren van de hele legislatuur van Clodius. Hoe dan ook blijkt uit de bronnen dat het verbod op marktdagen opnieuw werd gebruik in het voordeel van de aristocratie. Dus hoewel de Commentariolum duidelijk het belang van de rurale bevolking aangeeft, zorgde de elite ervoor dat ze weinig of niet te vrezen had voor een overrompeling uit de rurale tribus. Enkel diegene die het zich konden veroorloven om op niet marktdagen naar Rome af te reizen konden het verschil maken. Opnieuw ontstaat er een paradox, die een consensus over het al dan niet democratisch karakter van de Romeinse Republiek bemoeilijkt. Tenslotte wijst Lintott erop dat in het hedendaagse West-Europa electorale omkoping wordt gezien als een inbreuk tegen de democratische waarden. Hij pleit er echter voor om de verkiezingen in de 453 Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 118. Cic. Planc. 19-23. 455 Cic. Mil. 27-28. 456 Plut. Pomp. 49. 457 Plut. C. Grac. 3.1 458 Cic. Ad. Att. 4.4.3 454 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 105 Romeinse Republiek niet over dezelfde kam te scheren als haar hedendaagse variant.459 Romeinen keken ook op een heel andere manier naar omkoping. Zo vermeldt Quintus openlijk in de Commentariolum: “quod si satis grati homines essent, haec tibi omnia parata esse debetant, sicuti parata esse confido, nam hoc biennio quattor sodalitates hominum ad ambitionem gratiossissimorum tibi obligasti.” 460 Sodalitates waren verenigingen die zich achter één politicus schaarden om invloed uit te oefenen bij verkiezingen en rechtszaken. Ze waren de drijvende kracht achter verkiezingscampagnes en schuwden het gebruik van omkoping, chantage en openlijke aanvallen niet. De Lex Licinia werd uiteindelijk in het midden van de jaren „50 in het leven geroepen om excessieve omkoping bij verkiezingen tegen te gaan; vooral de onwettelijke acties van de divisores, verkiezingsagenten die werden ingehuurd door een kandidaat werden aan de kaak gesteld zodat er geen of weinig oppositie tegen de wet werd gevoerd.461 Vermoedelijk werden sodalitates eerst gedoogd, maar naarmate de omkoping op steeds grotere schaal toenam, werd een lidmaatschap van een sodalitas aanzien als een crimen en zodoende werd de omkoperij bij verkiezingen illegaal bevonden.462 De wet verbood geen traditionele en wettige campagnes, maar wel omkoping bij het winnen van een ambt. De juridische term die onwettelijke omkoping aanduidde in de Late Republiek was ambitus. De vraag blijft nu waarom Milo niet werd aangeklaagd voor ambitus. Het was Cicero zelf die in 63 een lex de ambitu had goedgekeurd die het geven van spelen door een privaat persoon verbood gedurende de twee jaar die vooraf gingen aan het kandidaatschap voor een magistraal ambt.463 Hoe kon Milo zich hieraan onttrekken, zeker wanneer Clodius elke kans zou aangrijpen om het consulschap aan Milo te onttrekken? Het antwoord is volgens Yakobson terug te vinden in de pro Milone, alwaar Cicero aanhaalt dat Clodius‟ praetorschap een dreiging vormde voor het voortbestaan van de Republiek en de macht van de boni. Enkel Milo kon door zijn consulschap antwoord bieden tegen deze dreiging.464 Dus vervolledigt Yakobson het plaatje, waren de grote sommen geld en de spelen gerechtvaardigd en veroorloofd in het licht van het voortbestaan van de Republiek.465 Toegegeven, het is een mager argument. Toch blijft het opvallend dat het pas na de moord op Clodius zou zijn, dat Milo voor ambitus zou worden aangeklaagd. Het blijft gissen naar de ware toedracht van het door de vingers zien van Milo‟s overduidelijke pogingen om de bevolking om te kopen. Had Milo een dusdanige macht 459 Lintott (A.W.) Electoral Bribery in the Roman Republic. The Journal of Roman Studies. Vol. 80, 1990, p.1. Cic. Comm. Pet. 19. 461 Tatum (J.W) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press, London, 1999, pp. 225 -226. 462 Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 150. 463 Cic. Vat. 37. 464 Cic. Mil. 25-26, 32-34, 88-99. 465 Yakobson (A.) Petitio and Largitio: Popular Participation in the Centuriate Assembly of the Late Roman Republic. The Journal of Roman Studies. Vol. 82, 1992, p. 39. 460 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 106 opgebouwd en relaties kunnen versieren dat er hem een hand boven het hoofd werd gehouden? Wat vast staat is het feit dat de relatie met Cicero Milo heeft vooruit geholpen. Anderzijds is het verwateren van de vriendschapsbanden met Pompeius een belangrijk voorteken gebleken, een voorteken dat uiteindelijk Milo zou stranden. 5.3 Het einde van de amicitia van Milo en Pompeius De consulverkiezingen voor het jaar 53 draaiden uit tot een regelrechte ramp. In 53 werd er voor de helft van het jaar geen consul aangeduid wat resulteerde in een onstabiele overheid, een onzekere bevolking en een verlamming van de publieke zaken. Erger nog, de pas geïnstalleerde magistraten die in juli waren benoemd, moesten zich bij ingaan van hun ambt stante pede bezighouden met de voorbereidingen voor de volgende reeks verkiezingen. Stemmenwerving moest snel gebeuren en het waren enkelingen die hoopvol genoeg waren om aan een verkiezingscampagne te beginnen. Omdat men op enkele maanden verwijderd stond van de verkiezingen, beloofde de stemmenslag niet al te vriendelijk te verlopen. Onrust floreerde toen kandidaten de geweldplegingen en omkoping van de vorige jaren kopieerden. T. Annius Milo diende zijn professio in wat op veel weerklank kon rekenen bij zijn voor- en tegenstanders. De politicus uit Lanuvium had reeds veel ervaring bij verkiezingen in turbulente situaties.466 Zijn campagne was reeds lang op voorhand uitgetekend. Pompeius had al sinds 57 gehoopt op het consulschap voor Milo.467 In november 54 had Milo geprobeerd om Pompeius onder druk te zetten om zijn belofte kracht bij te zetten. Maar Pompeius had Milo reeds bestempeld als een verloren zaak en probeerde hem langs de kant te schuiven. De veranderende attitude van Pompeius kwam goed tot uiting in de brieven van Cicero. In oktober 54 vermeldde Cicero dat er grote onenigheid was tussen Pompeius en Milo468, die een maand later resulteerde in een totale breuk. Cicero vermeldt opnieuw aan Quintus dat Pompeius Milo niet meer wilde steunen en dat hij toenadering zocht met Caesar. Milo zou gealarmeerd zijn door dit nieuws uit vrees dat Pompeius tot dictator zou worden aangesteld gezien de woelige politieke situatie. Milo zat met een groot dilemma. Mocht hij een senator of tribuun steunen door zijn bendes uit te lenen om Pompeius‟ verkiezing tot consul te verhinderen, dan vreesde Milo de wraak van Pompeius. Anderzijds, wanneer hij Pompeius zonder slag of stoot zijn zin zou geven, was Milo bang dat dit tot een gewelddadige opstand zou leiden.469 Zijn dit de ware gevoelens van Milo, of zijn het eerder de angsten van de redenaar zelf? 466 Gruen (E.S) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press. Berkeley, London, Los Angeles, 1974, pp. 150-153. 467 Appius B.C. 2.16. 468 Cic. Q. Fr. 3.2 469 Cic. Q. Fr. 3.8 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 107 Hoewel Cicero Pompeius aanspreekt met de “vriend” in zijn private correspondentie met zijn broer470, valt niet te ontkennen dat ook Cicero zijn macht wilde uitbreiden. Mocht Pompeius dictator worden, zou dit een resolute bedreiging vormen voor zijn plannen. Verder mag ook niet worden vergeten dat er in de Senaat een grote weerstand bestond tegen Pompeius. Alles werd er aangedaan om de stijgende potentia die Pompeius had verkregen ondermeer door de controle over de graandistributie, tegen te gaan. Dat impliceerde ondermeer dat Clodius, die vaak de plannen van Pompeius had gedwarsboomd kon rekenen op een grote aanhang bij de Senaat, die hem wilden gebruiken om de Generaal een lesje te leren in nederigheid.471 De conferentie van Luca had echter de vroegere banden en verstandhoudingen grondig door elkaar geschud. Clodius had zich na het congres geschaard achter Pompeius, maar de verstandhouding tussen hem en Milo bleef stevig onderkoeld wat leidde tot een verdere verzwakking van de alliantie tussen Pompeius en Milo.472 Daarnaast had de afstraffing op het proces tegen Milo voor Pompeius een zware slag betekend. Dat het publiek, aangemoedigd door Clodius‟ aanhangers Crassus had verkozen boven de Generaal, had hem diep gekwetst.473 Het is niet verwonderlijk dat Pompeius Milo de schuld gaf van zijn openbare vernedering. Het was immers Milo‟s proces en mocht Milo zich gedragen hebben in de voorgaande jaren, zou het nooit tot een proces zijn gekomen. Dat Milo dit alles had gedaan om Pompeius te helpen en te behagen, zal de Generaal ontglipt zijn in zijn blinde woede en een afstraffing was dan ook op zijn plaats. Toen Milo in 54 de steun van Pompeius vroeg voor zijn verkiezing tot praetor, weigerde deze en gaf zijn steun aan een andere kandidaat.474 Maar Milo gaf niet toe en bleef koppig campagne voeren. Hij kon immers rekenen op de steun van vele andere vrienden en aanhangers. Cicero, die heel wat te danken had aan Milo, leverde ongeziene steun aan Milo, net als vele jonge mannen zoals Caelius en Curio en een aanzienlijke groep aristocraten die maar al te graag een kandidaat steunden die niet onder de invloed van Pompeius stond. Zo schreef Cicero een lijvige brief naar Curio waarin hij de kwaliteiten van Milo aanprees en Curio op het hart drukte om zijn steun aan Milo te betuigen.475 Milo had zijn kansen aanzienlijk vergroot door en masse spelen te organiseren. Uiteindelijk zou Milo ook de steun krijgen van M. Cato wat als een grote aanwinst telde. Milo‟s kansen op overwinning waren dus niet uit de lucht gegrepen.476 Pompeius had zijn eigen kandidaat voor 53, P. Plautius Hypsaeus. Daarnaast stelde één van de belangrijkste politieke mannen uit Rome zich kandidaat: Q. Caecilius Metellus Pius Scipio Nasica. Hij was het hoofd van zijn familieclan die doorheen generaties heel wat 470 Cic. Q. Fr. 3.2 Cic. Harp. Resp. 50 – Cic. Ad Fam. 1.9.10. – Cic. Q. Fr. 2.3.4. 472 Seager (R.) Pompey. A Political Biography. Basil Blackwell, Oxford, 1979, p. 114-125. 473 Cic. Q. Fr. 2.3.3. 474 Cic. Q. Fr. 3.8 475 Gruen (E.S.) Gruen (E.S) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press. Berkeley, London, Los Angeles, 1974, pp. 152-153. 476 Cic. Fam. 2.6.3. 471 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 108 bloedbanden met belangrijke aristocratische families had opgeleverd. Maar de politieke carrière van de man was niet echt indrukwekkend te noemen. 477 Het werden turbulente verkiezingen. Clodius zat verveeld met de opkomst van zijn aartsvijand, dus plaatste hij zijn steun en zijn bendes van oproerkraaiers achter de andere twee kandidaten.478 Deze zagen een voordeel in een gecombineerde campagne om Milo het zwijgen op te leggen. De inmenging van Clodius ging niet opgemerkt voorbij en Milo‟s kamp bood hevig weerstand. De verkiezingen waren doorspekt met omkoping en straatgevechten.479 De consuls van 53 lieten de controle over de verkiezingen door hun vingers glippen. Beiden werden verrast door rellen en werden gedood door steniging.480 Bijgevolg kon de comitia niet meer worden opgeroepen en door de relletjes en opstootjes werden beslissingen opnieuw uitgesteld tot het einde van het jaar.481 Openbare orde maakte plaats voor anarchie. De politieke situatie was uiterst explosief en het nieuws dat Crassus brutaal was vermoord door de Parten deed de bevolking met afgrijzen reageren. Zelfs Cicero maakte zich zorgen over zijn amicus Milo, die zich op erg gevaarlijk terrein bevond.482 Cicero probeerde kennelijk nog de brokken te lijmen tussen Milo en Pompeius, maar dit zonder al te veel resultaat. De geruchten over een naderend dictatorschap voor Pompeius maakten ook de boni ongerust. De escalatie van het geweld dat leidde tot de moord van Clodius op 18 januari 52 zou de kaarten van alle partijen echter grondig door elkaar haspelen en zou Pompeius uit de moeilijke politiek impasse halen waarin hij zich bevond. De nasleep van de moord op Clodius zouden de banden tussen Milo en Pompeius volledig verbreken. Tijdens het proces getuigde ene Licinius, een huisslaaf, dat de slaven van Milo op een avond in een dronken bui hem hadden toevertrouwd dat hun meester hen de opdracht had gegeven om een aanslag op het leven van Pompeius te beramen.483 Gezien de overreactie van Pompeius in het verleden toen Clodius‟ slaaf een dolk liet vallen en bekende dat hij Pompeius wou vermoorden, is het niet moeilijk om te voorspellen dat Pompeius met een haast panische angst reageerde op de beschuldigingen. Met het proces tegen Milo zouden de banden tussen de twee mannen voor goed verleden tijd zijn. 477 Cic. Ad Att. 6.12.17. Cic. Mil. 25,34,43. – Dio Cass. 40.48.2. – Asc. 30, 48 Clark. 479 Plut. Caes. 28. 3-4. – Dio Cass. 40.46.3 480 Dio Cass. 40.46.3. 481 Gruen (E.S.) Gruen (E.S) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press. Berkeley, London, Los Angeles, 1974, pp. 152-153. 482 Cic. Q. Fr. 3.9 483 Cic. Mil. 65. 478 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 109 6. De moord te Bovillae: Milo en de rechtspraak in de Late Republiek. 6.1. De moord op de Via Appia: het einde van de vete tussen Milo en Clodius 18 januari 52 beloofde opnieuw een dag te worden vol gewelddadige uitspattingen in het politieke steekspel dat zich sinds weken afspeelde op het Forum. De aanhangers van Clodius hadden die middag reeds informele samenkomsten belegd waarin ze Milo‟s eer en naam door het slijk haalden. Een geplande samenkomst van de Senaat werd kort na aanvang onderbroken en de senatoren trokken reeds vroeg huiswaarts.484 Ook Milo wou de vruchten plukken van de opschorting van de meeting en trommelden zijn slaven en lijfwachten op om naar Lanuvium te reizen om er orde op zaken te stellen. Hij was er immers aangesteld als dictator en de lokale magistraten hadden hem gevraagd om een priester, de flamen van Juno Sospes, te benoemen.485 De schare reizigers namen de Via Appia en in de vooravond bereikten Milo, samen met zijn vrouw Fausta, een vriend, M. Saufeius, en een groepje slaven en gladiatoren, Bovillae waar even werd uitrust voor de tocht zou worden verdergezet.486 Op dat zelfde moment keerde Clodius met zijn gevolg terug van een lokale Senaatsvergadering te Aricia. Een ontmoeting van de twee kemphanen voor een schrijn van Bona Dea leek aanvankelijk vermeden, maar de achterhoede van beide colonnes raakten slaags met elkaar, waardoor Clodius zijn paard rechtsomkeer liet maken om Milo met dreigende gebaren te intimideren.487 Milo‟s mannen verdedigden hun patronus en één van de gladiatoren wist Clodius in de schouder te raken. De slaven van Clodius konden zich nog samen met hun meester in een taverna verschansen, maar Milo‟s mannen hadden bloed geroken en bestormden het gebouw. Enkele van Milo‟s slaven zouden bij de aanval om het leven komen, maar uiteindelijk wisten enkele oproerkraaiers zich een toegang te verschaffen tot de herberg alwaar ze Clodius onderleiding van Saufeius488 brutaal afslachten.489 Het levenloze lichaam werd op de weg gedumpt en Milo zou zijn tocht hebben verder gezet. Het gehavende lichaam werd kort nadien teruggevonden door senator Sex. Teidius die op de terugweg was naar Rome en het lijk meenam naar Clodius‟ huis op de Palatijn.490 In enkele minuten had Milo één van de meest gevreesde mannen uit Rome uit de weg geruimd. Het was echter nog af te wachten hoe de bevolking zou reageren. De versies van Asconius en Cicero over de dood van Clodius zijn verschillend van elkaar. Lintott argumenteert dat het onmogelijk was dat Milo naar Lanuvium zou 484 Cic. Mil. 34-35. Cic. Mil. 27-28. 486 Asc. 31 C. – Cic. Mil. 29. 487 Asc. 32-35 C. 488 Asc. 55 C. 489 Asc. 34-35. 490 Cic. Mil. 29. 485 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 110 reizen zoals Cicero aangaf in zijn verdediging om een priester aan te duiden. De aanduiding moest immers gebeuren voor de avond viel en als Milo zich nog te Bovillae bevond bij valavond zou hij nooit op tijd Lanuvium bereiken. Maar niet enkel de tijdsaanduiding baart Lintott zorgen. Volgens Cicero werd Milo overrompeld door een grote groep aanvallers van Clodius die vanuit Clodius‟ villa nabij Bovillae hun meerster ter hulp kwamen. Echter het feit dat Clodius na zijn eerste verwonding de taverna wordt binnengedragen en niet naar zijn villa werd gebracht, betekent volgens Lintott dat Milo‟s mannen Clodius‟ slaven hadden omsingeld en de herberg als enige optie gold om hun meester in veiligheid te brengen, wat volgens Lintott wijst op het feit dat Clodius‟ mannen sterk in de minderheid waren en door Milo werden overrompeld. Zodoende moet de dood van Clodius worden aanzien als moord en niet als zelfverdediging.491 Volgens zowel Dio Cassius als Asconius had Milo geredeneerd dat een dode Clodius minder gevaar zou vormden dan een gewonde Clodius.492 Niemand had echter de haast theatrale reactie verwacht van de Romeinse burgers. De Populus droeg het lijk naar de trappen van de Senaat waar het werd gecremeerd waarbij de Curia mee in de vlammen opging. 493 De massa werd opstandig en verteerd door haat werd een aanval gelanceerd op het huis van de interrex M.A. Lepidus. Vervolgens werden ook Hypsaeus, Gnaeus Pompeius en Scipio belaagd en hen gevraagd om een dictator te installeren.494 De redevoeringen in de contiones bleven een belangrijk onderdeel van de verdere ontwikkeling. Milo keerde terug naar de stad waar Rufus de bevolking opnieuw opstookte, dit maal door te verkondigen dat Milo een aanslag had beraamd op het leven van Gnaeus Pompeius.495 Terzelfder tijd werden er door de Clodiani, de aanhangers van Clodius, cotidianae contiones gehouden496, dagelijkse meetings, waarbij het volk werd ingelicht over de mogelijke vormen van manipulatie die Milo zou gebruiken om de Senaat als de rechtbanken en haar magistraten om te kopen. Verder moedigden de demagogen de bevolking aan om gewelddadigheden tegen de prominente verdedigers van Milo zoals Cato, Cicero en Caelius te ondernemen en riepen ze massaal op om en masse zich naar het forum te begeven om te voorkomen dat Milo zijn straf zou ontlopen.497 De bevolking leek massaal gehoor te hebben gegeven aan de demagogen en Cicero verhaalt in de eerste regels van zijn pro Milone hoe Pompeius‟ mannen het Forum hadden omsingeld om de volksmassa in bedwang te houden.498 491 Lintott (A.W) Cicero and Milo. The Journal of Roman Studies. Vol. 64, 1974, pp. 68-69. Dio Cass. 40.48.2 – Asc. 55 C. 493 Dio Cass. 50. 494 Asconius, 33C. 495 Ibid. 50-51 C. 496 Cic. Mil. 12/Asc. 51 C. 497 Morstein-Marx (R.) Mass Oratory and Political Power in the Late Roman Republic. Cambridge, 2004, pp.2-3 498 Cic. Mil. 1-2. 492 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 111 De grote hoeveelheid toeschouwers wijst erop dat niet enkel de operae Clodiani naar de rechtszaak waren afgezakt. De grootschalige veiligheidsmaatregelen die werden ondernomen tonen dan weer aan dat er een haast tastbaar gevoel van spanning kon worden waargenomen in de straten van Rome. Toonde de bevolking haar ware gevoelens? Kunnen we sporen van de vox populi terugvinden in de bronteksten van Asconius, Dio Cassius en Cicero‟s Pro Milone? Daarnaast wil ik nagaan of de rechtszaak van Milo werd uitgevoerd met democratische principes in het achterhoofd. Omdat het rechtssysteem in Rome een complex fenomeen is, wil ik eerst graag een korte schets maken van de juridische gang van zaken in de Late Republiek. Daarna wil ik dieper ingaan op het belang van de pro Milone en de beschrijvingen van Antieke auteurs over dit spraakmakende proces. 6.2 Een korte kijk op het juridische systeem in de Romeinse Republiek. In de Late Republiek was de praetor verantwoordelijk voor de juridische plichtplegingen in Rome. Het ambt werd in 366 v. Chr. geïntroduceerd en had eerst een uitdrukkelijke, militaire rol die werd gelieerd met het bestuur van de provincies. Pas later kreeg het een meer gerechtelijke functie. Toen het aantal provincies toenam werd al vlug het aantal praetoren opgetrokken van twee in 242 v. Chr. tot vier in 230 v. Chr. Vanaf Sulla was er opnieuw een drastische stijging waar te nemen en wisselde het aantal praetoren dat werd aangesteld tussen de tien en veertien magistraten.499 Bij het ontstaan van de Republiek waren er vijf mogelijkheden om een misdaad aan de kaak te stellen. De pater familias kon een familielid of een lid van zijn huishouden straffen wanneer die een wet had gebroken. De tresviri capitales spraken recht uit over slaven of vrijgeboren mannen uit de lagere klassen van de bevolking. Een gekrenkte burger kon een andere burger aanklagen voor een privaatrechterlijke misdaad. Een magistraat –veelal een volkstribuun- kon een burger aanklagen voor verraad in de comitia centuriata,500 maar deze procedure was zo omslachtig dat ze enkel voor ernstige misdrijven werd toegepast.501 Ten slotte konden er speciale commissies worden aangesteld door de Senaat die serieuze dreigingen voor het welzijn en de publieke orde in de staat moesten onderzoeken. Meestal werden deze pas opgestart wanneer er sprake was van een groep of vereniging waarvan meerdere overtredingen bekend waren. Individuen werden zelden voor commissies gedaagd.502 499 North (J.A.) The constitution of the Roman Republic. in A Companion to the Roman Republic. Morstein-Marx (R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006, p. 264. 500 Alexander (M.C) Law in the Roman Republic. in A Companion to the Roman Republic. Morstein-Marx (R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006, p. 243. 501 Brennan (T.C) The Praetorship in the Roman Republic. Oxford, 2000, vol. 2, p. 365. 502 Alexander (M.C) Law in the Roman Republic. in A Companion to the Roman Republic. Malden, 2006, p. 243. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 112 Vanaf 149 ontstonden de quaestiones perpetuae (indicia publica) die in grote mate de procedures, die leden van de aristocratie voordien moesten houden voor de volksvergaderingen (indicia populi),503 vervingen. Er bestaat maar één expliciete bron over de vroegste quaestio perpetua in Rome en deze is terug te vinden in Cicero‟s Brutus504 waarin de auteur vermeldt dat het aantal rechtszittingen is gestegen na de institutionalisering van het hof ter veroordeling van afpersing en de introductie van geheime stemmingen in populaire rechtszaken vanaf 137 v. Chr. De eerste quaestio perpetua werd door C. Gracchus in het leven geroepen en was een logische verderzetting van de indicia populi. Het Gracchische repetundae hof (afpersing) werd geleid door de praetor die alle aspecten van het proces moest superviseren, maar grotendeels afhankelijk was van de beslissingen (consilium) van de jury die niet langer bestond uit leden van een stam (tribus) of bezitsklasse (centuriae) maar was samengesteld uit leden van de ordo equester, iudices uit de Romeinse elite die het reële beslissingsrecht hadden. Hoewel in praktijk het aantal veroordelingen op dat moment niet echt steeg, was het repetundae hof wel belangrijk als basismodel voor het oprichten van andere vaste rechtbanken die zich elk richtten op een individuele wet om een specifieke misdaad te bestraffen.505 Vanaf de hervorming van de Gracchen werden er zeven nieuwe rechtbanken opgericht; de “peculatus” voor het verduisteren van overheidseigendom en -geld, de “ambitus” voor fraude en het wangedrag tijdens verkiezingen, de “maiestas” voor verraad506 (uitgevonden door de volkstribuun A. Saturninus in 103 om tegenstanders van zijn eigen Lex Appuleia te veroordelen507 en een voorbeeld te stellen aan het wangedrag van bepaalde nobiles gedurende de oorlog tegen de Cimbren508 met als hoogtepunt het proces tegen Caepio en Mallius.509), de “de sicariis et veneficiis” voor moord en vergiftiging, de “vis” voor geweldpleging, de “de falsis” voor vervalsingen en bedrog en ten slotte de “de iniuruiis” voor verwondingen. Net als bij hun voorganger werden deze rechtbanken voorgezeten door de praetor met als uitzondering het gerechtshof dat verantwoordelijk was voor moord en vergiftiging waar de iudex quaestionis als voorzitter optrad. Pas toen Sulla in 81 het juridische systeem hervormde, zouden de indicia populi procedures volledig verdwijnen.510 Sulla paste de puzzel van juridische veranderingen die vanaf 149 het gerechtelijke landschap hadden veranderd in elkaar en voorzag het van een gouvernementeel kader. 503 David (J.M.) Rhetoric and Public Life. in A Companion to the Roman Republic. Morstein-Marx (R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006, p. 426. 504 Cic. Brut. 106. 505 Brennan (T.C) The Praetorship in the Roman Republic. Oxford, 2000, vol. 2, pp. 365 – 366. 506 Alexander (M.C) Law in the Roman Republic. in A Companion to the Roman Republic. Malden, 2006, p. 243. 507 Bauman (R.A.) The Crimen Maiestatis in the Roman Republic and Augustan Principate. Johannesburg, 1967. pp. 34 – 58. 508 Brennan (T.C) The Praetorship in the Roman Republic. Oxford, 2000, vol. 2, p. 366. 509 Gruen (E.S.) Roman Politics and the Criminal Courts, 149-78 BC. Cambridge, 1968. pp. 167-168. 510 Alexander (M.C) Law in the Roman Republic. in A Companion to the Roman Republic. Malden, 2006, p. 243. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 113 Ieder gerechtshof specialiseerde zich in een welbepaalde misdaad. Voor elk van deze overtredingen was er dan ook een verschillende strafmaat. In het geval van afpersing en het verduisteren van overheidsmiddelen werd een berekening gemaakt van de berokkende schade (litis aestimatio). Voor een ambitus misdrijf lag de straf al een heel stuk hoger en werd de veroordeelde uitgesloten bij verkiezingen van bepaalde magistrale ambten of verbannen uit Rome of zelfs Italië voor een periode van tien jaar tot levenslang. De doodstraf werd uitgesproken bij moord, vergiftiging, geweldplegingen (vis) of rechtszaken betreffende politieke verenigingen (de sodaliciis). In praktijk werd de executie zelden uitgevoerd en resulteerde de straf in een levenslange verbanning en het verlies van status en titels.511 Ballingschap werd het enige alternatief voor het ontwijken van de poenae legibus constitutae.512 Een rechtszaak in de Late Republiek stond in schril contrast met een hedendaagse juridische procedure. De aanklager was geen overheidsofficial maar een private burger. Slaven werden door middel van foltering tot bekentenissen gebracht. Een, in onze ogen, lugubere gebeurtenis die vaak in het voordeel van één der beiden partijen werd aangewend. Het is dan ook geen wonder dat Milo weigerde om zijn slaven, die volgens diverse getuigen Clodius Pulcher de doodsteek hadden gegeven, uit te leveren aan het gerecht.513 Verder mochten er een hele rij aanklachten worden toegevoegd gedurende het proces en een specifieke lijst van bewijslast was niet aanwezig. Tenslotte eindigde een proces steeds in een duel tussen de sprekers van beide partijen waarbij een vraag- en antwoordsessie werd gehouden die men altercatio noemde.514 Dat het redenaarschap een belangrijke bijdrage vormde tot de gerechtelijke procedure is onmiskenbaar. Cicero windt er geen doekjes om wanneer hij Crassus in zijn De Oratore laat pochen dat “Voor mij bestaat er eigenlijk geen grotere prestatie […] dan de kunst om mensen als spreker te boeien, ze voor zich te winnen en ze te beïnvloeden in elke gewenste richting.”515 Redenaarsschap werd in de Romeinse Republiek als een belangrijke deugd gezien maar impliceerde ook een belangrijke middel tot de verwerving van macht. Een goede redevoering was echter verbonden aan een resem onderliggende regelgeving en traditie.516 Hoe je de redevoeringen ook bekijkt, de raison d‟être is het overtuigen van mensen, of het nu gaat om “een roerige massa, scrupuleuze rechters of waardige senatoren”.517 Antonius verwoordt het in Cicero‟s de Oratore als volgt: “… Het grootste deel van de redevoering [moet] erop gericht zijn om door aansporing of vermaning de gemoederen ofwel soms op 511 Ibid. p. 244. Henderson (M.I.) The Process of de Repetundis. Journal of Roman History. Vol. 41, 1951, pp. 71-88. 513 Asconius, 34-35C. 514 Alexander (M.C.) Law in the Roman Republic. in A Companion to the Roman Republic. Malden, 2006, p. 245. 515 Cic. De Oratore, I, 30. vertaald door van Rooijen-Dijkman (H.W.A.) – Leeman (A.D.), Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2006, p. 52. 516 Morstein-Marx (R.) Mass Oratory and Political Power in the Late Roman Republic. Cambridge, 2004, p.62. 517 Cic. De Oratore. I, 31. 512 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 114 te roepen tot emoties van hoop, vrees, begeerte of roemzucht óf ook vaak terug te roepen van onbezonnenheid, woede, hoop, onrechtvaardigheid haat en wreedheid.518 De krachtige invloed van een bewerkte bevolking is in veel bronnenmateriaal terug te vinden. Dio Cassius vermeldt in zijn notities bij de pro Milone hoe Titus M. Plancus en Q. Pompeius Rufus in een contio de bevolking opzette tegen Milo en Cicero nadat Clodius Pulcher werd vermoord. (zie infra) Het voorgaande voorbeeld illustreert perfect de opvatting dat een ongewapende en niet georganiseerde massa plebs perfect gemanipuleerd kon worden door een redenaar die door het bewerken van een aller overheersend gevoel van verdriet, een menigte achter zich kon scharen.519 Een orator had verschillende technieken om zijn doel te bereiken. De interactie met zijn publiek was immers zijn grootste troef. Het was echter onmogelijk om iedereen aan het woord te laten of te repliceren waardoor de stemming van de massa moest worden afgeleid van applaus, af- of goedkeurende geluidjes en lichaamstaal.520 De redenaar laste welgetimede pauzes in of had afgesproken cues die een applaus konden doen ontstaan of stoppen.521 Cicero merkt op dat “ Elke gemoedsbeweging van nature uit zijn eigen specifieke gelaatsuitdrukking, intonatie en gebaren kent.”522 Als dit het geval was bij een redenaar, was dit zeer zeker het geval bij de bevolking. Een redevoering had ook zijn eigen karakter. Een lofrede kende andere stijlfiguren dan bijvoorbeeld een pleidooi of een schimprede.523 Vaak werden gerechtelijke processen gezien als een politieke afrekening waar de belangrijkste opponenten elkaar in de haren vlogen. Zoals Alexander naar voren schuift, hadden de meeste rechtszaken betrekking tot de werking van de overheid gezien de aard van de misdaad (verraad, corruptie en omkoping) en een veroordeling betekende meestal het einde van een politieke carrière. Hoewel een proces een effect kon hebben op de politiek, betekent dit nog niet dat de politiek het eindverdict bepaalde.524 Juryleden traden tenslotte vaak aan met vooroordelen, die soms politiek geïnspireerd waren. Het was aan de advocaten van beide partijen om deze vooroordelen uit te spelen en ze te voorzien van een legale justificatie.525 In februari 56 pleitte Cicero voor zijn vriend Sestius die er van werd beschuldigd om een hand te hebben in de gewelddadige straatgevechten in 57 v.Chr. Cicero stelde zichzelf voor om de verdediging op zich te nemen omdat Sestius de redenaar had 518 Ibid. II, 337-338. Lintott (A.W.) Violence in Republican Rome. Oxford, 1968, p. 67. 520 Morstein-Marx (R.) Mass Oratory and Political Power in the Late Roman Republic. Cambridge, 2004, p. 120 521 Atkinson (M.) Our Masters‟ Voice, The Language and Body Language of Politics. New York, 1984, pp.47-85 522 Cic. De Oratore, III, 216. 523 Cic. De Oratore, III, 210-211. 524 Alexander (M.C.) Understanding Roman Trials: Using Critical Thinking and Empathetic Thinking. Chicago, Legal History Seminar, Dec. 11, 2007, p.12. 525 Riggsby (A.M.) Crime and Community in Ciceronian Rome. 1999. 519 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 115 geholpen in het succesvol counteren van Clodius Pulcher in diens verkiezingsstrijd voor het aedilschap. Cicero liet zelfs Gnaeus Pompeius en Crassus getuigen.526 Hoewel deze getuigen een grote politieke invloed hadden, is het zeer de vraag of deze politieke zwaargewichten wel enige invloed hebben gehad op het uiteindelijke verdict. Cicero doet er ook niets aan om de waarheid te verbloemen. Sestius had zich bediend van geweldpleging, zoveel was duidelijk, maar had dit gedaan in het belang van de Republiek, een erg nobele zaak die door de bevolking hoog in het vaandel moest worden gedragen. Cicero manipuleerde de juryleden ook door hen te laten identificeren met de optimates, die door de aanklager als medeschuldigen werden beschouwd maar die Cicero typeert als “goede en echte mannen” waarbij Pompeius en Crassus fungeerden als mooie voorbeelden, geliefd bij de bevolking door hun vele overwinningen.527 In 69 v. Chr. werd Fonteius beschuldigd van afpersing tijdens zijn gouverneursjaren in Gallië. Sommige historici zien in het proces een bittere strijd tussen de factio van Pompeius en Mettaleus Scipio. Fonteius had Pompeius uit de nood geholpen toen hij het Pompeijaanse leger liet overwinteren in Gallië. Mocht politiek enige invloed hebben op de rechtsgang, dan zou Cicero zeker en vast hebben verwezen naar deze nobele daad van vriendschap. Hij liet dit echter links liggen en focuste zijn pleidooi op de haat van de Gallische bevolking tegen zijn cliënt en vroeg aan de jury of ze Fonteius wilden beschermen tegen een alliantie van Galliërs die recentelijk als historisch een bedreiging inhielden voor Rome.528 Vanaf de eerste eeuw voor Christus worden orators een vast onderdeel van een rechtszaak. Voordien was de rol van advocaat weggelegd voor een juridische consult, waarvoor diverse benamingen waren zoals iurisconsultus, iurisprudens of iurisperitus.529 Cicero beschrijft hun aandeel als respondere, agere en cavere,530 juridisch advies geven, assisteren bij rechtszaken en documenten opmaken. Hun belang kwijnde echter weg toen de oratoren op het toneel verschijnen. Niet alleen redenaars uit de elite, maar ook jonge mannen uit een lagere klasse, deden een gooi naar het redenaarschap. Jonge Romeinen reisden naar Griekenland en Asia Minor om zich te onderrichten in de kunst van de oratio. De teksten van Cicero zijn de meest gelezen procesredevoeringen in de wereld. Het zou echter een blamage zijn om te vergeten dat naast Cicero‟s speech, waarbij de redenaar in de meeste gevallen sprak in naam van de beschuldigde, er ook redevoeringen werden gehouden door de aanklager en zijn 526 Stockton (D.) Cicero, a Political Biography. Oxford, 1971, p. 205. Mitchell (T.N.) Cicero: The Senior Statesmen. 1991 en Alexander (M.C.) Understanding Roman Trials: Using Critical Thinking and Empathetic Thinking. Chicago, Legal History Seminar, Dec. 11, 2007, p.15. 528 Ibid. pp. 17-18. 529 Alexander (M.C.) Law in the Roman Republic. in A Companion to the Roman Republic. Morstein-Marx (R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006, p. 246. 530 Cic. De Oratore I, 212. 527 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 116 advocaten. Verder zijn de schriftelijke bronnen niet de exacte kopieën van de daadwerkelijke redevoering als voorgedragen voor het hof. Speeches waren immers voor het overgrote deel improvisaties op de notities die de redenaar had gemaakt.531 Verder lijkt het onmogelijk dat er een dergelijke grote technische innovatie bestond als stenoschrift of andere methodes om een volledige speech neer te pennen terwijl deze werd geproclameerd.532 Een goede redevoering bestond uit meerdere, vaste onderdelen. Het eerste deel was de inventio waarbij de redenaar opzoek ging naar de eigenlijke vraagstelling en welk soort of type argumenten hem van pas zouden komen om zijn publiek te overtuigen.533 Het tweede deel vormde de ordo of de ordening waarbij de argumentatie werd gestructureerd in een vast patroon dat startte bij een proloog, overging in een verhalende exposé over de toedracht en de argumentatie van de eigen standpunten en een concrete aanval op de argumentatie van de tegenstander om te eindigen met een epiloog waar een laatste oproep werd gedaan op het publiek, de rechters of de jury.534 Het derde deel was de memoria of het studeren van de redevoering uit het hoofd.535 Het voorlaatste deel was de elocutio of stijlleer waar de verwoording, het correcte taalgebruik, duidelijkheid, stilistische versieringen en gepastheid werden bekeken en al dan niet bijgestuurd.536 Tenslotte eindigde het hele proces met de actio of de uitvoering; waarbij zowel lichaamstaal, stemtimbre als het lijfelijk bespelen van het publiek aan bod kwamen.537 De sprekers mochten zeggen wat ze wilden en mochten elke bewijs dat ze nodig achtten presenteren.538 Voor elke rechtszaak in de Late Republiek werd er een jury aangesteld. Ze moesten de beide partijen aanhoren en een unaniem verdict bepalen. De praetor zat de zaak voor en diende er over te waken dat alles wettelijk verliep. Er waren twee belangrijke beslissingen in een rechtszaak die de juryleden moesten nemen; ten eerste moesten ze bepalen of een beklaagde al dan niet schuldig was. Ten tweede moest men bepalen hoeveel de opgelopen schade bedroeg voor de tegenpartij. Tezelfdertijd werden maatregelen genomen om te verkomen dat de beschuldigde de som niet kon afbetalen; of er werd iemand aangesteld die garantie verleende dat de beklaagde wel degelijk zijn schuld zou aflossen of er 531 Alexander (M.C.) Understanding Roman Trials: Using Critical Thinking and Empathetic Thinking. Chicago, Legal History Seminar, Dec. 11, 2007, p.9. 532 Settle (J.N.) The Trial and the Other Pro Milone. Transactions and Proceedings of the American Philological Association, Vol. 94., 1963, pp. 276-278. 533 Cicero, De Oratore, II, 99-113 534 Ibid. II,307-332. 535 Ibid. II, 332-360. 536 Ibid. III, 37-51. 537 Ibid. III, 213-227. 538 Alexander (M.C) Law in the Roman Republic. in A Companion to the Roman Republic. Malden, 2006, p. 245. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 117 werd onderzocht of de mogelijkheid bestond om eigendom te confisqueren en te verkopen.539 De strafmaat bestond erin dat de opgelopen schade steeds dubbel werd aangerekend.540 Een grote jury werd ieder jaar door de praetor aangesteld, respectievelijk vierhonderd vijftig man. Enkel leden van de hogere klassen werden toegestaan. Leden die voordien een lager magistraal ambt hadden uitgeoefend werden geweigerd en tevens de mannen die een te sterke band hadden met een senator. Bij ieder proces werd er een selectie gemaakt uit deze groep. De verschillende partijen mochten tevens juryleden weigeren als er voldoende bewijs was voor een associatie die kon worden gelegd met één van de partijen.541 Uiteindelijk bleven er vijftig tot vijfenzeventig mannen over die het proces zouden aanvangen.542 Asconius beschrijft echter in zijn commentaar op de pro Milone dat de jury, die bestond uit 81 geselecteerde mannen, door loting waren aangesteld. Voordat de uiteindelijk stemming werd uitgevoerd hadden zowel de aanklager als de beschuldigde het recht om vijf mannen uit elk van de drie rangen die aanwezig waren te verwijderen zodat uiteindelijk 51 juryleden het verdict konden bepalen.543 Het belang van juryleden werd duidelijk tijdens het Bona Dea incident in 62 toen Clodius Pulcher de heilige riten van de Vestaalse maagden verstoorde door, verkleed als vrouw, aanwezig te zijn tijdens de ceremonie zodat hij zijn minnares -nota bene Caesars vrouw, hoewel door de veldheer steeds ontkend- kon ontmoeten. Het strafproces kreeg heel wat voeten in de aarde toen Clodius werd aangeklaagd op basis van incestum dat door de Senaat bij wetswijziging (rogatio Pupia Valeria), naast het hebben van een relatie met een familielid of het aanranden van een Vestaalse maagd, ook het verstoren van de rites van Vesta, strafbaar werd gemaakt.544 Clodius‟ factio, onderleiding van P. Piso en Calenus, verzette zich hevig tegen dit nieuwe wetsvoorstel.545 Ten eerste wou men bekomen dat de juryleden door de praetor Urbanae werden verkozen en niet door loting.546 De lex Aurelia (70 v.Chr.) maakte het immers mogelijk dat naast senatoren ook equites en Tribuni Aerarii geloot konden worden.547 Hierdoor werd omkoping een complexe zaak. Ten tweede zou de Senaat [en consul Cicero] te veel macht naar zich toe willen trekken ten koste van de volkstribunen. Clodius rekende op de steun van Pompeius maar deze trok de kaart van de Senaat en bevestigde hen in hun auctoritas. Politieke intriges stapelden zich op en de Senaat plande een spoedzitting waarop Clodius pleitte om de wetswijziging af te keuren. Hij kreeg echter het merendeel van de senatoren 539 Lintott (A.) Imperium Romanum, Politics and Administration. London, 1993, p. 101. Lintott (A.) The Constitution pf the Roman Republic. Oxford, 1999, p. 159. 541 Lintott (A.) Imperium Romanum, Politics and Administration. London, 1993, pp. 101 – 102. 542 David (J.M.) Rhetoric and Public Life. in A Companion to the Roman Republic. Morstein-Marx (R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006, p. 426. 543 Asconius, p.35 KS. 544 Cic. Att. 13.3 545 Tatum (W.J), The Patrician Tribune, Publius Clodius Pulcher, University of North Carolina Press, 1999. 546 Cic. Att. 1.14.1 – 1.16.2 547 Brennan (T.C.) The Praetorship in the Roman Republic. University Press, Oxford, 2000. 540 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 118 tegen zich en hij verloor de stemming. Volkstribuun Fufius, een grote medestander van Clodius, durfde zijn veto niet te gebruiken uit angst voor represailles. Opnieuw deed Clodius een beroep op de bevolking. Hij zette het gepeupel op tegen de Senaat en Cicero, die hij verweet Romeinse burgers zonder een eerlijk proces ter dood te veroordelen met als ultiem bewijs de strafmaat die werd opgelegd na het verraad van Catilina voor de samenzweerders. De consul bleef echter het been stijf houden, maar door de anarchie in de straten van Rome, aangewakkerd door de knokploegen van Clodius Pulcher, werden beslissingen en vergaderingen over belangrijke staatszaken steeds weer uitgesteld. Hortensius voelde zich geïntimideerd door de aanhangers van Clodius -en vooral Fufius, die als volkstribuun de steun van bevolking kreeg- en vreesde dat senaat weleens kon zwichten onder de aanhoudende druk. Een compromis werd nodig geacht. Na rijp beraad werd de wijziging in de wettekst geschrapt en Clodius kon berecht worden volgens zijn eigen voorwaarden. Bij dit voorbeeld kan men zich tevens afvragen welke burgers Clodius steunden in zijn terreur. Cicero noemde hen barbatuli iuvenes548, gevaarlijke lui die enkel de ondergang van de republiek in gedachte hadden. Clodius kon op dat moment nog geen gebruik hebben gemaakt van de rekrutering uit collegia, want deze waren bij wet in 64 v. Chr. verboden door een senatus consultum en pas in 58 v. Chr., toen Clodius Pulcher zelf volkstribuun werd, weer in ere hersteld.549 Daarnaast kan men zich ook afvragen, na het bestuderen van Mouritsen, of de gewone man in de straat wel de tijd vond om politieke acties te ondersteunen. Als men toch in opstand kwam, betekende dat men naar het Forum moest om hun omgenoegen te uiten en hierdoor werd verplicht om hun zaak te sluiten, wat betekende dat er voor die dag geen inkomen was. Kleine winkeliers en kooplui konden zich het niet altijd permitteren om hun dagomzet te verliezen. Zoals Tatum terecht opmerkt sloten ze enkel wanneer er een belangrijke beslissing moest worden genomen waarbij hun eigen belangen in het gedrang konden komen.550 6.3 De Pro Milone onder loep: een zoektocht naar de vox populi in de rechtspraak. De pro Milone wordt door filologen en classici vaak aanzien als één van de mooiste redevoeringen van Cicero die werd overgeleverd uit de Klassieke Oudheid. Naast het literaire karakter van de tekst, is de pro Milone ook een Antieke bron die iets meer verteld over een belangrijk proces tijdens het einde van de Republiek. Hoewel belangrijk in mijn onderzoek, wil ik graag waarschuwen op de gevaren die een conclusie kunnen beïnvloeden. De pro Milone blijft een bron die enkel het standpunt van de verdediging belicht en is daarom bevooroordeeld. De functie van de tekst is immers het vrijpleiten van 548 Cic. Att. 1.13.3 Lassère (J.M) Manuel d‟épigraphie Romaine, Parijs, 2005, p. 474. 550 Tatum (W.J), The Patrician Tribune, P. Clodius Pulcher, University of North Carolina Press, 1999, p. 29. 549 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 119 Milo of in het slechtste geval het zo gering mogelijk houden van de schade die Milo zou lijden bij een veroordeling. Ten tweede werd de tekst gereviseerd en herwerkt ter publicatie in de Klassieke Oudheid. Tenslotte mag niet worden vergeten dat de relaties tussen Clodius en Cicero totaal verzuurd waren en dat Cicero schrijft uit een aristocratisch standpunt. Met deze waarschuwingen in gedachten lijkt het me verstanding om de pro Milone wat dieper onder de loep te nemen en te speuren naar aanwijzingen van democratische principes tijdens de rechtsgang in de Late Republiek te Rome. In de eerste paragraaf verwoordt Cicero hoe de omstanders die het proces bijwoonden een ander publiek vormden dan gebruikelijk.551 Cicero wijst hier op de gewapende mannen van Pompeius die het Forum hadden omsingeld om de veiligheid te garanderen. De rellen die op de dood van Clodius volgden552 hadden de Senaat gealarmeerd. Er werd dus een talrijk publiek verwacht, die kennelijk niet was gekomen om Milo vrijuit te zien gaan. Of dit publiek daadwerkelijk op de dag van het proces aanwezig was, is niet duidelijk. Asconius vermeldt echter dat alle tavernen en winkels die dag waren gesloten.553 Het blijft gissen of dit gebeurde onder druk van de collegia of enkel als veiligheidsmaatregel was opgedrongen. In het eerste geval zou dit betekenen dat er inderdaad een grote groep aanhangers van Clodius, waaronder de ambachtslui en tabernarii, aanwezig kon zijn op het Forum. Het is echter noodzakelijk om zich af te vragen waarom de tabernarii hun winkels zouden sluiten onder druk van de collegia. Zoals hiervoor vermeldt, sloten de meeste winkeliers enkel hun zaken wanneer ze er iets werd gestemd of beslist dat henzelf aanbelangde. Was de dood van Clodius rede genoeg om een dag omzet te missen? Er was misschien een collectieve drang om het ongenoegen te uiten over de gewelddadige sfeer die in de straten van Rome heerste. Er was misschien het gevoel van trouw die winkeliers en ambachtslieden overhaalde om hun trouw aan Clodius te betuigen en er op toe te zien dat zijn moordenaar werd berecht. Clodius bleef immers in hun ogen de man die de collegia opnieuw legitiem had gemaakt en de rechten van de bevolking had behartigd. Het blijft gissen of er vele burgers van de lagere klassen aanwezig waren op de laatste dag van het proces. Het is alleszins niet onmogelijk. De zaak van Milo beloofde alleszins een niet-alledaags spektakel te worden. De grote politici uit de Senaat zouden aanwezig zijn en de aanhangers van Clodius hadden reeds laten weten dat ze zich niet zonder slag of stoot zouden laten verslaan. Het beloofde dus een spannende dag te worden. Is een beetje gezond voyeurisme niet aanwezig in iedereen van ons? Hoe dan ook, Clodiani zouden sowieso in grote getale op de zitting aanwezig zijn. Reeds op de eerste dag van het proces werd M. Marcellus tijdens een verhoor van de getuige Caius Causinius Schola zodanig geïntimideerd door het geroep van het aanwezige publiek, dat hij zijn 551 Cic. Mil. 2. Asc. 33, 50-51 C. 553 Asc. 41 C. 552 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 120 toevlucht zocht bij de praetor van dienst.554 Zowel Milo als Marcellus zouden smeken voor meer bescherming, maar ook Pompeius die op het moment van de rellen zich op het Aerarium bevond, zou hevig geschrokken zijn door de gewelddadigheden. Hij beloofde schildwachten om de druk op het proces te verlichten. Volgens Asconius zou het publiek dusdanig geïntimideerd zijn door de wachten dat de getuigenissen gedurende twee dagen konden worden afgenomen in stilte.555 Echter na de getuigenis van Fulvia, de vrouw van Clodius, zouden er opnieuw vijandigheden plaatsgrijpen. Op de vierde dag van het proces veroorzaakte Plancus hevige paniek toen hij openlijk de burgers aanmoedigde om de volgende dag naar het Forum te komen om te voorkomen dat Milo zijn straf zou ontlopen.556 De lijfwachten rond het Forum op de laatste dag van het proces waren dus een noodzakelijk kwaad om de vijandigheden in te perken. Cicero maakt van de gespannen sfeer natuurlijk gebruik om Clodius‟ gewelddadige nalatenschap in de verf te zetten.557 Zo proclameerde de redenaar dat de wijze Pompeius een man als Milo, die zich steeds had ingezet voor de Republiek en het volk, nooit zo uitleveren aan de gewapende soldaten, noch aan de roekeloosheid van een kwaad publiek. 558 Om de jury te bespelen, voegde Cicero er nog slim aan toe dat Milo alles had verloren. Het was aan de leden van de jury om hem het laatste greintje respect toe te kennen of het hem af te nemen. Ze hadden het privilege om Milo‟s leven te redden van de brutaliteit en de wapens van de straffeloosheid van zijn vijand.559 De jury besliste dus over het lot van Milo, wat wijst op een democratisch rechtssysteem. Er kan echter worden geopperd dat de juryleden enkel werden gekozen uit de eerste klassen van de maatschappij. Naar mijn inziens zijn hiervoor enkele goede redenen voor. Ten eerste waren de meeste burgers uit de eerste klassen op de hoogte van de politieke situatie en de juridische terminologie die voor het plebs waarschijnlijk erg moeilijk begrijpbaar was. Ten tweede kon de tegenpartij een aantal juryleden waarvan werd verdacht dat ze een uitgelezen voorkeur hadden, laten verwijderen.560 Volgens mij rustte deze procedure dus deels op democratische principes. Het zou echter naïef zijn om te geloven dat veroordelingen los stonden van enige politieke inmenging en druk. Het proces tegen Milo is het schoolvoorbeeld. Pompeius wou op een goed blaadje komen bij de senatoren en liet zien dat hij de situatie in Rome meester was. Hij zocht een zondebok en logischer wijs kwam hij uit bij Milo, de aartsrivaal van Clodius. De onrust in de straten moest immers worden uitgedoofd en geweld met geweld beantwoorden, zou enkel kunnen leiden tot een gevaarlijke situatie. Een schuldige aanwijzen en berechten was dus voor Pompeius de beste en meest efficiënte oplossing. Het bepleiten van een 554 Asc. 39-40 C. Asc. 40-41 C. 556 Asc. 40-42C. 557 Cic. Mil. 3. 558 Cic. Mil. 2. 559 Cic. Mil. 6. 560 Lintott (A.W.) Imperium Romanum, Politics and Administration. London, 1993, pp. 101-102. 555 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 121 quaestio extraordinaria om Milo te berechten, leek in de eerste plaats te volstaan om de gemoederen te bedaren, maar Milo‟s supporters, hooggeplaatste boni waaronder Cicero, Cato, Faustus Sulla en Calidius, proberen alles in het werk te stellen om Pompeius‟ plannen te kelderen.561 Zelfs de senaatszittingen eindigden vaak in een bittere woordenstrijd. Zo beschuldigde P. Cornificius Milo ervan dat hij steeds gewapend naar de senaatszittingen kwam en dat hij een wapen onder zijn tuniek aan zijn been had bevestigd, waarop Milo prompt zijn tuniek omhoog schoof om enkel de naaktheid van zijn dijen te tonen. Cicero ging in de aanval en verkondigde luid dat naar analogie alle beschuldigingen aan Milo‟s adres verzonnen waren.562 Maar de harde woorden mochten niet baten voor Milo. De leges Pompeiae werden door de comitia tributa goedgekeurd. Domitius Ahenobarbus werd aangesteld als quaesitor van de nieuwe rechtbank.563 Dagelijkse contiones werden door de Clodiani belegd om het publiek te overtuigen van het belang van het proces. Zo schrijft Asconius over de contio van T. Munatius Plancus dat de tribuun dat het volk naar de laatste dag van het proces moest komen zodat ze hun invloed konden gebruiken om de juryleden te intimideren.564 Riep Plancus inderdaad op om de stem van het volk te laten gelden? Het lijkt me niet onmogelijk. Impliceert dit dan ook dat de bevolking wel degelijk druk kon zetten op een rechtszaak? Misschien niet rechtstreeks, maar indirect zouden de toeschouwers wel eens een cruciale rol hebben gespeeld. Zoals reeds vermeldt, kon het publiek van een rechtzaak zijn ongenoegen of goedkeuren tonen door applaus of geroep. Wanneer de Clodiani en masse aanwezig waren, konden ze dus als een soort van derde partij worden beschouwd die de speeches van de verdediging en de aanklager van repliek konden voorzien, zowel op verbaal als lichamelijk vlak. Gezien hun fysische aanwezigheid konden ze tevens druk zetten op de jury die tevens op de plaats waar de rechtzaak werd gehouden aanwezig was. Eenzelfde rol kan worden toegeschreven aan de soldaten van Pompeius. Cicero‟s opmerking over de wachten komt dan ook niet als een verrassing. Hoe kan de pro Milone dienen als een aanwijzing voor de democratische principes in de Late Romeinse Republiek? Bij een lezing van de verdediging van Milo valt op dat Cicero op meerdere plaatsen bewijzen aanhaalt om Milo af te schilderen als een voorvechter van de Republiek. Deze bewijslast steunt in grote mate op erg democratische principes. Waarom zou Cicero deze democratische principes gebruiken als ze enerzijds niet aanwezig waren in de maatschappij van de Late Republiek en anderzijds als onbelangrijk zouden worden aanzien door de bevolking? Reeds aan het begin van zijn speech laat Cicero duidelijk voelen dat de bevolking de macht had om Milo al dan 561 Lintott (A.W) Cicero and Milo. The Journal of Roman Studies. Vol. 64, 1974, p. 71. Asc. 36 C. 563 Asc. 38 C. 564 Asc. 40 C. 562 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 122 niet te veroordelen. Geen magistraten of senatoren worden aangesproken, maar Cicero richt zich rechtstreeks tot het volk. Hij vraagt aan de burgers van Rome onder wiens gezag elke politici steeds heeft gerust. Het antwoord is “de burgers van Rome”. Daarna vraagt de redenaar om in deze gedachte Milo vrij te spreken of om de stad en haar magistraten voor eeuwig te laten rouwen.565 De definitie van de term „burgers‟ die Cicero in de pro Milone gebruikt, is heel erg ruim. Zo stelt hij dat de Senaat, de equites, de hele staat, de municipales, de kolonies als de landbouwers, door de redenaar omschreven als “diegene die op het veld werken”, om de dood van Clodius rouwen.566 Buiten beschouwing latend dat er kritisch moet worden nagedacht over het gebruik van de term „burgers‟ om alle leden van de Romeinse samenleving te duiden, stelt de redenaar dat het werkelijke gezag bij de Romeinse burgers lag. Dit was zeker niet de eerste keer dat hij dit stelde. Ook in de pro Sestio had Cicero reeds een dergelijk standpunt ingenomen. Het lijkt onmogelijk dat Cicero dit argument zou gebruiken, mocht er geen grond van waarheid achter schuilen. De jury en het publiek een vals gevoel van macht voorleggen, zou in vele gevallen immers uitdraaien op een ontmaskering die nefaste gevolgen kon hebben voor de geloofwaardigheid van de redenaar en de doodssteek kon betekenen voor de beklaagde. Anderzijds probeert Cicero in heel wat gevallen de grenzen van de maatschappelijke klassen te laten vervagen. Zo argumenteert hij dat er geen verschil mag bestaan tussen de moord op een notabele en de moord op een proletariër. Mocht de dood het gevolg zijn van een kwaadaardig plan, en niet het gevolg zijn van zelfverdediging (zoals bij Milo het geval), dan moest de moordenaar, uit welke klasse hij of zij ook stamde, onder gelijke wetgeving worden gerecht. Een nobel gebaar die duidelijk wijst op een tendens naar gelijke rechten in de Romeinse Republiek. Cicero vervolgt echter zijn pleidooi door zich af te vragen of er een andere wetgeving moet worden gebruikt om de moordenaar te berechten, indien de dode uit een consulaire familie komt? De redenaar merkt echter op dat hoewel Clodius werd neergesabeld nabij een monument ter ere van zijn voorouders, dit feit nog niet betekent dat Milo hiervoor een zwaardere straf moet krijgen.567 Pleit Cicero hier niet onrechtstreeks voor een gelijkschakeling van de wetten voor alle burgers ongeacht hun stand of klasse? Het past natuurlijk perfect in het plaatje van Milo‟s verdediging en de kans dat een gelijkschakeling zich ooit zou voltrekken zou praktisch onbestaand zijn indien er een sterk oligarchisch georiënteerde maatschappij bestond. Toch benadrukt Cicero voor een tweede maal de nood aan gelijkheid en gezag van alle burgers van de Republiek, wat betekent dat dergelijke ideeën zeker en vast moeten hebben geleefd onder de inwoners van Rome. 565 Cic. Mil. 5. Cic. Mil. 20. 567 Cic. Mil. 17. 566 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 123 De waardering van het volk voor Milo wordt door Cicero herhaaldelijk in de verf gezet. Opnieuw wordt de definitie over de macht van de bevolking, die Cicero poneerde in de pro Sestio, bekrachtigd.568 Zo stelt hij dat Clodius erg gefrustreerd was omdat het volk Milo unaniem steunde in zijn consulcampagne. Meer nog, niet enkel door de conversatie in de straat, maar tevens door hun stem, stonden de burgers van Rome als één blok achter de consulkandidaat, waardoor Clodius‟ praetorschap in het gedrang kwam.569 Dit kan volgens mij als volgt worden geïnterpreteerd. Cicero verwijst uitdrukkelijk naar de conversaties van de man in de straat. Mocht Cicero naar de hogere klassen verwijzen, zou hij zeker de conversaties van de mannen op het Forum of in de Senaat hebben aangehaald en niet die van de man in de straat. Vervolgens verbindt hij de term met de stem van het volk, die tijdens de verschillende comitia magistraten en wetten goedkeurde. Cicero doelt dus duidelijk op de gewone burger die volgens hem het politieke landschap bepaalde en het welzijn van de Republiek nastreefde. De vox populi wordt iets verder opnieuw belicht, wanneer Cicero zich afvraagt of men doof moet blijven voor de stem van de gewone bevolking die de wandaden van Clodius veroordeelt en Milo als held aanziet.570 Opnieuw past deze uitspraak in de verdediging van Milo, maar de achterliggende boodschap is er een van het belang van de gevoelens en de eisen van het plebs. Cicero gaat nog een stapje verder en stelt vast dat Milo niet alleen maar een beschermheer vormt voor de Republiek, maar zich tevens schikt naar de grillen van het volk. Zo haalt de redenaar aan dat Milo zich bereidwillig naar de rechtbank van het volk begeeft, wanneer Clodius hem liet dagvaarden. Meer nog, toen Clodius de bevolking bedreigde om hem tijdens de stemming op het Campus Martius tot aedil te verkiezen, was het Milo geweest die de operae Clodiani had verjaagd en er voor gezorgd had dat de verkiezing naar behoren werd overgedaan.571 De finale opoffering bestond er volgens Cicero in dat Milo na de dood van Clodius zich vrijwillig overleverde aan de burgers van Rome. Hij onderwierp zich aan de Senaat, de burgerwachten, zelfs aan de Republiek, maar vooral aan de wapens van het Romeinse volk.572 In het laatste deel van zijn redevoering, probeert Cicero de feiten nog eens op een rijtje te zetten en opnieuw vallen er enkele democratische principes op die de orator gebruikt om het publiek voor zich te winnen. Zo benadrukt hij nogmaals dat het de macht van het volk zal zijn, die Milo zal veroordelen.573 Maar de redenaar heeft er alle vertrouwen in, want het volk zou van Milo houden. Clodius had immers met zijn gewapende terreur ervoor gezorgd dat de bevolking snakte naar vrede, 568 Cic. Sest. 106. Cic. Mil. 25. 570 Cic. Mil. 32- 33. 571 Cic.Mil. 40- 41. 572 Cic. Mil. 61. 573 Cic. Mil. 71. 569 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 124 die Milo hen aanreikte door Clodius te doden.574 In een finale smeekbede roept Cicero vervolgens uit dat Milo al zijn medeburgers een goed en mooi leven wenst. Dat ze in veiligheid en in voorspoed mogen leven in de illustere stad Rome en hoewel Milo naar alle waarschijnlijkheid zelf niet meer van de stad kan genieten, wenst hij toch alle burgers een rustig en mooi leven toe.575 De rellen na Clodius‟ dood en het proces van Milo tonen volgens mij aan dat er weldegelijk democratische principes in de Late Republiek aanwezig waren. De vox populi vormde een belangrijk element tijdens verkiezingen, contiones en rechtszaken. De volkstoeloop tijdens Milo‟s proces lijkt echter een unicum te zijn geweest. Nooit eerder werden er soldaten rond het Forum Romanum geplaatst om de toestroom aan toeschouwers onder controle te houden. Het is echter voorbarig om te stellen dat alle toeschouwers die dag negatief stonden tegen Milo. Het zijn natuurlijk de aanhangers van Clodius die de aandacht opeisen door hun geroep, getier en gewelddadige gebaren en er zullen zeker heel wat mensen zijn geweest die het gedrag simpelweg gekopieerd hebben. Misschien was het overgrote deel wel naar het Forum afgezakt uit een gevoel van de historische belangrijkheid van het proces. Ze wilden aanwezig zijn om een uniek en fel besproken proces die zou worden opgetekend in de annalen van de geschiedenis als een belangrijke en intrigerende rechtszaak. Om deel te nemen aan dit historisch moment zou kunnen tellen als symbool en het zou op zijn minst spannende verhalen opleveren tijdens drinkgelegenheden of commerciële samenkomsten. Ook de hele sfeer rond het proces zou hebben bijgedragen tot de nieuwsgierigheid van de bevolking. Ten eerste waren er de dagelijkse contiones die de beklaagden afschilderden als een monster. Ten tweede waren zowel Milo als Clodius geliefd geweest onder de bevolking. Clodius had het plebs een politieke stem weten geven, had de collegia hun wettelijke karakter teruggegeven en was één van hen door zijn transitio ad plebem. Milo daarentegen had hen feesten voorgeschoteld, geld verschaft en hen in zekere mate beschermd tegen de Clodiaanse relschoppers. Ook het feit dat hij een contio had gehouden om zijn visie op Clodius‟ dood te belichten, was zeker in goede aarde gevallen. Een proces tussen deze twee politieke spelers had dus al vlug epische proporties aangenomen. Tenslotte hadden beide verdedigers ervoor gezorgd dat de bevolking het gevoel kreeg dat ook zij een belangrijk deel van de rechtszaak vormden. De oproep om massaal naar de rechtszaak te komen om Milo te steunen of juist om hem zijn straf niet te laten ontsnappen, had de burgers van Rome een gevoel van belangrijkheid gegeven alsof hun aanwezigheid daadwerkelijk de balans kon laten overslaan. Buiten beschouwing gelaten dat dit gevoel misschien wel berustte op een fictief beeld die hen werd voorgeschoteld, was het wijzen van de burgers op hun politieke verantwoordelijkheid 574 575 Cic. Mil. 73. Cic. Mil. 93. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 125 duidelijk een erfenis die Clodius hen had overgeleverd. Of de vox populi wel degelijk van belang was tijdens politieke beslissingen is onduidelijk, maar op het proces van Milo was ze heel zeker doorslaggevend. De macht van de bevolking werd tijdens de rechtszaak voor de Senaat een reële bedreiging. Het begin van het einde van de Republiek vond volgens mij één van haar doodssteken door de panische angst van de elite voor de stem van het volk die hen werd opgedrongen tijdens Milo‟s proces. Het leek onmogelijk dat de aristocraten zich konden verzoenen met de uitdrukkelijke tekenen van een democratische invloed die door de politieke instellingen waaide. Ze wisten echter niet dat ze deels onbewust reeds voor een langere periode de democratische principes hadden gevoed en aangewakkerd. 6.4 Een veranderende politieke situatie na de dood van Clodius De vele processen die na de dood van Clodius volgden, hadden een overweldigende uitwerking op de politiek in Rome. De hele strijd tussen Clodius en Milo had volgens vele Romeinse politici de grens van het aanvaardbare overschreden. Dit cumuleerde in het consulschap van Pompeius die werd ingeschakeld om orde en rust te brengen in de woelige Republiek. Een heel resem juridische oplossingen werden uitgedokterd om alle onwettige feiten aan te klagen en de ambten die sinds de mislukte verkiezingen van 54 niet naar behoren waren uitgeoefend te herstellen in hun functie. Er volgde een hele reeks criminele rechtszaken die begonnen in april 52. Pompeius was er van overtuigd dat hij alle corrupte elementen uit de stad zou zuiveren die de chaos van de voorbije maanden hadden veroorzaakt. De rechtszaken werden al vlug staatcampagnes tegen publiekelijk wanorde waarbij Milo als de grote schuldige werd aangewezen. Hij had immers een erg agressief en brutaal verleden en werd aanzien als de moordenaar van Clodius. De rechtszaak tegen Milo zou een show case worden. Pompeius speelde handig in op de publieke opinie. Zo verklaarde hij dat hij schrik had voor zijn leven en dat hij in zijn huis bleef omringd door gewapende troepen omdat Milo een complot tegen Pompeius zou hebben gesmeed en hem van zijn leven wou beroven.576 Milo werd terechtgesteld onder de nieuwe Lex Pompeia de vi in een speciaal ontworpen quaestio extraordinaria. De quaestor en de jury bestonden allen uit mannen die door Pompeius waren aangeduid. De macht van de staat werd aan de bevolking duidelijk gemaakt door de omsingeling van het gerechtsgebouw waar het proces zou plaatsvinden.577 576 577 Asc. 36.-38 Clark Dio Cass. 40.53.2-3 – Plut. Cic. 35.1-4 – Cic. Mil. 1-3, 71. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 126 De voorstanders van Clodius hadden een goede zaak voorbereid. Twee jonge mannen die Ap. Claudius heten waren de belangrijkste accusatores, beiden neven van Clodius en zonen van Clodius‟ broer Ap. Claudius. Ook Clodius‟ weduwe Fulvia (die later met Antonius zou huwen) en zijn schoonmoeder Sempronia waren aanwezig om een meelijwekkende getuigenis af te leveren.578 De Subscriptores waren twee obscure personages; P. Valerius Nepos en P. Valerius Leo en werden bijgestaan door de latere triumvir Marcus Antonius. Marcus Antonius‟ relatie met Clodius was redelijk ambigu, maar na Clodius‟ dood had hij niet geaarzeld om in zijn belang te pleiten.579 Herennius Balbus, die eerder Caelius in 56 aanklaagde en wiens familie heel wat betrekkingen had met de dode politicus, vervoegde de beklaagdenstand, samen met C. Causinius Schola, een oude vriend van Clodius uit Interamna, C. Clodius, een vrijgelaten slaaf uit Clodius‟ huishouden en Q. Arrius, de stroman van Crassus.580 Het publiek was reeds aangemoedigd en gemanipuleerd nog voor het verdict werd uitgesproken. Dit was het werk van Pompeius die hierbij de steun kreeg van de vrienden van Cicero en drie tribunen; Q. Pompeius Rufus, T. Munatius Plancus en C. Sallustius Crispus. Hun vijandige speeches waren niet enkel gericht tegen Milo maar ook tegen Cicero, die zelf dreigde verbannen te worden. Clodius‟ vroegere technieken werden na zijn dood kundig heropgevist.581 De macht van Pompeius werd door Cato en Bibulus aanzien als een noodzakelijk kwaad, als een politieman die de orde moest herstellen maar niet als een politieke medestander tegen Caesar‟s coalitie. Ze waren echter niet bereid om de heksenjacht tegen Pompeius‟ inimici toe te staan en Pompeius campagne om zich te wreken op Milo kon rekenen op heel wat tegenstand. Cicero bleef Milo‟s voornaamste steun. Niet enkel Milo‟s steun bij het terughalen van Cicero naar Rome speelde hier een rol in, maar ook de intieme collaboratie tussen de twee mannen tijdens de vele processen in 56. Hoewel de keuze voor Cicero voor de hand ligt, was de redenaar niet echt gelukkig met de benoeming als pleiter, zeker niet omdat hij moest opboksen tegen de soldaten van Pompeius. Gelukkig kreeg de redenaar hulp van de vrienden van M. Cato. Nadat de orde was hersteld door Pompeius, konden de senatoren zich weer focussen op hun politieke activiteiten. Cato gaf een sterke redevoering in het voordeel van Milo na Clodius‟ dood. Ook tijdens de rechtszaak bleef Cato opvallend veel steun betuigen aan Milo en zat zelfs op de banken van de iudices en dus een stem zou uitbrengen in het voordeel van de verdediging.582 Eén van Cato‟s 578 Asc. 40. Clark. Cic. Phil. 2.48, 2.21 – Cic. Mil. 40 580 Gruen (E.S.) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press. Berkeley, London, Los Angeles, 1974, pp. 150-152. 581 Asc. 37-38 – Dio Cass. 40.49.1-2. 582 Gruen (E.S.) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press. Berkeley, London, Los Angeles, 1974, pp. 151-152. 579 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 127 vrienden, M. Favonius, werd zelfs opgeroepen om te getuigen dat Milo‟s daad kaderde in zelfverdediging.583 Tenslotte was er ook nog M. Brutus, die hoewel hij niet sprak tijdens het proces, advies gaf aan Cicero en na Milo‟s verbanning zijn eigen pro Milone zou hebben gepubliceerd. Naast deze figuren gaven nog andere prominenten hun steun aan Milo. Faustus Sulla, Milo‟s schoonbroer en de redenaar M. Calidius spraken in Milo‟s verdediging, zeer tegen de zin van Pompeius. Ook M. Marcellus zou Milo in verdediging nemen en een erg bedreven pleiter, vooral op het gebied van crossexamining. Marcellus zou in 51 consul worden en Pompeius blijven tegenwerken.584 Milo zou ook de steun krijgen van twee tribunen; Manilius Cumanus en M. Caelius Rufus, die Clodius‟ aanhangers onder de volkstribunen schaakmat probeerden te zetten.585 Cicero pleitte voor het standpunt van zelfverdediging; het was Clodius en niet Milo die de hinderlaag had gepland en Milo had gewoon gehandeld uit zijn overlevingsinstinct. Hoe de jury dit argument zou opnemen was nog maar de vraag. De publieke opinie had zich reeds tegen de beklaagde gekeerd. Heel wat senatoren die het geweld reeds vele malen hadden veroordeeld zouden Milo aanzien als één van de belangrijkste bronnen van geweld. Tenslotte was de omcirkeling van het gerechtsgebouw door Pompeius‟ soldaten succesvol om de angst bij de verdediging aan te wakkeren. Cicero vertrouwde de jury echter toe in zijn speech dat hij zich niet zou laten intimideren door de gewapende mannen die het Forum controleerden. Hoewel Asconius de moed van Cicero beschrijft die het opneemt tegen al deze factoren, moest hij wel toegeven dat de redenaar met een tikkeltje minder enthousiasme sprak dan normaal.586 Latere auteurs spreken over de angst en de twijfel in de speech van Cicero. Hij zou stamelen, met trillende stem passages verkondigen en zou zijn tekst zou vlug mogelijk afhaspelen. 587 Nadat Cicero naar Massilia werd verbannen, zond de orator zijn speech naar hem op. Milo antwoordde bitter dat wanneer de gesproken verdediging zo goed zou zijn geweest als diegene die hij net had gelezen, hij nooit de schelpdieren van Massilia hebben kunnen appreciëren. Milo werd veroordeeld met 38 stemmen tegen 13.588 De veroordeling en de verbanning van Milo volstonden niet voor Pompeius. Hij wilde duidelijk maken dat een herhaling van het verkiezingsgeweld in 53 en 52 zwaar zou worden gestraft. Milo, in absentia, kreeg nog drie verdere veroordelingen: de ambitu, de sodaliciis en de vi. Deze laatste werd uitgesproken onder de lex Plautia, 583 Asc. 41. Clark. Cic. Ad Q. Frat. 2.3.1 - Asconius, 34, 39, 40, Clark 585 Gruen (E.S.) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press. Berkeley, London, Los Angeles, 1974, pp. 151-152. 586 Asc. 38-42 Clark. 587 Dio, 40.54.2 - Plut. Cic. 35.2-4 588 Dio, 40.54.3-4 - Asconius, 53, Clark - Plut. Cic. 35.4. 584 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 128 omdat dat Milo voordien al eens werd veroordeeld onder de vi wetgeving van Pompeius.589 De rechtszaken waren van geen belang voor Milo die reeds de stad had verlaten en dienden enkel als voorbeeldfunctie (= exemplum.) Naast Milo werden ook zijn voorstanders berecht. M. Saufeius, die aan het hoofd stond van Milo‟s stoottroepen op de dag dat ze Clodius vermoorden op de Via Appia werd tweemaal gedagvaard de vis; eenmaal onder de speciale de vis wetgeving van Pompeius en eenmaal onder de Lex Plautia. Hoewel deze man geen enkele politieke invloed had, was hij de logische keuze om het volgende slachtoffer te worden van Pompeius‟ ijver om een exemplum te stellen. Verschillende accusatores namen het woord; velen van hen jonge en ambitieuze strafpleiters die graag een publieke carrière van de grond wilden halen.590 Cicero zou in beide rechtszaken de verdediging op zich nemen. Saufeius werd door het sublieme optreden van Cicero twee maal gered van het lot die Milo was beschoren. Pompeius liet alle verdere klachten vallen.591 Pompeius en de senatoren waren echter niet vergeten dat de Curia in brand was gestoken op Clodius‟ begrafenis. Milo was reeds beschuldigd en zat zijn straf uit en Saufeius was de kaartendans ontsprongen. De aandacht van de politici keerde zich nu in de richting van de Clodiani die volgens hen even veel schuld hadden aan de constante geweldplegingen en omkoperij. Het zwarte schaap bij uitstek was Sex. Cloelius, die de kwade menigte had aangezet om de Curia in brand te steken. Ook enkele andere leiders en vrienden van Clodius werden volgens Asconius beticht en veroordeeld. Vervolgens werden de twee andere kandidaten voor het consulschap in twijfel getrokken. Pompeius kwam voor een hartverscheurende keuze te staan. Als hij de mannen voor het gerecht daagde, zou hij hun steun verliezen. Als hij het niet deed zou hij de steun van de senatoren verliezen en in een slecht daglicht komen te staan voor de bevolking die gerechtigheid eiste. Metellus Scipio had grote macht in de senaat en dus spaarde Pompeius hem en koos dan maar om zijn eigen kandidaat Plautius Hypsaeus te veroordelen de ambitu. Enerzijds verloor Pompeius steun van de senaat omdat hij nepotisme hoog in het vaandel droeg en anderzijds omdat hij zijn eigen vrienden naar de rechtbank leidde.592 6.5 De verbanning naar Massilia en de dood van Milo Milo trok na zijn proces naar Massilia waar hij kort voor zijn dood tijdens de rellen tegen Caesar in de stad zou resideren. Toen Caesar na zijn Gallische campagnes aankwam in Rome in 49 v. Chr., probeerde hij een oplossing te vinden voor de openstaande schulden en bemiddelde tussen de 589 590 Alexander (M.C.) Trials in the Late Republic. 149 BC – 50 BC. Toronto, 1990. n° 266, 306, 309-312. Asc. 54-55, Clark. Asc. 58, Clark. 592 Gruen (E.S.) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press. Berkeley, London, Los Angeles, 1974, pp. 152-153. 591 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 129 schuldeisers en de schuldenaars die al voor oproer hadden gezorgd in de stad. Om de arme bevolking te sparen liet Caesar de Senaat een verordening stemmen die de schuldeisers verbood om de schulden te innen op sanctie van zware straffen uitgesproken door de praetor urbana. C. Trebonius, die de functie had uitgeoefend vanaf 25 november 49, vervulde zijn taak met veel inzicht en voorzichtigheid, en probeerde de woekerinteresten te verminderen en de mogelijk te bieden om schulden te spreiden zodat ze makkelijker werden om af te betalen.593 Caesar was echter geen voorstander van een tabula novae.594 Er waren echter te veel schuldeisers in Rome waaronder heel wat grote figuren en notabelen die de regels van de praetor aan hun laars lapten. De armen bleven vragen om de openstaande schulden te wissen zodat men met een propere lei kon starten, naar analogie met de schuldvereffeningen van Catilina. Men probeerde dit in nasleep van het Clodiaanse geweld te bewerkstellingen door geweldpleging. M. Caelius Rufus, een dichte vriend van Milo, die de nodige wrok koesterde tegen Trebonius omdat deze hem had veroordeeld, leidde de agitatie. Ten eerste verkondigde hij dat hij zijn zetel zou vestigen recht tegenover het tribunaal van zijn collega en dat hij er een oproep zou doen aan iedereen om in hoger beroep te gaan tegen de uitspraak van de praetor urbana. Trebonius stond het hen allen vriendelijk en welwillend toe en zodoende faalde Caelius. Vervolgens stelde Caelius een rogatio voor die, eens ze goedgekeurd zou worden door de volksvergadering, de praetor beval om erop toe te zien dat alle schulden werden gehalveerd en dat de betaling ervan stapsgewijs kon gebeuren en zonder interesten. De consul Servilius Isauricus en de andere magistraten wezen het voorstel echter af. Caelius nam een stap terug maar de volgende dag stelde hij een nog meer illuster voorstel op: of men stelde de betaling met de schulden met een jaar uit of men liet alle schulden gewoon vallen. Na dit voorstel werd de stad verdeeld in twee grote kampen. Het Forum werd opgeschrikt door gewelddadige demonstraties en woestelingen verdreven Trebonius uit zijn tribunaal. De Senaat nam het voorval ernstig en stemde een senatus consultum die Caelius vanuit zijn functie als volkstribuun ontsloeg. Hij ontvluchtte de stad onder het pretext dat hij zich zou overgeven aan Caesar. In het geheim onderhandelde hij echter met Titus Annius Milo met wie hij had afgesproken in het zuiden van Italië. Milo kwam hem te hulp met in zijn kielzog knokploegen van gladiatoren en slaven die konden rekenen op de steun van Bibulus. De Pompeijanen hadden zich in hun haat ten opzichte van Caesar verlaagd tot het op een akkoord gooien met Caelius om de sociale revolutie van Catilina te doen 593 Caes. B.C. III, 20,2. – Dio Cass. 61.37. Gruen (E.S.) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press. Berkeley, London, Los Angeles, 1974, p. 491. 594 Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 130 herleven. Het mocht echter niet baten.595 Een legioen dat was opgericht door de praetor Q. Pedius versloeg de huurlingen van Milo. Milo zelf werd gedood toen hij een steen op zijn hoofd kreeg die van de stadsomwalling naar beneden werd gegooid te Compsa, dichtbij Thurii in Lucania. Caelius probeerde nog te vergeefs weerstand te bieden, maar uiteindelijk werd hij door Caesar verslagen. De eerste opstand van de schuldenaars werd al na enkele maanden overwonnen.596 Milo zou een onroemrijke dood sterven, ver weg van Rome, waar hij eens als volksheld was onthaald. Ver weg van de bevolking die hem verstootte. 595 596 Carcopino (J.) Jules César. Presses Universitaires de France, Paris, 1968, p. 504 – 505. Caes. B.C. 20, 1-2./ 21,22 – Dio Cass. 62.22. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 131 7. Conclusie Zolang er geen definitie voor de term “democratie” wordt gevonden die op een algemene consensus kan rekenen vanuit de geschiedkundige wereld, blijft het een onbegonnen werk om de Late Romeinse Republiek al dan niet te bestempelen als een democratie. Wel kan worden nagegaan of er sporen van democratische elementen aanwezig waren in de Romeinse, Republikeinse maatschappij. Titus Annius Milo blijft een waardevolle casus om te onderzoeken. Niet alleen kwam hij in contact met Marcus Tullius Cicero, die in zijn vele redevoeringen democratische principes aanhaalt die vast en zeker onder de Romeinse bevolking moeten hebben geleefd, maar ook streed hij tegen Clodius Pulcher die als geen ander het gewone volk wist te bewerken en door hun sympathie en vertrouwen kon opklimmen tot één van de machtigste mannen in Rome. Het benadrukken van het belang van de vox populi was hierbij van cruciaal belang. Zelfs na zijn dood zouden zijn aanhangers dezelfde waarden hoog in het vaandel dragen om de moordenaar van hun leider te laten berechten. De pro Milone gold als een clash tussen twee demagogen waarbij de democratische principes, slapend of levendig aanwezig in de maatschappij van de Late Republiek, werden gebruikt als wapens in een bitsige, politieke strijd. Hun gebruik benadrukt volgens mij hun belang. Het lijkt immers onmogelijk dat een dergelijke focus op „democratische bewijslast‟ gedurende processen en contiones zou worden aangewend, indien deze bewijslast niet of nauwelijks aanwezig was in de Romeinse maatschappij. Daarnaast lijkt het onlogisch dat deze principes worden aangehaald om het Romeinse volk te overtuigen indien ze niet herkenbaar waren of een deel uitmaakten van het dagelijkse leven in de Romeinse Republiek. De democratische principes die duidelijk reeds een vaste voet hadden tijdens de laatste dagen van de Romeinse Republiek, hebben Milo‟s leven grondig beïnvloed, en dit zowel op positieve als een negatieve manier. Vooreerst wist Milo de bevolking ervan te overtuigen om tijdens verscheidene verkiezingen voor hem te stemmen. Het lijkt onorthodox dat hierbij omkoping op massale schaal gebeurde, maar ik treed Lintott bij die benadrukt dat in sommige maatschappijen omkoping de verkiezingen juist onvoorspelbaar maakten en de banden tussen kiezers en kandidaten grondig door elkaar haalden.597 Daarnaast was omkoping één van de enige methodes om indirect contact te leggen met een grote groep kiezers uit de laagste klassen van de bevolking. Misschien was het inderdaad zo dat de divisores uiteindelijk niet de proletariërs viseerden, maar de middenklasse van de Romeinse maatschappij en dat het plebs haar graantje meepikte van de feestelijkheden en festivals die werden gegeven in de aanloop van verkiezingen. Door de kritiek op het clientessysteem moet er immers worden gezocht naar een nieuwe wijze waarop de elite het plebs kon beïnvloeden. Ik denk dat het ronduit onachtzaam zou zijn om de rol van het plebs volledig af te schrijven als onbelangrijk tijdens 597 Lintott (A.W.) Electoral bribery in the Roman Republic. The Journal of Roman Studies. Vol. 80, 1990, p.1. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 132 verkiezingen. Wanneer er geen consensus bestond tussen de eerste klassen van de comitia centuriata, dan kon de grote massa kiezers uit de lagere censusklassen de doorslag geven. Gezien het politieke klimaat dat heerste vanaf het einde van de tweede eeuw, lijkt een algemene goedkeuring over bepaalde onderwerpen of kandidaturen voor magistrale ambten veelal een utopie. De strijd van de inner elite om haar macht te behouden en de continue stroom van nieuwe gezichten in de outer elite, maakte het politieke leven in de laatste dagen van de Republiek een gevaarlijke slangenkuil. Het belang van de lagere klassen werd de elite plots duidelijk toen demagogen, vooral Popularesleiders, het plebs voor hun kar probeerden spannen en hun eisen gingen afstemmen op de belangen van het volk, waardoor een vertrouwensband en loyaliteit werd gecreëerd die vooral door Clodius Pulcher met succes werden uitgebuit om zijn eigen politieke doeleinden te vervullen. Opmerkelijk is de wijze waarop Clodius de democratische principes hanteert om de bevolking voor zich te winnen. Het blijft echter onmogelijk om na te gaan of Clodius zich bewust was van deze democratische principes. Het belang van collegia in verkiezingstijden en tijdens contiones werd door Clodius evenzeer uitgebuit. De verenigen die door Clodius opnieuw een legitiem karakter hadden gekregen nadat ze door een senatus consultum in 64 voor Christus waren afgeschaft, ontpopten zich als ideaal kanaal om contact te maken met het plebs, maar dienden ook als ideale rekruteringsplaats voor Clodius‟ gewapende troepen. Maar ook Milo liet zich niet onbetuigd. Net als Clodius pikte hij slaven, bandieten en gladiatoren op om in de clinch te gaan met Clodius‟ relschoppers. Daarnaast had Milo ook de steun van vele jonge equites die uit de municipale steden uit het hinterland rond Rome massaal naar de stad trokken om een politieke carrière op te starten. Daarnaast gaf Milo grote spelen en feesten ter ere van de bevolking in strijd voor het consulschap. Opmerkelijk is ook Milo‟s contio na de dood van Clodius waar hij de bevolking zijn visie op de feiten wil uitleggen en wil inspelen op hun gevoelens. Het feit dat Milo zijn leven riskeerde om in het openbaar een speech te houden voor de bevolking, wijst op het belang van de Romeinse burgers. De dagelijkse contiones die werden gehouden door Clodius‟ aanhangers en ijverden voor een zware straf voor Milo en de bevolking aanspoorde om massaal naar het proces te komen op het Forum, kunnen deze conclusie enkel maar bevestigen. Maar is het proces van Milo geen uniek voorval? Het proces lokte misschien een massa burgers naar het Forum, maar niets wijst erop dat in het verleden dergelijke grote bijeenkomsten van de bevolking onmogelijk waren. Clodius gaf wel vaker de opdracht om de winkels te sluiten zodat er meer burgers naar belangrijke contiones of stemmingen konden komen, wat opnieuw wijst op het belang van de bevolking. De stem van het volk klonk misschien minder vaak dan nodig werd geacht door het plebs, maar wanneer ze door de straten van Rome weerklonk, lijkt het of de Senaat niet anders kon doen of er gehoor aan te geven, wat meteen de angst van de elite voor het gewone volk lijkt te verklaren. De bronnen, geschreven door hoofdzakelijk leden van de elite, probeert de vox populi vaak weg te moffelen, maar indirect lijkt ze in Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 133 heel wat redevoeringen en politieke beschrijvingen aanwezig. Het belang van de comitia tributa, de omkoping op grote schaal, het doordachte exploiteren van de collegia,… Het zijn maar enkele voorbeelden die aangeven hoe belangrijk het volk wel werd geacht. Niet alle lagen van de bevolking werd echter op gelijke wijze behandeld. Zelfs de lagere klasse keek neer op de bedelaars, de ontsnapte slaven en de paupers die rond zworven in de stegen van de hoofdstad. Maar bestaat deze kloof tussen arm en rijk nog steeds niet in de hedendaagse maatschappij? Heeft iedereen überhaupt de zelfde rechten? Op papier misschien wel, maar de praktijk toont een heel ander conclusie. Zoals reeds aangehaald, is het onmogelijk om Rome als een democratie te bestempelen, gezien er geen sluitende definitie bestaat om de term „democratie‟ te typeren en te omschrijven. Millar is correct wanneer hij stelt de Romeinse Republiek vast en zeker democratische principes moest hebben gerespecteerd.598 Maar om de Republiek volledig af te schilderen als een plaats waar deze principes hoog tij vierden is een ander paar mouwen. Echter Mouritsens visie dat er geen plaats was voor deze democratische waarden is volgens mij ook te eng.599 Wat is dan wel de conclusie. De casus van Titus Annius Milo toont duidelijk aan dat Rome tijdens de Late Republiek volop experimenteerde met politieke principes waarvan het democratische segment duidelijk aanwezig was. Er werd gezocht naar een goede verstandhouding, of zoals Polybius het noemt, een Checks-and-Balances systeem, waarbij oligarchie, monarchie en democratie hand in hand konden gaan. Polybius was fout wanneer hij zei dat dergelijk systeem bestond. Hij had enkel maar de vele pogingen blootgelegd die probeerden om een evenwicht te vinden tussen de machten. De stem van het volk werd afgewogen tegen het elitaire karakter van de oligarchie; werd soms te licht bevonden, maar kon soms uitermate doortastend zijn wanneer doordacht geleid. De democratische principes waren weldegelijk aanwezig tijdens de laatste dagen van de Republiek. Over welke democratische principes spreek ik dan? Het recht om te stemmen waarbij elke stem een gelijke waarde kende, het recht om een mening te vertegenwoordigen op het politieke toneel, direct door opstanden en goedkeurend of afkeurend geknik tijdens contiones of rechtszaken, of indirect door de volkstribunen maar vooral door de popularistische demagogen die de stem van het volk probeerden te verwoorden. Principes die op de dag van vandaag nog steeds gelden als vaste waarden in een democratische samenleving. 598 599 Millar (F.) The Crowd in Rome in the Late Republic. Michigan, 1998. Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 134 7. Selectieve biografie - Abbott (F.F.) A History and Description of Roman Political Institutions. 3rd edition, Biblo & Tannen, New York, 1963. - Alexander (M.C.) Law in the Roman Republic. in A Companion to the Roman Republic. Morstein-Marx (R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006. - Alexander (M.C.) Trials in the Late Republic. 149 BC – 50 BC. Toronto, 1990. - Alexander (M.C.) Understanding Roman Trials: Using Critical Thinking and Empathetic Thinking. Chicago, Legal History Seminar, Dec. 11, 2007, 1-22. - Allen (W.) Cicero‟s House and Libertas. Transactions and Proceedings of the American Philological Association, Vol. 75, 1944, pp. 1-9. - Atkinson (M.) Our Masters‟ Voice, The Language and Body Language of Politics. New York, 1984. - Ausbüttel (F.M.) Untersuchungen zu den Vereinen im Westen des römischen Reiches. Kallmünz, 1982. - Bell (A.J.E.) Cicero and the Spectacle of Power. The Journal of Roman Studies. Vol. 87. 1997, pp. 1-22. - Benner (H.) Die Politiek des P. Clodius Pulcher. Untersuchungen zur Denaturierung des Clientelwesens in der ausgehenden römischen Republik. Stuttgart, 1987. - Bonnefond-Coudry (M.) Le Sénat de la République Romaine. De la Guerre d‟Hannibal à Auguste : Pratiques Délibératives et Prise de Décision. Ecole Française de Rome, Palais Farnèse, Rome, 1989. - Brennan (T.C) The Praetorship in the Roman Republic. Oxford, 2000. - Brunt (P.A.) “The Roman Mob” Past and Present, n° 35, 1966, pp. 3-27. - Brunt (P.A.) Clientela and the Fall of the Roman Republic and Related Essays. Oxford, 1988. - Brunt (P.A.) Nobilitas and Novitas. The Journal of Roman Studies, vol. 72, 1982, pp. 1-17. - Cadoux (T.J.) Marcus Crassus: a Revaluation. Greece and Rome, 2nd Series, Vol. 3, N°2, Jubilee Number October 1956, pp. 153-161. - Cancik (H.) – Schneider (H.) – Landfester (M.) (eds.) Der Neue Pauly Enzyklopädie der Antike. Stuttgart, Metzler, 1996. - Carcopino (J.) Jules César. Presses Universitaires de France, Paris, 1968. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. - 135 David (J.M.) Rhetoric and Public Life in A Companion to the Roman Republic. MorsteinMarx (R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006. - Develin (R.) Comitia Tributa Again. Athenaeum 53, 1977, pp. 425 -426. - DeWitt (N.W.) Litigation in the Forum in Cicero‟s Time. Classical Philology, Vol. 21, n°3, 1926, pp. 218-224. - Earl (D.) The Moral and Political Tradition of Rome. Cornell University Press, New York, 1967. - Farrell, (J.) The Distinction between Comitia and Concilium. Athenaeum 64, 1986, pp.407438. - Finley (M.I.) Politics in the Ancient World. Cambridge, 1983. - Flambard (J.M.) « Collegia Compitalicia: Phénomène associatif, cadres territoriaux et cadres civique dans le monde romain à l‟époque républicaine. » Ktema 6. 1981, pp. 143-166. - Fukuyama (F.) Het einde van de geschiedenis en de laatste mens. Amsterdam, 1999. - Garnsey (P.D.A.) Famine and Food Supply in the Graeco-Roman World. Cambridge, 1988. - Gelzer (M.) Die Nobilitat der romischen Republik. Leipzig-Berlin, 1912. - Gelzer (M.) The Roman Nobility. Basil Blackwell, Oxford, 1969. - Greenhalgh (P.) Pompeius: The Republican Prince. London, 1981. - Gruen (E.S.) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press. Berkeley, London, Los Angeles, 1974. - Hellegouarch (J.) Vocabulaire Latin des relations et des parties. Parijs, 1963. - Henderson (M.I.) The Process of de Repetundis. Journal of Roman History. Vol. 41, 1951, pp. 71-88. - Hopkins (K.) Death and Renewal. Sociological Studies in Roman History. N°2, Cambridge, 1983. - Jehne (M.) Demokratie in Rom? Die Rolle des Volkes in der Politik der römischen Republik. Historia Einzelschriften 96, Stuttgart, 1995. - Jehne (M.) Methods, Models and Historiography. Translated by Morstein-Marx (R.) – Wolkow (B.) in A Companion to the Roman Republic. Morstein-Marx (R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006. - Lassère (J.M.) Manuel d‟épigraphie Romaine. Parijs, 2005. - Linderski (J.) Roman Questions. Stuttgart, 1995. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. 136 - Lintott (A.) Imperium Romanum, Politics and Administration. London, 1993. - Lintott (A.W) ”P. Clodius Pulcher – Felix Catilina?” Greece and Rome, 2nd series, Vol. 14, N°2, 1967, pp. 157-169. - Lintott (A.W) The Constitution of the Roman Republic. Oxford, 1999. - Lintott (A.W.) Cicero and Milo. The Journal of Roman Studies, vol. 64, 1974, pp. 62-78. - Lintott (A.W.) Electoral Bribery in the Roman Republic. The Journal of Roman Studies. Vol.80, 1990, pp. 1-16. - Lintott (A.W.) Violence in Republican Rome. Clarendon Press, Oxford, 1968. - MacMullen (R.) How Many Romans Voted? Athenaeum 58, 1980, pp. 454-457. - Meier (C.) „Praerogativa Centuria” in RE, Supplement 8, pp. 567-598. - Meier (C.) Res publica amissa. Frankfurt am Main, 1980. - Meijer (F.J.) De Verliezers: Catilina en Clodius. Martinus Nijhoff, Leiden, 1984. - Miller (F.) The Crowd in the Rome in the Late Republic. Michigan, 1998. - Mitchell (T.N.) Cicero: The Senior Statesmen. 1991. - Mommsen (T.) Römischen Staatsrecht. vol. 3, Leipzig, 1887. - Moreau (P.) La Lex Clodia sur la bannissement de Cicéron. Athenaeum 75, 1987. p. 465- 472. - Morel (J.P.) « La topographie de l‟artisanat et du commerce dans la Rome antique. » In Urbs. Espace urbain et histoire Ier avant J.C.-IIIe siècle après J.C. Collection de l‟école français de Rome 98 : Rome. - Morstein-Marx (R.) Mass Oratory and Political Power in the Late Roman Republic. Cambridge, 2004. - Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Republic. Cambridge, 2001. - Nicolet (C.) « Le Temple des Nymphes et les distributions frumentaires à Rome. » in Comptes-rendus de l‟Académie des Inscriptions et Belles Lettres. 1976, pp. 29-51. - Nippel (W.) Policing Rome. The Journal of Roman Studies. Vol. 74, 1984, pp. 20-29. - Nippel (W.) Public Order in Ancient Rome. Cambridge, 1995. - North (J.) Politics and Aristocracy in the Roman Republic. Classical Philology, Vol. 85, N°4, Oct. 1990, pp. 277-287. - North (J.A.) Democratic Politics in Republican Rome. Past and Present. N°126, Feb. 1990, pp. 3-21. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. - 137 North (J.A.) The Constitution of the Roman Republic. in A Companion to the Roman Republic. Morstein-Marx (R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006. - Patterson (J.) “Politics in the Late Republic.” Roman Political Life 90BC-AD69. Wiseman (T.P.) (ed.), Exeter, 1985 p. 21-43. - Riggsby (A.M.) Crime and Community in Ciceronian Rome. University of Texas, 1999. - Sandberg (K.) Magistrates and Assemblies. A Study of Legislative Practice in Republican Rome. Acta Instituti Romani Finlandiae vol. 24, Rome, 2001. - Seager (R.) Clodius , Pompeius and the Exile of Cicero. Latomus 24, 1965, p. 519f. - Seager (R.) Pompey, a Political Biography. Basil Blackwell, Oxford, 1979. - Settle (J.N.) The Trial of Milo and the Other Pro Milone. Transactions and Proceedings of the American Philological Association, Vol. 94, 1963, pp. 268-280. - Shackleton-Bailey (D.R.) Nobiles and Novi Reconsidered. The American Journal of Philology. Vol. 107, N°2, Summer, 1986, 255-260. - Shackleton-Bailey (D.R.) Two Studies in Roman Nomenclature. New York, The American Philological Association, N°3, 1976. - Shackleton-Bailey (D.R.) Two Tribunes, 57 B.C. The Classical Review, new series, Vol. 12, n°3, Dec. 1962, pp. 195-197. - Shatzman (I.) Senatorial Wealth and Roman Politics. Latomus, Brussels, 1975. - Stockton (D.) Cicero, a Political Biography. Oxford, 1971. - Tatum (J.W) „Cicero‟s Opposition to the Lex Clodia de Collegiis.‟ The Classical Quarterly, new series, vol. 40, n°1, 1990, pp. 187-194. - Tatum (J.W.) Cicero and the Bona Dea Scandal. Classical Philology, vol. 85, Jul. 1990, pp. 202-208. - Tatum (W.J), The Patrician Tribune, Publius Clodius Pulcher, The University of North Carolina Press, 1999. - Taylor (L.R.) Party Politics in the Age of Caesar. University of California Press, Berkeley, Los Angeles, 1949. - Treggiari (S.) Roman Freedman during the Late Republic. Oxford, 1969. - Vandepitte (P.), Van den Bossche (G.) Lexicon, een verklaring van historische en actuele maatschappelijke concepten. Academia Press, Gent, 2005. - Vanderbroeck (P.J.J.) Popular Leadership and Collective Behaviour in the Late Roman Republic. (ca. 80-50 BC). Amsterdam, 1987. Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek. - 138 Verboven (K.) The Associative Order, Status and Ethos of the Roman Businessmen in Late Republic and Early Empire. Athenaeum, 2007, pp. 859-891 - Verboven (K.) The Economy of Friends. Economic Aspects of Amicitia and Patronage in the Late Republic. Editions Latomus, Brussels, 2002. - Walbank (F.W.) Polybius. Berkeley, 1872. - Walcot (P.) Cicero on Private Property: Theory and Practice. Greece and Rome, 2nd series, vol. 22, n°2, October, 1975, pp. 120-128. - Wallace-Hadrill (F.W.) Patronage in Roman Society: from Republic to Empire. Patronage in Ancient Society. London, 1989. - Ward (A.M.) How Democratic was the Roman Republic? New England Classical Journal, 31.2, 2004, 101-119. - Watt. (W.S.) Cicero, Ad Atticum 4.3. The Classical Quaterly, Vol. 43. N°1/2, Jan -Apr. 1949, pp. 9-21. - Wiseman (T.P.) New Men in the Roman Senate. 139 B.C. – A.D. 14. Oxford, 1971. - Yakobson (A.) Elections and Electioneering in Rome. A Study in the Political System of the Late Republic. Stuttgart, 1999. - Yakobson (A.) Petitio and Largitio: Popular Participation in the Centuriate Assembly of the Late Republic. The Journal of Roman Studies, vol. 82, 1992, pp. 32-52. - Yavetz (Z.) Caesar in der öffentlichen Meinung. Düsseldorf, 1979. - Yavetz (Z.) Plebs and Princeps. Oxford, 1969.