Stand van zaken ziekenhuishervorming. De artsensyndicaten zijn betrokken bij deze hervormingen en vertegenwoordigd in de daartoe opgerichte Overleggroep. Naast de artsensyndicaten zijn hierin de ziekenhuisbeheerders en de mutualiteiten vertegenwoordigd (3x5). De vergadering wordt voorgezeten door de kabinetschef. De eerste maanden werden voornamelijk besteed aan het uitwerken van de zogenaamde pilootprojecten (kortverblijf na bevalling, chemotherapie en intraveneuze antibioticatherapie aan huis). Wanneer dergelijke intraveneuze behandeling mogelijk is, dan is het evident dat dit moet ondersteund worden. Dit heeft echter betrekking op een slechts kleine fractie van de patiëntenpopulatie en het valt o.i. sterk te betwijfelen of dit in een belangrijke besparing zal resulteren. Een deel van de ingezette middelen zal bv. verschuiven naar bedrijven zoals Remedus. Nog meer sceptisch staan we tegenover de verwachte besparing in de postpartumperiode. De zorg van de vroedvrouwen aan huis in een één op één situatie zal mogelijk zelfs duurder uitvallen dan de opvang in een materniteit. Wanneer de moeder ontslagen wordt, zal de neonatus uiteraard volgen. Hebben de huisartsen nog voldoende ervaring met de opvang van neonati, met de talrijke vragen over voeding, enz.? Nog tal van praktische problemen vragen om een antwoord: zit de thuis gebruikte medicatie al dan niet in het forfait? wordt deze afgeleverd door de ziekenhuisapotheek of door de officina? zitten de kosten verbonden aan een heropneming na een complicatie wel of niet vervat in het forfait, enz.? Het initiële enthousiasme zal wellicht geen lang leven beschoren zijn nu de regering onlangs, tegen alle initiële beloften in, beslist heeft dat de gerealiseerde besparingen geconfisceerd worden door de overheid. De conceptnota’s werden u al bezorgd. De toverwoorden daarin zijn ‘netwerken’ en ‘programmatie’. Iedereen lijkt intussen vergeten te zijn dat de aanleiding en de ‘sense of urgency’ voor heel de hervorming van de ziekenhuisfinanciering de onderfinanciering met om en rond de 300 miljoen euro was, waardoor heel wat ziekenhuizen in een belabberde financiële situatie zijn terecht gekomen. Nergens wordt duidelijk gemaakt hoe een en ander in een besparing zal uitmonden. Uit diverse studies blijkt dat een netwerk meestal geen nettobesparing realiseert omdat meer middelen moeten worden ingezet voor coördinatie en administratie. We noteren een belangrijke uitspraak van de kabinetschef dat de minister het niet tot haar taak rekent om ziekenhuizen in moeilijkheden per se te willen redden. Als syndicaat zijn we daarom bijzonder bezorgd over de toekomst van de collega’s in kleinere ziekenhuizen, hun belangen moeten in dergelijk netwerk gevrijwaard blijven. We hebben aandacht gevraagd voor de praktische problemen die netwerking met zich zal meebrengen en die we nu allen al ondervinden door in hetzelfde ziekenhuis op verschillende campussen te werken. Artsen en patiënten zullen heel wat tijdrovende verplaatsingen en ongemakken moeten aanvaarden. Een positief punt uit de conceptnota is dat een locoregionaal netwerk een doelpopulatie van 400 à 500.000 potentiële patiënten moet bestrijken binnen een geografisch aaneensluitend gebied. En de partners in de locoregionale klinische netwerken zijn algemene ziekenhuizen en geen individuele ziekenhuisdiensten, functies of zorgprogramma’s. Ook positief is dat elk algemeen ziekenhuis de kans moet krijgen om aan te sluiten bij een locoregionaal netwerk. Geen enkel ziekenhuis mag uitgesloten worden. En elk algemeen ziekenhuis wordt lid van slechts één netwerk. Initieel gingen er nogal wat stemmen om ook ‘octopusmodellen’ mogelijk te maken waarbij elke dienst van een ziekenhuis een netwerk zou kunnen vormen met een dienst van gelijk welk ander ziekenhuis. We hebben ons tegen dit voorstel, van voornamelijk de Franstalige ziekenhuisbeheerders, sterk verzet. Indien het netwerk voor bepaalde opdrachten als netwerk zal gefinancierd en dus ook geresponsabiliseerd worden, dan moet het netwerk zich ook een identiteit kunnen verwerven zodat iedereen weet voor welke entiteit hij aan het werken is. Ook om medische en verpleegkundige procedures te stroomlijnen lijkt ons dit de enige oplossing. In de huidige stand van zaken willen we het concept van deze netwerken constructief mee uitbouwen maar we vinden dat er te weinig oog is voor de vele onopgeloste problemen. Uiteindelijk vragen we ons zelfs af of we niet beter af zijn met 25 grote fusieziekenhuizen in plaats van 25 netwerken. We beseffen goed dat velen dit onrealistisch vinden, nochtans zijn er studies die aantonen dat met een effectieve besparing van 5 à 10 % op de exploitatie, een nieuwbouw vrij snel is terugverdiend. De conceptnota benadrukt het belang van de keuzevrijheid van de patiënt maar gezien de grootte van de netwerken zal dit o.i. in vele gevallen eerder een theoretisch begrip worden. Concurrentie, op basis van de juiste criteria, is overigens niet noodzakelijk te verwerpen. Een bijkomende moeilijkheid is dat sedert de zesde staatshervorming de bevoegdheid voor de erkenning van netwerken is toegewezen aan de Gemeenschappen. Bij gebrek aan gestructureerd overleg is de inspraak van de artsen daar bijzonder gering. Voor de supraregionale zorgopdrachten kiest het locoregionale ziekenhuisnetwerk één referentieziekenhuis. De selectie hiervan gebeurt door het bestuursorgaan van het netwerk na advies van de medische raad van het netwerk. Ondanks alle mooie beloften over co-management en inspraak door de artsen vermeldt de ‘Conceptnota Governance’ op p.4 toch maar expliciet dat het niet om verzwaard advies gaat. Tijdens de vergadering van 22/3 heeft onze vertegenwoordiger dit aan de kaak gesteld en men is er mee akkoord gegaan om de medische raad op netwerkniveau dezelfde adviesrechten te geven als op individueel ziekenhuisniveau (tot onze grote verbazing was er vnl. tegenkanting van een vertegenwoordiger op de artsenbank). De netwerken zouden tegen 2018 moeten erkend zijn. We denken dat er geen weg naast is dat de diverse disciplines in een netwerk in één grote associatie zullen moeten werken. Het kan bijna niet anders of dit alles zal moeten gebeuren binnen één gezamenlijke financiële regeling. Indien de activiteit verschuift in functie van de beste financiële regeling dan zal dit vermoedelijk de performantie van het netwerk niet ten goede komen. Ook moeten alle artsen van een discipline toegang hebben tot de infrastructuur die ev. op één plaats zal gecentraliseerd worden. Het kabinet maakt zich sterk dat ook het systeem van de ‘prospectieve’ forfaitaire vergoeding (honoraria) voor de laagvariabele zorg al in 2018 van start zal gaan. Een groep van experten heeft hiervoor 54 pathologiegroepen geïdentificeerd (SOI1 en 2 ) o.b.v. MKG en nomenclatuur. Het budget dat hierdoor zou gevat worden is ongeveer tien keer hoger dan dit van de referentiebedragen vandaag. Op onze vraag hoe dit forfaitair honorarium onder de diverse artsen moet verdeeld worden kregen we een eenvoudig antwoord: ‘Trek er uw plan mee’. Uw medische raad kan zich voor deze taak al beginnen op te warmen… Een technische oplossing zou kunnen zijn om voorlopig voort te tariferen zoals vandaag maar met waarde nul wanneer blijkt dat een individueel verblijf in deze groep valt. Dit zal toch steeds maar post hoc kunnen bevestigd worden, verwikkelingen zijn altijd mogelijk. Het forfaitair honorarium kan dan pro rata ieders inbreng verdeeld worden. Een alternatief dat we nog onderzoeken is om hiervoor ev. nationale gemiddelden te gebruiken al neemt men daarmee elke dynamiek in het systeem weg. We hebben de grootste vraagtekens bij de dogmatische manier waarop programmatie zal worden opgelegd. Dit gaat o.i. veel te ver. Zo blijven CT en MRI voorwerp van programmatie waarbij we niet goed inzien hoe een ziekenhuis zonder deze infrastructuur nog zou kunnen functioneren. Sluiten van een dienst spoedgevallen klinkt heden ten dage goed in de media maar niemand staat stil bij de praktische gevolgen die dit zal meebrengen. Een aanzienlijk deel van het aanbod op spoedgevallen betreft patiënten met exacerbaties van chronische (co)morbiditeit. Deze patiënten systematisch laten opvangen in andere ziekenhuizen van het netwerk, door artsen bij wie ze niet bekend zijn, zal zonder twijfel tot inefficiënties leiden. Een EPD kan daarbij behulpzaam zijn maar slechts een derde van de ziekenhuizen kan daar momenteel over beschikken. Ook programmatie van diensten intensieve zorg kan op termijn alleen maar betekenen dat een ziekenhuis of een vestigingsplaats zal moet sluiten. De lijst met te concentreren zeldzame aandoeningen lijkt met de maand langer te worden. Terwijl de evidentie dat dit tot kwaliteitsverbetering of besparing zal leiden vrij zwak is. Nog een stokpaardje van de minister is de ‘pay for quality’ of ‘pay for performance’. We hebben al tot in den treure herhaald dat we het met het principe volledig eens zijn op voorwaarde dat men dit koppelt aan een transparante, robuuste, controleerbare en nietmanipuleerbare indicator. Onze reeds bij herhaling gestelde vraag blijft onbeantwoord. Zelf hebben we voorgesteld om de ziekenhuisbrede gewogen postoperatieve mortaliteit (verblijf, 30d, 6m) als indicator te gebruiken. Deze harde outcome kan gemakkelijk geverifieerd worden uit databanken, hangt niet af van zelfrapportering door het ziekenhuis, is niet manipuleerbaar, is bijzonder relevant (de Belgische resultaten in de Pearse studie uit de Lancet waren niet meteen om over naar huis te schrijven), en vat de performantie van talrijke ziekenhuisactoren. De indicatoren die tot hiertoe door diverse organisaties werden voorgesteld zetten o.i. de deur open voor misbruik (VAP, waarvoor zelfs geen eenduidige definitie bestaat; het houden van functioneringsgesprekken met de stafleden, handhygiëne, …). Indien u dienaangaande nog suggesties hebt dan vernemen we die graag. De minister wil initieel 1-2% (dat is van het enkele tot het dubbele) van het BFM (of van een of meerdere onderdelen daarvan, dat is nog steeds niet duidelijk) verdelen o.b.v deze indicatoren. Wetende dat de meeste ziekenhuizen die nog niet in het rood staan slechts een marge van 1-2% hebben en bij het verlies daarvan dreigen over de kop te gaan, draagt men een enorme verantwoordelijkheid bij het vastleggen van deze indicatoren. We hebben het ook zeer moeilijk met het standpunt dat zowel ‘achievement’ als ‘improvement’ zullen beloond worden. Dit maakt de verdeling niet alleen erg complex en ondoorzichtig, het lijkt ons ook niet fair t.o.v. de ziekenhuizen die al bijzondere inspanningen met aanzienlijke financiële weerslag gedaan hebben. Na bijna 2 jaar impasse lijkt een en ander nu toch in een stroomversnelling te komen. We adviseren de medische raden om zich op een en ander al grondig voor te bereiden maar willen toch ook even waarschuwen om niet te snel van stapel te lopen zolang er nog zoveel onduidelijkheden bestaan en er geen sluitend wettelijk kader gecreëerd is. Men moet vermijden dat men, op dat ogenblik, voor voldongen feiten gesteld wordt. Intentieverklaringen, laat staan beslissingen, gebeuren o.i. voorlopig best steeds onder voorbehoud van onoverkomelijke obstakels. We vernemen graag welke praktische of principiële problemen u in uw netwerkproject ongetwijfeld nog zal ontmoeten. Dr. Reinier Hueting Voorzitter Dr. Robert Rutsaert Bestuurslid