Ruimte voor de rivier

advertisement
Aardrijkskunde samenvatting H3 en H4 Zulaicha Gafoer
Hoofdstuk 3 Stedelijke gebieden
Paragraaf 2 De stad als sociaal centrum
Het bevoorraden van winkels en horeca wordt stedelijke
distributie genoemd
De belanghebbenden botsen hier met elkaar:




De transportondernemingen moeten zorgen voor betrouwbare aanvoer
van goederen tegen redelijke tarieven à JIT (just in time)
De winkeliers willen steeds kleinere voorraden van een steeds groter
assortiment à kleine zendingen en daardoor veel verkeer.
Het winkelpubliek wil sfeervol winkelen en dichtbij parkeren à
parkeerplaatsen en straatmeubilair vreten ruimte.
Stadsbesturen willen de bebouwing in de binnensteden verdichten à dan
moet de stad jarenlang op de schop, wat slecht is voor de omzet van de
bedrijven.
Concurrentie om de ruimte is fel in de binnenstad.
Iedereen wil op de beste plek zitten.
Voorbeeld;
Kantoren van grote bedrijven, banken en verzekeringsmaatschappijen
hebben een grote ruimtebehoefte à kiezen voor betere bereikbaarheid en
lagere grondprijzen à vestigen zich in de buurt van verkeersknooppunt (een
punt waar vaak meerdere wegen bij elkaar komen, hier wordt altijd geld
verdiend en er is werkgelegenheid, dus ze investeren hier in infrastructuur;
alle voorzieningen die nodig zijn om verkeer mogelijk te maken)
Drempelwaarde: het minimum aantal klanten, dat een winkel of voorziening
nodig heft om geen winst of verlies te maken. (break even point BEP)
Reikwijdte: de maximale afstand, die een klant wil afleggen om van een
bepaalde voorziening/dienst gebruik te maken.
Dus: hoe specialistischer de voorziening/dienst, hoe groter de reikwijdte.
Verzorgingsgebied: het gebied van waar klanten naar de betreffende
dienst/voorziening komen. (uiteinden van de reikwijdte)
1
Aardrijkskunde samenvatting H3 en H4 Zulaicha Gafoer
Waarom zijn die gebieden niet mooi rond?


Concurrentie van andere diensten/voorzieningen
Obstakels aanwezig (spoorlijn/snelweg/kanaal) die moeilijk te
overbruggen zijn
Paragraaf 3 De stad als economisch centrum
Kenniseconomie: een economie waarbij de productie factoren arbeid en
kapitaal sterk gericht zijn op de ontwikkeling en toepassing van nieuwe
technologie.
Het gaat om 2 soorten kennis:


‘harde’ technologische kennis, vooral in de industrie gebruikt à
technische uitvindingen moeten verkocht worden.
‘zachte’ sociale kennis, vooral in de handel en dienstverlening gebruikt à
gaat om de kennis van het gedrag van mensen en hun drijfveren.
Wat is het verschil tussen tertiaire en zakelijke dienstverlening?
Tertiaire dienstverlening levert alleen aan burgers. Zakelijke dienstverlening
aan bedrijven en de overheid.
Creatieve stad: een stad met een hoog aandeel werkende in creatieve
beroepen.
Waarom functioneerden de creatieven als motor voor de economische
ontwikkeling?


de creatieven wonen graag in steden en geven relatief veel geld uit aan
stedelijke voorzieningen
de creatieven creëren een sfeer van succes, scoren en geld verdienen.
Dat geeft andere bedrijven de gelegenheid om daarvan te profiteren
Waarom stimuleren stadsbesturen dat bedrijven zich in de stad vestigen?
Werkgelegenheid en belastingopbrengsten.
Door tekort aan goedopgeleide specialisten stijgen de salarissen.
Wat is daar het gevolg van?
2
Aardrijkskunde samenvatting H3 en H4 Zulaicha Gafoer
Er ontstaat een duale arbeidsmarkt: een diepe kloof tussen hoog- een
laagopgeleiden.
Paragraaf 4 Problemen in de stad aanpakken
Wat zijn de functies van de stad?




Wonen
Werken
Verkeer
Recreatie
Veel vooroorlogse wijken (1870-1940) waren in de jaren ’80 verkrot.
De overheid greep in door:
1. Stadsvernieuwing: het opknappen van oude wijken (dus vaak renovatie of
restauratie) om oude woningen weer leefbaar te maken. De bewoners
blijven ongeveer hetzelfde.
2. Herstructurering: het afbreken van oude wijken/gebouwen en vervangen
door moderne nieuwbouw. De hurenprijzen gaan omhoog. Hierdoor vaak
andere bewoners met hogere inkomens.
Dus: vorm van gentrificatie.
Gentrificatie: oude wijken krijgen meer inwoners uit de midden- en hogere
sociaaleconomische klasse.
Welke mogelijkheden heeft een stad om wijken te veranderen?
Renovatie: oude woningen opknappen zodat ze weer voldoen aan de
huidige wooneisen. (vb.: CV aanleggen, badkamer maken, nieuwe glazen
met dubbele beglazing.) Nadeel: huurprijs gaat omhoog.
Restauratie: opknappen van historisch waardevolle gebouwen. Het uiterlijk
van het huis moet exact gelijk blijven. De functie en de binnenkant kan en
mag veranderen.
Sanering: oude huizen of fabrieken afbreken en vervangen door nieuwbouw.
Nadeel: na nieuwbouw kunnen er altijd minder mensen terug wonen.
Paragraaf 5 Samenwerking rond de stad
3
Aardrijkskunde samenvatting H3 en H4 Zulaicha Gafoer
Regionale samenwerking: Samenwerking tussen de drie bestuurslagen:
gemeenten, provincies en Rijk. Die noodzakelijk is omdat de aanspraken van
bewoners en bedrijven op de ruimte en voorzieningen vaak de
gemeentegrens overschrijden.
Bestuurlijke netwerken: Vrijwillige samenwerkingsverbanden tussen
besturen van overheden en maatschappelijke organisaties.
Hoe werken al deze besturen samen om de stedelijke problemen op te
lossen?


Op basis van de Wet gemeenschappelijke regelingenplus.
Vrijwillige samenwerkingsverbanden tussen gemeente, de
stedennetwerken en het bestuur op een hoger schaalniveau: de
provincie.
(krijgen veel geld van ’t Rijk)
Publiekprivate samenwerking: Samenwerking tussen bedrijfsleven en
overheid. (Opknappen van verloederde stadsdelen.)
Paragraaf 6 Het buurtprofiel
Buurtprofiel: de belangrijkste kenmerken van een bepaalde buurt
samengevat: bewonerskenmerken, woningkenmerken en
omgevingskenmerken.
Woonomgeving: de directe omgeving van woningen: voorgevel, balkon,
voortuin, stoep, straat, plantsoen e.d.
Wat zijn de woningkenmerken?




Ouderdom woning
Eigendom (huur/koop)
Woningtype (rijtjeswoning/eengezins/vrijstaand)
Staat van onderhoud (goed/slecht/gerenoveerd)
Wat zijn de bewonerskenmerken?


Grootte van de huishoudens
Etniciteit (afkomst van welk volk)
4
Aardrijkskunde samenvatting H3 en H4 Zulaicha Gafoer


Hoogte gemiddeld inkomen
Gezinsfase (alleenstaand/gezin etc.)
Paragraaf 7 De woonomgeving
Waardoor kan de leefbaarheid grondig verziekt worden?


Overlast: hinder die buurtbewoners ondervinden, bijvoorbeeld door
harde muziek op ongewone tijden, vervuiling op straat, luidruchtige
jongeren, intimidatie, drugsteelt of -handel.
Verloedering: achteruitgang van de fysieke omgeving door bijvoorbeeld
vandalisme, graffiti, zwerfvuil en hondenpoep.
Sociale onveiligheid: de bedreiging van de veiligheid die van binnen de
samenleving komt, zoals misdrijven en overtredingen tussen burgers
onderling.
2 voorbeelden van sociale (on)veiligheid:
Objectieve sociale onveiligheid: het aantal criminele feiten dat door de
politie is geteld.
Subjectieve sociale onveiligheid: het gevoel van onveiligheid dat veel
mensen in de buurt hebben.
Wat zijn de twee factoren voor een veilige, leefbare wijk?


Sociale cohesie: bereidheid van burgers om een actieve rol te spelen in
een buurt, elkaar te informeren en te helpen.
Buurt- of wijkvoorzieningen: ontmoetingsmogelijkheden
Openbare ruimte: Ruimte die er voor iedereen is, maar die soms van
niemand lijkt te zijn.
Stadsbestuurders moeten ervoor zorgen dat alles toegankelijk blijft voor
kwetsbare mensen à hiervoor dienen ze drie dingen te doen:



Onderhoud: alles meteen opruimen en herstellen
Overzichtelijkheid: goede inrichting en indeling
Toezicht: aanspreekpersoon
5
Aardrijkskunde samenvatting H3 en H4 Zulaicha Gafoer
Samenvatting Aardrijkskunde H4
Paragraaf 2:
Hoe rivieren werken
Stroomstelsel = Het geheel van hoofdstroom en zijtakken van een rivier,
verdeelt in:
- Bovenloop: Hoog in de bergen, waar de rivier snel stroomt.
- Middenloop: Het middelste deel waar de rivier door een dal loopt
waar hij zich heeft ingesneden.
- Benedenloop: De rivier stroomt in laagland door een
overstromingsvlakte.
Verval =
Hoogteverschil tussen twee punten langs een rivier
Verhang = Het gemiddelde verval per kilometer
verhang= verval/afstand = … m per km.
Meanderen = Slingeren van de rivier ten gevolge van de afnemende
stroomsnelheid door het geringe verhang van de rivier. Hierbij vindt
horizontale erosie plaats, in de buitenbocht treedt erosie op en in de
binnenbocht sedimentatie.
Stroomgebied = Verzamelgebied waarbinnen alle neerslag via de zijrivieren
uiteindelijk in de hoofdrivier stroomt.
Waterscheidingen = Grenzen waardoor stroomgebieden van elkaar
gescheiden worden.
Stroomrug = Het geheel van rivierbedding met de beide oeverwallen.
Snelheid waarbij neerslag in rivier komt hangt af van:
 Vegetatie
 Aard van de bodem
 Onderliggend gesteente
6
Aardrijkskunde samenvatting H3 en H4 Zulaicha Gafoer
Vertragingstijd = Hoeveelheid tijd die het water nodig heeft om na een
regenbui in de rivier te komen.
Regiem = Schommelingen in de waterafvoer gedurende een jaar.
Debiet = Totale hoeveelheid water die een rivier afvoert op een bepaalde
plek per tijdseenheid (sec).
Piekafvoer = Sterke stijging van het waterpeil.
Regiem is kenmerkend voor een bepaald type rivier:
• Gletsjerrivier: Wordt gevoed met smeltwater uit de bergen. Smeltwater
komt vooral vrij in het voorjaar, wanneer de gletsjers afsmelten. Rivier staat
hoger dan normaal.
• Regenrivier: Wordt gevoed met regenwater. Hoge waterafvoer in de
natte maanden van het jaar.
• Gemengde rivier: Wordt gevoed door smelt – en regenwater. Regelmatig
regiem.
Effecten broeikaseffect op rivieren:
• Elke graad temperatuurstijging zorgt voor meer neerslag, wat zorgt voor
een hoger debiet.
• Meer extreme weersituaties waardoor piekafvoeren tot overstromingen
kunnen leiden.
• Zeespiegel stijging waardoor rivieren lastiger water kwijt kunnen in de
zee.
Paragraaf 3: Rivieren: invloed van de mens
Oeverwal =
Zandrug, direct naast de rivier gelegen, ontstaan door
sedimentatie bij overstroming.
Kom =
Laaggelegen gebied naast de rivier waarin klei is afgezet.
Winterdijken = Hoge dijk, wat verder van de rivier afgelegen.
Terpen =
Door de mens aangelegde woonheuvel ter bescherming
tegen overstromingen.
Uiterwaarden = Gebied tussen rivier en de winterdijk dat overstroomt
wanneer de rivier buiten haar oevers treedt.
Zomerdijken =
Lage dijk, dichtbij de rivier.
7
Aardrijkskunde samenvatting H3 en H4 Zulaicha Gafoer
Ingrepen met gevolgen:
• Kribben zorgen ervoor dat de rivier in zijn stroombed blijft en
verbeteren de bevaarbaarheid.
• Door bebouwing van de uiterwaarden moesten de zomerdijken
worden opgehoogd waardoor de uiterwaarden bij hoog water niet
meer kunnen overstromen.
• Aanleg en ophogen van dijken zorgt er voor dat sediment alleen
nog in de uiterwaarden en rivierbedding wordt afgezet. Daardoor
hoogt de rivier zich op en moeten op den duur de dijken ook weer
worden verhoogd.
• Water loopt sneller door de rivier door kanalisatie ten behoeve van
de scheepvaart.
• Toename verstedelijking waardoor neerslag in stedelijke gebieden
vanaf straten en daken direct via het riool geloosd wordt op de
rivieren.
Kribben = Golfbrekers die moeten voorkomen dat de oever afkalft en die er
voor zorgen dat het meeste water in het midden van de rivier blijft stromen.
Verstedelijking = Ontstaan van stedelijke gebieden.
Verstening = Door toegenomen verstedelijking neemt het oppervlakte van
straten en wegen toe, waardoor regenwater sneller afspoelt en de
vertragingstijd dus korter wordt.
Verhoogde piekafvoer = Extreme toename van de waterafvoer in een rivier
als gevolg van uitzonderlijk veel neerslag.
Paragraaf 4: Rivieren: gevolgen van klimaatverandering
Dijkverzwaringen = Versteviging en verhoging van de dijken om het
achterland beter te beschermen.
Noodoverloopgebieden = Omdijkt gebied dat in noodsituaties wordt
gebruikt om water tijdelijk te bergen.
Retentiegebieden = Tijdelijke opslag van water bij hoogwater om de
rivierwaterstand stroomafwaarts te verlagen.
Stuwen = Vaste of regelbare dam in de rivier voor het handhaven van het
waterpeil en het regelen van de wateraanvoer.
8
Aardrijkskunde samenvatting H3 en H4 Zulaicha Gafoer
Hedendaagse maatregelen:
• Verlaging uiterwaarden; door afgraven van de kleilaag en de
daaronder liggende zandlaag kunnen de uiterwaarden verlaagd
worden. De rivier krijgt daarmee meer ruimte.
• Aanleg nevengeulen; nevengeulen in de uiterwaarden vergroten de
afvoercapaciteit van de rivier.
• Verwijderen/aanpassen van obstakels in het winterbed; Door
obstakels aan te passen wordt het water sneller afgevoerd en daalt
het waterpeil.
• Uiterwaardverbreding door dijkverlegging; door het landinwaarts
verleggen van dijken, worden de uiterwaarden breder en krijgt de
rivier meer ruimte.
• Retentie; tijdelijk opvangen van water in een daarvoor bestemd
gebied. Dit vermindert de hoeveelheid door de rivier af te voeren
water.
• Bypasses en groene rivieren; bedijkte gebieden die een rivier
aftakken om een deel van het water via een andere route af te voeren.
• Vermindering van de zijdelingse toestroom; waterstandverlagend
effect.
• Kribverlaging; kribben veroorzaken bij hoogwater opstuwing. Door
de kribben te verlagen wordt dit effect verminderd.
• Zomerbedverdieping; grotere afvoercapaciteit van de rivier.
• Dijkverhoging; bescherming tegen overstromingen maar draagt
niet bij verlaging van het waterpeil bij hoogwater.
Paragraaf 5: Rivieren: gevolgen van bodemdaling
Intergouvernementele samenwerking = Afspraken en samenwerking tussen
landen.
Watertoets = Waterhuishoudkundige voorschriften die gevolgd moeten
worden bij alle projecten uit de ruimtelijke ordening. Men dient rekening te
houden met voorschriften i.v.m. water.
Nota Ruimte = Beleid van het Rijk dat gericht is op de waterkwaliteit en
kwantiteit > behoud van schoon water en voorkomen van wateroverlast.
9
Aardrijkskunde samenvatting H3 en H4 Zulaicha Gafoer
10
Drietrapsstrategie = Waterbeheer in drie stappen uitgewerkt in de nota
‘Ruimte voor de rivier’
- Vasthouden
- Bergen
- Afvoeren
Rijnconferentie = Conferentie van Rijnoeverstaten waarin afspraken
gemaakt zijn over het beheer van de Rijn en waar het Actieplan Hoogwater
is overeengekomen.
Actieplan Hoogwater = Internationale afspraken die gemaakt zijn door de
Rijnoeverstaten wat betreft het beheer van de Rijn en haar zijrivieren:
• Het tegengaan van overstromingen door water beter vast te houden en
te bergen.
• Het tegengaan van overstromingen door de rivier meer ruimte te geven.
• De verbetering van de waarschuwingssystemen bij hoogwater. Hier gaat
het om de hoeveelheid water die de rivieren kunnen verwerken zonder
gevaar voor overstromingen, als de afvoer erboven komt dan gaat de
alarmfase in.
Dynamiek = De energie en materie stromen van een ecosysteem die het
systeem ingaan en uitgaan.
Zachte kust = Kust die is opgebouwd uit zand.
Harde kust = Kust die bestaat ui rotsen of dijken.
Zeestroming
Zand
Golfwerking
Strandwallen
Wind
Duinen
Zeestroming = Stroming van het zeewater veroorzaakt door wind en getijde.
Strandwallen = Brede zandbanken parallel aan de kust, ontstaan uit zand dat
door de golven op de kust wordt geworpen.
Duinen = Opgewaaid zand, in ons land natuurlijke bescherming tegen de
zee.
Opbouw = Het aanvoeren van zand naar de kust door de zee bij gunstige
wind of getij.
Afbraak = Het wegslaan van stukken kust door de zee onder invloed van
Aardrijkskunde samenvatting H3 en H4 Zulaicha Gafoer
harde wind of hoge vloed.
Goed om te weten dus extra
Kust is te verdelen in 3 zones:
- Waddenzeekust; Gevormd door zeedijken. Kenmerkend is dat de
Waddenzee bij vloed volstroomt en bij eb deels droog komt te liggen.
- Noord- en Zuid-Hollandse kust; Gevormd door een duinenkust.
- Zeeuwse kust; Oorspronkelijk estuarium, maar afgesloten met de
deltawerken. Kust gevormd door duinen, primaire dammen en andere
waterkeringen.
Maatregelen bevorderen veiligheid Nederland:
- Afsluiten van de Zuiderzee in 1930.
- Hondsbosschezeewering
- Aanleg Deltawerken na watersnoodramp 1953.
Oorzaken beschermen van de kust:
- Bodemdaling; Nederland ligt in een bekken dat langzaam daalt. In
het noordwesten gaat dit sneller dan in het zuidoosten (kantelen).
Door het menselijk gebruik gaat het lokaal ook sneller.
- Zeespiegelstijging; Als gevolg van de stijgende temperatuur en het
huidige versterkte broeikaseffect de zeespiegel.
Relatieve zeespiegelstijging = De combinatie van bodemdaling en
zeespiegelstijging.
Dynamisch kustbeheer = Vorm van kustbeheer, waarbij de zee de ruimte
krijgt om af en toe het land in te stromen.
Economische waarden = Het belang van een gebied vanwege de aanwezige
bedrijven, grondstoffen, beroepsbevolking etc.
Ecologische waarden = Het belang van een gebied vanwege het voorkomen
van planten en dieren.
Nieuwe maatregelen uitverdediging:
- Zandsuppletie = Het storten van zand uit de Noordzee aan de voet
van de duinen.
11
Aardrijkskunde samenvatting H3 en H4 Zulaicha Gafoer
- Dynamische kustbeheer
- Harde kustverdediging = Een door mensen gebouwde zeedijk op
een plek waar geen duinen zijn of een gat in de duinen is.
- Tegengaan bolwerkvorming = Tegengaan van de bebouwing van de
kuststrook.
Bij dynamische kustbeheer ontstaat een slufter. Dit is een gebied waar
onder invloed van het getij het zeewater door een geul in de duinen
het land binnen kan dringen. Hierdoor ontstaat een stukje dynamische
kust met een hoge diversiteit.
12
Download