Zijn honingbijen en wilde bijen concurrenten? (1) In de recente literatuur over een mogelijke rivaliteit tussen honingbijen en de wilde bijenfauna, is men het er in het algemeen over eens dat deze concurrentie in bepaalde situaties kan optreden (2). Aanwijzingen hiervoor zijn meestal niet eenduidig en hebben dikwijls een anekdotisch karakter. De vraag in welke situaties er sprake is van enige wedijver en in welke mate de honingbij hierbij een bedreiging zou kunnen vormen, is té complex om met de huidige beschikbare gegevens afdoende te beantwoorden. Aan de hand van gegevens over bloembezoek heeft men getracht zich hiervan een idee te vormen. Bloembezoek Voor wilde bijensoorten die vliegen op bloemen die niet of nauwelijks door de honingbij bezocht worden, kan verwacht worden dat ze weinig concurrentie te vrezen hebben. Diegene die daarentegen aangewezen zijn op bloemen die bij de honingbijen in de smaak vallen, zullen vanzelfsprekend meer last ondervinden. Lijsten van bloemvoorkeuren van oligolectische en polylectische (3) wilde bijen, werden vergeleken met lijsten van door honingbijen bezochte bloemen. Hieruit bleek dat de honingbij vrijwel alle plantenfamilies bezoekt. Men zou dus kunnen besluiten dat elke wilde bijensoort mogelijk concurrentie kan ondervinden van haar gedomesticeerde familieleden. Uit het onderzoek bleek echter niet duidelijk of er bloemenfamilies waren die vaker dan wel minder frequent door honingbijen worden bezocht in vergelijking met de overige bijen. Met behulp van een databestand heeft men geprobeerd het bloembezoek van honingbijen en van wilde bijen enigszins te kwantificeren per plantenfamilie. Hierbij noteerde men o.m. in hoeverre het aantal planten waarop bloembezoek is vastgesteld afwijkt van het verwachte aantal. Zo constateerde men dat er in bepaalde plantenfamilies minder soorten door de honingbij bezocht worden dan verwacht. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de schermbloemigen, de vetplanten en de composieten. Verschillende bedreigde wilde bijensoorten zijn afhankelijk van planten die behoren tot deze laatste familie, de samengesteldbloemigen of asteraceae. Toch is het best mogelijk dat een aantal van hen weinig te lijden hebben onder de concurrentie met de honingbij. Het blijft hoe dan ook moeilijk om de mate waarin afzonderlijke plantensoorten bezocht worden op een betrouwbare wijze te bepalen. Zo blijkt bijvoorbeeld dat er in de familie van de lelieachtigen veel meer soorten door de honingbij worden bezocht dan verwacht en veel minder soorten door wilde bijen dan men algemeen vermoedde. Een verklaring hiervoor is moeilijk te geven. Factoren die te maken hebben met onderlinge rivaliteit De mate waarin competitie rond bloembezoek optreedt wordt volgens Christ Smeekens o.m. de volgende factoren: (4) bepaald door De (lange) tonglengte van hommels zorgt ervoor dat ze minder concurrentiegevoelig zouden kunnen zijn, omdat zij fourageren op bloemen waarin de nectar te diep ligt voor de honingbij De uitvliegtemperatuur waardoor sommige soorten al bij lagere temperaturen uitvliegen dan honingbijen De lichaamsgrootte die maakt dat grote soorten zich wellicht minder snel laten wegjagen door de honingbij. Aan de andere kant zou men juist kunnen verwachten dat kleine soorten minder concurrentie ondervinden, omdat zij doorgaans voor hun voedsel terecht kunnen op kleinere en minder productieve bloemen dan de honingbij. Volgens deze redenering zouden wilde bijen met het postuur van een honingbij het meest last van competitie hebben. Dank zij haar communicatie door middel van de ‘bijendans’ is de honingbij in staat om een groot deel van de werksters van een volk naar een plek te sturen waar veel stuifmeel en nectar te halen is. De lichaamsbouw van de bezoeker speelt een rol omdat sommige ingewikkeld gebouwde bloemen niet bezocht kunnen worden door de honingbij, maar wel door soorten met een andere lichaamstructuur. Hier kunnen nog een aantal bijkomende factoren aan toegevoegd worden, zoals De beschikbaarheid van bloemen en de activiteit van honingbijen variëren al naargelang de jaargetijden. Hierdoor kan de concurrentiedruk ook per seizoen verschillen, waardoor bijen die in een bepaalde periode actief zijn meer of minder competitie ondervinden dan andere soorten. Verder kunnen honingbijen al zeer vroeg in het jaar uitvliegen, terwijl andere bijensoorten moeten wachten tot de grond warm en droog genoeg is. Het gedrag van agressieve soorten kan maken dat ze zich wellicht niet snel laten wegjagen door honingbijen. Zo zijn er waarnemingen bekend van de wolbij (anthidium manicatum) die agressief gedrag vertoonde ten opzichte van honingbijen (5). Honingbijen zijn bovendien bevoordeeld omdat ze vaak ’s winters worden bijgevoerd, waardoor ze in het voorjaar sneller op gang komen dan andere bijensoorten. Het is dan ook moeilijk om aan de hand van deze factoren voor elke bijensoort tot een inschatting te komen van de concurrentiegevoeligheid. Over lang niet alle soorten is voldoende bekend. Er zou een soort model ontwikkeld kunnen worden dat alle verschillende elementen vergelijkt en afweegt. De moeilijkheid is dat een dergelijk instrument door middel van uitgebreid veldonderzoek moet getoetst worden aan de realiteit. Niet alleen de eigenschappen van de soorten spelen immers een rol, ook allerhande omgevingsfactoren zijn belangrijk, zoals de aan- of afwezigheid van andere bloembezoekende insecten, de diverse nectarbronnen, de klimaatsfactoren en de aanwezige parasieten. Enkele (voorzichtige) conclusies Zoals reeds eerder gezegd bezoeken honingbijen de bloemen van nagenoeg alle plantenfamilies. Elke wilde bijensoort zou er dus in principe concurrentie van kunnen ondervinden. Zij lijken zich echter, waar het bloembezoek betreft, niet anders te gedragen dan de ‘gemiddelde’ andere bijensoort. Er zijn wel enkele plantenfamilies die vaker of minder vaak door honingbijen worden bezocht, maar het is moeilijk om aan te geven welke bijen hierdoor invloed van ondervinden. Aan de hand van gegevens over bloembezoek alleen is het dus bijna niet mogelijk om soorten aan te wijzen die minder of meer gevoelig zijn voor concurrentie met de honingbij. Van de factoren die hierbij een rol spelen is nog onvoldoende bekend om aan de hand hiervan een betrouwbare inschatting te maken. Gericht onderzoek zou meer duidelijkheid kunnen brengen. Men kan vooralsnog moeilijk uitspraken doen over de ‘potentiële concurrentiegevoeligheid’ van afzonderlijke bijensoorten. Bij een overweldigende overvloed aan honingbijen mag verwacht worden dat bijna alle wilde bijensoorten nadeel zouden ondervinden, terwijl er waarschijnlijk nauwelijks soorten bestaan die last zullen hebben bij relatief kleine aantallen. Tussen deze twee uitersten ligt echter een schemergebied, waarin oligolectische soorten waarschijnlijk eerder benadeeld worden dan polylectische, omdat zij over weinig of geen uitwijkmogelijkheden beschikken. (1) Menno Reemer, Theo Peeters, Theo Zeegers, Willem Ellis - i.o.v. ’Stichting Natuurmonumenten Nederland’ (1999) (2) Brugge et al. 1998, Koster 1998, Smeekens 1998 (3) Oligolectische bijensoorten bezoeken een beperkt aantal plantengeslachten of sommige types van bloemen. Polylectische bijensoorten bezoeken uiteenlopende plantenfamilies. (4) Christ Smeekens - Concurrentie tussen honingbijen en andere bloembezoekende insecten. - IKCNatuurbeheer, Wageningen (1998) (5) Arie Koster - Ecologisch beheer van beplantingen in het stedelijk gebied Natuuronderzoek, Wageningen (1998) IBN-Rapport 369 - Instituut voor Bos- en