Antwoorden module Taalverwerving en meertaligheid Niet meenemen! 1 Taalverwerving bij kinderen Opdracht 1a: Hier is niet echt een “goed” antwoord op te geven. Als leerlingen niet met voorbeelden komen, geef dan zelf een aantal voorbeelden van “fouten” die jonge kinderen maken. Het moet uiteindelijk duidelijk zijn dat kinderen op alle gebieden van taal aan het leren zijn. Ze leren klanken produceren, ze leren de betekenis van woorden, ze leren zinnen maken, ze leren vervoegingen en verbuigingen, etc. Opdracht 1b: Ook op deze vraag is geen eenduidig antwoord te geven. Dit is ook niet nodig, het gaat erom dat leerlingen nadenken over wat taal is en hoe kinderen taal verwerven. Opdracht 1c: Dit is weer een discussievraag. Uiteindelijk leren ze wel op dezelfde manier. Verschillen ontstaan door de verschillen tussen talen, maar het proces blijft gelijk. Dit laatste weten veel leerlingen waarschijnlijk niet. Deze vraag is een goed opstapje naar het schema met de stadia. Opdracht 2a: 1 tatata 2 waar melk? 3 auto weg 4 mama 5 roje potlood 6 mama helpte daarmee 7 Gugugu 8 dat heb ik gebedacht brabbelfase meerwoordfase meerwoordfase eenwoordfase differentiatiefase differentiatiefase voortalige periode differentiatiefase Bij 5 is het mogelijk dat leerlingen dit in de tweewoordfase plaatsen, maar vanwege de combinatie van bijvoeglijk naamwoord en zelfstandig naamwoord èn het feit dat rood verbogen wordt, moet deze uiting toch in de differentiatiefase geplaatst worden. Opdracht 2b: Deze uitingen kunnen er op wijzen dat kinderen gebruik maken van grammaticale regels, omdat ze blijkbaar “weten” dat in het Engels de volgorde anders is dan in het Nederlands. Het Engels is een SVO-taal, het Nederlands een SOV-taal (waarbij S staat voor Subject, V voor Verb en O voor Object). Dat kinderen deze volgorde aanhouden, zou kunnen betekenen dat ze die volgorderegel “verworven” hebben. Opdracht 2c: Het is natuurlijk niet met zekerheid te zeggen, maar waarschijnlijk bedoelt Joost met de eerste uiting iets in de geest van “Joost moet naar bed” en met de tweede “het bed van Joost”. _____________________________________________________________________________________ Docentenhandleiding module Taalverwerving & meertaligheid – Etoc/ RuG 1 Opdracht 3: Ook dit blijft speculatie, maar het is waarschijnlijk zo dat deze jongen het woordje “toch” zo vaak gehoord heeft, dat hij weet wat het betekent. Er is echter geen sprake van “begrip van bijwoorden van modaliteit” in het algemeen. Opdrachten voor zelfstudie Opdracht 1: verbindingswoorden die een opsomming aanduiden verbindingswoorden die een verband in de tijd uitdrukken verbindingswoorden die een reden of oorzaak geven Opdracht 2: Het gebruik van “en toen” is bij veel kinderen mateloos populair. Dit komt waarschijnlijk door de simpelheid waarmee de relatie gelegd wordt: een opsomming van zaken die in een duidelijke volgorde gebeurd zijn. 2 Taalaanbod en interactie Opdracht 1: Fragment a: (mogelijke interpretatie) Nou, moet je je even goed wassen Ja, dat is goed Je armen even goed wassen Goed zo En je nek ook goed wassen Fragment b: (mogelijke interpretatie) Ja, op je buik heb je ook crème / of: op je buik kun je ook crème smeren Op je arm heb je ook crème / of: op je arm kun je ook crème smeren Je hebt overal crème Ook op je rug Opdracht 1b: Categorie Zinsbouw Lengte van zinnen / uitingen Mammiaans versus normaal taalgebruik van volwassenen Er wordt in het Mammiaans vooral gebruikt gemaakt van de tegenwoordige tijd, geen passieve vormen, er worden eigennamen gebruikt in plaats van persoonlijk voornaamwoorden en lidwoorden worden weggelaten. De zinnen in het Mammiaans zijn korter, en het zijn vooral enkelvoudige zinnen: er zijn geen onder- of nevenschikkingen. _____________________________________________________________________________________ Docentenhandleiding module Taalverwerving & meertaligheid – Etoc/ RuG 2 Woordkeus Onderwerp Spreektempo Intonatie In het Mammiaans worden simpeler woorden gebruikt, soms ook afwijkende termen die afgestemd zijn op het kind (grote auto voor vrachtauto, etc.), er worden vooral concrete en weinig abstracte woorden (zoals vriendschap, vrede) gebruikt. Keuze van het onderwerp: in het Mammiaans zijn de onderwerpen alledaagse zaken zoals aankleden. De onderwerpen zijn in het Mammiaans heel concreet. De wisseling van onderwerp verloopt in het Mammiaans op een andere wijze dan in het normale taalgebruik van volwassenen. Nieuwe onderwerpen worden geïntroduceerd door ze simpelweg te benoemen in plaats van via overgangen. Gebruikers van oudertaal maken vaak gebruik van de techniek van het toevoegen en uitbreiden van een eerder door het kind geïntroduceerd onderwerp. Het Mammiaans is langzamer dan normaal volwassen taalgebruik. Er zijn ook meer pauzes. De toonhoogte in het Mammiaans is hoger. Opdracht 2: Ouders vereenvoudigen de taal wanneer zij tegen hun kinderen spreken omdat ze dan zorgen voor een duidelijk verstaanbaar, foutloos taalaanbod. De functie ervan is het aanmoedigen van communicatie bij jonge kinderen. Kinderen hebben deze vereenvoudigde taal nodig om de taalcode te kunnen breken; zij leren met behulp van Mammiaans het taalsysteem te koppelen aan de wereld om hen heen. Voor een normale taalontwikkeling is blootstelling aan een dergelijke taal noodzakelijk (Beheydt, 1986). Opdracht 3: De ideale leeromgeving voor het leren van taal voor een baby´s is een omgeving waarin er interactie met andere taalgebruikers is. Alleen door deze interactie leren kinderen taal, er is dus feedback vanuit de omgeving nodig. De televisie levert geen feedback en is dus geen geschikt middel voor het leren van taal. Citaat Maaike Verrips: Communiceren met een baby van een paar maanden oud is lastig, en misschien wel haast onmogelijk. De klanken van het kind zelf hebben nog geen vaste betekenis. Zij drukt haar gemoedstoestanden vooral uit door lichaamstaal. Contact met zulke jonge kinderen bestaat dus voornamelijk uit lichamelijk contact en -- soms -- uit oogcontact. Of je nu goegoe zegt of gewoon praat, in geen geval zal de baby uit je woorden kunnen begrijpen wat je bedoelt. Hoogstens uit de klank van je stem, uit je houding, of uit de uitdrukking op je gezicht. Peuters en kleuters hebben ook interactie nodig om feedback te ontvangen. Bron: http://www.oudersonline.nl/taal/ltk0038.htm Opdrachten voor zelfstudie Zelfstudieopdracht b: Pagina 2, laatste alinea: ´kritische periode of onjuiste begeleiding. Genie was al te oud, haar ´automatische´ leervermogen voor taal was al drastisch afgenomen (zie kadertekst r.3 t/m 6). Net _____________________________________________________________________________________ Docentenhandleiding module Taalverwerving & meertaligheid – Etoc/ RuG 3 als wolfskinderen was Genie behalve de kritische periode al gepasseerd, ook achter op andere terreinen in de ontwikkeling. Zelfstudieopdracht c: Het vocabulaire van de non-native speaker is doorgaans kleiner en deze taalgebruiker heeft minder kennis van synoniemen en de kleine nuanceverschillen tussen betekenissen. Het eren van grammaticaregels gaat niet meer automatisch, maar via instructie. De zinsbouw is vaak eenvoudiger. Wat vooral opvalt is een verschil in uitspraak. Een non-native speaker kan er, weliswaar na veel oefening, wel in slagen de grammaticaregels, spellingregels en het vocabulaire onder de knie te krijgen, maar de uitspraak blijft vaak een struikelblok. Onderzoek wijst uit dat het leren van nieuwe klanken op latere leeftijd meer moeite kost (en soms zelfs is het langdurig uitspreken van klanken die in de eigen taal niet voorkomen een vermoeiende bezigheid). Slechts een klein gedeelte van de nonnative speakers van een taal slaagt er in de uitspraak op het niveau van de native speaker te krijgen, je zult zelf wel herkennen dat je bij buitenlanders toch een bepaald accent kunt horen. Zelfstudieopdracht d: Genie heeft te weinig taalinput ontvangen, er was nauwelijks sprake van interactie met andere taalgebruikers. 3 Aangeboren taalvermogen Opdracht 1a: Kinderen moeten volgens Nieuwenhuijsen wel over een aangeboren taalvermogen beschikken omdat talen zo complex zijn en kinderen toch behoorlijk snel een taal verwerven. Opdracht 1b: Wat aangeboren zou kunnen zijn, zijn de mogelijkheden voor wat betreft de structuur (volgorde). Woorden zijn natuurlijk niet aangeboren, omdat die in elke taal anders zijn. Opdracht 1c: Nederlands natuurlijk. Maar toch kan hier wel discussie over ontstaan. Leerlingen weten uit les 1 dat kinderen van twee nog lang niet klaar zijn met het verwervingsproces. Het is echter maar de vraag of ze inzien dat dit kind dus Nederlands zal leren en het Chinees zal “vergeten”. Opdracht 1d: Dit heeft te maken met de input, de taal die in de omgeving gesproken wordt. Opdracht 1e Deze vraag zal tot discussie kunnen leiden, omdat er niet echt een duidelijk antwoord te geven is. Natuurlijk zijn er verschillen, maar welke? En in welke mate verschilt taal leren echt van leren fietsen? Volwassenen doen beide zonder er bij na te denken. Sterker nog: voor beide geldt bij volwassenen: als je erover na gaat denken hoe je het doet, heb je grote kans dat het mis gaat! Opdracht 2: Voorbeelden zijn: de volgorde van de zinsdelen, het vormen van de verleden tijd, het vormen van _____________________________________________________________________________________ Docentenhandleiding module Taalverwerving & meertaligheid – Etoc/ RuG 4 meervouden, het geslacht van zelfstandige naamwoorden, de naamvallen, etc. Opdrachten voor zelfstudie Zelfstudieopdracht b: Chomsky gaat uit van altijd geldende regels, waar niet van afgeweken kan worden. Hij ontkent het bestaan van uitzonderingen. Geconstateerde afwijkingen voldoen “onzichtbaar” aan de regels (denk aan de onderwerpregel). De optimaliteitstheorie gaat ervan uit dat verschillende regels kunnen strijden om voorrang. De regel die in een taal het sterkst geldt, wint. Dit kan per taal verschillen. Zelfstudieopdracht c: Principes & parameters: het onderwerp is wel aanwezig, maar niet hoorbaar. Optimaliteitstheorie: er strijden twee regels om voorrang: de regel dat elke zin een onderwerp moet hebben en de regel dat elk woord een betekenis moet hebben. Er wordt gekozen voor optimalisatie, de sterkste regel wint en dat is in pro-drop talen de regel dat elk woord een betekenis moet hebben. Zelfstudieopdracht d: Overeenkomsten en verschillen tussen de principes & parameters-theorie en de optimaliteitstheorie: Principes en parameters Optimaliteitstheorie Zijn de regels aangeboren? Ja, omdat kinderen in hoog tempo de regels van hun taal verwerven moet er wel iets aangeboren zijn. In dit geval de grammaticale principes. Ja, vanwege het hoge tempo waarin taal verworven wordt, moet er wel iets aangeboren zijn. Hier gaat het ook om grammaticale regels. Hoe zien de regels eruit? Hard, de regels zijn algemeen geldend. Of: als X, dan Y als Q, dan P Zacht, met de mogelijkheid om een regel niet te volgen als een andere regel dwingender is. Of: als X, dan Y als Q, dan P X & Q kunnen zich niet gelijktijdig voordoen als X & Q, dan Y of P (optimale kiezen) 4 Alternatieve theorieën over taalverwerving Opdracht 1a: Duidelijk is te zien hoe alle uitingen van de moeder een directe en rechtstreekse reactie zijn op datgene wat het kind aangeeft. De moeder laat het initiatief van het gesprek aan haar zoontje, laat hem het onderwerp bepalen en reageert op wat hij vervolgens aandraagt. Ze laat het kind het gesprek leiden, geeft extra informatie en uitleg als het kind daarom vraagt ( professor Goudsbloem), ook als ze geïnterrumpeerd wordt (ja die vindt een stoomboot uit. En toen kwam sinterklaas en gingen ze samen varen, in antwoord op de vraag van het kind wat doet-ie dan?), en checkt of ze hem _____________________________________________________________________________________ Docentenhandleiding module Taalverwerving & meertaligheid – Etoc/ RuG 5 nog wel goed volgt (heeft-ie een pét of ligt-ie in béd?). Alleen in de laatste uiting verandert ze van onderwerp en richt ze het kind op een door haar aangedragen onderwerp. Met uitzondering van deze laatste uiting zijn alle uitingen van de moeder inhoudelijk gerelateerd aan de uitingen van het kind (Sijtsma, Aarnoutse & Verhoeven, 1999). Opdracht 1b: Het ontgaat de meisjes wat hun moeder eigenlijk wil. Ze hebben niet in de gaten dat hun moeder een ander onderwerp aansnijdt, ze merken niet op dat ze syntactische fouten maken en dat hun moeder ze wil verbeteren. De moeder interrumpeert en neemt het initiatief van het kind over. Weliswaar voldoen de meisjes uiteindelijk aan de herhaaldelijk geuite wens van hun moeder, maar door hun gerichtheid op de inhoud vervallen ze onmiddellijk weer in hun oude 'fout' (Sijtsma, Aarnoutse & Verhoeven, 1999). Opdracht 1c: In de eerste situatie slaagt de Amerikaan er in zijn communicatieve bedoelingen over te brengen doordat de context duidelijk is. Op een station kun je bepaalde woorden die te maken hebben met treinreizen verwachten, zoals treinkaartje, perron en loket. Doordat je een idee hebt waar de uitingen van de ander over kunnen gaan, kun je de ander makkelijker begrijpen. In de tweede situatie kan het gesprek eigenlijk over van alles gaan. De Roemeen heeft dan ook geen idee hoe hij de uitingen moet interpreteren omdat hij te weinig contextinformatie heeft. Het sociaal instinct uit de theorie van Tomasello helpt de Roemeen op het station de uitingen te begrijpen, in de tweede situatie beschikt de Roemeen niet over aanwijzingen voor het begrijpen van de communicatieve bedoelingen van de Amerikaan. Opdracht 2a: Naarmate kinderen vaker de vorm liep horen worden de verbindingen voor de verleden tijd van het werkwoord lopen versterkt. Voor de vorm loopte komt er geen representatie omdat deze vorm niet gehoord wordt in tegenstelling tot de vorm liep, de representatie daarvan wordt steeds sterker. Opdracht 2b: 1. De foutieve uiting: dan gaat ie weer jou kijken zou Chomsky als volgt verklaren: het kind heeft de beschikking over UG, maar heeft nog niet de parameter ´invoegen van het voorzetsel naar bij een constructie als ´kijken naar iemand´ paraat. Volgens de neurale netwerktheorie heeft het kind nog niet de juiste verbindingen om de uiting correct te kunnen maken. Het kind moet nog leren dat in deze uiting een voorzetsel ingevoegd moet worden, de verbindingen voor dit principe zijn nog niet sterk genoeg. 2. De foutieve uiting: ik liepte naar school zou Chomsky als volgt verklaren: het kind maakt een zogenaamde overgeneralisatie: het kind weet dat de verleden tijd bij regelmatige werkwoorden gevormd wordt door –te aan de stam toe te voegen. Maar het kind weet ook dat het sterke werkwoord lopen in de verleden tijd een klinkerwisseling krijgt van o naar ie. Volgens de neurale netwerktheorie heeft het kind nog niet de juiste verbindingen om de verledentijdvorm correct te kunnen maken. Het kind weet dat er klinkerwisseling plaats moet vinden en voegt daaraan de regel voor de vorming van verleden tijd bij regelmatige werkwoorden toe. Ook hier geldt dat de verbindingen voor de vorming van de verleden tijd bij het onregelmatige werkwoord lopen nog niet sterk genoeg zijn. 3. In de uiting de jongen dat ze zei is veel misgegaan. Het is ook niet helemaal duidelijk wat het _____________________________________________________________________________________ Docentenhandleiding module Taalverwerving & meertaligheid – Etoc/ RuG 6 kind had willen zeggen. Wellicht bedoelde het kind: de jongen die ze bedoelde, of ze zei dat de jongen... Volgens de theorie van Chomsky heeft het kind de parameter voor de juiste woordvolgorde in Nederlandse zinnen nog niet goed ingevuld. De neurale netwerktheorieën zouden deze fout verklaren door een mix van grammaticaregels. Kennelijk is de regel voor de vorming van de juiste constructie nog niet sterk genoeg aanwezig. 5 Tweede taalverwerving Opdracht 1a: Leersituatie: Taalaanbod: Cognitieve ontwikkeling: Beschikbare oefentijd: De situatie waarin een taal geleerd wordt, is natuurlijk van groot belang. In een natuurlijke situatie zal de taal sneller geleerd worden dan in een kunstmatige situatie. Bovendien is wat je leert van en over een taal in een kunstmatige leersituatie anders dan in een natuurlijke situatie. In een kunstmatige situatie maakt de docent de keuzes. Om een taal te kunnen leren heb je input nodig, liefst mondelinge input van een native speaker. Het aanbod bepaalt hoe snel en goed je de taal leert beheersen. Vreemde taalverwerving op latere leeftijd is veel meer dan eerste taalverwerving een cognitief proces. Taal moet daadwerkelijk “geleerd” worden. Oefening baart kunst en een taal leren is een kwestie van veel oefenen en veel woordjes leren. Dit kost natuurlijk tijd. Opdracht 1b: Een vreemde taal kan waarschijnlijk het beste en het snelst geleerd worden in de natuurlijke omgeving, te midden van native speakers van de te leren taal. Als je niet anders kunt communiceren dan in de te leren taal, gaat het proces waarschijnlijk het snelst. Deze manier komt ook het dichtst in de buurt van eerste taalverwerving. Opdracht 1c: Deze vraag is bedoeld ter inleiding op het vervolg. Er is geen “goed” of “fout” antwoord te geven op deze vraag. Het is echter wel iets om even over na te denken en over te discussiëren voor leerlingen bezig gaan met theorieën over de rol van de moedertaal. Opdracht 2 Deze vragen zijn persoonlijk, er is geen sprake van “goed” of “fout”. Opdracht 3 De uitkomst moet in het schema gezet worden. Hoe het schema ingevuld zou kunnen worden, staat op de volgende bladzijde. _____________________________________________________________________________________ Docentenhandleiding module Taalverwerving & meertaligheid – Etoc/ RuG 7 Tegen constructietheorie? Leerling 1 Als moedertaal en doeltaal dezelfde grammaticale eigenschappen hebben, wordt de doeltaal sneller verworven dan wanneer moedertaal en doeltaal verschillende eigenschappen hebben. Ja, volgens deze theorie zou dit niet uit moeten maken. Als moedertaal en doeltaal verschillende volgordes hanteren binnen de zin, worden er fouten gemaakt doordat de taalleerder de volgorde van de moedertaal gebruikt, terwijl dit in de doeltaal fout is. Nee, gemaakte fouten worden beschouwd als productiefouten, die niets zeggen over het verwervingsproces. *Er zijn verschillende invullingen mogelijk, leerlingen kunnen bijvoorbeeld aangeven dat zij de MVT leren door te vergelijken met het Nederlands. * Ook hier zijn verschillende mogelijkheden, leerlingen kunnen bijvoorbeeld aanvoeren dat er een kritieke periode bestaat voor het leren van taal, dan kan het toch niet zo zijn dat een vreemde taal leren op latere leeftijd op dezelfde manier gaat als het verwerven van je moedertaal? Voor constructietheorie Tegen interferentietheorie? De volgorde waarin grammaticale kenmerken van de doeltaal worden verworven, is voor iedereen, ongeacht de moedertaal, gelijk. Nee, de interferentietheorie zegt niets over de volgorde van verwerven. De volgorde waarin grammaticale kenmerken van de doeltaal worden verworven, komt overeen met de volgorde waarin deze kenmerken worden verworven door eerste taalverwervers. Niet helemaal, want de eigen taal kan nog steeds een rol spelen, maar de interferentietheorie staat hierin niet zo sterk. * Ook hier zijn verschillende mogelijkheden. * Ook hier verschillende mogelijkheden. Eigen argumenten Leerling 4 Leerling 3 Eigen argumenten Voor interferentietheorie Leerling 2 Overzicht van de theorieën over tweede taalverwerving _____________________________________________________________________________________ Docentenhandleiding module Taalverwerving & meertaligheid – Etoc/ RuG 8 Opdrachten voor zelfstudie Opdracht 1, mogelijkheden tot tweetalig opvoeden: a. Eén persoon - één taal: ouders spreken ieder hun moedertaal, waarvan één de omgevingstaal is b. Niet-dominante thuistaal 1: ouders spreken beide de niet-dominante thuistaal, die de moedertaal is van één van de ouders; de andere ouder heeft de omgevingstaal als moedertaal c. Niet-dominante thuistaal 2: ouders spreken beide de niet-dominante thuistaal, die van beide ouders de moedertaal is d. Dubbele niet-dominante thuistaal: beide ouders hebben verschillende moedertaal, geen van beide is omgevingstaal, beide ouders gebruiken hun eigen taal tegen hun kind e. Non-native ouders: beide ouders hebben omgevingstaal als moedertaal, maar één van beide gebruikt tegen het kind een andere taal f. Taalmix: beide ouders zijn twee- of meertalig en gebruiken de verschillende talen door elkaar met het kind Opdracht 2, factoren die ouders in overweging moeten nemen bij de keuze voor tweetalig opvoeden: a. eigen standpunt t.o.v. de moedertaal: bij negatieve gevoelens is het niet verstandig te taal te gebruiken in de opvoeding b. mate van begrip van de twee talen door de ouders c. manier waarop de taal gebruikt wordt: niet mengen d. combinatie met de zorg voor het kind: zijn beide ouders voldoende met het kind bezig om tweetalig op te voeden? e. contacten met de rest van de familie: voor het goed leren beheersen van de taal is het goed om contact te hebben met andere native speakers van die taal, taal verandert nou eenmaal f. de mate van ondersteuning die te vinden is (lees- en luistermateriaal): is er weinig ondersteunend materiaal, dan ligt er veel druk op de ouder die de niet-dominante taal spreekt, omdat die veel tijd met het kind door moet brengen Opdracht 3, argumenten voor tweetalig opvoeden: a. kind leert van beide ouders de moedertaal, dit is van belang voor de band met het kind b. kind leert de taal van de rest van de familie c. kind heeft later op school een voorsprong voor wat betreft die taal (deze staan niet letterlijk in de tekst, maar zijn er wel uit af te leiden) Opdracht 4, argumenten tegen tweetalig opvoeden: a. gering belang voor de toekomst van het kind b. tweetaligheid kan negatieve effecten hebben op de ontwikkeling c. er kan clan-vorming ontstaan binnen het gezin (doordat één van de ouders de twee talen onvoldoende beheerst) d. kinderen kunnen zich verzetten tegen tweetalig opvoeden e. vergt bovengemiddelde inzet van de ouders, terwijl consequent zijn bij “gewone” dingen al moeilijk genoeg is. Opdracht 5, de fasen van de tweetalige ontwikkeling: g. Woorden worden uit de twee talen door elkaar als één systeem verworven. Een bepaald object wordt nog maar aangeduid met één woord uit één van de talen. _____________________________________________________________________________________ Docentenhandleiding module Taalverwerving & meertaligheid – Etoc/ RuG 9 h. i. Begin van systeem van vertaalequivalenten in de twee talen. Bewustwording van het feit dat er twee talen in het spel zijn en dat daar verschillende personen bij horen. Talen worden van elkaar gescheiden en worden niet meer door elkaar gebruikt. De taal van de gesprekspartner bepaalt in welke taal het gesprek zal plaatsvinden. Opdracht 6. Het juiste antwoord is 4. Deze jongen is op zodanig jonge leeftijd uit z’n moedertaalomgeving gehaald dat het Italiaans volledig uit z’n systeem is. Hij heeft het Nederlands verworven alsof het z’n moedertaal is. Dit heeft te maken met de kritieke periode (zie tekst over wolfskinderen bij les 3). Jonge kinderen kunnen makkelijk een taal leren, maar hebben wel input in die taal nodig. Opdracht 7. Dit is een instinker. Misschien denken leerlingen dat Italiaans eerder beheerst wordt, omdat de jongen daar al eerder mee in aanraking is gekomen. Het is echter waarschijnlijker dat hij het Portugees eerder beheerst, omdat ze eerst naar Portugal gaan en de input van het Portugees in die tijd veel groter is dan de input van het Italiaans. 6 Individuele verschillen Opdracht 1, Factoren bij het leren van een tweede taal: Belangrijke factoren Argumenten Aanleg Sommige mensen hebben een buitengewone aanleg voor het leren van taal. Dat kan aanleg zijn om nieuwe klanken te herkennen en te onthouden, aanleg voor grammatica, aanleg voor het onthouden van nieuwe woorden etc. Persoonlijkheid Extraverte of assertieve personen leren gemakkelijker taal. Toch blijft het lastig een link tussen een bepaald type persoonlijkheid en tweede taalverwerving te leggen Motivatie De motivatie is afhankelijk van de behoeften (tweede taalverwerving voor een professionele carrière of uit interesse voor een taal of volk). De houding van de taalleerder ten opzichte van een bepaalde cultuur, volk of taal is eveneens bepalend voor de motivatie. Voorkeuren met De stijl van leren is van belang. Sommige taalleerders moeten de betrekking tot leren informatie eerst zien, anderen geven de voorkeur aan het luisteren naar informatie. Universele grammatica Er moet in ieder geval in de hersenen iets aanwezig zijn dat er voor zorgt dat mensen taal leren (iets wat bij apen ontbreekt). Het is nog niet helemaal duidelijk of dit nu de vorm heeft van de UG zoals Chomsky die voorstelt of dat het een meer algemeen cognitief vermogen voor het leren van taal is. Overtuigingen met Taalleerders gaan na op welke wijze zij eerder een taal hebben betrekking tot leren geleerd en of dit succes had. Het taalleerproces zal beter verlopen wanneer de taalleerder een positieve houding heeft ten opzichte van de leermethode. _____________________________________________________________________________________ Docentenhandleiding module Taalverwerving & meertaligheid – Etoc/ RuG 10 Leeftijd Aangeboren taalvermogen Intelligentie Factoren van weinig of geen belang Dialect spreken Grootte van de hersenen Schoolprestaties TV-programma´s in andere talen kijken Omgeving waarin je geboren bent Buitenlandse reizen Er is discussie over de vraag of de kritieke periode ook geldt voor tweede taalleerders: ook oudere taalleerders slagen er vaak nog goed in een tweede taal te leren. Er wordt aangenomen dat zij gebruik maken van meer algemene leermechanismen. Op latere leeftijd is vooral de verwerving van de fonologie lastig: je blijft vaak een accent horen. Een taalleerder moet in ieder geval beschikken over het vermogen taal te leren. Het is niet helemaal duidelijk of dit een specifieke component is voor taal of dat het een meer algemeen leervermogen betreft. Dit onderscheidt de mens van andere soorten, zoals apen. IQ voorspelt succes bij tweede taal leren. Recent onderzoek wijst uit dat een hoog IQ samenhangt met een goede leesvaardigheid, kennis van grammatica en vocabulaire, maar niet samenhangt met spreekvaardigheid. Argumenten Ook zonder een tweetalige opvoeding, bijvoorbeeld Nederlands en Limburgs, kunnen mensen een tweede taal leren. Het spreken van een dialect heeft wellicht een gunstige invloed op tweede taalverwerving, maar is niet strikt noodzakelijk. Dit is een onzinargument: alle mensen beschikken over het vermogen taal te leren, onafhankelijk van de grootte van het brein. Goede schoolprestaties houden vaak verband met een hoog IQ en dit helpt weer bij vocabulaireverwerving en het leren van grammaticaregels. Toch slagen ook veel lager opgeleiden er in een taal goed te leren spreken. Spreekvaardigheid wordt niet bepaald door schoolprestaties of intelligentie. Kan een beetje helpen, maar het taalverwervingsproces verloopt veel beter bij interactie met andere sprekers. De omgeving kan wel bepalen met welke taal je meer affiniteit hebt, of waar je al wat kennis van hebt. In principe zijn alle talen van de wereld te leren. Kunnen er voor zorgen dat je al enige ervaring hebt, maar ook zonder het maken van buitenlandse reizen kunnen mensen een tweede taal leren (via een cursus of op school). Opdracht 2a: Argumenten voor meertaligheid: Mensen die in twee talen opgevoed zijn , hebben een beter geheugen. Een tweede taal beschermt de hersenen tegen veroudering. Tweetalige ouderen hebben een betere cognitieve controle. Tweetalige kinderen kunnen informatie beter verwerken. Het werkgeheugen van tweetalige ouderen functioneert beter. _____________________________________________________________________________________ Docentenhandleiding module Taalverwerving & meertaligheid – Etoc/ RuG 11 Argumenten tegen meertaligheid: Dyslectische kinderen worden benadeeld, want Engels is voor hen een te moeilijke taal. (De Engelse spelling wijkt in vergelijking met het Nederlands sterk af van de uitspraak van de klanken. Dyslectici hebben moeite met de omzetting van klanken in grafemen en vice versa en zullen hierdoor vooral bij het Engels problemen ondervinden) Het onderwijzen van expliciete regels voor een vreemde taal heeft geen zin bij kinderen die nog niet in de puberteit zitten. Kinderen met een leerstoornis zullen afhaken in de vreemde-taalles. Opdracht 2b: In de praktijk zou dit betekenen dat kinderen op school voortdurend geconfronteerd worden met de vreemde taal die ze leren. Het lesmateriaal is in de vreemde taal, de docent spreekt in de vreemde taal en moet hierin aangesproken worden, communicatie met andere kinderen moet in de vreemde taal plaatsvinden. Kinderen leren geen expliciete regels voor grammatica of lijsten met woorden, maar leren de taal ook tijdens de andere schoolvakken en niet alleen in de vreemdetaalles. Opdracht 3a: Het gaat er hierbij niet om dat de leerlingen de juiste betekenis kunnen geven, maar dat ze inzien dat ook zij het Nederlands niet perfect beheersen. Indien nodig kunt u even kort stilstaan bij de betekenis van enkele relevante begrippen. Opdracht 3b: Er zijn gegronde redenen om aan te nemen dat de verschillende talen die iemand beheerst niet op ieder moment even actief zijn. Talen die op een gegeven moment niet nodig zijn worden (onbewust) naar de achtergrond geschoven om alle aandacht en energie te kunnen besteden aan de op dat moment meest actieve taal. Dat betekent dat op een bepaald moment zelfs iemand die twee talen perfect beheerst, niet op dezelfde manier en even snel de beschikking heeft over in principe aanwezige kennis. Beschikbaarheid speelt als cognitief mechanisme een belangrijke rol in het gebruik van twee of meer talen, en verschijnselen zoals code-switching (overgaan op een andere taal in bepaalde situaties) en het optreden van interferentie kunnen er mee worden verklaard (de Bot, 2003). _____________________________________________________________________________________ Docentenhandleiding module Taalverwerving & meertaligheid – Etoc/ RuG 12