Reeds decennia lang proberen historici en wetenschappers aan te

advertisement
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
1
Universiteit Gent
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
Blandijnberg
9000 Gent
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late
Republiek: een onderzoek
Promotor: Prof. Dr. Verboven K.
Scriptie voorgedragen door:
Tom HEBBRECHT
2007 – 2008
Tot het behalen van het diploma van
Master in de Geschiedenis
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
2
Inhoudsopgave
1. Woord vooraf
p. 3
2. Inleiding: perspectief en omkadering
p. 4
3. Een kijk op het politieke landschap van de Late Republiek
p. 18
3.1 De politieke situatie in Rome voor 57 v. Chr.
p. 18
3.2 Een kijk op het dagelijkse leven in Rome in de Late Republiek
p. 23
3.2.1
Milo als homo novus?
p. 24
3.2.2
De macht van de Senaat: fictie of realiteit?
p. 25
3.2.3
Het clientessysteem: een korte beschouwing
p. 29
3.2.4
De magistraturen en de comitia
p. 32
3.2.5
Optimates versus Populares
p. 35
3.2.6
Milo als homo novus: besluit
p. 39
4. Milo als vertegenwoordiger van het volk
4.1 De verbanning van Cicero
p. 42
p. 42
4.1.1
De volksvergaderingen en de macht van het volk
p. 42
4.1.2
Milo, Pompeijaan? De rol van politieke allianties
p. 67
4.2 De machtstrijd tussen Clodius Pulcher en Annius Milo
5. Milo en verkiezingen: de strijd om de hogere ambten
p. 76
p. 80
5.1 De contiones in het debat rond het democratische gedachtegoed in de Late Republiek
p. 80
5.2 Milo en verkiezingen in de Late Republiek
p. 94
5.3 Het einde van de amicitia van Milo en Pompeius
p. 106
6. De moord te Bovillae: Milo en de rechtspraak in de Late Republiek
p. 109
6.1 De moord op de Via Appia: het einde van de vete tussen Milo en Clodius
p. 109
6.2 Een korte kijk op het juridische systeem in de Romeinse Republiek
p. 111
6.3 De Pro Milone onder de loep: een zoektocht naar de vox populi in de rechtspraak
p. 118
6.4 Een veranderende politieke situatie na de dood van Clodius
p. 125
6.5 De verbanning naar Massilia en de dood van Milo
p. 128
7. Conclusie
p. 131
8. Selectieve biografie
p. 134
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
3
1. Woord vooraf
Deze scriptie is tot stand gekomen in het kader van het behalen van een diploma Master in de
Geschiedenis aan de Universiteit Gent in het academiejaar 2007 – 2008. Ik ben erg veel dankbaarheid
verschuldigd aan al diegenen die me hielpen tijdens de verschillende delen van mijn onderzoek.
Eerst en vooral moet ik mijn promotor Prof. Dr. Verboven bedanken voor zijn advies, zijn
aanmoedigingen en zijn aanwijzingen gedurende het jaar. Daarnaast wil ik ook graag zijn collega‟s
Prof. Dr. D. Pickhaus en Dr. A. van Zuiderhoek bedanken voor hun tips en hun luisterend oor. Verder
wil ik de medewerkers van het departement Antieke geschiedenis bedanken voor hun bereidwilligheid
en vriendelijkheid.
Ten slotte wil ik graag vrienden en familie bedanken voor hun steun en schouderklopjes en in het
bijzonder mijn ouders die steeds klaar voor me stonden en me kritisch steunden in mijn bevindingen.
Tom Hebbrecht
Gent, juli 2008.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
4
2. Inleiding: perspectief en omkadering
Reeds decennia lang proberen historici en wetenschappers aan te tonen of de Romeinse Republiek al
dan niet een democratische politiek kende. Deze vraag kent zijn wortels in het ideologische
gedachtegoed van enkele hedendaagse historici die de democratie als summum en ultiem eindpunt van
de ontwikkelende staat beschouwen.1 Het is dan ook niet verwonderlijk dat menig historici wil graven
naar soortgelijke tendensen doorheen de geschiedenis en de vele politieke systemen uit het verleden
wil onderzoeken naar aanwijzingen en sporen van (vroeg) democratische principes. Terwijl in de
Griekse poleis de democratische principes wortelen in de wetteksten van Solon en Perikles, werd
lange tijd gezocht naar soortgelijke idealen in de Romeinse samenleving. In de laatste jaren opperden
vele wetenschappers dat ze bewijzen hebben gevonden die duiden op een democratisch gedachtegoed
in het Romeinse Republiek. Zodoende zouden de vele politieke instellingen en magistraten worden
geduid als instrumenten van een democratie die de letterlijke betekenis van de Res Publica onderlijnt.2
Hun bevindingen werden met veel bravoure door medestanders onthaald, maar evenzeer sceptisch
benaderd door tegenstanders.3
In dit werkstuk wil ik door middel van een casestudy de verschillende argumenten die voor en tegen
de democratisering van de Romeinse Republiek pleiten tegen elkaar afwegen en met een kritische kijk
benaderen. De uitgewezen kandidaat hiervoor is Titus Annius Milo, een jonge Romeinse burger die
Lanuvium verliet4 om te Rome een politieke carrière aan te vangen en al vlug verstrikt raakte in het
web van intriges en bondgenootschappen die de laatste jaren van de Republiek tot een gevaarlijk
steekspel maakten. Milo wist zich al vlug van de steun van Pompeius te verzekeren die als één van de
triumviri heel wat invloed kon uitoefenen op de politieke situatie die na het verraad van Catilina
baadde in een zweem van ongekende angst voor samenzweringen en een destabilisatie van de
Republiek. Gestaag zette hij zijn eerste stappen in de politiek toen hij in 57 als volkstribuun werd
verkozen en meewerkte aan de rogatio om M.T. Cicero uit ballingschap terug te halen. Niet lang
daarna wist hij voor Pompeius de controle over de graandistributie in de wacht te slepen. Dit alles
zette kwaad bloed bij Milo‟s grootste tegenstander P. Clodius Pulcher, die door zijn ingenieuze
wetsvoorstellen de steun van het plebs urbana voor zich wist te winnen en als demagoog de bevolking
wist te mobiliseren om hun stem te laten doorwegen bij politieke beslissingen.
1
Fukuyama (F.) Het einde van de geschiedenis en de laatste mens. Amsterdam, 1999, pp. 14-15.
Met als meest prestigieuze studie en grootste adept: Miller (F.) The Crowd in Rome in the Late Republic.
Michigan, 1998.
3
e.g. Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Republic. Cambridge, 2001., Jehne (M.) Demokratie in
Rom? Die Rolle des Volkes in der Politik der römischen Republik. Historia Einzelschriften 96, Stuttgart, 1995,
pp. 51-76.
4
Cic. Mil. 64. en Wiseman (T.P.) New Men in the Roman Senate. p. 195
2
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
5
De Senaat zag dit met lede ogen aan, maar stond machteloos tegen deze nieuwe tendens. Al vlug werd
Milo ingezet om Clodius‟ succes op een gewelddadige manier te doorbreken. Beiden zouden sterk
afhankelijk worden van bendes en stoottroepen die elkaar openlijk bekampten en het leven van zowel
de modale burger als de heersende politieke klasse overhoop gooiden. Niet enkel werd geweld
aangewend om aan politiek te doen, maar ook om de bevolking en medekandidaten te intimideren. De
Late Republiek kende de bloei van de oratoren, de redenaars die vanaf de Rostra, het spreekgestoelte
in de vorm van een voorsteven van een schip op het Forum Romanum, de bevolking toespraken en de
toeschouwers van de contiones probeerden te overtuigen om zich achter een nieuw wetsvoorstel of een
politieke kandidaat te scharen. Zodoende was er contact tussen de hogere klassen van de maatschappij
en janmodaal. Het Forum was hiervoor de ideale plaats. De grote wegen die door de stad liepen,
kruisten er elkaar en de senatoren en volkstribunen kwamen er debatteren en stemmen over de
verschillende wetsvoorstellen.5 Het was tevens een belangrijke doorstroomroute voor goederen en
mensen die zich naar de verschillende wijken, vici, montes en pagi begaven die door de enorme
bevolkingsgroei van de eerste eeuw voor Christus overbevolkt waren6 en kreunden onder
hooggebouwde insulae waarin verschillende families van plebejers samenhokten en in vaak erg
onhygiënische toestanden hun dagelijkse leven leden.
Op de Palatijn baadde de hogere stand, in vergelijking tot hun soortgenoten in houten huurkazernes, in
luxe; hun stenen villa‟s vormden het decor voor een intense huiscultuur. De nobilitas keken vanuit hun
hoger gelegen huizen letterlijk neer op het plebs urbana. Gevoed door een snobistische minachting die
de adel met de paplepel had meegekregen, had de Romeinse aristocratie weinig goede woorden over
voor hun medeburgers van iets lagere komaf. Het proletariaat werd door Cicero met weinig meer dan
“gepeupel”, “wanordelijke bende” of “de troep” beschreven.7 Brood en spelen boden de enige
motivatie voor het plebs om hun dagelijkse miserie te doen vergeten. Het is dan ook zeer de vraag of
de aristocratie überhaupt gehoor wilde geven aan de vox populi. Het democratische gedachtegoed in
de Late Republiek, mits deze bestond, berustte op een broze fundatie. Sallustius wees erop dat de
plebejers een inferioriteit kenden ten opzichte van de elite omdat ze minder goed georganiseerd waren
en niets konden beginnen zonder het leiderschap van de hogere klassen.8 De elite hield hen onder
controle door een uitgekiend netwerk van banden en relaties en konden zo comitia en vergaderingen
5
DeWitt (N.W.) Litigation in the Forum in Cicero‟s Time. Classical Philology, Vol. 21, n°3, 1926, pp. 219-221.
Patterson (J.) “Politics in the late republic.” Roman Political Life 90BC-AD69. Wiseman (T.P.) (ed.) , 1985 p.
21-43.
7
Gruen (E.S.) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press. Berkeley, London,
Los Angeles, 1974, p 358.
8
Brunt (P.A.) “The Roman Mob” Past and Present, n° 35, 1966, p. 22.
6
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
6
van het volk herleidden tot instrumenten van hun macht.9 Achter dit systeem van clientela worden al
sinds jaren kritische vraagtekens geplaatst, waardoor de politieke band tussen adel en proletariaat
ernstig in twijfel wordt getrokken. Zoals Mouritsen in zijn recente studie aanhaalt, heeft het ontbreken
van een schakel tussen de hogere en lagere klasse implicaties voor het beeld van de bevolking als een
politiek agent.10
Eén van de meest geciteerde uitspraken die ons wil doen geloven dat de Romeinse staat wel degelijk
een democratisch karakter had, zijn de bedenkingen van de Griek Polybius, die in zijn historiën zijn
visie op de Romeinse staatsstructuur met ons deelt. Hij zag een drieledige structuur in de Romeinse
staat die in overeenstemming stond met de drie staatsvormen die de Griekse historicus kende vanuit
het Hellenistische Griekenland; de consuls werden gelieerd met de monarchie, de Senaat vormde de
reflectie van de oligarchie en de bevolking incarneerde de ochlocratie. Deze drie vormen fungeerden
als een antiek Checks-and-Balances systeem en garandeerden volgens Polybius een ideale mix tussen
democratische, oligarchische en monarchische kenmerken.11
Het aanvaarden van Polybius als sluitend bewijs om de Late Republiek als democratie te aanzien, is
niet zonder risico‟s. De Griekse historicus keek immers door zijn Panhelleense bril naar de Romeinse
samenleving toen hij zijn observatie neerpende. Het is belangrijk om de situatie waarin Polybius naar
Rome werd gebracht te duiden. De man werd als gijzelaar in de 2de eeuw voor Christus na een conflict
tussen Rome en de Achaïsche Liga naar Rome gevoerd en verbleef er als gast in het huis van Scipio
Aemilianus, waar hij werd blootgesteld aan een erg senatorieel gekleurd klimaat. Polybius was
opgegroeid in Griekenland en had zo de Griekse waarden en ideeën meegekregen. Het beeld van een
democratie werd door de Grieken aanzien als een cyclus, die zich doorheen de Peloponessos had
onttrokken tussen de 8ste en 5de eeuw en het Griekse staatstelsel liet evolueren van een monarchie naar
een oligarchie tot Perikles uiteindelijk in de 5de eeuw de egalitaire democratie stichtte.12 De enige
Griekse poleis die volgens Polybius ooit als een mixed constitution kon worden geduid, was Sparta,
waar Lycurgos als wetgever de democratie had ontworpen en opgedrongen aan de drie grote groepen
in de samenleving. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Polybius de drie fases terugvond in de
Romeinse samenleving, en zijn relaas wilde neerpennen daar de Romeinse democratie niet werd
9
e.g. Gelzer (M.) Die Nobilitat der romischen Republik. Leipzig-Berlijn, 1912., Gruen (E.S.) The Last
Generation of the Roman Republic. University of California Press. Berkeley, London, Los Angeles, 1974. en
Meier (C.) Res publica amissa. Frankfurt am Main, 1980.
10
Mouritsen (H.) Plebs and politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 3.
11
Pol. Hist. VI.11.11-16.
12
Sandberg (K.) Magistrates and Assemblies. A Study of Legislative Practice in Republican Rome. Acta Instituti
Romani Finlandiae vol. 24, Rome, 2001, p. 30.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
7
opgedrongen aan haar bevolking door een wetgever, maar door de eeuwen heen was gevormd op een
haast natuurlijke wijze.13
Het Griekse denken impliceert vervolgens dat een ideale staatsvorm de conflicten tussen de
democratische en de aristocratische elementen weet in evenwicht te brengen.14 Het evenwicht tussen
de drie machten die Polybius terugvond in de Republikeinse politiek, leverde Rome de status op van
een ideale maatschappij, wat niet echt verwonderlijk is wanneer gezien uit Grieks standpunt. De
verheerlijking van Rome wordt door verschillende mythische epen verhaald. Rome werd immers door
een Trojaan gesticht en wortelde dus in een Grieks nalatenschap, wat niet geheel onterecht kan worden
beschouwd. De Griekse handelspoleis die op de Zuid-Italiaanse kusten werden opgericht tijdens de
grote kolonisatiebeweging die zich in de 7de en 6de eeuw v. Chr. onttrok, hebben een grote en
belangrijke invloed uitgeoefend op de inheemse volkeren van Italië en vooral op de prille monarchie
in de eerste Etruskische nederzettingen op het schiereiland. Het Romeinse politieke systeem vertoonde
ook grote gelijkenissen met zijn Griekse variant. Zo hadden alleen mannelijke burgers het recht om te
stemmen tijdens volksvergaderingen, was het de Senaat die net als de Griekse boule advies gaf over
wetten en edicten en werden magistraten net als in Griekenland verkozen door middel van een
verkiezing en een stemming.15 Tenslotte zijn er nog een aantal bemerkingen te maken over de inhoud
van Polybius‟ analyse. Zo gaat de historicus enkel dieper in op de macht van de consuls en laat hij de
andere magistraturen links liggen. Verder schenkt hij geen aandacht aan de relatie tussen het plebs en
de volkstribunen die hun stem moesten verwoorden. Ook de procedures van volksvergaderingen
worden niet belicht en Polybius doet geen moeite om enig onderscheid te ontwaren tussen de
verschillende comitia.16
Polybius blijkt dus een bevooroordeeld man; enerzijds vertolkte hij een erg gedreven, politieke visie
die werd aangewakkerd door de Griekse staatsvorm die hij kende vanuit zijn thuisland, anderzijds
werd hij geïndoctrineerd door zijn verblijf bij zijn adellijke vrienden die hem op het hart drukten dat
hun staatsvorm de beste garantie gaf op het welslagen van een staat. Als deze bedenkingen worden
teruggekoppeld naar de hedendaagse onderzoeksvraag of de Republiek daadwerkelijk een democratie
kan worden genoemd, moeten wetenschappers en historici bekennen dat ze evenzeer beïnvloed zijn
door de heersende visie op democratie. Mouritsen merkt terecht op dat de contemporaine notie van
13
Lintott (A.W) The Constitution of the Roman Republic. Oxford, 1999, p. 16.
Walbank (F.W.) Polybius. Berkeley, 1872, p. 155. en Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman
Republic. Cambridge, 2001, pp. 6-7.
15
North (J.A.) Democratic Politics in Republican Rome. Past and Present. N°126, Feb. 1990, p. 5.
16
Sandberg (K.) Magistrates and Assemblies. A Study of Legislative Practice in Republican Rome. Acta Instituti
Romani Finlandiae vol. 24, Rome, 2001, pp. 29-33.
14
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
8
democratie immers moet hebben verschild van de Antieke interpretatie.17 Finley wijst erop dat
politieke representatie door politieke partijen in Rome onbekend was en elke vorm van „democratie‟
hierdoor een directe vorm kende.18 Zodoende impliceert de vraag of Rome al dan niet een democratie
was geen direct antwoord.19 Het probleem dat zich het meeste stelt in het moderne onderzoek naar de
democratische gedachtegoed in de Late Republiek te Rome, is het feit dat geen enkele onderzoeker
een sluitende definitie kan formuleren over wat een democratie nu eigenlijk impliceert. North
argumenteert dat zowel de contemporaine voorstanders als Polybius geen woord reppen over welk
soort democratie zich in Rome wist te ontwikkelen. Misschien was het een radicale democratie naar
het vijfde eeuwse, Atheense voorbeeld of de Hellenistische visie die er enkel van uit ging dat er geen
tirannie was, of de eerder theoretische betekenis van het woord dat aanleunde bij de cyclische visie dat
op zijn beurt eerder neigde naar de Atheense visie, maar toch minieme verschillen vertoonde.20
Zolang men geen definitie kan opperen die op een algemene consensus kan rekenen onder de classici
en de historici is het onmogelijk om Rome al dan niet te duiden als een democratie. Voor mijn
onderzoek ga ik echter uit van de algemene definitie aangereikt door Vandepitte en Van den Bossche
die stelt dat een staat democratisch is wanneer zijn burgers op een gelijke en betekenisvolle wijze
kunnen participeren aan de politieke besluitvorming waarbij de grondbeginselen steunen op
volkssoevereiniteit en gelijke burgerrechten.21 Hierbij voeg ik er graag aan toe dat in de Antieke
maatschappij enkel vrije, mannelijke burgers mochten deelnemen aan de politiek; vrouwen, kinderen
en slaven bleven buiten de politieke sfeer en hadden weinig of geen rechten.
Cicero ziet een belangrijke rol voor de bevolking: „Etenim tribus locis significari maxime de „re
publica‟ populi Romani iudicium ac voluntas potest, contione, comitiis, ludorum gladiatorumque
consessu.‟22 Met deze beschrijving wil Cicero de aandacht trekken op de drie belangrijke manieren
waarop de bevolking zijn stem kon laten horen; tijdens publieke meetings (contiones),
volksvergaderingen (comitia) en tijdens theatervoorstellingen en gladiatorspelen. Of de redenaar hier
de situatie niet wil verbloemen om op een goed blaadje te komen bij de juryleden en de omstanders die
het proces volgden, is niet uitgesloten. Als we andere bronnen vergelijken met de redevoering voor
17
Mouritsen (H.) Plebs and politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, pp. 6-7.
Finley (M.I.) Politics in the Ancient World. Cambridge, 1983, p. 119.
19
Mouritsen (H.) Plebs and politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 7.
20
North (J.) Politics and Aristocracy in the Roman Republic. Classical Philology, Vol. 85, N°4, Oct. 1990, pp.
282-283.
21
Vandepitte (P.), Van den Bossche (G.) Lexicon, een verklaring van historische en actuele maatschappelijke
concepten. Academia Press, Gent, 2005, p. 27.
22
Cic. Pro Sest. 106.
18
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
9
Sestius, zien we dat Cicero niet al te hoog oploopt met de lagere klassen van de Romeinse bevolking. 23
Benner wijst er zelfs op dat de hogere klasse vaak erg discriminerend reageerde tegenover de plebejers
en dat het pejoratieve gebruik van woorden als servi als aanduiding voor alle vrije en vrijgelaten
mannen van plebejische afkomst, een vaak voorkomend fenomeen vormt.24 Anderzijds lijkt het haast
onmogelijk dat Cicero deze stelling poneert zonder dat er in zekere zin een vorm van waarheid
achterzit. Een bevolking een beeld voorstellen die enkel berust op een utopisch verlangen van de
massa zou enkel leiden tot frustraties en een boze menigte. Cicero zal zijn handen vol hebben gehad
met de verwijten en agressieve cantates van de operae Clodiani, om de woede van de totale bevolking
op de hals te halen.25
De zin uit de pro Sestio vormt een ideaal begin om de democratische elementen van de Late Romeinse
Republiek aan een onderzoek te onderwerpen, daar de contiones, de comitia als de spelen een
belangrijke rol hebben gespeeld in de politieke carrière van Titus Annius Milo. De contiones waren
publieke speeches die een redenaar hield om een boodschap over te brengen of een politiek beleid aan
de bevolking voor te stellen. Daarnaast werden ze ook gebruikt om de publieke opinie te beïnvloeden
en al dan niet hard van te leer te trekken tegen mogelijke politieke tegenstanders. De rol van deze
contiones is recentelijk nog in twijfel getrokken. Zo wijst Jehne erop dat zowel de contiones als de
comitia wel eens moeten worden gezien in het licht van een symbolisch ritueel. Jehne verwijst naar de
studie van Keith Hopkins die het belang aantoont van meerdere rituelen in het dagelijkse leven van de
Romeinen. Rituelen zijn volgens hem “standardized sequences of action, designed for repetition and
heavy with symbolism, by means of which participants become integrated as members of a group.”26
Zo ziet Jehne de comitia centuriata als ritueel gebaseerd op hiërarchie en de comitia tributa als een
ritueel dat verband hield met gelijkheid. De aanwezigheid tijdens één van deze rituelen door plebejers
wordt door Jehne dan ook toegeschreven aan het feit dat janmodaal het gevoel kreeg dat hij belangrijk
was en met respect werd behandeld door de magistraten en leden van de elite.27 Ook Mouritsen trekt
het belang van contiones in het licht van een onderzoek naar het democratische karakter van de
Republiek in twijfel en ziet de inmenging van burgers in het kader van een symbolische, rituele
erkenning van hun bestaan.28 Hiermee gaat hij in tegen Millar en andere wetenschappers die de
bevolking van Rome daadwerkelijk een belangrijke speler achten op de politieke scène. Moeten we de
23
e.g. onder andere: Cic. Ad Att. 4.3.2-4, Cic. Ad Fam. 1.9.13, Cic. Pro Sest. 34, 53, 85, 95, Cic. Har. Resp. 22,
Cic. Mil. 26, 36, 73, 76.
24
Benner (H.) Die Politiek des P. Clodius Pulcher. Untersuchungen zur Denaturierung des Clientelwesens in
der ausgehenden römischen Republik. Stuttgart, 1987, pp. 75-76.
25
Cic. Q. Fr. 2.3.2
26
Hopkins (K.) Death and Renewal. Sociological Studies in Roman History. N°2, Cambridge, 1983.
27
Jehne (M.) Methods, Models and Historiography. Translated by Morstein-Marx (R.) – Wolkow (B.) in A
Companion to the Roman Republic. Morstein-Marx (R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006, p.21.
28
Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 15.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
10
vraag dan niet stellen of het hele concept van de res publica, de zaak van het volk, niet louter berust op
een sterk verankerd symbolisme? Als de contiones enkel maar golden als ritueel, is het zeer de vraag
waarom Clodius dagelijks opriep tot het houden van contiones om Cicero zwart te maken.29 Een
verdere, diepere uitwerking in het licht van Milo en Clodius is dus gewenst.
Hoewel Jehne de comitia ziet in het licht van rituelen en symbolen, is het echter een onontkoombaar
feit dat er in de comitia moest worden gestemd. Er bestond een wezenlijk verschil tussen een contio,
een samenkomst van burgers waar politieke boodschappen werden uitgewisseld of publieke debatten
werden gehouden, en een comitia, die verantwoordelijk werd geacht voor het nemen van formele
beslissingen door middel van een stemming.30 In de comitia zelf werd er nooit gedebatteerd. Daarvoor
dienden immers de contiones die voor een stemming werden gehouden. Er waren drie soorten comitia
in de Late Republiek, gebaseerd op de drie verschillende opdelingen van de Romeinse bevolking in
curiae, centuries en tribus. Het belang van de comitia curiata was in de Late Republiek herleid tot een
symbolische en ceremoniële functie. De comitia centuriata was gebaseerd op een systeem van klassen
volgens bezit. Er werden echter meer centuriae toegewezen aan de rijkere klasse dan aan de plebejers
waardoor de elite een grotere invloed had op de beslissingen. Millar oppert echter dat de comitia
centuriata in de praktijk heel anders waren opgebouwd dan onze bronnen doen vermoeden. De
oorspronkelijke regelgeving, die is overgeleverd, is op zijn minst archaïsch en was volgens Millar niet
meer in gebruik sinds de late derde eeuw. Het ontbreken van een brontekst als de Athenaion Politeia
van Aristoteles voor de Late Republiek, maakt het onmogelijk om het verleden te reconstrueren.31 Ten
slotte was er de comitia tributa. Er bestonden hiervan twee vormen; het concilium plebis, waarin de
plebejers zetelden en dat werd voorgezeten door een volkstribuun, en het concilium populi,
voorgezeten door de consul of een praetor. Iedere Romeinse burger was bij zijn geboorte lid van één
van de tribus. Toen het burgerschap zich uitbreidde werd het aantal opgetrokken tot 35 tribus in 241 v.
Chr. Hier werden op het eerste zicht de rijke burgers niet voorgetrokken, maar wie in de stad woonde,
werd ondergebracht in één van de 4 urbane tribus, wat inhield dat de tribus rusticae heel wat meer
gewicht in de schaal konden werpen. Aangezien alle verkiezingen en beslissingen in Rome dienden te
gebeuren en de armere plebejers op het platteland of in de Italiaanse steden niet de middelen hadden
om naar Rome te trekken, hadden de rijke Romeinen, vaak met een optrekje op het platteland,
opnieuw een grotere invloed op de stemming.32 Ook de wetgeving speelde niet in het voordeel van de
plebejers.
29
Cic. Pro Sest. 39-42.
Sandberg (K.) Magistrates and Assemblies. A Study of Legislative Practice in Republican Rome. Acta Instituti
Romani Finlandiae vol. 24, Rome, 2001, p.1.
31
Millar (F.) The Crowd in Rome in the Late Republic. Michigan, 1998, p. 202.
32
North (J.A.) The Constitution of the Roman Republic. in A Companion to the Roman Republic. Morstein-Marx
(R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006, pp. 261-262.
30
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
11
Zo werd het vanaf 286 BC verboden om samenkomsten te houden op marktdagen, wanneer er heel
wat plattelandsbewoners naar de stad kwamen om hun handelswaren te verkopen. Vanaf het begin van
de eerste eeuw was het niet toegestaan om een legislatieve comitia te houden voor een periode van een
trinundinum (minimum 17 dagen) tussen het aankondigen van de verkiezingskandidaten en het houden
van de verkiezing, wanneer de rurale plebejers juist aanwezig waren om deel te nemen aan de
verkiezingen.33 De stemming zelf lokte dan ook geen grote getale plebejers naar de stemkantoren.
MacMullen34 houdt het op een schamele twee procent van de Romeinse burgers en een iets positievere
Lintott35 haalt ongeveer één vierde van de geregistreerde stadsbevolking aan die hun stem lieten
gelden. Van dit percentage waren er een pak clientes. De andere potentiële kiezers werden vaak
omgekocht met smeergeld. Professionele agenten (divisores) verleenden immers hun diensten aan de
kandidaten tot in 56 v. Chr. de Senaat op Crassus‟ aanraden de Lex Licinia de Sodalitatibus
goedkeurde, die restricties voor de sodalitates uitschreef.36
In 58 v. Chr. zorgde Clodius Pulcher er voor dat de collegia werden hersteld in hun wettelijke statuten
en dat ze de Ludi Compitalicii opnieuw mochten vieren, wat hun was ontzegd door een senatus
consultum in 64 v. Chr. Door de steun van het plebs voor zich te winnen door enkele voordelige
wetvoorstellen, zoals een gratis graanrantsoen voor alle burgers, kon Clodius rekenen op de steun van
de plebejers die als lid van collegia eenvoudig te controleren waren. De organisatie van de
verenigingen in vici was erg doeltreffend om nieuwe mannen te rekruteren voor Clodius‟ geduchte
bendes. Waarom zou Clodius zijn hand in het vuur steken voor deze klasse als ze niet rendabel zou
zijn geweest voor zijn politieke carrière? Het is dan ook haast onmogelijk dat Clodius enkel interesse
vertoonde in de collegia omdat ze hem nieuwe manschappen aanboden om straatgeweld uit te lokken
om andere politici te intimideren.
Ten slotte waren er de theatervoorstellingen en gladiatorspelen. Op deze gelegenheden verzamelde de
bevolking zich in de circussen en amfitheaters om zich te vergapen aan de pracht en praal van de
acteurs en de bloederige gevechten van de gladiatoren, slaven die zich verdienstelijk hadden gemaakt
als prominente vechters. Tevens vormden de spelen het ideale politieke canvas om een kandidaat voor
te stellen of om een tegenstander zwart te maken. De spelen die werden gehouden waren in de eerste
plaats gelegenheden waar de Romeinse elite zich liet opmerken in nieuwe kledij of met pronkerige
juwelen. Ongeoorloofd of excessief vertoon van rijkdom werd over het algemeen afgekeurd, maar het
33
Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 16. en Ward (A.M.) How
Democratic Was the Roman Republic? New England Classical Journal, 31.2, 2004, Connecticut, p. 110.
34
MacMullen (R.) How Many Romans Voted? Athenaeum 58, 1980, pp. 454-457.
35
Lintott (A.W.) The Constitution of the Roman Republic. Oxford, 1999, p. 37.
36
Tatum (W.J), The Patrician Tribune, Publius Clodius Pulcher, The University of North Carolina Press, 1999,
p. 225-226.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
12
belang van luxuria mag niet worden onderschat. Waar mannen hun rijkdom etaleerden tijdens
banketten, bouwprojecten en de aankoop van kunstobjecten, mochten vrouwen zich hullen in
transparante zijde en zich overladen met juwelen; daar vrouwen geen enkele openbare noch politieke
functie mochten bekleden was het tonen van rijkdom voor vrouwen de manier om hun status te uiten
en die van hun man te bevestigen.37 Het gezien worden op belangrijke manifestaties en op het Forum
Romanum lag verankerd in de traditionele waarden van de Romeinse nobilitas die erop waren gebrand
om dignitas en gloria te verwerven door het behalen van virtus. Daar ze deze niet konden behalen
door oorlogvoering of op het slagveld, probeerden ze virtus te bereiken op politiek vlak.38 Zo stelt de
Commentariolum Petitionis dat een optimale verkiezingscampagne impliceert dat een kandidaat
aanwezig is in het openbare leven. Zo moet hij burgers ontvangen in zijn huis, begeleid worden naar
het Forum dat op regelmatige tijdstippen moest worden bezocht.39 Daarnaast was er geen betere
manier om zich kenbaar te maken als kandidaat dan zich te vertonen op publieke aangelegenheden.
Gratia kon tevens worden bereikt door zelf spelen te organiseren. Heel wat aristocraten probeerden
stemmen te winnen door de plebejers te overladen met brood en spelen. Volgens Yakobson bestond er
een constante nood om het plebs tevreden te stellen en te luisteren naar hun zorgen en klachten zodat
uit dankbaarheid een groot aantal van hen naar de stembus zou trekken om hun stem voor de kandidaat
te deponeren.40 Naar aanleiding van de consulverkiezingen van 52, organiseerde Milo riante spelen
voor de bevolking. Cicero staat wat twijfelachtig tegenover dit alles en vertelt in een brief aan zijn
broer Quintus dat Milo zich zwaar in de schulden stak om de spelen te financieren.41 De theaters
waren een belangrijke plaats om nieuwtjes en roddels te verspreiden of om de bevolking op te hitsen
tegen een politieke tegenstander. Zo kon Clodius tijdens de Ludi Apollinares in juli 58 naar aanleiding
van een voedselschaarste in Rome de theatershows verstoren en de toeschouwers ophitsen zodat ze en
masse naar het huis van de stedelijke praetor L. Caecilius Rufus trokken om er amok te maken en de
povere graanrantsoenen aan te klagen.42 Na de dood van Caesar vraagt Cicero in een brief aan Atticus
of deze hem kan inlichten over de sfeer die er heerste in Rome door hem details te geven over wie er
werd toegejuicht tijdens de mimespelen.43 Yavetz pleit er zelfs voor dat de bevolking dacht dat in het
circus alles was toegelaten.44 Hij haalt hiervoor Suetonius aan die een voorval beschrijft tijdens
37
Verboven (K.) The Associative Order, Status and Ethos of the Roman Businessmen in Late Republic and
Early Empire. Athenaeum, 2007, pp. 862-863.
38
Tatum (J.W.) The Patrician Tribune, Publius Clodius Pulcher, The University of North Carolina, 1999, p. 37.
39
Cic. Comm. Pet. 34-36.
40
Yakobson (A.) Elections and Electioneering in Rome. A Study in the Political System of the Late Republic.
Stuttgart, 1999, p. 202.
41
Cic. Q. Fr. III,9.
42
Cic. Mil. 38, Asconius, 48, Clark. En in Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The
University of North Carolina Press, London, 1999, p. 182.
43
Cic. Ad Att. 14.3.3.
44
Yavetz (Z.) Plebs and Princeps. Oxford, 1969, pp. 21-22.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
13
gladiatorspelen. Een gewone soldaat zou plaats hebben genomen op een tribune die gereserveerd bleek
te zijn voor equites. Octavianus ontstak in een woedebui en eiste dat de man werd weggehaald. Toen
er werd geroddeld dat de soldaat dood was gemarteld, braken er onder de toeschouwers rellen uit die
Octavianus bijna fataal werden.45
Spelen werden vaak naar aanleiding van een volksfeest gehouden. Eén van de belangrijkste feesten
voor de plebejers waren de Ludi Compitalicii die bij aanvang van het nieuwe jaar werden gevierd en
bedoeld waren om de geesten en lares van de talrijk aanwezige kruispunten van Rome te aanbidden.
Toen een senatus consultum de Ludi in 64 verbood, was er een grote ontevredenheid onder de
bevolking. In het midden van de jaren 60 pleitten vrijgelaten slaven onder leiding van Manilius
immers voor een verbetering van hun stemrecht en politieke inbreng tout court.46 Dit alles wilde
Manilius bekomen door een lex de libertinorum suffragiis te laten goedkeuren door de openlijke steun
van zijn collegia tijdens de stemming op de vooravond van de Ludi Compitalicii. Toen de tribuun
samen met zijn bendes van vrijgelatenen en slaven de volgende dag de Capitolinus bezette, trad de
Senaat repressief op. In de daaropvolgende weken waren er steeds meer gewelddadige confrontaties
tussen de Senaat en de bendes van Manilius, die zichzelf uitgaven als collegia. Wanneer een jaar later
de Senaat vermoedens had dat de collegia een belangrijke rol speelden tijdens de Catilinarische
samenzwering, werd in allerijl een senatus consultum goedgekeurd dat de collegia verbood. Waar de
collegia voorheen enkel sociale en religieuze functies vervulden, kregen ze nu een politieke rol
toebedeeld die de Senaat niet kon tolereren. Volgens Benner wilde de elite niet enkel de coetus
factiosorum hominum en de Ludi Compitalicii verbieden, maar ook een halt toeroepen aan al diegene
die de collegia wilden gebruiken als politiek instrument.47 In 58 herstelde Clodius de feestelijkheden
rond de Ludi, die in praktijk nooit helemaal in de kiem waren gesmoord door de Senaat. Wanneer zijn
tribunaat eindigde, probeerde Clodius zoveel mogelijk invloed te bewaren bij de gewone burgers.
Toen Clodius in 56 de functie van aedil op zich nam, verzekerde hij betere plaatsen voor de leden van
de collegia tijdens de Megalensia, wat tot grote consternatie leidde bij de elite. Cicero noemt de spelen
dan ook “de Megalensia van de slaven.”48 Bovenstaande bewijzen laten alleszins het belang opmerken
van spelen en feesten in de Romeinse politiek. Het is dan ook de moeite waard om te onderzoeken hoe
deze manifestaties werden gebruikt als politiek instrument in de machtstrijd van Milo en Clodius.
45
Suet. Aug. 14.
Lintott (A.W.) Violence in Republican Rome. Oxford, 1968, p. 76.
47
Benner (H.) Die Politik des P. Clodius Pulcher. Untersuchungen zur Denaturiering des Clientelwesens in der
ausgehenden Römischen Republik. Stuttgart, 1987, pp. 65-67.
48
Cic. Har. Resp. 22 – 26.
46
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
14
Enige waakzaamheid over de bronteksten is evenwel op zijn plaats. De meeste van onze bronnen
werden overgeleverd uit aristocratische middens. Redenaars en politici leverden in de meeste gevallen
de verslagen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de tekstuele bronnen erg zijn gekleurd door de
normen en de waarden van de hoogste klassen uit de Romeinse maatschappij. Miller wijst er terecht
op dat de meeste bronnen in essentie literaire uitwerkingen zijn van speeches die in een specifieke,
politieke context werden geproclameerd en waren geproduceerd door een kleine groep leden van de
elite die vaak een groot publiek probeerden te overtuigen.49 De vraag blijft echter of de redevoeringen
wel degelijk door de massa werden aanhoord. Technische implicaties maakten het haast onmogelijk
dat de reikwijdte van een normaal stemvolume voldoende was om een groot aantal toehoorders te
bereiken die van op de Rostra werden toegesproken.50 Daarnaast werden vele redes abrupt verstoord
door aanhangers van tegenkandidaten of verontwaardigde toeschouwers. Toen Roscius inging tegen
een senatus consultum dat Pompeius het recht gaf om alle nodige middelen te gebruiken die hij nodig
achtte om de piraten in Cilicia te stoppen, en eiste dat er een collega moest worden aangesteld, geheel
in het denkpatroon van de Checks-and-Balances en de vrees van de elite voor een tweede dictator, riep
de menigte zo luid hun ongenoegen uit dat volgens Plutarchus de raven die over het Forum vlogen van
het schrikken werden verlamd en naar beneden vielen.51 Cicero berichtte zijn broer Quintus dat
Pompeius, die Milo verdedigde op zijn vis rechtzaak aangespannen door Clodius in 57, van zijn
pleidooi werd weerhouden door een boze menigte die scandeerde dat het de Generaals schuld was dat
er een voedselcrisis heerste en dat ze eerder in Crassus geloofden dan in Pompeius om de graansilo‟s
weder te vullen.52
Cicero beschrijft de omstanders als “woestelingen en bandieten” van Clodius, maar Cicero gebruikte
wel vaker pejoratieve betekenissen wanneer hij de gewone burgers beschreef en de vraag blijft dus of
dit wel degelijk met de waarheid strookte. DeWitt beschrijft in een studie het Forum Romanum als één
van de belangrijkste doorstroomroutes in Rome. Grote groepen mensen en hun dieren moesten zich
dagelijks in deze drukte handhaven.53 Omdat heel wat redevoeringen en rechtszaken publiekelijk op
het Forum werden gehouden, is het zeker niet ondenkbaar dat burgers even halt hielden om zich
nieuwsgierig bij de toeschouwers aan te sluiten. Toeschouwers waren dus van verschillend pluimage
49
Millar (F.) The Crowd in Rome in the Late Republic. The University of Michigan Press, 1998, p. 9. en Taylor
(L.R.) Party Politics in the Age of Caesar. University of California Press, Berkeley, Los Angeles, 1949, p. 2.
50
Een erg grondige bespreking over het aantal toeschouwers die mogelijk een speech konden bijwonen op het
forum of in een theater is terug te vinden in Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic”
(2001). Over het probleem van de hoorbaarheid van de speeches zonder microfoons of luidsprekers heeft
Morstein-Marx (R.) uitvoerig besproken in “Mass Oratory and Political Power in the Late Roman Republic.
(2004)
51
Plut. Pomp. 25.
52
Cic. Q. Fr. II,3.
53
DeWitt (N.W.) Litigation in the Forum in Cicero‟s Time. Classical Philology, Vol. 21, N°3, Jul. 1926, p. 219.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
15
en hadden verschillende, sociale achtergronden. De politieke implicaties nagaan van redevoeringen en
speeches zijn voor de hedendaagse wetenschapper dus moeilijk te achterhalen. Antieke teksten hebben
daarnaast de neiging om het woord populus te gebruiken zowel voor de politiek actieve bevolking als
een algemene term om de burgers van Rome te duiden. Politici spraken tijdens redevoeringen hun
publiek steeds toe met de woorden “de Romeinse bevolking”; een term die symbolisch stond voor de
gehele Romeinse bevolking, ongeacht hun aanwezigheid.54
De Republikeinse bronnen over de politieke situatie in Rome zijn voor het merendeel van de hand van
Cicero. De meeste van de redes zijn ons overgeleverd uit publicaties die in Rome op de markt werden
gebracht of postuum werden uitgegeven. Het gaat dus om literaire verwerkingen van een originele
voordracht. Dat de daadwerkelijke uitgevoerde redevoering vaak erg verschilde van haar neergepende
variant, wordt duidelijk wanneer de pro Milone onder de loep wordt genomen. Zowel Asconius,
Plutarchus als Dio Cassius beschrijven de uitvoering van de rede tijdens de rechtzaak als ronduit
abominabel. Plutarchus verhaalt hoe de tegenstanders van Milo de redevoering van Cicero abrupt
onderbroken door te schreeuwen en verwijten te scanderen waardoor de redenaar met minder
zelfvertrouwen dan gewoonlijk sprak.55 Plutarchus wijst op het gebrek aan moed van Cicero en
beschrijft hoe de orator beefde en stotterde toen hij de soldaten van Pompeius zag die het Forum
beschermden en de rechtszaal afgrensden. De vergelijking met de dappere Milo die had geweigerd zijn
haar af te scheren en een zwarte toga aan te trekken was volgens Plutarchus groot.56 Ook Dio Cassius
rapporteert over het falen van Cicero en vertrouwt de lezer toe dat de speech die de redenaar liet
publiceren pas later werd neergepend in alle rust en kalmte. Cicero zou Milo, in ballingschap te
Massillia, een kopij van de redevoering hebben gestuurd waarop de ex-tribuun zou hebben geantwoord
dat mocht Cicero de speech hebben afgeleverd zoals deze op papier stond, hij nooit de voortreffelijke
schelpdieren van Massillia zou hebben ontdekt.57 Settle geeft echter aan dat niets er op wijst dat Cicero
de volledige speech niet heeft kunnen afleveren. Ook al sprak de redenaar volgens de bronnen met
minder zelfvertrouwen dan van hem werd verwacht, toch trekt Settle de stelling in twijfel dat de
inhoud van de rede sterk afwijkend zou zijn van de gepubliceerde versie. Verder bericht Cicero dat de
speech al bij al een erg sterke redevoering was en dat hij trots was op zijn prestatie.58 Tenslotte haalt
Settle ook aan dat na de veroordeling van Milo, Cicero nog drie belangrijke overwinningen behaalde
voor het kamp van Milo, waardoor Settle het onmogelijk acht dat Cicero een gebroken en vernederd
54
Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 17.
Asconius, 41, Clark
56
Plut. Cic. 35.
57
Dio Cas. 40.54.2.
58
Cic. Opt. Gen. 10.
55
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
16
man was.59 Men kan echter wel veronderstellen dat Cicero zijn blamage wou goedmaken door de
andere beschuldigden zoals M. Saufeius te redden van hetzelfde lot als dat van Milo. Cicero zou
eerder ook al een dipje hebben gekend in zijn zelfvertrouwen toen hij Murena moest verdedigen. Dio
Cassius wijst op de slapeloze nachten van de redenaar die zijn tol eisten.60 Tenslotte zijn er heel wat
postume uitgaven van het werk van Cicero als tevens pseudo-Ciceriaanse werken. Zo geeft Settle aan
dat er een mogelijk bestaat dat er vervalsingen van Cicero‟s pro Milone op de markt werden gebracht
voordat Cicero de eigenlijke redevoering liet optekenen. Nadat Cicero‟s de officiële uitgave zou
hebben laten verspreiden, zouden deze “andere” pro Milone uit roulatie zijn genomen.61
Zoals eerder vermeld, is er heel wat discussie over de uiteindelijke redevoering die werd afgeleverd en
moeten kanttekeningen worden geplaatst bij de bronteksten. De bronnen over het leven van Milo zijn
eerder schaars. De briefwisseling tussen Cicero, Atticus en Cicero‟s broer Quintus zijn de
belangrijkste teksten. Daarnaast vormen ook de redevoeringen die Cicero afleverde in de rechtbanken
en diverse speeches over ondermeer Cicero‟s huis een belangrijke startpunt. Aanvullend zijn er de
grote historiën van Plutarchus en Dio Cassius en mag Asconius niet in het rijtje ontbreken. Over de
beginperiode van Milo is er bitter weinig bekend. Mijn onderzoek met betrekking tot T.A. Milo begint
dan ook in het jaar 57 wanneer hij het ambt van tribunus plebis op zich neemt en ervoor zorgt dat
Cicero uit ballingschap kan terugkeren. Over de woelige jaren tussen zijn eerste politieke ambt en de
moord op Clodius en de juridische implicaties die het sluitstuk vormden van Milo‟s carrière in 52 zijn
de bronnen veelvuldig aanwezig. Over de ballingschap te Massillia en zijn dood in Zuid-Italië is er
echter weinig geweten. Hoewel de bronnen Milo pas vermelden vanaf 57 is het echter noodzakelijk
om enkele politieke gebeurtenissen van voor deze periode te schetsen die een grote invloed zullen
hebben op het leven van mijn protagonist. Daarom heb ik een apart hoofdstuk bijgevoegd die de
toestand in Rome verklaart en beschrijft toen Milo zijn ambt opnam. Hoewel Milo oorspronkelijk uit
Lanuvium afkomstig was, is de geografische afbakening van dit onderzoek de stad Rome; Milo
begeeft zich immers zelden buiten deze stad.
Dit onderzoek wil nagaan of we kunnen spreken over een democratisch gedachtegoed in de Late
Republiek in Rome aan de hand van Titus Annius Milo. Zijn turbulente, politieke carrière, met als
hoogtepunt de vete met P. Clodius Pulcher, vormt het ideale uitgangspunt om de stem van de
bevolking op te sporen en kritisch te benaderen tijdens verkiezingen en stemmingen van wetteksten en
59
Settle (J.N.) The Trial of Milo and the Other Pro Milone. Transactions and Proceedings of the American
Philological Association, Vol. 94, 1963, pp. 272-274.
60
Dio Cas. 40.54.2.
61
Settle (J.N) The Trial of Milo and the Other Pro Milone. Transactions and Proceedings of the American
Philological Association, Vol. 94, 1963, pp. 277-280.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
17
tijdens de voorafgaande contiones, maar ook tijdens rechtszaken en publieke demonstraties. Welke
invloed hadden de plebejers op de loopbaan van Milo en hoe stonden ze tegenover de gewapende
bendes van Milo en Clodius die elkaar openlijk bekampten? Hadden ze een stem in dit debat? Welk
aandeel had de bevolking in de woelige politiek van de jaren ‟50? Beïnvloeden ze überhaupt
belangrijke politieke beslissingen die een einde zouden maken aan de Republiek? Met andere
woorden, werd de vox populi in rekening gebracht tijdens belangrijke politieke beslissingen?
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
18
3. Een kijk op het politieke landschap van de Late Republiek.
3.1. De politieke situatie in Rome voor 57 v. Chr.
Het karakter van de Republikeinse staat kreeg een geheel nieuw gezicht tijdens de burgeroorlogen van
de jaren 80. De vete tussen Sulla en Marius resulteerde in het dictatorschap van de eerstgenoemde en
bracht een golf van vernieuwingen teweeg. Niet enkel werden tegenstanders massaal op
proscriptielijsten geplaatst en afgeslacht, Sulla zorgde ervoor dat er een grondige staatshervorming
werd door gevoerd die enkele fundamentele veranderingen impliceerde. Met Sulla bereikte de
machtsstrijd tussen de aristocratische families van Rome een nieuw hoogtepunt. Hierbij speelden twee
grote factoren een belangrijke rol. Ten eerste ontstonden er strubbelingen tussen de aristocratische
families onderling en mengde zich een nieuwe klasse van rijken zich in de politieke strijd voor de
magistrale ambten. Vooral rijke kooplui en handelaars hadden een kapitaal opgebouwd en wilden als
nouveaux riches erkend worden door de oude, adellijke elite. Toen de Gracchen tussen 133 en 123
door middel van de volksvergaderingen en buiten de Senaat om hun politieke ambities wisten te
verzilveren, was de elite erg ontnoegd. Beide politici zouden hun stunt met hun leven bekopen.62 Ten
tweede en hieruit volgend, heerste er onder de elite een constante vrees dat het plebs zich weleens zou
afscheuren van hun leiders en de aristocraten zouden verdrijven wat onherroepelijk zou leiden tot het
einde van de Republiek.63
Terwijl Rome steeds meer gebieden buiten het Italiaanse schiereiland annexeerde, leed de stad onder
oplopend geweld tijdens politieke debatten en rechtszaken. Toen de Senaat weigerde om de Italiaanse
bondgenoten gelijke rechten te geven, nam de volkstribuun Livius Drusus Iunior het voor hen op en
eiste dat de socii het Romeinse burgerrecht zouden verkrijgen. De Senaat had hier echter geen oren
naar en weigerde koppig gehoor te geven aan de eisen. Toen Drusus in 90 werd vermoord, brak er een
opstand uit onder de Italiaanse steden die resulteerde in de Bellum Sociale. In volle opstand kreeg
Rome tevens af te rekenen met Mithridates VI Eupatoor, die vanuit Pontos geleidelijk aan oprukte
richting Griekenland en door de steden van het Ionische kustgebied, mishandeld en afgeperst door
Romeinse publicani, werd ontvangen als een bevrijder van het volk. De patriciër Sulla verkreeg na een
kat-en-muisspel met zijn grote tegenstander en gedreven populares Marius, de kans om met zijn
troepen de oprukkende Mithridates een halt toe te roepen. Eens hij Rome had verlaten, grepen de
aanhangers van Marius de kans en verkregen ze de macht in Rome en lieten heel wat van Sulla‟s
adepten aanklagen, oppakken of uit de weg ruimen. Toen Mithridates in 84 capituleerde, spoedde
62
Gruen (E.S.) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press. Berkeley, London,
Los Angeles, 1974, pp. 6-7.
63
Nippel (W.) Policing Rome. The Journal of Roman Studies. Vol. 74, 1984, pp. 25-26.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
19
Sulla zich terug naar Rome, alwaar een burgeroorlog werd ontketend die door heel Zuid-Italië zou
woeden. Uiteindelijk zou Sulla in 82 met behulp van Crassus en Pompeius als overwinnaar Rome
binnenrijden. Uit wraak zou Sulla de aanhangers van Marius zwaar straffen en duizenden
tegenstanders uitschakelen en hun bezittingen en land annexeren om het te verdelen onder zijn
veteranen. Echter de meest ingrijpende veranderingen waren de politieke en institutionele ingrepen die
Sulla nodig achtte om de Republiek te redden. Het is onmiskenbaar dat Sulla de macht overdroeg aan
de Senaat. De equites mochten niet langer optreden als juryleden tijdens rechtszaken en werden
vervangen door senatoren. Ter compensatie breidde Sulla de Senaat dan weer uit van 300 tot 600
leden en waren het vooral voorgenoemde ridders die werden gerekruteerd om de nieuwe posten in te
vullen.64
Toen Sulla‟s hervormingen rond waren, legde hij het dictatorschap neer, gaf zijn macht over aan de
consuls, de magistraten en de Senaat en trok naar zijn landelijke villa te Campanië om daar in 78 te
sterven. In Rome traden twee belangrijke mannen op de voorgrond die de toekomst van de Republiek
aanzienlijk zouden beïnvloeden. Uit Picenum kwam Cnaus Pompeus Magnus. Hij was de zoon van
Cn. Pompeius Strabo.65 Pompeius had grote moeite om de adel te overtuigen van zijn kwaliteiten en
om aan de onpopulariteit van zijn vader te ontglippen, die was ontstaan na de intriges rond geheime
onderhandelingen met L. Cornelius Cinna.66 Volgens Plutarchus zou Strabo ook een slechte reputatie
hebben gehad die de man te wijten had aan zijn zucht naar geld.67 Toen Sulla aan de macht kwam,
aarzelde Pompeius niet om zich achter de dictator te scharen. Net als M. Licinius Crassus, de andere
grote politicus die een belangrijke rol in de politiek van de Late Republiek zou spelen, organiseerde
Pompeius een private militie om Sulla bij te staan. Deze militie zou uiteindelijk uitgroeien tot drie
legioenen die onder zijn leiderschap floreerden.68 De Senaat zou na de machtsoverdracht de Generaal
en zijn troepen handig weten te gebruiken in de strijd tegen M. Lepidus die ijverde voor
hervormingen.69 Dat de Senaat zich hevig verzette tegen Lepidus‟ plannen is niet verwonderlijk. Ten
eerste was de vrees voor een nieuwe burgeroorlog erg groot. Het feit dat Lepidus rekende op de
families die waren getroffen door de proscriptielijsten van Sulla, liet de senatoren het ergste vrezen. 70
Pompeius trok echter naar Noord-Italië waar hij Lepidus in 78 zonder al te veel moeite versloeg. Nog
geen jaar later trok Pompeius ten strijde tegen Sertorius die zich in Spanje had verschanst en als
fervente Marius aanhanger een opstand van de Iberiërs tegen Rome leidde.
64
Gruen (E.S.) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press. Berkeley, London,
Los Angeles, 1974, pp. 8-10.
65
Plut. Pomp. 1.
66
Seager (R.) Pompey, a Political Biography. Basil Blackwell, Oxford, 1979, pp. 4-5.
67
Plut. Pomp. 1
68
Plut. Pomp. 6, Cic. Leg. Man. 61.
69
Sall. Hist. 1.55.
70
Seager (R.) Pompey, a Political Biography. Basil Blackwell, Oxford, 1979, pp. 14-15.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
20
Pas in 72 zou Pompeius Sertorius kunnen verslaan en zodoende miste hij het grootste deel van de
bitterharde slavenopstand die was uitgebroken in Italië en waar Crassus een overrompelende
overwinning had behaald.71 Hoewel Pompeius bij zijn terugkeer uit Spanje nog een legertje van 5000
slaven kon verslaan, is het niet moeilijk voor te stellen dat Pompeius erg nijdig was op de eer en glorie
die Crassus met zijn zege had bewerkstelligd. Plutarchus stelt dat Crassus, de rijkste staatsman van
zijn tijd, de beste spreker en de beste man neerkeek op Pompeius.72 Beide mannen hadden hun
triomftocht verdient en de Senaat opteerde dan ook om beide mannen voor te dragen als de nieuwe
consuls. Zo werd vermeden dat de rivaliserende officieren elkaar in de haren zouden vliegen. Sulla‟s
wetteksten werden aangepast en de tribuni plebis werden in hun rechten hersteld. Pompeius zou zich
ondertussen van de steun van de redenaar M. T. Cicero verzekeren, die een bloeiende carrière op poten
wist te zetten als advocaat. Nadat hij uitzonderlijk succesvol optrad tijdens een proces tegen Verres,
die ervan werd beschuldigd de bevolking van Sicilië op te lichten, werd Cicero één van de meest
prestigieuze advocaten in Rome.
Het is niet verwonderlijk dat Cicero een alliantie smeedde met Pompeius. De redenaar wilde zijn
politieke carrière uit de grond stampen. Vele jongemannen begonnen aan een loopbaan als strafpleiter
om zo uit te blinken in welsprekendheid. Niet alleen redenaars uit de elite, maar ook jonge mannen uit
een lagere klasse, deden een gooi naar het redenaarschap. Jonge Romeinen reisden naar Griekenland
en Asia Minor om zich te onderrichten in de kunst van de oratio. Handboeken werden geschreven en
al vlug werd onderwijs ingericht in Rome als een antwoord op de grote vraag naar begeleiding. Vele
mannen wilden door het pleiten in de gerechtshoven die na Sulla‟s hervormingen als paddenstoelen uit
de grond schoten een politieke carrière lanceren. Deze nieuwkomers kenden geen legitimatie
geschonken door invloedrijke, aristocratische families, noch hadden ze een groot sociaal netwerk
waarop ze konden terugvallen. Deze nieuwe generatie redenaars verzette zich hevig tegen de corruptie
van de nobilitas. Onder hen waren er veel homines novi, die vanuit de Italiaanse municipia naar de
stad trokken om er hun geluk te beproeven. Er ontstond heel wat wrevel onder de nobilitas die de
oratoren van lagere afkomst met afgunst bekeken en hen bestempelde als oncontroleerbare
herrieschoppers met sympathieën voor Marius. De censors Domitius Ahenobarbus en L. Licinius
Crassus veroordeelden in 92 voor Christus de retorenscholen als plaatsen waar impudentia werd
aangeleerd. Het essentiële principe dat het meesterschap van de redenaarskunst niet kon worden
gescheiden van de autoriteit, werd vastgelegd.73 Enkel mannen die een groot sociaal netwerk hadden,
71
Plut. Crass. 10ff.
Plut. Pomp. 22.
73
David (J.M.) Rhetoric and Public Life in A Companion to the Roman Republic. Morstein-Marx
(R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006, p. 431-432.
72
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
21
konden sindsdien pleiten bij rechtbanken. Het pleiten voor een beschuldigde werd als erg
lovenswaardig gezien en vele jonge aristocraten, die zich van de nodige steun uit de aristocratische
klasse konden voorzien, namen deze positie gretig in.74
De spanning tussen Crassus en Pompeius werd niet getemperd door hun benoeming tot consuls. Al
vlug wilden de voorstanders van de Generaal in de Senaat Pompeius‟ militaire kunde gebruiken om
een einde te maken aan de constante raids en gewelddadige kapingen door piraten in het Middellandse
Zeegebied die de graanbevoorrading naar Rome ernstig in het gedrang brachten. Daarnaast kidnapten
heel wat piraten belangrijke Romeinse burgers die ze voor veel losgeld vrijlieten. Zowel Caesar als
Clodius Pulcher zouden ten prooi vallen aan deze vernedering. De volkstribuun Gabinius stelde een
rogatio voor die ervoor zorgde dat er onder de consulares één man werd verkozen die een
uitzonderlijk imperium zou krijgen om het probleem militair op te lossen. Hiervoor verkreeg de
verkozen generaal vijftien legaten die konden beschikken over een imperium pro praetore,
tweehonderd schepen, de mogelijkheid tot het rekruteren van zoveel manschappen als mogelijk en de
royale geste om geld te gebruiken uit de schatkast en de inkomsten van de publicani uit de
provinciën.75 Hoewel Pompeius niet expliciet werd genoemd in het wetsvoorstel, was het duidelijk dat
het wetsvoorstel de Generaal in gedachten had. Hoewel een groot deel van de senatoren hevig
weerstand bood tegen de grote macht die één man zou krijgen toegewezen, verkreeg Pompeius toch
zijn fiat om naar Cilicia te trekken. Plutarchus wijst zelfs op het feit dat het vertrouwen in Pompeius
dermate groot was dat op de dag van de stemming de broodprijzen al werden verlaagd.76
De strijd tegen de piraten bleek een uitzonderlijk succes te zijn. Pompeius richtte nieuwe, inlandse
landbouwkolonies op die door de gevangen piraten werden bevolkt om zo de schade die de oorlog
tegen Mithridates had veroorzaakt te counteren. Rond 67 kon Pompeius de zege voor zich claimen.
Maar de vrede in Asia Minor bleek broos en de komst van een nieuwe vijand liet de pas bevrijde
provincies opnieuw op haar grondvesten daveren. Een coalitie tussen Mithridates en Tigranes van
Armenia vormde een nieuwe uitdaging voor de Generaal. Hoewel in Rome de Senaat steigerde en
opnieuw de enorme macht van Pompeius in vraag stelde, leek Pompeius als enige militair capabel om
de coalitie van Aziatische vorsten de kop in te drukken. Cicero, pas verkozen als praetor, zou opnieuw
opkomen voor Pompeius en hevige oppositie leveren tegen Hortensius en Catulus.77 Uiteindelijk zou
Pompeius opnieuw een imperium worden toegewezen en zou hij Mithridates verslaan. Crassus zou
74
Alexander (M.C.) Law in the Roman Republic. in A Companion to the Roman Republic. Morstein-Marx
(R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006, p. 249.
75
Seager (R.) Pompey: a Political Biography. Basil Blackwell, Oxford, 1979, pp. 32-33.
76
Plut. Pomp. 26.
77
Cic. Leg. Man. 53-56.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
22
ondertussen gebruik maken van Pompeius‟ afwezigheid om zijn status en prestige in Rome te
vergroten. Hij werd één van de meest invloedrijke mannen in Rome, hoewel Cadoux opmerkt dat de
historische figuur Crassus vaak onterecht wordt afgespiegeld als de povere soldaat die werd verslagen
door de Parten en als een corrupte politicus die geldbejag en gierigheid hoog in het vaandel droeg.78
Crassus stelde alles in het werk om militaire oppositie te bieden aan Pompeius, die zich gesterkt door
enkele prominente aanhangers, waaronder Cicero, niets aan het toeval overliet om Crassus‟ macht te
breken.
Maar ook Crassus‟ kamp liet geen kans onbenut om Pompeius‟ reputatie te grabbel te gooien. Na zijn
overwinningen in de Mithridatische oorlog drongen enkele politici, waaronder Caesar die toen praetor
was en de volkstribuun Metellus Nepos, aan om Pompeius met de Catilinariaanse samenzweerders te
laten afrekenen. Dit stuitte opnieuw op heel wat tegenstand van ondermeer M. Cato. De afwijzing
kwam als een zware slag voor Pompeius die ondertussen moest tolereren dat Lucullus werd geëerd
voor zijn doorzettingsvermogen en succesvolle campagne tegen Mithridates. Geruchten deden de
ronde dat Caesar en Nepos hun rogatio hadden ingediend omdat Pompeius met zijn legioenen Rome
wou innemen en de Republiek ten val wou brengen. Crassus speelde het complot mee en mobiliseerde
zijn huishouden en verliet het Italiaanse schiereiland uit schrik voor een nakende revolutie.
Uiteindelijk zou Cicero de brokken lijmen en Catilina en zijn medeplichtigen zonder een voorafgaand
proces veroordelen tot de doodstraf. De goede naam van Pompeius kreeg het nog harder te verduren
toen het voor de Generaal onmogelijk werd om zijn veteranen het beloofde land te schenken als
compensatie voor zijn oosterse campagnes, omdat de Senaat zich er hevig tegen verzette. Als dat nog
niet genoeg was, leed de factio van Pompeius eens te meer gezichtsverlies bij de rechtszaak
aangespannen tegen Clodius na het Bona Dea schandaal in 62, toen Clodius niet werd veroordeeld
voor het verbreken van de goddelijke rites van de Vestaalse Maagden. Pompeius had tevens pech toen
het aankwam op stromannen als consuls. Zowel Piso als Afranius bleken zwakke politici te zijn die
weinig of niets konden waarmaken. Pas in 60 zouden Pompeius‟ kansen keren toen Caesar tot consul
werd verkozen en het eerste triumviraat een feit werd.79
Caesar liet er geen gras overgroeien en reeds in januari 59 diende een bevriend volkstribuun P.
Vatinius twee wetsvoorstellen in die een herverdeling van het landbezit impliceerden, maar weinig
rekening hielden met de discussiepunten die de Senaat over soortgelijke wetsvoorstellen had
geformuleerd in 63 en 60. Hoewel er weinig concrete bezwaren werden geformuleerd, hadden de
78
Cadoux (T.J.) Marcus Crassus: a Revaluation. Greece and Rome, 2nd Series, Vol. 3, N°2, Jubilee Number
October 1956, pp. 153-154.
79
Gruen (E.S.) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press. Berkeley, London,
Los Angeles, 1974, pp. 83-89.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
23
tegenstanders van Caesar weinig zin om de wetten te aanvaarden. Ze probeerden te filibusteren
waarop Caesar in woede ontstak en Cato liet arresteren en in de gevangenis opsluiten. Toen de Senaat
echter te kennen gaf dat het Cato zou volgen in gevangenschap, moest Caesar de senator vrijlaten.80
Toen de consul Bibulus tevens weigerde om zijn veto in te trekken, vroeg Caesar Crassus en Pompeius
om hulp. Beide mannen wisten de Senaat te overtuigen van de noodzaak van de wet, die vooral voor
Pompeius voordelig uitdraaide die land ter beschikking kreeg om onder zijn veteranen te verdelen. Na
een reeks nieuwe agrarische wetten wist Caesar zijn eigen toekomst te verstevigen en spande opnieuw
Vatinius voor zijn wagen om zijn slag thuis te halen. De Senaat kende Caesar een buitengewoon
militair commando toe over Illyricum, Gallia Cisalpina en Gallia Narbonensis. Zodoende kon Caesar
militaire eer en glorie verwerven door de provincies te annexeren en de inwoners aan Rome te
onderwerpen. Hij zou in 58 v. Chr. op campagne vertrekken en pas in 49 v. Chr. terugkeren naar
Rome om met zijn legertroepen Rome in te nemen nadat de Senaat weigerde hem in absentia te laten
kandideren voor het consulaat en eiste dat hij als een privatus zijn provincie zou verlaten.
In Rome werd Pompeius opnieuw gezien als de sterke man maar werd daardoor niet minder geliefd.
Zelfs Cicero is weinig flaterend als hij Pompeius voorstelt als een “Jeruzalemitische plebejermaker” in
een brief naar Atticus.81 Hij moest afrekenen met tal van interne dreigingen en geweld. Clodius
Pulcher had na een gelukte transitio ad plebem, waarvoor de drie triumviri hun fiat hadden gegeven,
het ambt van volkstribuun verworven en lanceerde een hevige oppositie tegen Pompeius en Cicero.
Zelfs Caesar moest bekennen dat de triumviri een fout hadden begaan door de adoptie goed te keuren
en probeerde alles in het werk te stellen om hun daad als noch ongedaan te maken. Geen van hen had
de uiteindelijke uitkomst van hun beslissing kunnen voorzien. Zelfs Cicero schrijft in een brief naar
Atticus dat hij overtuigd was dat wanneer Clodius aan de verkiezingen voor volkstribuun zou
deelnemen, dit niet van een leien dakje zal lopen en dat er nog heel wat spektakel zou zijn wanneer
Clodius in conflict zou treden met de triumviri.82 Een paar maanden later zou Cicero echter in
ballingschap gaan, Rome verlaten en zijn nederlaag ten opzichte van Clodius moeten toegeven.83
3.2. Een kijk op het dagelijkse leven in Rome in de Late Republiek.
Het is belangrijk voor het verdere onderzoek dat ik enkele termen en politieke instellingen van
naderbij bekijk en probeer te definiëren. Daar politieke terminologie vaak moeilijk te doorgronden is
80
Dio Cass. 38.2.f.
Cic. Ad Att. 2.2.9.
82
Cic. Ad. Att. 2.15.1
83
Seager (R.) Pompey: a Political Biography. Basil Blackwell, Oxford, 1979, pp.83-95, Gruen (E.S.) The Last
Generation of the Roman Republic. University of California Press. Berkeley, London, Los Angeles, 1974, pp.
90-120.
81
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
24
en heel wat onderzoekers weinig tot geen consensus hebben bereikt over bepaalde begrippen of
werkingen van een politieke of constitutionele instelling, wil ik graag een kort overzicht bieden over
de discussies en de mogelijke interpretaties van bepaalde conflicten en gebruikte terminologie
toelichten.
3.2.1. Milo als Homo Novus?
Net als vele voorgangers trok Milo weg uit zijn geboortestreek Lanuvium om zich in Rome te
verzekeren van een nieuwe politieke carrière. De politieke scène te Rome was drastisch veranderd
vanaf de jaren ‟80. Heel wat equites wiens voorouders nooit in de Senaat hadden gezeteld, werden
senator en werden als homo novus geduid.84 Na de Bellum Sociale zouden de plattelandsaristocratie en
de equites immers vanuit de Italiaanse provinciesteden en masse naar Rome trekken om hun geluk te
testen. Velen ambieerden een ambt als magistraat dat na de invoering van het Romeinse burgerrecht
voor de Italiaanse steden plots tot de mogelijkheden behoorde. Een magistraat moest immers een
Romeinse burger zijn.85 Milo kwam uit het geslacht (gens) Papia, en werd in of kort voor 94 v. Chr.
geboren in een familie van equites uit Lanuvium uit het huwelijk van Papius met een zekere Annia.86
Hij werd door zijn grootvader aan moederszijde van de familie geadopteerd. Zodoende erfde Milo
zowel de gronden te Lanuvium van zijn natuurlijke vader als het bezit van zijn adoptiefvader te
Ocriculum in Umbrië. Zijn grootvader had banden met Cicero en diens vriend Oppianicus en zou
tevens adviseur van Oppianicus‟ vrouw Sassia zijn geweest.87
Er kan echter discussie bestaan of Milo mag worden geduid met de term homo novus. Hoewel hij uit
een familie kwam zonder voorouders die een magistraal ambt hadden bekleed, werd hij door zijn
adoptie een lid van de nobilitas.88 Hoewel au fond Milo geen novus was stricto sensu daar hij door
adoptie tot een consulaire familie behoorde, vertoont zijn carrière opvallend veel gelijkenissen met
andere novi en vind ik het treffend om hem dan ook te duiden als een lid van deze nieuwe politiek
garde. Opmerkelijk blijft echter dat Cicero zowel in de pro Milone als in zijn brieven geen enkele hint
geeft of Milo een novus was of algemeen werd geaccepteerd als nobilis. Ook over de afkomst van zijn
adoptievader uit een consulaire familie die in 153 en 128 v. Chr. de plak zwaaide, wordt niet gerept. 89
Over de cognomen „Milo‟ bestaat daarnaast nog enige discussie. Ofwel zou Milo de naam vanaf de
84
Wiseman (T.P.) New Men in the Roman Senate 139 B.C.-A.D. 14. Oxford, 1971, p. 1.
Ibid. p. 13.
86
Cancik (H.) – Schneider (H.) – Landfester (M.) (eds.) Der Neue Pauly Enzyklopädie der Antike. Stuttgart,
Metzler, 1996, Bände 1, p. 712.
87
Lintott (A.W.) Cicero and Milo. The Journal of Roman Studies, vol. 64, 1974, p. 62.
88
Wiseman (T.P.) New Men in the Roman Senate 139 B.C. – A.D. 14. Oxford, 1971, pp. 58-59.
89
Ibid. p. 213.
85
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
25
geboorte hebben meegekregen of zou het hem worden toegeschreven als vervanging voor de naam
„Papianus‟ na zijn adoptie. Een andere mogelijkheid bestaat erin dat Milo zowel Papianus als Milo zou
hebben gebruikt en zich voluit T. Annius Papianus Milo zou hebben laten noemen.90 Over de precieze
datum van Milo‟s vertrek naar Rome is er niets geweten. Hij verschijnt pas in de bronnen vanaf 57 v.
Chr. toen hij werd verkozen als volkstribuun. Of hij voordien lokale magistrale ambten uitoefende in
Lanuvium is een mogelijkheid. Er is hiervoor evenwel geen attestatie. Asconius meldt dat Milo pas
tijdens zijn consulverkiezingen als dictator in zijn geboortestad de lakens zou uitdelen.91
Het is bijzonder speculatief om aan te nemen dat Milo zich onder de groep jonge mannen bevond die
zich bij Cicero vervoegden op het Forum Romanum toen op 5 december 63 v. Chr. de
samenzweerders die Catilina steunden werden opgepakt en naar het Capitool werden gebracht.92
Gezien de geboortedatum van Milo een raadsel blijft en de leeftijd waarop hij naar Rome kwam enkel
door giswerk kan worden benaderd, is dit echter mijn inziens niet geheel onmogelijk. Een tribunus
plebis werd meestal verkozen onder de mannen die reeds een ambtstermijn als quaestor hadden
doorlopen. Na 80 v. Chr. werd de minimumleeftijd voor het quaestorschap opgetrokken tot 30 jaar.
Dat betekent dat Milo, wanneer hij als volkstribuun aantrad, minimum in zijn dertiger jaren moet zijn
geweest. Aangezien men als consul 42 jaar93 moet zijn om het ambt op te nemen, betekent dit dat Milo
in 52 v. Chr. die leeftijd moet hebben bereikt, wat zou impliceren dat hij ongeveer 37 jaar oud moet
zijn geweest toen hij het tribunaatschap op zich nam. Als we aannemen dat Milo als late twintiger in
Rome aankwam, is het zeker niet onmogelijk dat Milo de Catilinarische samenzweringen heeft
meegemaakt.
3.2.2. De macht van de Senaat: fictie of realiteit?
De keuze om naar Rome te komen is voor de handliggend. De stad was immers het politieke centrum
van een rijk dat zich sporadisch uitbreidde en in de laatste decennia voor onze tijdrekening gestaag
nieuwe gebieden annexeerde en romaniseerde. Net als in de Middeleeuwen hadden steden een enorme
aantrekkingskracht op de plattelandsbewoners die vaak hun kansen op een menswaardiger bestaan
wilden testen in de stad. Gevoed door haar legendarische naam en verhalen over haar rijkdom en
schatten, verlieten veel verpauperde boeren hun dorpen en trokken met hun karige bezittingen naar de
stad alwaar ze in sloppenwijken en onveilige huurkazernes hun intrek namen. Niet enkel de armen
90
Shackleton-Bailey (D.R.) Two Studies in Roman Nomenclature. The American Philological Association, N°3,
New York, 1976, p. 103.
91
Asconius, 31, Clark.
92
Plut. Cic. 22.
93
North (J.A.) The Constitution of the Roman Republic. In A Companion to the Roman Republic. Morstein-Marx
(R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006, p.264. Tabel 12.2.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
26
trokken naar de stad. Jonge mannen uit de plattelandsadel trokken naar Rome om hun geluk te
beproeven. Het aangaan van handelscontacten en het oprichten van een nieuwe zaak waren vaak
redenen om richting hoofdstad te trekken, maar ook een politieke carrière op de rails krijgen was in
heel wat gevallen een doel op zich. Als politieke centrum was Rome hiervoor de uitgewezen stad. De
Senaat zetelde in de Curia of in één van de vele tempels die Rome rijk was94 en de volkstribunen
hadden hun vaste plaats op het Forum Romanum. Tevens hadden de consuls er hun optrekje en zagen
de vele magistraten erop toe dat de wetten en de regels werden opgevolgd. Hoewel consuls het meeste
prestige genoten en de bevolking het laatste woord had tijdens verkiezingen, was het de Senaat die de
staatsfinanciën controleerde, de administratie verzorgde over geheel Italië en besliste over
buitenlandse kwesties.
Over de daadwerkelijke macht van de Senaat bestaat nog steeds geen consensus. Enerzijds wordt de
Senaat afgespiegeld als een louter adviserend orgaan voor de magistraten, wat reeds haar doel was
toen Rome nog werd geregeerd door koningen. Andere onderzoekers claimen dat het de Senaat was
die de daadwerkelijke politieke krijtlijnen uittekende tijdens de Republiek en haar rol van adviserende
commissie ruimschoots overschreed. Veelal wordt dit standpunt aangehaald door de tegenhangers van
het democratische gedachtegoed van de Republiek die Rome liever louter typeren als een oligarchie.95
Vanaf de 19de eeuw bestudeerden een groot aantal historici vooral aan Duitse universiteiten, geheel in
de fascinatie voor de staatsgedachte, het publieke recht, de institutionele basis waarop de Romeinse
politiek was gefundeerd en meer specifiek de rol van de Senaat. Belangrijke vertegenwoordigers
waren P. Willens en T. Mommsen die door hun juridische analyses in historisch perspectief te
plaatsten, een geheel nieuw beeld konden schetsen van de institutionele organen in de Romeinse
politiek. Gedurende de 20ste eeuw waren het vooral Angelsaksische onderzoekers die zich fel kanten
tegen de Mommseniaanse mening dat de Senaat gevangen zat tussen de macht van de magistraturen en
deze van het volk. Prosopografische studies van onder andere M. Gelzer, T.R.S Broughton en T.P.
Wiseman verbreedden op spectaculaire manier onze kennis over de Senaat. De opkomst van
verscheidene hulpdisciplines zoals de politicologie en de sociologie breidden de visies van de
onderzoekers steeds verder uit.96 Zoals J.A. North verwoordt is er de laatste jaren een consensus
94
Naast de Curia zou de Senaat nog enkele andere vergaderplaatsen hebben. Er was de area Capitolina, de
tempel van Castor en de tempel van Concordia die op regelmatige basis werden gebruikt. Daarnaast zouden er
ook enkele occasionele zittingen worden belegd in de tempel van Fides, het atrium Libertatis en atrium Vestae,
de tempel van Jupiter Stator, de tempel van Honos en Virtus, op de Palatijn en in de tempel van Tellus. Een
volledig overzicht van voornoemde plaatsen en archeologische rapporten zijn terug te vinden in BonnefondCoudry (M.) Le Sénat de la République Romaine. De la Guerre d‟Hannibal à Auguste : Pratiques Délibératives
et Prise de Décision. Ecole Française de Rome, Palais Farnèse, Rome, 1989, pp. 65-136.
95
Lintott (A.W.) The Constitution of the Roman Republic. Clarendon Press, Oxford, 1999, pp. 65-66.
96
Bonnefond-Coudry (M.) Le Sénat de la République Romaine. De la Guerre d‟Hannibal à Auguste : Pratiques
Délibératives et Prise de Décision. Ecole Française de Rome, Palais Farnèse, Rome, 1989, pp. 2-7.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
27
bereikt over het feit dat hoewel de constitutionele macht van de Senaat erg klein was, hun informele
macht erg groot moest zijn geweest.
De Senaat kon geen wetten goedkeuren maar moest ze enkel na debat aan de aangewezen magistraat
voorleggen die ze dan ter bekrachtiging voor de volksvergadering moest brengen. De leden van de
Senaat zetelden niet in rechtbanken en mochten geen officiële ambten aanstellen. Die macht lag bij het
Romeinse volk die tijdens verkiezingen de meest geschikte kandidaat moest verkiezen. Een
wetsvoorstel van de Senaat gold enkel als adviserend document en een magistraat was niet verplicht
om de mening van de Senaat te delen en de rogatio te aanvaarden, in tegenstelling tot de wetten die de
volksvergaderingen stemden die legaal en bindend waren. De Senaat debatteerde over de meest
uiteenlopende zaken; zowel op vlak van militaire beslissingen, financiële zaken, die betrekking hadden
tot politieke en religieuze rituelen en provisies en de ordehandhaving over geheel Italië. Vaak ging hun
rol veel verder dan enkel advies geven. Zo duidde de Senaat aan wie de Romeinse legioenen op
buitenlandse missies zou aanvoeren en hoeveel geld en middelen werden uitgetrokken voor dergelijke
campagnes.97 Magistraten konden niet aan de slag gaan zonder de steun van de Senaat. De Senaat
bood immers een politiek podium aan die nodig was om discussies aan te gaan en de aristocratie en de
homines novi een kans te geven om hun kunde te bewijzen zodat ze onder senatoren steun konden
verwerven tijdens verkiezingen. Verder was de Senaat de enige plaats waar internationale contacten
konden worden uitgewisseld met buitenlandse afgevaardigden. Verder toonde de Senaat haar macht
doorheen de jaren door enkele specifieke voorstellen op tafel te leggen die bindend bleken te zijn
zonder goedkeuring van een volksvergadering. Deze senatus consulta zouden een belangrijke rol
spelen in de politiek van de Late Republiek en vaak worden uitgevaardigd wanneer men meende dat
de Republiek in gevaar verkeerde. Hoewel de Senaat dan haar wil doordrukte, waren de senatus
consulta eerder uitzondering dan regel en konden ze enkel worden doorgevoerd wanneer er een
unanieme meerderheid bestond onder de senatoren die de wet wilden ratificeren.98
Het is gevaarlijk om te suggereren dat de Senaat daadwerkelijk de macht kon monopoliseren daar haar
leden afstamden uit de grote aristocratische families die in Rome de plak zwaaiden. Opmerkelijk is
echter de haast vaste kern van rijke elitaire families die voor generaties aan de macht bleven; de
nobiles. Deze kern bepaalde in grote mate wie tot het politieke leven werd toegelaten door hun steun
openlijk te betuigen aan een nieuwe kandidaat die eventjes een plaats mocht innemen aan het
firmament van het rijzende sterrendom. Vaak zette de ene machtige familie zijn clientes en
vertrouwelingen in tegen de kandidaat van de andere machtige familie, wat een machtsstrijd binnen de
97
North (J.A.) The Constitution of the Roman Republic. In A Companion to the Roman Republic. Morstein-Marx
(R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006, p.266-270.
98
Lintott (A.W.) The Constitution of the Roman Republic. Clarendon Press, Oxford, 1999, pp. 86-87.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
28
kern van adellijke families typeerde. De nieuwe rijken werden opgenomen in de cirkel van de
aristocratie wanneer een ambt werd gewonnen, maar nadat de populariteit bij de bevolking was
afgenomen, verdwenen deze families weer van het toneel.99 Door ongewenste nieuwkomers echter de
mogelijkheid te ontnemen om zich kandidaat te stellen voor een hogere magistratuur, bleven de
belangrijke ambten steeds onder de controle van de elite. Vele politieke activiteiten moeten worden
verstaan als uitingen van euergetisme en publieke zelfrepresentatie. Ze promoten het prestige van de
kandidaat maar vereisten een grote hoeveelheid geld om te investeren in verscheidene projecten die de
kandidaat niet alleen hielpen om een ambt te bemachtigen, maar ook een belangrijk onderdeel was van
de ethos van de Romeinse politicus.100 De elite speelde hierop in en verschafte kandidaten steun in ruil
voor hun dankbaarheid eens het ambt werd bereikt. Daarbij kwam nog dat magistrale ambten honores
waren, waarbij de senator of magistraat geen loon of wedde kreeg. 101 Zodoende werden de armere en
minder prestigieuze families bij voorbaat uitgesloten aan een zelfstandige verkiezingsdeelname. De
rijke adel maakte hiervan dankbaar gebruik en kon zo achter de schermen de verkiezingen enigszins
sturen. Daar het overgrote deel van de senatoren ex-magistraten waren, bleven ze ook in de Senaat een
grote invloed uitoefenen. Zodoende bleef de macht steeds verdeeld onder dezelfde families.102
De stelling dat de elite de verkiezingen kon bepalen is echter voorbarig. Ik volg hierbij de
bedenkingen van Yakobson die stelt dat de aristocratie de verkiezingen wel kon beïnvloeden, maar
niet kon controleren.103 Daarnaast kwam nog dat vanaf 130 v. Chr. de uiteindelijke stemming in de
comitia geheim werd gemaakt, naar analogie met de geheime stemmingen tijdens rechtszaken die
vanaf 137 werden toegepast, en er zo voor zorgde dat een daadwerkelijke controle van de uitgebrachte
stem onmogelijk werd.104 De kiezer kon zo een vrije keuze maken zonder de hete adem van een
patronus of verkiezingsagent in zijn nek te voelen. Het is dan ook niet opmerkelijk dat er felle
weerstand werd geboden door de Senaat om enige veranderingen in het stemproces dat in het nadeel
van de aristocratie zou spelen, goed te keuren.105 Zo probeerden talloze politici om de stem van de
vrijgelaten mannen te verdelen onder de 35 tribus, maar enkel M. Aemilius Scaurus zou hierin
succesvol blijken in 115 v. Chr.106 De volkstribuun P. Sulpicius werd door Sulla terecht gewezen107 en
99
North (J.A.) Democratic Politics in Republican Rome. Past and Present, N°126, 1990, pp. 11-12.
Jehne (M.) Methods, Models and Historiography. in A Companion to the Roman Republic. Morstein-Marx
(R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006, p. 18.
101
Lintott (A.W.) The Constitution of the Roman Republic. Oxford, 1999, p. 144-146.
102
North (J.A.) The Constitution of the Roman Republic. In A Companion to the Roman Republic. MorsteinMarx (R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006, p.269.
103
Yakobson (A.) Elections and Electioneering in Rome: a Study in the Political System of the Late Republic.
Historia Einzelschriften 128, Franz Steiner Verlag, Stuttgart, 1999, p. 86-88.
104
Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, pp. 75-76.
105
Ward (A.M.) How Democratic was the Roman Republic? New England Classical Journal, 31.2, 2004, p.112.
106
Cic. De Or. 2.64.257.
107
Liv. Per. 78, 84.
100
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
29
ook C. Manilius werd in zijn poging tot een evenwaardige verdeling van de stemmen van de
vrijgelatenen over de tribus gestopt door de Senaat.108 Tenslotte probeerde ook Clodius Pulcher om
een nieuwe wetgeving te laten stemmen in zijn strijd om het aedilschap en om zijn populariteit onder
het plebs urbana nog groter te maken, maar ook hij faalde evenzeer.109
3.2.3. Het clientessysteem: een korte beschouwing
Het stemgedrag tijdens volksvergaderingen kon volgens sommige historici worden gecontroleerd door
de clientes van de adel, hoewel deze visie recentelijk al kritisch met de vinger werd gewezen door heel
wat wetenschappers en historici. Brunt twijfelt eraan of de clientela wel degelijk enige
noemenswaardige politieke functie hadden en trekt zo de bevindingen van Gelzer in twijfel die
veronderstelde dat de Romeinse verkiezingen werden gedomineerd door een ver doorgedreven
patronage systeem.110 Brunt vindt immers geen bewijs voor het bestaan van politieke partijen of factio
waardoor het nut van het gehoorzamen aan lagere politici en politieke leiders sterk in twijfel wordt
getrokken. Brunt stelt dat het belang van de clientes een uitvinding is van de hedendaagse
wetenschappers en dat er weinig of geen attestaties hierover terug te vinden zijn in de Antieke
bronnen.111 Er werden wetten gestemd die tegen de principes van de nobilitas indruisten, de klasse die
de meeste clientes zou hebben bezeten. De clientela zouden wel een fundamentele rol spelen met
betrekking tot de sociale relaties maar het clientessysteem zou daarentegen geen belang hebben
gespeeld in het functioneren van het politieke systeem, het stemgedrag tijdens verkiezingen of bij het
accepteren van leges.112 Volgens Yakobson zou het web van persoonlijke banden die doorheen de
Romeinse maatschappij werd onderhouden, wel het resultaat van verkiezingen kunnen beïnvloeden.
Hij merkt wel op dat hoewel er banden bestonden tussen de kiezers en de kandidaten, de kiezer steeds
de effectieve vrijheid bezat om een persoonlijk keuze te maken. Yakobson ziet het clientessysteem
eerder als een manier waarop de aristocratie invloed wou uitoefenen op de lagere bevolkingsklassen in
plaats van hen te domineren.113 Clientes waren volgens hem geen levenslange trouw schuldig aan hun
patroon en verkozen er vaak voor om banden te breken en nieuwe aan te gaan, soms met meerdere
patronen tegelijkertijd.114
108
Dio. Cass. 36.42.2-6.
Cic. Mil. 87.
110
Gelzer (M.) Die Nobilität der römischen Republik. Stuttgart, 1912.
111
Brunt (P.A.) Clientela and the Fall of the Roman Republic and Related Essays. Oxford, 1988, p. 391.
112
Ibid. pp. 382-442.
113
Yakobson (A.) Elections and Electioneering in Rome: a Study in the Political System of the Late Republic.
Historia Einzelschriften 128, Franz Steiner Verlag, Stuttgart, 1999, p. 65-66.
114
Brunt (P.A.) Clientela and the Fall of the Roman Republic and Related Essays. Oxford, 1988, pp. 382-442.
109
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
30
Dergelijke denkpiste is zeker niet te verwerpen en werpt een nieuw licht op de discussie. Het lijkt
immers onmogelijk dat een dergelijke grote groep burgers die in Rome samenhokten allemaal of
grotendeels afhankelijk waren van een patroon en met hem een persoonlijke relatie in stand hielden. In
het verkiezingshandboek van Quintus Cicero beschrijft de auteur dat het belangrijk is om één ieder die
invloed kan uitoefenen in een tribus, vicus of centuriae te overhalen om zich voor een kandidaat in te
zetten.115 Eén van de belangrijkste manieren om een grote groep plebejers te bereiken zonder
persoonlijk contact was via de leiders van de collegia, die door hun populariteit, hun talent voor
organisatie en hun welwillendheid om zich in te zetten voor een kandidaat, een grote invloed
uitoefenen op het stemgedrag van de leden.116 Hoewel de Antieke bronnen weinig tot geen melding
maken van clientes, stelt Wallace-Hadrill dat het ontbreken aan een beschrijving niet noodzakelijk
betekent dat het patrocinium niet zou hebben bestaan en hij beschrijft hoe de patronus vaak het enige
redmiddel was voor de armere burgers die in een maatschappij leefden, waarin er geen sociaal vangnet
was voor verpauperden.117
Een interessante visie wordt aangeboden door Lintott die vooral wijst op het feit dat de clientes hun
patroon moesten bijstaan zowel op financieel vlak als bij verkiezingen. Verder mochten de clientes
nooit tegen hun patroon getuigen tijdens rechtszaken of hem aanklagen bij een rechtbank. Tenslotte
wijst Lintott op het feit dat clientes steeds het nodige respect moesten tonen voor hun meester en hem
‟s morgens moesten groeten en hem begeleiden naar het Forum (en soms fysiek beschermen tegen
belagers) waardoor de patroon meer prestige verkreeg.118 Een deel van de clientes zal dus niet behoord
hebben tot de klasse van de plebejers maar tot de hogere klasse van de maatschappij. De grens tussen
amicitia en clientes was hierdoor vaak flinterdun en men kan twijfelen of er in sommige gevallen een
duidelijk onderscheid werd gemaakt. Misschien is het gevaarlijk om te opperen dat wanneer de term
amicus werd gebruikt om een connectie in de lagere klasse te duiden, het hier om een eufemisme ging.
Verboven wijst erop dat het verschil tussen amicitia en patronage tijdens de Republiek sterk was
verwaterd. Hij verkiest de definitie van socioloog Richard Saller die pleit voor een interdisciplinaire
en comparatieve aanpak en patronage beschrijft als een „lop-sided friendschip‟ gebaseerd op een
asymmetrische reciprociteit. Verboven komt tot de conclusie dat hoewel het bij amicitia als bij
clientela ging om een uitwisseling van eenzelfde soort diensten, deze diensten een andere vorm
kenden naargelang men amici of clientes was. Aan de amicus werd opes (financiële middelen) en
adiumentum (hulp) aangeboden, terwijl clientes eerder praesidium (bescherming) werd aangeboden in
115
Q. Cic. Comm. Pet. 18.
Yakobson (A.) Elections and Electioneering in Rome: a Study in the Political System of the Late Republic.
Historia Einzelschriften 128, Franz Steiner Verlag, Stuttgart, 1999, p. 23.
117
Wallace-Hadrill (F.W.) Patronage in Roman Society: from Republic to Empire. Patronage in Ancient Society.
London, 1989, pp. 72f.
118
Lintott (A.W.) The Constitution of the Roman Republic. Oxford, 1999, p. 178-179.
116
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
31
ruil voor gratia en eerbied. De patroon verkreeg door de bescherming die hij aanbood de kans om zijn
sociaal prestige te vergroten; deze vergroting van de patronus‟ sociale positie was geen vrijwillige gift,
maar vloeide voort uit de superioriteit van de patroon over zijn clientes. Echter het grote onderscheid
tussen amici en clientes ziet Verboven in de onmogelijkheid van de clientes om zijn patronus een
wederdienst te bewijzen die even hoog of belangrijk werd geacht als de verkregen dienst waardoor een
client nooit zijn schuld kon inlossen.119
De term gratia is een vast en belangrijk onderdeel in de relatie tussen de patroon en zijn clientes en
amici. Het Commentariolum Petitionis verschaft hierover meer inzicht. Ten eerste biedt het een
politieke definitie van een amicus. Een vriend, zo merkt Quintus op is “quisquis est enim qui ostendat
aliquid in te voluntatis, qui colat, qui domum venitet, is in amoricum numero est habendus.”120 Hij
merkt echter wel op dat het nuttiger is om op goede en vriendschappelijke voet te staan met mensen
die een speciale relatie hebben tot de kandidaat door huwelijksbanden, broederschappen uit een
religieuze of sociale clubs of bloedbanden. Vrienden zijn terug te vinden in alle klassen van de
maatschappij en omvatten zowel gelijken als slaven, mannen met illustere namen en carrières,
magistraten; waarbij evenveel aandacht moet worden besteed aan de consuls als aan de tribuni plebis,
familieleden, mannen aan het hoofd van een tribus, buren, vrijgelaten mannen als de huisslaven. De
moeilijkheid bij een grote vriendenkring is het tegemoetkomen aan de eisen en verlangens van iedere
vriend, zodat er een gevoel van dankbaar wordt gecreëerd. Volgens de auteur is dit niet echt
onontkoombaar daar de divisores, agenten die werden ingehuurd door een kandidaat die vaak
teruggrepen naar excessieve omkoping om stemmen te ronselen, veelal de dankbaarheid van vrienden
afkochten. Amicitia tijdens een politieke campagne is echter veel ruimer dan in het normale leven.
Vervolgens wijdt Quintus uit over de ideale manier om vrienden te behouden. Hij doet dit aan de hand
van vier kernbegrippen die volgens hem de belangrijkste stappen omvatten. Ten eerste is er het
geheugen dat er op getraind moest zijn om mensen te herkennen en hen bij naam te noemen. Niets is
immers minder aangenaam voor een vriend dan dat je hem kan aanspreken bij zijn naam en weet waar
zijn interesses liggen en wat hij in het leven doet. Ten tweede is er de nood aan vleierij. Hoewel dit
niet als een gave kan worden beschouwd, is ze toch onontbeerlijk tijdens verkiezingscampagnes. Ten
derde moet een kandidaat overal aanwezig zijn. Aanwezigheid wordt immers sterk geapprecieerd door
de bevolking en draagt tevens bij tot persoonlijke herkenning. Tenslotte is er de generositeit die kan
worden verkregen door banketten voor de massa en private feestjes en eetgelegenheden voor de
dichtste vrienden. Verder is het erg ongepast om een vraag af te slaan en iemand niet te helpen die om
119
Verboven (K.) The Economy of Friends. Economic Aspects of Amicitia and Patronage in the Late Republic.
Editions Latomus, Brussels, 2002, pp. 49-62.
120
Q. Cic. Comm. Pet. 16
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
32
hulp komt vragen. Quintus onderlijnt hierbij dat wanneer een man enkel die zaken vervuld waarvan hij
zeker is dat hij ze kan vervullen, zijn huis leeg blijft.121
3.2.4 De magistraturen en de comitia
Het mag niet verwonderen dat verkiezingen in Rome erg belangrijk werden geacht en er werd alles
aan gedaan om het volk te overtuigen om op een kandidaat te stemmen. De belangrijkste magistraturen
werden immers jaarlijks verkozen door het plebs urbana. Er werd een onderscheid gemaakt tussen de
lagere en de hogere ambten. De hoge magistraturen werden voor het merendeel ingevuld door leden
van de elite. Ten eerste waren er de consuls die het imperium verkregen zowel in Rome als in het
buitenland. Ze waren de hoogste magistraten en werden steeds per twee verkozen om zo een
machtsvacuüm te vermijden dat zou leiden tot een dictatuur. In noodgevallen kon er echter wel een
dictator worden aangesteld voor een periode van minder dan 6 maanden die door de consuls op vraag
van de Senaat werd aangeduid. Het ambt van praetor werd tevens voor één jaar uitgeoefend. Tot de
derde eeuw werden er 2 van deze magistraten aangeduid, maar onder de hervormingen van Sulla werd
het aantal al vlug opgetrokken en zou doorheen de eerste eeuw blijven stijgen tot een 16-tal praetoren.
De praetor was oorspronkelijk een militaire functie daar de magistraat het commando voerde buiten
Rome. Daarnaast had de praetor ook een juridische functie en overzag hij de rechtbanken te Rome. Al
vlug werden zijn juridische taken veel belangrijker geacht en zien we dat de militaire macht uitgehold
wordt. Ten slotte waren er de twee censoren die de toepassing van de wetgeving moesten in het oog
houden en de lijst met de leden van de Senaat moesten bijhouden en aanpassen. De censoren werden
niet jaarlijks voor 1 jaar maar om de 5 jaar voor 18 maanden gekozen. Er werd een strikte
leeftijdsgrens opgelegd aan de kandidaten voor het ambt die rond de 40 jaar draaide. Al wie jonger
was, kon zich enkel maar verkiesbaar stellen voor de lagere ambten, hoewel een aantal uitzonderingen
tegen deze regel in druisen. Zo had Pompeius bij zijn aanstelling tot consul de minimumleeftijd van 42
jaar nog niet bereikt.122 Ook Octavianus zou op veel jongere leeftijd een leidinggevende positie
bekleden na een verbond te hebben aangegaan met Lepidus en M. Antonius.123
De lagere ambten werden vooral bekleed door mannen tussen 30 en 40 jaar. De aedil was
verantwoordelijk voor de voedseldistributie, het aanleggen van wegen, het bijhouden van archieven en
het superviseren van de jaarlijkse spelen. Het ambt werd jaarlijks verkozen en werd in de late
Republiek door 4 mannen gedragen; 2 aediles plebeii die werden gesuperviseerd door de
volkstribunen en 2 aediles curules die samenwerkten met de consuls. Caesar voegde er in 46 v. Chr. 2
121
Q. Cic. Comm. Pet. 42-47.
Gell. 14.7.2f , Plut. Pomp. 23.
123
Suet. August.
122
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
33
aediles cereales aan toe die speciaal werden benoemd om zich bezig te houden met voedseldistributie.
Op 5 december van ieder jaar werden er 20 quaestores verkozen die instonden voor de controle van de
schatkist en de financiële toestand van het rijk optekenden. Ze werden gecontroleerd door de consuls
en mochten na de wetswijzigingen van Sulla rechtstreeks toetreden tot de Senaat. Tenslotte waren er
de tribuni plebis, 10 in aantal, die in de mogendheid waren om wetten voor te leggen in de comitia
tributa en het recht hadden om een veto uit te spreken tegen de beslissingen van de Senaat en andere
magistraten. Het ambt was gecreëerd door de plebejers in 496 en werd door de Romeinse staat
goedgekeurd en aanvaard. Enkel de dictator was veilig tegen de interventies van de tribunen die
meermaals de beslissingen van hooggeplaatste magistraten tegenhielden met hun vetorecht.124
De verkiezingen van de magistraten werd telkens gehouden in de comitia die hiertoe was aangewezen.
De hogere ambten werden allen verkozen in de comitia centuriata, de lagere ambten in de comitia
tributa. De comitia curiata was na Sulla herleid tot een louter ceremonieel gebeuren met weinig tot
geen politieke of wettelijke macht. Volgens sommige historici zou het fout zijn om te denken dat enkel
het plebs de macht had om magistraten aan te duiden en wetteksten goed te keuren in de comitia
tributa. De wetten die daar werden bekrachtigd zijn niet altijd plebiscita. Een concilium plebis was
enkel toegankelijk voor het plebs en werd uitgeroepen door een volkstribuun. De comitia tributa werd
echter voorgezeten door een aangestelde magistraat, maar was niet noodzakelijk een tribuun. Daardoor
is de aanvaarding van een wettekst niet louter een exclusieve taak van het plebs. Er blijft immers
onduidelijkheid of er patriciërs deelnamen aan een vergadering die ook toegankelijk was voor de
plebejers.125 Gezien de comitia tributa in sommige Antieke teksten126 wordt gebruikt om een
concilium plebis te duiden, wordt er door sommige moderne historici127 gedacht dat er maar één tribale
vergadering bestond waarbij de patriciërs niet werden toegelaten.
Sinds Mommsen zien de meeste historici de comitia tributa eerder als een samenkomst van het
populus en wordt hiermee zowel patriciërs als plebejers benoemd.128 Develin is er echter van overtuigd
dat er nooit bijeenkomsten buiten deze van de plebejers werden gehouden door de verschillende tribus
die werden voorgezeten door een tribuun. Alle samenkomsten van de tribus voorgezeten door een
hogere magistraat uit de Antieke bronnen worden dusdanig aanzien als bijeenkomsten van de comitia
124
North (J.A.) The Constitution of the Roman Republic. In A Companion to the Roman Republic. MorsteinMarx (R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006, p.264. Tabel 12.2.
125
Sandberg (K.) Magistrates and Assemblies. A Study of Legislative Practice in Republican Rome. Acta
Instituti Romani Finlandiae vol. 24, Rome, 2001, p. 103-113.
126
Liv. 2.56.2.
127
Oa. Farrell, (J.) The Distinction between Comitia and Concilium. Athenaeum 64, 1986, pp. 407-438.
128
Lintott (A.W.) The Constitution of the Roman Republic. Clarendon Press, Oxford, 1999, pp. 53-55.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
34
centuriata.129 Abbott haalt echter aan dat heel wat voorzitters van vergaderingen werden verkozen en
benoemd met de technische term magistratus. Volgens Abbott betekent het feit dat de voorzitters als
een magistraat werden geduid, en niet als tribuun, dat er zowel plebejers als patriciërs aan de comitia
tributa deelnamen.130 Een belangrijke visie wordt aangereikt door Farrell die een onderscheid ziet in
het gebruik van de termen comitia en concilium in de teksten van Livius en Cicero. Volgens Farrell
werd het woord comitia gebruikt om een specifieke structuur (bv. Comitia tributa ingedeeld volgens
tribus) of haar specifieke functie (comitia consulum, bedoeld om een consul aan te duiden) te
beschrijven. Het woord concilium zou dan weer worden gebruikt om de deelnemers aan de
bijeenkomst te duiden.131 Het aannemen van het bestaan van twee verschillende bijeenkomsten rust
enkel op een veronderstelling waarover min of meer consensus bestaat, hoewel louter speculatief daar
de terminologie een contemporain karakter heeft die uit de bedenkingen van moderne auteurs
voortvloeit en bewijslast niet is teruggevonden in Antieke bronnen.
De plebejers werden vertegenwoordigd door hun tribuni plebis. Dit ambt was enkel toegankelijk voor
plebejers, hoewel in de Late Republiek heel wat mannen die het ambt hadden verworven zich tevens
kandidaat konden stellen voor de hogere magistrale ambten. De meesten van hen behoorden dan ook
tot de plebejische adel en hadden vaak illustere namen bijvoorbeeld uit de familie van de Gracchen.
Ook P. Clodius Pulcher werd door een erg omstreden transitio ad plebem geadopteerd in de familie
van Fonteius en ruilde zijn patriciaat in voor de lagere rank van plebejer. Een tribunus plebis was
onschendbaar en had revolutionaire macht; zo kon hij zijn veto stellen tegen beslissingen van de
Senaat (auxilium) en een intercessio aanspannen om een beslissing van een magistraat te bekampen.
Hij kon tegenstanders in de gevangenis laten werpen of van de Tarpeïsche rots laten gooien, hoewel
dit laatste in praktijk weinig voorkwam. De volkstribuun kon burgers ook laten opvorderen. Hiervoor
kon hijzelf de opdracht geven of de aediles van het plebs, die oorspronkelijk zijn ondergeschikten
waren, dit laten uitvoeren. Hij kon ook burgers straffen en dit door een consecratio bonorum, het in
beslag nemen van eigendom.132
Er was maar een nadeel aan het tribunaatschap verbonden. Na een jaar werd men uit de functie
ontgeven. Hierna kon men al naar gelang het gevoerde beleid een tribunus plebis afstraffen en hem
desnoods voor de rechtbank dagen daar zijn onschendbaarheid werd opgegeven op de dag dat hij zijn
ambt neerlegde. Ook Clodius Pulcher zou dit ondervinden toen hij na een uiterst turbulent
129
Develin (R.) Comitia Tributa Again. Athenaeum 53, 1977, pp. 425-426.
Abbott (F.F.) A History and Description of Roman Political Institutions. 3rd edition, Biblo & Tannen, New
York, 1963, pp. 259-260.
131
Farrell (J.) The Distinction between comitia en concilium. Athenaeum 74, 1986, pp. 407-438.
132
Lintott (A.W.) The Constitution of the Roman Republic. Clarendon Press, Oxford, 1999, pp. 121-128.
130
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
35
tribunaatschap in 57 plots zijn onschendbaarheid kwijtraakte. Niet alleen moest de tribuun lijdzaam
toezien hoe de Senaat er toe werd overhaald om Cicero terug te laten keren uit ballingschap, tevens
moest Clodius afrekenen met het gewelddadige antwoord die sterke mannen als Milo en Sestius in
petto hadden voor de operae Clodiani. Nadat Clodius geprobeerd had om de terugkeer van Cicero te
verijdelen door gewapende mannen de stemming van Fabricius‟ wetsvoorstel in het concilium plebis
met geweld te laten verstoren133, probeerde Milo hem zonder succes te beschuldigen in de quaestio de
vi nadat hij een aantal leden van de operae Clodianae had weten gevangen te nemen.134 Doordat
Clodius zijn onschendbaarheid was kwijtgeraakt, kon men hem eenvoudigweg ter verantwoording
roepen in een rechtbank. Een poging tot het behalen van een nieuw ambt, was de enige uitweg om
invloed te kunnen blijven uitoefenen en vervolging te ontlopen.
3.2.5 Optimates versus Populares.
Als we de hedendaagse politiek onder de loep nemen, zien we tal van partijen die om de stem van de
kiezer proberen te dingen door hun sterkste kandidaten naar voren te schuiven om hun
programmapunten aan het volk voor te stellen. Ook in de Romeinse maatschappij spreekt men in
Antieke bronnen over factio en partes, maar deze termen hadden een andere betekenis dan onze
hedendaagse termen „partij‟ of „fractie‟. Er schuilt hier dus een gevaar voor een anachronistische
interpretatie. Taylor wijst erop dat de politiekgekleurde factio en pars eerder fenomenen definiëren die
vooral in de keizertijd hun opgang maakten.135 Toch ondernam Cicero in zijn De Re Publica reeds een
poging om een factio te omschrijven waarbij hij opmerkt dat elke politieke ervaring van een groep
aristocraten in se een factio is, hoewel de aristocraten zelf zich eerder als optimates zullen duiden.136
Partes werd door de orator niet gebruikt als een synoniem voor politieke partijen maar werd eerder als
een overkoepelende term gezien voor de aanhangers van revolutionaire leiders zoals Marius, Sulla of
Caesar. Later zou Livius deze definitie overnemen. Sallustius gebruikte partes als een algemene term
voor een splitsing van de maatschappij in het volk en de Senaat en sluit hierdoor aan bij de visie van
Cicero die de maatschappij ziet als een opdeling in enerzijds optimates, waartoe hij zelf behoorde, en
anderzijds de populares, hoewel de redenaar zelf nooit deze termen zou liëren met het begrip partes.137
133
Cic. Q. Fr. I.4
Lintott (A.W.) Cicero and Milo. The Journal of Roman Studies. Vol. 64, 1974, p. 63.
135
Taylor (L.R.) Party Politics in the Age of Caesar. University of California Press, Berkeley en Los Angeles,
1949, pp. 8-9.
136
Cic. Rep. 3.2.3.
137
Taylor (L.R.) Party Politics in the Age of Caesar. University of California Press, Berkeley en Los Angeles,
1949,pp. 10-11.
134
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
36
Volgens Lintott verwijst Sallustius met factiones naar de corrupte oligarchie die het begin inluidde van
het einde van de Republiek. Hij ontkent het bestaan van meerdere factiones onder de aristocraten maar
neemt aan dat er maar één enkele aristocratische factio bestond die zich afzette tegen een resem
individuele populistische leiders die om het politieke zeggenschap streden.138 Gelzer gaat in de
redenering mee en ziet een factio eerder als een „kliek‟ van mannen die voor een langere tijd een
verbond met elkaar aangaan. Gelzer moet wel toegeven dat het woord factio steeds een pejoratieve
betekenis met zich meedraagt.139 Taylor wijst er tenslotte op dat Cicero het woord factio eerder
toeschrijft aan de Griekse oligarchie en vooral de dertig tirannen van Athene ziet als ultiem voorbeeld.
Cicero ontkent het bestaan van dergelijke factiones te Rome en ontwijkt het gebruik van de term
wanneer hij spreekt over de voor hem hedendaagse politiek. Hij zal eerder de politieke verbonden
duiden als akkoorden gemaakt door Pompeius, Crassus, Caesar, etc...140 Earl gaat zelf zo ver om te
stellen dat termen als Pompeijanen, Caesarianen, … hedendaagse abstracties zijn die in het Klassieke
Rome niet werden onderscheiden. Earl ziet de termen als boni of nobilis eerder als een onderdeel van
het politieke terminologie die terugging op het uitdrukken van een ethisch concept. Reeds bestaande
woorden die een morele term uitdrukten werden niet hergedefinieerd maar kregen een uitbreiding van
betekenis in politieke zin. Zo bediende een politicus die het recht van virtus handhaafde, zich van het
hele gedachtegoed van morele ideeën die het woord virtus impliceerde. Dit enkel om aan te tonen hoe
complex de Latijnse taal wel was.141 Zo ook ziet Lintott de definitie van een „factio‟ als volgt: “factio
is thus an abstract notion here, embracing the various forces which contribute to the solidarity and
dominance of a corrupt oligarchy, not a term for a particular group.”142 Het doet denken aan het
verschil dat Cicero aangeeft met de opsplitsing van het politieke landschap in optimates en
populares.143 Deze twee termen zijn erg geladen en kunnen vaak tot verwarring leiden.
Aanvankelijk werden de popularis aanzien als de voorstanders van het volk; Vaak werden ze gezien
als tribuni plebis en vertegenwoordigden ze de stem van het plebs in de strijd tegen de senatoriale
klasse. Zoals Tatum terecht opmerkt, waren er rijke, adellijke senatoren die weldegelijk populistische
ideeën hadden en zich realiseerden dat hun machtsbasis berustte bij de steun van het volk.144 Politiek
in Rome bleef vooral een individualistisch en sociaal gegeven en kan onmogelijk in het keurslijf van
138
Lintott (A.W.) The Constitution of the Roman Republic. Clarendon Press, Oxford, 1999, p. 166.
Gelzer (M.) The Roman Nobility. Basil Blackwell, Oxford, 1969, pp. 123-125.
140
Taylor (L.R.) Party Politics in the Age of Caesar. University of California Press, Berkeley en Los Angeles,
1949, p. 10.
141
Earl (D.) The Moral and Political Tradition of Rome. Cornell University Press, New York, 1967, pp. 16-20.
142
Lintott (A.W.) The Constitution of the Roman Republic. Clarendon Press, Oxford, 1999, p. 165.
143
Taylor (L.R.) Party Politics in the Age of Caesar. University of California Press, Berkeley en Los Angeles,
1949, pp. 11.
144
Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press,
London, 1999, pp. 26-27.
139
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
37
het hedendaagse politieke partijen systeem worden gedrukt, hoewel vele historici het twee partijen
systeem van optimates en populares hoog in het vaandel dragen. Cicero geeft in zijn Pro Sestio een
definitie voor de term optimates. Volgens de redenaar zijn er twee klassen in de maatschappij: de
„vrienden van het volk‟ (populares) en de „aristocraten‟ (optimates, ook wel boni genoemd, de „goede
mannen”). De Optimates waren diegene die het bestuur van de Senaat op handen droegen en
bestonden uit een grote groep aanhangers; van senatoren tot lieden die in de municipale steden
woonden en van handelaars tot vrijgelatenen.145 Taylor noemt ze de conservatieven uit iedere klasse.146
Ook Lintott interpreteert de tekst van de Pro Sestius op deze manier. Hij ziet de optimates als lieden
die een status quo wilden bewaren en wiens leiders vooral ex-consuls waren die na hun consulaat als
de senior leden van de Senaat fungeerden.147 Gruen ziet de optimates eerder in het licht van een aantal
rijke aristocratische families die een verbond hadden afgesloten met elkaar dat berustte op amicitia,
maar voor hun tegenstanders vormden ze niet meer dan een loutere factio.148 Hoe dan ook vermeldt
Lintott tenslotte dat hoewel er een duidelijk onderscheid moet hebben bestaan tussen optimates en
populares, de diversiteit tussen de leden onderling zo groot was, dat beide groepen niet echt konden
worden geduid als politieke partijen in de strikte zin van het woord.149
Populares waren volgens Cicero dan weer de mannen die een revolutie wilden starten en probeerden
met geweld veranderingen door te voeren.150 Historici zien hierin een gekleurde visie van een man die
een bittere strijd leverde tegen de populares. Ze duiden populares eerder als een reeks van individuen
die het opnamen voor de rechten van de gewone man en daarom grote populariteit verwierven. Een
belangrijke tactiek die ze allen deelden was het gebruik van de volksvergaderingen om hun wetten en
eisen te laten bekrachtigen zonder de tussenkomst van de Senaat.151 De conservatieve houding van de
optimates kwam vaak in gedrang met de eisen van de populares. Eén van de belangrijkste voorbeelden
hiervan was de strijd van de Gracchen om een agrarische hervorming door te voeren die ervoor zou
zorgen dat de burgers van Rome publiek land konden delen en beterschap verzekerde op sociaal
gebied. De Senaat en de optimates verzetten zich hevig tegen deze reeks hervormingen uit angst om
macht te verliezen.152 Ook Cicero liet zich niet ongetuigd en zwoer trouw aan de nobilitas, hoewel hij
ooit Pompeius, door de boni als gezworen vijand beschouwd, had verdedigd maar dit, argumenteert de
145
Cic. Pro Sest. 96-97.
Taylor (L.R.) Party Politics in the Age of Caesar. University of California Press, Berkeley en Los Angeles,
1949, pp. 140.
147
Lintott (A.W.) The Constitution of the Roman Republic. Clarendon Press, Oxford, 1999, p.173.
148
Gruen (E.S) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press, Berkeley, Los
Angeles, London, 1974, p. 47.
149
Lintott (A.W.) The Constitution of the Roman Republic. Clarendon Press, Oxford, 1999, p.174.
150
Cic. Pro Sest. 96ff.
151
Lintott (A.W.) The Constitution of the Roman Republic. Clarendon Press, Oxford, 1999, p.174.
152
Shatzman (I.) Senatorial Wealth and Roman Politics. Latomus, Brussels, 1975, p. 220.
146
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
38
orator, enkel om hem te overtuigen om de kant van de optimates te kiezen en zich tegen Caesar te
verzetten.153
Hoewel de populares zich vaak verzetten tegen de hegemonie van de Senaat en de nobiles, merkt
Brunt op dat er geen continuïteit noch enige consistentie bestond in het beleid van de populares zodat
er van een georganiseerde politieke partij geen sprake kon zijn.154 Hoe dan ook werd de machtstrijd
tussen de Senaat en de populares aanzien als één van de doodsteken van de Republiek. Sallustius
verwoordt dat na de herinvoering van de tribunicia potestas in het consulschap van Pompeius en
Crassus, jonge mannen het opnamen tegen de macht van de Senaat en de plebejers probeerden
opzetten tegen de leidende elite zodat ze een ongekende faam verkregen onder het plebs. Tegen deze
nieuwkomers werd er door een meerderheid van de nobilitas uit alle macht strijd geleverd in naam van
de Senaat, maar in realiteit streden ze enkel voor hun eigen behoud van rechten en privileges.155 Deze
passage, die werd neergepend lang na de Catilinarische samenzweringen waarover ze handelt, toont
echter op moraliserende wijze aan, hoe enerzijds jonge, ambitieuze politici zich populair probeerden te
maken bij het plebs, zonder daarvoor het ambt van tribunus plebis uit te oefenen. Anderzijds is dit het
perfecte voorbeeld van de interne machtstrijd in de Senaat en de angst van de nobilitas om hun macht
en de daarbij horende privileges kwijt te raken aan voortrekkers van een meer open politieke scène
waarbij de stem van het volk niet werd onderdrukt noch genegeerd.
Cicero verklaarde toen het Populus Romanus hem tot quaestor, en later tot aedilis en praetor verkoos,
ze dit deden als eerbetoon aan zijn persoon, zijn mores en aan zijn getoonde virtus en niet aan zijn
familie of zijn maiores of zijn reputatie als nobilitas.156 Volgens Millar bevat deze passage een bewijs
dat reeds in de politiek van de jaren 60 v. Chr. het volk een belangrijke positie bekleedde in de
besluitvoering binnen het Romeinse Rijk en jeugdige kandidaten er alles vooroverhadden om hun
politieke carrière van de grond te halen door in te spelen op de gevoelens en eisen van het plebs
urbana.157 Ook in de Verrines wijst Cicero er herhaaldelijke keren op hoe hij zijn verkiezing van
diverse ambten heeft te danken aan de vele contiones die hij bijwoonde, de vele rechtszaken die hij
aanspande tegen prominente politici voor de iudicia en de dure shows en spelen die hij voor het plebs
liet organiseren.158 Cicero, die na zijn ballingschap duidelijk voor de optimates had gekozen, had
kennelijk zijn politieke benoemingen evenzeer te danken aan popularis ideeën, hoewel hij hiervoor
nooit zou uitkomen. De redenaar die uit een familie equites kwam zonder enige noemenswaardige
153
Q. Cic. Comm. Pet. 6.
Brunt (P.A.) The Roman Mob. Past and Present, n°35, Dec. 1966, p. 7.
155
Sal. Cat. 38.1-2.
156
Cic. Pis. 1-3.
157
Millar (F.) The Crowd in the Late Republic. University of Michigan Press, Michigan, 1998, p.p. 73-74.
158
Cic. Verr. 2.5.14-36.
154
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
39
naam, was er echter van overtuigd dat hij zijn politieke carrière te danken had aan het populus
Romanus. Los van enig politiek gedachtegoed kunnen de opvattingen van Cicero echter ook worden
gezien in de zelfverheerlijking van de orator, waaraan hij zich meermaals bezondigde. Misschien
wilde Cicero er enkel op wijzen dat het de verdienste is van zijn eigen persoonlijkheid en charisma, los
van alle voorouderlijke banden of illustere namen waarop menig Romeins politici teerden, dat hij een
succesvolle man was geworden. Toch gelden Cicero‟s vroegste stappen in de politiek als ideaal
voorbeeld om het succes van de populares te verklaren.
3.2.6 Milo als Homo Novus: Besluit.
In bovenstaand hoofdstuk duidde ik Titus Annius Milo als een homo novus. Hierover zijn er nog twee
bedenkingen te maken. Ten eerste is er zoals in vele gevallen geen sluitende definitie die de termen
nobiles en novi omschrijven. Zowel Gelzer159 als Brunt160 debatteren over wie al dan niet tot de nobiles
of tot de homines novi kan worden gerekend, maar ze lijken zich geen besluit te kunnen vormen over
een sluitende definiëring. Shackleton-Bailey notuleerde in 1986 dat Gelzers definitie de status van
communis opinio zou verkrijgen in historische middens.161 Brunt grijpt echter terug naar Mommsens
definitie van een nobilis en ziet in hen alle patriciërs, alle erfgenamen van patriciërs die een transitio
ad plebem hadden ondergaan en alle erfgenamen van plebejers die een curaal ambt hadden
opgenomen. Deze curale ambten omvatten de betrekking van dictator, magister equitum, censor,
consul, praetor of curale aedil. Iedere één van voornoemde magistraten bezat het ius imaginum. Alle
anderen die voor het eerst een magistraal ambt wisten te bemachtigen waren novi.162 Als we deze
definitie toepassen op Titus Annius Milo past hij perfect in het plaatje wanneer we zijn natuurlijk
status bekijken voor zijn adoptie.
Ten tweede kan men echter vraagtekens plaatsten bij het benoemen van Milo als homo novus omdat
hij door adoptie tot een consulaire familie behoorde. Echter met Earls bedenking in het achterhoofd
geloof ik er sterk in dat homo novus eerder een ethisch concept was dat sterk werd uitgebreid en
geherdefinieerd door een tweede, eerder politiekgeïnspireerde betekenis. Milo voldoet immers aan alle
morele criteria om zich al homo novus te typeren. Ten eerste behoorde Milo oorspronkelijk tot een
huis met enkel ridderlijke voorouders en hoewel hij door adoptie tot de nobilitas behoorde, blijft Milo
volgens mij, mede door zijn opvoeding, een man die sterk geïnspireerd bleef door zijn municipale,
159
Gelzer (M.) The Roman Nobility. (R. Seager, transl.) Oxford, Basil Blackwell, 1969, p.17ff.
Brunt (P.A.) Nobilitas and Novitas. The Journal of Roman Studies, vol. 72, 1982, pp. 1-17.
161
Shackleton-Bailey (D.R.) Nobiles and Novi Reconsidered. The American Journal of Philology. Vol. 107,
N°2, Summer, 1986, p. 225.
162
Brunt (P.A.) Nobilitas and Novitas. The Journal of Roman Studies, vol. 72, 1982,.p. 1.
160
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
40
equestriale achtergrond. Ten tweede past hij perfect in kader van de municipale plattelandsadel die na
het verkrijgen van hun burgerrecht na de Bellum Sociale hun kans wilden wagen in het politieke leven
van Rome. Vervolgens blijf ik voorstander van een clientessysteem dat vooral een sociale oorsprong
kende en vooral werd benut om politieke allianties onder de vorm van amicitia te exploiteren. Milo
zou zich opwerken door zich geliefd te maken zowel bij Pompeius als bij Cicero, twee van de
belangrijkste politici van de laatste decennia van de Republiek. Hierin staat hij niet alleen en het is
algemeen geweten dat Pompeius en andere politici zich vaak als patroon wilden opwerpen voor jonge
equites en homo novus die naar Rome kwamen om in de politiek te gaan.163
Net als velen zou Milo zijn politieke banden versterken door zich in te huwen in een belangrijke,
politieke familie. Zo huwde hij Fausta, de dochter van dictator Sulla die recentelijk gescheiden was
van Memmius en verkreeg zo heel wat politieke steun van bloedverwanten en adfines.164 De homo
novus was meestal ook een nieuwe rijke eques, een klasse waartoe ook Milo behoorde. Een bewijs
voor zijn aanzienlijke rijkdom is terug te vinden in de Cicero‟s brieven naar Atticus waarin de
redenaar de aanval van Clodius‟ gewapende mannen beschrijft op Milo‟s huizen. Er worden er twee
vermeld: enerzijds Milo‟s huis op de Germalus, een wijk gelegen op één van de zijden van de Palatijn,
en anderzijds de Anniana.165 Verder bewijzen tal van brieven die na de veroordeling van Milo werden
gepend dat Cicero zoveel mogelijk de verkoop van Milo‟s goederen en huizen te Rome wilde
coördineren.166 De reden voor deze bekommernis is niet echt duidelijk. Wilde de redenaar de belangen
van Fausta verdedigen of voelde hij zich schuldig daar hij geen optimale redevoering had afgeleverd
tijdens het proces van Pompeius tegen Milo?167 Of waren de redenen minder bonafide en wilde Cicero
enkel een graantje meepikken van de verkoop van zijn vriends goederen?168 Hoe dan ook had Milo
hoge schulden gemaakt tijdens de verkiezingsstrijd voor het consulschap en waren de schuldeisers in
overvloed aanwezig.169 Anderzijds zou Cicero nooit zijn hand in het vuur hebben gestoken mocht de
verkoop van Milo‟s bezit niet aanzienlijk zijn geweest.
Verder mag niet uit het oog worden verloren dat Milo zijn bezittingen buiten Rome niet verloor.
Zowel het landgoed in Lanuvium als in Ocriculum (in Umbria)170 bleven in zijn bezit. Daar Milo
163
Gruen (E.S) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press, Berkeley, Los
Angeles, London, 1974, p. 64.
164
Cic. Ad Att. 4.13.1.
165
Cic. Ad. Att. 4.4.4.
166
Cic. Fam. 8.3.2.
167
Plut. Cic. 35, Asc. Stangl . 32.,Dio Cass. 40.54.2
168
Walcot (P.) Cicero on Private Property: Theory and Practice. Greece and Rome, 2nd series, vol. 22, n°2,
October, 1975, p. 126.
169
Cic. Q. Fr. III.8
170
Cic. Pro Mil. 64.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
41
deelnam aan de verkiezingen voor het consulschap, betekent dit dat hij was uitgegroeid tot een
belangrijke politieke speler. Wiseman haalt aan hoe de novi een groot voordeel hadden dat de andere
politici meestal niet hadden tijdens verkiezingen; ze kenden de belangrijke mannen vanuit hun eigen
milieu, met name de topspelers onder de Italiaanse landadel die een verkiezingsoverwinning konden
uit de brand slepen omdat ze een grote invloed konden uitoefenen op de stemmen die vanuit het
municipale hinterland te Rome werden uitgebracht.171 Het is niet verwonderlijk dat Milo op 18 januari
Rome wou verlaten via de Via Appia naar Lanuvium om er volgens Cicero een priester te
benoemen172, daar Milo te Lanuvium was verkozen tot dictator. Het is geen toeval dat Milo voor zulk
banaal feit huiswaarts keert. De benoeming illustreert volgens mij perfect de politieke banden met de
municipale steden die Milo, in volle verkiezingsstrijd voor het consulambt, wou benutten om stemmen
te ronselen. Hoewel uiterst speculatief is dit niet volledig onmogelijk, hoewel in het achterhoofd moet
worden gehouden dat de geboorteplaats van de novus vaak als één man achter hun kandidaat stond bij
verkiezingen.
171
172
Wiseman (T.P.) New Men in the Roman Senate 139 BC – AD 14. Oxford, 1971, p. 136.
Asconius, 34-35 Clark.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
42
4. Milo als vertegenwoordiger van het volk.
4.1. De verbanning van Cicero
4.1.1 De volksvergaderingen en de macht van het volk
Titus Annius Milo wordt pas in de Antieke bronnen vermeld, wanneer hij het ambt van volkstribuun
op zich nam. Als homo novus was dit een logische stap in de aanvang van een politieke carrière, maar
de verkiezing gebeurde niet zonder slag of stoot. Er lagen wel meer kapers op de kust die aasden op de
titel van tribunus plebis. Politieke steun was onontbeerlijk wanneer men een kans wilde maken om
voldoende kiezers te overtuigen om voor een kandidaat te stemmen. Het woord overtuigen moet hier
niet in al te strikte zin worden geïnterpreteerd. Politieke allianties zorgden ervoor dat er druk werd
uitgeoefend op de kiezers. Of het nu ging om agenten uit sodalitates die stemmen afkochten, duces en
magistri die de nodige sociale controle uitoefenden of om lastercampagnes tijdens contiones, alle
middelen leken goed genoeg om de voorkeur van het volk te winnen. Het populus Romanus, alle
mannelijke Romeinse burgers, hadden immers het privilege om wetten goed te keuren en magistraten
te verkiezen en aan te stellen. Zodoende bepaalde de bevolking niet enkel wie in aanmerking kwam
om een cursus honorum op zich te nemen, maar bepaalde ze ook het politieke landschap in de Senaat,
daar alle ex-magistraten hierin een plaats kregen gedurende de Midden en Late Republiek.
Daarnaast werden ook een aantal minder prestigieuze politieke posten verkozen als tresviri, capitales
en monetales. Verder beslisten de comitia over oorlog of vrede en mochten ze in bepaalde gevallen
recht spreken en een strafmaat bepalen, hoewel in de Late Republiek deze macht sterk werd uitgehold.
Lintott merkt op dat wanneer de macht van de volkvergaderingen als geïsoleerd geval wordt
bestudeerd, er geen twijfel mogelijk is over het feit dat de Romeinse Republiek een democratisch
gedachtegoed kende.173 Wanneer een wet werd goedgekeurd door de comitia tributa of het concilium
plebis, betekende dit immers dat de meerderheid van de tribus het wetsvoorstel hadden aanvaard en
dat de wet bindend werd voor het hele Romeinse volk. Millar vraagt zich af waarom er zo weinig
nadruk wordt gelegd in het onderzoek naar het democratische karakter van de Romeinse Republiek op
het feit dat in de comitia tributa elke burger kon stemmen op gelijke basis en zonder de nadelen te
ondervinden van rijkdom of sociale status. Hiervoor ziet hij twee bewijzen. Ten eerste moest er om
een beslissing te kunnen doorvoeren, zowel op electoraal als constitutioneel gebied, een meerderheid
worden gevonden onder de Romeinse burgers die in principe allen konden deelnemen aan een
stemming; zelfs de allerarmsten, zolang ze van het mannelijk geslacht waren en in aanmerking
173
Lintott (A.W.) The Constitution of the Roman Republic. Clarendon Press, Oxford, 1999, p. 199-201
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
43
kwamen voor het burgerrecht. Ten tweede wijst Millar erop dat iedere individuele stem (suffragia)
werd toegevoegd aan de subgroep, zijnde de tribus. De uiteindelijk uitkomst van een stemming binnen
een subgroep werd bepaald door de meerderheid van de stemmen. Deze meerderheid telde dan als één
stem mee in de comitia tributa. Zodra zeventien van de vijfenveertig tribus een wettekst hadden
aanvaard, werd de wet goedgekeurd door de comitia tributa. Daar de overgrote meerderheid van de
leges werden goedgekeurd door de comitia en de meeste rogationes werden ingediend door de tribuni
plebis leidt dit er volgens Millar toe dat de bevolking een belangrijke invloed had op het politieke
beleid.174
Mouritsen is echter niet overtuigd en ziet enkele beperkingen tot de macht van de bevolking in de
comitia tributa. Hoewel de comitia tributa als het consilium plebis elke burger het recht gaf om direct
te anticiperen in de Romeinse politiek, konden ze zelf geen wetten of wetswijzigingen indienen. Dit
recht was enkel voor de magistraten weggelegd. Ten tweede ziet Mouritsen een ongelijke verdeling in
de tribus zodat de meerderheid van de stemmen werd beïnvloed door de elite. De Romeinse comitia
werden nog steeds achter de schermen gecontroleerd door de aristocratie die er voor zorgde dat de
Republiek een eerder oligarchisch karakter behield.175 Volgens heel wat historici hadden de tribus
rusticae heel wat meer gewicht in de schaal te werpen dan de 4 stedelijke tribus. Aangezien alle
verkiezingen en beslissingen in Rome dienden te gebeuren en de armere plebejers op het platteland of
in de Italiaanse steden niet de middelen hadden om naar Rome te trekken, hadden de rijke Romeinen,
vaak met een optrekje op het platteland, volgens deze historici, een grotere invloed op de stemming. 176
Ook de wetgeving speelde volgens onderzoekers niet in het voordeel van de plebejers. Zo werd het
vanaf 286 v. Chr. verboden om samenkomsten te houden op marktdagen, wanneer er heel wat
plattelandsbewoners naar de stad kwamen om hun handelswaren te verkopen en vanaf het begin van
de eerste eeuw was het niet toegestaan om een legislatieve comitia te houden voor een periode van een
trinundinum (minimum 17 dagen) tussen het aankondigen van de verkiezingskandidaten en het houden
van de verkiezing, wanneer de rurale plebejers juist aanwezig waren om deel te nemen aan de
verkiezingen.177
De stemming zelf lokte geen grote aantallen plebejers naar de stemmingen. MacMullen178 houdt het op
een schamele twee procent van de Romeinse burgers en een iets positievere Lintott179 haalt ongeveer
174
Millar (F.) The Crowd in Rome in the Late Republic. Michigan, 1998, pp. 204 - 205.
Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, pp. 63-64.
176
North (J.A.) The Constitution of the Roman Republic. in A Companion to the Roman Republic. MorsteinMarx (R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006, pp. 261-262.
177
Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 16. en Ward (A.M.) How
Democratic Was the Roman Republic? New England Classical Journal, 31.2, 2004, Connecticut, p. 110.
178
MacMullen (R.) How Many Romans Voted? Athenaeum 58, 1980, pp. 454-457.
175
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
44
één vierde van de geregistreerde stadsbevolking aan die hun stem lieten gelden. Het is niet onmogelijk
dat van dit percentage er een pak clientes waren. De andere potentiële kiezers werden vaak omgekocht
met smeergeld. Professionele agenten (divisores) verleenden hun diensten aan de kandidaten. Het is
dan ook niet verwonderlijk dat Mouritsen het argument van Millar van de hand doet met deze
opmerkingen in gedachte. Er zijn echter een aantal kanttekeningen te maken bij deze theorie die ze
toch enigszins laat wankelen in haar geloofwaardigheid. Rome kende in de Late Republiek een
enorme bevolkingsstijging. Zoals reeds vermeldt, trokken heel wat plattelandsbewoners naar Rome
om er een nieuw leven te beginnen. De vreemdelingen in Rome behoorden tot alle klassen en standen,
van equites tot verpauperde boeren, maar hadden allen iets erg belangrijks gemeen; na de Bellum
Sociale hadden de meesten onder hen het burgerrecht verkregen en mochten deelnemen aan politieke
stemmingen en verkiezingen. De nieuwe burgers van Rome bleven echter wettelijk gezien ingedeeld
in de tribus die hen was toegewezen bij de geboorte afhankelijk van de woonplaats van het kind. Dit
impliceert dat de vrijgeboren boeren die naar Rome kwamen om er hun geluk te beproeven,
weldegelijk werden ingedeeld volgens de tribus rusticae waartoe ze van kindsbeen af behoorden
waardoor een meer evenwichtige stemming in de comitia tributa kon gebeuren.180
Hoewel Livius er ons attent op maakt dat censors de macht hadden om een migrant toe te wijzen aan
één van de vier stedelijke tribus181, kwam dit in praktijk zelden voor en is er volgens Millar geen
bewijs voorhanden dat de censors dit op systematische wijze zouden hebben gedaan.182 Met deze
wetenschap in het achterhoofd is het moeilijk om een directe controle van de aristocratie over het
resultaat van een stemming te blijven pretenderen. Maar Mouritsen graaft verder en komt voor de dag
met nieuwe elementen die heel wat meer overtuigend zijn. Ten eerste spit hij de visie uit die vanaf
Mommsen werd aanvaard. Deze stelt dat een vergadering, zij het nu een comitia tributa of centuriata,
zelden of nooit een wetsvoorstel van een magistraat zou weigeren. Hoewel weigering voorkwam, was
het eerder een zeldzaamheid. Mouritsen verklaart dit fenomeen door enkele frappante bemerkingen.
Ten eerste werden er veel voorstellen ingediend die nooit een effectieve wet zouden worden omdat ze
nooit hun weg tot in de comitia vonden. Mouritsen wijt dit aan het feit dat de eerste contio veelal
weken voor de finale stemming plaatsvond. Zodoende kon de magistraat zijn voorstel toetsen aan de
populariteit onder de aanwezige toehoorders. Indien het publiek weigerachtig of afkeurend stond ten
opzichte van een rogatio, werd het wetsvoorstel aangepast of gewoonweg geklasseerd.
179
Lintott (A.W.) The Constitution of the Roman Republic. Oxford, 1999, p. 37.
Ibid. p. 178.
181
Liv. 45.15.4
182
Millar (F.) The Crowd in the Late Roman Republic. University of Michigan, Michigan, 1998, p. 36.
180
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
45
Mouritsen stelt wel dat het publiek dat deelnam aan een contio vaak erg verschillend was van diegene
die op de uiteindelijke stemming aanwezig waren. Daaruit volgt dat er weinig concreet bewijs bestaat
in Antieke bronnen dat een rogatio werd ingetrokken in de tijdsspanne tussen een contio en de finale
stemming. Vaak zou het eerder een tribunus plebis zijn die zijn veto zou gebruiken wanneer een
wetsvoorstel ongunstig werd bevonden. Verder ziet Mouritsen een desinteresse van het volk in politiek
en stelt dat de meeste deelnemers aan de comitia dit enkel deden uit gewoonte of uit het prestige die ze
ervan ondervonden. Ook de entertainment waarde kan niet worden onderschat.
183
Ten tweede stelt
Mouritsen dat indien er een clientela systeem zou hebben bestaan, het democratische element van een
comitia sterk zou worden ondermijnd. Gezien het recentelijk in twijfel trekken van het clientes
systeem door oa. Peter Brunt, staat Mouritsen eerder kritisch tegenover dit argument. Hij wijst erop
dat er vanaf de Late Republiek steeds meer wetsvoorstellen die door populares werden ingediend en
tegen de wil van de Senaat indruisten, werden goedgekeurd door de comitia. Mochten er clientes zijn,
zouden deze dan niet als marionetten van de elite deze wetsvoorstellen hebben afgeketst? Mouritsen
ziet ook geen graten in een nieuwe tendens van “gepolitiseerde” plebs die opkwamen voor hun eigen
rechten en op regelmatige basis zich mengden in de politiek van Rome. Mouritsen gelooft eerder in
een vernieuwde aanwezigheid van politieke groeperingen die voordien niet deelnamen aan de politiek
en die tijdens de eerste eeuw hun opwachting maakten. De populares zouden de ideale personen zijn
om deze nieuwe spelers in de politiek met open armen te ontvangen. Mouritsen verwijst naar Tacitus
die in zijn Historiën beschrijft dat enkel het betere deel van het plebs banden had met de
aristocratische huizen en dat het plebs sordida door de elite in grote getale werd genegeerd.184 Door de
interne twisten die vanaf de eerste eeuw de elite verdeelden, kwam er ruimte vrij voor de individuele
keuze. Voor de opkomst van de populares waren de comitia een formeel gebeuren die voor het
merendeel werd bijgewoond door de gegoede burgers van Rome. Volgens Mouritsen was het de
mobilisatie van de leden van de lagere klassen door de demagogen die ervoor zorgde dat er een nieuw
soort van politiek ontstond.185
Betekent dit dat er dan toch een democratisch element is terug te vinden in de argumentatie van
Mouritsen? Wie tussen de lijnen leest neemt echter waar dat de touwtjes niet langer exclusief in
handen waren van de aristocratische elite, maar dat de leiders van de populares evenzeer de bevolking
manipuleerden en controleerden. De oude clientes banden waren verzwakt en gezien een client niet
exclusief gebonden was aan één patronus, is het niet onverwacht dat burgers zonder al te veel schroom
patronen aanvaarden met verschillende visies en strekkingen. Uiteindelijk besluit Mouritsen dat het
overgrote deel van het plebs simpelweg niet deelnam aan het politieke gebeuren. Hieruit vloeit voort
183
Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, pp. 64-66.
Taticus Hist. 1.4.3.
185
Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, pp. 75 – 81.
184
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
46
dat er voor de elite eigenlijk geen nood was om aan sociale controle te doen wat het clientessysteem
overbodig maakte. Wel merkt hij op dat vertegenwoordigers van het plebs enkel konden worden
toegelaten tot het legislatieve domein doordat leden van de elite een politiek initiatief hadden genomen
en hun ivoren toren verlieten om de monopolisatie van hun macht te doorbreken. Plebs bleven immers
vaak op verre afstand van de Romeinse politieke scène en waren afhankelijk van leden van de elite om
hen te leiden.186 Sallustius bemerkt dat de plebejers niet zonder het leiderschap van de hogere klassen
konden.187
Ook North is van mening dat de wil van het Romeinse volk enkel werd aanhoord in de context van een
interne onenigheid binnen de oligarchie.188 Het argument van Mouritsen is overtuigend. De interne
strijd tussen de elite die vanaf het begin van de eerste eeuw losbrak, noopte de aristocratie tot een
nieuwe beleidvoering. Maar is het geen paradox om te stellen dat er geen clientessysteem noodzakelijk
is, terwijl om een interne machtstrijd te voeren, leden van het plebs in de politiek werden uitgenodigd
om door middel van manipulatie als stromannen voor de elite te fungeren? Meer nog, het lijkt
onmogelijk dat de elite zonder een stok achter de deur te houden de stem van het volk zou hebben
aanvaard, laat staan hebben ingespeeld op de eisen van het plebs. Ofwel bleef het oligarchische
karakter van de Republiek bewaard en kon ze zo functioneren dat zowel het plebs het gevoel kreeg dat
er naar hem werd geluisterd als de elite voldoende haar macht kon blijven uitoefenen; ofwel was de
toekenning van de tribunicia potestas een overhaaste zet geweest in een bittere strijd tussen de
aristocratie en de homines novi met alle kwalijke consequenties van dien. Wie deze stelling analyseert,
krijgt te maken met heel wat tegenstrijdigheden. Ten eerste zien we dat de macht van de elite vanaf de
eerste eeuw afbrokkelt en dat er heel wat wetsvoorstellen werden goedgekeurd die indruisten tegen de
wil van de Senaat. Een louter oligarchische karakter toeschrijven aan de Late Republiek stuit dus al op
problemen. Een evenwicht vinden tussen de eisen van het plebs en de macht van de elite is al helemaal
absurd, daar beiden partijen in sommige kwesties loodrecht tegenover elkaar kwamen te staan.
Een betere hypothese is deze van de homo novus en de klasse van de nieuwe rijken die probeerden het
selecte groepje van aristocraten, die de plak zwaaiden, te doorbreken. Ze speelden hiermee in op de
tendens die in heel wat culturen de kop op stak. De oude landadel wilde haar rechten beschermen. De
nieuwe adel wilde zelf een deel van de koek en schakelde hiervoor de armere klassen in om hun wil
door te drukken. Voorbeelden hiervan zijn legio en komen voor in alle tijdperken. Of er nu wordt
gesproken over de sociale en economische revolutie in de 7de eeuw voor Christus te Athene waarbij de
186
Ibid. pp. 88-89.
Sall. Jurgurthine War, 41.6 geïnterpreteerd door Hellegouarch (J.) Vocabulaire Latin des relations et des
parties. Parijs, 1963, p. 101.
188
North (J.A.) Politics and Aristocracy in the Roman Republic. Past and Present 126, 1990, p.285.
187
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
47
nieuwe rijken na de voorspoed in de nijverheidsectoren hun rol opeisten en politieke inspraak
ambieerden, of men de Middeleeuwse steden onder de loep neemt waar de opkomende burgerij zich
afzette tegen het machtsvacuüm van de landadel, of men de veranderingen in de Japanse cultuur van
de 17de eeuw onderzoekt waar het feodale stelsel langzaam afbrokkelde ten voordele van de nieuwe
burgerij; de opkomst van een nieuwe groep rijken die worden gemarginaliseerd op politiek vlak door
een reeds heersende aristocratie met banden die vaak teruggaan tot stamvaders of eerste koningen, is
een wederkerend fenomeen. Ook in Rome gaan nieuwe politici in de clinch met de bestaande elite.
Clodius Pulcher en Julius Caesar zijn maar enkele voorbeelden van nieuwe mannen die zich in korte
tijd opwerken door zich van de steun te verzekeren van het plebs. De demagogen speelden perfect in
op de noden van het proletariaat en konden in een korte tijdsspanne heel wat mensen mobiliseren. Het
is echter zo dat deze machtsbasis vóór de laatste decennia van de Late Republiek nooit voldoende
werd geëxploiteerd door de heersende klassen. Het feit dat Sulla ervoor zorgde dat men na het
tribunaat geen cursus honorum kon aanvatten189, is hiervoor deels een verklaring maar ontwijkt de
periode voor de hervormingen van de dictator. Ik kan de opmerking van Mouritsen beamen wanneer
hij stelt dat “The potential for „popular‟ legislation had probably always existed; only the political will
to exploit it had been absent.”190 De aristocraten die sinds eeuwen de touwtjes in handen hadden en
door huwelijken, adopties en vriendschappen steeds hadden samengewerkt en hun macht welwillend
zagen geaccepteerd door de andere klassen hadden geen nood aan de intensieve cultivatie van nieuwe
kiezers of supporters.
Als daarnaast wordt aanvaard dat de vox populi enkel werd aanhoord doordat demagogen het plebs
controleerden, is het moeilijk om nog te geloven in een democratisch gedachtegoed van de Late
Republiek. En toch zijn er een aantal sterke tegenargumenten die kunnen worden aangereikt. Er lijkt
immers een algemene consensus te bestaan onder wetenschappers om te geloven dat de Senaat geen
directe controle had over de comitia. Wanneer een concilium plebis werd gehouden, was die enkel
toegankelijk voor leden van het plebs waardoor de rol van de elite tijdens de stemmingen
gemarginaliseerd kan worden. De stemming die werd gehouden in de comitia was geheim. Waar
vroeger de stem luidop moest worden uitgesproken, voorzag de lex Gabinia uit 139 v. Chr. in een
geheime stemming die in een urne moest worden gepost om in alle confidentialiteit te worden geteld.
In een dialoog tussen Cicero en zijn broer Quintus in de De Legibus, merkt Quintus op dat het
geheime stemmen ervoor gezorgd had dat de optimates hun macht hebben verloren over de bevolking
omdat de burgers hun echte opinie over de politiek in Rome niet meer verkondigden.191 Hierdoor stond
189
Yakobson (A.) Elections and Electioneering in Rome. A Study in the Political System of the Late Republic.
Stuttgart, 1999, p. 128.
190
Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 89.
191
Cic. De Leg. 34.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
48
het de kiezer vrij om zijn stem te schenken aan wie hij maar wou. De gedachte van de optimates dat
hun invloed werd gebroken, moet tevens in het achterhoofd van de demagogen hebben gespeeld. Ook
zij konden immers niet controleren welke persoon voor wie had gestemd.
Men kon echter de stemming wel beïnvloeden. Ik ga volledig mee in de opvatting van Yakobson die
stelt dat het niet onmogelijk was dat clientes toch een deeltje van de te winnen stemmen reserveerden
voor hun patronus. Maar het is onlogisch om te stellen dat de volledige bevolking onder zulk systeem
fungeerde. Er werden dus lapmiddeltjes gebruikt om zo veel mogelijk stemmen te ronselen en de
bevolking te “beïnvloeden”, en niet “controleren” zoals vaak wordt vermeld.192 De largitiones werden
vanaf de eerste eeuw een vast onderdeel van de Romeinse politiek. De nobilitas werden door
demagogen als Clodius, Livius Drusus en Gaius Gracchus gewezen op het belang van het voetvolk,
dat door de elite nooit hoog werd ingeschat. Bewijs hiervoor is terug te vinden in de haast
discriminerende terminologie en het pejoratieve gebruik van bepaalde woorden als servi om de lagere
klassen van de Romeinse maatschappij aan te duiden in politieke geschriften die zijn overgeleverd
door de elite. De optimates werd hierdoor verplicht om zich te bemoeien met het plebs en hun gunstig
te stemmen. Zelf Cicero zou in zijn consulcampagne proberen om de plebejers te overtuigen van zijn
„popularische‟ ideeën en gul zijn trouw aan de bevolking schenken. Yavetz maakt een interessante
bedenking wanneer hij stelt dat politici het nooit waagden om zich in het openbaar te verzetten of
negatief uit te laten over een volkshelden als bijvoorbeeld de Gracchi. Lang na hun dood werden hun
standbeelden nog aanbeden en werden er jaarlijks offers gebracht. De invloed van deze populaire
leiders zat dus diep verankerd en het plebs leek een onfeilbaar geheugen te hebben opgebouwd en
vergat nooit wie voor hen had gestreden en tevens wie zich tegen hun wil had verzet.193 Deze
voorbeelden tonen enkel aan dat het plebs toch enige rol van betekenis hadden in de Romeinse politiek
en dat hun invloed niet mag worden onderschat. Wie het hart van de bevolking wist te winnen, kon
rekenen op een spectaculaire steun.
Dit was de Senaat niet ontgaan. Maar is rekening houden met de stem van de bevolking wel voldoende
om te verzekeren dat de Late Republiek democratische principes hanteerde? De Senaat had immers
een aantal middeltjes om stemmingen te beïnvloeden. De Senaat moest echter steevast een keuze
maken. Enerzijds kon ze de bevolking tegen de borst stoten door een door hen verkozen maatregel te
schrappen en hun eigen belangen veilig stellen. Anderzijds kon ze aan het plebs toegeven en hun eigen
macht en privileges laten inkrimpen. Hoewel Cicero Clodius Pulcher geen haarbreed wou toegeven
tijdens diens tribunaatschap, is het niet opmerkelijk dat de redenaar zich niet verzette tegen een wet als
192
Yakobson (A.) Elections and Electioneering in Rome. A Study in the Political System of the Late Republic.
Stuttgart, 1999, pp. 86-88.
193
Yavetz (Z.) Plebs and Princeps. Clarendon Press, Oxford, 1969, pp. 38-42.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
49
de lex Clodia frumentaria die gratis graanrantsoenen beloofde aan de burgers van Rome. Tevens bleek
er een grote interesse van een aanzienlijk deel van de leden van de Senaat in Clodius‟ Lex de
Obnuntiatione en Lex de Censoria Notione. Het zou dan ook absurd zijn mocht Cicero zich verzetten
tegen deze rogatio. Het zou hem tevens heel wat steun en stemmen kosten mocht hij er toch tegen
ingaan.194
Als de Senaat er voor koos om zich toch te verzetten tegen een nieuwe wet, hadden ze de keuze uit
enkele opties. Ten eerste kon er een tribuun worden gevonden die zijn veto stelde tegen de wettekst
van een collega. Soms werd er echter geen bereidwillige tribuun gevonden om in de bres te springen
en het gevaar bestond er altijd in dat een andere tribuun een procedure opgang wou zetten om zijn
collega af te zetten. Verder kon een stemming worden uitgesteld door het verklaren van een
obnuntiatio waarbij een magistraat de hemel aftuurde op zoek naar mogelijke kwalijke voortekens. De
Senaat kon ook gebruik maken van geweld zodat het onmogelijk werd om een stem uit te brengen.
Senatoriale leiders kwamen met gewapende bendes naar de comitia om relletjes te starten.195 Toen de
rogatio Pupia Valeria moest worden gestemd, leidde Curio een groep van jonge notabalen die met
geweld de luisteraars van de inleidende contio probeerden te overtuigen om het wetsvoorstel te
verwerpen terwijl Clodius‟ aanhangers de hangen die naar de stembus leidden op het Campus Martius
innamen om kiezers te beïnvloeden.196 Tenslotte was er ook de mogelijkheid om een wettekst ongeldig
te verklaren door een senatus consultum goed te keuren in de Senaat, zich meestal beroepend op een
tegenstrijdigheid van de nieuwe wettekst met de reeds bestaande wetgeving.197
Als we voorgaande discussies willen toetsen aan de Antieke bronnen die ons werden overgeleverd die
betrekking hebben tot Titus Annius Milo, lijkt het me eerst zinvol om de bitse strijd te schetsen die
Milo, Pompeius en Cicero leverden tegen Clodius en zijn operae Clodiani. In mijn ogen gebruikte
Clodius immers technieken die een duidelijk democratische achtergrond met zich meedroegen.
Hoewel Clodius deze waarschijnlijk louter gebruikte uit eigen belang en om zijn eigen macht te
vergroten, wil ik toch nagaan of ze niet aan de basis kunnen hebben gelegen van een, al dan niet
pseudo, democratisch gedachtegoed dat zich in de laatste decennia van de Romeinse Republiek lijkt te
hebben ontwikkeld en het volk in een aantal gevallen een duidelijke stem en politieke inspraak wist te
geven.
194
Tatum (J.W) „Cicero‟s Opposition to the Lex Clodia de Collegiis.‟ The Classical Quarterly, new series, vol.
40, n°1, 1990, pp. 190-191.
195
Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, pp. 69-70.
196
Cic. Ad Att. 1.14.5.
197
Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, pp. 69-70.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
50
Clodius en Cicero hadden niet altijd zulke slechte relaties. Plutarchus haalt aan dat tijdens de
samenzweringen van Catilina, Clodius zich had ontpopt tot een waardige medestander van de redenaar
en vaak als lijfwacht in zijn buurt vertoefde. Volgens Plutarchus verwaterden de goede
vriendschapsbanden toen Cicero tijdens het Bona Dea schandaal Clodius‟ alibi onderuit haalde,
aangemoedigd door zijn vrouw Terentia, die verteerd door jaloezie haar man had aangezet tot het
getuigen tegen Clodius. Of de sappige anekdote klopt dat Clodia, de zuster van Clodius, haar pijlen
had gericht op de redenaar en hem wilde verleiden om zijn vrouw te verlaten en voor haar te kiezen, is
een ander paar mouwen.198 Dio Cassius wijst er echter op dat de banden tussen Clodius en Cicero na
het proces eventjes kort opnieuw werden aangehaald en dat Cicero de schuld bij zijn jaloerse
echtgenote legde.199 Hoe dan ook is het zo dat Cicero Clodius tegensprak toen deze meldde dat hij zich
buiten Rome bevond op de avond van het Bona Dea schandaal. Clodius was immers naar het huis van
Cicero gekomen vóór de rite van de Vestaalse maagden plaatsvond om enkele belangrijke
besprekingen te voeren met de orator.
Tatum biedt een interessante kijk op het feit waarom Clodius en Cicero tot een breuk kwamen. Hij legt
het verband tussen de senatus auctoritas en de rogatio Pupia, dat een speciaal tribunaal voorstelde om
Clodius te laten berechten voor incestum. De rechtzaak tegen Clodius gebeurde in de nasleep van
Cicero‟s consulschap waarin hij de samenzweringen van Catilina met ijzeren hand had onderdrukt.
Zodoende werd Cicero nog steeds als symbool gezien van de senatus auctoritas. De redenaar deed er
dan ook alles aan om deze status te behouden en zag in Clodius‟ aanval van de rogatio een aanval
tegen de Republiek, haar leiders en de kampioen van de senaat, met name de redenaar zelf.200 Het
leidde tot een bitse strijd die Cicero er toe bracht om Clodius als erfgenaam van Catilina af te
schilderen en zijn aanhangers als Grex Catilinae te benoemen.201 Het is dan ook met een zekere zin
voor ironie dat Clodius eens hij het volkstribunaat te pakken had, Cicero van de politieke scène weet te
verdrijven door zich te beroepen op de gebeurtenissen die zich voordeden tijdens de vervolging van de
Catilinarische samenzweerders. Door handig in te spelen op het plebs kon hij de wettelijke vervolging
van Cicero tewerkstellingen.
Clodius had als geen ander door dat hij het plebs kon gebruiken om zijn eigen politieke plannen te
laten ontplooien. En wat is er een betere strategie om het vertrouwen van het volk te winnen dan
ervoor te zorgen dat het plebs je aanzag als een gelijke. Het was dan ook een briljante zet van Clodius
om zich in te laten met een transitio ad plebem, waarbij de jonge patriciër zijn naam en afkomst liet
198
Plut. Cic. 29.1-5.
Dio Cass. 38.14.1-3
200
Tatum (J.W.) Cicero and the Bona Dea Scandal. Classical Philology, vol. 85, Jul. 1990, pp. 205-208.
201
Cic. Ad. Att. 1.14.5.
199
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
51
vallen en zich liet adopteren door de niet-adellijke familie van Fonteius. Dat hij hierdoor kans maakte
om het ambt van tribunus plebis te veroveren, was Clodius natuurlijk niet ontgaan. Dat de adoptie nog
heel wat voeten in de aarde zou hebben, is niet verwonderlijk, want Clodius‟ vijanden, met Cicero op
de eerste rij, zouden er alles aan doen om de transitio tegen te gaan. Maar Clodius leek zijn
tegenstanders steeds een stapje voor te zijn en tevens met een flinke dosis geluk wist hij keer op keer
zijn zin te krijgen. Natuurlijk speelde de politieke situatie in zijn voordeel toen Clodius bang het
antwoord afwachtte van Caesar en Pompeius die de transitio moesten voltrekken. Volgens Seager was
Caesar na het proces tegen Vatinius en de grote oppositie tegen zijn agrarische hervormingen erg
ontnoegd over de Senaat. Ook Pompeius‟ imago lag aan diggelen door de lastercampagnes van zijn
tegenstanders, voornamelijk boni, die het niet begrepen hadden op Pompeius‟ populistische ideeën.
Cicero zou de gemoederen nog meer hebben opgezweept op de ochtend van Clodius‟ transitio door fel
te hebben uitgehaald naar de jonge patriciër in een speech in de Senaat door hem er opnieuw van te
betichten de samenleving en de Republiek te willen omverwerpen.202
Doorheen de briefwisseling met Atticus verbaast Cicero zich eerst over het transitio om uiteindelijk
hooghartig te verklaren dat Clodius zijn zin maar moest door drijven en dat het de redenaar niet kon
schelen wat hij van plan was.203 In zijn pro Sestius schrijft Cicero dat mensen die niks van politiek
afwisten, de adoptie van Clodius enkel toeschreven aan een vergeldingsactie van de jonge patriciër
tegen de redenaar. Maar de orator merkt op dat dit niet het geval was en dat de transitio van een
furibundi hominis naar een plebejische familie niet enkel was bedoeld om de redenaar kwaad te
maken, maar vooral om de veiligheid en de publieke rust te verstoren.204 Ook in zijn pro domo sua
vraagt Cicero zich spottend af wat het nut was van Clodius‟ adoptie. Adoptie wordt immers
gekenmerkt door het feit dat het meestal werd doorgevoerd door oudere mannen die in de onmogelijk
waren geweest om kinderen te verwekken en die hun bloedlijn wilden voortzetten door een jongeman
te adopteren. Maar, zo merkt Cicero schrander op, de adoptievader Fonteius was twintig jaar oud, een
leeftijd waarop de man zelf nog voor kinderen kon zorgen. Meer nog, de man in kwestie had zelfs een
vrouw en reeds enkele kinderen, die door het toedoen van Clodius nu werden benadeeld. Er was
volgens Cicero maar één reden voor de plotse adoptie, met name de benoeming tot tribunus plebis
waardoor het voor Clodius mogelijk werd om de Republiek om ver te werpen.205
Het lijkt me onredelijk te stellen dat Clodius inderdaad de transitio uitvoerde om zich enkel te wreken
op Cicero, maar het omverwerpen van de Republiek was zeker niet zijn hoofdmotivatie. Tatum haalt
202
Seager (R.) Pompey, a Political Biography. Oxford, 1979, pp. 91-92.
Cic. Ad Att. 4.2.7 – 4.2.9- 4.2.5
204
Cic. Pro Sest. 15.
205
Cic. Dom. 33-35.
203
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
52
aan dat Clodius niet de eerste man van nobele geboorte was die na een serieuze tegenslag in zijn
politieke carrière koos voor een transitio. Het is immers zo dat Clodius na het Bona Dea schandaal
zijn gezicht had verloren. Het tribunaat betekende echter terug naar af voor de politicus en schonk aan
Clodius een herkansing op politiek vlak.206 Uiteindelijk is de impact van het Bona Dea schandaal voor
Clodius moeilijk in te schatten. Hoewel de andere leden van het politieke regime de reputatie van
Clodius in twijfel trokken, is het nog zeer de vraag of de gewone bevolking wel wakker lag van
Clodius‟ misstap. Hoe dan ook werd later die middag de transitio voltrokken waarbij Caesar als
pontifex maximus optrad en Pompeius als auguur. Volgens Seager stemden de twee mannen hiermee
toe omdat ze Cicero het zwijgen wilden opleggen. Op korte termijn leek hun plan goed geslaagd, maar
geen van beiden had echter rekening gehouden met de implicaties op langere termijn.207 Toen Clodius
eindelijk tot tribunus plebis werd verkozen, had hij zowel Cicero als het triumviraat weten klein te
krijgen.208 Na zijn transitio ad plebem had Clodius immers heel wat steun weten te vinden bij het plebs
en bij de tegenstanders van Cicero, die de pogingen van Clodius om de redenaar het zwijgen op te
leggen met groot enthousiasme volgden. Dio Cassius vermeldt dat Clodius toch enige moeilijkheden
ondervond om een man van Cicero‟s allures om ver te werpen, daar de redenaar een grote invloed
uitoefende op de staat door zijn adequaatheid in het geven van redevoeringen en de steun die hij kreeg
van de boni. Daarom boorde Clodius niet enkel zijn populariteit onder het plebs aan, maar probeerde
ook ridders en leden van de Senaat te beïnvloeden en voor zich te winnen. Door zich van hun steun te
verzekeren, zou Clodius immers de redenaar een enorme slag kunnen toebrengen. Cicero had volgens
Dio Cassius immers heel wat vijanden gemaakt.209
Als kers op de taart volgde een ongeziene reeks rogatio die zijn populariteit onder het plebs alleen
maar aanwakkerden, maar tevens en meest belangrijk enkele fundamentele rechten voor de plebejers
wist uit de brand te slepen. De gevolgen van Clodius‟ tribunaat waren een kaakslag voor Cicero en de
triumvirs, die lijdzaam moeste toezien hoe Clodius steeds maar meer macht naar zich wist toe te
brengen. Plutarchus haalt aan dat Clodius‟ succes berustte op vier grote pijlers; ten eerste wist hij in de
gunst van de mensen te komen door zijn gunstige wetgeving. Ten tweede verschalkte hij de consuls
door hun provincies te beloven. Ten derde omringde hij zich door gewapende slaven die hem tot in de
dood zouden volgen en tenslotte wist hij de armere klassen van de bevolking te organiseren en een
206
Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press,
London, 1999, pp. 98-99.
207
Seager (R.) Pompey, a Political Biography. Oxford, 1979, p. 92.
208
Caesar en Pompeius hadden heel wat tevergeefse pogingen gedaan om Clodius‟ adoptie te ontbinden. Clodius
dreigde er echter mee dat wanneer zijn adoptie ongeldig werd verklaard, alle andere wetten die door Caesar
waren goedgekeurd tevens hun geldigheid verloren. Zie: Seager (R.) Clodius , Pompeius and the Exile of Cicero.
Latomus 24, 1965, p. 519f.
209
Dio Cass. 38.12.3-7.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
53
politiek actieve rol toe te bedelen.210 De bevindingen van Plutarchus reflecteren vooral de
wetvoorstellen die Clodius indiende. De Lex Clodius de collegiis herstelde de legitieme status van de
collegia die door een senatus consultum in 64 buiten de wet werden gesteld toen de elite in de nasleep
van de Catilinarische samenzweringen iedere vorm van verenigen zag als een mogelijke bedreiging
voor de Republiek. Collegia waren religieuze en sociale organisaties die vooral waren gebaseerd op
een specifiek beroep of buurt en aan de modale Romein een erg gewaardeerde vorm van recreatie,
veiligheid en respectabiliteit boden.
Het is mogelijk om beroepsgebonden collegia (collegia opificum) van de wijkgebonden collegia
(collegia compitalicia) te onderscheiden. De professionele collegia waren waarschijnlijk sterk gelinkt
met de wijkcollegia; er is misschien zelfs mogelijkheid tot overlapping want handel was vaak
geconcentreerd in specifieke straten of gebieden.211 Elke buurt had zijn eigen schrijn en zijn lokale
organisatie van officiële afgevaardigden die verantwoordelijk waren voor de jaarlijkse festivals van de
compitales.212 Collegia verschilden onderling van grootte; verenigingen hadden tussen de tientallen en
duizenden leden.213 Ze hielden op regelmatige basis meetings en eetfestijnen, vierden religieuze
festivals en vormden corporaties die instonden voor hun leden hun begrafenis. De collegia
compitalicia waren vooral belangrijk voor het vieren van de Lares Compitales.214 Lidmaatschap was
volledig vrijwillig. Vergaderingen werden regelmatig belegd en officieren (sacerdos, flamen, curator,
notarius, scriba, viator) werden er verkozen. Aan het hoofd van een collegium stond een magister,
wiens autoriteit volledig berustte bij de aanvaarding van de andere leden.215 Meestal werd hij jaarlijks
(zoals de meeste magistrale ambten in Rome, met uitzondering van de ereambten) aanduid, hoewel in
sommige gevallen er een leider voor vijf jaren werd aangeduid die de titel van quinquennales mocht
dragen.216 Geen enkel lid van een collegium behoorde tot de elite, maar er werd wel een onderscheid
gemaakt in rijkdom en status, omdat de collegia openstonden voor slaven, vrije burgers en bevrijde
personen.
De collegia van Rome kenden een quasimilitaire organisatie (vergeleken met de municipale collegia)
waarbij hun leden waren verdeeld in centuriae of decuriae. De algemene structuur van de collegia leek
210
Plut. Cic. 30.1-2.
Morel (J.P.) « La topographie de l‟artisanat et du commerce dans la Rome antique. » In Urbs. Espace urbain
et histoire Ier avant J.C.-IIIe siècle après J.C. Collection de l‟école français de Rome 98 : Rome, pp. 127-155.
212
Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 83.
213
Ausbüttel (F.M.) Untersuchungen zu den Vereinen im Westen des römischen Reiches. Kallmünz, 1982, p. 36.
214
Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press,
London, 1999, pp. 25-26.
215
Flambard (J.M.) « Collegia Compitalicia: Phénomène associatif, cadres territoriaux et cadres civique dans le
monde romain à l‟époque républicaine. » Ktema 6. 1981, pp. 143-166.
216
Lassère (J.M.) Manuel d‟épigraphie Romaine. Parijs, 2005, pp. 479-480.
211
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
54
sterk op die van de maatschappij waarin ze ontstonden. Toch boden de collegia de kans aan janmodaal
om lokaal prestige te oogsten of succes te kennen in een maatschappij waar economische opportuniteit
en politieke macht vaak nooit konden bereikt worden.217 In 58 voor Christus diende P. Clodius Pulcher
een wetsvoorstel in die de collegia opnieuw een legaal statuut zou laten krijgen. Dit was niet de eerste
keer dat een volkstribuun probeerde om de collegia en het recht op het vieren van de Ludi Compitalicii
te herstellen. In december 61 werd een soortgelijke poging ter herstelling van de festivals ingediend
door een onbekende tribuun die zijn auxilium had gegeven aan de collegia om de Ludi Compitalicii te
vieren. Hij werd door de aangestelde consul Metellus Celer in zijn poging gestopt toen deze zijn
auctoritas gebruikte om de tribuuns macht te breken.218 Clodius plaatste zijn gehele steun achter de
magister van dienst, niemand minder dan Sex. Cloelius, een trouwe aanhanger van de tribuun.219 L.
Ninnius Quadratus, een amicus van Cicero, verscheen echter op het toneel en probeerde de Ludi tegen
te gaan. Ninnius had wettelijke redenen om Clodius blok te zetten, want de wet uit 64 was eenzijdig en
duidelijk; ze verbood alle feestelijkheden.
De politieke consequentie van Clodius‟ falen zou een blamage betekenen en een flinke deuk in zijn
prestige veroorzaken. Gezien hij het ambt van volkstribuun op zich had genomen om zijn prestige
grotendeels te herstellen, is het niet verwonderlijk dat Cicero alle middelen wou benutten om Clodius
opnieuw te laten falen. Ninnius was echter geen Metellus Celer en het lukte hem niet Clodius te
intimideren, hoewel de man steeds zijn veto kon gebruiken om Clodius‟ rogatio omver te werpen. Hij
kon steunen op het senatus consultum van 64 en stond bekend als een hevige tegenstander van de
collegia en kon zo zijn veto staven op basis van consistentie en dignitas.220 Clodius‟ Lex de Collegii
kaderde echter in een veel groter structuur van wetsvoorstellen die Ninius of Cicero nooit met een veto
zouden bestrijden. Het zou het einde van hun populariteit betekenen mocht één van beide de Lex
Frumentaria boycotten die gratis graanverdeling aan de burgers van Rome toeliet. Verder bestond er
ook binnen de eigen senatoriale rangen tevredenheid over de Lex de Obnuntiatione en de Lex de
censoria notione die met veel interesse werden onthaald.221 Clodius gooide het uiteindelijk over een
totaal andere boeg en sloot een akkoord met Cicero, die hij beloofde om hem niets akeligs te laten
217
Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press,
London, 1999, pp. 26-27.
218
Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press,
London, 1999, pp. 117-118.
219
Ibid. p.136.
220
Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press,
London, 1999, p. 136.
221
Tatum (J.W.) “Cicero‟s Opposition to the Lex Clodia de Collegiis. The Classical Quarterly, New Series, vol.
40, N°1, 1990, pp. 190-191.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
55
overkomen ter compensatie van het terugfluiten van Ninnius. De redenaar accepteerde het voorstel en
Ninnius werd bedankt voor bewezen diensten.222
Door de oude collegia in hun vroegere officiële status te herstellen en de mogelijkheid te creëren om
nieuwe collegia op te richten, werd het voor Clodius mogelijk om mannen te rekruteren voor geweld
en politieke doeleinden op een grotere schaal en met meer zin voor organisatie dan ooit te voren.
Lintott ziet Clodius zelf de rol van de patronus van het plebs overnemen en zo de banden met vroegere
patronen of meesters te verbreken.223 In de Late Republiek verloor de overheid steeds meer macht over
de samenleving. De traditionele clientela banden tussen aristocratie en de hogere klasse van de
plebejers hadden onherroepelijk te lijden onder Clodius‟ aanpak. De proletariërs hadden de keuze; of
ze bleven loyaal aan hun vroegere meesters of ze namen deel aan een organisatie die hun eigen rechten
probeerde te handhaven, maar tegelijkertijd indruiste tegen de elite. Hoewel na Catilina de verhouding
tussen elite en lagere klasse min of meer het gebruikelijk patroon van een clientela relatie aannam,
was deze allerminst duurzaam.224 Omdat een client meerdere patronen mocht dienen, leek de stap naar
een collegium minder groot. De nieuwe collegia die Clodius uit de grond stampte, zorgden voor een
bredere rekruteringsbasis omdat ze ongehinderd waren door de traditionele gebruiken waaraan de oude
collegia vasthielden. Ze groeiden dan ook al vlug uit tot paramilitaire organisaties. 225 Daarnaast is het
ook mogelijk om het ontstaan van de nova collegia in het licht te zien van Clodius‟ gebruik van
homines non occupati, mercenarii en conducticii. Deze lieden, die vaak werden betaald voor bewezen
diensten, zouden de macht van Clodius nog hebben vergroot.226 Daarnaast boden de nieuwe collegia
ook een perfect alternatief voor burgers die voordien geen gehoor vonden bij de traditionele
verengingen om zich te organiseren. Grote stedelijke verenigen boden vaak een belangrijk
ondersteunend, sociaal netwerk voor pas aangekomen migranten uit de provincies. Zowel
professionele collegia als de collegia Compitalicia speelden een belangrijke rol in het Romeinse,
politieke leven en openden graag hun rangen voor deze migranten.227 Door een bredere achterban te
organiseren en in te spelen op de gevoelens en eisen van het plebs slaagde Clodius erin om het plebs
dat voordien amper de nood voelde om deel te nemen aan het politieke leven te mobiliseren om hun
stem te laten gelden tijdens belangrijke politieke beslissingen.
222
Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press,
London, 1999, p.136.
223
Lintott (A.W.) Violence in Republican Rome. Oxford, 1968, p. 82.
224
Meijer (F.J.) De Verliezers: Catilina en Clodius. Martinus Nijhoff, Leiden, 1984, p. 125.
225
Ibid. p. 124.
226
Benner (H.) Die Politik des Clodius Pulcher. Untersuchungen zur Denaturierung des Clientelwesens in der
Ausgehenden Römischen Republik. Stuttgart, 1987, pp. 79-80.
227
Paterson (J.) “Politics in the late republic.” Roman Political Life 90BC-AD69. Wiseman (T.P.) (ed.) p. 21-43.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
56
Volgens mij ligt de kracht van Clodius niet enkel in de dankbaarheid die hij wist af te dwingen van het
plebs, maar tevens bij de vernuftige, psychologische bijwerkingen die Clodius met zijn legislatuur
creëerde. Het is onmiskenbaar dat de elite en de heersende politieke klasse erg discriminerend te werk
gingen ten opzichte van het plebs, dat bestond uit een groep van diverse burgers, gaande van bedelaars
en proletariërs die met moeite de eindjes samen konden knopen, vrijgelaten mannen en vrouwen die
een nieuw leven op wilde bouwen tot tabernarii en handelaars die met hun winkeltjes en handelszaken
een comfortabel leven konden leiden. Toch bestempelde de elite hen als servi. In de Pro Sestio
verwijst Cicero naar de leden van de collegia als servorum dilectus228 en in de Pro Domo Sua
becommentarieert de redenaar de recente relletjes en opstandjes door slaven en vrijgelaten slaven.229
Hoewel slaven werden opgenomen in de collegia, zou de sociale afkeur voor deze lagere klasse toch
doorschemeren tot in de rangen van de collegia.230 De theorie van Benner ziet de pejoratieve
beschrijvingen van Cicero eerder als een tactiek die de redenaar gebruikte om angst te zaaien onder de
nobilitas om zo Clodius van hen af te scheuren. Hij speelde hiermee in op de angst van de elite voor
het plebs dat zich tegen hen zou keren. Volgens Benner speelde Cicero tevens in op de gevoelens van
de vrije mannen. Door Clodius in het licht te plaatsen van een patroon van slaven, werd ieder lid van
Clodius‟ bende aanzien als servi en betekende dit voor een vrije burger een enorm verwijt en blamage.
Tenslotte gebruikte Cicero volgens Benner de term slaaf om vrijgelatenen te duiden wat wijst op
discriminatie.231
Mouritsen bekrachtigt Benners stelling wanneer hij aangeeft dat de armen immers aanzien werden als
de natuurlijke tegenstanders van de rijken. Het ging zelfs zo ver dat bepaalde aristocraten de plebejers
als vijanden beschouwden. Bewijs hiervoor vindt Mouritsen in Pro Domo Sua alwaar Cicero wijst op
het complot van één van Clodius‟ mannen Sergius die een aanval zou hebben gepland op de consuls,
de senaat en het bezit en rijkdom van de elite om de armen meer macht te geven. Ook in de pro Milone
waarschuwt Cicero de elite voor het plebs et infirma multitudo die onder Clodius‟ leiderschap de
fortunis vestris bedreigde.232 De lagere klassen werden dus aanzien als een latente bedreiging voor de
elite. Clodius zette de angst van de elite om in praktijk. De mobilisatie van het plebs urbana tijdens
demonstraties en politieke zittingen betekende een enorme druk voor de overige politici, die de
burgers beschouwden als een bedreiging van hun macht.233 De denigrerende terminologie van de elite
moet volgens mij wel degelijk kwaadbloed hebben gezet onder het plebs, maar ook de angst van de
228
Cic. Pro Sest. 34.
Cic. Dom. 54.
230
Flambard (J.M.) Collegia Compitalicia: Phénomène Associatif, cadres territoriaux et cadres civiques dans la
monde romain à l‟époque républicaine. Ktema 6, 1981, p. 154.
231
Benner (H.) Die Politik des Clodius Pulcher. Untersuchungen zur Denaturiering des Clientelwesens in der
ausgehenden Römischen Republik. Stuttgart, 1987. pp. 75-76.
232
Cic. Mil. 95
233
Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, pp. 140-141.
229
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
57
aristocratie voor de proletariërs moest duidelijk merkbaar zijn. Het is immers zo dat rechtszaken en
contiones openbare gelegenheden waren die op het Forum Romanum werden gehouden en in principe
toegankelijk waren voor iedere burger.
Daarnaast waren er altijd wel mannen uit de operae Clodiani aanwezig die de discriminerende
boodschappen die door de politici werden geuit, verspreidden doorheen de stad. Overvolle tabernae
waren de ideale plaats om roddels en weetjes te verspreiden en ook de magistri en duces die aan het
hoofd van de collegia stonden, konden hun mede collegiati vast inlichten over de lasterpraat die
sommige politici durfden uiten. Nieuws verspreidde zich vlug in Rome; niet alleen op het Forum,
maar ook in de vele eet- en drinkgelegenheden, tijdens triomftochten, publieke begrafenissen en het
vrolijke vertier van religieuze festivals en banketten, werd duchtig geroddeld en gedebatteerd.234
Verkiezingen en politiek nieuws waren immers net als in onze maatschappij een geliefd onderwerp
omdat ze een belangrijke invloed hadden op het beleid dat voor een jaar zou worden gevoerd. De
jaarlijkse verkiezingen hielden het beleid van een magistraat of politicus steeds brandend actueel.
Verder werden op het forum geregeld speeches en redes gehouden die de bevolking van alle nieuwtjes
voorzagen.235 Maar ook roddels en kwaadsprekerij werden door de clientes, divisores en aanhangers
van de tegenpartij verspreid. Hoewel de meeste politici zich waarschijnlijk behoeden voor enige
missprekingen, is het niet onmogelijk dat tijdens een woordenwisseling een flater werd begaan. Cicero
verklaart zelf zonder enige schroom in zijn redevoering in het proces tegen Plancius dat er een leger
van armen werd opgericht tegen de rijken; de perditi tegen de boni, slaven tegen hun meesters,
waardoor hij met een vermanende vinger naar het plebs wijst.236 Hoewel kan worden getwijfeld aan
het feit of Cicero deze uitspraak al dan niet bewust heeft gemaakt, zou de uitwerking ervan niet lang
op zich hebben moeten laten wachten. Het lijkt me dan ook niet onmogelijk dat de leden van de
collegia regelmatig werden geconfronteerd met kwetsende opmerkingen van de elite, die zwaar
doorwogen op de gewone man. Clodius had het plebs door middel van de collegia immers een zeker
gevoel van dignitas gegeven. Het werd mogelijk voor de gewone man om lokaal prestige te oogsten.
Voor het eerst kregen ze een rol toebedeeld in het politieke beleid in Rome en hoewel vaak erg
minimaal kregen de plebejers toch het gevoel dat ze enige waarde hadden in een maatschappij die hen
op economisch vlak marginaliseerde.
Dat de comitia tributa het ideale slachtveld werd om de wil van het volk te verdedigen, kan dus
ondermeer gezien worden in het licht van de goede organisatie en de snelle mobilisatie tijdens
234
Ward (A.M.) How Democratic Was the Roman Republic? New England Classical Journal, 31.2, 2004,
Connecticut, p. 115.
235
Bell (A.J.E.) Cicero and the Spectacle of Power. The Journal of Roman Studies. Vol. 87. 1997, p.1
236
Cic. Planc. 86.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
58
stemmingen die Clodius had bewerkstelligd door de collegia voor zich te winnen. Hoe dan ook lijkt
Clodius te voldoen aan de definitie van een demagoog, die als leider van het volk ervoor zorgde dat er
een nieuwe instroom aan kiezers opgang kwam, die de politieke besluitvoering ernstig zou veranderen.
In de laatste decennia van de Late Republiek zou Clodius ervoor zorgen, samen met de onverzoenbare
vetes tussen de aristocratische families onderling, dat er heel wat wetten in de comitia tributa zouden
worden goedgekeurd die tegen de belangen van de heersende elite ingingen. Tevens breidde hij met de
Lex Clodia de agendo cum populo (Lex Clodia de obnuntiatione) de regels uit met betrekking tot de
bestaande regelgeving omtrent het verbieden of het limiteren van het aantal deelnemers aan publieke
samenkomsten.237 Het probleem rond de lex de agendo cum populo is het feit dat er erg weinig
bronnen bestaan die handelen over de implicaties van deze wet. De meest genoemde discussie werd
gevoerd door Cicero die zich zoals steeds laagdunkend uitlaat over Clodius‟ wet238, maar ook Dio
Cassius vermeldt de wetgeving maar erg oppervlakkig. 239 Cicero beschrijft hoe Clodius‟ wetgeving
alle regelgeving over de rituele observering van het luchtruim voor slechte of goede voortekenen
afschafte en de auspiciën ongeldig liet verklaren.240
Verder laat de wet het toe dat er stemmingen over wetteksten op alle dies fasti mochten plaatsvinden
en dat de lex Fufia en de lex Aelia werden verworpen.241 De nieuwe wet had dus heel wat implicaties
voor de macht van de Senaat. Zoals reeds eerder vermeldt, was één van de middeltjes van de Senaat
om een ongunstige rogatio tegen te gaan een obnuntiatio uit te roepen. Magistraten keken immers in
de lucht naar tekenen die succes of falen indiceerden. Meestal speurde men de hemel af en keek naar
de vlucht van de vogels die door de augures als goed of slecht voorteken werden verklaard. Door de
lex Aelia kregen de profetieën een legitiem karakter.242 Door de obnuntiatione af te schaffen, slaagde
Clodius erin om een tactiek van de Senaat af te nemen en de comitia tributa vrijspel te geven tijdens
stemmingen in de vergadering. Verder somden de lex Fufia en de lex Aelia de voorwaarden op die
moesten vervuld zijn voordat een comitia kon plaatsvinden. Tatum argumenteert dat hij Asconius243
neigt te geloven die voorstelt dat de lex Fufia diende om een strikt aantal dagen tussen de
bekendmaking van verkiezingen en de uiteindelijke verkiezing vast te leggen.244 Indien Tatums
veronderstelling correct is, kunnen we stellen dat de reeds aangehaalde veronderstelling dat het
237
Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press,
London, 1999, p. 125.
238
Cic. Sest. 33, 56, Cic. Har. Resp. 58, Cic. Red. Sen. 11.
239
Dio Cass. 38.13.6.
240
Cic. Sest. 56.
241
Cic. Sest 33.
242
Lintott (A.W.) The Constitution of the Roman Republic. Clarendon Press, Oxford, 1999, pp. 102-104.
243
Asc. 8 Clark.
244
Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press,
London, 1999, p. 126.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
59
wettelijk verplichte trinundinum, waarin geen legislatieve comitia mochten worden gehouden, verviel.
Dit brengt met zich mee dat er op marktdagen wel mocht worden gestemd en dat rurale burgers die
naar Rome kwamen om hun waren aan de man te brengen ondertussen konden gaan stemmen. Een
verplaatsing op niet-marktdagen betekende immers dat het werk op het land niet werd verricht en
omdat vele boeren zelfbedruipend waren, konden velen het zich niet veroorloven om enkel om te
stemmen naar Rome af te zakken. Volgens Mouritsen was de lex Fufia immers bedoeld om de rurale
kiezers af te schrikken.245 Door de lex Fufia af te schaffen, kon Clodius nu ook rekenen op de steun
van de rurale proletariërs en boertjes die een tegengewicht konden bieden tijdens de stemmingen in de
comitia centuriata.
Het valt wel te betwijfelen of de invloed van Clodius tot buiten de grenzen van de stad reikte, hoewel
we in de Pro Milone vinden dat toen Clodius Milo ontmoette op de Via Appia, hij net op weg was naar
Aricia om daar de lokale Senaat toe te spreken als onderdeel van zijn verkiezingscampagne.246 Hoe
dan ook maakt Clodius met zijn wet de weg vrij voor de rurale burgers en indirect bouwde hij mee aan
een eerlijker en meer democratischer politieke scène. Ook zijn eis voor een verdeling van de stemmen
van vrijgelaten mannen onder alle tribus in plaats van hen vast te leggen in de 4 urbane tribus, kadert
in eenzelfde gedachtegoed.247 Ten slotte heeft Cicero het ook over het houden van stemmingen op alle
dies fasti. De Romeinse kalender was verdeeld in dies nefasti, dagen waarop geen publieke zaken
mochten worden besproken en dies fasti, die op hun beurt nog eens waren onderverdeeld in dies fasti
et comitiales, waarop een comitia kon worden gehouden, en gewone dies fasti waarop wel
procesvoering mocht worden gehouden maar het samenkomen in een comitia verboden was.248 De dies
fasti waren dus in overeenstemming met de lex Fufia en hadden dus bij hun afschaffing dezelfde
implicaties. Op alle dies fasti was het toegestaan om een vergadering te beleggen en een stemming uit
te voeren.
Niet enkel gaf Clodius de bevolking het recht terug om zich te organiseren en de Ludi te vieren, ook
voorzag hij iedere burger van voedsel door hen een graanrantsoen aan te bieden.249 In het voorzien van
de basisbehoeften van het volk, wist Clodius heel wat bereidwilligheid te vinden voor zijn politieke
plannen. Het was een welbeproefde politieke zet die doorheen de eeuwen heen blijvend werd
herhaald; zelf in de 20ste eeuw mochten de burgers naar de politici komen met hun problemen. In ruil
voor een oplossing, beloofde de desbetreffende kiezers dan om hun stem te schenken aan de politici in
245
Mouritsen (H.) Plebs and politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 34.
Cic. Mil. 51, 54. over de verkiezingscampagne in Aricia: Lintott (A.W.) Cicero and Milo. The Journal of
Roman Studies, vol. 64, 1974, pp. 68-69.
247
Treggiari (S.) Roman Freedman during the Late Republic. Oxford, 1969, pp. 176-177.
248
Mommsen (T.) Römischen Staatsrecht. vol. 3, Leipzig, 1887, pp. 372 – 374.
249
Dio Cass. 38.13.1.
246
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
60
kwestie. Clodius pakte het echter op grote schaal aan en verkreeg zo de gratia van een groot deel van
het plebs urbana. Voedseltekorten waren schering en inslag in de Griek-Romeinse wereld en een stad
als Rome werd regelmatig opgeschrikt door een hongersnood die hardnekkig de kop op stak, zeker
wanneer de graanbevoorrading uit het Middellandse Zeegebied in gedrang kwam. 250 Iedere burger
vanaf de leeftijd van 10 jaar kreeg door Clodius‟ Lex Clodia Frumentaria een gratis, maandelijks
graanrantsoen van 5 modii graan.251 Cicero was er alleszins niet mee opgelaten en stak de draak met
Pompeius, die kennelijk het beheer over de graanvoorraden in handen wou krijgen.252 Clodius sloeg
dus een dubbele slag; niet alleen wist hij de gratia van het plebs te winnen, tevens kon hij Pompeius‟
gezag ondermijnen door de prestigieuze taak van het toezicht houden over de graandistributie over te
nemen. Het is niet moeilijk om in te zien dat er een hoog prijskaartje aan de gratis graanbedeling ging.
Maar zoals later zal blijken wist Clodius daar een mouw aan te passen door Cyprus te annexeren en
enkele rechten te herstellen voor Byzantium zodat er nieuwe hoeveelheden graan naar de silo‟s in
Rome werden aangevoerd.253
Door de bevolking achter zich te scharen en de comitia vrij spel te geven om haar beslissingen (en die
van Clodius) door te voeren, had de volkstribuun het pad geëffend voor zijn wraak op Cicero. In
februari 58 diende Clodius een wetsvoorstel in, dat resulteerde in de lex Clodia de capite civis Romani,
die het recht van iedere burger tot provocatio; het recht op het in beroep gaan, uitbreidde, door te
stellen dat het verboden was om een Romeinse burger te veroordelen tot de doodstraf zonder een
proces te hebben gevoerd.254 Nu was de provocatio reeds in voege en werd ze door Cicero zelf reeds
als patrona civitatis ac vindex libertatis benoemd.255 Voor Cicero, die als symbool gold voor de
senatoriale macht, was dit een harde klap in het gezicht. Een clausule in Clodius‟ wet voorzag immers
dat niet enkel magistraten, maar ook de senatoren die de magistraten adviseerden, konden worden
gestraft.256 De hele Senaat had de Catiliaanse verraders zonder proces veroordeeld tot de doodstraf,
maar het zou Cicero zijn die de volledige schuld op zich zou nemen.257 De verkozen consuls wist
Clodius handig te bespelen door hen via een de lex Clodia de provinciis consularibus het commando
te geven over Macedonië en Syrië voor vijf jaar.258 Toen Cicero de wet onder ogen kreeg, ging hij
spontaan in rouw en vroeg de hulp in van de bevolking. Equites en publicani kwamen van het
250
Garnsey (P.D.A.) Famine and Food Supply in the Graeco-Roman World. Cambridge, 1988, pp. 3-14.
Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press,
London, 1999, p. 121.
252
Cic. Dom. 25.
253
Cic. Dom. 129, Cic. Har. Resp. 28f.
254
Stockton (D.) Cicero, a Political Biography. Oxford, 1971, p. 188.
255
Cic. De Orat. 2.199
256
Dio Cass. 38.14.5, 38.17.2
257
Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press,
London, 1999, pp. 150-152.
258
Seager (R.) Pompey, a Political Biography. Oxford, 1979, p. 103.
251
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
61
platteland om de redenaar bij te staan, maar ook hooggeplaatste senatoren steunden Cicero. Clodius
had echter de steun van de collegia en het plebs urbana. Hij zag erop toe dat Cicero niet over straat
kon lopen zonder gemolesteerd te worden. Hortensius, één van Cicero‟s aanhangers, werd eveneens
aangevallen en zou op het nippertje aan de dood ontsnappen. De Senaat stond echter weigerachtig
tegen het nieuwe wetsvoorstel en veroordeelde de nieuwe haarden van geweld, maar daar wist Clodius
al vlug een mouw aan te passen. Hij diende opnieuw een wetsvoorstel in, de lex Clodia de imperio
Catonis, die ervoor zorgde dat Cato de supervisie kreeg over de annexatie van Cyprus. Hierdoor zou
de staatsman minder in de stad zijn en door Cato publiekelijk steun te bieden, stond de senator in de
schuld bij Clodius. Daarnaast kon Cato evenzeer het slachtoffer worden van de lex de capite civis
Romani, maar door de missie naar Cyprus voor te stellen, gaf Clodius Cato te verstaan dat hij niets
hoefde te vrezen.259 Ondertussen bleken de consuls Clodius graag een handje toe te steken na de royale
geste die de volkstribuun hen had gedaan. Gabinius verbood de equites te spreken in de Senaat. Die
waren samengekomen aan het Capitool en hadden besloten om vertegenwoordigers naar de Senaat te
sturen om er Cicero‟s zaak te bepleiten. Daarnaast riepen de consuls twee van Cicero‟s metgezellen
Curio en Hortensius op het matje omdat ze hadden deelgenomen aan een vergadering van equites.
In de contiones die werden gehouden, zweepten goedgeplaatste agenten van Clodius de bevolking op
en het waren opnieuw Curio en Hortensius die in de klappen deelden omdat ze door het volk werden
aanzien als tegenstanders van een uitbreiding van de provocatio.260 Cicero moest lijdzaam toezien hoe
elke poging om zijn zaak ter harte te nemen geboycot werd door de illum tribunum en de twee consuls
die elke dag de klachten van patriottische mannen, zelfs van leden van de Senaat, links lieten liggen en
doorgingen met de Staat te ruïneren.261 De triumvirs konden Cicero ook geen steun bieden. Pompeius
had zich afzijdig gehouden en was zelfs naar zijn villa in Alba gevlucht. Zelfs zijn vertrouweling Piso
kon hem niet overtuigen om maatregelen te nemen tegen de volkstribuun.262 Caesar zou de schuld van
de senatoren die de samenzweerders ter dood hadden veroordeeld niet tegenspreken, maar was niet
bepaald opgezet met de strafmaat die werd geëist. De enige die aan de smeekbeden van Cicero gehoor
gaf was Crassus, die zijn steun betuigde aan de redenaar via zijn zoon, maar zelf bleef de triumvir
afzijdig en legde zich neer bij de beslissing van het volk.263 Het plebs urbana en de collegia hadden
indirect een groot aandeel in deze affaire. Clodius had immers de volksvergaderingen bevrijd van
enige restricties op hun soevereiniteit door stemmingen op alle dies fasti mogelijk te maken en
259
Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press,
London, 1999, pp. 153-157.
260
Dio Cass. 38.16.1-5.
261
Cic. Pro Sest. 25.
262
Plut. 31.2-3
263
Dio Cass. 38.17.3
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
62
striktere regulaties vast te leggen over religieuze obstructies. Hij gebruikte de volksvergaderingen
vooral om zaken met betrekking tot buitenlands beleid legitiem te maken.
De confiscatie van Cyprus en de provincies die werden toegewezen aan de consuls werden dan ook
mogelijk gemaakt door de goedkeuring van het volk. 264 Dat de annexatie van Cyprus indruiste tegen
de akkoorden die Pompeius had afgesloten na de Mithridatische Oorlogen was voor Clodius mooi
meegenomen.265 De affaire met Tigranes zou de relaties met Pompeius enkel maar verzwakken. (zie
infra) Met de steun van beide consuls en een aantal belangrijke spelers in de Senaat, kon Clodius de
woede van de boni, die Cicero met alle geweld steunden, gerust op de hals halen. Cicero, beroofd van
al zijn prestige en middelen om Clodius te bekampen, ging in vrijwillige ballingschap. Wat hij nooit
had durven denken was dat Clodius zijn ballingschap zou omzetten tot een wettelijke verbanning die
werd goedgekeurd door het volk. Dio Cassius beschrijft haast heroïsch hoe de redenaar het beeld van
Minerva, dat hij zo lief had, naar het Capitool bracht en haar daar offerde om daarna, geëscorteerd
door vrienden rond middernacht Rome te verlaten, om te voet door Lucania naar Sicilië te trekken.266
Cicero werd door het volk tweemaal gestraft; enerzijds zagen ze hem als een crimineel die Romeinse
burgers zonder rechtspraak ter dood veroordeelden en anderzijds hadden ze hem zo goed als vogelvrij
verklaard. Met de lex Clodia de exsilio rondde Clodius zijn wraakpoging af. De wet verkondigde de
misdaden van Cicero, met name de executie van de samenzweerders en de falsificatie van een senatus
consultum die hieraan de basis lag. De ballingschap van Cicero werd omschreven als een permanente
verbanning en kreeg een legale status toebedeeld. Het werd de redenaar verboden om binnen de 500
mijlen van Italië te komen en iedereen die hem hielp werd ernstig gestraft of moest het met zijn leven
bekopen. Alle bezit van Cicero werd aangeslagen en in een veiling verkocht, waarna Cicero‟s huis op
de Palatijn met de grond werd gelijkgemaakt om plaats te maken voor een monument ten ere van de
godin Libertas. Tenslotte verbood de wet het heropenen van de hele zaak zowel in een comitia als in
de Senaat.267 Vanaf dat moment zoeken de aanhangers van Cicero vol ijver naar manier om de
redenaar terug te halen naar Rome.
Een bedenking bij de lezing van de Antieke bronnen volgt bij de rogatio die consul Spinther voor de
comitia brengt dat Cicero in zijn ambt en status moest herstellen. Door Cicero weten we dat consul
Lentulus Spinther hun wet voorlegde aan de comitia centuriata en niet aan de comitia tributa. In zijn
de Legibus schrijft Cicero dat wanneer het volk verdeeld is door rijkdom, status en leeftijd hun
beslissingen slimmer zijn dan wanneer ze vergaderen en kiezen zonder de classificatie in de comitia
264
Lintott (A.W) ”P. Clodius Pulcher – Felix Catilina?” Greece and Rome, 2nd series, Vol. 14, N°2, 1967, p. 167.
Seager (R.) Pompey, a Political Biography. Oxford, 1979, p. 106.
266
Dio Cass. 38.31.6
267
Moreau (P.) La Lex Clodia sur la bannissement de Cicéron. Athenaeum 75, 1987, p. 465f.
265
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
63
tributa.268 Deze zet is opmerkelijk maar zeker niet onverwacht. Zoals reeds werd opgemerkt was het
de comitia tributa geweest die ervoor had gezorgd dat Cicero werd verbannen. Clodius kon door zijn
wetsvoorstellen en het slimme gebruik van de collegia rekenen op de steun van een groot aantal
plebejers die hij op een korte periode kon mobiliseren om stemmingen in de comitia tributa te
beïnvloeden. C. Messius, Milo, Fabricius269 en andere tribuni plebis270 stelden de kwestie op veilig en
overtuigden Spinther om het wetsvoorstel in de comitia centuriata te laten stemmen.271 De comitia
centuriata had immers het voordeel dat het plebs sterk ondervertegenwoordigd was en dat hun stem er
heel wat minder waarde had. De centuriata verwees in de eerste instantie naar een legerterm waarmee
de kleinste onderdelen van de infanterie in het Romeinse leger werden aangeduid. In de Late
Republiek had het leger niets meer te maken met het desbetreffende comitia, hoewel de vergadering
nog steeds extra pomerium moest worden gehouden en haar vaste stek had op het Campus Martius
daar het voor een leger taboe was om zich binnen de stad Rome te verenigen.272 De opdeling die werd
gehanteerd was deze van de bezitsklassen. De stem van de rijkste burgers, vooral patriciërs, die zich in
de eerste klasse bevonden van het centuriae systeem, woog zwaarder door dan de stem van de andere
klassen, zodat de elite meer controle had op het resultaat van een stemming.
Daar de meeste van Cicero‟s en Pompeius‟ aanhangers tot deze klasse behoorden, was er een groot
voordeel te halen uit het voorleggen van de rogatio in de comitia centuriae. Zo werd het probleem van
Clodius‟ invloed op het plebs tevens omzeilt. Voorgaand voorbeeld toont duidelijk aan dat wanneer
een wetsvoorstel in de comitia tributa werd voorgelegd, alle klassen van de maatschappij hun stem
konden laten gelden, wat duidelijk kan worden geïnterpreteerd als een democratisch element in de
politiek van de Romeinse Republiek. Echter wanneer er een consilium plebis werd samengeroepen,
hadden enkel het plebs recht om te stemmen en werd het democratische principe van stemrecht voor
iedere burger opnieuw ontweken. Ook de Senaat kon dergelijke stunt uitvoeren zoals bovenstaand
voorbeeld aantoont. Wanneer een rogatio koste wat het kost tot wet moest worden verkozen dan kon
de comitia centuriata haar nut bewijzen, wanneer er een consensus was onder het merendeel van de
senatoren en aristocratische families. Het democratische grondbeginsel dat iedere burger stemrecht en
268
Cic. De Leg. 3.44-3.45.
Shackleton-Bailey toonde op geloofwaardige wijze aan dat de naam Fabricius door latere vertalers en
uitgevers werd toegevoegd ter vervanging van Gratidius hoewel deze laatst genoemde geen tribunus plebis was
in het jaar 57 v. Chr. De auteur vestigt tevens de aandacht dat er waarschijnlijk sprake is van Falschverbeserung
met betrekking tot de rol van de tribuun Atilius, die vreemd genoeg niet wordt vermeld door Cicero. Atilius zou
zich pas tegen de redenaar keren nadat zijn collega Numerius door Clodius werd omgekocht. Op het moment van
schrijven wist Cicero nog niet dat dit zou gebeuren wat betekent dat er een postume correctie is gebeurd. Zie:
Shackleton-Bailey (D.R.) Two Tribunes, 57 B.C. The Classical Review, new series, Vol. 12, n°3, Dec. 1962, pp.
195-197.
270
Cic. Q. Fr. I, 4: Cicero vestig zijn hoop vooral op Sestius, maar ook op Curius, Milo, Fadius en Fabricius.
271
Cic. Ad. Att. 4.4.1.
272
Sandberg (K.) Magistrates and Assemblies. A Study of Legislative Practice in Republican Rome. Acta
Instituti Romani Finlandiae vol. 24, Rome, 2001, p. 2.
269
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
64
een gelijkwaardig aandeel had, werd dan opnieuw omzeild. Yakobson trekt echter het minieme
aandeel van het plebs urbana in de comitia centuriata in twijfel. Hij merkt op dat electorale omkoping
van het plebs vooral gebeurde tijdens de verkiezingen van hogere magistrale ambten; ambten die nota
bene werden verkozen in de comitia centuriata. Het lijkt inderdaad zinloos om voor het volk riante
spelen te organiseren en grote sommen geld door te sluizen naar de urbane tribus als het plebs weinig
of geen inspraak had in de stemming.273
Daarnaast merkt Yakobson terecht op dat een splitsing tussen plebs en elite niet voor de hand liggend
is. De veertig of vijftigduizend sestertiën die nodig waren om tot de eerste bezitsklasse van de
centuriata te behoren, was een erg geringe som geld in de Late Republiek. Bijgevolg ziet hij de eerste
klassen van de comitia centuriata dan ook als een piramide waarbij het grootste aantal leden zich
onderaan bevond. Yakobsons theorie staat echter ter discussie. Het argument dat het plebs eerder
meegenoot van de largitiones, feesten en banketten die waren bedoeld voor het winnen van de
middenklasse van de Romeinse maatschappij, lijkt in het licht van bovenstaand argument heel wat
plausibeler. Verder minimaliseert hij de invloed van de rijke Italiaanse, municipale burgers die door
hun amici uit Rome werden uitgenodigd om hun stem te laten gelden. In normale omstandigheden
werd de suffragium van de kiezers die daadwerkelijk in Rome resideerden belangrijker geacht dan
deze uit de municipale gebieden. Tenslotte aanvaardt Yakobson wel dat wanneer er een consensus
bestond onder de kiezers van de eerste klassen en de equites, de stem van het plebs onnodig was. Hij
wijst er echter op dat er een sterke competitiedrang bestond onder de leden van de leidende klasse.
Nobiles en welvarende homines novi bekampten elkaar openlijk voor de hogere magistrale ambten.274
Met bovenstaande bevindingen in het achterhoofd, blijft het echter nog de vraag of de comitia
centuriata wel degelijk een waterdicht plan vormde voor de terugkomst van Cicero. De rijke
aristocratische klasse was immers verdeeld. Een aantal van hen stonden immers resoluut achter
Clodius die met zijn politieke campagne zowel Cicero als Pompeius buiten spel had weten zetten.
Pompeius‟ reputatie was tanende en heel wat politici wilden hem liever langs de kant hebben
geschoven.275
Cato, die heel wat vrienden had in de Senaat, was door Clodius‟ voorkeursbehandeling een hevig
voorstander van de volkstribuun. Het lijkt redelijk om te zeggen dat hij Cicero‟s terugkeer naar aller
waarschijnlijkheid tegenwerkte. Tevens had Cato zich altijd al een hevig tegenstander van Pompeius
gekweten en had hij Pompeius meermaals geweigerd zijn steun te verlenen. Zo verzette Cato zich
273
Yakobson (A.) Petitio and Largitio: Popular Participation in the Centuriate Assembly of the Late Republic.
The Journal of Roman Studies, vol. 82, 1992, pp.32-33.
274
Ibid. pp. 44 - 45.
275
Seager (R.) Pompey, a Political Biography. Basil Blackwell, Oxford, 1979, p.94.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
65
ondermeer tegen het huwelijk van Pompeius met zijn nichtje, de dochter van consul D. Silanus en
Servilia.276 Hij zou daarnaast ook hevige tegenstand bieden tegen de ratificatie van Pompeius‟
overeenkomsten in het Oosten met de plaatselijke heersers. Ook verzette hij zich tegen de nieuwe
landwetten die grond moesten vrijmaken om ter compensatie aan Pompeius‟ veteranen te schenken.277
Dit alles betekende dat er een bres werd geslagen in de eenheid binnen de aristocratie en dat de stem
van het volk wel eens het doorslaggevende element kon worden tijdens de stemming van de rogatio in
de comitia centuriata. De balans zou uiteindelijk in het voordeel doorwegen van Cicero. De bevolking
van Rome was het immers zat om onder de constante bedreiging te leven van agressieve
verkiezingsagenten en de gewapende, Clodiaanse bendes die politieke meetings en publieke
aangelegenheden verstoorden.
Daarnaast is het best mogelijk dat de aanhangers van Cicero het stijgende aantal geweldplegingen
aanklaagden en de burgers de schrik op het lijf joegen met wilde geruchten over een dreigende val van
de Republiek. Toen het politieke leven de gevolgen van de stijgende gewelddadigheden begon te
ondervinden, zouden heel wat senatoren en aristocratische families de nood hebben ondervonden om
Clodius‟ apolitiek beleid een halt toe te roepen. En wat was een betere oplossing dan zijn grootste
opponent terug naar Rome te halen? Deze speculaties ten spijt, is het toch opmerkelijk dat het plan van
de tribunen om de rogatio voor de comitia centuriata te brengen geen 100 procent slaagkans had. Het
zou dus opnieuw de bevolking zijn, die wel eens de beslissende stem zou leveren. Hoewel dus niet
helemaal in de democratische traditie van gelijke en evenwaardige burgerrechten, zijn er toch sporen
van een democratisch gedachtegoed terug te vinden.
Het wetsvoorstel van de tribunen werd meermaals herschreven, want Cicero maakt het duidelijk dat
hij niet tevreden was met de voorwaarden van zijn terugkomst. In een brief naar Atticus trekt de
orator duidelijk van leer tegen het eerste rogatio dat door de tribunen van 58 reeds was opgesteld en de
nieuw verkozen tribunen nu voor de comitia wilden laten stemmen. Cicero vraagt Atticus of hij erop
toe wil zien dat de nieuwe magistraten meer aandacht zouden besteden aan details, want de tribunen
van het jaar 58 hadden volgens de redenaar de clausule zonder veel aandacht opgesteld. Want, zo
vervolgt Cicero, niets wordt hersteld buiten zijn burgerschap en zijn senatoriale rang.278 Een erg
opmerkelijke reactie van een persoon die door een wet verbannen werd uit Rome en die vogelvrij werd
verklaard. Het hernieuwde zelfvertrouwen van de redenaar kan worden verklaard door het einde van
Clodius‟ tribunaat en het vertrouwen in de Senaat en zijn talrijke amicitia die zijn terugkeer bepleiten.
Zelfs Pompeius ziet in de terugkeer van de redenaar naar Rome een belangrijke tactische zet in zijn
276
Plut. Cat. 30.
Plut. Pomp. 46 – Plut. Cat. 31.
278
Cic. Ad Att. 4.3.23.
277
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
66
strijd tegen Clodius Pulcher. Het is speculatief om te stellen dat Cicero‟s vertrouwen voortvloeide uit
het feit dat er nog steeds een oligarchische invloed rondspookte achter de schermen van de Romeinse
politiek. Het kan niet onder stoelen of banken worden gestoken dat de hogere magistraturen nog steeds
werden verkozen in de comitia centuriata en dat de magistraten meestal werden voorgedragen door de
leden van de Senaat, allen ex-magistraten uit de machtigste families uit Rome.
Het vertrouwen raakt even zoek wanneer Cicero echter een clausule aangrijpt waarin hij een
„kwaadaardige‟ intentie van de tribunen schijnt te hebben ontdekt. Clodius had immers in zijn Lex
Clodia de exsilio Ciceronis ervoor gezorgd dat het haast onmogelijk werd om een herziening van de
wetgeving te verkrijgen in een zitting van de Senaat of in een consilium plebis.279 Cicero merkt terecht
op dat Clodius er alles aan had gedaan om ervoor te zorgen dat de geldigheid van zijn wettekst niet
zou worden ingetrokken door de Senaat noch door het volk. Cicero merkt echter logisch op dat
wanneer de Senaat of het volk de wettekst ongeldig stemde, de clausule die het herzien van de Lex
Clodia de exsilio Ciceronis in de Senaat of in een consilium plebis verbood, ook ongeldig werd. Het
feit echter dat er een clausule was opgenomen die de tribunen schadeloos zou stellen mocht blijken dat
de nieuwe rogatio enige inbreuk tegen bestaande wetten zou bevatten, stootte Cicero tegen de borst.
Hij zag de clausule als een laffe daad die de tribunen veilig stelde terwijl zijn eigen belangen werden
geschaad.280 Uiteindelijk verkreeg Cicero dat de rogatio wel degelijk werd aangepast want in latere
brieven naar Atticus verhaalt Cicero dat hij tevens zijn private eigendommen te Rome terugkrijgt en
dat het huis op de Palatijn die door de operae Clodiani was vernietigd, terug zou worden opgebouwd
op de kosten van de Senaat.281
Hoewel Cicero verbannen was en buiten Rome verbleef, kon hij door zijn banden met zijn vrienden en
familieleden nog steeds invloed uitoefenen op de politieke beslissingen in Rome. Of dit pleit voor of
tegen een democratisch gedachtegoed in Rome is moeilijk vast te stellen. Het voorval toont wel
duidelijk aan dat de aristocratie, wanneer geconfronteerd met een vijandige situatie die nefast was
voor het merendeel van de elite, in dit geval de gewelddadige tussenkomsten van Clodius Pulcher, een
krachtstoot kon uithalen die de stem van het volk kon overheersen. Nu kan worden gesteld dat ook
Clodius zijn vrienden en banden aansprak om hem meermaals te ondersteunen. In het jaar 62 was
Murena één van de consuls en een amicus van de toen nog tot het patriciaat behorende Clodius. Hij
zorgde er ondermeer voor dat Clodius geruime tijd werd gespaard van vervolging voor zijn aandeel in
het Bona Dea schandaal.282 Het is van belang om beide voorbeelden te kaderen in een tendens die tot
279
Moreau (P.) La Lex Clodia sur la bannissement de Cicéron. Athenaeum 75, 1987 p. 465-472.
Cic. Ad Att. 4.3.23.
281
Cic. Ad Att. 4.4.2.
282
Linderski (J.) Roman Questions. Stuttgart, 1995, p. 72f.
280
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
67
op de dag van vandaag in politieke middens schering en inslag is. Nepotisme is van alle tijden en zal
zeker een belangrijke rol hebben gespeeld in de politieke strijd in Rome. Ik denk niet dat dit pleit
tegen een democratisch Rome daar zoals reeds vermeldt zelfs in hedendaagse regeringen die claimen
een patent te hebben op een democratische visie zonder meer een vorm van nepotisme is terug te
vinden.
4.1.2 Milo, Pompeijaan? De rol van politieke allianties.
Het fenomeen van politieke partijen zoals we die op de dag van vandaag kennen, bestond in de Late
Republiek niet. Toch hadden heel wat adellijke families allianties af gesloten om hun machtsbasis te
verbreden. Adopties en verplichte huwelijken waren een goede manier om een band te creëren tussen
twee families, hoewel ze niet garant stonden voor een blijvende alliantie. Het wispelturige karakter
van de politieke beleving in Rome zorgde ervoor dat een alliantie op een wankele fundering rustte. Het
gebeurde vaak dat een man scheidde van zijn vrouw, omdat hij door een andere echtgenote te nemen
een betere politieke plaats kon innemen. Voorbeelden hiervan zijn legio en duiden vooral het politieke
klimaat dat heerste in de laatste decennia van de Republiek.
Populares leiders roerden zich en de gemoederen raakten stilaan verhit, niet enkel in de straten waar
een bittere machtstrijd werd gestreden tussen gewapende bendes, maar ook in de Senaat waar er een
politiek steekspel aan de gang was tussen de aristocratische families. Een brede en trouwe achterban
gaf de meeste kans op politiek slagen. Ook Pompeius kende de klappen van de zweep. Zijn
overwinningen in de Mithridatische oorlogen hadden ervoor gezorgd dat de Generaal kon rekenen op
veel sympathie bij de bevolking. Door zijn doortastend had hij het respect gewonnen van zijn
manschappen. Vele militairen verkregen door hun vlekkeloze reputatie van officieren in het leger een
kans om een politieke carrière uit de grond kunnen stampen en een enkeling wist zelf een hoge
magistrale positie uit de brand te slepen. Pompeius, als triumvir en gevierd oorlogsheld, hielp heel wat
van zijn officieren aan dergelijke posities. Gruen verwijst naar de vele aanhangers van Pompeius die
de Generaal volgden uit zijn geboortestreek Picenum, maar daarnaast kwamen er heel wat equites en
landadel uit andere delen van Italië naar Rome. Titus Annius Milo uit Lanuvium, Pompeius‟ adfinis
Lucius Hirrus en de geleerde Terentius Varro die beiden grote stukken land bezaten in Sabijns gebied,
zijn maar enkele voorbeelden van aanhangers die niet uit Pompeius‟ geboortestreek afkomstig
waren.283 Deze aanhangers kwamen uit lagere senatoriale huizen of waren jonge politici zonder
bekende voorouders in de Curia.
283
Gruen (E.S) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press. Berkeley, London,
Los Angeles, 1974, p. 64.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
68
Een opvallend kenmerk dat velen deelden is het feit dat ze afkomstig waren uit municipale families
met een ridderlijke oorsprong. Zoals reeds vermeld, zie ik Milo in het licht van de novi homines die
naar Rome kwamen om hun politieke ambities, die de lokale heerschappij ruimschoots leken te
overstijgen, te willen vervullen. Het blijft echter moeilijk in te zien waarom er in de jaren ‟60 en ‟50
een enorme stijging van het aantal novi homines is waar te nemen. Naar mijn inziens zijn hiervoor
meerdere redenen. Ten eerste werd vanaf de jaren „70 de procedure om immigrerende burgers in te
schrijven in de 4 stedelijke tribus vereenvoudigd zodat ze vlugger hun stem konden laten gelden in de
comitia centuriata. Dit was voordien altijd tegengewerkt door de aristocratische families in Rome. Het
was Pompeius die hieraan een mouw wist te passen en ervoor zorgde dat de censors op meer gelijke
basis werden verkozen zodat de macht van de elite over het censorschap werd verbroken.284 In zijn
verkiezingshandboek schetste Quintus de tegenkantingen die de novi homines ondervonden. Mannen
uit een consulaire familie konden het immers niet verkroppen dat een homo novus een hoger ambt dan
zichzelf wisten te bemachtigen. Maar ook onderlinge competitie zorgde ervoor dat verkiezingen vaak
op het scherp van de snee werden uitgevochten. Quintus gaat immers verder dat novi homines van
Praetoriaanse afkomst immers even gekrenkt waren in hun eer wanneer ze werden aan de kant gezet
door een homo novus uit de Italiaanse municipia.285 Ten tweede werden de municipale novi homines
sterk geïnspireerd door soortgenoten en leden uit de equites die het consulschap wisten te veroveren.
Cicero zou deze status in 64 v. Chr. verkrijgen.286
Na zijn verkiezing zou Cicero al vlug pleiten voor een concordia ordinum voor tota Italia zodat iedere
burger gemachtigd zou zijn om te stemmen en zich kandidaat te stellen voor een politiek ambt. 287
Zoals Plutarchus vermeldt, waren er veel burgers die hun rechten hadden verloren door de proscripties
van Sulla en nu de bevolking voor zich probeerden te winnen door de legislatuur van de dictator aan
de kaak te stellen. Echter noch Cicero noch Pompeius zouden pleiten voor een algemene amnestie.288
Ten derde vermeldt de Commentariolum Petitionis tevens het belang van vriendschapsbanden,
aanhangers, clientela, en andere soortgelijke relaties op het platteland.289 Deze banden konden worden
aangehaald tijdens verkiezingen of wanneer een Romeinse senator op reis ging. Wanneer Cicero in
ballingschap ging, gebruikte hij het clientela van zijn broer in de Zuid-Italiaanse steden en ging
284
Wiseman (T.P.) New Men in the Roman Senate. 139BC – AD 14. Oxford, 1971, p. 7. naar Cic. Div. Caec. 8.
Cic. Comm. Pet. 14.
286
Plut. Cic. 11.
287
Wiseman (T.P.) New Men in the Roman Senate. 139BC – AD 14. Oxford, 1971, p. 7.
288
Plut. Cic. 12.
289
Cic. Comm. Pet. 24.
285
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
69
uiteindelijk naar Sicilië waar hij heel wat vrienden had gemaakt tijdens zijn quaestorschap en als
aanklager van Verres, die het Siciliaanse volk had beroofd.290
Ook Pompeius had tijdens zijn Oosterse campagnes clientelae verkregen op een grotere schaal dan een
politicus ooit tevoren had kunnen bemachtigen.291 De landbouwkolonies die hij had opgericht, de vele
annexaties292, maar ook de vele gunstige verdragen die hij had afgesloten onder lokale heersers, die
hem uit dankbaarheid veelal op financieel vlak steunden omdat ze vaak geen stemrecht hadden,
maakten van Pompeius een gevierd politicus. Verder mag ook het belang van de rijkdom niet worden
onderschat. Municipale families fungeerden vaak als publicani, bankiers, belastingsomhalers en
zakenlui die een gezonde financiële situatie kenden en maar al te graag fondsen doorsluisden om
politieke campagnes van amici te ondersteunen. Ook Cicero kende de waarde van de municipale amici
en haalt in de Pro Domo sua aan dat heel wat publicani, scribae en equites van het Italiaanse
platteland amendementen indienden om Cicero uit zijn ballingschap terug te halen.293 Het is dan ook
niet verwonderlijk dat wanneer Milo zich naar Rome begeeft om een politieke carrière uit de grond te
stampen, hij aanklopte bij enkele prominente figuren die hem wilden introduceren in ruil voor Milo‟s
steun tijdens verkiezingen en politieke debatten. Het is gissen naar de reden waarom Milo precies
aanklopte bij Pompeius, daar de politieke scène groot en divers was en er waarschijnlijk heel wat
opportuniteiten waren die Milo kon grijpen om zijn ambities waar te maken. Naar mijns inziens moet
de reden voor het kiezen van Pompeius als patronus of amicus vooral worden gezien in het licht van
het tijdstip waarop Milo Pompeius benaderde. Hoewel er geen uitsluitsel kan worden gegeven
wanneer dit precies gebeurde, daar er geen bronnen bestaan over de politieke carrière van T. A. Milo
voor zijn tribunaat, is er echter een gevaar voor giswerk. Toch lijkt een dergelijke oefening, hoewel
geheel speculatief, toch de moeite waard om uit te proberen.
Het lijkt erg onwaarschijnlijk dat er een banden waren tussen Pompeius en Milo voor de terugkeer van
de Generaal uit het Oosten in 62 v. Chr. Pompeius had zijn handen vol met Mithridates en het
bevrijden van de Ionische kustgebieden om enig belang te hechten aan de politieke situatie in Rome.
Tevens vertoonde Milo geen enkele militaire ambitie en lijkt een ontmoeting tussen beide mannen
eerder realistisch in het licht van Pompeius‟ politieke ambities te Rome. Tijdens zijn legercampagnes
was Pompeius uitermate populair geweest en aan het begin van zijn carrière als triumvir bleef hij een
graag geziene politicus. Hij had immers gloria op het slachtveld bereikt en de Romeinse Republiek
een zoveelste overwinning geschonken. Aangetrokken door de illustere naam en de vele amici en
290
Wiseman (T.P.) New Men in the Roman Senate. 139BC – AD 14. Oxford, 1971, pp. 37-38.
Seager (R.) Pompeius, a Political Biography. Basil Blackwell, Oxford, 1979, p. 55.
292
Plut. Pomp. 45 voor een overzicht van Pompeius militaire triomf in het Oosten.
293
Cic. Dom. 74. (zie ook Cic. Pis. 41)
291
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
70
clientelae van Pompeius, is het niet ondenkbaar dat Milo zijn kans wilde wagen bij Pompeius. Milo‟s
adoptie had hem alleszins geen windeieren gelegd daar hij kon pronken met zijn nieuwverworven
familienaam die verwees naar één van de consuls uit de Klassieke Republiek.
Toen Clodius na zijn transitio ad plebem zijn wetsvoorstellen voorlegde aan de volksvergaderingen
om te worden geratificeerd, was dit een doorn in het oog van Pompeius, die moest toezien hoe Cato,
zijn gezworen tegenstrever, een speciaal commando verkreeg over Byzantium en Cyprus.294 Alsof dit
nog niet genoeg was, betekende de annexatie van Cyprus een verbreking van de akkoorden die
Pompeius in het Oosten had afgesloten. Pompeius had ervoor gezorgd dat koning Deiotarus van
Galatia werd benoemd tot de hogepriester van de Magna Mater in Pessinus. Hij werd gezien als een
goede en betrouwbare bondgenoot,295 maar Clodius nam hem deze titel af in het voordeel van
Deiotarus‟ rivaal Brogitarus, door Cicero spottend beschreven als een half Galliër en half Griek.
Brogitarus betaalde smeergeld aan Clodius voor zijn werk in de tempel van Castor waar van oud her
de machtige generalen van Rome hun offers hadden gebracht aan de goden, hun zegen afsmekend
voor een naderende oorlog. Naar Cicero‟s oordeel was de tempel door Clodius‟ corruptie ontheiligd.296
De situatie verslechterde nog toen Clodius de zoon van de Armeense koning Tigranes, die in Rome als
gijzelaar was ondergebracht toen Pompeius Tigranes opnieuw op de troon plaatste van het koninkrijk,
ontvoerde en daarbij op een gewelddadige manier enkele dichte vrienden van Pompeius vermoordde
die de prins wilden in veiligheid brengen tijdens het gevecht op de Via Appia.297 Vanaf dat moment
was de relatie tussen Pompeius en Clodius volledig verwaterd. Ook de verstandhouding tussen Clodius
en Gabinius, één van de consuls, werd verzuurd en resulteerde in een aanval van Clodius‟ gewapende
bendes die Gabinius‟ huis onteerden en zijn fasces kapot sloegen.298 Clodius had zijn doel bereikt en
had zowel Cicero als diens vrienden een enorme klap toegediend. Lintott ziet in de hele Tigranes
affaire een campagne van Clodius om Pompeius op politiek vlak te beschamen en te immobiliseren.
Tevens was ze bedoeld om Pompeius nog verder weg te drijven van de boni die sterke antiPompeijaanse gevoelens vertoonden.
Pas na Clodius‟ gewelddadige rellen zouden de boni en de Pompeijanen een korte toenadering zoeken
om Cicero terug te halen uit ballingschap en het nijpende graantekort op te lossen.299 Het zou trouwens
Pompeius‟ streven zijn naar een betere relatie met de boni die Pompeius en Milo uiteindelijk uit elkaar
zouden drijven na Clodius‟ dood en zou resulteren in een bittere juridische procedure. Maar laten we
294
Cic. Pro Sest. 56.
Cic. Har. Resp. 29. - Cic. Pro Sest. 62.
296
Cic. Har. Resp. 28.
297
Dio Cas. 38.30.2. - Plut. Pomp. 48.
298
Cic. Red Quir. 14.
299
Lintott (A.W.) Violence in Republican Rome. Clarendon Press, Oxford, 1968, pp. 191-192.
295
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
71
niet op de zaken vooruit lopen. Het was op dit moment dat Pompeius het nodig achtte om al zijn
wapens in de strijd te gooien om de tribunus plebis een halt toe te roepen en Cicero terug te halen uit
ballingschap. Alle hulp was dus noodzakelijk. Mocht Titus Annius Milo zijn hulp dan hebben
aangeboden, zou Pompeius die zeker niet hebben geweigerd. Cicero schrijft aan zijn broer Quintus dat
de tribunen verkozen voor het jaar 57,waaronder Milo, in zijn voordeel speelden en hij er naar uitzag
om naar Rome terug te komen.300 Dit geldt als bewijs dat Cicero zeker wist dat Milo de redenaar zou
steunen. Het was zeker niet ondenkbaar dat de steun voor Cicero voortvloeide uit Milo‟s relatie met
Pompeius. Dat Milo belangrijk genoeg werd geacht om door Cicero vermeld te worden in een brief
naar Quintus, betekent evenzeer dat Milo een opmerkelijke reputatie moet hebben opgebouwd als
tegenstrever van Clodius en wellicht als Pompeijaan. Uiteindelijk kon Pompeius rekenen op de
illustere naam van Milo om op een beter blaadje te komen bij de boni. Door zijn adoptie was Milo
immers afkomstig uit een consulaire familie en zodoende behoorde hij tot de selecte club van de boni.
Verdere aanwijzingen zijn terug te vinden in het politieke beleid van de tribunen van het jaar 57. Niet
alleen werd Cicero‟s verbanning ongedaan gemaakt, de tribunen wisten ook de controle over de
graandistributie in Rome van onder Clodius‟ neus weg te kapen en in handen van Pompeius te geven.
Milo had dit wetsvoorstel niet zelf ingediend, maar het kan worden aangenomen dat hij zijn collegatribunen van de nodige steun voorzag om de rogatio te ratificeren. Het zou C. Messius zijn die in 57
een wetsvoorstel indiende om de voedselcrisis in Rome op te lossen door Pompeius opnieuw een
maius imperium te geven zodat hij met behulp van nieuwe fondsen, een vloot en de rekrutering van
nieuwe soldaten de malaise kon oplossen. Het volgende jaar zou ook L. Caninius Gallus aan de Senaat
vragen om Pompeius naar Egypte te sturen om aldaar de graanhandel in goede banen te leiden. Beide
wetsvoorstellen werden afgeketst door Pompeius‟ tegenstanders in de Senaat, maar werden hevig
verdedigd door onder andere Cicero.301 In de Generaals nadeel speelde echter dat de cura annonae als
een popularis maatregel werd gezien en hierdoor de kloof tussen Pompeius en de boni nog groter
werd. Anderzijds wist Pompeius het vertrouwen van de bevolking opnieuw voor zich te winnen en kon
zo aanhangers van Clodius afsnoepen.302
Echter de boni, Clodius en een jaloerse Crassus zouden allen proberen om Pompeius tegen te werken.
Caesar had ondertussen zijn handen vol in Gallië waar de vele overwinningen hem steeds machtiger
maakten en de druk op het triumviraat verhoogden. De grootste troefkaart van Pompeius bleef echter
zijn nieuw verworven populariteit onder de bevolking. Het plebs urbana, hongerig en onzeker over
hun graanrantsoen in de toekomst, waren makkelijk te beïnvloeden. Een kleine schaarste kon een
300
Cic. Q. Fr. 1.4.3.
Cic. Ad Att. 4.1.7 – Plut. Pomp. 49.6.
302
Seager (R.) Pompey, a Political Biography. Basil Blackwell, Oxford, 1979, p. 112.
301
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
72
sterke reactie teweegbrengen die geen assistentie van politieke leiders nodig had om demonstraties te
laten losbarsten. Niks wijst erop dat het plebs Clodius de schuld gaf van de hoge graanprijzen. Meer
nog, ze zagen de prijsdaling waarschijnlijk als een resultaat van hun demonstraties en de gewelddadige
optredens van de operae Clodiani. Cicero drong aan bij de Senaat om de graancrisis door Pompeius te
laten oplossen en de resolutie werd volmondig goedgekeurd. Pompeius kreeg een cura annnonae die
het mogelijk maakte om alles en iedereen te gebruiken die Pompeius nodig achtte om de crisis op te
lossen.303 Of Pompeius evenwel volledig tevreden was met de maatregel is een ander paar mouwen.
Vele Romeinse burgers hadden hun oude en zieke slaven vrijgelaten omdat ze een te hoge kost
betekenden om te onderhouden. Door Clodius‟ wetgeving werd hen een gratis rantsoen graan beloofd.
Pompeius wilde deze graandistributie graag georganiseerd krijgen en stak dus een groot deel van zijn
beschikbare tijd in dit project. In de lente van 56 waren de graanprijzen nog steeds aan de hoge kant,
maar er was voldoende voedsel in Rome. Tegen het einde van jaar zaten de graansilo‟s van Ostia
overvol en lag de graanprijs zo laag dat Pompeius met hernieuwde moed zijn politieke tegenstanders
de baas kon.304
Wat de gevolgen waren voor Clodius is moeilijk in te schatten en in de literatuur die voor handen is, is
er weinig of geen informatie over terug te vinden. Er kan worden gespeculeerd dat het verminderen
van de rol van de collegia in de graandistributie het prestige van de collegia drastisch aantastte. Maar
daarvoor moeten de collegia in de eerste plaats al een aandeel hebben gehad in de graandistributie.
Benner wijst erop dat de collegia misschien gefungeerd hebben als helpers bij het uitdelen van de
graanrantsoenen en hierbij een belangrijke basiseenheid hebben gevormd om zo de problemen die
ontstonden naar aangeleiding van de Lex Frumentaria op te lossen, hoewel hiervoor geen bewijs is
geattesteerd.305 Ook Tatum beaamt in de twijfelachtige rol van de collegia in de graanverdeling.
Clodius‟ legislatieve voordelen die hij met zijn wetteksten in 58 voor Christus bewerkstelligde, waren
zonder twijfel bedoeld om populariteit te winnen. Door zijn wetsvoorstellen speelde hij handig in op
de noden van de plebejers. Hij voorzag hen van een legitiem platform om brood en eer te verwerven.
Clodius‟ beneficia gecombineerd met de stijging in de lokale status en prestige van de leiders van de
collegia, wiens erkenning werd gegarandeerd door de tribuun en wiens functionele belangrijkheid
werd vergroot door de rol die de collegia gingen spelen bij de graandistributie, brachten Clodius de
grootste waardering van de collegiati, zijnde het overgrote deel van de plebs urbana. Deze
waardering werd nog aanzienlijker omdat hij persoonlijk de aanwerving van de collegia overzag.
303
Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press,
London, 1999, p. 144.
304
Greenhalgh (P.) Pompeius: The Republican Prince. London, 1981, pp. 26-27.
305
Benner (H.) Die Politik des Clodius Pulcher. Untersuchungen zur Denaturiering des Clientelwesens in der
ausgehenden Römischen Republik. Stuttgart, 1987. p. 70.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
73
Daarnaast was zijn opmerkelijke transitio ad plebem niet onopgemerkt gebleven door het gewone
volk.306
Mocht Pompeius falen om de graansilo‟s te vullen dan zou dit een uitgelezen moment zijn voor
Clodius om de bevolking op te zetten tegen zijn tegenhangers in de Senaat. Aangezien voedsel een
basisbehoefte vormde die al te vaak leidde tot het stijgen van een politicus‟ populariteit bij een stabiele
en overvloedige bevoorrading of een daling bij een voedselschaarste, is het geen wonder dat Clodius
angstvallig het groeiende prestige van Pompeius in het oog hield. Lintott is ervan overtuigd dat de
aanstelling van Pompeius als hoofd van de graanverdeling en de terugkeer van Cicero, Clodius‟
reputatie ernstig moet hebben geschaad. Hoewel Cicero nooit grote invloed moet hebben gehad op het
plebs in die periode, moet het herstel van de morele status van Pompeius en de fysieke hulp van
Milo‟s gladiatoren Clodius‟ positie als patroon en baas over de stadsbevolking grondig hebben door
elkaar geschut.307 De trouwe aanhangers van Clodius probeerden nog om Pompeius tegen te werken
door de tempel van Nimfen in brand te steken om zo de oude lijsten met verdelers van het graan te
vernietigen die Pompeius wilde gebruiken om de distributie van graan te herstructureren, maar zonder
succes.308 Blijkbaar hield Clodius zich vooral op vlakte en richtte zijn pijlen op zijn vete met Cicero en
diens amicitia met Milo.
Een andere reden waarom Titus Annius Milo zich achter Pompeius mocht scharen vloeit voort uit de
gewelddadige politiek die Clodius voerde om zijn tegenstanders op de knieën te krijgen. Pompeius
was erg op zijn hoede voor Clodius. In een brief aan Atticus vermeldt Cicero dat de Generaal ettelijke
malen door Bibulus werd gewaarschuwd voor een complot. Wanneer Curio de Senaat toesprak en
beweerde dat Vettius met een wapen de Senaat was binnengedrongen, barstte de bom. De Senaat
stelde een decreet op dat stelde dat Vettius onder de lex de sicariis schuldig werd bevonden voor
verboden wapenbezit en hiervoor in de gevangenis moest worden gegooid. Cicero verdenkt echter
Clodius aanhangers van een list en stelt dat de hele affaire vooraf in elkaar was gebokst om Pompeius
de stuipen op het lijf te jagen. Vettius en zijn slaven werden op het Forum Romanum opgepakt en
Vettius werd ter verantwoording voor de Senaat geleid waar hij toegaf dat hij een moord op Pompeius
had beraamd.309 Het zou niet de laatste keer zijn dat Pompeius voor zijn leven vreesde. Wanneer hij in
het openbaar verscheen, had Pompeius tientallen vertrouwelingen rond zich geschaard die Pompeius
met hun leven zouden beschermen.
306
Tatum(J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press,
London, 1999, p. 142.
307
Lintott (A.W) ”P. Clodius Pulcher – Felix Catilina?” Greece and Rome, 2nd series, Vol. 14, N°2, 1967, p. 168.
308
Nicolet (C.) « Le Temple des Nymphes et les distributions frumentaires à Rome. » in Comptes-rendus de
l‟Académie des Inscriptions et Belles Lettres. 1976, pp. 29-51.
309
Cic. Ad. Att. 4.2.24.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
74
Milo paste perfect in het plaatje, vooral wanneer men Gruens opmerking in het achterhoofd heeft die
stelt dat “T. Annius Milo, [...] was driven by a morbid ambition and addicted to violence, as well as to
good food.”310 Helaas biedt Gruen geen bronvermelding aan en lijkt deze uitspraak enkel een
conclusie, die hoewel speculatief, best aanneembaar is. Een positie als lijfwacht van Pompeius lijkt
geen ondenkbaar idee. Het zou verklaren hoe Milo tamelijk adequaat zijn eigen stoottroepen kon
verzamelen om het Clodiaanse geweld van een antwoord te voorzien. Lijfwachten en jonge
aristocraten die zich rond een politicus schaarden wanneer deze in het openbaar verscheen, meestal op
zijn tocht naar de Senaat of naar het Forum als onderdeel van de salutationes en de adsectationes, of
tijdens contiones of andere politieke meetings, waren een veel voorkomend fenomeen in de Late
Republiek. Verhalen over politici die hun tegenstanders lieten molesteren of aanranden, vormden een
vast onderdeel van wilde verhalen en roddels in politieke middels. Lintott verwijst naar verbale
flagitatio en occentatio, letterlijk het geselen van mensen door middel van het gebruik van verwijten
en krachttermen.311
Appius Clodius zou volgens Cicero een samenkomst van de Senaat moeten hebben stopzetten omdat
er vanop het Forum kwetsende leuzen werden gescandeerd.312 Ook tijdens het proces tegen Milo in 56
zouden toeschouwers tijdens Pompeius‟ getuigenis het de Generaal onmogelijk hebben gemaakt om
zijn pleidooi te houden door het constante uiten van hun ongenoegen.313 De operae Clodiani zou geen
kans onbenut hebben gelaten om Pompeius het leven zuur te maken en op elk publiek gebeuren waren
er wel aan paar aanhangers die met Pompeius mokten, hem beledigden of zelfs verbaal en fysiek
bedreigden. Clodius had maar het perfecte moment af te wachten om Pompeius volledig te breken. Op
11 Augustus 58 liet één van Clodius‟ slaven een dolk vallen midden op het Forum. Wanneer de slaaf
voor consul Gabinius werd geleid, gaf de slaaf toe dat hij de opdracht had gekregen om Pompeius te
vermoorden.314 Pompeius vluchtte naar zijn villa in Carinae en verschool zich aldaar, omringd door
zijn trouwste lijfwachten en vrienden. Clodius‟ mannen, aangevoerd door de vrijgelaten Damio
omsingelden het huis waarin Pompeius verbleef en probeerden elke bezoeker hardhandig te
intimideren.315 Maar Clodius wist maar al te goed dat aan einde van het jaar zijn tribunaat verliep en
hij dan zijn onschendbaarheid verloor. In de Senaat waren stemmen opgegaan om Cicero terug te
brengen en had Pompeius te kennen gegeven dat hij de tribunen die hem wilden helpen dit te
310
Gruen (E.S) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press. Berkeley, London,
Los Angeles, 1974, p. 108.
311
Lintott (A.W.) Violence in Republican Rome. Clarendon Press, Oxford, 1969, pp. 9-10.
312
Cic. Q. Fr. 2.11.
313
Cic. Q. Fr. 2.1.3
314
Cic. Dom. 129, Cic. Sest. 69, Cic. Har. Resp. 49, Cic. Mil. 18, Plut. Pomp. 49.
315
Asc. 47, Clark.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
75
verwezenlijken met al zijn vermogen zijn steunen. Ook aan de vijanden van Clodius beloofde hij zijn
medewerking. Milo en Sestius waren beiden loyaal en waren niet bang om Clodius van een antwoord
te voorzien. Hun inzet werd dan ook beloond door de gratia van Pompeius.
Milo als vertegenwoordiger van het volk is vooral te lezen in de pro Milone. Daarbij is het belangrijk
om te stellen dat naar mijn mening Cicero “de bevolking van Rome” vaak gelijkstelt aan de
“Republiek van Rome”. De impact van dit gegeven is groot. Door de Republiek op eenzelfde niveau
te plaatsen als de bevolking, wil Cicero indirect de leden van de jury als het publiek beïnvloeden dat
volgens Asconius en Dio Cassius haast vijandig reageerde op het optreden van de redenaar. In zijn
pleidooi ter verdediging van Milo, laat de redenaar duidelijk uitschijnen dat Milo al zijn daden kan
verantwoorden als diensten aan de Republiek, dus ook aan het volk van Rome. 316 Een dergelijke
tactiek is zeker niet nieuw. Ook in de pro Sestius gebruikt Cicero eenzelfde techniek om de bevolking
voor zich te winnen. Zo beschrijft Cicero dat na de rellen tijdens het comitia dat Cicero wou terug
brengen uit ballingschap Publius Sestius zwaar gewond zich in de tempel van Castor verschanste.
“…quam vix retinuit, edidisset, non dubito, quin, si modo esset in re publica senatus, si maiestas
populi Romani revixisset, aliquando statua huic ob rem publicam interfecto in foro statueretur.”
317
Opnieuw verantwoordt Cicero Sestius‟ daden als gewelddadigheden in het belang van de Staat en het
Volk. Misschien is het wat ver gezocht om hierin een vergelijking te zien met de grote volkshelden als
de Gracchen. Die hadden immers een standbeeld gekregen die door het proletariaat van de nodige
aandacht en eerbetoning werd voorzien. Ook Milo‟s heldendaden die dag, ter bescherming van het
comitia, die moest stemmen over de terugkeer van Cicero, wordt door de redenaar van de nodige
rectificatie voorzien.
Zo beschrijft Cicero hoe hij op het Forum een volkstribuun zag liggen, neergestoken, met wel twintig
wonden, die zijn laatste adem uitblies. Zijn belagers werden door Milo gevangen genomen maar
werden kort daarna weer vrijgelaten door de volkstribuun Serranus.318 De dood van de tribuun werd
gezien als een ernstige misdaad. Cicero alludeert duidelijk dat één van zijn collega‟s de moordenaars
had laten gaan door zijn recht op intercessio te gebruiken. Dat Milo en Sestius, beiden ook
volkstribunen, zich keerden tegen het geweld en daarbij in het vaarwater kwamen van Serranus en
Clodius, wordt door Cicero dus gerechtvaardigd. Milo wordt geportretteerd als een man die het respect
had gewonnen van alle goede burgers van Rome door zijn doortastendheid en zijn moed bij het
weerstand bieden tegen Clodius‟ baldadigheden.319 Niet alleen kreeg hij de steun van de consul
316
Cic. Mil. 77.
Cic. Sest. 83.
318
Cic. Sest. 85.
319
Cic. Sest. 86.
317
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
76
Lentulus Spinther, de Senaat en de Romeinse ridders, Cicero benadrukt dat geheel Italië de
volkstribuun een hart onder de riem stak.320 De hele Romeinse bevolking stond achter Milo. Cicero
vermeldt expliciet de burgers en het belang van hun opinie, wat opnieuw wijst op het bestaan en het
belang van democratische principes. Cicero vervolgt in zijn pleidooi nog dat het een schande was dat
een volkstribuun verantwoording moest afleggen ten opzichte van een privaat persoon met kwade
intenties die bovendien een echte boef was.321 Tevens vraagt de orator zich af of Sestius, die dezelfde
kwaliteiten van Milo had, moest worden berecht voor zijn daden. Milo‟s acties werden immers gezien
door de bevolking als heroïsch en adequaat. Waarom zouden Sestius‟ daden, die stricto sensu dezelfde
waren als die van Milo, moeten worden beschouwd als misdaden?322 Uit de beschrijvingen van Cicero,
blijkt dat de redenaar beide mannen wil afschilderen als bewakers van de Republiek die met het fiat
van de bevolking op zak, Clodius en zijn manschappen mochten afstraffen voor het geweld waaraan ze
schuldig waren. De goedkeuring van de bevolking blijkt dus een erg belangrijk aspect, zowel in de pro
Milone als in de pro Sestius. Hieruit volgt de mogelijkheid van het bestaan van democratische
principes en hun invloed op de Klassieke maatschappij.
4.2 De machtstrijd tussen Clodius Pulcher en Annius Milo.
Geweld leek steeds een belangrijker middel te worden voor Clodius om zijn wil door te drijven en om
zijn emoties te ventileren. Het was niet zonder enige vorm van symbolisme dat Clodius Cicero‟s
Palatijnse woning met de grond gelijk maakte. De redenaar had de woonst gekocht na zijn consulschap
en de residentie symboliseerde de acceptatie van Cicero in de hogere, Romeinse politieke klasse. Na
de verbanning van Cicero verwoestte Clodius het huis en plaatste op dezelfde plek een schrijn gewijd
aan Libertas. De keuze voor Libertas was geen toeval. Clodius zag Cicero immers als een tiran die de
politiek overheerste en zijn ideeën opdrong aan de Senaat. In de pro Sestius haalt Cicero aan dat
Clodius hem “tyrannum atque ereptorem libertatis” noemde323 en in de pro Domo sua verdedigt hij
zich heftig tegen de aanklacht dat hij een tiran zou zijn.324 Cicero, die zelf hevig geloofde in tradities
en symbolisme was niet alleen verontwaardigd over het verlies van zijn bezittingen, maar ook over de
symbolisch geladen terreur die Clodius toepaste. Tel daarbij nog eens de openlijke blamage op die de
verwoesting van zijn huis te weeg bracht, dat duidelijk zichtbaar was vanop het Forum, net boven de
tempel van Vesta en het Atrium Vestae en de vernedering was compleet.325 Het vernietigen van
320
Cic. Sest. 87.
Cic. Sest. 89.
322
Cic. Sest. 90.
323
Cic. Sest. 109. – Cic. Vatin. 23.
324
Cic. Dom. 94.
325
Allen (W.) Cicero‟s House and Libertas. Transactions and Proceedings of the American Philological
Association, Vol. 75, 1944, pp. 1-9.
321
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
77
Cicero‟s huis op de Palatijn door de operae Clodiani was echter maar het beginpunt geweest. De
ontvoering van Tigranes, de schermutselingen op de Via Appia tussen aanhangers van Clodius en die
van Pompeius , het aanvallen van consul Gabinius en het symbolisch breken van zijn fasces maakten
dit pijnvol duidelijk. Maar Clodius‟ geweld had een terugwerkende kracht die hij had onderschat.
Pompeius zag in de aanval op een consul van de Romeinse Republiek een ideale reden om de
volkstribuun Ninius naar de Senaat te sturen om ervoor te pleiten dat Cicero uit ballingschap werd
teruggehaald. Het merendeel van de senatoren steunde Ninius, maar het voorstel van herstel werd
tegengewerkt door een veto van Aelius Ligus.
Er gingen steeds meer stemmen op in de Senaat voor Cicero‟s terugkeer, maar Clodius wees op de lex
de exsilio Ciceronis die stipuleerde dat het verboden was om over de verbanning van Cicero te
debatteren. De Senaat werd het zwijgen opgelegd. Het incident met de slaaf die een dolk liet vallen
dichtbij een vergadering van de Senaat moest met Pompeius afrekenen die geterroriseerd door
Clodius‟ operae zijn huis niet meer uitkwam. Aan het einde van zijn tribunaatschap moest Clodius zijn
onschendbaarheid opgeven en dienden de vrienden van Cicero, die de verkiezingen hadden gewonnen,
hun eerste wetsvoorstellen in. Gesteund door de nieuwe consul Lentulus Spinther stelde C. Messius,
gesteund door 7 andere tribunen waaronder Milo en Fabricius, een rogatio op. Ontgeven uit zijn
politieke ambt zag Clodius maar één middel om de goedkeuring van het decreet door de Senaat te
verijdelen.326 Nadat de eerste goedkeuring werd omzeild door de senator Serranus die uitstel van de
stemming had gevraagd omdat hij bedenktijd nodig had om uit te maken of hij al dan niet zijn veto
zou gebruiken327, greep Clodius hardhandig in toen een tweede stemming werd vastgelegd op 23
januari.328
Q. Fabricius en zijn aanhangers werden op het Forum op een gewelddadige manier aangepakt door de
operae Clodiani, aangevuld met gladiatoren die Clodius in bruikleen had gekregen van Appius
Pulcher. Cicero‟s broer werd van de rostra gesleurd en kon maar net ontsnappen. Volgens Cicero was
de Tiber die dag ondoorwaadbaar door de vele lijken die erin dreven.329 Milo werd door Cicero als
held aanzien. Hij zorgde er immers voor dat vele oproerkraaiers werden opgepakt en in de gevangenis
werden gegooid. De redenaar prijst vooral in de Pro Sestius Milo‟s capaciteiten; zijn wilskracht en
doorzettingskracht, zijn onbaatzuchtige optreden, het riskeren van zijn leven om de Republiek tegen
verder onheil te beschermen. Dit zou hij ook tijdens het proces tegen Milo en Sestius herhaaldelijke
326
Tatum(J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press,
London, 1999, pp. 168-178.
327
Cic. Ad Att. 4.2.4, Cic. Sest. 72.
328
Cic. Sest. 74f. (en Tatum. The Patrician Tribune, 1999, p. 178.)
329
Cic. Red Sen. 5-9. - Cic. Sest.75-78 – Dio Cass. 39.7.2f.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
78
keren herformuleren.330 Helaas voor Milo en Cicero kwam er een kink in de kabel toen Serranus de
gevangengenomen operae Clodiani opnieuw vrijliet zonder getuigenissen af te nemen of
bekentenissen af te dwingen van de opgepakte gladiatoren, slaven en tabernarii.331 Vanaf die dag werd
Milo aanzien als Clodius‟ grootste vijand en zou de vete leiden tot een opeenstapeling van
geweldplegingen en represailles. Milo werd gemolesteerd op straat en zijn huis werd meermaals
aangevallen door strijdlustige troepen.332 Zijn poging om Clodius onder de lex Plautia de vi te laten
veroordelen werd verijdeld door Clodius‟ contacten onder de rechtsmagistraten die Milo‟s aanvragen
tot een hoorzitting steeds weer afketsten.333 Ondertussen bleven de gewelddadige pogingen van
Clodius om Cicero‟s terugkeer tegen te houden schering en inslag. Toen P. Sestius de consul Nepos
wou aanspreken tijdens een vergadering van de comitia tributa om hem te wijzen op negatieve
voortekenen en aandrong op obnuntiatio, keerde het volk zich tegen hem. Clodius‟ mannen,
aangevoerd door Lentidius en Titus hitsten de gemoederen op, zodat het aanwezige publiek Sestius
zwaar verwondde. Zelfs Nepos die de gemoederen wilde bedaren, werd het mikpunt van geweld. De
fasces werden gebroken en Sestius kon maar net ontsnappen door de hulp van de aedil Calpurnius
Bestia.334 Cicero geeft aan dat Sestius van geluk mocht spreken dat hij de gewelddadige rellen
overleefde.335
Pompeius‟ controle over de graandistributie liet Clodius tevens toe zijn toevlucht te nemen tot streng
georkestreerde voedselrellen tijdens de Ludi Apollinares. In Rome heerste er een akelige drukte.
Amici, clientelae en bezorgde landadel kwamen allen naar de hoofdstad om Pompeius te steunen in
zijn wetsvoorstel om de redenaar terug te halen. Clodius stookte onrust en zijn aanhangers vielen de
urbane praetor Caecilius Rufus aan die de spelen superviseerde.336 In de zomer van 57 betaalde
Clodius een hoge prijs voor zijn gewelddadige terreur. Hij verloor bijna alle steun in de Senaat. De
Senaat verklaarde dat iedereen die Cicero‟s terugkomst constitutioneel of op een andere manier
probeerde tegen te houden, tot publieke vijand zou worden verklaard. Clodius was niet geïntimideerd
en zou op 4 augustus zijn gewelddadige stoottroepen loslaten op het Forum waar Quintus Cicero onder
begeleiding van Pompeius een speech zou geven voor de terugkeer van zijn broer. De mannen van
Pompeius konden de Clodiani uiteindelijk van het Forum verdrijven.337
330
Cic. Sest. 86.
Cic. Sest. 85.
332
Cic, Red. Sen. 19 – Cic. Mil. 35.
333
Cic. Ad Att. 4.3.2 – Cic. Fam. 5.3.2 - Plut. Cic.33.4.
334
Cic. Q. Fr. 2.3.6
335
Cic. Sest. 79-81.
336
Cic. Mil. 38 – Asc. 48. Clark.
337
Plut. Cic. 33.3 – Plut. Pomp. 49.3.
331
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
79
Bij zijn terugkeer in september 57, werd Cicero als een held ontvangen te Rome. Clodius maakte
echter handig gebruik van de stijging in graanprijzen om Cicero de schuld te geven voor de honger
van het plebs. Clodius en de leiders van de collegia Lollius en Sergius, wachtten de bevolking op en
trokken met een resem tabernarii in hun kielzog naar het Forum.338 De zitting van de senaat werd
verstoord en de voorzittende consul Metellus Nepos werd verwond aan het hoofd. Cicero was
gewaarschuwd voor de dreiging en had zijn huis niet verlaten. De volgende dag keerde het tij echter en
werd de bevolking uit elkaar gedreven door de troepen van Pompeius.339 De Clodiani zouden vanaf 57
steeds meer slaags geraken met de troepen van Milo en Sestius, beiden loyale Pompeijanen die het
geweld beantwoorden met gelijke middelen. Na Cicero‟s terugkeer zou Milo in de gratie van Cicero te
komen en geleidelijk aan zou deze relatie resulteren in een amicitia. Een gezamenlijke vijand is
immers een goede fundatie voor een vriendschap. Hoe dan ook stond zowel de bevolking als de
leidende elite machteloos tegen het geweld. Het ontbreken van een officieel politieapparaat die de
openbare orde kon garanderen is de oorzaak, hoewel de Senaat op regelmatige basis een praesidium in
het leven riep, die tijdens verkiezingen, politieke manifestaties en rechtszaken de massa moesten in
toom houden. Meestal waren het clientes van magistraten, vrijwilligers en ad hoc bodyguards van
prominente politici die werden ingehuurd. Het inrichten van een praesidium werd echter zelden
toegestaan en trad enkel op in conflictsituaties.340 Of deze tijdens de rellen van Clodius en Milo ook
aanwezig waren, is in geen enkele bron geattesteerd. De kans bestaat dat de troepen van Milo werden
aanzien als een praesidium die onder het gezag van Pompeius stonden.
De geweldplegingen kondigden een nieuwe wending aan in de turbulente laatste decennia van de Late
Republiek. Vele burgers, al waren ze van rijke komaf of resideerden ze in verpauperde huurkazernes
met weinig uitzicht op een betere toekomst, kwamen in aanraking met de rellen. Aangemoedigd door
de vechtersbazen namen sommigen van hen deel, anderen bleven afzijdig en keken met afgrijzen toe,
hoe de contiones, comitia en rechtszaken als maar meer het toneel werden voor een felle en
gewelddadige strijd die woedde tussen Clodius en zijn vele vijanden. De burgers werden
geconfronteerd met een dilemma, aan wie ze moesten hun steun betuigen. Enerzijds had Clodius het
plebs een aantal toegevingen gedaan die een positieve invloed hadden op hun leven; de collegia
werden hersteld, er was gratis graanbedeling en het leek of het proletariaat zijn stem kon laten gelden
bij politieke beslissingen. Anderzijds werden de rellen steeds bitser en slachtoffers waren niet te
vermijden. Zag janmodaal de doden en gewonden als noodzakelijk kwaad om hun eigen positie te
behouden? Of begrepen ze dat Clodius in alle waarschijnlijkheid zijn eigen belangen probeerde te
verdedigen?
338
Cic. Dom. 12-14.
Cic. Ad Att. 4.1.6.
340
Nippel (W.) Policing Rome. The Journal for Roman Studies. Vol 74, 1984, p. 25.
339
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
80
5. Milo en verkiezingen: de strijd om de hogere ambten
5.1. De contiones in het debat rond het democratische gedachtegoed in de Late Republiek.
Cicero verwoordt hoe de bevolking vooral haar stem kon laten gelden tijdens de contiones en
verkiezingen wanneer de magistraten werden verkozen. Beide begrippen zijn erg nauw met elkaar
verbonden. Contiones waren publieke meetings die werden samengeroepen door een magistraat
waarbij politici het volk toespraken om enerzijds hun politieke progamma uit te doeken te doen of
politiek nieuws te melden, anderzijds om nieuwe wetten en decreten tenminste drie marktdagen voor
de stemming voor te leggen aan het kiespubliek. De legislatieve vergaderingen zelf werden ook vooraf
gegaan door een speciale contiones die de suasio of dessuasio werd genoemd.341 Een contio was
belangrijk voor een magistraat omdat hij de algemene gevoelens die onder de bevolking leefden op
een veilige manier kon aftasten, daar er op de contiones geen beslissingen of goedkeuringen werden
gestemd. Applaus of geroep waren de ideale graadmeter van iemands beleid.342 Maar waren de
contiones wel bedoeld om de vox populi te aanhoren, of kaderden ze eerder in een traditie of een
symbolisch aspect van de Romeinse maatschappij? Waren de contiones daadwerkelijk een
democratisch element in de politiek van de Late Republiek?
Eén van de meest typerende elementen die wijzen op democratische elementen in de Late Republiek
zijn volgens Millar de contiones, waar het plebs urbana zijn stem kon laten horen en de reacties van
de gewone man in de straat werden getoetst aan het politieke beleid van de politici. Millar moet wel
toegeven dat de bronnen uit de Antieke Oudheid enkel impressies kunnen geven en vaak tendentieuze
interpretaties zijn van politiek significante episodes.343 De contio is volgens Millar een politieke
speech die rechtstreeks tot de bevolking werd gericht.344 Bij deze korte en bondige definitie kunnen al
heel wat vragen worden gesteld. Het is belangrijk om het volk te typeren. In de Antieke bronnen wordt
immers vaak vermelding gemaakt van de “bevolking” met uiteenlopende interpretaties van auteur tot
auteur. Verwijst Millar hier naar het hele populus Romanus, of ziet hij de bevolking eerder als plebs
contionalis, een groep burgers met verschillende achtergronden die op regelmatige basis politieke
speeches bijwoonden? Mouritsen haalt terecht aan dat gezien de plaats waar de contiones doorgingen
slechts een fractie van de bevolking de speeches kon bijwonen.345 Verder ziet Mouritsen geen graten in
het feit dat het plebs de contiones op grote schaal zouden bijwonen. Hij haalt hiervoor enkele
341
Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 38.
Lintott (A.W.) The Constitution of the Roman Republic. Clarendon Press, Oxford, 1999, p. 42-43.
343
Millar (F.) The Crowd in Rome in the Late Republic. University of Michigan Press, 1998, p.10.
344
Ibid. p.13.
345
Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, pp. 38-39.
342
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
81
specifieke argumenten aan die interessant zijn om even van dichterbij te bekijken en kritisch te
analyseren.
Ten eerste ziet Mouritsen geen graten in het plebs contionalis. Deze plebs zouden volgens Meier
vooral bestaan uit de tabernarii die rond het Forum woonden en op regelmatige basis de contiones
bezochten.346 Meier werd in zijn conclusie sterk beïnvloed door Mommsen, die de toeschouwers van
een contiones duidt als een paar honderd tot duizend mannen die werden gevonden in de stegen van de
hoofdstad.
347
Vanderbroeck ziet het plebs contionalis eerder in het licht van vrijgelaten mannen,
winkeliers en ambachtslui die op regelmatige basis in kleine groepjes de contiones bijwoonden. Ze
hadden vooral betrekkingen met populares leiders.348 Mouritsen vermeldt echter dat de contiones niet
alleen op het Forum werden gehouden, maar ook in het Circus Flaminius of op het Capitool, wat zou
betekenen dat er een ander publiek moest worden gevonden die in de omgeving van voornoemde
plaatsen woonden.349 Morstein-Marx interpreteert de Antieke bronnen wel erg letterlijk wanneer hij
aangeeft dat hoewel in theorie in de contiones de vox populi van het Romeinse volk werd aanhoord, in
praktijk het publiek enkel maar “the noisy squawking of the most questionable elements of the urban
mob” waren.350 Bewijs hiervoor vindt hij bij Cicero die in zijn private correspondentie met zijn broer
en Atticus, de toeschouwers van een contiones herleidt tot apud sordem urbis et faecem.351 Naar mijn
mening schemert hier vooral Cicero‟s minachting voor de gewone bevolking door en de redenaars
afkeuren voor de contiones van zijn tegenstanders. Zodoende kan deze regel niet worden gebruikt als
aanwijzing over de aard van het publiek. Cicero gaf al eerder te kennen dat hij niet vies was van
verwijten aan het adres van zijn tegenstanders. In de speech ter verdediging van Sestius haalde de
orator fel uit naar Clodius die hij verweet om het publiek en masse om te kopen. Enkel de contiones
die voor Cicero‟s vrijlating pleitten zouden door rechtschapen burgers van over geheel Italië vrijwillig
worden bijgewoond.352
De visie dat contiones vooral een politieke samenkomst waren voor gelijkgestemde aanhangers, komt
hierbij in gedachten. Mouritsen verklaart de grote opkomst in de contiones doordat Clodius vooral een
meester was in het mobiliseren van een permanente groep burgers die regelmatig contiones
bijwoonden en in een korte tijdsspanne op straat konden komen.353 Het zou volgens Morstein-Marx
346
Meier (C.) Res Publica Amissa. Frankfurt am Main, 1980, p. 114.
Mommsen (T.) Römische Geschichte. Vol. II, 1854-1855, Leipzig, p. 94.
348
Vanderbroeck (P.J.J.) Popular Leadership and Collective Behaviour in the Late Roman Republic. (ca. 80-50
BC). Amsterdam, 1987, p. 162.
349
Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, pp. 39-40.
350
Morstein-Marx (R.) Mass Oratory and Political Power in the Late Roman Republic. Cambridge, 2004, p. 128
351
Cic. Ad. Att. 1.16.2.
352
Cic. Sest. 106-107.
353
(H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 60.
347
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
82
echter fout zijn om het plebs contionalis te vergelijken met de gemobiliseerde troepen van Clodius.
Clodius zou er naar aller waarschijnlijkheid alles aan gedaan hebben om de distinctie te maskeren.354
Heel wat historici zijn het er over eens dat de opkomst van het plebs in de contiones een uniek
fenomeen vormt dat enkel in de eerste eeuw voor Christus te duiden valt. North haalt aan dat het niet
te ontkennen valt dat de laatste dagen van de Republiek atypisch zijn en zeker niet kunnen worden
vergeleken met de politieke en sociale situatie van de Republiek als een geheel. Het ineenstorten van
alle conventies in de jaren 50 en 60 v. Chr. bracht een stortvloed aan veranderingen mee die zich uitte
in het afkalven van de macht van de aristocratie door onderlinge onenigheden, voortdurende geweld355
en een hernieuwde interesse van het plebs in de politiek. Het plebs werd geconfronteerd met een
bevrijdend gevoel toen politici hen door middel van omkoping probeerden te overtuigen om hun stem
te laten gelden tijdens verkiezingen. Deelnemen aan verkiezingen en naar contiones gaan werd opeens
winstgevend en de burgers hadden al vlug door dat er een grote markt bestond waarop ze hun stem
duur konden verkopen.356
Mouritsen ziet echter op drie grote vlakken problemen rijzen met betrekking tot de opkomst van het
plebs tijdens contiones; met name uit geografisch, politiek en uit economisch standpunt. Ten eerste
ziet Mouritsen geen graten in de stelling van onder andere DeWitt dat het Forum een plaats was waar
een diverse groep burgers samenkwam om elkaar te ontmoeten. Het lijkt onredelijk om het argument
van DeWitt en Millar357 van de hand te doen die beiden claimen dat het Forum een kruispunt vormde
voor het verkeer in de stad Rome en heel wat publiek van divers pluimage aantrok die oratoren en
politici aanhoorden die van op de Rostra de bevolking toespraken.358 Ook het afschilderen van
Plautus‟ brontekst359 over de sociale opbouw van de bezoekers aan het Forum als fictie is een
gevaarlijk standpunt. Mouritsen pleit dat het Forum vooral werd ingenomen door de leidende mannen
met aanzien. Bewijs hiervoor vindt hij in de Commentariolum waarin Quintus volgens hem een
onderscheid maakt tussen het plebs urbana en de bezoekers van het Forum.360 Tevens benoemt Cicero
de toeschouwers op het Forum als plenum optimorum vicorum et civium.361 Hierbij plaats ik graag toch
enkele bedenkingen. Ten eerste moet worden gewezen op het feit dat Mouritsen dit bewijs haalt uit
een gerechtelijke bron, die bedoeld was om te overtuigen en Flaccus‟ onschuld te bewijzen. Het is
belangrijk om te weten dat de rechtzaak plaats had zes maanden voor Cicero‟s ballingschap. In zijn
pleidooi wil Cicero klaarblijkelijk de Populus Romanum afschilderen als degelijke en goede burgers,
354
Morstein-Marx (R.) Mass Oratory and Political Power in the Late Roman Republic. Cambridge, 2004, p. 129
North (J.) Politics and Aristocracy in the Roman Republic. Classical Philology, vol. 85, N°4, 1990, p. 279
356
Lintott (A.W.) Electoral Bribery in the Roman Republic. The Journal of Roman Studies. Vol.80, 1990, p.14.
357
Millar (F.) The Crowd in Rome in the Late Roman Republic. University of Michigan, 1998, pp. 38-42.
358
DeWitt (N.) Litigation in the Forum in Cicero‟s Time. Classical Philology. Vol. 21, N°3, Jul. 1926, p. 219.
359
Plaut. Curc. 455-482.
360
Cic. Comm. Pet. 29.
361
Cic. Flacc. 57.
355
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
83
ten opzichte van de aanklagers uit de poleis van Asia. Het is niet verwonderlijk dat Cicero de
Forumbezoekers afschildert als goede en brave burgers. Mouritsen laat de rest van de passage weg die
handelt over de functie van deze “goede en brave burgers” die het Forum bevolkten. Het valt op dat
Cicero met de goede burgers vooral de magistraten, senatoren en politici bedoeld die vaste bezoekers
waren van het Forum en die dagelijks, uit ambtelijke verplichting of eerder uit traditie naar het plein
afzakten.
Cicero was tevens zelf een vooraanstaande en regelmatige bezoeker van het Forum en velen van zijn
vrienden wisten elkaar aldaar te treffen. Wanneer men de opbouw van het Forum onder de loep neemt,
ziet men dat de meeste bouwwerken een institutionele functie hadden en dat heel wat
hoogwaardigheidsbekleders zich steevast op het Forum bevonden wanneer ze hun magistraal ambt
uitoefenden. Cicero‟s opmerking over de beste mannen en burgers is dus een logische, maar niet
allesomvattende beschrijving. Langs het Forum liepen immers de belangrijkste doorstroomroutes en
verkeersaders van het oude Rome die de wijken met elkaar verbonden. Voor janmodaal was het Forum
de aangewezen plek om de politici die het beleid voerden in levende lijve te ontmoeten. De mannen uit
de talloze geruchten en verhalen die de tabernae en aan de drinkfonteinen werden verteld, konden in
levende lijven worden gespot op het plein. Noem het een gezonde nieuwsgierigheid die neigt naar een
onschuldig voyeurisme; de bekende Romein als idool en bezienswaardigheid. Verder was het feit dat
het Forum het hart van de politieke scène vormde reeds genoeg om de interesse van het plebs te
wekken. Net zoals het kerkplein een belangrijke sociale functie verzorgde in de Middeleeuwse steden
en dorpen, kan het Forum als equivalent hiervan worden gezien voor de stad Rome. Verder
proclameerden boodschappers de vele beslissingen van de Senaat en briefden de bevolking over
buitenlandse situaties of nieuwtjes.
Daarnaast was het Forum ook een historisch belangrijke plaats door haar monumenten en belangrijke
gebouwen dat in de Romeinse samenleving waar symbolisme en traditie als erg belangrijk werden
aanzien, een groot aanzien moeten hebben genoten. Tenslotte was het Forum ook een plaats voor
publieke, collectieve activiteiten zoals het verhandelen van waren, het omwisselen van geld,
theatervoorstellingen, eedafleggingen van magistraten, rechtszaken zowel iudicia populi als
quaestiones, funeraire redevoeringen en contiones.362 Op de tijdstippen dat Cicero het Forum betrad,
meestal wanneer hij naar de Senaat moest of tijdens de bezoeken in het kader van de salutationes,
waren er burgers uit zijn klasse vertegenwoordigd omdat ze zelf naar de Senaat moesten of omdat ze
zoals velen wilden gezien worden om hun status en prestige te vergroten. Natuurlijk is het dan logisch
dat Cicero de beste en meest vereerde mannen ziet rond zich lopen op het Forum. Hij was geen
362
Millar (F.) The Crowd in Rome in the Late Roman Republic. University of Michigan, 1998, pp. 41-44.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
84
getuige van het publiek dat het Forum bevolkte tijdens de samenkomst van de Senaat of tijdens
rechtszaken, die in afgeschermde delen van het Forum plaatsvond. Door deze eenvoudige
tekortkomingen wordt Mouritsens eerste argument in twijfel getrokken.
Veel geloofwaardiger is echter het tweede argument dat kadert in een politiek aspect van de contiones.
Een contio werd steevast samengeroepen door een magistraat. Hij was de enige persoon die een
toeschouwer die een spreker van repliek wilde dienen kon toestaan zijn ideeën luidop te verwoorden
voor het publiek. De magistraat had dus vrij spel in het links laten liggen van enige oppositie die kon
worden gevoerd door een tegenpartij.363 De leden van de elite spraken en de kiezers luisterden. North
merkt op dat de politici vaak voorstellen deden om de noden van het plebs in te vullen en hun
problemen op te lossen364 maar Mouritsen ziet echter in de natuur van de meest besproken, politieke
onderwerpen tijdens contiones een demotiverend element. Waarom zou het plebs immers
geïnteresseerd zijn in militaire, religieuze of buitenlandse kwesties? De Romeinse politiek zat volgens
hem stevig verankerd in de wereld van de elite, die voor de gewone man in de straat een ver van hun
bed show betekende.365 Men kan zich afvragen of er veel mensen wakker liggen van het Belgische,
buitenlandse beleid die men voert met bijvoorbeeld Japan, Ierland of Argentinië. Slecht een miniem
segment van de hedendaagse bevolking is daadwerkelijk bezig met het volgen van besluitvorming
rond akkoorden tussen landen. De hedendaagse filosofen en politici zeggen maar al te graag dat we in
een democratie leven, maar slechts een klein aandeel van de bevolking bemoeid zich met buitenlands
beleid of militaire missies. Ook voor janmodaal die er weinig of geen boodschap aangeeft, zijn de
meeste parlementaire zittingen vrij om te volgen, maar weinigen nemen de kans ter harte. Is het dan
verbazend dat het Romeinse gepeupel de contiones die niet handelden over feiten of aangelegenheden
waar ze rechtstreeks bij betrokken waren, links lieten liggen?
Verder kan men ook de begrijpbaarheid van de voorstellen en decreten in twijfel trekken. Beschikte
het plebs immers over de nodige achtergrondkennis op vlak van wettelijke mogelijkheden en
specifieke terminologie om alles wat er tijdens een contiones gezegd werd te begrijpen? MorsteinMarx haalt aan dat wanneer ervan wordt uitgegaan dat de meeste bezoekers aan contiones winkeliers
en ambachtslui waren, ze bitter weinig hadden aan een contiones waar uitspraken werden gedaan over
bijvoorbeeld agrarische distributie. Dit leidt volgens de historicus tot een paradox. Een groot deel van
het progamma van populares leiders handelde over beleidsmaatregelen die het plebs contionalis, nota
363
Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 46.
North (J.) Politics and Aristocracy in the Roman Republic. Classical Philology, vol. 85, N°4, 1990, p. 285.
365
(H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 45.
364
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
85
bene hun eigen stempubliek, niet of nauwelijks interesseerden.366 Helaas zijn er hiervoor geen
specifieke bewijzen te vinden in de Antieke bronnen, maar het is erg plausibel dat de plaats en de
timing van het geven van contiones verantwoordelijk waren voor de diversiteit van de toeschouwers.
Het is mijn mening dat in het debat enkel wordt gefocust op het onderzoek naar de aanwezigheid van
het plebs urbana tijdens contiones. Het is echter belangrijk om te onthouden dat politici ook de steun
hadden van de equites die in grote getale aanwezig waren in de stad. Daarnaast waren er ook de
migranten en de reizigers en het is zeker niet onmogelijk dat ook hooggeplaatste magistraten,
aristocraten en senatoren de contiones bijwoonden naargelang het thema of topic dat werd besproken.
De gelaagdheid mag niet onderschat worden.
Tevens zijn de contiones plaatsten waar de elite in contact kwam met de lagere klassen van de
samenleving. Millar wijst erop dat de politieke cultuur in de Late Republiek zich afspeelde op
publieke plaatsten zodat iedereen die wilde debatten en speechen kon horen, hoewel Millar moet
toegeven dat het Forum Romanum kampte met restricties op het aantal toeschouwers.367 Een geslaagde
contio hing ook af van de mobilisatie van de voorstanders van een politicus. Het optrommelen van het
plebs was een technisch erg moeilijke oefening. Rome had immers geen politieke partijen en de stad
was immens. Het mag dan ook een klein wonder heten dat Clodius vanaf 58 v. Chr. een manier
uitwerkte waardoor het voor hem mogelijk werd om op korte tijd, een enorme massa op de been te
brengen. Zijn beleid inzake de collegia ligt hiervoor aan de basis en geleidelijk aan ontstond een
geoliede machine die op een ingenieuze manier het plebs wist te controleren. Door de oude collegia in
hun vroegere officiële status te herstellen en door de mogelijkheid te creëren om nieuwe collegia op te
richten, werd het voor Clodius mogelijk om mannen te rekruteren voor geweld of politieke doeleinden
op een grotere schaal en met meer zin voor organisatie dan ooit te voren. Lintott ziet Clodius zelf de
rol van de patronus van het plebs overnemen en zo de banden met vroegere patronen of meesters te
verbreken. Clodius‟ zin naar organisatie maakte zijn beleid effectief. Door de collegia op te delen in
decuriae naar analogie met de opdeling van de centuriae, kon hij een groot deel van de massa blijvend
controleren.368
Gruen stelt echter dat Lintott de strikte organisatie waarop Clodius zou hebben gesteund te veel
benadrukt. Een echt tegenargument wordt evenwel niet aangereikt, hoewel Gruen toegeeft dat Clodius
door de erg aantrekkelijke politieke programma‟s die hierboven werden beschreven, de gebruikelijke
366
Morstein -Marx (R.) Mass Oratory and Political Power in the Late Roman Republic. Cambridge, 2004, pp.
129 - 130.
367
Millar (F.) The Crowd in Rome in the Late Roman Republic. University of Michigan, 1998, pp. 38-39.
368
Lintott (A.W.) Violence in Republican Rome. Oxford, 1968, p. 82.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
86
banden tussen clientes en nobilitas kortwiekte.369 Volgens Gruen moeten we Clodius‟ hernieuwde
wetgeving niet enkel zien in het kader van de rekrutering van bendes of enkel en alleen in het licht van
het organiseren van straatgeweld. Clodius reageerde tegen het verstrengde beleid van de staat die de
vrijheden van haar burger liet inkrimpen om de controle over hen niet te verliezen. 370 Het belang van
organisatie wordt beaamd door Meijer die evenwel stelt dat de oprichting van nieuwe collegia een
noodzaak vormde omdat de oude collegia onvoldoende steun opleverden voor Clodius. De nieuwe
collegia die Clodius uit de grond stampte, zorgden voor een bredere rekruteringsbasis omdat ze
ongehinderd waren door de traditionele gebruiken waaraan de oude collegia vasthielden. Ze groeiden
dan ook al vlug uit tot paramilitaire organisaties.371
Andere wetenschappers halen aan dat Clodius de collegia gebruikte om de leden ervan te rekruteren in
een private militie. Hij zou ze hebben bewapend met stenen, stokken en soms zelf zwaarden.372 Benner
ziet het ontstaan van de nova collegia eerder in het licht van Clodius‟ gebruik van homines non
occupati, mercennarii en conducticii. Deze lieden, die vaak werden betaald voor bewezen diensten,
zouden de macht van Clodius nog hebben vergroot.373 Millar ziet in de wetgeving van Clodius echter
een heel positief aspect wanneer hij stelt dat door de nieuwe, verreikende wetteksten de Republiek een
stap dichter kwam bij de ware betekenis van de Res publica en een verandering teweegbracht in het
evenwicht van de verschillende machten binnen het Republikeinse staatsapparaat.374 Dit is met de
uitspraken van Gruen in gedachten niet zulke ondoordachte stelling. De Senaat zou immers een erg
grote angst hebben gekend voor het plebs. Heel wat bronnen vermelden de angst en een gevoel van
kwetsbaarheid onder de adel dat werd aangewakkerd door een constante vrees voor samenzweringen
en het potentiële gevaar van autonome verenigingen in de samenleving.375
De Catilinarische samenzweringen, de opstand geleid door de tribuun Manilius die in 67 ijverde voor
een herverdeling van de stemmen van de vrijgelaten mannen (liberti) over alle tribus in plaats van in
de 4 stedelijke tribus en de verbanning van Cicero die de senatoren duidelijk maakte dat hun positie in
de maatschappij niet dermate sterk en standvastig was als eerst gedacht, zijn sleutelmomenten om
dergelijke angst in mijn ogen te verklaren. Toen Clodius zijn zinnen zette op de stem en de steun van
het proletariaat, moet er een golf van paniek zijn uitgebroken. Het is dan ook niet erg verwonderlijk
dat Cicero de troepen van Sestius en Milo steunde en hen in dienst van de Republiek de afvallige
369
Gruen (E.S.) The Last Generation of the Roman Republic. Los Angeles, 1974, pp. 437-438.
Ibid, p. 228.
371
Meijer (F.J.) De Verliezers: Catilina en Clodius. Martinus Nijhoff, Leiden, 1984, p. 124.
372
Taylor (L.R.) Party Politics in the Age of Caesar. University of California, Los Angeles, 1949, p. 44.
373
Benner (H.) Die Politik des Clodius Pulcher. Untersuchungen zur Denaturierung des Clientelwesens in der
Ausgehenden Römischen Republik. Stuttgart, 1987, pp. 79-80.
374
Millar (F.) The Crowd in Rome in the Late Republic. University of Michigan Press, Michigan, 1998, p. 138.
375
Nippel (W.) “Policing Rome” The Journal of Roman Studies, vol. 74, 1984, p. 24.
370
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
87
operae Clodiani liet bestrijden als “goddelijk” en “moedig” instrument geheel ten dienste van de
Republiek.376 Waren Clodius‟ politieke eisen afgestemd om het plebs op te trommelen om naar
contiones en verkiezingen te komen? Heel zeker! Clodius maakte de collegia tot de belangrijkste,
structurele ruggengraat voor zijn politieke activiteiten. Het succes van Clodius is te wijten aan het feit
dat de volkstribuun als geen ander zijn eigen doelen kon omvormen en verbloemen tot algemene
problemen en eisen. Hij creëerde een collectieve identiteit onder de stedelijke massa door hen op te
zetten tegen gezamenlijke vijanden en ontwierp een nieuwe vorm van het demonstratief uiten van de
wil van de bevolking.377 Clodius‟ invloed op de urbane bevolking was gebaseerd op de
aantrekkingskracht van een populaire ideologie en zijn persoonlijke claim op de dankbaarheid van het
volk. De mogelijkheid van Clodius om een enorme achterban op been te brengen, was vooral de
beloning van de distributie van lokaal prestige die hij oogstte door zijn beleid af te stemmen op de
noden en eisen van het plebs.378 Ter vergelijking stelt Lintott dat Cicero‟s programma voor de
plebejers erin bestond om de bevolking te laten genieten van het behouden van gratia, libertas,
suffragia, dignitas, de stad, het forum, spelen en vrije dagen.379
Clodius zorgde er voor dat de bevolking niet enkel deze voordelen kon behouden maar dat ze een
uitbreiding kregen en van nog meer voordelen kon genieten. Was Clodius een democraat avant la
lettre? Wanneer zijn beleidsvorming wordt beoordeeld wel, maar kijkend naar zijn drijfveren lijkt me
dit enigszins een voorbarige conclusie. Clodius wist door de massale steun van het plebs zijn cursus
honorum aan te vangen, kon rekenen op hun steun tijdens verkiezingen en stemmingen in de comitia,
was enigszins afhankelijk van hun opkomst tijdens de contiones en aanzag hun loyaliteit als een ideale
rekruteringsbasis voor relschoppers en hooligans voor zijn straatbendes. Moet Clodius worden
beschreven als een aanhanger van het plebs of manipulator van de vox populi? De lijn is moeilijk te
trekken. De bronnen vertellen immers een eenzijdig verhaal. Clodius‟ tegenstanders beschrijven
snerend zijn gewelddadig beleid en vertellen heel weinig over de daadwerkelijke rol van het plebs
buiten het feit dat ze het vuil van de straat en luie nietsnutten waren.380 Maar meer dan eens proberen
bronnen wetenschappers bij de neus te nemen. Zelfs Millar moet toegeven dat de bronnen indirecte,
literaire reflecties zijn die zijn opgesteld door een klein segment van de Romeinse bevolking, soms
lang na de uiteindelijke aflevering van de speech, weggerukt uit de context waarvoor ze bedoeld
was.381
376
Cic. Sest. 82-85.Cic. Har. Resp. 6-7.
Nippel (W.) “Policing Rome” The Journal of Roman Studies, vol. 74, 1984, p. 27-29.
378
Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press,
London, 1999, p. 146.
379
Cic. Leg. Agr. II, 71.
380
Cic. Dom. 6, 54.
381
Millar (F.) The Crowd in Rome in the Late Roman Republic. University of Michigan, 1998, p. 9.
377
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
88
Morstein-Marx geeft aan dat een woord als populus Romanus, die in speeches vaak wordt gebruikt om
het opgekomen publiek toe te spreken, daar de redenaar zijn publiek zag als een perfecte combinatie
van alle standen en rangen binnen de Romeinse maatschappij, enkel op een retorische fictie berustte.
Vaak was het publiek opgebouwd uit aanhangers en voorstanders van de politicus die tijdens de contio
speechte.382 Ook Mouritsen wijst erop dat we de natuur van de redenaarskunst wel eens op een geheel
verschillend manier moeten herdefiniëren. Hij stelt voor dat de speeches niet tot doel hadden om de
tegenstanders van een politicus te overhalen, maar vooral waren bedoeld als stimulerend effect om het
publiek op te zwepen en de voorstanders aan te moedigen om de campagnes voort te zetten, wat
contiones eerder als politieke manifestaties maakt voor gelijkgezinden.383 Als de bronnen worden
geconsulteerd is er inderdaad heel wat bewijslast terug te vinden om deze stelling te aanvaarden. Toen
Cicero‟s ballingschap werd besproken in de Senaat, belegde Clodius‟ broer Appius Claudius een
contio en vroeg aan zijn publiek of ze achter een restauratie van Cicero stonden. Het volk antwoordde
volmondig “Neen”. Cicero repliceert dat het vooral ging om “semivivis mercennariorum vocibus” die
door Clodius werden betaald om de meeting bij te wonen.384 Ook de contiones georganiseerd door
Clodius aanhangers werden volgens Cicero enkel bijgewoond door burgers die waren omgekocht of
corrupt waren.385 Aan de andere kant verheerlijkt Cicero de contiones die werden gegeven door de
tegenstanders van Clodius of samenkomsten die in de redenaars voordeel speelden. Zo werden de
toeschouwers tijdens de Verres zaak door de redenaar geduid als populus Romanum die in luid applaus
uitbraken toen Pompeius tijdens de contio voorstelde om hervormingen door te voeren op vlak van de
samenstelling van de jury. Cicero benoemt het applaus dan ook als een duidelijke indicatie van de wil
van het volk.386
Maar ook in de redevoering voor Sestius en Milo wordt het publiek geduid met de term populus
Romanum.387 Mouritsen wijst erop dat er weinig of geen melding wordt gemaakt van mislukte
contiones. Het is inderdaad opmerkelijk dat in een maatschappij waarin het falen van tegenstanders in
alle propaganda wordt verwerkt, er over mislukte contiones niet wordt geschreven. Daarom lijkt
Mouritsens standpunt dat de opkomst tijdens een contiones niet te maken had met politieke interesse
maar eerder te maken had met het aantal supporters, heel plausibel.388
382
Morstein-Marx (R.) Mass Oratory and Political Power in the Late Roman Republic. Cambridge, 2004, p. 129
Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 52-56.
384
Cic. Sest. 126.
385
Cic. Sest. 106 – 107.
386
Cic. Verr. 1.45.
387
Cic. Mil. 91 – Cic. Sest. 108.
388
Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 57.
383
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
89
Tenslotte rest nog het economische aspect. Mouritsen vraagt zich terecht af of het economisch
haalbaar was voor de werkende klasse van het plebs urbana om op regelmatige basis contiones bij te
wonen?389 Morstein-Marx ziet in deze habitués van de contiones vooral de winkeliers en kleine
zelfstandigen die dicht bij het Forum Romanum woonden, maar waarschuwt wel voor een al te enge
visie die sommige wetenschappers voorop stellen waarbij er een plebs contionalis zou hebben bestaan
die werd gevormd door ex-slaven, gepeupel en ambachtslieden die ook in de bendes van Clodius
zouden hebben gediend. Morstein-Marx staat twijfelachtig ten opzichte van de idee dat deze
manschappen gebruikelijk het merendeel zouden vormen van de luisteraars bij de publieke speeches.
Hij wijst er wel op dat Clodius bij belangrijke besluitvorming de sluiting van de winkels beval, wat
volgens Morstein-Marx een indicatie vormt voor het belang van de tabernarii in Clodius‟ bendes.390
Ook Tatum deelt deze conclusie en bevestigt dat tabernarii vaak hun winkeltjes sloten wanneer er een
belangrijke beslissing werd behandeld, hoewel hij erop wijst dat het niet altijd onder politieke druk
hoefde te zijn. Wanneer een zaak van vitaal belang was en rechtstreekse gevolgen impliceerde voor de
tabernarii, bleef de winkel gesloten. De tabernarius zou volgens Tatum heel zeker beïnvloed worden
door zijn mede collegiati. Lokale verwachtingen speelden een erg belangrijke rol in een samenleving
waar conformiteit als deugd werd aanzien.391 Zowel Morstein-Marx als Tatum wijzen er op dat een
gesloten winkel echter betekende dat er die dag geen inkomen waren. Hoewel de winkelier een grote
schuld had te vereffenen en een zekere waardering koesterde voor de politicus die, om hem te
overtuigen zijn kant te kiezen bij komende verkiezingen de winkelier overladen had met al dan niet
politieke voordelen, zal hij toch het verlies die een sluiting van zijn winkel betekende, moeten
afwegen tegen zijn gevoel van trouw.392
Mouritsen sluit zich hierbij aan en stelt dat het grootste deel van de Romeinse bevolking steunde op
zijn job om economisch te kunnen overleven en dat het beeld van de plebejers die overleefden van hun
graanrantsoen en private liefdadigheid sterk overroepen is. Verder ziet Mouritsen in de laattijdige
berichtgeving over waar en wanneer contiones werden gehouden een sterk argument om het aandeel
van tabernarii te minimaliseren. De winkeliers konden immers niet in zulke korte tijd alles sluiten.
Het feit dat Clodius bijna dagelijks contiones hield tegen Cicero, maakt het beeld van talrijk
aanwezige tabernarii al geheel onrealistisch.393 Ook Benner ziet geen graten in het feit dat het plebs
contionalis voor het merendeel bestonden uit tabernarii omdat ze hun arbeid en dagelijkse inkomen
389
Ibid. p. 42.
Morstein-Marx (R.) Mass Oratory & Political Power in Late Roman Republic. Cambridge, 2004, pp.128129.
391
Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press,
London, 1999, p. 29.
392
Ibid. p. 147.
393
Mouritsen (H.) Plebs and politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 42.
390
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
90
belangrijker achtten dan politieke demonstraties en ondersteuning. Toch mogen we volgens hem het
bestaan van het plebs contionalis niet ontkennen. Benner wijst op de werklozen en dagloners die ook
Cicero zou hebben onderscheiden van de tabernarii en faex civitatum benoemde.394 Het woord faex
zou hier niet verwijzen naar de leden van het lompenproletariaat maar eerder slaan op dagloners die
handarbeid verrichten om in leven te blijven. Benner denkt naar aanleiding van de redevoering van
Cicero dat de meeste van deze burgers Aziaten of Grieken waren. Maar dat ook joodse migranten
zouden door Clodius worden gerekruteerd. Eén van de Joodse wijken binnen Rome lag dichtbij het
tribunal Aurelium waar het proces tegen Flaccus plaatsvond. Benner en Treggiari geloven dat er zich
onder Clodius‟ mannen Joden moeten hebben bevonden. Benner verwijst naar Yavetz395 die de
religieuze collegia als ideale speler ziet om Clodius‟ beleid uit te voeren.396 Gruen spreekt dit echter
tegen en ziet de contiones als een belangrijk aspect van de vox populi en wijst op de vele vrijgelatenen
die tijdens demonstraties en contiones als individu en niet als vertegenwoordiging van een bepaalde
klasse, zich met politiek bezighielden.397 Benner ziet in de tabernarii een groep mannen die wel
belangrijk werden geacht door Clodius, maar waarover hij weinig macht had. Benner geeft aan dat de
tabernarii die Clodius gebruikte, Catilina hadden laten vallen nadat zijn samenzwering was
uitgelekt.398
Catilina had volgens Tatum de steun van de tabernarii en opifices genoten, maar toen bekend raakte
dat de veiligheid van Rome niet kon worden gegarandeerd en alle schulden die openstonden zouden
worden geëlimineerd, brak er onvrede uit onder de winkeliers en de ambachtslui. De economische
afhankelijkheid van een stabiele maatschappij deed Catilina de das om. Clodius zou echter het
vertrouwen van deze groep weten te herwinnen en hen voor zijn politieke plannen gebruiken.399 De
beschrijving van Cicero over de opkomst van de mannen van Clodius tijdens het tribunal Aurelium als
“as veteres Catilinae copias”400 is volgens Lintott echter maar de halve waarheid. Clodius kon niet
enkel rekenen op de aanhangers van Catilina, maar kon ook de tabernarii overreden die tijdens de
samenzwering Catilina hadden verlaten, zodat er een nieuwe politieke macht ontstond.401 De invloed
van Clodius over de tabernarii bleef volgens Benner toch klein, omdat ze enkel gemobiliseerd konden
394
Cic. Flacc. 18.
Yavetz (Z.) Caesar in der öffentlichen Meinung. Düsseldorf,1979, pp. 96-98.
396
Benner (H.) Die Politik des Clodius Pulcher. Untersuchungen zur Denaturierung des Clientelwesens in der
Ausgehenden Römischen Republik. Stuttgart, 1987, pp. 78-79.
397
Gruen (E.S.) The Last Generation of the Roman Republic. University of California, Los Angeles, 1974,
p.408
398
Benner (H.) Die Politik des Clodius Pulcher. Untersuchungen zur Denaturierung des Clientelwesens in der
Ausgehenden Römischen Republik. Stuttgart, 1987, pp. 77-78.
399
Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press,
London, 1999, p. 144.
400
Een groot aantal veteranen van Catilina. In Cic. Red. Quir. 13.
401
Lintott (A.W.) Violence in Republican Rome. Oxford, 1968, p. 77.
395
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
91
worden wanneer er een daadwerkelijke crisissituatie uitbrak die nefaste gevolgen had voor de
winkeliers. Toch mogen we hun rol volgens Benner niet marginaliseren en vormden ze de ruggengraat
van Clodius‟ politiek.402
Misschien worden de economische nadelen van een sluiting van de winkels te veel naar voren
geschoven door wetenschappers die zich kanten tegen de gedachte dat de Romeinse Republiek een
democratie was. De tabernarii sloten immers gezamenlijk hun zaken zodat er geen substituut bestond
voor hun klanten. Die moesten zich neerleggen bij de sluiting van de winkels. Daarnaast werd de
economische schade verzacht door gratis graanrantsoenen en het patronagesysteem die zeker moet
hebben tussengekomen in de economische schade die een winkelier bij de sluiting van zijn winkel
moest dragen. Bij deze bedenking zijn er echter een paar kanttekeningen te maken. Enerzijds
accepteert zulke redenering het feit dat er wel degelijk een uitgebreid clientessysteem bestond, of dat
het collegium van de tabernarii financieel tussenkwam bij dergelijke situaties. Anderzijds moet
worden opgemerkt dat de graanverdeling enkel voor burgers van Rome was bedoeld en het lijkt me
sterk te veronderstellen dat alle tabernarii het Romeinse burgerrecht bezaten. Ten slotte kan worden
opgemerkt dat de laatste decennia van de Republiek te kampen had met herhaaldelijke graantekorten.
Graan was duur en de rantsoenen waren te schaars om een hele familie te voeden. Meerdere sluitingen
per week lijken dus uit den boze.
Ik volg graag de conclusie van Mouritsen die vaststelt dat voor het begin van de eerste eeuw voor
Christus, het plebs weinig of geen aandeel hadden in contiones, die traditioneel gezien samenkomsten
waren van boni voor wie het volgen van de politiek een natuurlijke tijdsbesteding vormde. Met de
opkomst van de popularis werd een wijder deel van de bevolking bereikt en tijdens de laatste decennia
van de Republiek werden contiones echte partijcongressen.403 Vooral de mobilisatie van het plebs door
Clodius betekende een kentering in het aandeel van plebs, die op min of meer regelmatige basis,
afhankelijk van plaats en tijdstip, de contiones bijwoonden. Hoewel economisch niet rendabel was de
druk van soortgenoten en de collegia die het leven het plebs grondig beïnvloeden meestal genoeg om
bij belangrijke besluitvorming een groot aantal plebejers naar de comitia en contiones te laten komen.
Of er steeds een aandeel van alle klassen aanwezig was bij elke contiones, is moeilijk te achterhalen,
hoewel het onrealistisch lijkt dat het plebs tijdens debatten over bepaalde, erg politieke of legislatieve
onderwerpen, erg geïnteresseerd waren. Betekent dit dan dat de contio geen democratische element
vormde in de Republiek? Naar mijn inziens niet. Zelf op de dag van vandaag zijn burgers niet bij alle
besluitvormingen aanwezig en sommige wetsvoorstellen zijn zo complex dat ze enkel door een
402
Benner (H.) Die Politik des Clodius Pulcher. Untersuchungen zur Denaturierung des Clientelwesens in der
Ausgehenden Römischen Republik. Stuttgart, 1987, p.78.
403
Mouritsen (H.) Plebs and politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 62.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
92
beperkt segment van de bevolking begrepen worden. Voer voor specialisten betekent nog geen aanslag
op de democratische waarden. Maar kunnen we Clodius‟ beleid zien in een democratisch
gedachtegoed? Hij leent er immers ideeën van die hoewel voor eigenbelang gebruikt, het plebs toch
een duidelijk stem wist te geven in de politiek van de Late Republiek. Kan Clodius toevallig worden
gezien als één van de eerste democraten in de Romeinse geschiedenis of was hij enkel een mooiprater,
een demagoog, “een Romeinse Larkinist” van het ergste soort? Het blijft speculatief, maar in zijn
besluitvorming zit toch een erg sterke democratische kern. Gezien in het licht van het geweld en
Clodius‟ manipulatieve karakter blijft dit echter een onuitgemaakte zaak.
De contiones zijn vooral belangrijk in de casus rond Titus Annius Milo. Er zijn enkele belangrijke
momenten in Milo‟s carrière die duidelijk beïnvloed werden door het volk dat werd bewerkt tijdens
één van de vele contiones die soms dagelijks in Rome werden gehouden. Een chronologische
weergave van de meest belangrijke contiones lijkt me dan ook wenselijk. De eerste grote contio die
bepalend is geweest voor de carrière van Milo was deze gehouden door de voorstanders van Cicero en
geleid door Fabricius. De contio moest de stemming van het wetsvoorstel om Cicero uit ballingschap
te laten terugkeren voorafgaan. Clodius Pulcher was echter niet bereid om dit rogatio zonder slag of
stoot te laten ratificeren. In een contio zweepte hij en zijn mede demagogen, waarschijnlijk leiders van
collegia, de bevolking op om de moordenaar van de samenzweerders van Catilina niet vrijuit te laten
gaan. Hij voorzag hen van wapens: vaak enkel stokken en stenen en leidde hen naar het Forum waar
een handgemeen plaatsvond tussen de kiezers en de Operarii Clodiani.404 Tijdens de schermutselingen
raakten heel wat burgers gewond of gedood.405 Milo kon een paar van de relschoppers gevangen
nemen, maar een collega tribuun gebruikte zijn recht op intercessio om hen terug vrij te laten zodat ze
niet tegen hun meester konden getuigen. Vanaf dat moment zouden zowel Sestius als Milo gewapende
bendes oprichten om het Clodiaanse geweld van een antwoord te dienen. Hun acties zouden worden
afgestraft door Clodius die hun beiden meermaals voor het gerecht zou slepen om hen te veroordelen
onder de Lex Plautia de vi. Geen van beiden zouden echter schuldig worden bevonden.
Een tweede belangrijke reeks contiones werd gehouden op de dag van Clodius‟ moord. Een
samenkomst van de Senaat werd vroegtijdig onderbroken en Milo had nog de tijd om zich naar
Lanuvium te begeven om een priester aan te stellen. Op hetzelfde moment zouden twee van Clodius‟
aanhangers Q. Pompeius Rufus en C. Sallustius Crispus een contio houden waarbij ze Milo‟s naam
door de modder sleurden.406 Dit was niets nieuws onder de zon, want Clodius had reeds voordien
bewezen in de aanloop van Milo‟s consulcampagne dat hij bereid was om zoveel mogelijk informele
404
Cic. Sest. 79.
Cic. Red. Sen. 22.
406
Cic. Mil. 45.
405
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
93
samenkomsten voor de bevolking te beleggen om Milo‟s verkiezing in de weg te staan. Nadat Clodius
door Milo‟s slaven was vermoord en het lichaam van de demagoog naar Rome was teruggebracht, zou
opnieuw Pompeius Rufus, samen nu met Munatius Plancus de massa opzwepen om het lijk naar de
Curia te brengen om het voor de ogen van de Senaat te cremeren. Dat de Curia samen met de Basilica
Porcia in de vlammen zou opgaan, had geen van beiden echter verwacht. Na een contio werd het huis
van interrex M. Aemilius Lepidus aangevallen door een woedende bevolking die zich hierna en masse
richting het huis van Scipio, Hypsaeus en Pompeius begaf.407 Pompeius‟ naam werd luid gescandeerd
en er werd geroepen dat Pompeius als dictator of als consul moest worden genoemd. Milo wou de
kans grijpen om Pompeius te spreken, maar kreeg de Generaal niet te zien. Tijdens een contio
schreeuwde Pompeius Rufus uit dat Milo het volk reeds iemand had gegeven om in de Curia te
verbranden en dat hij nu het volk wou trakteren op een lijk om op het Capitool te begraven (zijnde
Pompeius).408 Milo, die een sterke band had met Caelius Rufus, mocht van de volkstribuun een contio
beleggen waarin hij het volk toesprak en verklaarde dat Clodius een plot op zijn leven had beraamd en
dat zijn daad enkel kon worden gezien in het licht van zelfverdediging.409 Tijdens het proces die
volgde zouden de aanhangers van Clodius dagelijks contiones blijven beleggen. Zo riep Plancus op
om massaal naar de laatste dag van het proces te komen om te voorzien dat Milo zijn straf zou
ontlopen. De volgende dag waren alle winkels en tabernae gesloten en moest Pompeius soldaten
strategisch rond het Forum plaatsen om de gemoederen te bedaren.410
De contiones blijken een belangrijke rol te hebben gespeeld tijdens de laatste dagen van de politieke
carrière van Milo. Hun belang wordt aangehaald door het feit dat de aanhangers van Clodius dagelijks
bijeenkomsten belegden en vaak gewelddadig resultaten bereikten. Door in te spelen op de
gemoedstoestand van de bevolking en de vox populi te verwoorden, slaagden ze erin om de bevolking
op te zetten tegen de Senaat en tegen Milo, die eens de publiekslieveling van de massa was geweest.
Net als Clodius hen had voorgedaan, wisten ze hun eisen gelijk te stemmen met die van de massa, die
zich liet meevoeren in hun frustraties en woede. Het belang van de contiones komt voor mij vooral aan
de orde wanneer Milo de dood van Clodius wil verantwoorden; niet enkel aan de Senaat of aan de
juryleden maar ook aan het volk. Zou Milo zijn leven riskeren om terug te komen naar Rome om een
contio te beleggen? Misschien speelde de consulverkiezingen nog steeds in zijn achterhoofd, maar het
lijkt onwaarschijnlijk dat zijn vrienden, ondermeer Cicero en Caelius Rufus de gewelddadige situatie
in de straten van Rome en op het Forum voor hem hadden verzwegen. Vooral Pompeius‟
onvriendelijke en norse houding moeten Milo duidelijk hebben gemaakt dat zijn aanwezigheid in de
407
Asc. 44 Clark.
Asc. 50-51 Clark.
409
Cic. Mil. 91 - Asc. 33 Clark.
410
Cic. Mil. 3. - Asc. 40-42 Clark.
408
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
94
Romeinse politiek niet langer op prijs werd gesteld. Anderzijds beschikte Milo nog steeds over de
steun van heel wat boni en hooggeplaatste magistraten en bleven zijn divisores burgers omkopen.
Misschien was Milo er nog steeds van overtuigd dat zijn rol van politicus niet voorbij was en dat de
burgers blij en opgelucht zouden zijn dat Clodius Pulcher was gedood. Eindelijk zou de rust in de
straten van Rome kunnen terugkeren. Tevens zou Cicero, die opgelucht was dat één van zijn
aartsvijanden was geliquideerd, en heel wat boni die Clodius‟ rellen spuugzat waren, Milo hebben
gefeliciteerd met zijn daad. Hoe dan ook is het duidelijk dat niet enkel de aristocratie, maar evenzeer
de gewone bevolking op het moment van Clodius‟ dood hun stem liet klinken, meer nog, de politiek
werd de mond gesnoerd en de bevolking kreeg waarvoor ze was gekomen; de verbanning van Milo uit
Rome en het einde van zijn politieke carrière. Het is natuurlijk onmogelijk om te voorzien hoe groot
de opkomst was tijdens de contiones en hoeveel burgers er daadwerkelijk Milo‟s hoofd wilden zien
rollen. Het lijkt me echter niet voorbarig om te stellen dat dit toch over een substantieel deel van de
bevolking moet gaan, aangezien de haast draconische maatregelen van Pompeius tijdens Milo‟s proces
en de duidelijke inpakt van de opgekomen massa op de politieke beslissingen.
5.2 Milo en de verkiezingen in de Late Republiek.
Verkiezingen zijn een complex fenomeen en het zou doelloos zijn om ze in dit werkstuk ten volle uit
te spitten. Toch waren verkiezingen voor Milo van cruciaal belang. Over zijn verkiezing als tribuun is
er erg weinig geweten daar de bronnen ontbreken. Belangrijker is de strijd voor de hogere
magistraturen die Milo probeerde te bereiken na zijn tribunaat. Opmerkelijk is het feit dat de
gewelddadige sfeer die heerste in de straten van Rome hand in hand ging met de verkiezingsstrijd.
Nog meer opvallend is dat niet enkel het streven naar een politieke carrière op dat moment Milo‟s
leven in beslag neemt, maar ook tal van juridische aspecten hem noopten een magistraal ambt op te
nemen. Derhalve probeerde ook Clodius door zich verkiesbaar te stellen voor een hoger magistraal
ambt juridische vervolging te vermijden. Na zijn tribunaat wilde Milo Clodius immers aanklagen de vi
(geweldpleging). Clodius wilde hier echter een stokje voor steken en vestigde zijn hoop op de aedil
verkiezingen van 56 v. Chr. Clodius‟ broer Appius die praetor was in 57 en consul Nepos gaven lange
speeches in de Senaat die Clodius moesten vrijpleiten en argumenteerden consul Lentulus‟, een
gezworen vijand van Clodius, en Sestius‟ tegenwerpingen weg. Uiteindelijk dreigde Milo er mee om
een obnuntiatio inroepen wanneer de verkiezingen voor het aedilschap, die normaliteit in oktober
zouden moeten worden gehouden, toch zouden worden uitgevoerd.411
411
Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press,
London, 1999, pp. 196-197.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
95
Clodius dreigde met nog meer geweld en zette zijn woorden kracht bij door op de derde november de
werkmannen die Cicero‟s huis bouwden aan te vallen, hen te verdrijven en de porticus Catuli, die door
Clodius was afgebroken om zijn bouwplannen op de site te kunnen uitvoeren en nog maar net was
hersteld, opnieuw kapot te slaan. Maar de gewelddadigheden stopten niet bij Cicero‟s huis. Zijn broer
Quintus‟ huis moest het ook ontgelden en werd bekogeld met stenen om uiteindelijk in brand te
worden gestoken. Op 12 november zette operarii Clodiani het huis van Milo in lichterlaaie, volgens
Cicero rond 11 uur in de morgen onder het oog van alle gegoede burgers van Rome. Cicero en zijn
aanhangers werden belaagd door de mannen van Clodius die hen verwijten toeriepen, bekogelden met
stenen en bedreigden met zwaarden en stokken.412 De weerstand tegen Clodius in de Senaat zwol aan,
maar aan Clodius‟ gewelddadig regime leek geen einde te komen. Nadat Marcellinus, Milo en Racilius
de constante aanvallen op de huizen, de families en vrienden van leden van de Senaat hadden
gehekeld, diende Clodius zijn tegenstanders van repliek en betoogde furieus dat de senatoren hem
onheus behandelden wanneer ze eisten dat de jury moest worden uitgeloot, worden voorgelegd aan
Clodius zodat hij de gewenste kandidaten kon schrappen van de jurylijst waarvan hij dacht dat ze in
zijn nadeel zouden spelen, zodat een proces kon worden gestart om hem te veroordelen voor zijn
gewelddadige politiek. Vanop de Graecostatis, een platform naast de Senaat waarop oorspronkelijk de
afgevaardigden van de Griekse poleis, maar later ook van andere gebieden, werden geplaatst, klonken
agressieve kreten en leuzen van de aanhangers van Clodius die Milo en zijn vrienden fixeerden.413
Clodius had nog steeds de steun van Nepos en de consul wilde de verkiezingen die reeds naar
november waren verplaatst niet langer uitstellen, tot grote frustratie van het kamp van Cicero en Milo.
Het geweld werd echter beantwoord met geweld. Milo zou op 19 november in de vroege ochtend de
comitia waarin de stemming voor het ambt van aedil tegenhouden door het Campus Martius te
bezetten. De obnuntiatio moest immers werden uitgesproken voor de aanvang van het comitia die
mocht worden gestart bij zonsopgang, wat het vroege uur verklaart. De aanhangers van Clodius, een
groep van weggelopen slaven volgens Cicero, die zoals gebruikelijk zijn gevoelens over Clodius‟
bendes niet onder stoelen of banken stak, werd door Milo hardhandig verwijderd. Maar het kamp van
Clodius liet zich niet zomaar langs de kant zetten en lanceerde een tegenoffensief. Metellus bedacht
een list en vertelde Milo dat hij de verkiezing de volgende dag op het Forum zou laten plaatsvinden.
Milo kwam de volgden morgen naar het Forum, waarop Metellus zich naar het Campus Martius
haastte om de verkiezing te voltrekken. Echter hij werd gezien door Milo toen hij inter duos lucos, de
weg die vanaf het Capitolium naar het Campus Martius liep, afdaalde. Opnieuw werd de stemming
412
413
Cic. Ad. Att. 4.4.3.
Cic. Q. Fr. 2.1.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
96
uitgesteld. De volgende dag was een marktdag waarop er geen stemming mocht plaats vinden. Ook op
de 23ste november lukte het Clodius niet om de stemming te voltrekken.414
Watt wijst erop dat de snode list van Metellus op erg dubieuze redenen is gegrond. Zo stelt hij dat
wanneer Metellus de inter duos lucos gebruikt, Milo in het comitium hem steevast zou hebben
opgemerkt wat Cicero‟s itinera prope devia ondermijnd. Ten tweede wijst hij erop dat Milo de comitia
enkel kon tegenhouden als een obnuntiatio werd uitgesproken op de plaats waar de uiteindelijke
stemming zou worden gehouden. En een comitia zou volgens Watt nooit in de regio worden gehouden
van de inter duos lucos. Ten derde stelt hij dat Cicero schreef dat de obnuntiatio werd uitgesproken
toen Milo zich op het Campus Martius bevond (nisi Milo in campo obnuntiasset). Hij trekt de
bevinding dus in twijfel of Metellus wel degelijk een list had voorbereid.415 Uiteindelijk zou het kat en
muisspel worden beëindigd door de Auletes affaire, waarbij Ptolemeus XII Auletes een deal afsloot
met Pompeius over de graanlevering aan Rome die op hevig verzet stuitte bij de Senaat. Clodius
speelde zijn rol als hevig anti-Pompeijaan uit en kon zo het vertrouwen van de Senaat winnen, die op
haar beurt haar fiat gaf voor de verkiezingen voor het aedilschap. Ook C. Cato was nog steeds een
hevig tegenstander van Pompeius en liet verstaan dat Clodius op zijn steun kon rekenen. Meer
problemen staken de kop op. Doordat Milo de comitia had tegengewerkt die verantwoordelijk waren
voor het verkiezen van een aedil, kwam ook de verkiezing van de praetor in gedrang die werd geacht
na de verkiezing van de aedil plaats te vinden. De uittredende rechters en magistraten legden hun ambt
neer, zodat er geen praetoren waren aangeduid, zodat er ook geen rechtszaken meer konden
plaatsvinden en zodoende kon Clodius niet meer voor het gerecht worden gedaagd.416
De spanning in de Senaat bereikte haar hoogtepunt en het was Pompeius die het moest ontgelden, zeer
tegen de zin van Cicero en Milo. Clodius werd op 20 januari van het jaar 56 verkozen tot aedil 417 en
door zijn nieuwe ambt was hij bevoegd om Milo nu aan te klagen voor misdaden tegen de
Republiek.418 Milo zou daarentegen dezelfde tactiek als zijn aartsvijand toepassen na het seponeren
van zijn de vi rechtzaak. In 55 werd hij immers verkozen tot praetor en kon zo verdere vervolging
vermijden.419 Deze hele episode toont aan dat het erg belangrijk was voor zowel Clodius als Milo om
een magistraal ambt in de wacht te slepen. Het vestigt echter wel de aandacht op het feit dat met
geweld verkiezingen konden worden gemanipuleerd en het dient niet gezegd te worden dat dit wel een
414
Cic. Ad Att. 4.4.3.
Watt. (W.S.) Cicero, Ad Atticum 4.3. The Classical Quaterly, Vol. 43. N°1/2, Jan – Apr. 1949, pp. 10-11.
416
Dio Cass. 39.7.4.
417
Cic. Q. Fr. 2.2.
418
Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press,
London, 1999, pp. 193-198.
419
Cic. Q. Fr.3.6.6 – Asc. 31 Clark.
415
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
97
erg ondemocratische manier was om verkiezingen te winnen. Milo‟s middel om de verkiezingen tegen
te gaan was zeker niet nieuw. In 122 werden de rurale supporters van C. Gracchus de toegang ontzegd
tot de Saepta door bendes van de Senaat en de aristocraten. Ze kropen dan maar op de daken van
gebouwen die rond de Saepta waren opgetrokken en riepen hun stem naar de magistraten die toezicht
hielden over de stemming, hoewel dit een loutere symbolische daad was daar het geschreven
kiessysteem reeds was ingevoerd.420
De vraag is echter of de verkiezingen überhaupt wel op democratische principes waren geënt? De
grondregel dat iedere burger het recht had om een stem uit te brengen die op gelijke en evenwaardige
basis meetelde in het eindresultaat wordt verondersteld te kloppen. Iedere mannelijke burger had
immers het recht om te stemmen. De discussie over de rol van de verschillende tribus en centuriae (zie
supra) toonde reeds aan dat dit democratische aspect al met een korrel zout moet worden genomen.
Wanneer er immers een consensus bestond tussen de adel die de eerste klassen van de comitia
centuriata overheersten, was de stem van het plebs onnodig. Vervolgens wijst Meier op het belang van
de zogenaamde praerogativa centuria die in bepaalde bronnen wordt vermeld.421 Het was immers de
traditie dat er een loting werd gehouden voor de aanvang van een stemming in de comitia centuriata
onder de eerste klasse juniores om uit te maken wie als eerste mocht stemmen. De uitverkozen kiezers
mochten gescheiden van de rest kiezen en het resultaat werd aan de andere kiezers meegedeeld. De
stemming werd gezien als een voorteken maar Meier verklaart het belang van deze stemmen met het
“bandwagon” effect waarbij de kiezer, die zijn stem wilde laten gelden, in het merendeel van de
gevallen zal stemmen voor een winnaar. Zodoende beïnvloeden de eerste tussentijdse resultaten van de
praerogativa centuria de andere kiezers in grote mate.422
Mouritsen plaatst dit gedrag in een globaler beeld van politieke desinteresse van de kiezers. Want
hoewel Cicero claimt dat het volk de magistraten verkoos, was er volgens Mouritsen in praktijk een
geringe opkomst. Verder geeft hij een erg interessante vergelijking met de democratische principes die
democratieën vandaag de dag hanteren. Zo stelt hij dat Romeinse politici geen legislatieve macht
hadden daar alle wetten werden gestemd in de comitia tributa en in het concilium plebis. Ten tweede
werd de politiek in Rome overheerst door militaire, religieuze en gerechtelijke wetgeving. Sociale of
economische voorstellen om het leven het plebs te verbeteren kwamen zelden ter sprake, wat het
merendeel van de kiezers dan ook afschrikte en bijdroeg aan de politieke desinteresse van het plebs.
420
Plut. C. Grac. 3.1.
Cic. Q. Fr. 2.15b.4 – Cic. Ver. 1.26. – Cic. Planc. 49.
422
Meier (C.) „Praerogativa Centuria” in RE, Supplement 8, pp. 567-598. – Mouritsen (H.) Plebs and Politics in
the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p.99 – Taylor (L.R.) Roman Voting Assemblies, Michigan, Ann
Harbor, 1966, p. 76.
421
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
98
Ten derde stelt Mouritsen dat politici geen vertegenwoordigers vormden van het plebs. Hooguit de
tribuni plebis vervulden in geringe mate deze rol, maar ze waren niet verantwoordelijk voor het plebs
noch garandeerden ze een beleid dat zich richtte op de laagste klassen van de maatschappij. Ten slotte
wijst Mouritsen erop dat het ontbreken van politieke partijen verkiezingen reduceerde tot een keuze uit
een kleine groep van individuele politici, die meestal uit dezelfde sociale klasse kwamen. 423
Mouritsens visie is naar mijn mening erg doordacht, maar opnieuw zijn er aantal zaken die tegen de
borst stuiten. Waarom zouden zoveel bronnen immers immense sommen geld vermelden die werden
aangewend voor het omkopen van de bevolking, als ze enerzijds niet geïnteresseerd waren in politiek
en anderzijds geen belang speelden tijdens de verkiezingen in de comitia centuriata? In een brief naar
zijn broer Quintus schrijft Cicero dat de redenaar zich ergert aan Milo omdat hij in zijn campagne voor
het consulschap erg grote schulden heeft gemaakt. Zo zou Milo een miljoen sestertiën hebben
uitgegeven aan het organiseren van spelen.424 Dit is een serieuze som geld, maar zou zeker niet
volstaan om enkel de rijkste klasse om te kopen, daar Asconius vermeldt dat Milo tevens 1000 asses
per hoofd uittrok voor de burgers van de tribus toen Milo na Clodius‟ dood zijn verkiezingscampagne
wilde verder zetten.425 Alsof dat nog niet genoeg was, had Milo voordien reeds enkele magnifieke
gladiatorengevechten georganiseerd tijdens zijn praetorschap in 55.426 Asconius vermeldt dat de drie
kandidaten voor het consulschap elkaar openlijk bekampten met omkoperij op grote schaal. Daarbij
kwam nog dat Clodius, die zichzelf kandidaat had gesteld voor het praetorschap, Milo‟s tegenstanders
hevig steunde en hen voorzag van gewelddadige straatbendes die Milo‟s aanhangers stevig
aanpakten.427 Yakobson argumenteert dat zowel Cicero als Asconius echter Milo zien als de grote
favoriet om de verkiezingen te winnen omdat hij door het geven van overweldigende en spectaculaire
largitiones het volk voor zich wist te winnen.428 Lintott gaat zelf zo ver om Milo te beschrijven als een
magister. Bewijs hiervoor vindt Lintott in een uitspraak van Cicero die vermeldt dat “vel quia munus
magnificum dederat vel quia facultates non erant vel quia potuerat magistrum se non aedilem
putare.” Uit voorgaande zin leidt Lintott af dat Milo zichzelf zag als een magister, wat hij in theorie
kon zijn, in plaats van een aedil, een positie die hij onmogelijk kon hebben bekleed.
Lintott ziet Milo eerder als een magister van een collegium, hoogstwaarschijnlijk als hoofd van de
Capitolini of de Mercuriales. Sinds Clodius alle proletarische collegia onder controle had, waren de
423
Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, pp. 92-93.
Cic. Q. Fr. 3.9.
425
Asc. 33. Clark. “Petebatque nihil deterritus consulatum; aperte quoque tributim in singulos milia assium dederat.”
426
Lintott (A.W) Cicero and Milo. Journal of Roman Studies. Vol. 64, 1974, p. 65.
427
Asc. 30 - 31 Clark.
428
Yakobson (A.) Petitio and Largitio: Popular Participation in the Centuriate Assembly of the Late Roman
Republic. The Journal of Roman Studies. Vol. 82, 1992, p. 35.
424
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
99
prestigieuze, vaak religieuze collegia Milo‟s beste opties. Maar waarom zou een politici banden
aanhouden met de collegia als de meeste leden (vooral in Clodius geval) tot de proletarische klasse
behoorden? Cicero verwijst in zijn De domo sua naar de tempel van Castor die door Clodius en zijn
aanhangers zou zijn gebruikt als uitvalsbasis en een opslagplaats voor hun wapenarsenaal. In zijn
oratie vraagt de redenaar Clodius ironisch of hij (zoals hij volhield voor de Senaat) er nooit aangedacht
heeft om geweld te gebruiken om bepaalde zaken gedaan te krijgen, terwijl hij vrijgelatenen en zelfs
slaven uit de vici tijdens het Tribunal Aurelium opriep om zich bij hem te vervoegen en door een
edicta de tabernae beval om te sluiten om zo eerlijke en hardwerkende mannen te verleiden tot
geweldpleging. 429 In zijn redevoering is het duidelijk dat Cicero van leer trekt tegen de collegia en de
invloed die Clodius op hen had. Hoewel het hier duidelijk gaat over een evocatie, is het volgens
bepaalde historici, waaronder Millar, hypocriet om niet te accepteren dat er vanaf 58 een nieuwe fase
in een poging tot het controleren van stemmingen en verkiezingen is ontstaan, waarbij collegia een
belangrijke rol zouden spelen.430 Wiseman haalt echter aan dat de collegia die waren opgedeeld in
quasimilitaire eenheden eerder een instrument van terreur vormden dan een belangrijke speler die
verkiezingen kon bepalen. Hoewel hij eraan toevoegt dat wie de collegia naar zijn hand kon zetten, de
vier urbane tribus controleerde. Clodius was een lid van de tribus van de Palatinus en Sex. Cloelius
van de Collina. Bewijs hiervoor is het feit dat Clodius nieuwe bendes oprichtte, gefocust op de Collina
toen hij Milo in 52 wou tegenwerken tijdens diens campagne voor het consulschap.
Voordat Clodius de collegia gebruikte voor gewelddadige confrontaties, dienden de vereringen als
ideale manier om de steun van het plebs te winnen.431 Hiervoor hadden de politici echter rechtstreeks
contact nodig met de bevolking. Omdat de Romeinse politiek vooral was gestructureerd rond
campagnes rond één bepaalde persoon en politieke partijen in de Late Republiek niet bestonden, was
het voor de politici vaak heel moeilijk om contacten uit te bouwen of te behouden. Een Romeinse
politicus die opkwam voor een politiek ambt zou eerst zijn rechtstreekse contacten aanspreken, zijnde
zijn vrienden en kennissen, meestal op grond van gunsten die hij hen in het verleden had geleverd.
Daarnaast ging hij opzoek naar nieuwe supporters binnen de elite en beloofde hen steun en hulp eens
hij het ambt zou hebben verworven. Tenslotte arrangeerde hij publieke meetings om zijn imago te
vergroten. Campagnevoering kwam dus neer op een reactivering van oude contacten en het creëren
van nieuwe met als enig doel het winnen van de verkiezing. Mouritsen ziet hierin twee grote
consequenties. Ten eerste bleven de gepersonaliseerde campagnes vaak binnen de kleine groep van
nobilitas en binnen de hogere klasse. Leden van het plebs werden enkel indirect toegesproken via hun
leiders. Ten tweede waren de contacten vaak kort en vluchtig en bleken ze overbodig eens het ambt
429
Cic. Dom. 21, 54.
Millar (F.) The Crowd in Rome in the Late Republic. The University of Michigan Press, 1998, pp. 136-138.
431
Wiseman (T.P.) New Man in the Roman Senat 139 B.C. – A.D. 14, Oxford, 1971, pp. 131-132.
430
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
100
was bereikt of werden slapende gehouden tot de volgende verkiezingen. Omdat er geen voortdurende
campagne werd gehouden, werd er nooit een grote band gecreëerd met de gewone bevolking. De
meeste politici probeerden de plebs echter voor zich te winnen door op regelmatige tijdstippen
donaties te schenken en sportulae, theatertickets etc… te voorzien. Zodoende bleef men contacten
houden met de tribus doorheen het jaar.432
Rechtstreeks contact met de bevolking was dus erg moeilijk en veeleisend. Clodius mikte dan ook op
de leiders van het volk om zijn beleid aan de plebejers voor te schotelen. De magistri waren de ideale
tussenpersonen en fungeerden als zijn luitenanten. Het enige degelijke bewijs hiervoor is Sex.
Cloelius, die een magister van een collegia moet zijn geweest wanneer hij de Ludi Compitalicii
voorzat. Plinius geeft Clesippus Geganius als voorbeeld, wiens grafschrift verwijst naar zijn titel van
viator en magister van de Capitolini en de Luperci en volgens de geschiedschrijver een man was met
een ongezonde reputatie. Ook Cicero vermeldt namen van leiders: Gellius, Firmidius, Titius,
Lentidius, Lollius, Plaguleius en Sergius.433 Mouritsen steunt deze bedenking en schrijft dat Clodius
werd geassisteerd door tussenliggende leiders, duces, die in direct contact stonden met de plebs. (naar
Cic. Dom. 12; 89.)434 Firmidius, die een leider zou zijn geweest van mercenarii, moet tevens één van
de leidende figuren zijn geweest van een collegium.435 De Robertis heeft het tevens over de duces die
door Clodius zelf zouden aangesteld en verkozen worden op basis van de oude structuren van de
collegia in de vici en de viering van de Compitalia. Deze laatste zou een ideaal middel zijn geweest
om te rekruteren op basis van het uitbuiten van religieuze gevoelens. Treggiari wijst dan weer op de
aanwezigheid van aanhangers van Catilina zoals L. Sergius die Clodius recupereerde.436 Ten slotte
verwijst ook Nippel naar Cicero die de aanhangers van Clodius beschrijft (Lentidius, Lollius,
Plaguleius en Sergius) als duces tabernariorum, een aanspreking die hij begrijpt als mannen van lage
komaf die waarschijnlijk leiders van collegia waren.437 Hoewel ze door Cicero een dubieuze status
meekrijgen, zullen deze mannen volgens Tatum waarschijnlijk een groot prestige hebben genoten
onder hun soortgenoten.438 Benner ziet de duces eerder in het licht van de duces multitudinum of duces
operarum die reeds vanaf de jaren 60 hun steun betuigden aan politici die hiervoor een royale beloning
432
Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 200&, pp. 143-145.
Lintott (A.W.) Violence in the Late Roman Republic. Oxford, 1968, pp. 82-83.
434
Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 58.
435
Tatum (J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press,
London, 1999, p. 146.
436
Treggiari (S.) Roman Freedman during the Late Republic. Oxford, 1969, p. 172.
437
Nippel (W.) Public Order in Ancient Rome. Cambridge, 1995, p.73.
438
Tatum(J.W.) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press,
London, 1999, p. 146.
433
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
101
op tafel moesten leggen. Deze duces zouden invloed hebben gehad in de contiones en vaak vanaf de
jaren 50 worden ingezet als principes van een collegia, pagi of vicinitates.439
Deze principes die Cicero beschrijft in de Commentariolum Petitionis, waren volgens Yakobson
mannen die op lokaal vlak invloed konden uitoefenen door verschillende sociale redenen, maar niet
noodzakelijk aan het hoofd van een collegia stonden. Yakobson wijst erop dat hoewel deze mannen
invloed hadden, ze nooit het stemgedrag van de bevolking konden hebben gecontroleerd. De mate van
beïnvloeding zou te maken hebben met hun eigen populariteit, hun talent voor organisatie en de
welwillendheid om zich in te zetten voor een kandidaat. Het is niet onmogelijk dat hierbij clientes aan
te pas kwamen, maar het is onmogelijk dat de hele bevolking onder een soortgelijke relatie met de
elite of notabelen werd aan banden gelegd. Yakobson benadrukt sterk dat het gaat over invloed over
de bevolking en zeker geen controle.440 Het bewijzen van de invloed van collegia tijdens verkiezingen
is volgens Yakobson erg moeilijk.441 Lintott wijst erop dat het omkopen van de armen werd
bewerkstelligd door het prestige van de lokale principes te vergroten zodat ze hun steun zouden
verlenen aan een politicus en tevens de lokale kiezers zouden beïnvloeden omdat de princeps fungeren
als lokale patronen.442 Yakobson trekt het belang van deze lokale patroni echter in twijfel en wijst erop
dat er geen enkel bewijs is om aan te nemen dat de Romeinse verkiezingen werden gedomineerd door
een clientes systeem. De proletariërs werden eerder beïnvloed door de feesten en de spelen die
Romeinse politici voor hen organiseerden.443
Lintott stelt echter vast dat vele leden van de collegia niet behoorden tot de 4 urbane tribus en vooral
migranten en mannen waren die behoorden tot één van de oude rurale tribus. Dit zou betekenen dat
deze mannen een kiespubliek vormden die niet onder de controle stond van het aristocratische
patronaat. De invloed van de lokale magistri zou voor de beïnvloeding van deze kiezers dus van
cruciaal belang zijn geweest.444 Wiseman negeert bovenstaande groep migranten en plebejers die
afkomstig waren van het platteland. Het plebs urbana waren volgens hem voor de meeste politici van
weinig belang. Bewijs hiervoor vindt hij in de Commentariolum Petitionis waar de auteur pleitte dat
men via de principes de stedelijke bevolking moest zien te bereiken. De oppervlakkige manier waarop
de auteur echter ingaat op het werven van de steun van het plebs urbana ziet Wiseman als een
439
Benner (H.) Die Politik des Clodius Pulcher. Untersuchungen zur Denaturierung des Clientelwesens in der
Ausgehenden Römischen Republik. Stuttgart, 1987, p. 69.
440
Yakobson (A.) Elections and Electioneering in Rome: a Study in the Political System of the Late Republic.
Historia Einzelschriften, Stuttgart, 1999, pp. 86-88.
441
Ibid. p. 23.
442
Lintott (A.W.) Electoral Bribery in the Roman Republic. Journal of Roman Studies 80, 1990, p. 11.
443
Yakobson (A.) Elections and Electioneering in Rome: a Study in the Political System of the Late Republic.
Historia Einzelschriften, Stuttgart, 1999, pp. 24-26.
444
Lintott (A.W.) The Constitution of the Roman Republic. Oxford, 1999, p. 178.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
102
indicatie dat de meeste politici wiens carrière afging van de steun en sympathie van de rijkere klasse,
zich niet wilden inlaten met de collegia en de lokale principes. Er waren immers andere verenigingen
zoals de sodalitates die heel wat meer invloed konden uitoefenen.445 Gezien de recente kritieken op het
clientes systeem en de rol van het volk tijdens verkiezingen van magistraten en bij politieke
beslissingen is er een groot debat ontstaan over de rol van collegia en meerbepaald over het belang
van het plebs urbana in de politiek van de Late Republiek. Hieraan gelinkt is de vraag of de Republiek
wel degelijk een democratisch karakter had zoals Polybius ons wil doen laten geloven. Als het
antwoord hierop bevestigend is, betekent dit dat de rol van de collegia in de politiek aanzienlijk moet
zijn geweest. Milo‟s uitgaven voor zijn exuberante feesten zouden dan toch verantwoord zijn.
Deze hele uiteenzetting beantwoordt echter nog steeds niet de vraag waarom kiezers en masse werden
omgekocht als de armere klasse toch weinig of geen belang had tijdens stemmingen als er geen
onoverbrugbare onenigheid bestond onder de elite. Het antwoord ligt volgens mij bij de kandidaten die
zoals Mouritsen stelt allemaal uit dezelfde sociale klasse kwamen. De structuur van de klasse kan
nieuw licht werpen op de problemen die kandidaten ondervonden om een groot deel van de stemmen
van de aristocratie voor zich te winnen. Ik baseer me hier op de bedenkingen van North die ijvert voor
het bestaan van een vaste kern binnen de elite; een soort van “inner elite” die generatie na generatie
haar macht wist te behouden doordat ze aan de basis lag van het beslissen welke nieuwe
aristocratische families mochten worden opgenomen in de zogenaamde “outer elite”. Deze outer elite
bestonden uit families die een of tweemaal genoeg medestanders vonden om voor hun te stemmen,
maar nooit genoeg aanhangers konden klissen om zich van een permanente plaats te voorzien in de
inner elite.446 Het lijkt me logisch dat de vaste kern van families in de inner elite een constante strijd
leverden om hun positie te behouden. Kandidaten uit de outer elite werden als stromannen in gezet in
hun strijd en de vaste kern plaatste hun macht achter één van de kandidaten. Zodoende bleef er steeds
een continue onenigheid binnen de rangen van de inner elite. Niet bij het stemmen van wetteksten, die
in het voordeel speelden van een gehele klasse, maar wel tijdens verkiezingen van magistrale ambten.
Een overwinning van iemands kandidaat had immers gevolgen voor de versterking van de macht en
invloed die een familie kon uitoefenen in de inner elite en garandeerde een comfortabele positie in
deze levensgevaarlijke slagenkuil.
Deze these impliceert echter dat elke stem belangrijk was, dusdanig ook die van het plebs, vandaar dus
de omkoping op grote schaal. Mouritsen wijst er echter op dat de steun van een belangrijke familie
niet noodzakelijk betekende dat er burgers wilden stemmen. Gingen de proletariërs immers naar het
445
Wiseman (T.P.) New Man in the Roman Senat 139 B.C. – A.D. 14, Oxford, 1971, pp. 131-132.
North (J.) Politics and Aristocracy in the Roman Republic. Classical Philology. Vol. 85, N°4, Oct. 1990, pp.
281 – 282.
446
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
103
campus Martius enkel en alleen omdat één van de kandidaten uit een belangrijke familie kwam of
steun kreeg van een familie uit de inner elite?
447
Naar mijn inziens niet. Maar de steun van een
bekende naam mag naar mijn inziens niet geheel worden afgeschreven, gezien in het geloof van de
Romeinen in traditie en symbolisme. Een belangrijke naam impliceerde meestal een belangrijke daad
en in de Romeinse cultuur waar dignitas en gloria als erg belangrijk werden aanzien, speelde het
verleden veelal een cruciale rol. Fenomenen als de dagelijkse salutationes en de assectatores duiden
tevens op de belangrijkheid van roem en prestige. Het is immers niet verwonderlijk dat Milo in 53
huwde met Faustia, de dochter van Sulla waardoor hij banden kreeg met enkele belangrijke families
uit Rome.448 Hoe dan ook werden alle klassen aangesproken en telde elke stem mee in een bittere
verkiezingsstrijd. Yakobson argumenteert wel dat de largitiones die Milo gaf waarschijnlijk niet
bedoeld waren om de hele bevolking te behagen, maar in de eerste plaats waren gericht op de assidui,
de verschillende klassen boven de laagste klasse van de proletarii in de comitia centuriata. Hoe hoger
de klassen, hoe meer hun stem in waarde toenam. Het allerarmste plebs genoten dus gewoon mee van
de voordelen die hun soortgenoten van iets betere komaf voorgeschoteld kregen.449 Ook Mouritsen
gelooft in het feit dat er specifieke bevolkingsklassen werden geviseerd tijdens verkiezingscampagnes
maar hij stelt dat enkel een klein aandeel van de bevolking kon deelnemen aan spelen of banketten.
Het aantal werd gecontroleerd door tickets.450
Samengevat betekent dit dat de lagere klassen werden gepaaid door spelen en banketten. Ze werden
veelal indirect benaderd via de leiders van de vici en montes die werden omgekocht door de
kandidaten. Hun belang wordt duidelijk geïllustreerd in de Commentariolum Petitionis.451 Toch vielen
de allerarmsten uit de boot. Hun stem had geen waarde en ze werden aldus niet aangesproken. Toch
waren de sociale verschillen in bepaalde gevallen dermate klein, dat ze toch hun graantje meepikten
van de voordelen die iets meer welgestelde soortgenoten kregen voorgeschoteld. De hele bevolking
werd dus niet gelijk behandeld en dus kan de Republiek niet echt gezien worden al een democratie.
Maar dat belet niet te vermelden dat er opnieuw een aantal democratische principes aanwezig waren.
Naast de urbane bevolking, kon een verkiezingscampagne zich ook richten tot de rurale bevolking die
na de Bellum Sociale hun stem mochten laten gelden. Hierover zijn er mijns inziens twee bedenkingen
te maken. Ten eerste vermeldt de Commentariolum Petitionis het belang van de tribus rusticae.452
447
Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 102.
Cic. Ad. Att. 4.13.1
449
Yakobson (A.) Petitio and Largitio: Popular Participation in the Centuriate Assembly of the Late Roman
Republic. The Journal of Roman Studies. Vol. 82, 1992, p. 35.
450
Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 111.
451
Cic. Comm. Pet. 17-18.
452
Cic. Comm. Pet. 30-32.
448
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
104
Waarom zouden kandidaten van verkiezingen zich bekommeren over de Italiaanse burgers als
tegenstanders van de democratische principes tegenwerpen dat de meeste burgers te ver van Rome
woonden om op regelmatige basis deel te nemen aan verkiezingen en stemmingen. 453 Cicero zou
tijdens het proces tegen Plancius ijveren dat het Plancius‟ Italiaanse wortels waren die hem het
aedilschap hadden opgeleverd.454 Misschien is het inderdaad zo dat enkel de dichtste Italiaanse steden
werden aangesproken. Ook Milo zou in zijn consulcampagne naar Lanuvium terugreizen om kiezers te
ronselen455, naar analogie met Pompeius die tijdens zijn strijd voor de terugkeer van Cicero massaal
rurale burgers liet overkomen naar Rome om de stemming naar zijn voordeel te laten overhellen. 456
Zelf de Gracchen hadden decennia voordien reeds de kracht van de rurale bevolking aangetoond.457
Om dus te stellen dat de rurale bevolking weinig of geen invloed had is dus mijn inziens foutief. De
Lex Clodia agendo cum populo die Clodius tijdens zijn mandaat als tribunus plebis had doorgevoerd,
zorgde ervoor dat er nu ook op marktdagen mocht worden gestemd in de comitia. Echter er kan
worden getwijfeld of deze wetgeving, die tevens de obnuntiatio verbood, nog in voegen was na het
tribunaat van Clodius. Hiervoor zie ik een aantal aanwijzingen.
Ten eerste gebruikte Milo zijn recht op obnuntiatio tijdens Clodius‟ aedil verkiezing in 54. Mocht de
wet nog steeds bindend zijn geweest dan was de obstructie van Milo ongeldig. Ten tweede werd in
dezelfde passage aangeduid dat de 21ste november een marktdag was en er dus geen stemming mocht
worden gehouden.458 Dit zou betekenen dat na het ongeldig maken van Clodius‟ lex de exsilio nog
meer wetten sneuvelden. Echter de collegia die door de lex de collegiis in hun rechten werden
hersteld, bleef onaangeroerd. In de bronnen is er echter ook geen enkele vermelding over een ongeldig
verklaren van de hele legislatuur van Clodius. Hoe dan ook blijkt uit de bronnen dat het verbod op
marktdagen opnieuw werd gebruik in het voordeel van de aristocratie. Dus hoewel de
Commentariolum duidelijk het belang van de rurale bevolking aangeeft, zorgde de elite ervoor dat ze
weinig of niet te vrezen had voor een overrompeling uit de rurale tribus. Enkel diegene die het zich
konden veroorloven om op niet marktdagen naar Rome af te reizen konden het verschil maken.
Opnieuw ontstaat er een paradox, die een consensus over het al dan niet democratisch karakter van de
Romeinse Republiek bemoeilijkt.
Tenslotte wijst Lintott erop dat in het hedendaagse West-Europa electorale omkoping wordt gezien als
een inbreuk tegen de democratische waarden. Hij pleit er echter voor om de verkiezingen in de
453
Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 118.
Cic. Planc. 19-23.
455
Cic. Mil. 27-28.
456
Plut. Pomp. 49.
457
Plut. C. Grac. 3.1
458
Cic. Ad. Att. 4.4.3
454
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
105
Romeinse Republiek niet over dezelfde kam te scheren als haar hedendaagse variant.459 Romeinen
keken ook op een heel andere manier naar omkoping. Zo vermeldt Quintus openlijk in de
Commentariolum: “quod si satis grati homines essent, haec tibi omnia parata esse debetant, sicuti
parata esse confido, nam hoc biennio quattor sodalitates hominum ad ambitionem gratiossissimorum
tibi obligasti.”
460
Sodalitates waren verenigingen die zich achter één politicus schaarden om invloed
uit te oefenen bij verkiezingen en rechtszaken. Ze waren de drijvende kracht achter
verkiezingscampagnes en schuwden het gebruik van omkoping, chantage en openlijke aanvallen niet.
De Lex Licinia werd uiteindelijk in het midden van de jaren „50 in het leven geroepen om excessieve
omkoping bij verkiezingen tegen te gaan; vooral de onwettelijke acties van de divisores,
verkiezingsagenten die werden ingehuurd door een kandidaat werden aan de kaak gesteld zodat er
geen of weinig oppositie tegen de wet werd gevoerd.461 Vermoedelijk werden sodalitates eerst
gedoogd, maar naarmate de omkoping op steeds grotere schaal toenam, werd een lidmaatschap van
een sodalitas aanzien als een crimen en zodoende werd de omkoperij bij verkiezingen illegaal
bevonden.462 De wet verbood geen traditionele en wettige campagnes, maar wel omkoping bij het
winnen van een ambt. De juridische term die onwettelijke omkoping aanduidde in de Late Republiek
was ambitus. De vraag blijft nu waarom Milo niet werd aangeklaagd voor ambitus. Het was Cicero
zelf die in 63 een lex de ambitu had goedgekeurd die het geven van spelen door een privaat persoon
verbood gedurende de twee jaar die vooraf gingen aan het kandidaatschap voor een magistraal ambt.463
Hoe kon Milo zich hieraan onttrekken, zeker wanneer Clodius elke kans zou aangrijpen om het
consulschap aan Milo te onttrekken?
Het antwoord is volgens Yakobson terug te vinden in de pro Milone, alwaar Cicero aanhaalt dat
Clodius‟ praetorschap een dreiging vormde voor het voortbestaan van de Republiek en de macht van
de boni. Enkel Milo kon door zijn consulschap antwoord bieden tegen deze dreiging.464 Dus
vervolledigt Yakobson het plaatje, waren de grote sommen geld en de spelen gerechtvaardigd en
veroorloofd in het licht van het voortbestaan van de Republiek.465 Toegegeven, het is een mager
argument. Toch blijft het opvallend dat het pas na de moord op Clodius zou zijn, dat Milo voor
ambitus zou worden aangeklaagd. Het blijft gissen naar de ware toedracht van het door de vingers zien
van Milo‟s overduidelijke pogingen om de bevolking om te kopen. Had Milo een dusdanige macht
459
Lintott (A.W.) Electoral Bribery in the Roman Republic. The Journal of Roman Studies. Vol. 80, 1990, p.1.
Cic. Comm. Pet. 19.
461
Tatum (J.W) The Patrician Tribune. Publius Clodius Pulcher. The University of North Carolina Press,
London, 1999, pp. 225 -226.
462
Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001, p. 150.
463
Cic. Vat. 37.
464
Cic. Mil. 25-26, 32-34, 88-99.
465
Yakobson (A.) Petitio and Largitio: Popular Participation in the Centuriate Assembly of the Late Roman
Republic. The Journal of Roman Studies. Vol. 82, 1992, p. 39.
460
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
106
opgebouwd en relaties kunnen versieren dat er hem een hand boven het hoofd werd gehouden? Wat
vast staat is het feit dat de relatie met Cicero Milo heeft vooruit geholpen. Anderzijds is het verwateren
van de vriendschapsbanden met Pompeius een belangrijk voorteken gebleken, een voorteken dat
uiteindelijk Milo zou stranden.
5.3 Het einde van de amicitia van Milo en Pompeius
De consulverkiezingen voor het jaar 53 draaiden uit tot een regelrechte ramp. In 53 werd er voor de
helft van het jaar geen consul aangeduid wat resulteerde in een onstabiele overheid, een onzekere
bevolking en een verlamming van de publieke zaken. Erger nog, de pas geïnstalleerde magistraten die
in juli waren benoemd, moesten zich bij ingaan van hun ambt stante pede bezighouden met de
voorbereidingen voor de volgende reeks verkiezingen. Stemmenwerving moest snel gebeuren en het
waren enkelingen die hoopvol genoeg waren om aan een verkiezingscampagne te beginnen. Omdat
men op enkele maanden verwijderd stond van de verkiezingen, beloofde de stemmenslag niet al te
vriendelijk te verlopen. Onrust floreerde toen kandidaten de geweldplegingen en omkoping van de
vorige jaren kopieerden. T. Annius Milo diende zijn professio in wat op veel weerklank kon rekenen
bij zijn voor- en tegenstanders. De politicus uit Lanuvium had reeds veel ervaring bij verkiezingen in
turbulente situaties.466 Zijn campagne was reeds lang op voorhand uitgetekend. Pompeius had al sinds
57 gehoopt op het consulschap voor Milo.467 In november 54 had Milo geprobeerd om Pompeius
onder druk te zetten om zijn belofte kracht bij te zetten. Maar Pompeius had Milo reeds bestempeld als
een verloren zaak en probeerde hem langs de kant te schuiven. De veranderende attitude van Pompeius
kwam goed tot uiting in de brieven van Cicero. In oktober 54 vermeldde Cicero dat er grote
onenigheid was tussen Pompeius en Milo468, die een maand later resulteerde in een totale breuk.
Cicero vermeldt opnieuw aan Quintus dat Pompeius Milo niet meer wilde steunen en dat hij
toenadering zocht met Caesar. Milo zou gealarmeerd zijn door dit nieuws uit vrees dat Pompeius tot
dictator zou worden aangesteld gezien de woelige politieke situatie. Milo zat met een groot dilemma.
Mocht hij een senator of tribuun steunen door zijn bendes uit te lenen om Pompeius‟ verkiezing tot
consul te verhinderen, dan vreesde Milo de wraak van Pompeius. Anderzijds, wanneer hij Pompeius
zonder slag of stoot zijn zin zou geven, was Milo bang dat dit tot een gewelddadige opstand zou
leiden.469 Zijn dit de ware gevoelens van Milo, of zijn het eerder de angsten van de redenaar zelf?
466
Gruen (E.S) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press. Berkeley, London,
Los Angeles, 1974, pp. 150-153.
467
Appius B.C. 2.16.
468
Cic. Q. Fr. 3.2
469
Cic. Q. Fr. 3.8
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
107
Hoewel Cicero Pompeius aanspreekt met de “vriend” in zijn private correspondentie met zijn broer470,
valt niet te ontkennen dat ook Cicero zijn macht wilde uitbreiden. Mocht Pompeius dictator worden,
zou dit een resolute bedreiging vormen voor zijn plannen. Verder mag ook niet worden vergeten dat er
in de Senaat een grote weerstand bestond tegen Pompeius. Alles werd er aangedaan om de stijgende
potentia die Pompeius had verkregen ondermeer door de controle over de graandistributie, tegen te
gaan. Dat impliceerde ondermeer dat Clodius, die vaak de plannen van Pompeius had gedwarsboomd
kon rekenen op een grote aanhang bij de Senaat, die hem wilden gebruiken om de Generaal een lesje
te leren in nederigheid.471 De conferentie van Luca had echter de vroegere banden en
verstandhoudingen grondig door elkaar geschud. Clodius had zich na het congres geschaard achter
Pompeius, maar de verstandhouding tussen hem en Milo bleef stevig onderkoeld wat leidde tot een
verdere verzwakking van de alliantie tussen Pompeius en Milo.472 Daarnaast had de afstraffing op het
proces tegen Milo voor Pompeius een zware slag betekend. Dat het publiek, aangemoedigd door
Clodius‟ aanhangers Crassus had verkozen boven de Generaal, had hem diep gekwetst.473 Het is niet
verwonderlijk dat Pompeius Milo de schuld gaf van zijn openbare vernedering. Het was immers
Milo‟s proces en mocht Milo zich gedragen hebben in de voorgaande jaren, zou het nooit tot een
proces zijn gekomen. Dat Milo dit alles had gedaan om Pompeius te helpen en te behagen, zal de
Generaal ontglipt zijn in zijn blinde woede en een afstraffing was dan ook op zijn plaats.
Toen Milo in 54 de steun van Pompeius vroeg voor zijn verkiezing tot praetor, weigerde deze en gaf
zijn steun aan een andere kandidaat.474 Maar Milo gaf niet toe en bleef koppig campagne voeren. Hij
kon immers rekenen op de steun van vele andere vrienden en aanhangers. Cicero, die heel wat te
danken had aan Milo, leverde ongeziene steun aan Milo, net als vele jonge mannen zoals Caelius en
Curio en een aanzienlijke groep aristocraten die maar al te graag een kandidaat steunden die niet onder
de invloed van Pompeius stond. Zo schreef Cicero een lijvige brief naar Curio waarin hij de
kwaliteiten van Milo aanprees en Curio op het hart drukte om zijn steun aan Milo te betuigen.475 Milo
had zijn kansen aanzienlijk vergroot door en masse spelen te organiseren. Uiteindelijk zou Milo ook
de steun krijgen van M. Cato wat als een grote aanwinst telde. Milo‟s kansen op overwinning waren
dus niet uit de lucht gegrepen.476 Pompeius had zijn eigen kandidaat voor 53, P. Plautius Hypsaeus.
Daarnaast stelde één van de belangrijkste politieke mannen uit Rome zich kandidaat: Q. Caecilius
Metellus Pius Scipio Nasica. Hij was het hoofd van zijn familieclan die doorheen generaties heel wat
470
Cic. Q. Fr. 3.2
Cic. Harp. Resp. 50 – Cic. Ad Fam. 1.9.10. – Cic. Q. Fr. 2.3.4.
472
Seager (R.) Pompey. A Political Biography. Basil Blackwell, Oxford, 1979, p. 114-125.
473
Cic. Q. Fr. 2.3.3.
474
Cic. Q. Fr. 3.8
475
Gruen (E.S.) Gruen (E.S) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press.
Berkeley, London, Los Angeles, 1974, pp. 152-153.
476
Cic. Fam. 2.6.3.
471
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
108
bloedbanden met belangrijke aristocratische families had opgeleverd. Maar de politieke carrière van
de man was niet echt indrukwekkend te noemen.
477
Het werden turbulente verkiezingen. Clodius zat
verveeld met de opkomst van zijn aartsvijand, dus plaatste hij zijn steun en zijn bendes van
oproerkraaiers achter de andere twee kandidaten.478 Deze zagen een voordeel in een gecombineerde
campagne om Milo het zwijgen op te leggen. De inmenging van Clodius ging niet opgemerkt voorbij
en Milo‟s kamp bood hevig weerstand. De verkiezingen waren doorspekt met omkoping en
straatgevechten.479 De consuls van 53 lieten de controle over de verkiezingen door hun vingers
glippen. Beiden werden verrast door rellen en werden gedood door steniging.480 Bijgevolg kon de
comitia niet meer worden opgeroepen en door de relletjes en opstootjes werden beslissingen opnieuw
uitgesteld tot het einde van het jaar.481
Openbare orde maakte plaats voor anarchie. De politieke situatie was uiterst explosief en het nieuws
dat Crassus brutaal was vermoord door de Parten deed de bevolking met afgrijzen reageren. Zelfs
Cicero maakte zich zorgen over zijn amicus Milo, die zich op erg gevaarlijk terrein bevond.482 Cicero
probeerde kennelijk nog de brokken te lijmen tussen Milo en Pompeius, maar dit zonder al te veel
resultaat. De geruchten over een naderend dictatorschap voor Pompeius maakten ook de boni
ongerust. De escalatie van het geweld dat leidde tot de moord van Clodius op 18 januari 52 zou de
kaarten van alle partijen echter grondig door elkaar haspelen en zou Pompeius uit de moeilijke politiek
impasse halen waarin hij zich bevond. De nasleep van de moord op Clodius zouden de banden tussen
Milo en Pompeius volledig verbreken. Tijdens het proces getuigde ene Licinius, een huisslaaf, dat de
slaven van Milo op een avond in een dronken bui hem hadden toevertrouwd dat hun meester hen de
opdracht had gegeven om een aanslag op het leven van Pompeius te beramen.483 Gezien de overreactie
van Pompeius in het verleden toen Clodius‟ slaaf een dolk liet vallen en bekende dat hij Pompeius
wou vermoorden, is het niet moeilijk om te voorspellen dat Pompeius met een haast panische angst
reageerde op de beschuldigingen. Met het proces tegen Milo zouden de banden tussen de twee mannen
voor goed verleden tijd zijn.
477
Cic. Ad Att. 6.12.17.
Cic. Mil. 25,34,43. – Dio Cass. 40.48.2. – Asc. 30, 48 Clark.
479
Plut. Caes. 28. 3-4. – Dio Cass. 40.46.3
480
Dio Cass. 40.46.3.
481
Gruen (E.S.) Gruen (E.S) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press.
Berkeley, London, Los Angeles, 1974, pp. 152-153.
482
Cic. Q. Fr. 3.9
483
Cic. Mil. 65.
478
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
109
6. De moord te Bovillae: Milo en de rechtspraak in de Late Republiek.
6.1. De moord op de Via Appia: het einde van de vete tussen Milo en Clodius
18 januari 52 beloofde opnieuw een dag te worden vol gewelddadige uitspattingen in het politieke
steekspel dat zich sinds weken afspeelde op het Forum. De aanhangers van Clodius hadden die middag
reeds informele samenkomsten belegd waarin ze Milo‟s eer en naam door het slijk haalden. Een
geplande samenkomst van de Senaat werd kort na aanvang onderbroken en de senatoren trokken reeds
vroeg huiswaarts.484 Ook Milo wou de vruchten plukken van de opschorting van de meeting en
trommelden zijn slaven en lijfwachten op om naar Lanuvium te reizen om er orde op zaken te stellen.
Hij was er immers aangesteld als dictator en de lokale magistraten hadden hem gevraagd om een
priester, de flamen van Juno Sospes, te benoemen.485 De schare reizigers namen de Via Appia en in de
vooravond bereikten Milo, samen met zijn vrouw Fausta, een vriend, M. Saufeius, en een groepje
slaven en gladiatoren, Bovillae waar even werd uitrust voor de tocht zou worden verdergezet.486 Op
dat zelfde moment keerde Clodius met zijn gevolg terug van een lokale Senaatsvergadering te Aricia.
Een ontmoeting van de twee kemphanen voor een schrijn van Bona Dea leek aanvankelijk vermeden,
maar de achterhoede van beide colonnes raakten slaags met elkaar, waardoor Clodius zijn paard
rechtsomkeer liet maken om Milo met dreigende gebaren te intimideren.487 Milo‟s mannen
verdedigden hun patronus en één van de gladiatoren wist Clodius in de schouder te raken. De slaven
van Clodius konden zich nog samen met hun meester in een taverna verschansen, maar Milo‟s
mannen hadden bloed geroken en bestormden het gebouw. Enkele van Milo‟s slaven zouden bij de
aanval om het leven komen, maar uiteindelijk wisten enkele oproerkraaiers zich een toegang te
verschaffen tot de herberg alwaar ze Clodius onderleiding van Saufeius488 brutaal afslachten.489
Het levenloze lichaam werd op de weg gedumpt en Milo zou zijn tocht hebben verder gezet. Het
gehavende lichaam werd kort nadien teruggevonden door senator Sex. Teidius die op de terugweg was
naar Rome en het lijk meenam naar Clodius‟ huis op de Palatijn.490 In enkele minuten had Milo één
van de meest gevreesde mannen uit Rome uit de weg geruimd. Het was echter nog af te wachten hoe
de bevolking zou reageren. De versies van Asconius en Cicero over de dood van Clodius zijn
verschillend van elkaar. Lintott argumenteert dat het onmogelijk was dat Milo naar Lanuvium zou
484
Cic. Mil. 34-35.
Cic. Mil. 27-28.
486
Asc. 31 C. – Cic. Mil. 29.
487
Asc. 32-35 C.
488
Asc. 55 C.
489
Asc. 34-35.
490
Cic. Mil. 29.
485
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
110
reizen zoals Cicero aangaf in zijn verdediging om een priester aan te duiden. De aanduiding moest
immers gebeuren voor de avond viel en als Milo zich nog te Bovillae bevond bij valavond zou hij
nooit op tijd Lanuvium bereiken. Maar niet enkel de tijdsaanduiding baart Lintott zorgen. Volgens
Cicero werd Milo overrompeld door een grote groep aanvallers van Clodius die vanuit Clodius‟ villa
nabij Bovillae hun meerster ter hulp kwamen. Echter het feit dat Clodius na zijn eerste verwonding de
taverna wordt binnengedragen en niet naar zijn villa werd gebracht, betekent volgens Lintott dat
Milo‟s mannen Clodius‟ slaven hadden omsingeld en de herberg als enige optie gold om hun meester
in veiligheid te brengen, wat volgens Lintott wijst op het feit dat Clodius‟ mannen sterk in de
minderheid waren en door Milo werden overrompeld. Zodoende moet de dood van Clodius worden
aanzien als moord en niet als zelfverdediging.491 Volgens zowel Dio Cassius als Asconius had Milo
geredeneerd dat een dode Clodius minder gevaar zou vormden dan een gewonde Clodius.492
Niemand had echter de haast theatrale reactie verwacht van de Romeinse burgers. De Populus droeg
het lijk naar de trappen van de Senaat waar het werd gecremeerd waarbij de Curia mee in de vlammen
opging. 493 De massa werd opstandig en verteerd door haat werd een aanval gelanceerd op het huis
van de interrex M.A. Lepidus. Vervolgens werden ook Hypsaeus, Gnaeus Pompeius en Scipio belaagd
en hen gevraagd om een dictator te installeren.494 De redevoeringen in de contiones bleven een
belangrijk onderdeel van de verdere ontwikkeling. Milo keerde terug naar de stad waar Rufus de
bevolking opnieuw opstookte, dit maal door te verkondigen dat Milo een aanslag had beraamd op het
leven van Gnaeus Pompeius.495 Terzelfder tijd werden er door de Clodiani, de aanhangers van
Clodius, cotidianae contiones gehouden496, dagelijkse meetings, waarbij het volk werd ingelicht over
de mogelijke vormen van manipulatie die Milo zou gebruiken om de Senaat als de rechtbanken en
haar magistraten om te kopen. Verder moedigden de demagogen de bevolking aan om
gewelddadigheden tegen de prominente verdedigers van Milo zoals Cato, Cicero en Caelius te
ondernemen en riepen ze massaal op om en masse zich naar het forum te begeven om te voorkomen
dat Milo zijn straf zou ontlopen.497 De bevolking leek massaal gehoor te hebben gegeven aan de
demagogen en Cicero verhaalt in de eerste regels van zijn pro Milone hoe Pompeius‟ mannen het
Forum hadden omsingeld om de volksmassa in bedwang te houden.498
491
Lintott (A.W) Cicero and Milo. The Journal of Roman Studies. Vol. 64, 1974, pp. 68-69.
Dio Cass. 40.48.2 – Asc. 55 C.
493
Dio Cass. 50.
494
Asconius, 33C.
495
Ibid. 50-51 C.
496
Cic. Mil. 12/Asc. 51 C.
497
Morstein-Marx (R.) Mass Oratory and Political Power in the Late Roman Republic. Cambridge, 2004, pp.2-3
498
Cic. Mil. 1-2.
492
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
111
De grote hoeveelheid toeschouwers wijst erop dat niet enkel de operae Clodiani naar de rechtszaak
waren afgezakt. De grootschalige veiligheidsmaatregelen die werden ondernomen tonen dan weer aan
dat er een haast tastbaar gevoel van spanning kon worden waargenomen in de straten van Rome.
Toonde de bevolking haar ware gevoelens? Kunnen we sporen van de vox populi terugvinden in de
bronteksten van Asconius, Dio Cassius en Cicero‟s Pro Milone? Daarnaast wil ik nagaan of de
rechtszaak van Milo werd uitgevoerd met democratische principes in het achterhoofd. Omdat het
rechtssysteem in Rome een complex fenomeen is, wil ik eerst graag een korte schets maken van de
juridische gang van zaken in de Late Republiek. Daarna wil ik dieper ingaan op het belang van de pro
Milone en de beschrijvingen van Antieke auteurs over dit spraakmakende proces.
6.2 Een korte kijk op het juridische systeem in de Romeinse Republiek.
In de Late Republiek was de praetor verantwoordelijk voor de juridische plichtplegingen in Rome.
Het ambt werd in 366 v. Chr. geïntroduceerd en had eerst een uitdrukkelijke, militaire rol die werd
gelieerd met het bestuur van de provincies. Pas later kreeg het een meer gerechtelijke functie. Toen het
aantal provincies toenam werd al vlug het aantal praetoren opgetrokken van twee in 242 v. Chr. tot
vier in 230 v. Chr. Vanaf Sulla was er opnieuw een drastische stijging waar te nemen en wisselde het
aantal praetoren dat werd aangesteld tussen de tien en veertien magistraten.499 Bij het ontstaan van de
Republiek waren er vijf mogelijkheden om een misdaad aan de kaak te stellen. De pater familias kon
een familielid of een lid van zijn huishouden straffen wanneer die een wet had gebroken. De tresviri
capitales spraken recht uit over slaven of vrijgeboren mannen uit de lagere klassen van de bevolking.
Een gekrenkte burger kon een andere burger aanklagen voor een privaatrechterlijke misdaad. Een
magistraat –veelal een volkstribuun- kon een burger aanklagen voor verraad in de comitia
centuriata,500 maar deze procedure was zo omslachtig dat ze enkel voor ernstige misdrijven werd
toegepast.501 Ten slotte konden er speciale commissies worden aangesteld door de Senaat die serieuze
dreigingen voor het welzijn en de publieke orde in de staat moesten onderzoeken. Meestal werden
deze pas opgestart wanneer er sprake was van een groep of vereniging waarvan meerdere
overtredingen bekend waren. Individuen werden zelden voor commissies gedaagd.502
499
North (J.A.) The constitution of the Roman Republic. in A Companion to the Roman Republic. Morstein-Marx
(R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006, p. 264.
500
Alexander (M.C) Law in the Roman Republic. in A Companion to the Roman Republic. Morstein-Marx (R.) –
Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006, p. 243.
501
Brennan (T.C) The Praetorship in the Roman Republic. Oxford, 2000, vol. 2, p. 365.
502
Alexander (M.C) Law in the Roman Republic. in A Companion to the Roman Republic. Malden, 2006, p. 243.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
112
Vanaf 149 ontstonden de quaestiones perpetuae (indicia publica) die in grote mate de procedures, die
leden van de aristocratie voordien moesten houden voor de volksvergaderingen (indicia populi),503
vervingen. Er bestaat maar één expliciete bron over de vroegste quaestio perpetua in Rome en deze is
terug te vinden in Cicero‟s Brutus504 waarin de auteur vermeldt dat het aantal rechtszittingen is
gestegen na de institutionalisering van het hof ter veroordeling van afpersing en de introductie van
geheime stemmingen in populaire rechtszaken vanaf 137 v. Chr. De eerste quaestio perpetua werd
door C. Gracchus in het leven geroepen en was een logische verderzetting van de indicia populi. Het
Gracchische repetundae hof (afpersing) werd geleid door de praetor die alle aspecten van het proces
moest superviseren, maar grotendeels afhankelijk was van de beslissingen (consilium) van de jury die
niet langer bestond uit leden van een stam (tribus) of bezitsklasse (centuriae) maar was samengesteld
uit leden van de ordo equester, iudices uit de Romeinse elite die het reële beslissingsrecht hadden.
Hoewel in praktijk het aantal veroordelingen op dat moment niet echt steeg, was het repetundae hof
wel belangrijk als basismodel voor het oprichten van andere vaste rechtbanken die zich elk richtten op
een individuele wet om een specifieke misdaad te bestraffen.505 Vanaf de hervorming van de Gracchen
werden er zeven nieuwe rechtbanken opgericht; de “peculatus” voor het verduisteren van
overheidseigendom en -geld, de “ambitus” voor fraude en het wangedrag tijdens verkiezingen, de
“maiestas” voor verraad506 (uitgevonden door de volkstribuun A. Saturninus in 103 om tegenstanders
van zijn eigen Lex Appuleia te veroordelen507 en een voorbeeld te stellen aan het wangedrag van
bepaalde nobiles gedurende de oorlog tegen de Cimbren508 met als hoogtepunt het proces tegen Caepio
en Mallius.509), de “de sicariis et veneficiis” voor moord en vergiftiging, de “vis” voor geweldpleging,
de “de falsis” voor vervalsingen en bedrog en ten slotte de “de iniuruiis” voor verwondingen. Net als
bij hun voorganger werden deze rechtbanken voorgezeten door de praetor met als uitzondering het
gerechtshof dat verantwoordelijk was voor moord en vergiftiging waar de iudex quaestionis als
voorzitter optrad. Pas toen Sulla in 81 het juridische systeem hervormde, zouden de indicia populi
procedures volledig verdwijnen.510 Sulla paste de puzzel van juridische veranderingen die vanaf 149
het gerechtelijke landschap hadden veranderd in elkaar en voorzag het van een gouvernementeel
kader.
503
David (J.M.) Rhetoric and Public Life. in A Companion to the Roman Republic. Morstein-Marx (R.) –
Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006, p. 426.
504
Cic. Brut. 106.
505
Brennan (T.C) The Praetorship in the Roman Republic. Oxford, 2000, vol. 2, pp. 365 – 366.
506
Alexander (M.C) Law in the Roman Republic. in A Companion to the Roman Republic. Malden, 2006, p. 243.
507
Bauman (R.A.) The Crimen Maiestatis in the Roman Republic and Augustan Principate. Johannesburg, 1967.
pp. 34 – 58.
508
Brennan (T.C) The Praetorship in the Roman Republic. Oxford, 2000, vol. 2, p. 366.
509
Gruen (E.S.) Roman Politics and the Criminal Courts, 149-78 BC. Cambridge, 1968. pp. 167-168.
510
Alexander (M.C) Law in the Roman Republic. in A Companion to the Roman Republic. Malden, 2006, p. 243.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
113
Ieder gerechtshof specialiseerde zich in een welbepaalde misdaad. Voor elk van deze overtredingen
was er dan ook een verschillende strafmaat. In het geval van afpersing en het verduisteren van
overheidsmiddelen werd een berekening gemaakt van de berokkende schade (litis aestimatio). Voor
een ambitus misdrijf lag de straf al een heel stuk hoger en werd de veroordeelde uitgesloten bij
verkiezingen van bepaalde magistrale ambten of verbannen uit Rome of zelfs Italië voor een periode
van tien jaar tot levenslang. De doodstraf werd uitgesproken bij moord, vergiftiging, geweldplegingen
(vis) of rechtszaken betreffende politieke verenigingen (de sodaliciis). In praktijk werd de executie
zelden uitgevoerd en resulteerde de straf in een levenslange verbanning en het verlies van status en
titels.511 Ballingschap werd het enige alternatief voor het ontwijken van de poenae legibus
constitutae.512
Een rechtszaak in de Late Republiek stond in schril contrast met een hedendaagse
juridische procedure. De aanklager was geen overheidsofficial maar een private burger. Slaven werden
door middel van foltering tot bekentenissen gebracht. Een, in onze ogen, lugubere gebeurtenis die
vaak in het voordeel van één der beiden partijen werd aangewend. Het is dan ook geen wonder dat
Milo weigerde om zijn slaven, die volgens diverse getuigen Clodius Pulcher de doodsteek hadden
gegeven, uit te leveren aan het gerecht.513 Verder mochten er een hele rij aanklachten worden
toegevoegd gedurende het proces en een specifieke lijst van bewijslast was niet aanwezig. Tenslotte
eindigde een proces steeds in een duel tussen de sprekers van beide partijen waarbij een vraag- en
antwoordsessie werd gehouden die men altercatio noemde.514
Dat het redenaarschap een belangrijke bijdrage vormde tot de gerechtelijke procedure is
onmiskenbaar. Cicero windt er geen doekjes om wanneer hij Crassus in zijn De Oratore laat pochen
dat “Voor mij bestaat er eigenlijk geen grotere prestatie […] dan de kunst om mensen als spreker te
boeien, ze voor zich te winnen en ze te beïnvloeden in elke gewenste richting.”515 Redenaarsschap
werd in de Romeinse Republiek als een belangrijke deugd gezien maar impliceerde ook een
belangrijke middel tot de verwerving van macht. Een goede redevoering was echter verbonden aan een
resem onderliggende regelgeving en traditie.516 Hoe je de redevoeringen ook bekijkt, de raison d‟être
is het overtuigen van mensen, of het nu gaat om “een roerige massa, scrupuleuze rechters of waardige
senatoren”.517 Antonius verwoordt het in Cicero‟s de Oratore als volgt: “… Het grootste deel van de
redevoering [moet] erop gericht zijn om door aansporing of vermaning de gemoederen ofwel soms op
511
Ibid. p. 244.
Henderson (M.I.) The Process of de Repetundis. Journal of Roman History. Vol. 41, 1951, pp. 71-88.
513
Asconius, 34-35C.
514
Alexander (M.C.) Law in the Roman Republic. in A Companion to the Roman Republic. Malden, 2006, p.
245.
515
Cic. De Oratore, I, 30. vertaald door van Rooijen-Dijkman (H.W.A.) – Leeman (A.D.), Athenaeum – Polak
& Van Gennep, Amsterdam, 2006, p. 52.
516
Morstein-Marx (R.) Mass Oratory and Political Power in the Late Roman Republic. Cambridge, 2004, p.62.
517
Cic. De Oratore. I, 31.
512
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
114
te roepen tot emoties van hoop, vrees, begeerte of roemzucht óf ook vaak terug te roepen van
onbezonnenheid, woede, hoop, onrechtvaardigheid haat en wreedheid.518 De krachtige invloed van
een bewerkte bevolking is in veel bronnenmateriaal terug te vinden. Dio Cassius vermeldt in zijn
notities bij de pro Milone hoe Titus M. Plancus en Q. Pompeius Rufus in een contio de bevolking
opzette tegen Milo en Cicero nadat Clodius Pulcher werd vermoord. (zie infra) Het voorgaande
voorbeeld illustreert perfect de opvatting dat een ongewapende en niet georganiseerde massa plebs
perfect gemanipuleerd kon worden door een redenaar die door het bewerken van een aller
overheersend gevoel van verdriet, een menigte achter zich kon scharen.519
Een orator had verschillende technieken om zijn doel te bereiken. De interactie met zijn publiek was
immers zijn grootste troef. Het was echter onmogelijk om iedereen aan het woord te laten of te
repliceren waardoor de stemming van de massa moest worden afgeleid van applaus, af- of
goedkeurende geluidjes en lichaamstaal.520 De redenaar laste welgetimede pauzes in of had
afgesproken cues die een applaus konden doen ontstaan of stoppen.521 Cicero merkt op dat “ Elke
gemoedsbeweging van nature uit zijn eigen specifieke gelaatsuitdrukking, intonatie en gebaren
kent.”522 Als dit het geval was bij een redenaar, was dit zeer zeker het geval bij de bevolking. Een
redevoering had ook zijn eigen karakter. Een lofrede kende andere stijlfiguren dan bijvoorbeeld een
pleidooi of een schimprede.523
Vaak werden gerechtelijke processen gezien als een politieke afrekening waar de belangrijkste
opponenten elkaar in de haren vlogen. Zoals Alexander naar voren schuift, hadden de meeste
rechtszaken betrekking tot de werking van de overheid gezien de aard van de misdaad (verraad,
corruptie en omkoping) en een veroordeling betekende meestal het einde van een politieke carrière.
Hoewel een proces een effect kon hebben op de politiek, betekent dit nog niet dat de politiek het
eindverdict bepaalde.524 Juryleden traden tenslotte vaak aan met vooroordelen, die soms politiek
geïnspireerd waren. Het was aan de advocaten van beide partijen om deze vooroordelen uit te spelen
en ze te voorzien van een legale justificatie.525 In februari 56 pleitte Cicero voor zijn vriend Sestius die
er van werd beschuldigd om een hand te hebben in de gewelddadige straatgevechten in 57 v.Chr.
Cicero stelde zichzelf voor om de verdediging op zich te nemen omdat Sestius de redenaar had
518
Ibid. II, 337-338.
Lintott (A.W.) Violence in Republican Rome. Oxford, 1968, p. 67.
520
Morstein-Marx (R.) Mass Oratory and Political Power in the Late Roman Republic. Cambridge, 2004, p. 120
521
Atkinson (M.) Our Masters‟ Voice, The Language and Body Language of Politics. New York, 1984, pp.47-85
522
Cic. De Oratore, III, 216.
523
Cic. De Oratore, III, 210-211.
524
Alexander (M.C.) Understanding Roman Trials: Using Critical Thinking and Empathetic Thinking. Chicago,
Legal History Seminar, Dec. 11, 2007, p.12.
525
Riggsby (A.M.) Crime and Community in Ciceronian Rome. 1999.
519
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
115
geholpen in het succesvol counteren van Clodius Pulcher in diens verkiezingsstrijd voor het
aedilschap. Cicero liet zelfs Gnaeus Pompeius en Crassus getuigen.526 Hoewel deze getuigen een grote
politieke invloed hadden, is het zeer de vraag of deze politieke zwaargewichten wel enige invloed
hebben gehad op het uiteindelijke verdict. Cicero doet er ook niets aan om de waarheid te verbloemen.
Sestius had zich bediend van geweldpleging, zoveel was duidelijk, maar had dit gedaan in het belang
van de Republiek, een erg nobele zaak die door de bevolking hoog in het vaandel moest worden
gedragen. Cicero manipuleerde de juryleden ook door hen te laten identificeren met de optimates, die
door de aanklager als medeschuldigen werden beschouwd maar die Cicero typeert als “goede en echte
mannen” waarbij Pompeius en Crassus fungeerden als mooie voorbeelden, geliefd bij de bevolking
door hun vele overwinningen.527
In 69 v. Chr. werd Fonteius beschuldigd van afpersing tijdens zijn gouverneursjaren in Gallië.
Sommige historici zien in het proces een bittere strijd tussen de factio van Pompeius en Mettaleus
Scipio. Fonteius had Pompeius uit de nood geholpen toen hij het Pompeijaanse leger liet overwinteren
in Gallië. Mocht politiek enige invloed hebben op de rechtsgang, dan zou Cicero zeker en vast hebben
verwezen naar deze nobele daad van vriendschap. Hij liet dit echter links liggen en focuste zijn
pleidooi op de haat van de Gallische bevolking tegen zijn cliënt en vroeg aan de jury of ze Fonteius
wilden beschermen tegen een alliantie van Galliërs die recentelijk als historisch een bedreiging
inhielden voor Rome.528
Vanaf de eerste eeuw voor Christus worden orators een vast onderdeel van een rechtszaak. Voordien
was de rol van advocaat weggelegd voor een juridische consult, waarvoor diverse benamingen waren
zoals iurisconsultus, iurisprudens of iurisperitus.529 Cicero beschrijft hun aandeel als respondere,
agere en cavere,530 juridisch advies geven, assisteren bij rechtszaken en documenten opmaken. Hun
belang kwijnde echter weg toen de oratoren op het toneel verschijnen. Niet alleen redenaars uit de
elite, maar ook jonge mannen uit een lagere klasse, deden een gooi naar het redenaarschap. Jonge
Romeinen reisden naar Griekenland en Asia Minor om zich te onderrichten in de kunst van de oratio.
De teksten van Cicero zijn de meest gelezen procesredevoeringen in de wereld. Het zou echter een
blamage zijn om te vergeten dat naast Cicero‟s speech, waarbij de redenaar in de meeste gevallen
sprak in naam van de beschuldigde, er ook redevoeringen werden gehouden door de aanklager en zijn
526
Stockton (D.) Cicero, a Political Biography. Oxford, 1971, p. 205.
Mitchell (T.N.) Cicero: The Senior Statesmen. 1991 en Alexander (M.C.) Understanding Roman Trials:
Using Critical Thinking and Empathetic Thinking. Chicago, Legal History Seminar, Dec. 11, 2007, p.15.
528
Ibid. pp. 17-18.
529
Alexander (M.C.) Law in the Roman Republic. in A Companion to the Roman Republic. Morstein-Marx
(R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006, p. 246.
530
Cic. De Oratore I, 212.
527
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
116
advocaten. Verder zijn de schriftelijke bronnen niet de exacte kopieën van de daadwerkelijke
redevoering als voorgedragen voor het hof. Speeches waren immers voor het overgrote deel
improvisaties op de notities die de redenaar had gemaakt.531 Verder lijkt het onmogelijk dat er een
dergelijke grote technische innovatie bestond als stenoschrift of andere methodes om een volledige
speech neer te pennen terwijl deze werd geproclameerd.532
Een goede redevoering bestond uit meerdere, vaste onderdelen. Het eerste deel was de inventio
waarbij de redenaar opzoek ging naar de eigenlijke vraagstelling en welk soort of type argumenten
hem van pas zouden komen om zijn publiek te overtuigen.533 Het tweede deel vormde de ordo of de
ordening waarbij de argumentatie werd gestructureerd in een vast patroon dat startte bij een proloog,
overging in een verhalende exposé over de toedracht en de argumentatie van de eigen standpunten en
een concrete aanval op de argumentatie van de tegenstander om te eindigen met een epiloog waar een
laatste oproep werd gedaan op het publiek, de rechters of de jury.534 Het derde deel was de memoria
of het studeren van de redevoering uit het hoofd.535 Het voorlaatste deel was de elocutio of stijlleer
waar de verwoording, het correcte taalgebruik, duidelijkheid, stilistische versieringen en gepastheid
werden bekeken en al dan niet bijgestuurd.536 Tenslotte eindigde het hele proces met de actio of de
uitvoering; waarbij zowel lichaamstaal, stemtimbre als het lijfelijk bespelen van het publiek aan bod
kwamen.537 De sprekers mochten zeggen wat ze wilden en mochten elke bewijs dat ze nodig achtten
presenteren.538
Voor elke rechtszaak in de Late Republiek werd er een jury aangesteld. Ze moesten de beide partijen
aanhoren en een unaniem verdict bepalen. De praetor zat de zaak voor en diende er over te waken dat
alles wettelijk verliep. Er waren twee belangrijke beslissingen in een rechtszaak die de juryleden
moesten nemen; ten eerste moesten ze bepalen of een beklaagde al dan niet schuldig was. Ten tweede
moest men bepalen hoeveel de opgelopen schade bedroeg voor de tegenpartij. Tezelfdertijd werden
maatregelen genomen om te verkomen dat de beschuldigde de som niet kon afbetalen; of er werd
iemand aangesteld die garantie verleende dat de beklaagde wel degelijk zijn schuld zou aflossen of er
531
Alexander (M.C.) Understanding Roman Trials: Using Critical Thinking and Empathetic Thinking. Chicago,
Legal History Seminar, Dec. 11, 2007, p.9.
532
Settle (J.N.) The Trial and the Other Pro Milone. Transactions and Proceedings of the American Philological
Association, Vol. 94., 1963, pp. 276-278.
533
Cicero, De Oratore, II, 99-113
534
Ibid. II,307-332.
535
Ibid. II, 332-360.
536
Ibid. III, 37-51.
537
Ibid. III, 213-227.
538
Alexander (M.C) Law in the Roman Republic. in A Companion to the Roman Republic. Malden, 2006, p. 245.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
117
werd onderzocht of de mogelijkheid bestond om eigendom te confisqueren en te verkopen.539 De
strafmaat bestond erin dat de opgelopen schade steeds dubbel werd aangerekend.540
Een grote jury werd ieder jaar door de praetor aangesteld, respectievelijk vierhonderd vijftig man.
Enkel leden van de hogere klassen werden toegestaan. Leden die voordien een lager magistraal ambt
hadden uitgeoefend werden geweigerd en tevens de mannen die een te sterke band hadden met een
senator. Bij ieder proces werd er een selectie gemaakt uit deze groep. De verschillende partijen
mochten tevens juryleden weigeren als er voldoende bewijs was voor een associatie die kon worden
gelegd met één van de partijen.541 Uiteindelijk bleven er vijftig tot vijfenzeventig mannen over die het
proces zouden aanvangen.542 Asconius beschrijft echter in zijn commentaar op de pro Milone dat de
jury, die bestond uit 81 geselecteerde mannen, door loting waren aangesteld. Voordat de uiteindelijk
stemming werd uitgevoerd hadden zowel de aanklager als de beschuldigde het recht om vijf mannen
uit elk van de drie rangen die aanwezig waren te verwijderen zodat uiteindelijk 51 juryleden het
verdict konden bepalen.543 Het belang van juryleden werd duidelijk tijdens het Bona Dea incident in
62 toen Clodius Pulcher de heilige riten van de Vestaalse maagden verstoorde door, verkleed als
vrouw, aanwezig te zijn tijdens de ceremonie zodat hij zijn minnares -nota bene Caesars vrouw,
hoewel door de veldheer steeds ontkend- kon ontmoeten. Het strafproces kreeg heel wat voeten in de
aarde toen Clodius werd aangeklaagd op basis van incestum dat door de Senaat bij wetswijziging
(rogatio Pupia Valeria), naast het hebben van een relatie met een familielid of het aanranden van een
Vestaalse maagd, ook het verstoren van de rites van Vesta, strafbaar werd gemaakt.544 Clodius‟ factio,
onderleiding van P. Piso en Calenus, verzette zich hevig tegen dit nieuwe wetsvoorstel.545 Ten eerste
wou men bekomen dat de juryleden door de praetor Urbanae werden verkozen en niet door loting.546
De lex Aurelia (70 v.Chr.) maakte het immers mogelijk dat naast senatoren ook equites en Tribuni
Aerarii geloot konden worden.547 Hierdoor werd omkoping een complexe zaak. Ten tweede zou de
Senaat [en consul Cicero] te veel macht naar zich toe willen trekken ten koste van de volkstribunen.
Clodius rekende op de steun van Pompeius maar deze trok de kaart van de Senaat en bevestigde hen in
hun auctoritas. Politieke intriges stapelden zich op en de Senaat plande een spoedzitting waarop
Clodius pleitte om de wetswijziging af te keuren. Hij kreeg echter het merendeel van de senatoren
539
Lintott (A.) Imperium Romanum, Politics and Administration. London, 1993, p. 101.
Lintott (A.) The Constitution pf the Roman Republic. Oxford, 1999, p. 159.
541
Lintott (A.) Imperium Romanum, Politics and Administration. London, 1993, pp. 101 – 102.
542
David (J.M.) Rhetoric and Public Life. in A Companion to the Roman Republic. Morstein-Marx
(R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006, p. 426.
543
Asconius, p.35 KS.
544
Cic. Att. 13.3
545
Tatum (W.J), The Patrician Tribune, Publius Clodius Pulcher, University of North Carolina Press, 1999.
546
Cic. Att. 1.14.1 – 1.16.2
547
Brennan (T.C.) The Praetorship in the Roman Republic. University Press, Oxford, 2000.
540
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
118
tegen zich en hij verloor de stemming. Volkstribuun Fufius, een grote medestander van Clodius,
durfde zijn veto niet te gebruiken uit angst voor represailles.
Opnieuw deed Clodius een beroep op de bevolking. Hij zette het gepeupel op tegen de Senaat en
Cicero, die hij verweet Romeinse burgers zonder een eerlijk proces ter dood te veroordelen met als
ultiem bewijs de strafmaat die werd opgelegd na het verraad van Catilina voor de samenzweerders. De
consul bleef echter het been stijf houden, maar door de anarchie in de straten van Rome,
aangewakkerd door de knokploegen van Clodius Pulcher, werden beslissingen en vergaderingen over
belangrijke staatszaken steeds weer uitgesteld. Hortensius voelde zich geïntimideerd door de
aanhangers van Clodius -en vooral Fufius, die als volkstribuun de steun van bevolking kreeg- en
vreesde dat senaat weleens kon zwichten onder de aanhoudende druk. Een compromis werd nodig
geacht. Na rijp beraad werd de wijziging in de wettekst geschrapt en Clodius kon berecht worden
volgens zijn eigen voorwaarden. Bij dit voorbeeld kan men zich tevens afvragen welke burgers
Clodius steunden in zijn terreur. Cicero noemde hen barbatuli iuvenes548, gevaarlijke lui die enkel de
ondergang van de republiek in gedachte hadden. Clodius kon op dat moment nog geen gebruik hebben
gemaakt van de rekrutering uit collegia, want deze waren bij wet in 64 v. Chr. verboden door een
senatus consultum en pas in 58 v. Chr., toen Clodius Pulcher zelf volkstribuun werd, weer in ere
hersteld.549 Daarnaast kan men zich ook afvragen, na het bestuderen van Mouritsen, of de gewone man
in de straat wel de tijd vond om politieke acties te ondersteunen. Als men toch in opstand kwam,
betekende dat men naar het Forum moest om hun omgenoegen te uiten en hierdoor werd verplicht om
hun zaak te sluiten, wat betekende dat er voor die dag geen inkomen was. Kleine winkeliers en
kooplui konden zich het niet altijd permitteren om hun dagomzet te verliezen. Zoals Tatum terecht
opmerkt sloten ze enkel wanneer er een belangrijke beslissing moest worden genomen waarbij hun
eigen belangen in het gedrang konden komen.550
6.3 De Pro Milone onder loep: een zoektocht naar de vox populi in de rechtspraak.
De pro Milone wordt door filologen en classici vaak aanzien als één van de mooiste redevoeringen van
Cicero die werd overgeleverd uit de Klassieke Oudheid. Naast het literaire karakter van de tekst, is de
pro Milone ook een Antieke bron die iets meer verteld over een belangrijk proces tijdens het einde van
de Republiek. Hoewel belangrijk in mijn onderzoek, wil ik graag waarschuwen op de gevaren die een
conclusie kunnen beïnvloeden. De pro Milone blijft een bron die enkel het standpunt van de
verdediging belicht en is daarom bevooroordeeld. De functie van de tekst is immers het vrijpleiten van
548
Cic. Att. 1.13.3
Lassère (J.M) Manuel d‟épigraphie Romaine, Parijs, 2005, p. 474.
550
Tatum (W.J), The Patrician Tribune, P. Clodius Pulcher, University of North Carolina Press, 1999, p. 29.
549
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
119
Milo of in het slechtste geval het zo gering mogelijk houden van de schade die Milo zou lijden bij een
veroordeling. Ten tweede werd de tekst gereviseerd en herwerkt ter publicatie in de Klassieke
Oudheid. Tenslotte mag niet worden vergeten dat de relaties tussen Clodius en Cicero totaal verzuurd
waren en dat Cicero schrijft uit een aristocratisch standpunt. Met deze waarschuwingen in gedachten
lijkt het me verstanding om de pro Milone wat dieper onder de loep te nemen en te speuren naar
aanwijzingen van democratische principes tijdens de rechtsgang in de Late Republiek te Rome.
In de eerste paragraaf verwoordt Cicero hoe de omstanders die het proces bijwoonden een ander
publiek vormden dan gebruikelijk.551 Cicero wijst hier op de gewapende mannen van Pompeius die het
Forum hadden omsingeld om de veiligheid te garanderen. De rellen die op de dood van Clodius
volgden552 hadden de Senaat gealarmeerd. Er werd dus een talrijk publiek verwacht, die kennelijk niet
was gekomen om Milo vrijuit te zien gaan. Of dit publiek daadwerkelijk op de dag van het proces
aanwezig was, is niet duidelijk. Asconius vermeldt echter dat alle tavernen en winkels die dag waren
gesloten.553 Het blijft gissen of dit gebeurde onder druk van de collegia of enkel als
veiligheidsmaatregel was opgedrongen. In het eerste geval zou dit betekenen dat er inderdaad een
grote groep aanhangers van Clodius, waaronder de ambachtslui en tabernarii, aanwezig kon zijn op
het Forum. Het is echter noodzakelijk om zich af te vragen waarom de tabernarii hun winkels zouden
sluiten onder druk van de collegia. Zoals hiervoor vermeldt, sloten de meeste winkeliers enkel hun
zaken wanneer ze er iets werd gestemd of beslist dat henzelf aanbelangde. Was de dood van Clodius
rede genoeg om een dag omzet te missen? Er was misschien een collectieve drang om het ongenoegen
te uiten over de gewelddadige sfeer die in de straten van Rome heerste. Er was misschien het gevoel
van trouw die winkeliers en ambachtslieden overhaalde om hun trouw aan Clodius te betuigen en er op
toe te zien dat zijn moordenaar werd berecht. Clodius bleef immers in hun ogen de man die de collegia
opnieuw legitiem had gemaakt en de rechten van de bevolking had behartigd. Het blijft gissen of er
vele burgers van de lagere klassen aanwezig waren op de laatste dag van het proces. Het is alleszins
niet onmogelijk. De zaak van Milo beloofde alleszins een niet-alledaags spektakel te worden. De grote
politici uit de Senaat zouden aanwezig zijn en de aanhangers van Clodius hadden reeds laten weten dat
ze zich niet zonder slag of stoot zouden laten verslaan. Het beloofde dus een spannende dag te worden.
Is een beetje gezond voyeurisme niet aanwezig in iedereen van ons? Hoe dan ook, Clodiani zouden
sowieso in grote getale op de zitting aanwezig zijn.
Reeds op de eerste dag van het proces werd M. Marcellus tijdens een verhoor van de getuige Caius
Causinius Schola zodanig geïntimideerd door het geroep van het aanwezige publiek, dat hij zijn
551
Cic. Mil. 2.
Asc. 33, 50-51 C.
553
Asc. 41 C.
552
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
120
toevlucht zocht bij de praetor van dienst.554 Zowel Milo als Marcellus zouden smeken voor meer
bescherming, maar ook Pompeius die op het moment van de rellen zich op het Aerarium bevond, zou
hevig geschrokken zijn door de gewelddadigheden. Hij beloofde schildwachten om de druk op het
proces te verlichten. Volgens Asconius zou het publiek dusdanig geïntimideerd zijn door de wachten
dat de getuigenissen gedurende twee dagen konden worden afgenomen in stilte.555 Echter na de
getuigenis van Fulvia, de vrouw van Clodius, zouden er opnieuw vijandigheden plaatsgrijpen. Op de
vierde dag van het proces veroorzaakte Plancus hevige paniek toen hij openlijk de burgers
aanmoedigde om de volgende dag naar het Forum te komen om te voorkomen dat Milo zijn straf zou
ontlopen.556 De lijfwachten rond het Forum op de laatste dag van het proces waren dus een
noodzakelijk kwaad om de vijandigheden in te perken. Cicero maakt van de gespannen sfeer natuurlijk
gebruik om Clodius‟ gewelddadige nalatenschap in de verf te zetten.557 Zo proclameerde de redenaar
dat de wijze Pompeius een man als Milo, die zich steeds had ingezet voor de Republiek en het volk,
nooit zo uitleveren aan de gewapende soldaten, noch aan de roekeloosheid van een kwaad publiek. 558
Om de jury te bespelen, voegde Cicero er nog slim aan toe dat Milo alles had verloren. Het was aan de
leden van de jury om hem het laatste greintje respect toe te kennen of het hem af te nemen. Ze hadden
het privilege om Milo‟s leven te redden van de brutaliteit en de wapens van de straffeloosheid van zijn
vijand.559 De jury besliste dus over het lot van Milo, wat wijst op een democratisch rechtssysteem.
Er kan echter worden geopperd dat de juryleden enkel werden gekozen uit de eerste klassen van de
maatschappij. Naar mijn inziens zijn hiervoor enkele goede redenen voor. Ten eerste waren de meeste
burgers uit de eerste klassen op de hoogte van de politieke situatie en de juridische terminologie die
voor het plebs waarschijnlijk erg moeilijk begrijpbaar was. Ten tweede kon de tegenpartij een aantal
juryleden waarvan werd verdacht dat ze een uitgelezen voorkeur hadden, laten verwijderen.560 Volgens
mij rustte deze procedure dus deels op democratische principes. Het zou echter naïef zijn om te
geloven dat veroordelingen los stonden van enige politieke inmenging en druk. Het proces tegen Milo
is het schoolvoorbeeld. Pompeius wou op een goed blaadje komen bij de senatoren en liet zien dat hij
de situatie in Rome meester was. Hij zocht een zondebok en logischer wijs kwam hij uit bij Milo, de
aartsrivaal van Clodius. De onrust in de straten moest immers worden uitgedoofd en geweld met
geweld beantwoorden, zou enkel kunnen leiden tot een gevaarlijke situatie. Een schuldige aanwijzen
en berechten was dus voor Pompeius de beste en meest efficiënte oplossing. Het bepleiten van een
554
Asc. 39-40 C.
Asc. 40-41 C.
556
Asc. 40-42C.
557
Cic. Mil. 3.
558
Cic. Mil. 2.
559
Cic. Mil. 6.
560
Lintott (A.W.) Imperium Romanum, Politics and Administration. London, 1993, pp. 101-102.
555
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
121
quaestio extraordinaria om Milo te berechten, leek in de eerste plaats te volstaan om de gemoederen
te bedaren, maar Milo‟s supporters, hooggeplaatste boni waaronder Cicero, Cato, Faustus Sulla en
Calidius, proberen alles in het werk te stellen om Pompeius‟ plannen te kelderen.561 Zelfs de
senaatszittingen eindigden vaak in een bittere woordenstrijd. Zo beschuldigde P. Cornificius Milo
ervan dat hij steeds gewapend naar de senaatszittingen kwam en dat hij een wapen onder zijn tuniek
aan zijn been had bevestigd, waarop Milo prompt zijn tuniek omhoog schoof om enkel de naaktheid
van zijn dijen te tonen. Cicero ging in de aanval en verkondigde luid dat naar analogie alle
beschuldigingen aan Milo‟s adres verzonnen waren.562 Maar de harde woorden mochten niet baten
voor Milo. De leges Pompeiae werden door de comitia tributa goedgekeurd. Domitius Ahenobarbus
werd aangesteld als quaesitor van de nieuwe rechtbank.563
Dagelijkse contiones werden door de Clodiani belegd om het publiek te overtuigen van het belang van
het proces. Zo schrijft Asconius over de contio van T. Munatius Plancus dat de tribuun dat het volk
naar de laatste dag van het proces moest komen zodat ze hun invloed konden gebruiken om de
juryleden te intimideren.564 Riep Plancus inderdaad op om de stem van het volk te laten gelden? Het
lijkt me niet onmogelijk. Impliceert dit dan ook dat de bevolking wel degelijk druk kon zetten op een
rechtszaak? Misschien niet rechtstreeks, maar indirect zouden de toeschouwers wel eens een cruciale
rol hebben gespeeld. Zoals reeds vermeldt, kon het publiek van een rechtzaak zijn ongenoegen of
goedkeuren tonen door applaus of geroep. Wanneer de Clodiani en masse aanwezig waren, konden ze
dus als een soort van derde partij worden beschouwd die de speeches van de verdediging en de
aanklager van repliek konden voorzien, zowel op verbaal als lichamelijk vlak. Gezien hun fysische
aanwezigheid konden ze tevens druk zetten op de jury die tevens op de plaats waar de rechtzaak werd
gehouden aanwezig was. Eenzelfde rol kan worden toegeschreven aan de soldaten van Pompeius.
Cicero‟s opmerking over de wachten komt dan ook niet als een verrassing.
Hoe kan de pro Milone dienen als een aanwijzing voor de democratische principes in de Late
Romeinse Republiek? Bij een lezing van de verdediging van Milo valt op dat Cicero op meerdere
plaatsen bewijzen aanhaalt om Milo af te schilderen als een voorvechter van de Republiek. Deze
bewijslast steunt in grote mate op erg democratische principes. Waarom zou Cicero deze
democratische principes gebruiken als ze enerzijds niet aanwezig waren in de maatschappij van de
Late Republiek en anderzijds als onbelangrijk zouden worden aanzien door de bevolking? Reeds aan
het begin van zijn speech laat Cicero duidelijk voelen dat de bevolking de macht had om Milo al dan
561
Lintott (A.W) Cicero and Milo. The Journal of Roman Studies. Vol. 64, 1974, p. 71.
Asc. 36 C.
563
Asc. 38 C.
564
Asc. 40 C.
562
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
122
niet te veroordelen. Geen magistraten of senatoren worden aangesproken, maar Cicero richt zich
rechtstreeks tot het volk. Hij vraagt aan de burgers van Rome onder wiens gezag elke politici steeds
heeft gerust. Het antwoord is “de burgers van Rome”. Daarna vraagt de redenaar om in deze gedachte
Milo vrij te spreken of om de stad en haar magistraten voor eeuwig te laten rouwen.565 De definitie van
de term „burgers‟ die Cicero in de pro Milone gebruikt, is heel erg ruim. Zo stelt hij dat de Senaat, de
equites, de hele staat, de municipales, de kolonies als de landbouwers, door de redenaar omschreven
als “diegene die op het veld werken”, om de dood van Clodius rouwen.566 Buiten beschouwing latend
dat er kritisch moet worden nagedacht over het gebruik van de term „burgers‟ om alle leden van de
Romeinse samenleving te duiden, stelt de redenaar dat het werkelijke gezag bij de Romeinse burgers
lag. Dit was zeker niet de eerste keer dat hij dit stelde. Ook in de pro Sestio had Cicero reeds een
dergelijk standpunt ingenomen. Het lijkt onmogelijk dat Cicero dit argument zou gebruiken, mocht er
geen grond van waarheid achter schuilen. De jury en het publiek een vals gevoel van macht
voorleggen, zou in vele gevallen immers uitdraaien op een ontmaskering die nefaste gevolgen kon
hebben voor de geloofwaardigheid van de redenaar en de doodssteek kon betekenen voor de
beklaagde.
Anderzijds probeert Cicero in heel wat gevallen de grenzen van de maatschappelijke klassen te laten
vervagen. Zo argumenteert hij dat er geen verschil mag bestaan tussen de moord op een notabele en de
moord op een proletariër. Mocht de dood het gevolg zijn van een kwaadaardig plan, en niet het gevolg
zijn van zelfverdediging (zoals bij Milo het geval), dan moest de moordenaar, uit welke klasse hij of
zij ook stamde, onder gelijke wetgeving worden gerecht. Een nobel gebaar die duidelijk wijst op een
tendens naar gelijke rechten in de Romeinse Republiek. Cicero vervolgt echter zijn pleidooi door zich
af te vragen of er een andere wetgeving moet worden gebruikt om de moordenaar te berechten, indien
de dode uit een consulaire familie komt? De redenaar merkt echter op dat hoewel Clodius werd
neergesabeld nabij een monument ter ere van zijn voorouders, dit feit nog niet betekent dat Milo
hiervoor een zwaardere straf moet krijgen.567 Pleit Cicero hier niet onrechtstreeks voor een
gelijkschakeling van de wetten voor alle burgers ongeacht hun stand of klasse? Het past natuurlijk
perfect in het plaatje van Milo‟s verdediging en de kans dat een gelijkschakeling zich ooit zou
voltrekken zou praktisch onbestaand zijn indien er een sterk oligarchisch georiënteerde maatschappij
bestond. Toch benadrukt Cicero voor een tweede maal de nood aan gelijkheid en gezag van alle
burgers van de Republiek, wat betekent dat dergelijke ideeën zeker en vast moeten hebben geleefd
onder de inwoners van Rome.
565
Cic. Mil. 5.
Cic. Mil. 20.
567
Cic. Mil. 17.
566
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
123
De waardering van het volk voor Milo wordt door Cicero herhaaldelijk in de verf gezet. Opnieuw
wordt de definitie over de macht van de bevolking, die Cicero poneerde in de pro Sestio,
bekrachtigd.568 Zo stelt hij dat Clodius erg gefrustreerd was omdat het volk Milo unaniem steunde in
zijn consulcampagne. Meer nog, niet enkel door de conversatie in de straat, maar tevens door hun
stem, stonden de burgers van Rome als één blok achter de consulkandidaat, waardoor Clodius‟
praetorschap in het gedrang kwam.569 Dit kan volgens mij als volgt worden geïnterpreteerd. Cicero
verwijst uitdrukkelijk naar de conversaties van de man in de straat. Mocht Cicero naar de hogere
klassen verwijzen, zou hij zeker de conversaties van de mannen op het Forum of in de Senaat hebben
aangehaald en niet die van de man in de straat. Vervolgens verbindt hij de term met de stem van het
volk, die tijdens de verschillende comitia magistraten en wetten goedkeurde. Cicero doelt dus
duidelijk op de gewone burger die volgens hem het politieke landschap bepaalde en het welzijn van de
Republiek nastreefde. De vox populi wordt iets verder opnieuw belicht, wanneer Cicero zich afvraagt
of men doof moet blijven voor de stem van de gewone bevolking die de wandaden van Clodius
veroordeelt en Milo als held aanziet.570 Opnieuw past deze uitspraak in de verdediging van Milo, maar
de achterliggende boodschap is er een van het belang van de gevoelens en de eisen van het plebs.
Cicero gaat nog een stapje verder en stelt vast dat Milo niet alleen maar een beschermheer vormt voor
de Republiek, maar zich tevens schikt naar de grillen van het volk. Zo haalt de redenaar aan dat Milo
zich bereidwillig naar de rechtbank van het volk begeeft, wanneer Clodius hem liet dagvaarden. Meer
nog, toen Clodius de bevolking bedreigde om hem tijdens de stemming op het Campus Martius tot
aedil te verkiezen, was het Milo geweest die de operae Clodiani had verjaagd en er voor gezorgd had
dat de verkiezing naar behoren werd overgedaan.571 De finale opoffering bestond er volgens Cicero in
dat Milo na de dood van Clodius zich vrijwillig overleverde aan de burgers van Rome. Hij onderwierp
zich aan de Senaat, de burgerwachten, zelfs aan de Republiek, maar vooral aan de wapens van het
Romeinse volk.572
In het laatste deel van zijn redevoering, probeert Cicero de feiten nog eens op een rijtje te zetten en
opnieuw vallen er enkele democratische principes op die de orator gebruikt om het publiek voor zich
te winnen. Zo benadrukt hij nogmaals dat het de macht van het volk zal zijn, die Milo zal
veroordelen.573 Maar de redenaar heeft er alle vertrouwen in, want het volk zou van Milo houden.
Clodius had immers met zijn gewapende terreur ervoor gezorgd dat de bevolking snakte naar vrede,
568
Cic. Sest. 106.
Cic. Mil. 25.
570
Cic. Mil. 32- 33.
571
Cic.Mil. 40- 41.
572
Cic. Mil. 61.
573
Cic. Mil. 71.
569
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
124
die Milo hen aanreikte door Clodius te doden.574 In een finale smeekbede roept Cicero vervolgens uit
dat Milo al zijn medeburgers een goed en mooi leven wenst. Dat ze in veiligheid en in voorspoed
mogen leven in de illustere stad Rome en hoewel Milo naar alle waarschijnlijkheid zelf niet meer van
de stad kan genieten, wenst hij toch alle burgers een rustig en mooi leven toe.575
De rellen na Clodius‟ dood en het proces van Milo tonen volgens mij aan dat er weldegelijk
democratische principes in de Late Republiek aanwezig waren. De vox populi vormde een belangrijk
element tijdens verkiezingen, contiones en rechtszaken. De volkstoeloop tijdens Milo‟s proces lijkt
echter een unicum te zijn geweest. Nooit eerder werden er soldaten rond het Forum Romanum
geplaatst om de toestroom aan toeschouwers onder controle te houden. Het is echter voorbarig om te
stellen dat alle toeschouwers die dag negatief stonden tegen Milo. Het zijn natuurlijk de aanhangers
van Clodius die de aandacht opeisen door hun geroep, getier en gewelddadige gebaren en er zullen
zeker heel wat mensen zijn geweest die het gedrag simpelweg gekopieerd hebben. Misschien was het
overgrote deel wel naar het Forum afgezakt uit een gevoel van de historische belangrijkheid van het
proces. Ze wilden aanwezig zijn om een uniek en fel besproken proces die zou worden opgetekend in
de annalen van de geschiedenis als een belangrijke en intrigerende rechtszaak. Om deel te nemen aan
dit historisch moment zou kunnen tellen als symbool en het zou op zijn minst spannende verhalen
opleveren tijdens drinkgelegenheden of commerciële samenkomsten. Ook de hele sfeer rond het
proces zou hebben bijgedragen tot de nieuwsgierigheid van de bevolking. Ten eerste waren er de
dagelijkse contiones die de beklaagden afschilderden als een monster. Ten tweede waren zowel Milo
als Clodius geliefd geweest onder de bevolking. Clodius had het plebs een politieke stem weten geven,
had de collegia hun wettelijke karakter teruggegeven en was één van hen door zijn transitio ad
plebem. Milo daarentegen had hen feesten voorgeschoteld, geld verschaft en hen in zekere mate
beschermd tegen de Clodiaanse relschoppers. Ook het feit dat hij een contio had gehouden om zijn
visie op Clodius‟ dood te belichten, was zeker in goede aarde gevallen. Een proces tussen deze twee
politieke spelers had dus al vlug epische proporties aangenomen.
Tenslotte hadden beide verdedigers ervoor gezorgd dat de bevolking het gevoel kreeg dat ook zij een
belangrijk deel van de rechtszaak vormden. De oproep om massaal naar de rechtszaak te komen om
Milo te steunen of juist om hem zijn straf niet te laten ontsnappen, had de burgers van Rome een
gevoel van belangrijkheid gegeven alsof hun aanwezigheid daadwerkelijk de balans kon laten
overslaan. Buiten beschouwing gelaten dat dit gevoel misschien wel berustte op een fictief beeld die
hen werd voorgeschoteld, was het wijzen van de burgers op hun politieke verantwoordelijkheid
574
575
Cic. Mil. 73.
Cic. Mil. 93.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
125
duidelijk een erfenis die Clodius hen had overgeleverd. Of de vox populi wel degelijk van belang was
tijdens politieke beslissingen is onduidelijk, maar op het proces van Milo was ze heel zeker
doorslaggevend. De macht van de bevolking werd tijdens de rechtszaak voor de Senaat een reële
bedreiging. Het begin van het einde van de Republiek vond volgens mij één van haar doodssteken
door de panische angst van de elite voor de stem van het volk die hen werd opgedrongen tijdens
Milo‟s proces. Het leek onmogelijk dat de aristocraten zich konden verzoenen met de uitdrukkelijke
tekenen van een democratische invloed die door de politieke instellingen waaide. Ze wisten echter niet
dat ze deels onbewust reeds voor een langere periode de democratische principes hadden gevoed en
aangewakkerd.
6.4 Een veranderende politieke situatie na de dood van Clodius
De vele processen die na de dood van Clodius volgden, hadden een overweldigende uitwerking op de
politiek in Rome. De hele strijd tussen Clodius en Milo had volgens vele Romeinse politici de grens
van het aanvaardbare overschreden. Dit cumuleerde in het consulschap van Pompeius die werd
ingeschakeld om orde en rust te brengen in de woelige Republiek. Een heel resem juridische
oplossingen werden uitgedokterd om alle onwettige feiten aan te klagen en de ambten die sinds de
mislukte verkiezingen van 54 niet naar behoren waren uitgeoefend te herstellen in hun functie. Er
volgde een hele reeks criminele rechtszaken die begonnen in april 52. Pompeius was er van overtuigd
dat hij alle corrupte elementen uit de stad zou zuiveren die de chaos van de voorbije maanden hadden
veroorzaakt. De rechtszaken werden al vlug staatcampagnes tegen publiekelijk wanorde waarbij Milo
als de grote schuldige werd aangewezen. Hij had immers een erg agressief en brutaal verleden en werd
aanzien als de moordenaar van Clodius. De rechtszaak tegen Milo zou een show case worden.
Pompeius speelde handig in op de publieke opinie. Zo verklaarde hij dat hij schrik had voor zijn leven
en dat hij in zijn huis bleef omringd door gewapende troepen omdat Milo een complot tegen Pompeius
zou hebben gesmeed en hem van zijn leven wou beroven.576 Milo werd terechtgesteld onder de nieuwe
Lex Pompeia de vi in een speciaal ontworpen quaestio extraordinaria. De quaestor en de jury
bestonden allen uit mannen die door Pompeius waren aangeduid. De macht van de staat werd aan de
bevolking duidelijk gemaakt door de omsingeling van het gerechtsgebouw waar het proces zou
plaatsvinden.577
576
577
Asc. 36.-38 Clark
Dio Cass. 40.53.2-3 – Plut. Cic. 35.1-4 – Cic. Mil. 1-3, 71.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
126
De voorstanders van Clodius hadden een goede zaak voorbereid. Twee jonge mannen die Ap.
Claudius heten waren de belangrijkste accusatores, beiden neven van Clodius en zonen van Clodius‟
broer Ap. Claudius. Ook Clodius‟ weduwe Fulvia (die later met Antonius zou huwen) en zijn
schoonmoeder Sempronia waren aanwezig om een meelijwekkende getuigenis af te leveren.578 De
Subscriptores waren twee obscure personages; P. Valerius Nepos en P. Valerius Leo en werden
bijgestaan door de latere triumvir Marcus Antonius. Marcus Antonius‟ relatie met Clodius was redelijk
ambigu, maar na Clodius‟ dood had hij niet geaarzeld om in zijn belang te pleiten.579 Herennius
Balbus, die eerder Caelius in 56 aanklaagde en wiens familie heel wat betrekkingen had met de dode
politicus, vervoegde de beklaagdenstand, samen met C. Causinius Schola, een oude vriend van
Clodius uit Interamna, C. Clodius, een vrijgelaten slaaf uit Clodius‟ huishouden en Q. Arrius, de
stroman van Crassus.580
Het publiek was reeds aangemoedigd en gemanipuleerd nog voor het verdict werd uitgesproken. Dit
was het werk van Pompeius die hierbij de steun kreeg van de vrienden van Cicero en drie tribunen; Q.
Pompeius Rufus, T. Munatius Plancus en C. Sallustius Crispus. Hun vijandige speeches waren niet
enkel gericht tegen Milo maar ook tegen Cicero, die zelf dreigde verbannen te worden. Clodius‟
vroegere technieken werden na zijn dood kundig heropgevist.581 De macht van Pompeius werd door
Cato en Bibulus aanzien als een noodzakelijk kwaad, als een politieman die de orde moest herstellen
maar niet als een politieke medestander tegen Caesar‟s coalitie. Ze waren echter niet bereid om de
heksenjacht tegen Pompeius‟ inimici toe te staan en Pompeius campagne om zich te wreken op Milo
kon rekenen op heel wat tegenstand. Cicero bleef Milo‟s voornaamste steun. Niet enkel Milo‟s steun
bij het terughalen van Cicero naar Rome speelde hier een rol in, maar ook de intieme collaboratie
tussen de twee mannen tijdens de vele processen in 56. Hoewel de keuze voor Cicero voor de hand
ligt, was de redenaar niet echt gelukkig met de benoeming als pleiter, zeker niet omdat hij moest
opboksen tegen de soldaten van Pompeius. Gelukkig kreeg de redenaar hulp van de vrienden van M.
Cato. Nadat de orde was hersteld door Pompeius, konden de senatoren zich weer focussen op hun
politieke activiteiten. Cato gaf een sterke redevoering in het voordeel van Milo na Clodius‟ dood.
Ook tijdens de rechtszaak bleef Cato opvallend veel steun betuigen aan Milo en zat zelfs op de banken
van de iudices en dus een stem zou uitbrengen in het voordeel van de verdediging.582 Eén van Cato‟s
578
Asc. 40. Clark.
Cic. Phil. 2.48, 2.21 – Cic. Mil. 40
580
Gruen (E.S.) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press. Berkeley, London,
Los Angeles, 1974, pp. 150-152.
581
Asc. 37-38 – Dio Cass. 40.49.1-2.
582
Gruen (E.S.) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press. Berkeley, London,
Los Angeles, 1974, pp. 151-152.
579
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
127
vrienden, M. Favonius, werd zelfs opgeroepen om te getuigen dat Milo‟s daad kaderde in
zelfverdediging.583 Tenslotte was er ook nog M. Brutus, die hoewel hij niet sprak tijdens het proces,
advies gaf aan Cicero en na Milo‟s verbanning zijn eigen pro Milone zou hebben gepubliceerd. Naast
deze figuren gaven nog andere prominenten hun steun aan Milo. Faustus Sulla, Milo‟s schoonbroer en
de redenaar M. Calidius spraken in Milo‟s verdediging, zeer tegen de zin van Pompeius. Ook M.
Marcellus zou Milo in verdediging nemen en een erg bedreven pleiter, vooral op het gebied van crossexamining. Marcellus zou in 51 consul worden en Pompeius blijven tegenwerken.584 Milo zou ook de
steun krijgen van twee tribunen; Manilius Cumanus en M. Caelius Rufus, die Clodius‟ aanhangers
onder de volkstribunen schaakmat probeerden te zetten.585
Cicero pleitte voor het standpunt van zelfverdediging; het was Clodius en niet Milo die de hinderlaag
had gepland en Milo had gewoon gehandeld uit zijn overlevingsinstinct. Hoe de jury dit argument zou
opnemen was nog maar de vraag. De publieke opinie had zich reeds tegen de beklaagde gekeerd. Heel
wat senatoren die het geweld reeds vele malen hadden veroordeeld zouden Milo aanzien als één van
de belangrijkste bronnen van geweld. Tenslotte was de omcirkeling van het gerechtsgebouw door
Pompeius‟ soldaten succesvol om de angst bij de verdediging aan te wakkeren. Cicero vertrouwde de
jury echter toe in zijn speech dat hij zich niet zou laten intimideren door de gewapende mannen die het
Forum controleerden. Hoewel Asconius de moed van Cicero beschrijft die het opneemt tegen al deze
factoren, moest hij wel toegeven dat de redenaar met een tikkeltje minder enthousiasme sprak dan
normaal.586 Latere auteurs spreken over de angst en de twijfel in de speech van Cicero. Hij zou
stamelen, met trillende stem passages verkondigen en zou zijn tekst zou vlug mogelijk afhaspelen. 587
Nadat Cicero naar Massilia werd verbannen, zond de orator zijn speech naar hem op. Milo antwoordde
bitter dat wanneer de gesproken verdediging zo goed zou zijn geweest als diegene die hij net had
gelezen, hij nooit de schelpdieren van Massilia hebben kunnen appreciëren.
Milo werd veroordeeld met 38 stemmen tegen 13.588 De veroordeling en de verbanning van Milo
volstonden niet voor Pompeius. Hij wilde duidelijk maken dat een herhaling van het
verkiezingsgeweld in 53 en 52 zwaar zou worden gestraft. Milo, in absentia, kreeg nog drie verdere
veroordelingen: de ambitu, de sodaliciis en de vi. Deze laatste werd uitgesproken onder de lex Plautia,
583
Asc. 41. Clark.
Cic. Ad Q. Frat. 2.3.1 - Asconius, 34, 39, 40, Clark
585
Gruen (E.S.) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press. Berkeley, London,
Los Angeles, 1974, pp. 151-152.
586
Asc. 38-42 Clark.
587
Dio, 40.54.2 - Plut. Cic. 35.2-4
588
Dio, 40.54.3-4 - Asconius, 53, Clark - Plut. Cic. 35.4.
584
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
128
omdat dat Milo voordien al eens werd veroordeeld onder de vi wetgeving van Pompeius.589 De
rechtszaken waren van geen belang voor Milo die reeds de stad had verlaten en dienden enkel als
voorbeeldfunctie (= exemplum.) Naast Milo werden ook zijn voorstanders berecht. M. Saufeius, die
aan het hoofd stond van Milo‟s stoottroepen op de dag dat ze Clodius vermoorden op de Via Appia
werd tweemaal gedagvaard de vis; eenmaal onder de speciale de vis wetgeving van Pompeius en
eenmaal onder de Lex Plautia. Hoewel deze man geen enkele politieke invloed had, was hij de
logische keuze om het volgende slachtoffer te worden van Pompeius‟ ijver om een exemplum te
stellen. Verschillende accusatores namen het woord; velen van hen jonge en ambitieuze strafpleiters
die graag een publieke carrière van de grond wilden halen.590 Cicero zou in beide rechtszaken de
verdediging op zich nemen. Saufeius werd door het sublieme optreden van Cicero twee maal gered
van het lot die Milo was beschoren. Pompeius liet alle verdere klachten vallen.591
Pompeius en de senatoren waren echter niet vergeten dat de Curia in brand was gestoken op Clodius‟
begrafenis. Milo was reeds beschuldigd en zat zijn straf uit en Saufeius was de kaartendans
ontsprongen. De aandacht van de politici keerde zich nu in de richting van de Clodiani die volgens hen
even veel schuld hadden aan de constante geweldplegingen en omkoperij. Het zwarte schaap bij
uitstek was Sex. Cloelius, die de kwade menigte had aangezet om de Curia in brand te steken. Ook
enkele andere leiders en vrienden van Clodius werden volgens Asconius beticht en veroordeeld.
Vervolgens werden de twee andere kandidaten voor het consulschap in twijfel getrokken. Pompeius
kwam voor een hartverscheurende keuze te staan. Als hij de mannen voor het gerecht daagde, zou hij
hun steun verliezen. Als hij het niet deed zou hij de steun van de senatoren verliezen en in een slecht
daglicht komen te staan voor de bevolking die gerechtigheid eiste. Metellus Scipio had grote macht in
de senaat en dus spaarde Pompeius hem en koos dan maar om zijn eigen kandidaat Plautius Hypsaeus
te veroordelen de ambitu. Enerzijds verloor Pompeius steun van de senaat omdat hij nepotisme hoog
in het vaandel droeg en anderzijds omdat hij zijn eigen vrienden naar de rechtbank leidde.592
6.5 De verbanning naar Massilia en de dood van Milo
Milo trok na zijn proces naar Massilia waar hij kort voor zijn dood tijdens de rellen tegen Caesar in de
stad zou resideren. Toen Caesar na zijn Gallische campagnes aankwam in Rome in 49 v. Chr.,
probeerde hij een oplossing te vinden voor de openstaande schulden en bemiddelde tussen de
589
590
Alexander (M.C.) Trials in the Late Republic. 149 BC – 50 BC. Toronto, 1990. n° 266, 306, 309-312.
Asc. 54-55, Clark.
Asc. 58, Clark.
592
Gruen (E.S.) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press. Berkeley, London,
Los Angeles, 1974, pp. 152-153.
591
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
129
schuldeisers en de schuldenaars die al voor oproer hadden gezorgd in de stad. Om de arme bevolking
te sparen liet Caesar de Senaat een verordening stemmen die de schuldeisers verbood om de schulden
te innen op sanctie van zware straffen uitgesproken door de praetor urbana.
C. Trebonius, die de functie had uitgeoefend vanaf 25 november 49, vervulde zijn taak met veel
inzicht en voorzichtigheid, en probeerde de woekerinteresten te verminderen en de mogelijk te bieden
om schulden te spreiden zodat ze makkelijker werden om af te betalen.593 Caesar was echter geen
voorstander van een tabula novae.594 Er waren echter te veel schuldeisers in Rome waaronder heel wat
grote figuren en notabelen die de regels van de praetor aan hun laars lapten. De armen bleven vragen
om de openstaande schulden te wissen zodat men met een propere lei kon starten, naar analogie met de
schuldvereffeningen van Catilina. Men probeerde dit in nasleep van het Clodiaanse geweld te
bewerkstellingen door geweldpleging. M. Caelius Rufus, een dichte vriend van Milo, die de nodige
wrok koesterde tegen Trebonius omdat deze hem had veroordeeld, leidde de agitatie.
Ten eerste verkondigde hij dat hij zijn zetel zou vestigen recht tegenover het tribunaal van zijn collega
en dat hij er een oproep zou doen aan iedereen om in hoger beroep te gaan tegen de uitspraak van de
praetor urbana. Trebonius stond het hen allen vriendelijk en welwillend toe en zodoende faalde
Caelius. Vervolgens stelde Caelius een rogatio voor die, eens ze goedgekeurd zou worden door de
volksvergadering, de praetor beval om erop toe te zien dat alle schulden werden gehalveerd en dat de
betaling ervan stapsgewijs kon gebeuren en zonder interesten. De consul Servilius Isauricus en de
andere magistraten wezen het voorstel echter af. Caelius nam een stap terug maar de volgende dag
stelde hij een nog meer illuster voorstel op: of men stelde de betaling met de schulden met een jaar uit
of men liet alle schulden gewoon vallen. Na dit voorstel werd de stad verdeeld in twee grote kampen.
Het Forum werd opgeschrikt door gewelddadige demonstraties en woestelingen verdreven Trebonius
uit zijn tribunaal. De Senaat nam het voorval ernstig en stemde een senatus consultum die Caelius
vanuit zijn functie als volkstribuun ontsloeg.
Hij ontvluchtte de stad onder het pretext dat hij zich zou overgeven aan Caesar. In het geheim
onderhandelde hij echter met Titus Annius Milo met wie hij had afgesproken in het zuiden van Italië.
Milo kwam hem te hulp met in zijn kielzog knokploegen van gladiatoren en slaven die konden
rekenen op de steun van Bibulus. De Pompeijanen hadden zich in hun haat ten opzichte van Caesar
verlaagd tot het op een akkoord gooien met Caelius om de sociale revolutie van Catilina te doen
593
Caes. B.C. III, 20,2. – Dio Cass. 61.37.
Gruen (E.S.) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press. Berkeley, London,
Los Angeles, 1974, p. 491.
594
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
130
herleven. Het mocht echter niet baten.595 Een legioen dat was opgericht door de praetor Q. Pedius
versloeg de huurlingen van Milo. Milo zelf werd gedood toen hij een steen op zijn hoofd kreeg die van
de stadsomwalling naar beneden werd gegooid te Compsa, dichtbij Thurii in Lucania. Caelius
probeerde nog te vergeefs weerstand te bieden, maar uiteindelijk werd hij door Caesar verslagen. De
eerste opstand van de schuldenaars werd al na enkele maanden overwonnen.596 Milo zou een
onroemrijke dood sterven, ver weg van Rome, waar hij eens als volksheld was onthaald. Ver weg van
de bevolking die hem verstootte.
595
596
Carcopino (J.) Jules César. Presses Universitaires de France, Paris, 1968, p. 504 – 505.
Caes. B.C. 20, 1-2./ 21,22 – Dio Cass. 62.22.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
131
7. Conclusie
Zolang er geen definitie voor de term “democratie” wordt gevonden die op een algemene consensus
kan rekenen vanuit de geschiedkundige wereld, blijft het een onbegonnen werk om de Late Romeinse
Republiek al dan niet te bestempelen als een democratie. Wel kan worden nagegaan of er sporen van
democratische elementen aanwezig waren in de Romeinse, Republikeinse maatschappij. Titus Annius
Milo blijft een waardevolle casus om te onderzoeken. Niet alleen kwam hij in contact met Marcus
Tullius Cicero, die in zijn vele redevoeringen democratische principes aanhaalt die vast en zeker onder
de Romeinse bevolking moeten hebben geleefd, maar ook streed hij tegen Clodius Pulcher die als geen
ander het gewone volk wist te bewerken en door hun sympathie en vertrouwen kon opklimmen tot één
van de machtigste mannen in Rome. Het benadrukken van het belang van de vox populi was hierbij
van cruciaal belang. Zelfs na zijn dood zouden zijn aanhangers dezelfde waarden hoog in het vaandel
dragen om de moordenaar van hun leider te laten berechten. De pro Milone gold als een clash tussen
twee demagogen waarbij de democratische principes, slapend of levendig aanwezig in de
maatschappij van de Late Republiek, werden gebruikt als wapens in een bitsige, politieke strijd. Hun
gebruik benadrukt volgens mij hun belang. Het lijkt immers onmogelijk dat een dergelijke focus op
„democratische bewijslast‟ gedurende processen en contiones zou worden aangewend, indien deze
bewijslast niet of nauwelijks aanwezig was in de Romeinse maatschappij. Daarnaast lijkt het onlogisch
dat deze principes worden aangehaald om het Romeinse volk te overtuigen indien ze niet herkenbaar
waren of een deel uitmaakten van het dagelijkse leven in de Romeinse Republiek.
De democratische principes die duidelijk reeds een vaste voet hadden tijdens de laatste dagen van de
Romeinse Republiek, hebben Milo‟s leven grondig beïnvloed, en dit zowel op positieve als een
negatieve manier. Vooreerst wist Milo de bevolking ervan te overtuigen om tijdens verscheidene
verkiezingen voor hem te stemmen. Het lijkt onorthodox dat hierbij omkoping op massale schaal
gebeurde, maar ik treed Lintott bij die benadrukt dat in sommige maatschappijen omkoping de
verkiezingen juist onvoorspelbaar maakten en de banden tussen kiezers en kandidaten grondig door
elkaar haalden.597 Daarnaast was omkoping één van de enige methodes om indirect contact te leggen
met een grote groep kiezers uit de laagste klassen van de bevolking. Misschien was het inderdaad zo
dat de divisores uiteindelijk niet de proletariërs viseerden, maar de middenklasse van de Romeinse
maatschappij en dat het plebs haar graantje meepikte van de feestelijkheden en festivals die werden
gegeven in de aanloop van verkiezingen. Door de kritiek op het clientessysteem moet er immers
worden gezocht naar een nieuwe wijze waarop de elite het plebs kon beïnvloeden. Ik denk dat het
ronduit onachtzaam zou zijn om de rol van het plebs volledig af te schrijven als onbelangrijk tijdens
597
Lintott (A.W.) Electoral bribery in the Roman Republic. The Journal of Roman Studies. Vol. 80, 1990, p.1.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
132
verkiezingen. Wanneer er geen consensus bestond tussen de eerste klassen van de comitia centuriata,
dan kon de grote massa kiezers uit de lagere censusklassen de doorslag geven. Gezien het politieke
klimaat dat heerste vanaf het einde van de tweede eeuw, lijkt een algemene goedkeuring over bepaalde
onderwerpen of kandidaturen voor magistrale ambten veelal een utopie. De strijd van de inner elite om
haar macht te behouden en de continue stroom van nieuwe gezichten in de outer elite, maakte het
politieke leven in de laatste dagen van de Republiek een gevaarlijke slangenkuil. Het belang van de
lagere klassen werd de elite plots duidelijk toen demagogen, vooral Popularesleiders, het plebs voor
hun kar probeerden spannen en hun eisen gingen afstemmen op de belangen van het volk, waardoor
een vertrouwensband en loyaliteit werd gecreëerd die vooral door Clodius Pulcher met succes werden
uitgebuit om zijn eigen politieke doeleinden te vervullen. Opmerkelijk is de wijze waarop Clodius de
democratische principes hanteert om de bevolking voor zich te winnen. Het blijft echter onmogelijk
om na te gaan of Clodius zich bewust was van deze democratische principes. Het belang van collegia
in verkiezingstijden en tijdens contiones werd door Clodius evenzeer uitgebuit. De verenigen die door
Clodius opnieuw een legitiem karakter hadden gekregen nadat ze door een senatus consultum in 64
voor Christus waren afgeschaft, ontpopten zich als ideaal kanaal om contact te maken met het plebs,
maar dienden ook als ideale rekruteringsplaats voor Clodius‟ gewapende troepen.
Maar ook Milo liet zich niet onbetuigd. Net als Clodius pikte hij slaven, bandieten en gladiatoren op
om in de clinch te gaan met Clodius‟ relschoppers. Daarnaast had Milo ook de steun van vele jonge
equites die uit de municipale steden uit het hinterland rond Rome massaal naar de stad trokken om een
politieke carrière op te starten. Daarnaast gaf Milo grote spelen en feesten ter ere van de bevolking in
strijd voor het consulschap. Opmerkelijk is ook Milo‟s contio na de dood van Clodius waar hij de
bevolking zijn visie op de feiten wil uitleggen en wil inspelen op hun gevoelens. Het feit dat Milo zijn
leven riskeerde om in het openbaar een speech te houden voor de bevolking, wijst op het belang van
de Romeinse burgers. De dagelijkse contiones die werden gehouden door Clodius‟ aanhangers en
ijverden voor een zware straf voor Milo en de bevolking aanspoorde om massaal naar het proces te
komen op het Forum, kunnen deze conclusie enkel maar bevestigen. Maar is het proces van Milo geen
uniek voorval? Het proces lokte misschien een massa burgers naar het Forum, maar niets wijst erop
dat in het verleden dergelijke grote bijeenkomsten van de bevolking onmogelijk waren. Clodius gaf
wel vaker de opdracht om de winkels te sluiten zodat er meer burgers naar belangrijke contiones of
stemmingen konden komen, wat opnieuw wijst op het belang van de bevolking. De stem van het volk
klonk misschien minder vaak dan nodig werd geacht door het plebs, maar wanneer ze door de straten
van Rome weerklonk, lijkt het of de Senaat niet anders kon doen of er gehoor aan te geven, wat
meteen de angst van de elite voor het gewone volk lijkt te verklaren. De bronnen, geschreven door
hoofdzakelijk leden van de elite, probeert de vox populi vaak weg te moffelen, maar indirect lijkt ze in
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
133
heel wat redevoeringen en politieke beschrijvingen aanwezig. Het belang van de comitia tributa, de
omkoping op grote schaal, het doordachte exploiteren van de collegia,… Het zijn maar enkele
voorbeelden die aangeven hoe belangrijk het volk wel werd geacht. Niet alle lagen van de bevolking
werd echter op gelijke wijze behandeld. Zelfs de lagere klasse keek neer op de bedelaars, de ontsnapte
slaven en de paupers die rond zworven in de stegen van de hoofdstad. Maar bestaat deze kloof tussen
arm en rijk nog steeds niet in de hedendaagse maatschappij? Heeft iedereen überhaupt de zelfde
rechten? Op papier misschien wel, maar de praktijk toont een heel ander conclusie.
Zoals reeds aangehaald, is het onmogelijk om Rome als een democratie te bestempelen, gezien er geen
sluitende definitie bestaat om de term „democratie‟ te typeren en te omschrijven. Millar is correct
wanneer hij stelt de Romeinse Republiek vast en zeker democratische principes moest hebben
gerespecteerd.598 Maar om de Republiek volledig af te schilderen als een plaats waar deze principes
hoog tij vierden is een ander paar mouwen. Echter Mouritsens visie dat er geen plaats was voor deze
democratische waarden is volgens mij ook te eng.599 Wat is dan wel de conclusie. De casus van Titus
Annius Milo toont duidelijk aan dat Rome tijdens de Late Republiek volop experimenteerde met
politieke principes waarvan het democratische segment duidelijk aanwezig was. Er werd gezocht naar
een goede verstandhouding, of zoals Polybius het noemt, een Checks-and-Balances systeem, waarbij
oligarchie, monarchie en democratie hand in hand konden gaan. Polybius was fout wanneer hij zei dat
dergelijk systeem bestond. Hij had enkel maar de vele pogingen blootgelegd die probeerden om een
evenwicht te vinden tussen de machten. De stem van het volk werd afgewogen tegen het elitaire
karakter van de oligarchie; werd soms te licht bevonden, maar kon soms uitermate doortastend zijn
wanneer doordacht geleid. De democratische principes waren weldegelijk aanwezig tijdens de laatste
dagen van de Republiek. Over welke democratische principes spreek ik dan? Het recht om te stemmen
waarbij elke stem een gelijke waarde kende, het recht om een mening te vertegenwoordigen op het
politieke toneel, direct door opstanden en goedkeurend of afkeurend geknik tijdens contiones of
rechtszaken, of indirect door de volkstribunen maar vooral door de popularistische demagogen die de
stem van het volk probeerden te verwoorden. Principes die op de dag van vandaag nog steeds gelden
als vaste waarden in een democratische samenleving.
598
599
Millar (F.) The Crowd in Rome in the Late Republic. Michigan, 1998.
Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Roman Republic. Cambridge, 2001.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
134
7. Selectieve biografie
-
Abbott (F.F.) A History and Description of Roman Political Institutions. 3rd edition, Biblo &
Tannen, New York, 1963.
-
Alexander (M.C.) Law in the Roman Republic. in A Companion to the Roman Republic.
Morstein-Marx (R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006.
-
Alexander (M.C.) Trials in the Late Republic. 149 BC – 50 BC. Toronto, 1990.
-
Alexander (M.C.) Understanding Roman Trials: Using Critical Thinking and Empathetic
Thinking. Chicago, Legal History Seminar, Dec. 11, 2007, 1-22.
-
Allen (W.) Cicero‟s House and Libertas. Transactions and Proceedings of the American
Philological Association, Vol. 75, 1944, pp. 1-9.
-
Atkinson (M.) Our Masters‟ Voice, The Language and Body Language of Politics. New York,
1984.
-
Ausbüttel (F.M.) Untersuchungen zu den Vereinen im Westen des römischen Reiches.
Kallmünz, 1982.
-
Bell (A.J.E.) Cicero and the Spectacle of Power. The Journal of Roman Studies. Vol. 87.
1997, pp. 1-22.
-
Benner (H.) Die Politiek des P. Clodius Pulcher. Untersuchungen zur Denaturierung des
Clientelwesens in der ausgehenden römischen Republik. Stuttgart, 1987.
-
Bonnefond-Coudry (M.) Le Sénat de la République Romaine. De la Guerre d‟Hannibal à
Auguste : Pratiques Délibératives et Prise de Décision. Ecole Française de Rome, Palais
Farnèse, Rome, 1989.
-
Brennan (T.C) The Praetorship in the Roman Republic. Oxford, 2000.
-
Brunt (P.A.) “The Roman Mob” Past and Present, n° 35, 1966, pp. 3-27.
-
Brunt (P.A.) Clientela and the Fall of the Roman Republic and Related Essays. Oxford, 1988.
-
Brunt (P.A.) Nobilitas and Novitas. The Journal of Roman Studies, vol. 72, 1982, pp. 1-17.
-
Cadoux (T.J.) Marcus Crassus: a Revaluation. Greece and Rome, 2nd Series, Vol. 3, N°2,
Jubilee Number October 1956, pp. 153-161.
-
Cancik (H.) – Schneider (H.) – Landfester (M.) (eds.) Der Neue Pauly Enzyklopädie der
Antike. Stuttgart, Metzler, 1996.
-
Carcopino (J.) Jules César. Presses Universitaires de France, Paris, 1968.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
-
135
David (J.M.) Rhetoric and Public Life in A Companion to the Roman Republic. MorsteinMarx (R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006.
-
Develin (R.) Comitia Tributa Again. Athenaeum 53, 1977, pp. 425 -426.
-
DeWitt (N.W.) Litigation in the Forum in Cicero‟s Time. Classical Philology, Vol. 21, n°3,
1926, pp. 218-224.
-
Earl (D.) The Moral and Political Tradition of Rome. Cornell University Press, New York,
1967.
-
Farrell, (J.) The Distinction between Comitia and Concilium. Athenaeum 64, 1986, pp.407438.
-
Finley (M.I.) Politics in the Ancient World. Cambridge, 1983.
-
Flambard (J.M.) « Collegia Compitalicia: Phénomène associatif, cadres territoriaux et cadres
civique dans le monde romain à l‟époque républicaine. » Ktema 6. 1981, pp. 143-166.
-
Fukuyama (F.) Het einde van de geschiedenis en de laatste mens. Amsterdam, 1999.
-
Garnsey (P.D.A.) Famine and Food Supply in the Graeco-Roman World. Cambridge, 1988.
-
Gelzer (M.) Die Nobilitat der romischen Republik. Leipzig-Berlin, 1912.
-
Gelzer (M.) The Roman Nobility. Basil Blackwell, Oxford, 1969.
-
Greenhalgh (P.) Pompeius: The Republican Prince. London, 1981.
-
Gruen (E.S.) The Last Generation of the Roman Republic. University of California Press.
Berkeley, London, Los Angeles, 1974.
-
Hellegouarch (J.) Vocabulaire Latin des relations et des parties. Parijs, 1963.
-
Henderson (M.I.) The Process of de Repetundis. Journal of Roman History. Vol. 41, 1951, pp.
71-88.
-
Hopkins (K.) Death and Renewal. Sociological Studies in Roman History. N°2, Cambridge,
1983.
-
Jehne (M.) Demokratie in Rom? Die Rolle des Volkes in der Politik der römischen Republik.
Historia Einzelschriften 96, Stuttgart, 1995.
-
Jehne (M.) Methods, Models and Historiography. Translated by Morstein-Marx (R.) –
Wolkow (B.) in A Companion to the Roman Republic. Morstein-Marx (R.) – Rosenstein (N.)
(eds.), Malden, 2006.
-
Lassère (J.M.) Manuel d‟épigraphie Romaine. Parijs, 2005.
-
Linderski (J.) Roman Questions. Stuttgart, 1995.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
136
-
Lintott (A.) Imperium Romanum, Politics and Administration. London, 1993.
-
Lintott (A.W) ”P. Clodius Pulcher – Felix Catilina?” Greece and Rome, 2nd series, Vol. 14,
N°2, 1967, pp. 157-169.
-
Lintott (A.W) The Constitution of the Roman Republic. Oxford, 1999.
-
Lintott (A.W.) Cicero and Milo. The Journal of Roman Studies, vol. 64, 1974, pp. 62-78.
-
Lintott (A.W.) Electoral Bribery in the Roman Republic. The Journal of Roman Studies.
Vol.80, 1990, pp. 1-16.
-
Lintott (A.W.) Violence in Republican Rome. Clarendon Press, Oxford, 1968.
-
MacMullen (R.) How Many Romans Voted? Athenaeum 58, 1980, pp. 454-457.
-
Meier (C.) „Praerogativa Centuria” in RE, Supplement 8, pp. 567-598.
-
Meier (C.) Res publica amissa. Frankfurt am Main, 1980.
-
Meijer (F.J.) De Verliezers: Catilina en Clodius. Martinus Nijhoff, Leiden, 1984.
-
Miller (F.) The Crowd in the Rome in the Late Republic. Michigan, 1998.
-
Mitchell (T.N.) Cicero: The Senior Statesmen. 1991.
-
Mommsen (T.) Römischen Staatsrecht. vol. 3, Leipzig, 1887.
-
Moreau (P.) La Lex Clodia sur la bannissement de Cicéron. Athenaeum 75, 1987. p. 465- 472.
-
Morel (J.P.) « La topographie de l‟artisanat et du commerce dans la Rome antique. » In Urbs.
Espace urbain et histoire Ier avant J.C.-IIIe siècle après J.C. Collection de l‟école français de
Rome 98 : Rome.
-
Morstein-Marx (R.) Mass Oratory and Political Power in the Late Roman Republic.
Cambridge, 2004.
-
Mouritsen (H.) Plebs and Politics in the Late Republic. Cambridge, 2001.
-
Nicolet (C.) « Le Temple des Nymphes et les distributions frumentaires à Rome. » in
Comptes-rendus de l‟Académie des Inscriptions et Belles Lettres. 1976, pp. 29-51.
-
Nippel (W.) Policing Rome. The Journal of Roman Studies. Vol. 74, 1984, pp. 20-29.
-
Nippel (W.) Public Order in Ancient Rome. Cambridge, 1995.
-
North (J.) Politics and Aristocracy in the Roman Republic. Classical Philology, Vol. 85, N°4,
Oct. 1990, pp. 277-287.
-
North (J.A.) Democratic Politics in Republican Rome. Past and Present. N°126, Feb. 1990,
pp. 3-21.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
-
137
North (J.A.) The Constitution of the Roman Republic. in A Companion to the Roman Republic.
Morstein-Marx (R.) – Rosenstein (N.) (eds.), Malden, 2006.
-
Patterson (J.) “Politics in the Late Republic.” Roman Political Life 90BC-AD69. Wiseman
(T.P.) (ed.), Exeter, 1985 p. 21-43.
-
Riggsby (A.M.) Crime and Community in Ciceronian Rome. University of Texas, 1999.
-
Sandberg (K.) Magistrates and Assemblies. A Study of Legislative Practice in Republican
Rome. Acta Instituti Romani Finlandiae vol. 24, Rome, 2001.
-
Seager (R.) Clodius , Pompeius and the Exile of Cicero. Latomus 24, 1965, p. 519f.
-
Seager (R.) Pompey, a Political Biography. Basil Blackwell, Oxford, 1979.
-
Settle (J.N.) The Trial of Milo and the Other Pro Milone. Transactions and Proceedings of the
American Philological Association, Vol. 94, 1963, pp. 268-280.
-
Shackleton-Bailey (D.R.) Nobiles and Novi Reconsidered. The American Journal of
Philology. Vol. 107, N°2, Summer, 1986, 255-260.
-
Shackleton-Bailey (D.R.) Two Studies in Roman Nomenclature. New York, The American
Philological Association, N°3, 1976.
-
Shackleton-Bailey (D.R.) Two Tribunes, 57 B.C. The Classical Review, new series, Vol. 12,
n°3, Dec. 1962, pp. 195-197.
-
Shatzman (I.) Senatorial Wealth and Roman Politics. Latomus, Brussels, 1975.
-
Stockton (D.) Cicero, a Political Biography. Oxford, 1971.
-
Tatum (J.W) „Cicero‟s Opposition to the Lex Clodia de Collegiis.‟ The Classical Quarterly,
new series, vol. 40, n°1, 1990, pp. 187-194.
-
Tatum (J.W.) Cicero and the Bona Dea Scandal. Classical Philology, vol. 85, Jul. 1990, pp.
202-208.
-
Tatum (W.J), The Patrician Tribune, Publius Clodius Pulcher, The University of North
Carolina Press, 1999.
-
Taylor (L.R.) Party Politics in the Age of Caesar. University of California Press, Berkeley,
Los Angeles, 1949.
-
Treggiari (S.) Roman Freedman during the Late Republic. Oxford, 1969.
-
Vandepitte (P.), Van den Bossche (G.) Lexicon, een verklaring van historische en actuele
maatschappelijke concepten. Academia Press, Gent, 2005.
-
Vanderbroeck (P.J.J.) Popular Leadership and Collective Behaviour in the Late Roman
Republic. (ca. 80-50 BC). Amsterdam, 1987.
Titus Annius Milo en het democratische gedachtegoed van Rome in de Late Republiek: een onderzoek.
-
138
Verboven (K.) The Associative Order, Status and Ethos of the Roman Businessmen in Late
Republic and Early Empire. Athenaeum, 2007, pp. 859-891
-
Verboven (K.) The Economy of Friends. Economic Aspects of Amicitia and Patronage in the
Late Republic. Editions Latomus, Brussels, 2002.
-
Walbank (F.W.) Polybius. Berkeley, 1872.
-
Walcot (P.) Cicero on Private Property: Theory and Practice. Greece and Rome, 2nd series,
vol. 22, n°2, October, 1975, pp. 120-128.
-
Wallace-Hadrill (F.W.) Patronage in Roman Society: from Republic to Empire. Patronage in
Ancient Society. London, 1989.
-
Ward (A.M.) How Democratic was the Roman Republic? New England Classical Journal,
31.2, 2004, 101-119.
-
Watt. (W.S.) Cicero, Ad Atticum 4.3. The Classical Quaterly, Vol. 43. N°1/2, Jan -Apr. 1949,
pp. 9-21.
-
Wiseman (T.P.) New Men in the Roman Senate. 139 B.C. – A.D. 14. Oxford, 1971.
-
Yakobson (A.) Elections and Electioneering in Rome. A Study in the Political System of the
Late Republic. Stuttgart, 1999.
-
Yakobson (A.) Petitio and Largitio: Popular Participation in the Centuriate Assembly of the
Late Republic. The Journal of Roman Studies, vol. 82, 1992, pp. 32-52.
-
Yavetz (Z.) Caesar in der öffentlichen Meinung. Düsseldorf, 1979.
-
Yavetz (Z.) Plebs and Princeps. Oxford, 1969.
Download