adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie van arnhem door sophie reinders* In 1579 begon Aleyd van Arnhem met het bijhouden van een album amicorum, waarin ze tot 1592 circa 140 inscripties verzamelde. Aleyd stamde uit een Gelderse adellijke familie, haar album hield ze echter voornamelijk bij aan het hof van Willem van Oranje in Antwerpen, waar zij een tijdje samen met haar jongere broer Gerard verbleef.1 De openingstekst is een lofdicht op de vriendschap: Amitie est une très saincte et honnorable chose, et digne. Non seulement de singuliere reverence; mais d’estre recommandé avecq perpetuelles louanges; comme celle, qui est nourrice tres discrete de toute magnificence et d’honnestete, seur de charité, et de recognaissance; ennemie d’inimitié et d’avarice, et qui tousjours est prompte sans attendre d’estre requise de faire vers aultre les vertueuse oeuvres elle voudroit estre faites à soy: bien que les tres divins effects de icelle se voyent aujourdhui bien peu de fois usites entre deux personnes; qui est un grand faute, et reproche de la miserable convoitise des hommes, laquelle regardant seulement à sa propre utilité, a chassé ceste amitié pardela les extremes fins de la terre et l’a mise en perpetuel exil.2 Op het eerste gezicht lijkt dit een heel persoonlijke lofzang op de vriendschap, maar dat is het niet. Het is een Franse vertaling van een citaat uit de Decamerone, het veertiendeeeuwse meesterwerk van de Florentijnse schrijver, dichter en humanist Giovanni Boccaccio, die in zijn werk het menselijk vernuft, het improvisatievermogen, het rake woord, de vriendschap, en de liefde (zowel geestelijk als lichamelijk) verheerlijkt. Vriendschap wordt hier voorgesteld als een ‘zeer heilige, eervolle en waardige zaak’, die niet genoeg te prijzen en een voedster van mildheid en wellevendheid, een zuster van christelijke liefde en dankbaarheid, een vijandin van haat en gierigheid is. Essentieel in Boccaccio’s voorstelling van vriendschap is haar onbaatzuchtigheid: zij schiet toe zonder * Met dank aan Conrad Gietman, die enkele onmisbare suggesties deed ten aanzien van bronnen en literatuur. 135 sophie reinders te wachten op een uitnodiging en wordt niet voortgedreven door onzuivere motieven. In Filomena’s verhaal van Titus en Gilippus, waarin het bovengenoemde citaat wordt gevonden, stelt Titus dat de band van vriendschap veel sterker bindt dan die van het bloed, omdat we vrienden hebben naar keuze en verwanten naar het toeval ze ons geeft.3 Een adagium dat we vandaag de dag nog herkennen in een uitspraak als ‘familie heb je, vrienden kies je’. Het is moeilijk te bepalen of Aleyd van Arnhem deze inscriptie zelf in haar album heeft geschreven en zo ja, of zij haar dan uit de Decamerone overgeschreven heeft of – in het geval dat de bijdrage van iemand anders is – zij de inscriptie als een citaat hieruit herkende. Maar of Aleyd de Decamerone nu wel of niet gelezen had, feit is dat dit werk in de adellijke (hof)kring waarin zij zich bewoog zeer waarschijnlijk circuleerde en tot het referentiekader behoorde waarbinnen men vriendschap definieerde. Ook in andere alba amicorum wordt verwezen naar loci classici als de werken van Cicero en Aristoteles en naar het humanistische vriendschapsdiscours (zoals de Essays van Montaigne4) om dit begrip te omschrijven. Zo schreef de edelman Georg Ripperda een passage uit Cicero’s beroemde Laelius De Amicitia in het album van de uit Zutphen afkomstige Rutghera van Eck, dat een kleine twintig jaar later dan dat van Aleyd werd aangelegd. In deze passage wordt benadrukt dat in echte, of ‘ware’ vriendschap alleen het zedelijk goede mag worden verlangd en onbeschroomd advies gegeven moet kunnen worden.5 Kwamen deze hier kort geschetste ideale vormen van vriendschap overeen met de praktijk(en) van alledag? Historicus Luuc Kooijmans stelt dat het idee van ‘ware vriendschap’ in de vroegmoderne tijd vooral onder studenten en literatuurbeoefenaars bleef bestaan.6 Dit zien we terug in alba amicorum van zowel mannen als vrouwen, waarin vooral de gestileerde, ideaalvorm van vriendschap wordt bezongen en als een sterkere band dan liefde wordt voorgesteld. Zo schrijft Margaretha van Arnhem, een verre nicht van Aleyd, in het album van haar nichtje Walraven van Stepraedt een populair rijmpje, waarin ze stelt dat vriendschap om lang te kunnen duren op een goede naam (reputatie) moet berusten en dat alleen de deugd blijft bestaan, terwijl liefde en schoonheid vergaan: Une amitie pour durer longement Sur bon renom doit prendre fondement Qui n’est point iette a la volee lamour perit beaute et tost coulee Suele vertu donne contentement.7 In de praktijk echter, zo meent Kooijmans, moest ‘ware vriendschap’ in de vroegmoderne tijd het onderspit delven ten opzichte van een op verwantschapsbanden en onderlinge solidariteit berustende vorm van vriendschap. De oorzaak daarvan was de structuur van de samenleving, waarin sociale zekerheid ontbrak en onderling hulpbetoon onontbeerlijk was om te overleven. Hierdoor waren voor het individu de eigen belangen altijd verweven met de belangen en de reputatie van vrienden.8 Wanneer men in de vroegmoderne tijd over vriendschap spreekt, dan heeft men het volgens Kooijmans in eerste in136 Adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie Van Arnhem stantie over de relaties tussen familieleden en het woord ‘vrienden’ was dan ook vaak een synoniem voor ‘verwanten’. Vriendschap in deze periode moet als een soort sociale verzekering worden beschouwd: voor het individu was het noodzakelijk om een netwerk van verwanten om zich heen te verzamelen waarop in tijden van nood een beroep kon worden gedaan. De begrenzing van dat reservoir aan verwanten was niet nauw omschreven en de groep wisselde voortdurend van samenstelling, maar de kern van deze ruime kring van verwanten werd bepaald door de naaste familie. De intensiteit, maar ook de inhoudelijke betekenis van vriendschapsbanden kon per relatie verschillen, afhankelijk van persoonlijke voorkeur, omstandigheden en behoeften. Hoe verder bijvoorbeeld de verwantschapsgraad, hoe minder verplichtingen men in principe had. Het lag bovendien voor de hand dat men sneller hulp gaf aan vermogende verwanten. Zij waren immers in staat om op hun beurt de familie te hulp te schieten als dat nodig was.9 Reputatie en betrouwbaarheid waren kernwoorden als het ging om het onderhouden van vriendschap; een goede naam krijgen en behouden binnen de brede kring van verwanten was essentieel. In zekere zin bestond vriendschap daardoor uit een voortdurend uitwisselen van diensten en beleefdheden.10 Waar het belang van vriendschap en verwantschap in de wetenschappelijke literatuur voor de vroegmoderne samenleving inmiddels breed erkend wordt, is er tot nu toe nog betrekkelijk weinig aandacht voor adellijke vriend- en verwantschapspraktijken in deze periode.11 Dat geldt zeker voor de adel in de Noordelijke Nederlanden en al helemaal voor de Gelderse riddermatige adel (de adellijke families die werden verschreven in de ridderschapscolleges van het gewest) van de late zestiende en vroege zeventiende eeuw.12 Wat verstonden adellijke mannen en vrouwen onder de begrippen vriendschap en verwantschap en hoe gaven zij er invulling aan in een periode waarin oude kaders door Reformatie en Opstand onder zware druk kwamen te staan en uiteindelijk zelfs werden vernietigd? Had deze religieuze en politieke herstructurering van de samenleving invloed op bestaande vriendschaps- en verwantschapsbanden? Sporen van vriendschap Dat deze thema’s en vragen – en dan vooral in hun onderlinge relatie – in de gewestelijke geschiedschrijving nog maar weinig aandacht hebben getrokken is niet zo vreemd, aangezien er uit deze tijd voor de Gelderse adel – afgezien van de grote brievencollectie van de hoogadellijke Van den Berghs, die tot een andere adellijke subcultuur zijn te rekenen13 – maar in beperkte mate egodocumenten bewaard gebleven zijn. Alba amicorum – en dan vooral alba van vrouwen – worden weliswaar beschouwd als zeer intieme bronnen en lijken alleen al vanwege hun naam (‘lijst van vrienden’) een bruikbare bron, maar we moeten niet vergeten dat zij uitpuilen van klassieke topoi en andere gemeenplaatsen en dat bij het bijhouden van en schrijven in alba omgangsvormen en conventies de toon zetten. Teksten konden in de context van een album amicorum echter wel degelijk een persoonlijke lading krijgen en zullen die ook vaak gehad hebben, 137 sophie reinders De familie Van Arnhem in het album van Walraven van Stepraedt (Gelders Archief, Arnhem) maar het is moeilijk daar de vinger achter te krijgen. Ten eerste omdat ‘persoonlijk’ in zestiende- en zeventiende-eeuwse (vrouwen)alba meestal niet betekent dat we door het lezen van de bijdragen meteen veel te weten komen over de bezitter of bezitster en zijn of haar emotionele band met de inscribent. Zo kwamen sentimentele vriendschapsgedich138 Adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie Van Arnhem De familie Van Stepraedt in het album van Margaretha van Arnhem (Huisarchief Twickel, Delden) ten zoals men die aantreft in de achttiende eeuw in deze periode niet voor, aangezien binnen de humanistische omgangsvormen een dergelijke exuberantie uitgesloten was. Wel waren bijdragen in veel gevallen toegespitst op de interesse, de leeftijd, het geslacht en de status van de ‘ontvanger’.14 Inscribenten in vrouwenalba maakten bovendien vermoedelijk veelvuldig gebruik van een bepaalde coderingstechniek, waardoor hun inscripties (vaak ‘tweedehands materiaal’ als bekende liederen, citaten van beroemde auteurs, et cetera) heel moeilijk te decoderen zijn wat betreft de achterliggende boodschappen en gevoelens. Zoals jongeren vandaag de dag rekening houden met een bepaald (al dan niet ingebeeld) publiek als zij iets plaatsen op sociale media, zo deden albuminschrijvers dat ook. De omvang van dit ingebeelde publiek hangt af van het individu. Sommigen stellen zich een intieme cirkel van vrienden voor, anderen een grotere kring. Een dergelijk verschil zal er ook tussen alba geweest zijn, alleen al grof gezegd tussen vrouwenalba bijgehouden aan een hof (met daarin ook handtekeningen van celebritiesals Willem van Oranje en passanten met wie de band vermoedelijk zeer efemerisch was) en alba bijgehouden in (huiselijker) familiekring. Inscribenten in alba hielden in elk geval rekening met een bepaald publiek, zodat zij zich op de juiste manier konden presenteren. Albuminschrijvers stonden hiermee voor een dilemma: hoe konden ze ‘cool’ zijn voor hun leeftijdsgenoten en flirten met elkaar en zich 139 sophie reinders tegelijkertijd deugdzaam presenteren, voldoen aan de normen van hun stand en die van hun ouders en andere familieleden die ook in hun album schreven en hun inscripties (mogelijk) konden lezen? Jongeren vandaag de dag en jongeren in de zestiende eeuw lossen en losten dat probleem op door zogenaamde ‘sociale steganografie’. Steganografie is een eeuwenoude tactiek van het verbergen van informatie in onschuldig ogende objecten en ontleent haar kracht niet aan een sterke codering, maar werkt omdat het niet in mensen opkomt naar een verborgen boodschap te zoeken.15 Deze techniek wordt veel gebruikt op internet, aldus social media scholar Danah Boyd. Met name jongeren zijn heel handig in het versleutelen van hun posts op internet. Doordat ouders het achtergrondverhaal of de context niet (helemaal) kennen, kunnen ze toch vrij met elkaar communiceren, ook als hun ouders of anderen voor wie de boodschap niet bedoeld is, meelezen.16 In vrouwenalba werkte het op eenzelfde manier.17 Het persoonlijke karakter van bijdragen is enkel te ontdekken als we die bijdragen kunnen confronteren met andere bronnen die iets zeggen over de inscribent in kwestie of de albumbezitter, met andere woorden: als we de context van vierhonderd jaar geleden kennen. Door een nauw verbonden netwerk van vrouwenalba te bestuderen en daarbij ook andere bronnen te betrekken, kunnen we proberen meer te weten te komen over de band tussen inscribent en eigenaresse of inscribent en mede-inscribenten. Soms helpt een contemporain commentaar in een album ons daarbij.18 Lukt dat niet, dan tonen albuminscripties ons enkel dat inscribent en eigenaresse elkaar een keer ontmoet hebben, maar weinig van de aard van hun band. Voor een onderzoek naar de betekenis en praktische invulling van vriendschap en verwantschap zijn zelfs deze persoonlijke ‘lijsten van vriendschap’, zeker geïsoleerd bestudeerd, dus niet afdoende. Helaas zijn die aanvullende bronnen zoals gezegd maar in zeer beperkte mate voorhanden. Enkele nog niet of nauwelijks bestudeerde pakketten met persoonlijke correspondentie uit het huisarchief Kernhem zijn dan ook van grote waarde – vooral omdat zij stammen uit een milieu waarin verschillende alba amicorum werden bijgehouden.19 Het gaat om een kleine honderd brieven, geschreven tussen 1574 en 1615 en gericht aan Carel van Arnhem, heer van het huis Kernhem of (in een enkel geval) zijn echtgenote. Bijna alle brieven zijn geschreven door adellijke bloedverwanten, aanverwanten en enkele andere standgenoten, vooral afkomstig uit de Gelderse kwartieren van Arnhem, Nijmegen en Roermond. Slechts een paar van de brievenschrijvers zijn van lagere afkomst. Een van hen is een Arnhemse wijnkoper die in 1605 Carel in een onderdanig schrijven (aan de ‘edelen, erentfesten, seer voorseenigen ende discreten groitgunstigen joncker’) wijn probeert te verkopen voor de bruiloft van zijn oudste dochter – naar zijn zeggen de beste wijn van de stad.20 De brievencollectie is niet alleen wat betreft haar omvang voor deze tijd vrij uniek. Juist omdat bijna alle brieven zijn geschreven door naaste of verre verwanten zijn zij van groot belang voor een beter begrip van de praktijken van vriendschap van de Gelderse adel in de late zestiende en vroege zeventiende eeuw. Vanzelfsprekend is dit ook een bron met een aantal haken en ogen. Allereerst is er het probleem dat we alleen beschikken over de brieven die Carel ontving en niet de brieven die hij zelf aan zijn ‘vrienden’ schreef. Soms 140 Adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie Van Arnhem blijkt het echter mogelijk meningen van Carel te reconstrueren aan de hand van wat zijn correspondenten schreven. Daarnaast is het niet duidelijk of het corpus een representatieve afspiegeling vormt van alle brieven die Carel ooit ontving. Zo is er slechts uit één jaar correspondentie bewaard van zijn neef Pouwel van Arnhem, maar getuige de persoonlijke toon daarvan is het zeer onwaarschijnlijk dat er niet veel meer brieven zijn geschreven. Uit een min of meer terloopse mededeling blijkt dat de twee neven als leden van de Veluwse ridderschap de gewoonte hadden om in hetzelfde logement (waarschijnlijk in dezelfde kamer, misschien zelfs in hetzelfde bed) te overnachten wanneer zij met het landgericht over de Veluwe trokken.21 Vanzelfsprekend vormen de brieven maar in beperkte mate een weerslag van Carels persoonlijke omgang met verwanten. Soms handelde een secretaris de correspondentie af. In andere gevallen bevatten de brieven zelf slechts deels de boodschap die aan Carel moest worden overgebracht. Het is wel duidelijk dat men om verschillende redenen niet alle belangrijke zaken aan het papier toevertrouwde. Zo biedt Johanna van Voorst haar zwager op 12 december 1588 via een brief vanuit de Doddendaal haar excuses aan dat zij niet geantwoord heeft op een eerdere brief. Zij vindt hetgeen zij te bespreken hebben te precair voor het papier en hoopt over een dag of vier, vijf bij hem langs te komen. In een brief van 28 juli 1580 had ze ook al eens benadrukt dat deze ‘ten eigenn handenn’ moest worden aangeboden. Angst dat vertrouwelijke informatie in verkeerde handen zou vallen, was een van de redenen dat veel zaken niet schriftelijk maar mondeling via de bode werden overgebracht. In 1591 schrijft Johanna aan Carel dat dienaar Gijsbert hem persoonlijk zal inlichten over een bepaalde kwestie,22 en in datzelfde jaar verzoekt neef Rickalt van Merode om geloof te hechten aan zijn bode: ‘Was Peter Mensser meinen ohmen sagen wirt, mach mein ohm im gluben zu stellen.’23 Een laatste kanttekening is de constatering dat brieven volgens bepaalde conventies en beleefdheden zijn opgebouwd. Edelen hanteerden een zeer bloemrijke taal om uitdrukking te geven aan hun band met de geadresseerde en excelleerden in wat de achttiende-eeuwse Engelse schrijver en geleerde Samuel Johnson eens afdeed als ‘the art of decorating insignificance’.24 Uitdrukkingen van vriendschap of affectie in een brief zouden volgens hem een vervanging kunnen zijn van echte affectie. Het taalgebruik maakt het in elk geval moeilijk de betekenis van vriendschap te begrijpen, om opportunisme te scheiden van werkelijke genegenheid, conventies en hoffelijkheidsrituelen van oprechtheid. Net als vriendschap en andere sociale banden waren brieven deels performance, waarbij men kon putten uit beschikbare modellen of eigen modellen kon creëren.25 Toch zijn de brieven aan Carel van Arnhem heel goed bruikbaar voor een onderzoek naar de betekenis van vriendschap en verwantschap binnen de adellijke kring waarin hij zich bewoog. Hoewel bloemrijk taalgebruik duidelijk aanwezig is in de brieven, vooral in aanhef en afsluiting,26 lijkt de invloed van humanistische conventies in deze periode nog gering en kenmerken zij de correspondentie niet. In zekere zin zijn de brieven juist zeer direct, zonder verwijzingen naar de klassieken of gebruik van Latijnse formuleringen. Slechts een enkele brief is geschreven in het Frans. Daarbij komt dat ook als ze gestileerd zijn en putten uit een standaardrepertoire, ze worden gepersonaliseerd door de keuze 141 sophie reinders voor verschillende aanspreekvormen en toonzettingen (streng versus onderdanig, et cetera). Bovendien zijn alle brieven gegrond in gezamenlijke activiteiten en gezamenlijke vriendschappen: ze beschrijven relaties met een verleden en een toekomst die (mede) via de brieven deels te reconstrueren zijn. De brieven zijn een onderdeel, uitbreiding van werkelijke relaties, geen vervanging ervan.27 Behalve de brieven en enkele bewaard gebleven alba amicorum – niet alleen van Carel is een album amicorum overgeleverd,28 maar ook van twee van zijn dochters,29 zijn nichtje Walraven van Stepraedt (oomzegster) en zijn eerder genoemde nicht Aleyd – zijn er nog enkele bronnen die het mogelijk maken om inzicht te krijgen in het bredere kader van de vriendschaps- en verwantschapspraktijken van de Van Arnhems. De belangrijkste daarvan is een kopieboek waarin Carel genealogische aantekeningen maakte en afschriften verzamelde van allerlei familierechtelijke handelingen waarbij zijn voorouders of hijzelf als huwelijks- of magescheidsvriend betrokken waren.30 In zekere zin is dit kopieboek als een boekhouding van zijn vriendschapsnetwerk te beschouwen. Samen vormen al deze bronnen een unieke mogelijkheid om inzicht te krijgen in de sociabiliteit van de Gelderse adel rond 1600. De Van Arnhems Carel van Arnhem, de ontvanger van de brieven, stamde uit de hoofdtak van het geslacht Van Arnhem, die aan het einde van de vijftiende eeuw door huwelijk kasteel Kernhem bij Ede had verworven en daar sindsdien ook was gevestigd. De Van Arnhems waren generaties lang nauw verbonden geweest aan de hertogen van Gelre. In 1543 ondertekende Zeger van Arnhem (Carels vader) namens het Kwartier van Veluwe het Tractaat van Venlo, waarbij de soevereiniteit over het hertogdom werd overgedragen aan Keizer Karel v.31 Op 15 augustus 1557 overleed hij, waarna hij werd begraven in het koor van de dorpskerk te Ede. In het testament dat hij vier dagen voor zijn dood liet opmaken, benoemde hij Carel, geboren op 24 augustus 1551 uit zijn (tweede) huwelijk met Catharina van Honnepel (weduwe van de heer van de Doornenburg), tot opvolger op Kernhem. In zijn jeugd werd Carel omringd door oudere halfzussen, door zijn vader verwekt bij diens eerste vrouw, Catharina Bentinck. De oudste van hen was bijna een generatie ouder dan hij en trouwde in 1558 met haar stiefbroer Elbert van Voorst tot Schoonderbeeck, het enige kind uit het eerste huwelijk van Catharina van Honnepel. Van Voorst lijkt enige tijd te hebben opgetreden als familiehoofd. Hij was niet alleen een halfbroer én voogd van Carel, maar trad ook op als pleitbezorger van de Van Arnhems in een zich vele jaren voortslepend erfrechtelijk conflict met de aangetrouwde familie Van Varick.32 Van Carels zeven andere halfzussen huwde Elisabeth in 1557 met Johan toe Boecop van het nabij gelegen huis Harsselo (bij Bennekom) en de twee jaar jongere Henrica in 1575 met de Westfaalse edelman Heinrich von Aschenberg zu Gottendorp. Drie halfzussen traden in het klooster; Gertruid, de jongste van hen, bracht het tot mater van het Agnietenklooster in Arnhem en zou in de nacht van 10 op 11 december 1612 sterven na een bewogen leven – 142 Adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie Van Arnhem Eigendomsinscriptie van Carel van Arnhem (‘aetatis suae 18’) in zijn album amicorum, vervaardigd te Douai, 1571 (Koninklijke Bibliotheek, ’s-Gravenhage) ‘stond veel weerderdigheit uit’, zo weten oude genealogieën althans over haar te melden.33 Meer omgang, vooral op latere leeftijd, zal Carel hebben gehad met zijn halfzus Anna, die klaarblijkelijk haar vader in diens laatste jaren tot grote steun was geweest en daarvoor door hem als dank in zijn testament met honderd carolusgulden was bedacht.34 Zij zou op Kernhem blijven wonen en verschillende keren als peetmoeder optreden bij de doop van Carels kinderen. Eén dochter werd (hoogstwaarschijnlijk) naar haar vernoemd.35 In 1625 overleed zij op de hoogbejaarde leeftijd van 92 jaar.36 Naast deze halfzussen had Carel één volle, zes jaar oudere zus, Aleyd (een naamgenote dus van de genoemde albumbezitster). Zij trouwde in 1580 met Johan van Scherpenzeel, die als landdrost van Veluwe tot de meest vooraanstaande edellieden van het Kwartier van Veluwe behoorde. De verwantschapskring van Carel werd in zijn jeugd dus in sterke mate beheerst door aangehuwde families. Er was één oom van vaderszijde: Joseph van Arnhem, die door huwelijk de Hulshorst bij Nunspeet had verworven. Met diens zoon Pouwel (Paul) reisde Carel misschien samen tijdens de peregrinatio academica die hij, blijkens zijn album amicorum, begin 1571 aan de nieuwe, door koning Filips ii gestichte, streng katholieke universiteit van Douai begon en die hem naderhand voerde naar Parijs (oktober-november 1571), Orléans (december 1571-januari 1571) en Dôle (maart-mei 1572). Daar schreef hij op 143 sophie reinders Kasteel Kernhem te Ede, getekend door Abraham (ii) de Haen, 1731 (Historisch Museum Ede; foto afkomstig van www.mijngelderland.nl) 6 mei een bijdrage in het album amicorum van de uit Venlo afkomstige Simon Dusing, minder dan een maand later volgde zijn neef Pouwel met een inscriptie in hetzelfde album.37 Carels eigen album maakt het mogelijk om de rest van zijn reis grotendeels te reconstrueren. In juli 1572 verbleef hij te Padua, daarna in Bologna (augustus 1572), Rome (november 1572-mei 1573), Napels (april-mei 1573), Venetië (juni 1573) en Padua (juli, september 1573, november 1573-februari 1574), waar hij zich aan de universiteit liet inschrijven als rechtenstudent – promoveren deed hij niet, dat paste niet bij zijn adellijke status.38 Een jaar later trouwde hij met Agnes van Stepraedt, een dochter van de Doddendaal. Met deze uit het Kwartier van Nijmegen afkomstige riddermatige familie waren de Van Arnhems al verbonden door het huwelijk van Agnes’ tante Belia van Stepraedt met de Veluwse edelman Johan van Sallandt, die een Van Arnhem als moeder had. Later zouden de verwantschapsbanden nog verder worden verstevigd. In 1583 trouwde Carels nicht Aleyd van Arnhem met Johan van Gendt tot Winssen, wiens moeder een Van Stepraedt was. Uit het twee jaar eerder gesloten huwelijk van een dochter van het al genoemde echtpaar Sallandt-Stepraedt en de in 1586 wegens het overgeven van de stad Grave onthoofde Staatse officier Lubbert Torck, heer van Hemert, werd bovendien een zoon geboren, ook Lubbert geheten, die twee keer met een Van Arnhem zou trouwen: eerst met Carels dochter Henrica, later met haar achternichtje Jacoba van Arnhem. Met Agnes van Stepraedt kreeg Carel van Arnhem negen kinderen, van wie twee zoontjes en twee dochtertjes vroeg overleden.39 Haar laatste bevalling overleefde Agnes niet: zij overleed op 7 augustus 1586, haar man met vier dochters (Catharina, Margaretha, Anna 144 Adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie Van Arnhem en Henrica) en één zoon achterlatend. De zoon, Zeger geheten, zou pas in 1627 op 49-jarige leeftijd in het huwelijk treden. Van zijn zussen trouwde Catharina als eerste: in 1605 met Johan van Renesse (de jonge) van kasteel ter Aa bij Breukelen, in 1613 volgde Henrica, de jongste zus. Zij zou al een jaar later in het kraambed sterven. Net als Margaretha liet Henrica een album amicorum na – samen bieden deze alba ons een blik in de belevingswereld van Carels dochters. Bij zijn overlijden in 1621 was de heer van Kernhem zonder enige twijfel een edelman met aanzien in het hele gewest. Sinds 1576 was hij als riddermatige op land- en kwartierdagen verschenen, sinds 1601 was hij bovendien extra-ordinaris raad in het Hof van Gelre. In dat ambt volgde hij zijn neef Johan van Arnhem op, die nu gewoon raad werd op voorwaarde dat hij zijn ambt als richter van Arnhem en Veluwezoom zou neerleggen.40 Die laatste post was inmiddels toegezegd aan Johans broer Pouwel. Johan heeft echter nooit officieel afstand gedaan van zijn richterambt en Pouwel werd in 1602 aangesteld als landrentmeester-generaal. Al deze benoemingen tonen aan dat de Van Arnhems rond 1600 in het protestantiserende Gelderland in religieus opzicht als betrouwbare bondgenoten werden beschouwd. Pouwel lijkt getuige zijn benoeming tot ouderling in Arnhem in zijn toewijding aan de nieuwe religie overigens het meest ver te zijn gegaan.41 Verwantschapsstructuren Het leven van Carel van Arnhem en zijn kinderen werd in sterke mate bepaald door de huwelijksbanden die zijzelf en hun (levende dan wel overleden) verwanten waren aangegaan. De Gelderse adel hanteerde in de zestiende en zeventiende eeuw twee concepten om verwantschap aan te duiden. In de eerste plaats was er een nauw concept, dat was gebaseerd op verticale patrilineaire verwantschapsbanden en betrekking had op een geslacht met een (vaak mythische) stamvader en diens naamdragende nakomelingen in mannelijke lijn. Een symbolische uitdrukking van dit patrilineaire verwantschapsconcept was voor de Van Arnhems allereerst het geslachtswapen (in zilver een rode adelaar). Hoe belangrijk dit wapen voor Carel van Arnhems zelfrepresentatie was, blijkt wel uit de openingsinscriptie van zijn album amicorum, waarin hij zich duidelijk profileert als een vertegenwoordiger van het geslacht Van Arnhem. Het album opent met zijn familiewapen en portret – waarbij de adelaar overigens uit courtoisie de kop naar het portret gekeerd heeft. Ook in andere alba amicorum presenteert Carel zich met dit wapen.42 Vanuit ditzelfde patrilineaire familiebesef was het vanzelfsprekend dat Carels oudste zoon, Zeger, werd vernoemd naar zijn grootvader van vaderszijde en dat zijn oudoom Joseph van Arnhem als vertegenwoordiger van de enige andere tak van het geslacht als doopgetuige werd gevraagd (bij Zegers voor en na hem geboren zusjes werden de doopgetuigen uit een veel ruimere verwantschapskring gezocht). Bijna even vanzelfsprekend was het dat deze zoon Carel als heer van Kernhem zou opvolgen, zoals die zijn vader had opgevolgd om het huis voor eeuwig, of althans zo lang mogelijk, met het geslacht Van Arnhem verbonden te laten blijven.43 145 Johan van Arnhem ± 1459-1531 × 1486 Aleijd van Bemmel ± 1470-1548 Anna Sophia Zeger Clara 1487-1553 1493-1548 1502-1557 1508-1522 × 1508 × 1512 × 1532 × 1522 Anthonis van Gerard van Re- $QQD%HQWLQFN6ZHGHUYDQ Middachten nesse, heer van der Aa ×× 1543 Braeckell ± 1465-1533 Catharina van Honnepel Johanna Anna Elisabeth Henrica Gertruid Aleyd Carel 1533-1613 1534-1625 1536-1587 1538-1577 1539-1612 1545-1593 1551-1621 × 1558 × 1557 × 1575 × 1580 × 1575 Elbert van Johan toe Heinrich von Johan van Agnes van Voorst tot Boecop tot Asscheberg Scherpenzeel, Stepraedt Schoonderbeek Harsselo tot Gottendorp heer van Scherpenzeel in of voor 1571 Catharina 1576-1639 × 1605 Johan van Renesse de jonge, heer van Zuylestein 1564-1634 Zeger Margaretha 1578-1632 1579-1651 × 1627 Margaretha van Wijhe Hendrik * 1507 × 1547 Clara van der Dilft Joseph 1509-1586 × 1542 Jacoba van Spuelde ± 1526-1556 Johan Aleyd Pouwel Gerhard 1543-1607 1546-1615 1553-1621 1556-na 1592 × 1589 × 1583 × 1587 Elisabeth van Johanna Johan van ApSHOWHUQ van Ittersum Gendt, heer ×× 1591 Henrica ± 1569-1626 van Winssen van Goltstein 1572-1645 Anna Henrica Jacoba Robert Gerhard Joseph Zeger 1583-1609 1584-1614 1591-1653 1596-1649 1598-1645 1593-1617 1602-1655 ×1613 × 1616 × 1632 × 1634 × 1615 × 1625 Lubbert Torck, Ermgard Theodora Anna van Judith heer van Hemert Elisabeth van Wassenaer Lynden van Oer 1585-1644 van Dorth Fragmentgenealogie Van Arnhem Naast dit nauwe patrilineaire verwantschapsconcept bestond er een breder concept, waarvan de term ‘vrunden’ (vrienden) een uitdrukking was. Hiermee werd niet alleen iedereen buiten het kerngezin aangeduid aan wie men verwant was door mannelijke of vrouwelijke afstamming, maar ook diegenen die tot een familie behoorden waar men zelf, dan wel broers of zussen (of hun kinderen) in trouwde(n). Deze ‘vrunden’ hadden, in steeds verschillende constellaties, gemeenschappelijke belangen en verplichtingen ten aanzien van de vererving en herverdeling van door gemeenschappelijke voorouders nagelaten goederen. Bij iedere verbinding en herverdeling van goederen was intensieve samenwerking noodzakelijk en daarbij ontstonden soms felle conflicten tussen echtgenoten, schoonfamilies, broers en zussen, die elkaar op de een of andere manier moesten compenseren voor het verkrijgen van bepaalde goederen. Het begrip ‘vrunden’ verwees dus naar elkaar overlappende netwerken van verwanten en aanverwanten waarvan de samenstelling voor ieder individu verschilde en die door nieuwe huwelijken steeds weer veranderingen ondergingen.44 In deze termen zagen de ‘vrunden’ het zelf ook. Toen Carels dochter Henrica in 1614 trouwde met Lubbert Torck, de gelijknamige zoon van onthoofde gouverneur van Grave, liet Anthonis van Lynden, die enkele jaren eerder was getrouwd met een nichtje van zijn vrouw, hem weten dat het voorgenomen huwelijk hem ‘van herten lief’ was, omdat ‘door sulcken aliantie onsse vrunscap verdubbelt ende vermeert wordt’.45 146 Adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie Van Arnhem Beide concepten om ‘verwantschap’ af te bakenen – de smalle patrilineaire, die beperkt was tot de lijnen van mannelijke afstamming, en de brede bilaterale – stonden niet tegenover elkaar, zo stelt de Zwitserse mediëvist Simon Teuscher. Zij waren complementair, omdat ze werden ingeroepen in verschillende situaties. ‘Vrunden’ hielden elkaar voortdurend voor de vriendschap te bewaren en elkaar onvoorwaardelijk te steunen. De solidariteitsnormen tussen verwanten waren in theorie weliswaar onbetwist, maar dat er continu een beroep op moest worden gedaan, had alles te maken met de inconsistentie waarmee ze in de praktijk werden nageleefd.46 De taal van vriendschap Uit de brieven aan Carel van Arnhem blijkt dat edelen weinig precies waren met het aangeven van de graden van verwantschap. Alle standgenoten konden worden aangeduid als ‘neef’ of ‘nicht’ – degenen met wie geen herkenbare (aan)verwantschapsbanden bestonden incluis. Ook begrippen als ‘broer’, ‘zwager’, ‘zus’ en ‘schoonzus’ werden in heel ruime zin gehanteerd. Een mooi voorbeeld hiervan is Jan (Johanna) van Voorst, die getrouwd was met een broer van Agnes van Stepraedt, en dus Carels schoonzus was. Zij bleef zich ook na haar hertrouwen Carels geheel dienstwillige zuster noemen en sprak hem wisselend aan met ‘zwager’ of ‘broer’.47 Ook werden wel meervoudige verwantschapsaanduidingen achter elkaar gebruikt. Johan van Gendt schreef op 8 augustus 1586 vanuit Harderwijk een troostbrief aan Carel na het overlijden van zijn vrouw Agnes. Daarin noemde hij de heer van Kernhem in de aanhef ‘edell, eerentfeste, insonder frundtlicke lieff neff undd swagher’.48 Wellicht wilde hij daarmee aangeven dat hij een dubbele aanverwant was van de geadresseerde en zijn echtgenote: hij was een zoon van een tante van Agnes en getrouwd met Carels nichtje Aleyd, de al genoemde albumbezitster, een zwager was hij in geen geval. Het is echter waarschijnlijker dat hij juist in deze voor Carel zo zware tijd zijn vriendschap wilde benadrukken, want in andere brieven aan hem liet hij het ‘swagher’ achterwege. Het ogenschijnlijk onzorgvuldige gebruik van verwantschapstermen had echter dus wel degelijk een functie. ‘Vrunden’ lijken de neiging te hebben de ‘verwantschapsgraad’ of de familiale nabijheid tot elkaar op te waarderen als ze medeleven willen tonen of een verzoek meer gewicht proberen te geven. Beide overwegingen zijn aan te wijzen in een brief van Jan van Merode-Houffalize kort na dood van zijn vrouw Johanna van Stepraedt. Carel had hem een troostbrief geschreven met een ‘forderungh der fruentschaft’ en een oproep zijn kinderen ‘zoer ehren Godes’ op te voeden.49 Van Merode-Houffalize dankt in zijn antwoord zijn zwager Carel voor de aangeboden diensten, schrijft dit nooit te zullen vergeten en belooft op zijn beurt dat Carel en zijn gezinsleden altijd een ‘gouttwiliche swager, ja broder nair allem meynnem vermoegen an meyr’ zullen hebben. Een duidelijk verzoek heeft hij echter ook. Hij laat weten door de oorlog veel schade te hebben geleden en dat zijn kinderen groot worden, veel geld kosten en hij ze ‘zoir schollen stellen’ moet. Graag zou hij zien dat ze ‘irem stand gemess ufferzogen’ (naar hun stand opgevoed) worden en vraagt Carel daarom voor hem te bemiddelen bij de heer van de Doddendaal om 147 sophie reinders achterstallige betalingen los te krijgen. Met zijn overtreffende trap – ze zijn geen zwagers, maar bróers – zet hij zijn verzoek kracht bij. Een van de meest in het oog springende overdrijvingen van de verwantschapsgraad is van Lubbert Torck (de oude) en wordt gebezigd in een brief van 21 februari 1574, die alleen al door het aansporen van de bode tot haast (‘cito, cito, cito’) jeugdig elan lijkt te verraden. Lubbert noemt Carel in de aanhef zijn neef en broer (‘edeler, erentfester wijlgunstiger lieber neff und broder’) en ondertekent met ‘u.e.l. fruntwillyger neff und broder’, terwijl hij ‘slechts’ een neef van Carel is. Waarschijnlijk ging hun band terug tot hun jeugd, want al in het album amicorum van Carel had Lubbert zijn bijdrage door een keuze voor enigszins afwijkende bewoordingen gepersonaliseerd. Waar de meeste inscribenten de aard van hun amicitia niet verder preciseerden, refereerde hij aan een oude, hechte vriendschap die hij met zijn inscriptie in eeuwige herinnering wilde houden: ‘Lubbert Turcq suivant l’anciene et ferme amitie qu’il porte au noble seigneur Charles d’Arnhem pour etablier et immortaliser icelle amitié a escript ceci in perpetuele memoire.’50 De vriendschap tussen de twee families zou zich na de dood van Lubbert Torck voortzetten. In 1614 trouwde, zoals reeds vermeld, zijn gelijknamige zoon met Carels dochter Henrica. De verplichtingen van vriendschap De meeste bewaard gebleven normatieve uitspraken over verwantschapssolidariteit waren gedaan door ‘vrunden’ die elkaar vermaanden te voldoen aan de normatieve standaarden of klaagden over het niet nakomen van verplichtingen. ‘Vrunden’, vooral als ze van ongelijke status waren, onderhandelden continu over de termen van hun samenwerking en uitten onbevangen hun verwachtingen een gunst te ontvangen in ruil voor elke gunst die ze zelf toekenden. De normen van vriendschap waar men zich continu op beriep, werden blijkbaar niet altijd vertaald in werkelijke omgangspraktijken. In het publieke domein was de druk om te handelen (of te doen alsof men handelde) naar de normerende solidariteit tussen verwanten echter heel groot. Volgens Reiner van Dorth, heer van Varick, was degene die de natuurlijke bloedliefde niet onderhield, slechter dan een heiden.51 Een voortdurende uitwisseling van beleefdheden als bezoekjes, steunbetuigingen, het uitwisselen van geschenken en schrijven in elkaars album, bevestigde steeds opnieuw de verplichtingen van de vriendschap, waardoor edelen zich met elkaar verbonden wisten. Ook de brieven aan Carel van Arnhem getuigen van de solidariteitsnormen en laten zien wat er van vrienden verwacht werd. Bij elkaar genomen geven ze een mooi inkijkje in het ritme van het adellijke familieleven, dat bepaald werd door familiebezoeken over en weer, doopplechtigheden, huwelijksfeesten, begrafenissen en de jacht. Typerend wat betreft dat laatste is een brief van Rheiner van Stepraedt uit 1576 waarin hij zijn zwager Carel bedankt voor toegezonden veldhoenen en verheugd meedeelt dat zijn jachthond Vallick weer terecht is: ‘Und iss wonder datt hij niet doet en is’. Carel hoeft dus geen nieuwe hazewind te sturen.52 Aangekondigde bezoekjes en huwelijken leidden soms tot zorgelijke gezichten: was er wel voldoende ‘wildbraad’ om de ‘vrunden’ voor te schotelen? Toen Carel en zijn 148 Adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie Van Arnhem Elbert van Voorst tot Schoonderbeek met zijn echtgenote Johanna van Arnhem en hun kinderen, 1609. Elbert was een halfbroer van Carel van Arnhem, Johanna een halfzuster (Geldersch Landschap & Kasteelen, Arnhem; bruikleen Brantsen van de Zyp Stichting) vrouw kort na hun huwelijk een bezoek wilden brengen aan hun oom Peter van Stepraedt op huis de Parck, was de voorbereidingstijd zo kort dat de gastheer bang was de heer van Kernhem ‘und dye vrunden’ niet met voldoende gastvrijheid te kunnen onthalen. Daarom verzocht hij Carel enkele hazen of een paar koppels konijnen mee te nemen.53 Enkele hazen zullen niet genoeg geweest zijn, want in het gevolg van Carel en zijn vrouw bevonden zich niet alleen hun zwagers en dienaren, maar ook ‘huwelijksvriend’ Frans van de Loe, landcommandeur van de balije Utrecht van de Duitsche Orde. Als van een ‘vrund’ lange tijd niets vernomen werd of hij verstek liet gaan bij belangrijke familiebijeenkomsten, dan dreigde het gevaar dat de oude band zijn kracht zou verliezen. Het Kernhemse pakket bevat verschillende excuusbrieven waarin de schrijvers zich zeer omslachtig excuseren voor het niet kunnen bijwonen van bijvoorbeeld een bruiloft. Zo schrijft Ditherich van der Loe, proost te Emmerik, op 24 juni 1575 aan Carel een excuus voor het niet verschijnen op diens huwelijksfeest. Dit moet een teleurstelling voor het bruidspaar zijn geweest, omdat hij was aangezocht om op te treden als huwelijksvriend. De proost schrijft echter dat hij last heeft van zijn benen: ze zwellen ’s avonds zo op, dat hij geen schoenen kan verdragen. Kennelijk uit angst dat dit zou overkomen als een smoes, benadrukt hij dat een van Carels zussen (‘mijn nicht Arnhem’) heeft gezien hoe ernstig de kwaal was. Hij belooft de akte van huwelijkse voorwaarden naderhand te zegelen, wanneer hij weer thuis in Emmerik is. Van der Loe was overigens niet de enige 149 sophie reinders die verstek moest laten gaan. Rutger Valkenaer zag zich genoodzaakt de uitnodiging af te slaan, omdat hij ‘alt, krenkelick, lam ende kropell ende chichtich’ was, hoewel hij erkende dat de ‘vruntschap’ zijn aanwezigheid eigenlijk vereiste. Hij benadrukte te hopen Carel na de bruiloft weer te zien. Rheiner van Stepraedt feliciteerde Carel in 1581 met de geboorte van zijn dochter Henrica. Hij en zijn vrouw zouden graag op bezoek zijn gekomen, maar dat ging niet. Hij was van huis en zijn vrouw had een huis vol met volk en was bovendien hoogzwanger: ‘Daroeffermitzs ick niett inheimss heb cunnen wesen und mijn huisfrou hett huiss vol vollicks als ock sehr groff swanger.’54 Niet elke afzegging voor belangrijke familiegebeurtenissen werd overigens voor lief genomen. Een uitnodiging van Maria van Wittenhorst, vrouwe van de Doddendaal, om bij de bruiloft van haar kleindochter (Carels nichtje) Agnes van Stepraedt aanwezig te zijn – ‘omb des avondts den hoichtitlichen eherdach neffens andrer frundtschap tho helpen verehreren und stercken’ – werd door Carel in 1593 van de hand gewezen met als reden de dood van zijn zus. Maria legde zich hier niet zomaar bij neer en schreef een nieuwe brief waarin ze hem verzocht toch te komen of ten minste zijn zoon en dochters te sturen.55 Geestelijke bijstand en beloftes tot steun van ‘vrunden’ verkreeg Carel onder andere bij het overlijden van zijn vrouw in 1586. Zijn aangehuwde neef Johan van Gendt stuurde de al genoemde troostbrief waarin hij opriep Agnes’ dood christelijk en met een geduldig hart te dragen en stelde dat Carel er zeker van mocht zijn dat dit sterven niet ‘sonder godtlicke versenonghe’ gebeurd was ‘und dat die eenichge soen Godes, onzes erloezer und salichmakers Jesus Christus’ haar in het sterven had bijgestaan en uit dit tranendal en ellendige, bedroefde leven in zijn eeuwige vreugderijk opgenomen, waarna hij de brief afsloot met het aanbieden van zijn ‘dienst und frundtscap’. Met een soortgelijke vriendschapsbetuiging besloot ook verre neef Cornelis van Sallandt zijn troostbrief: Was aber ick und min gheliebste huisfrow u.e.l. und dieselve kinderen (nach unsen geringen vermoegen) sollen konnen dinst oder fruntschafft bewisen, sollen wie ider tit van harten willich und bereit befonden warden (das kenne die almechtighe Gott) die u.e.l. uwes bekummerten und betrueffden harten wil verlichten.56 Op zijn beurt bood Carel vanzelfsprekend verwanten troost en vriendschap (aan) bij het overlijden van dierbaren, zo blijkt uit bewaarde antwoorden op brieven van hem.57 Zonder wederkerigheid kan vriendschap immers niet bestaan. Van jongs af aan werd edelen ingeprent dat zij niet alleen verplichtingen hadden ten aanzien van hun eigen familie(naam), maar ook tegenover de verwanten in bredere zin, de ‘vrunden’ dus. Bij de doop van zijn dochter Margaretha op 1 mei 1579 schreef Carel als wens: ‘Der ewyger allweldiger God geef und verleen ons sijne godtliche genaede datt wij dieselve thot sijner godtlicher ehren und walffardt der algemeyne frundschap mogen optrecken laeten’, waarmee hij dus de hoop uitsprak dat hij en zijn echtgenote hun dochter tot Gods eer en de prosperiteit van alle ‘vrunden’ zouden mogen opvoeden.58 Na het overlijden van zijn vrouw in 1586 schreef hij een gebed waarin hij zich in soortgelijke termen uitliet over al zijn kinderen: hij hoopte dat zij ‘thott dienst und wolgefallen aller frunden 150 Adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie Van Arnhem und verwanten’ zouden opgroeien.59 Andersom hadden de ‘vrunden’ ook verplichtingen ten opzichte van hen, bijvoorbeeld als ze werden aangezocht als doopgetuige – in dat geval betrof het verplichtingen ten aanzien van de christelijke opvoeding van het pasgeboren kind. Bij dopen werden overigens niet alleen ‘gevaders’ (doopgetuigen) uit de naaste families van de ouders van het kind aangezocht, maar uit een aanmerkelijk bredere kring. Zo traden bij de doop van Henrick van Arnhem naast een zwager van Carel ook ritmeester Anthonie Pieck en zijn zus, die beiden slechts een verre neef en nicht waren, als getuigen op.60 Bij de keuze van doopgetuigen zullen ook praktische overwegingen een rol gespeeld hebben. Bij Zeger zaten maar liefst drie weken tussen geboorte en doop, terwijl er bij Margaretha slechts vijf dagen gewacht werd. Mogelijk werd het in het geval van de doop van stamhouder Zeger van belang geacht dat zoveel mogelijk ‘vrunden’ konden aanreizen. Meer in het algemeen kunnen we stellen dat kinderen vanaf hun geboorte werden opgenomen in een breed verwantschapsnetwerk waar een leven lang, in voor- en tegenspoed, een beroep op gedaan kon worden – bijvoorbeeld na het overlijden van een van de ouders. Zo werd in de huwelijkse voorwaarden van Carels neef Reinier van Voorst met Anna van Isendoorn à Blois de bepaling opgenomen dat bij een eventueel voortijdige dood van de bruidegom zijn kinderen opgevoed moesten worden ‘mit toedoen beyderzydtz vrunden ende gudtbeduncken’.61 Carel speelde bij de totstandkoming van vele huwelijken van neven en nichten een rol.62 Vaak zal dat een actieve rol zijn geweest, in andere gevallen was zijn betrokkenheid meer ceremonieel. Dit laatste was het geval bij het huwelijk in 1599 van zijn nicht Margaretha toe Boecop met Dederich van Dorth, heer van Rosendael. Margaretha schreef hem enkele dagen nadat het huwelijkscontract in zijn afwezigheid was opgesteld vanuit Arnhem een brief waarin zij hem onder dankzegging van alle eerder betoonde vriendschap vroeg alsnog zijn zegel aan de akte te bevestigen en haar hoop uitsprak dat haar oom toch de bruiloftsmaaltijd kon bijwonen. Margaretha’s verzoek loopt over van vriendschapsbetuigingen en beloftes: Is derhalven mijn vruntelyck bid end begeeren mijn lief oem mij die fruntschap belieft te doen ond verveugen sich des dinsdachs tsavens alhier in het olde losement om den selvegen te helpen verstercken und nae ons kleyn gelegentheyt toecomende dachs een fruntelycke maeltijt met eenige andere vrunden te eeten, waeraen mij soe een besunder fruntschap geschieden sal en verhaep mijne lief oem sich niet weygerich sal laeten vinden. Sal altijt geneycht sijn het selvege nae mijn gering vermoegen te verschulden end sij het selvege oock hartelijck begeerende van mijn lief neef end nichten, mijn lief oems soen en dochteren, waerin ick mijn lief oem ende der selver neef und nichten alles got vertrou mij niet weygeren sullen end mijn kleyn geselschap niet versmaeden sal. Verhaep nochtans mijn lief oem mij hier in niet weygerich sal sijn ende mij de fruntschap doen; ende ick sij vorder wal gehalden alle voerige gedaene moyten en fruntschap mij van mijn lief oem geschiet met alle danckbaerheyt naa mijn gering vermoegen te verschulden, waertoe ick meer als van harten geneycht ben.63 151 sophie reinders Dat zij in ruil voor een toezegging bereidheid tot het verrichten van wederdiensten toonde, is helemaal in lijn met de regels van de vriendschap.64 Carel ontving ook allerlei verzoeken van andere aard. Wat dit betreft blijkt hij vooral nauw betrokken te zijn geweest bij de familie van zijn vrouw, die enkele keren dreigde te worden verscheurd door erfenisruzies en ook veelvuldig te lijden had onder oorlogsgeweld. Zo was er bijvoorbeeld de kwestie rond huis Grunsfoort, een kasteel van de Van Stepraedts dat in 1580 wederrechtelijk werd ingenomen door de heer van Arcen. Pas twee jaar later werd deze hieruit verdreven en kwam het kasteel weer aan de Van Stepraedts toe.65 Ook de verhouding tussen Carels schoonzusters en zwagers stond regelmatig zwaar onder druk door geruzie over erfenissen. Zo deed zwager Johan van Merode-Houffalize in 1586 een beroep op Carels bijstand, omdat de heer van de Doddendaal naar zijn zeggen al acht jaar lang weigerde hem de gelden uit te keren die zijn overleden echtgenote bij magescheid waren toegezegd – dit onder het voorwendsel dat de oorlog betaling onmogelijk maakte. Of dit verzoek iets uithaalde, is niet bekend, maar de Merodes klaagden jaren later nog altijd over niet nagekomen beloftes en zij bleven kennelijk hopen dat Carel iets voor hen zou kunnen betekenen.66 Rond 1600 raakte ook de verhouding tussen zijn neven en nichten van de Doddendaal ernstig verstoord, toen stamhouder Johan van Stepraedt en zijn jongere broers en zusters tegenover elkaar voor het Hof van Gelderland kwamen te staan in een proces over de nalatenschap van hun vader.67 Ook in zaken van het hart werd Carel soms om raad en daad gevraagd. Een dochter van Johan van Merode-Houffalize schreef haar ‘hertz allerliebster ohem’ in maart 1597 dat haar vader haar in een klooster wilde onderbrengen en zij daarom snel in het geheim getrouwd was met een jonge edelman van goede naam en faam. Ze verzocht Carel te bemiddelen tussen haar en haar vader en probeerde de gunst van haar oom te verkrijgen door te benadrukken dat de bruidegom van net zulke goede komaf was als zij.68 Of Carel ook echt bemiddeld heeft is niet duidelijk, maar veel later schreef Maria van Merode Carel opnieuw, in nog onderdaniger bewoordingen, dat haar vader zijn handen van haar afgetrokken had, waardoor zij zich niet langer kon onderhouden. Ze realiseerde zich dat ze met haar ongehoorzaamheid alle ‘vrunden’ tegen zich in het harnas had gejaagd: ‘Want Got weirt es an e.l. wyder vergelden, want ich beken das ich min leif vader und ale dy frunt vertzont haff, das mich von hertz leit ys. So pit ich min leif vader und alle dy frunt um genaedt.’69 Of deze smeekbede iets heeft uitgehaald is niet bekend, maar het lijkt tekenend dat de naam van Maria, anders dan die van twee broers, niet voorkomt in de alba amicorum van Carels dochters en in het album van Walraven van Stepraedt. Het is heel goed mogelijk, zelfs waarschijnlijk, dat zij zichzelf door haar ongehoorzame optreden buiten de kring van de ‘vrunden’ plaatste. Vriendschap en liefde Maria liet zich mogelijk door hartstocht tot haar huwelijk leiden, iets waar veelvuldig voor gewaarschuwd werd. De adel verwierp een op hartstocht stoelende liefde als grond152 Adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie Van Arnhem Links: Liefdespaar in boslandschap, met op de voorgrond een vechtende leeuw en hond. Tekening uit het album amicorum van Cornelis van Blyenburch (Koninklijke Bibliotheek, ’s-Gravenhage) Rechts: Een edelman en zijn geliefde. Bijdrage van Georgius Heinricus Stiber a Puttenhaim en Pancratius Stiber, voor Carel van Arnhem, ingeschreven te Venetië op 26 oktober 1573 (Koninklijke Bibliotheek, ’s-Gravenhage) slag voor een huwelijk.70 Waar in de moderne, romantische voorstelling liefde duurzaam geluk belooft, wordt liefde in de zestiende en zeventiende eeuw gezien als een passie die niet blijvend kan zijn.71 Want zodra het verlangen vervuld wordt, is het sterven van de liefde al begonnen. De enige duurzame liefde is volgens deze opvatting de onvervulde liefde. Een huwelijk op liefde te stutten is dan ook een absurde gedachte, omdat daarmee een blijvend instituut op een noodzakelijk vergankelijk gevoel gesticht wordt. Het gevaar van passie en liefde is daarom, niet verwonderlijk, een van de populairste thema’s in vrouwenalba amicorum.72 Lichamelijke liefde werd gezien als kenmerkend voor een buitenechtelijke affaire.73 Een grappige waarschuwing tegen de gevaren van de liefde buiten het huwelijk biedt een bijdrage van Johan van Sallandt uit 1605 in het album van Margaretha van Arnhem, waarin hij stelt dat liefde een smakelijk gif en verrukkelijk lijden is. Hij doet dat in een ‘definition d’amour’ die ontleend is aan het Spaanse toneelstuk La Celestina, toegeschreven aan Fernando de Rojas en gedrukt in 1499.74 La Celestina gaat over de vrijgezel Calisto, die gebruik maakt van de oude koppelaarster Celestina om een affaire met Melibea te beginnen, een ongehuwd meisje dat in afzondering wordt gehouden door haar ouders. Hoewel de 153 sophie reinders twee gebruik maken van de retoriek van de hoofse liefde, is seks en niet het huwelijk hun doel. Als Calisto sterft door een ongeluk, pleegt Melibea zelfmoord.75 Adellijke huwelijken waren niet alleen verbintenissen tussen een man en een vrouw, maar minstens zozeer allianties tussen familieverbanden, die nieuwe loyaliteiten en bindingen met zich meebrachten. Hoewel adellijke vriendschappen regelmatig verbroken werden en loyaliteiten verschoven, werd een dergelijke breuk, anders dan bij liefde, niet beschouwd als inherent aan de ontwikkeling van de band. Vriendschap had in elk geval de potentie om oneindig te duren. Terwijl een verbroken liefde als onherstelbaar werd gezien, kon men binnen vriendschap zelfs meerdere keren met elkaar breken en zich weer verzoenen. Zelfs formele vijandschap hoefde het uitwisselen van diensten en hoffelijkheden niet in de weg te staan, zoals de vriendschap tussen de Van den Berghs en de Nassaus laat zien. Eerstgenoemden kwamen door dienst te nemen in het leger van de koning tegenover hun neven Oranje en Nassau te staan, maar zij bleven elkaar toch steunen of althans de regels van de vriendschap in acht nemen.76 Vrouwenalba werden niet voor niets in bijna alle gevallen terzijde gelegd wanneer de eigenaresses in het huwelijk traden. In de jaren daarvoor was er nog enige ruimte om te dromen ‘in rechter liefde te trouwen’ en te flirten, al is het de vraag of men met ‘rechter liefde’ verliefdheid of eerder ‘rechter vriendschap’ bedoelde. Hoewel de moraal voorschreef dat adellijke huwelijken op vriendschap gebouwd werden en het echtpaar in de eerste plaats de eer en vriendschap van en tussen beide families en het adellijke huishouden in stand moesten houden, kon er wel degelijk liefde ontstaan tussen echtgenoten, zo blijkt uit enkele brieven.77 Johan van Merode-Houffalize schrijft aan zijn schoonzus Agnes van Stepraedt na het overlijden van zijn vrouw (‘das leicht meynnes hauss’) zeer liefdevol over haar: Dan nair der ler Sant Paully ist sey durch kinder geberren selich worden, hat auff desser welt allen zeitlichen pracht und hoffartt verachttet, mich und min haussgeseindt zu allen zitten von sunden abgeschreckett und zum guoeden ermant, Gott oftermals voer meyn schwaegheit gepetten und dewil sey tsonder oeyn underlass Gott in der dryfeltigkeit dot aeyn anschouwen und der geist Christy in sey wonnend ist und also jetzssonder durch den gist Godes meyn gebrechlichkeit so woll wis als do sey up dessem zeitlichem jamerthall gelebet hat, zweifle ich neit sey Gott den fatter durch Christum oen underlass voer meynen kinderen und mich bytten weirt, uf das so wanner der almiechtich Gott unss auss dessem jamerthall vorderen wirt zu eir kommen moegen. Hij benadrukt dat zij door kinderen te baren de hemel heeft verdiend, dat zij in haar leven een goede echtgenote is geweest door alle aardse pracht te verachten, haar man en het huispersoneel van zondigen af te houden en voor haar mans zwakke ziel te bidden – en dat ook nu, na haar dood, voor hem en hun beider kinderen te doen.78 Carel schrijft op zijn beurt in zijn genealogische aantekeningen bedroefd over de dood van zijn vrouw: 154 Adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie Van Arnhem Und mijn l. huijsfrow also verleust sijnde, is des volgenden dages op sondach den 7 augusti omtrent nae acht uhren vuermiddages uuitt dessen jammerdall oick gescheyden und in den Heren gerust, mij in desse bedructe, beswarde und benaude tijden eynen bedroeffden vader aver mijne moderloese kynderkens naelaetende. Und hoewaell mij dittselve beswaerlich und bedroefflich, soe moett ick nochtans mitt gedolt den wylle Gades opnemen, hebbende altoes eynen gewyssen haep und vasten vertrowen der almechtiger, ewiger, barmhartziger Godt wyll oir siele durch datt bitter lijden und bloetvergieten sijnes enigen gebaeren soens, onseres heren Jesus Christi genedich und barmhartich sijn. Hij besluit zijn aantekening met de mededeling dat het lichaam van Agnes naar Ede is gebracht voor haar laatste rustplaats in de kerk, waar hij bij haar begraven wenst te worden.79 Vriendschap tussen vrouwen Hoe men in de zestiende en vroege zeventiende eeuw dacht over vriendschap tussen vrouwen is nog moeilijker te achterhalen dan de denkbeelden over vriendschap tussen mannen. De Canadese literatuurhistorica Marianne Legault constateerde dat er in de zeventiende eeuw geen filosofisch model voor vrouwelijke vriendschap bestond. Klassieke auteurs schrijven over de ideale vriendschap tussen mannen. Vrouwenvriendschap is volgens haar gemarginaliseerd en vooral door gebrek aan bronnen heel moeilijk te recon- Inscriptie van Anna van Eck in het album van Margaretha van Arnhem (Huisarchief Twickel, Delden) 155 sophie reinders Inscriptie van Henrica van Arnhem in het album van Rutghera van Eck met acrostichon ‘Rutghera van Eck’, ingeschreven op 21 september 1600 (Hoge Raad van Adel, ’s-Gravenhage) strueren.80 Vrouwenalba amicorum zijn wat dat betreft een unieke bron. Waar in mannenalba amicorum veelvuldig gesproken wordt over vriendschap en deze vriendschapsband ook continu expliciet benoemd wordt (met zoals gezegd veel verwijzingen naar klassieke topoi), hebben we daar eigenlijk in de meeste gevallen te maken met reisbekenden en met kortdurende vriendschappen die bij thuiskomst weer terzijde werden gelegd. In vrouwenalba daartegen gaat het vaker om het vastleggingen ter herinnering van ‘echte’ vriendschapsbanden. In alba van vrouwen wordt echter over vriendschap slechts sporadisch iets gezegd en als zij wordt genoemd, gaat het om clichés die weinig (hoeven te) zeggen over een reële vriendschapsband (tussen bijvoorbeeld inscribente en eigenaresse). Zo schrijft Maria van Bocholt in 1605 in het album van Margaretha van Arnhem een bijdrage die we ook uit andere vrouwenalba kennen: Die mijn met schone woerden dient en anders mijnt en is mijn vrunt die selfde sal ick wederom verlenen schone woerden sonder menen.81 156 Adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie Van Arnhem Het is niet meer te achterhalen of zij met deze ‘schone woerden’ ook doelt op albumbijdragen. Bijdragen in vrouwenalba waarin vriendschap expliciet genoemd wordt (een thema is), zeggen ons dus net zo weinig over de gevoelens daarachter als bijdragen in mannenalba. Toch kunnen we uit vrouwenalba met de nodige voorzichtigheid wel degelijk iets afleiden over de banden tussen individuen. Een indicatie dat de band tussen inscribent en eigenaresse verder ging dan een eenmalige ontmoeting in de buurt van een album, is bijvoorbeeld het feit dat sommige inscribenten meerdere keren in een album schrijven. Deze indicatie wordt nog sterker als de bijdragen zijn verspreid over meerdere jaren en dus tijdens verschillende ontmoetingen zijn ingeschreven. Zo blijkt de nauwe band tussen de familie Van Arnhem en Van Stepraedt niet alleen uit het huwelijk tussen Carel en Agnes, maar ook uit de inscripties van hun kinderen in het album van hun nichtje Walraven van Stepraedt en die van de familie Van Stepraedt in de alba van Henrica en Margaretha van Arnhem. In het album van Walraven hebben vier kinderen van Carel – Margaretha, Catharina, Henrica en Zeger – op hetzelfde folioblad geschreven, wellicht bij eenzelfde gelegenheid. Ook Henrica’s man Lubbert Torck en Carels inwonende zus Anna staan op deze pagina. Mogelijk was Walraven bij haar oom en tante op bezoek op Kernhem 157 sophie reinders of waren zij bij haar te gast. Het album van Margaretha van Arnhem getuigt van eenzelfde soort ontmoeting, in elk geval op papier en mogelijk daarbuiten. Daar staan op één pagina Walraven, Sanderina en Diederich van Stepraedt.82 Het is niet bekend of alle leden van deze families op hetzelfde moment in de alba amicorum schreven. Als dat niet het geval was, hebben ze elkaar in ieder geval ‘opgezocht’ in het album en daarmee hun vriendschap benadrukt. Dat familieleden samen op één pagina inschreven, was zeer gebruikelijk. We vinden veelvuldig echtparen en hele gezinnen op dezelfde albumbladzijde: soms schreven ze gelijktijdig in, soms zochten ze elkaar jaren later op – getuige de verschillende jaartallen bij hun inscripties. Ook vrienden wisten elkaar te vinden. Zo staan op één pagina van het album van de uit Harderwijk afkomstige Alithea van Wijnbergen drie stiftsjuffers uit het Deventer stift Ter Hunnepe (Judit Ripperda, Maria van Voorst en Catharina van Eck, van wie de laatste twee op dat moment huisgenootjes waren).83 Catharina van Eck voelde zich zeer verantwoordelijk voor de gezelschappen op de bladzijdes van haar eigen album en schreef onder een inscriptie van Gertruijt van Lintelo: ‘Dit soete kindt dat men hijr alleen vindt. Sal dat alleen blijven staen. Neen, t’ haren dienst sal ick hijr schrijven gaen.’84 Doordat we weten dat de contacten tussen de Van Stepraedts en de Van Arnhems hecht waren, mogen we aannemen dat Margaretha met haar eerder genoemde versje over vriendschap (ook) naar de band tussen haar en Walraven verwees, maar zonder dit soort informatie zijn dergelijke banden op papier zoals gezegd moeilijk te interpreteren. Dezelfde moeilijkheid speelt een rol bij het duiden van een inscriptie van Anna van Eck in het album van Margaretha van Arnhem. Anna van Eck voegde daar haar gevierendeeld wapen toe. In het vierde kwartier staat het familiewapen Van Presikhaven, het wapen van haar grootmoeder (van moederszijde). Die familie voerde hetzelfde wapen als de familie Van Arnhem, die aan de Van Ecks (voor zover bekend) niet nauw verwant waren. Aangezien het heel ongebruikelijk was voor een vrouw om zichzelf in een album amicorum heraldisch op deze manier te presenteren, is het mogelijk dat Anna dit deed om de intieme band tussen haar en de albumeigenaresse kracht bij te zetten. Hier zou dan een vriendschapsband in termen van verwantschap zijn uitgedrukt. De contacten tussen de Van Arnhems en de Van Ecks lijken, op basis van hun alba, hecht te zijn geweest. Op de eerder genoemde albumbladzijde uit het album van Walraven van Stepraedt schreef Rutghera van Eck ook haar naam, iets wat ongepast zou zijn op een dergelijke ‘familiebladzijde’ als zij niet ook tot de intiemere kringen van vrienden gerekend werd. In haar eigen, in 1598 begonnen album zijn maar liefst 23 inscripties afkomstig van een lid van de familie Van Arnhem. Catharina, Anna, Margaretha en Zeger voegden naast verschillende korte inscripties – deze zijn verspreid over verschillende jaren – ook allemaal een lang lied toe. Henrica schrijft zelfs een origineel gedicht voor Rutghera waarin ze Rutghera’s naam in een acrostichon verwerkt. Het schrijven van een dergelijk origineel gedicht kost tijd – tijd die inscribenten vermoedelijk niet voor ‘zomaar’ een vage kennis namen. De vriendschap tussen de kinderen Van Arnhem en Rutghera van Eck is opvallend. De familie Van Eck behoorde zoals gezegd niet tot de nauwste kring van verwanten, maar de 158 Adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie Van Arnhem vriendschapsbetrekking met haar lijkt minstens zo sterk als die met ‘echte’ nichtjes, zelfs met die van de Doddendaal. Het lijkt er dus op dat er binnen de brede kring van ‘vrunden’ ook ruimte was voor persoonlijke voorkeuren. Een dergelijke vriendschap bleef echter ingebed in familiale verbanden: Carel van Arnhem was een goede bekende van Rutghera’s broer Joachim, die vanaf 1602 net als hij extra-ordinaris raad in het Hof van Gelre was. Net als zijn dochters schreef hij een bijdrage in het album van Rutghera. Hij maakte zich er niet vanaf met een minimale inscriptie, maar voegde een Italiaans ‘Sonetto di Petrarca’ toe.85 Waar de brieven aan Carel van Arnhem weinig verhalen over de vriendschap tussen vrouwen en ook tussen mannen en vrouwen buiten het huwelijk, kunnen we ondanks de gemeenplaatsen, stilering en sociale steganografie toch een en ander afleiden uit vrouwenalba. Als inscribenten verspreid over meerdere jaren inscripties toevoegen, als ze originele inscripties voor de eigenaresse componeren of bekende versjes aanpassen, als ze op creatieve manieren de vriendschapsband uitdrukken of als een commentator ons wijst op een bepaalde band, mogen we aannemen dat hun band ook buiten de beleefde inscriptie op papier bestond. Minstens zo veelzeggend is het ontbréken van mensen die we op basis van familierelaties wel in een album zouden verwachten (de Van Varicks in de Van Arnhem-alba bijvoorbeeld). De vriendschap bedreigd Terwijl de Van Arnhems zich aan het eind van de zestiende eeuw steeds sterker manifesteerden als een protestantse familie die de Staatse zaak volledig omarmde, lijken de Van Stepraedts, mede gedwongen door de omstandigheden – het Kwartier van Nijmegen werd in deze jaren voortdurend geteisterd door oorlogsgeweld86 – een omgekeerde weg te hebben gekozen. Al in 1582 moest Agnes’ oom Peter van Stepraedt zich voor het Hof zuiveren van de beschuldiging dat hij van de vijand een paspoort zou hebben verkregen. Hij redde zich eruit door te verklaren dat hij het paspoort nodig had om naar de Eifel te reizen, waar zijn schoonmoeder en een zwager waren overleden.87 Carels zwager Rheiner van Stepraedt had verschillende heftige aanvaringen met Staatse officieren, edelen en beambten, waarbij over en weer vee werd geroofd.88 Ook de Doddendaal leed meerdere keren onder oorlogsgeweld. In 1582 werd het huis bedreigd door Spaanse troepen en twee jaar later werd een nieuwe poging gedaan het in te nemen.89 In 1589 nam de beruchte ambtman van Nederbetuwe Diederik Vijgh het huis in en roofde vee en inboedel. Rheiners weduwe Johanna van Voorst vluchtte met haar kinderen naar Nijmegen, waar zij ‘in einen ellendighen und soberen staet’ haar huishouden probeerde te bestieren. Een familielid wist Carel te vertellen dat ‘guede frunde’ voor haar bij de Staten hadden gepleit en dat haar was beloofd dat het huis weer zou worden ontruimd.90 Het lijkt erop dat de familie zich hierna sterk oriënteerde op de katholieke Kleefse enclave Huissen, waar Johanna’s hoogbejaarde moeder woonde. Het huwelijk van Rheiners dochter Agnes, een nichtje van Carel, zou in mei 1593 hier plaatsvinden.91 Peter van Stepraedt werd ‘nae olden gebruick, mit gewoentlicher reverentie’ begraven in het klooster te Huissen.92 159 sophie reinders Pouwel van Arnhem, landrentmeester-generaal van Gelderland, 1612 (Geldersch Landschap & Kasteelen, Arnhem; bruikleen Brantsen van de Zyp Stichting) Carel kreeg van zijn neef vanzelfsprekend een uitnodiging voor de begrafenis. Of hij zich ook daadwerkelijk in het roomse Huissen vervoegde, is niet bekend. De steeds sterkere katholieke opstelling van de Van Stepraedts was in elk geval geen reden het contact met de oude vrienden te verbreken. Carels dochter Henrica schrijft in 1604 nog een inscriptie in het album van Reiniers dochter Walraven en Walraven levert op haar beurt twee bijdragen aan het album van Henrica’s zus Margaretha van Arnhem. De zusjes Walraven en Sanderina schrijven in 1605 alle twee een inscriptie in het album van Margaretha en Sanderina van Stepraedt krijgt in 1611 het album van Henrica nog in handen. De bestaande vriendschap lijkt confessionele verschillen, die uit andere bronnen van deze periode scherper naar voren treden, te overstijgen. Pas in de loop van de zeventiende eeuw gingen er door sterkere confessionalisering gescheiden katholieke en gereformeerde huwelijkskringen ontstaan, waardoor oude vriendschapsbanden niet langer door nieuwe huwelijken werden gevoed. Ook de Van Arnhems en Van Stepraedts zouden niet meer onderling trouwen.93 160 Adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie Van Arnhem Ook binnen de familie Van Arnhem waren religieuze verschillen geen onoverkomelijk probleem voor onderlinge vriendschap. Zo had de overtuigd gereformeerde Pouwel van Arnhem vriendschappelijke omgang met Carels halfzus Gertruid, mater van het Agnietenklooster in Arnhem, die in 1597 halsstarrig verzet toonde toen de stadregering het klooster een straffe protestantisering oplegde.94 Pouwel schrijft Carel in 1605 dat diens klachten over zijn gezondheid ‘maternnien’ (kennelijk een koosnaampje voor Gertruid) deden herinneren aan de laatste zeven zware jaren van hun vader Zeger. Hij raadt zijn neef daarom aan, misschien wel ingefluisterd door Gertruid, een ‘scherpe diete’ aan te houden om pijn te voorkomen – en voor de rest: ‘Godt bydden’ en ‘dye uytkomst van syn hant’ afwachten.95 Uit een uitvoerige briefwisseling tussen de twee neven Van Arnhem over de aanstelling van een predikant in Ede, blijkt overigens dat de eisen die zij stelden aan een kandidaat niet in leerstellige termen werden uitgedrukt, maar werden gezocht in meer algemene kwaliteiten als nederigheid, beleefdheid, de kunst om gestileerd te kunnen spreken en schrijven en, tot slot, in hoofse en bescheiden omgangsvormen.96 Waar confessie de vriendschapsbanden in veel gevallen slechts heel geleidelijk in de loop van de zeventiende eeuw lijkt te hebben doen verwateren of beëindigen, bracht oorlog vriendschap in gevaar doordat hij fysieke omgang zeer bemoeilijkte. Jasper van der Lippe genant Hoen, die vele jaren eerder huwelijksvriend bij Carels huwelijk was geweest, schrijft in 1598 vanuit kasteel Blijenbeek in het Overkwartier (dan in Spaanse handen) te hopen dat hij zijn ‘lieffenn neefkenn unnd schwaeger noch eins siehen mogt’, en dat hij daar ‘van harthenn nhae verlangt’.97 Ook het onderhouden van de vriendschap met zwager Jan van Merode-Houffalize, die nabij Aken woonde, werd bemoeilijkt door de oorlog. In 1601 klaagde Jan uitgebreid over de grote schade die hem al jaren door de strijdende partijen werd aangedaan, hoewel hij zich in de strijd neutraal probeerde te houden. Zo hadden in 1598 Spaanse troepen zijn huis Frankenberg ingenomen en zijn molen in brand gestoken. Nadat hij de molen met moeite weer had opgebouwd, hadden Staatse soldaten de molen af laten branden. Hij was bovendien op 11 november 1600, toen hij in ‘Margarotten’ wilde gaan vissen, door zeven Staatse ruiters gevangen genomen en had 1100 daler moeten betalen om weer vrij te komen.98 In een andere brief sprak hij het verlangen uit Carel nog eens te zien: Zweiffels oein vergeltten und bedroveftt mich mehr neyt dan das weir so weit und vern von eynander wonende seynt, zu dem die zeit unsser also beschaffen das weir neyt sonder gross perickell und gevaer bey eynander komen khonnen. Nu deweill ess der alliemechtitgige Gott also vers[iet] so moessen weirs mit gedult erdragen, weins zur zeit zu das ess der allemechttiger besseren weirt. Ess liesset sich aber unsser ortt ansein dat et sich wenich zum vriden schicken weill. Moegen derwegen Gott den heren woll bitten das weyr eyn moll unsser ortt den gewunsten friden bekomen moegen. So mochtten weir noch yn moll voer unsserem abscheit yn dissem jamerdall bey einander khomen und unsse alde vruntschaft und broderschaft erneuweren.99 161 sophie reinders In hoeverre deze wens is uitgekomen, weten we niet. Er bleef in ieder geval wel contact bestaan tussen enerzijds Carel en zijn kinderen en anderzijds de kinderen van Jan, zo blijkt uit de bronnen – behalve dan, als gezegd, met zijn opstandige dochter Maria. Tot slot De bekende antropoloog Marshall Sahlins stelde ooit de vraag: ‘Is een vriend een vriend omdat hij je helpt of helpt hij je omdat hij een vriend is?’ De meeste culturen, zo merkte Sahlins op, zouden zich in een van de twee het meest herkennen.100 Binnen de Gelderse adel zal iedereen in de zestiende en zeventiende eeuw echter op beide vragen bevestigend hebben geantwoord. Edelen leefden van jongs af aan in een breed netwerk van familieleden, die zij doorgaans aanduidden met de term ‘vrunden’ (vrienden). Hiertoe werd zowel iedereen gerekend aan wie men verwant was door mannelijke of vrouwelijke afstamming, alsook degenen die tot een geslacht behoorden waar naaste verwanten in trouwden. In steeds wisselende constellaties hadden deze ‘vrunden’ belangen en verplichtingen ten aanzien van de vererving en herverdeling van door gemeenschappelijk voorouders nagelaten goederen. Het was essentieel deze relaties goed te (onder)houden. De praktijk van vriendschap werd dan ook gekenmerkt door constante onderhandelingen. De meeste bewaard gebleven normatieve uitspraken over vriendschap werden gedaan door vrienden die elkaar herinnerden te voldoen aan eerdere beloften of die klaagden over het niet nakomen daarvan. De idealen van het literaire vriendschapsdiscours en van de dagelijkse verwantschapssolidariteit vertaalden zich blijkbaar niet altijd naar overeenkomende praktijken. De essentie van adellijke vriendschap in deze periode is niet intimiteit, maar loyaliteit. Een vriend lijkt niet iemand te zijn geweest bij wie men zijn of haar hart uitstortte, maar degene op wiens loyaliteit men vertrouwde. Die loyaliteit was op papier onvoorwaardelijk en vanzelfsprekend, zeker ten opzichte van nabije verwanten, maar bleek in de praktijk voortdurend te moeten worden bevestigd, vernieuwd, verdiept en onderhouden door middel van wederzijdse bezoeken, het optreden als getuige bij dopen en huwelijken, het steun aanbieden na sterfgevallen en oorlogsgeweld en het leveren van bijdragen aan elkaars album amicorum – het zijn allemaal onderdelen van de adellijke sociabiliteit en samen vormen ze de kern van vriendschapsbanden. Waar de klassieke en humanistische auteurs met geen woord over vriendschappen tussen vrouwen repten, bevatten de alba amicorum van de dochters van Carel van Arnhem hier wel degelijk sporen van – overigens niet alleen met hun nichtjes van huis Doddendaal, maar ook met Rutghera van Eck uit het Kwartier van Zutphen, die niet in een nauwe verwantschapsrelatie tot hen stond. Uit de brieven aan Carel van Arnhem blijkt dat edelen vriendschapsrelaties doorgaans in verwantschapstermen uitdrukten en vice versa. In bepaalde gevallen zette men de verwantschapsrelatie extra aan om een vriendschapsband te benadrukken, steun aan te bieden, of juist iets gedaan te krijgen. Vriendschappen konden onder druk komen te staan 162 Adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie Van Arnhem door oorlog, confessionalisering en schandalen (een huwelijk zonder toestemming van de ‘vrunden’ bijvoorbeeld). Sommige oude banden werden tijdelijk afgebroken en later weer opgepakt, andere bleven intact in tijden van onmin en onrust, weer andere werden voorgoed doorgesneden. De Opstand en de Reformatie lijken de bestaande vriendschapsbanden maar in beperkte mate te hebben geschaad. Wel was het zo dat de politieke en religieuze herstructurering van de samenleving invloed uitoefende op het aangaan van nieuwe huwelijken en dus op het vormen van nieuwe vriendschapsbanden tussen adellijke geslachten. Het eerbegrip is wel het belangrijkste ordeningsprincipe van de vroegmoderne adel genoemd. In mentale zin is dat waarschijnlijk ook wel terecht.101 Het bestaan van edelen draaide om het behoud van eer (en vermijden van schande) tegenover naasten, verwanten, standgenoten en uiteindelijk tegenover de hele wereld. Het aangaan, behouden en versterken van vriendschapsbanden vormt als het ware de praktische pendant van dit ordeningsprincipe. ‘Zonder vrienden zou niemand willen leven’, schreef Aristoteles in zijn Ethica.102 Of een edelman niet zonder vrienden zou willen, is moeilijk te achterhalen. Hij zou er in elk geval niet zonder kúnnen leven, want zonder vrienden was een adellijk bestaan niet mogelijk. Noten 1 M.-A. Delen, Het hof van Willem van Oranje (Amsterdam 2002) 184-185. Gerard komt voor op de ‘rolle van domesticquen’ rond 1582-1583. Ook na de dood van zijn werkgever bleef hij in dienst van de Oranjes, onder Maurits was hij stalmeester. 2 Universiteitsbibliotheek Leiden, bpl 2267: album amicorum van Aleyd van Arnhem, fol. 1r. Delen vertaalt de passage (zonder deze als citaat van Boccaccio te identificeren) als: ‘Vriendschap is een zeer heilige, eervolle en waardige zaak. Zij verdient niet alleen bijzondere hulde, maar ook om aanbevolen te worden met niet aflatende lofprijzingen. Zij is de zeer bescheiden voedster van alle mildheid en wellevendheid, zuster van alle christelijke liefde en dankbaarheid, vijandin van vijandschap en gierigheid. Altijd schiet zij snel toe zonder te wachten tot zij uitgenodigd wordt de goede werken aan anderen te doen die zij aan zichzelf gedaan zou willen hebben. Hoewel de zeer goddelijke effecten van Hem zich tegenwoordig zeer weinig gebruikelijk tonen tussen twee personen; hetgeen een grote fout is, te wijten aan de miserabele hebzucht van de mens, die alleen naar zijn eigen belang kijkt, die vriendschap verjaagd heeft over de uiterste grenzen van de aarde en haar in eeuwige ballingschap gedreven heeft.’ 3 G. Boccaccio, Decamerone, F. Denissen (vert.) (Amsterdam 2010) 750. 4 Michel de Montaigne zette zijn ideeën over vriendschap uiteen in zijn klassieke essay ‘De l’amitié’. Daarin plaatste hij de persoonlijke vriendschap tegenover vriendschappen die aangegaan waren met het oog op voordeel of de publieke zaak. Vriendschap behoorde een relatie te zijn waarin het draaide om het individu, de persoon en zijn hele persoonlijkheid. Een dergelijke relatie werd gekenmerkt door openhartigheid en vertrouwen. In deze ‘ware vriendschap’ speelde de uitwisseling van gunsten en diensten geen rol. Vriendschap was zielsverwantschap. M. de Montaigne, Essays, F. de Graaff (vert.) (Amsterdam 1993) 224-239. 5 Hoge Raad van Adel (hierna: HRvA), Collectie Schimmelpenninck van der Oije (hierna: CSvdO), inv.nr. 12a: album amicorum van Rutghera van Eck, fol. 110v. De passage in het album luidt: ‘Primo lex amicitiae sanciatur, ut ab amicis ho- 163 sophie reinders nesta petamus, amicorum causa honesta faciamus, nec expectemus quidem, tum rogemur, sed studium semper adsit, cunctatio absit, consilium verum dare gaudeamus liberè.’ 6 L. Kooijmans, ‘Andries en Daniel. Vriendschap in de vroegmoderne Nederlanden’, Groniek 29 (1995) 27-41. 7 Gelders Archief (hierna: GldA), 0508 Handschriften Rijksarchief in Gelderland, inv.nr. 412: album amicorum van Walraven van Stepraedt, fol. 133. Deze inscriptie is op fol. 173r. in hetzelfde album nog een keer (anoniem) toegevoegd. Zie voor de invullingen (betekenissen) en het onderscheid van en tussen de woorden ‘amitié’ en ‘amour’ in deze periode Chr. Kühner, Politische Freundschaft bei Hofe. Repräsentation und Praxis einer sozialen Beziehung im französischen Adel des 17. Jahrhunderts, Freunde – Gönner – Getreue. Studien zur Semantik und Praxis von Freundschaft und Patronage 6 (Göttingen 2013) 111-113. Voor de etymologie van ‘amitié’ zie ibidem, 102-103. 8 L. Kooijmans, Vriendschap en de kunst van het overleven in de zeventiende en achttiende eeuw (Amsterdam 1997) 16, 23. 9 Ibidem, 54-55. Het lag voor de hand dat ouders en kinderen genegenheid voor elkaar koesterden en daarmee een soort natuurlijke vorm van solidariteit kenden. Mensen zijn, althans in veel westerse samenlevingen, tegenwoordig niet meer solidair met anderen omdat ze elkaar nodig hebben voor hun overleven, maar omdat ze er zelf voor kiezen. A. Komter, Solidariteit en de gift. Sociale banden en sociale uitsluiting (Amsterdam 2003) 209. 10 Kooijmans, Vriendschap en de kunst van het overleven, 82. 11 Een belangrijke nieuwe studie (met uitgebreide literatuurverwijzingen) over ‘adellijke vriendschap’ is Christian 12 Het recente C.O.A. Schimmelpenninck van der Oije e.a. (red.), Adel en ridderschap in Gelderland. Tien eeuwen geschiedenis, 13 Adelsgeschiedenis 12 (Zwolle 2013) richt zich, zeker voor de zestiende eeuw, vooral op institutionele kaders. C. Gietman, Republiek van adel. Eer in de Oost-Nederlandse adelscultuur, Adelsgeschiedenis 7 (Utrecht 20112) 16-17. 14 C.L. Heesakkers en K. Thomassen, ‘Het album amicorum in de Nederlanden’, in: K. Thomassen (red.), Alba amicorum. Kühners dissertatie Politische Freundschaft bei Hofe. Vijf eeuwen vriendschap op papier gezet: het album amicorum en het poëziealbum in de Nederlanden (Maarssen/’s-Gravenhage 1990) 36. 15 D. Boyd, ‘Living life in public. Why American teens choose publicity over privacy’, Association of Internet Researchers 23 16 Boyd, ‘Living life in public’. 17 Zie voor een uitgebreide uitwerking van het concept sociale steganografie in relatie tot vrouwenalba amicorum S. oktober 2010, http://www.danah.org/papers/talks/2010/AOIR2010.html (geraadpleegd 25-7-2015). Reinders, ‘Sharing is in our DNA. Women’s alba amicorum as places to build and affirm group identities’, te verschijnen in: Intersections. Interdisciplinary Studies in Early Modern Culture, en mijn proefschrift. 18 Zie bijvoorbeeld S. Reinders, ‘Van 1615 tot 2015: waarom en hoe gebruiken wij sociale media?’, VakTaal 28, afl. 2 (2015) 19 GldA, 0614 Huis Kernhem (hierna: HK), inv.nr. 738. Alle aangehaalde brieven in dit artikel berusten in dit inventaris- 20 Brief van Wilhelm Hughen aan Carel, 1 april 1605. 21 Brieven van Pouwel van Arnhem aan Carel, 20 mei en 2 juni 1606. 22 Ann Crabb signaleert eenzelfde dynamiek tussen mondelinge en schriftelijk mededelingen in haar artikel ‘“If I could 4-5. nummer, tenzij anders vermeld. write”: Margherita Datini and letter writing, 1385-1410’, Renaissance Quarterly 60 (2007) 1170-1206. Zij concludeert op p. 1172 over de brieven als bron: ‘a drawback for sources about personal life, although useful for finding out about epistolary habits’. 23 24 Brief van Rickalt van Merode-Houffalize aan Carel, 14 november 1596. Geciteerd in W.H. Irving, The providence of wit in the English letter writers (Durham 1955) 12. Zie voor voorbeelden van bloemrijk taalgebruik in brieven van de Engelse elite K.W. Swett, ‘“The account between us.” Honor, reciprocity and 164 Adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie Van Arnhem companionship in male friendship in the later seventeenth century’, Albion. A Quarterly Journal Concerned with British Studies 31 (1999) 1-30. 25 Swett, ‘“The account between us”’, 6. Over brieven, zie Irving, The providence of wit, 13. In de zestiende eeuw verschenen er adviesboeken over het schrijven van brieven en de brieven van beroemde mannen als Cicero, Balzac en Sir Philip Sidney werden voor het eerst gepubliceerd in de zeventiende eeuw. M. Spufford, Small books and pleasant histories. Popular fiction and its readership in seventeenth-century England (Londen 1981) 68-72; Irving, The providence of wit, 4-62. Voor geleerden in de zestiende eeuw werd de brief een medium van vriendschap. Tussen hen werd vriendschap door middel van het schrijven van brieven voorbereid, gevraagd, bevestigd, et cetera. Kühner, Politische Freundschaft, 305. Zie voor de kunst van het brieven schrijven in de vroegmoderne tijd ook T. van Houdt e.a. (red.), Self-presentation and social identification. The rhetoric and pragmatics of letter writing in early modern times, Supplementa Humanistica Lovaniensia18 (Leuven 2002); H. Nellen, ‘Bij wijze van inleiding. De brief in de vroegmoderne tijd’, in: idem, P.G. Hoftijzer, O.S. Lankhorst (red.), Papieren betrekkingen. Zevenentwintig brieven uit de vroegmoderne tijd (Nijmegen 2005) 9-20; D. van Miert (red.), Communication observations in early modern letters (1500-1675). Epistolography and epistemology in the age of the scientific revolution, Warburg Institute Colloquia 23 (Londen/Turijn 2013). 26 Zo grossierde Wilhelm Hugen bijvoorbeeld in de aanhef van een brief aan Carel in (stereotype) lofprijzingen. Minder onderdanig was Jasper van der Lippe: ‘Mein freundtliche gruis mit ehrpietungh alless gudenn. Edler, ehrentfester, insonders hartz frundtlicher lieffer schwaeger.’ Brief van Jasper van der Lippe genant Hoen, heer van Afferden, aan Carel, 20 februari 1598. 27 J. Mullan, Sentiment and sociability. The language of feeling in the eighteenth century (Oxford 1988) 5. 28 Koninklijke Bibliotheek (hierna: kb), 79 J 75: album amicorum van Carel van Arnhem. 29 Zie voor een beschrijving van Henrica’s album (Delden, Huisarchief Twickel, losse stukken Van Arnhem, inv.nr. 7): S. Reinders, ‘Zonder eer geen adel. Het album amicorum van Henrica van Arnhem’, Virtus. Jaarboek voor Adelsgeschiedenis 20 (2013) 196-209. De identificatie van het album van Margaretha, dat net als dat van Henrica wordt bewaard in Huisarchief Twickel te Delden (losse stukken Van Arnhem, inv.nr. 8) berust op genealogische deductie, een acrostichon ‘Arnhem’ in de openingsinscriptie (fol. 4r.) en een Franstalige bijdrage waarin de naam Margot (Margaretha) prominent figureert. Tot nu toe werd verondersteld dat het album van haar vader Carel was geweest. 30 GldA, HK, inv.nr. 741: kopieboek van Carel van Arnhem. 31 L. Aardoom, ‘Zeger van Arnhem 1502-1557, hertogelijke en keizerlijke raad, strijder voor Gelre en om het Loo’, in: J.A.E. Kuys e.a. (red.), Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 4 (Hilversum 2004) 13-16. 32 GldA, HK, inv.nr. 741: kopieboek van Carel van Arnhem, fol. 72-73; L. Aardoom, ‘Philips van Varick ca. 1515-ca.1577, burgemeester en betwist erfgenaam’, in: J.A.E. Kuys e.a. (red.), BWG, deel 5 (Hilversum 2006) 135-137. 33 HRvA, Collectie Van Spaen, inv.nr. 186: Genealogieën van W.A. van Spaen, deel 1, in voce ‘Van Arnhem’. 34 GldA, HK, inv.nr. 730. De brieven aan Carel van Arnhem bevatten verschillende aanwijzingen dat Anna bij hem inwoonde op Kernhem en in Wageningen. Zie bijvoorbeeld: brief van Jan (Johanna) van Voerst genandt Jeger aan Carel, 12 december 1589; brief van Johan van Gendt aan Carel, 22 november 1591; brief van Johan van Stepraedt aan Carel, 10 september 1609. 35 Redmer Alma stelt dat in Groningen en de Ommelanden in de zestiende eeuw nog uitsluitend naar overledenen werd vernoemd. De vernoemingspraktijk van de Van Arnhems lijkt hiermee in overeenstemming. Alle vernoemingen die Carel in zijn genealogische aantekeningen expliciteert, zijn naar gestorven familieleden. In de praktijk droegen sommige van zijn kinderen de naam van zijn nog levende (half)zusters. R. Alma, ‘Vernoeming in de stad Groningen en de Ommelanden in de 16de eeuw’, Naamkunde 35 (2003-2004) 11-40. 36 HRvA, CSvdO, inv.nr. 12a: album amicorum van Rutghera van Eck, fol. 129v. 165 sophie reinders 37 kb, 75 J 56: album amicorum van Simon Dusing, fol. 22r. en 56r. 38 J. den Tex, ‘Nederlandse studenten in de rechten te Padua 1545-1700’, Mededelingen van het Nederlands Historisch Instituut te Rome, 3e reeks, 10 (1959) 45-165, hier 85; W.Th.M. Frijhoff, La société néerlandaise et ses gradués, 1575-1814. Une recherche sérielle sur le statut des intellectuels (Amsterdam 1981) 44-45. 39 Daarnaast had hij nog een bastaardzoon ‘Secamber’ (Zeger), geboren op 24 november 1590, schout van Rheden. 40 Zie GldA, 0124 Hof van Gelre en Zutphen (hierna: AHGZ), inv.nr. 699/br. 8058*, brief van Prins Maurits aan Kanselier en Raden van Gelre, 26 december 1600. Het Hof had vier maanden eerder zowel Carel als Johan voor het ordinaris-raadsheerschap voorgedragen, maar hierbij gesteld dat Carel dit ambt waarschijnlijk zou weigeren. GldA, AHGZ, inv.nr. 699/br. 8018, brief van Kanselier en Raden aan Prins Maurits, 22 augustus 1600. 41 De Edese predikant Petrus Sonnius noemde Carel in 1592 in een schrijven aan de kerkenraad van Zutphen ‘onseres amptz und kerken trouwen voirstander’. J.H. van de Bank, Kudde in veelvoud. Kleine kerkgeschiedenis van Ede (Ede 1986) 30. 42 In het album amicorum van Simon Dusing voegde hij op 6 mei 1572 zijn wapen toe (kb, 75 j 56, fol. 56r.); in het album van Jacobus van Bronckhorst van Batenburg (1553-1582), zoon van de heer van Anholt, Baer en Lathum (kb, 135 K 26, fol. 75r.) op 8 december 1571 eveneens. In het album van Gerard Hacfort (kb, 77 L 41) plaatste hij in 1570 zijn wapen en portret op fol. 3v. en 4r. 43 Zie in dit verband ook het testament van Zeger van Arnhem van 11 augustus 1557, waarin aan Carel alle roerende goederen van huis Kernhem worden toebedeeld, met uitzondering van enkele nader gespecificeerde zilveren voorwerpen. GldA, HK, inv.nr. 730. 44 Zie S. Teuscher, ‘Politics of kinship in the city of Bern at the end of the Middle Ages’, in: idem, D.W. Sabean, J. Mathieu (red.), Kinship in Europe. Approaches to long-term development (1300-1900) (New York/Oxford 2007) 78; S. Teuscher, ‘Verwandtschaft in der Vormoderne. Zur politische Karriere eines Beziehungskonzept’, in: E. Harding, M. Hecht (red.), Die Ahnenprobe in der Vormoderne. Selektion – Initiation – Repräsentation, Symbolische Kommunikation und Gesellschaftliche Wertesysteme 37 (Munster 2011) 85-106, hier 101. 45 Brief van Anthonis van Lynden aan Carel, 18 mei 1613. 46 S. Teuscher, Bekannte – Klienten –Verwandte. Soziabilität und Politik in der Stadt Bern um 1500(Keulen/Weimar/Wenen 1998) 499. 47 Brief van Jan van Voerst genandt Jeger aan Carel, 12 december 1589. 48 Cursiveringen in de citaten zijn van mijn hand. 49 Brief van Jan van Merode-Houffalize aan Carel, 17 juni 1586. 50 kb, 79 J 75: album amicorum van Carel van Arnhem, fol. 29 (Douai, 22 juni 1571). 51 Gietman, Republiek van adel, 47. 52 Brief van Rheiner van Stepraedt aan Carel, 27 december 1575. 53 Brief van Peter van Stepraedt toe den Parrick aan Carel, 20 juli 1575. 54 Brief van Rheiner van Stepraedt aan Carel, 20 november 1581. 55 Brieven van Maria van Wittenhorst aan Carel, 1 en 12 mei 1593. 56 Brief van Cornelis van Sallandt aan Carel, 9 augustus 1586. 57 Zie bijvoorbeeld de brief van Jan van Merode-Houffalize aan Carel, 17 juni 1586. 58 GldA, HK, inv.nr. 741: kopieboek van Carel van Arnhem, fol. 463. 59 ‘[…] alsoe mach optrecken und onderwijsen laeten als eyn getrowen vader thoe steidt, dat sijn godtliche ehr und naem daerdurch fuer yrst gelaefft und gepresen warde thott walffardt der gemeyne christenheitt und voirtz thott dienst und wolgefallen aller frunden und verwanten, opdatt sij nae dessen leven dairthoe wij doch alle geschapen, den Heere eyn salige siele moigen opoferen.’ GldA, HK, inv.nr. 741: kopieboek van Carel van Arnhem, fol. 465. 166 Adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie Van Arnhem 60 Ook de Edese priester Reijner Janss trad verschillende keren als doopgetuige op en bij de doop van Margaretha op 6 mei 1579 vervulde zelfs een ‘gewesene ahm’ (voormalig voedster) van de familie die rol. 61 GldA, HK, inv. nr. 741: kopieboek van Carel van Arnhem, fol. 275-282. Carel trad hierbij als huwelijksvriend op. 62 Over de rol van ‘vrienden’ bij het tot stand komen van huwelijken, zie D. O’Hara, ‘“Rules by my friends.” Aspects of marriage in the diocese of Canterbury, c. 1540-1570’, Continuity and Change 6 (1991) 9-41; P. Rushton, ‘Property, power and family networks. The problem of disputed marriage in Early Modern England’, Journal of Family History 11 (1986) 205-219. 63 Op 25 september stuurde zij hem ‘ylent’ vanuit Arnhem een uitnodiging voor ‘den eerdach’. GldA, HK, inv. nr. 734. In het huwelijkscontract van haar zus Anna toe Boecop, van 10 februari 1605, wordt gesteld dat het huwelijk gesloten wordt ‘ter ehre Gaedes Almechtich, tott voerttplantinge der christenheitt ende tott vermeerongh van frundtschap’. GldA, HK, inv. nr. 741, fol. 322-325. 64 Het belang van wederkerigheid in vriendschap blijkt ook uit een ongedateerde bijdrage van Gertrudt van Steenberghen in het album van Rutghera van Eck: ‘Alst ick bevonden hebbe een vriendt/Datt hij mij mitt trowen dient/Den diene ick wderum mitt trowen/Und laet mij genen arbeit rowen.’ HRvA, CSvdO, inv.nr. 12a: album amicorum van Rutghera van Eck, fol. 133r. 65 J.S. van Veen, ‘Bijdrage tot de geschiedenis van huis Grunsfoort’, Bijdragen en Mededeelingen Gelre 37 (1934) 53-70. Zie: 66 Brief van Jan van Merode-Houffalize aan Carel, 17 juni 1586; brief van Rickalt van Merode-Houffalize aan Carel, 14 no- 67 E. van der Borch tot Verwolde-Swelme, Huis Doddendael (Overloon 1979) 13; zie ook GldA, AHGZ, inv.nrs. 5015, 5019, 68 Brief van Maria van Merode genant Colen aan Carel, 11 maart 1597; zie ook haar brief van 8 september 1599. 69 Brief van Maria van Merode aan Carel, 2 augustus z.j. 70 Kühner, Politische Freundschaft, 107. brief van Rheiner van Stepraedt aan Carel, 20 mei 1583; brief van Johan van Gendt aan Carel, 22 november 1591. vember 1596. 5025; brief van Johan van Stepraedt en Dederich van Stepraedt aan Carel, 29 maart 1601. 71 Niklas Luhmann toont deze ontwikkeling in de denkbeelden over liefde aan in zijn studie Liebe als Passion. Zur Codierung von Intimität (Frankfurt am Main 1994). 72 Een van de populairste versjes in vrouwenalba amicorum is een Frans gedicht over een vlieg en een kaars, dat gaat over 73 Kühner, Politische Freundschaft, 108. 74 ‘Amour c’est ung feu couvert, une playe agreable, ung savoureux venin, une douce amertume, une delectable mala- het gevaar van de liefde. Zie Reinders, ‘Zonder eer geen adel’, 206-208. die,/ ung gracieux tourment, une cruelle et plaissante blessure, bref ung [souef] mourir.’ Delden, Huisarchief Twickel, losse stukken Van Arnhem, inv.nr. 8: album amicorum van Margaretha van Arnhem (ongefolieerd). 75 De naam Celestina is synoniem geworden voor een koppelaarster, vooral een oudere vrouw die gebruikt wordt om een buitenechtelijke affaire aan te gaan, en is een literair archetype. De mannelijke tegenhanger ervan is Pandaros. 76 Gietman, Republiek van adel, 48. 77 Voor de betekenis van liefde binnen huwelijken, zie J. Hoffmann, Die Hausväterliteratur und ‘die Predigten über den christlichen Hausstand’. Lehre von Haus und Bildung für das häusliche Leben im 16., 17. und 18. Jahrhundert, Göttinger Studien zur Pädagogik 37 (Berlijn 1959) 115-132. 78 Brief van Jan van Merode-Houffalize aan Agnes, 16 maart 1586. Spaarzaamheid als deugd voor vrouwen wordt in veel persoonlijke bronnen aangehaald, zie A. Hufschmidt, Adlige Frauen im Weserraum zwischen 1570 und 1700. Status, Rollen, Lebenspraxis, Veröffentlichungen der Historischen Kommission für Westfalen 22 a/Geschichtliche Arbeiten zur westfälischen Landesforschung. a: Wirtschafts- und Sozialgeschichtliche Gruppe 15 (Munster 2001) 191. 167 sophie reinders 79 GldA, HK, inv.nr. 741. 80 Vrouwelijke homoseksualiteit werd volgens haar in de taboesfeer gestopt, zie M. Legault, Narrations déviantes. L’intimité entre femmes dans l’imaginaire francais du dix-septième siècle (Quebec 2008). 81 Delden, Huisarchief Twickel, losse stukken Van Arnhem, inv.nr. 8: album amicorum van Margaretha van Arnhem (on- 82 Ibidem. 83 Haags Gemeentearchief, Familiearchief Van Persijn, inv.nr. 580: album amicorum van Alithea van Wijnbergen (niet ge- 84 Bodleian Library, Oxford, Rawlinson Manuscripts b4: album amicorum van Catharina van Eck (niet gefolieerd). 85 HRvA, CSvdO, inv.nr. 12a: album amicorum van Rutghera van Eck, fol. 108r. De inscriptie dateert uit 1599. Carel schreef gefolieerd). folieerd). overigens ook in Walravens album een ‘Sonetto di Petrarca’ (op fol. 157v.). Het is verleidelijk om te suggereren dat het laatste sonnet een persoonlijke betekenis had voor Carel, die inmiddels op leeftijd was en na de dood van zijn vrouw een bastaardzoon had verwekt (waarvoor hij God in zijn genealogische aantekeningen om genade smeekte – opvallend genoeg óók in het Italiaans: ‘Iddio mi perdoni’). In het sonnet voor Walraven kijkt een oudere man terug op zijn leven, treurt over begane zonden en de aan de aardse liefde verspilde tijd, en hoopt in eer en vrede te mogen sterven. Dit gedicht zou door Constantijn Huygens worden vertaald (mogelijk in 1663, zie C. Joby, The multilingualism of Constantijn Huygens (1596-1687) (Amsterdam 2014) 203). Carel liet overigens juist de tweede en derde regel (‘i quai posi in amar cosa mortale, senza levarmi a volo, abbiend’io l’ale’, door Huygens vertaald als: ‘Die ’ck leelick heb verquist aen menschelicke minn, Niet eens ter vlucht getilt, daer ick nu wel bevinn’) weg. 86 De correspondentie van Carel van Arnhem bevat veel klachten over oorlogshandelingen en overlast van krijgsvolk in de Betuwe. Zie bijvoorbeeld de brief van D(itherich) van de Loe aan Carel, 24 juni 1575, de brief van Johan van Gendt aan Carel, 22 november 1591, en de brief van Pouwel van Arnhem aan Carel, 30 mei 1606. 87 GldA, AHGZ, inv.nr. 5995, dossier 1582/17. 88 Zie bijvoorbeeld de brief van Ch. Schenck aan Carel van 15 mei 1585: ‘Und dat dit inconvenient entstanden, ist daher gekhoemen dat die her van den Doddendail offte seine underhebbende soldaeten meiner huysluyden, pechteners und sunst in meine weiden aingenoemene beesten althosamen hebben prijss gemaickt und up ransoen gesteldt und so ich nu diesenthalven dem heren van den Doddendail heb bitten laiten dat er den armen schemelen huysman, die mit unseren kriegh oeveral nichts tho doen und sein contributie tho beyden sijden betailen, moetwolle oeversehen und ungemolestiert laiten und so er uns vijandt sein woldte, dat er up tgenige mich offte meinen soldaten thogehoerigh waerr wolle thotasten.’ 89 Van der Borch-Swemle, Huis Doddendael, 12. 90 Brief van H. van Wijttenhorst aan Carel, 10 januari 1589. 91 Brief van Maria van Wittenhorst aan Carel van Arnhem, 1 mei 1593. 92 Brief van Anna van der Aher aan Carel, 22 november 1586. 93 Zie C. Gietman, ‘Katholieke adel in een protestants gewest’, in: Schimmelpenninck van der Oije e.a. (red.), Adel en ridderschap, 177-211, hier 180-184; zie nu ook J. Geraerdts, The catholic nobility in Utrecht and Guelders c. 1580-1702 (diss. University College Londen, 2015). 94 In 1597 bevinden zich nog relieken in het klooster, zo blijkt uit een brief van dan nog priorin Geertruida, ondertekend met ‘Suster Geertruydt spijse der wordem als God wil’, waarin zij de benarde toestand waarin de zusters verkeren beschrijft. Ze schrijft onder andere dat ze tijdens de (verboden) vespers in de ‘gebedskamer’ (‘bedekamer’) bezocht worden en enkele medezusters de (daar bewaarde) documenten en relieken, en beelden weten te redden en dat ze het als een wonderteken beschouwen dat God het heilige sacrament en de relikwieën van zijn heiligen niet onteerd wilde la- 168 Adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie Van Arnhem ten worden. H. Kienhorst, ‘Geschiedenis van de zusters Agnieten (ca. 1420-1640)’, in: idem, J. Kuys (red.), Verborgen leven. Arnhemse mystiek uit de 16e eeuw, Nijmeegse Kunsthistorische Cahiers 19 (Arnhem/Nijmegen 2011) 45-60, hier 58. 95 Brief van Pouwel van Arnhem aan Carel, 21 [onbekend, brief is licht beschadigd] 1606. 96 Zie bijvoorbeeld de brieven van Pouwel van Arnhem aan Carel, 7 juni 1606, 14 juni 1606 en 5 juli 1606. 97 Brief van Jasper van der Lippe genant Hoen aan Carel, 20 februari 1598. 98 Brief van Jan van Merode-Houffalize aan Carel, 21 juni 1601. 99 Brief van Jan van Merode-Houffalize aan Carel, 14 maart z.j. 100 Geciteerd in K.B. Neuschel, Word of honor. Interpreting noble culture in sixteenth-century France (Ithaca 1989) 23. 101 Gietman, Republiek van adel, 266. 102 ‘Zonder vrienden zou niemand willen leven, ook al bezat hij alle andere goede dingen.’ Aristoteles, Ethica, C. Pannier en J. Verhaeghe (ed.), Aristoteles in Nederlandse vertaling 1 (Groningen 1999) 243. 169