bio her

advertisement
1.
Een bepaalde cel wordt achtereenvolgens in vier verschillende keukenzout oplossingen gelegd en bij dezelfde vergroting getekend ( zie figuren 1 t/m 4).
Hierbij blijft de cel leven.
Welke figuur geeft weer hoe deze cel er uitziet in de oplossing met de hoogste
keukenzoutconcentratie?
A. Figuur 1.
B. Figuur 2.
2.
Nevenstaande tekening stelt een deel van
een cel van een mens voor. Onderdeel P
kan in werkelijkheid een lengte van 1 m
bereiken.
Is de cel een zenuwcel of een beencel?
Kan er in het cytoplasma van deze
cel dissimilatie met zuurstof
plaatsvinden?
Cel
A.
B.
C.
D.
3.
C. Figuur 3.
D. Figuur 4.
Beencel.
Beencel.
Zenuwcel.
Zenuwcel.
Dissimilatie
met zuurstof
Ja.
Nee.
Ja.
Nee.
Assimilaten, die in de bladeren van de plant zijn geproduceerd, worden hoofdzakelijk
vervoerd door
A. cambiumlaag en kurkcellen.
B. zeefvaten en cambiumlaag.
C. mergstralen en houtvaten.
D. zeefvaten en mergstralen.
1
4.
In een vruchtbeginsel van een sinaasappelbloem bevinden zich vier zaadknoppen. Alle
aanwezige eicellen in de zaadknoppen worden bevrucht.
Hoeveel stuifmeelkorrels zijn hiervoor nodig geweest?
A. 2.
B. 4.
C. 8.
D. 16.
5.
De afbeelding stelt schematisch een doorsnede van een eierstok van een mens voor.
Diverse stadia van ontwikkeling, die zich na elkaar kunnen voordoen, zijn in één
tekening samengevat ( zie onderstaande tekening).
X
De cellen in het deel dat met letter X zijn aangegeven, worden beïnvloed door
bepaalde hormonen.
Deze hormonen zijn:
A.
B.
C.
D.
6.
alleen oestrogenen.
oestrogenen en progesteron.
het follikel stimulerend hormoon en oxytocine.
het luteïniserend hormoon en het follikelstimulerend hormoon.
Door toepassing van nieuwe voortplantingstechnieken is het mogelijk dat een 56 jarige
vrouw die al in haar menopauze is, een kind baart.
Men heeft bijvoorbeeld een embryo in haar baarmoeder ingebracht.
Dit embryo kon zich innestelen en ontwikkelen omdat aan de vrouw hormonen waren
toegediend.
Welke hormonen waren aan de vrouw toegediend?
A.
B.
C.
D.
Oestrogenen en follikelstimulerend hormoon.
Progesteron en luteïniserend hormoon.
Follikelstimulerend hormoon en luteïniserend hormoon.
Oestrogenen en progesteron.
2
7.
Vier stekjes van dezelfde plant staan in een buis met water (zie tekening). De buizen 1 en
2 staan in het licht; de buizen 3 en 4 staan in het donker.
Alle andere omstandigheden zijn gelijk.
buis 1
in het licht
buis 2
in het licht
buis 3
in het donker
buis 4
in het donker
Uit welke buis zal na 24 uur het meeste water verdwenen zijn?
A. Uit buis 1.
B. Uit buis 2.
8.
Bepaalde bacteriën kunnen waterstofsulfide (H2S) omzetten waarbij O2 wordt verbruikt.
Bij dit proces komt energie vrij.
Met behulp van deze energie maken die bacteriën glucose uit koolstofdioxide en water.
Hoe wordt deze combinatie van processen genoemd?
A.
B.
C.
D.
9.
C. Uit buis 3.
D. Uit buis 4.
Chemosynthese.
Dissimilatie.
Fotosynthese.
Rotting.
In nevenstaand diagram is het verband tussen
de toename van het drooggewicht van een
plant met bladgroen en de verlichtings sterkte weergegeven.
In welk (e) van de aangegeven trajecten
vindt in de bladeren vorming van O2
plaats?
A.
B.
C.
D.
Alleen in traject QR.
Alleen in traject RS.
Alleen in de trajecten QR en RS.
In de trajecten PQ, QR en RS.
3
10.
Bij de vertering van eiwitten door het enzym in het maagsap worden
peptidebindingen verbroken.
Welke stoffen kunnen ná het verbreken van dergelijke bindingen ontstaan?
Er ontstaan….
A.
B.
C.
D.
11.
alleen aminozuren.
alleen trypsine moleculen.
polypeptiden.
afhankelijk van het eiwit aminozuren of dipeptiden.
Voor de opname van opgeloste voedingsstoffen uit de dunne darm in het bloed wordt
zuurstof verbruikt. Men mag hieruit concluderen dat
A. de opname berust op osmotische verschijnselen.
B. deze opname met het concentratieverval ingaat.
C. de cellen van het darmepitheel actief bij dit opnameproces zijn betrokken.
D. de cellen van het darmepitheel bij dit opnameproces selectief werkzaam zijn.
12.
Men onderzoekt bij een zoogdier de activiteit van twee enzymen bij verschillende
zuurgraad. De gevonden waarden staan in onderstaand diagram, waarbij de
activiteiten van de enzymen (P en Q) zijn uitgezet tegen de zuurgraad.
zuurgraad
zuur
neutral
basisch
De beweringen 1 tot en met 5 worden gedaan over bovenstaand diagram.
1.
2.
3.
4.
5.
Enzym P is actief bij de eiwitvertering.
Enzym Q is actief in de twaalfvingerige darm.
Enzym Q kan mogelijk door de alvleesklier geproduceerd worden.
Zowel enzym P als Q zijn zetmeelverterende enzymen.
Enzym P en Q zijn werkzaam in de twaalfvingerige darm.
De juiste beweringen zijn:
A.
B.
C.
D.
1 en 3.
2, 3 en 5.
1, 2 en 3.
1, 2, 4 en 5.
4
13.
Welke uitspraak is juist?
A. Chemoreceptoren worden door de CO2– moleculen in het bloed geprikkeld.
B. De membranen van de longblaasjes en die van de haarvaten eromheen zijn semipermeabel.
C. Bij het hikken ontspannen de middenrifspieren zich.
D. De hoeveelheid lucht die bij maximale inademing extra wordt ingeademd heet vitale
capaciteit.
14.
Shaya scoort een laag cijfer voor haar schoolonderzoek.
Ze trekt zich daar erg van aan en begint te hyperventileren.
Wat is er bij Shaya aan de hand?
A.
B.
C.
D.
15.
Door te langzame ademhaling neemt de CO2– concentratie in haar bloed toe.
Door versnelde ademhaling is het CO2– gehalte van haar bloed lager dan normaal.
Door versnelde ademhaling is het O2– gehalte van haar bloed lager dan normaal.
Door te langzame ademhaling hechten haar bloedcellen geen stikstof aan zich.
In het lichaam van de mens zijn verschillende typen vocht te onderscheiden zoals:
1. bloedplasma.
2. lymfe.
3. weefselvocht.
In welk of welke van deze drie typen vocht kunnen antistoffen voorkomen?
A.
B.
C.
D.
16.
Alleen in bloedplasma.
Alleen in lymfe en weefselvocht.
Alleen in bloedplasma en lymfe.
In bloedplasma, lymfe en weefselvocht.
Door de afzetting van kalk en vetachtige stoffen,
waaronder cholesterol wordt de binnenkant van
bloedvaten stijf en ruw. Op een ruwe vaatwand
kunnen zich bloedstolsels vormen.
Soms raakt zo’n stolsel los. Op een plaats waar de
bloedvaten nauwer worden, kan dit stolsel een
verstopping veroorzaken.
In nevenstaande afbeelding is de bloedsomloop
schematisch weergegeven.
Op plaats P raakt een stolsel los.
Het stolsel wordt meegevoerd met de bloedstroom
en veroorzaakt een verstopping.
Waar veroorzaakt dit stolsel als eerst een verstopping?
A. In een been.
B. In het hart.
C. In de lever.
D. In een long.
5
17.
Het bloed dat een bepaald hersengebied verlaat, is zuurstofarm.
In welk van de volgende bloedvaten is dit bloed voor het eerst weer zuurstofrijk?
A.
B.
C.
D.
18.
In een longslagader.
In een longader.
In een halsslagader.
In een halsader.
Twee beweringen zijn:
1. de concentratie van ureum in de urine wordt mede bepaald door de mate van
terugresorptie van water in de nierkanaaltjes.
2. de concentratie van ureum in de urine wordt mede bepaald door de mate van
terugresorptie van ureum in de nierkanaaltjes.
Welke bewering(en) is (zijn) juist?
A.
B.
C.
D.
19.
Alleen 1.
Alleen 2.
1 en 2.
1 en 2 zijn onjuist.
Uitscheiding is het verwijderen van overtollige en / of schadelijke stoffen uit het inwendige
milieu.
Delen van de urinewegen van de mens zijn: de urineleiders, de urineblaas, de
nierbekkens en de nierkapseltjes.
In welke van deze delen worden overtollige en schadelijke stoffen direct uit het interne
milieu gehaald?
A.
B.
C.
D.
20.
De urineblaas.
De nierkapseltjes.
De nierbekkens.
De urineleiders.
Verzwakte ziektekiemen kunnen ingespoten worden in gezonde mensen, die dan een
bescherming opbouwen tegen deze verzwakte ziektekiemen.
Wat wordt gestimuleerd door de verzwakte ziektekiemen?
Is hier sprake van actieve of passieve immuniteit?
A.
B.
C.
D.
Verzwakte ziektekiemen
stimuleren…….
antigeenproductie.
antigeenproductie.
antistofproductie.
antistofproductie.
Sprake van…….
passieve immuniteit.
actieve immuniteit.
passieve immuniteit.
actieve immuniteit.
6
21.
De hormonen van de hypofysevoorkwab beïnvloeden voornamelijk:
A. de werking van andere organen, die geen hormonen produceren.
B. de hormoonproductie van andere hormoonklieren.
C. de ontwikkeling van het geslacht.
D. het centrale zenuwstelsel.
22.
In nevenstaande tekening is schematisch een
hormoonklier met een aanvoerend en een
afvoerend bloedvat weergegeven.
De pijlen geven de stroomrichting van het
bloed aan.
Kunnen in bloedvat 1 hormonen voorkomen die
afkomstig zijn van deze klier?
En in bloedvat 2?
A.
B.
C.
D.
23.
Hormonen in
bloedvat 2
Ja.
Nee.
Ja.
Nee.
Bij bepaalde oogbehandelingen wordt vocht op het oog gedruppeld om
ooglidbewegingen te voorkomen.
De ooglidbewegingen treden op als gevolg van impulsen langs een reflexboog door
A.
B.
C.
D.
24.
Hormonen in
bloedvat 1
Ja.
Ja.
Nee.
Nee.
de hersenstam.
het ruggemerg.
een centrum van het autonome zenuwstelsel in de spinale ganglia.
het gezichtscentrum in de hersenen.
Wat wordt bedoeld met de pupilreflex?
A. Het knipperen met de oogleden als een voorwerp het oog nadert.
B. Het buiten de wil om boller en platter worden van de lens.
C. Het samentrekken en of ontspannen van de kringspieren en de straalsgewijslopende
spieren o.i.v. de hersenstam.
D. Het samentrekken en of ontspannen van de spieren in het straalvormig lichaam o.i.v.
de hersenstam.
7
25.
Over de werking van een zenuwcel van een mens wordt het volgende beweerd.
Nadat een impuls punt P (zie onderstaand figuur) gepasseerd is
1. neemt de impulssterkte af;
2. neemt de geleidingssnelheid af;
3. neemt de prikkelbaarheid bij P toe.
Welke van deze beweringen is (zijn) juist?
A.
B.
C.
D.
26.
Alleen 2.
Alleen 3.
1 en 2.
1 en 3.
Onderstaande tekeningen P en Q stellen dwarsdoorsneden voor op verschillende
plaatsen van het ruggemerg van de mens.
Met welk cijfer wordt de witte stof aangegeven?
Welke tekening stelt de doorsnede voor van het deel van het ruggemerg dat het
bij het hoofd is gelegen?
Witte stof
A.
B.
C.
D.
1.
1.
2.
2.
dichtst
Dichtst bij het
hoofd
P.
Q.
P.
Q.
8
27.
In onderstaande tekening is schematisch weergegeven hoe diverse zenuwcellen, die
een rol spelen bij het gebogen houden van een arm, met een buigspier en met andere
zenuwcellen in verbinding staan.
Welke van de genummerde delen kunnen beschouwd worden als schakelcellen of
uitlopers daarvan?
A. De delen 1 en 2.
B. De delen 1, 2 en 3.
28.
C. De delen 4, 5 en 6.
D. De delen 7, 8, 9 en 10.
Bij muizen is het allel voor een bruine vacht dominant over dat voor een witte vacht;
het allel voor donkere ogen is dominant over dat voor rode ogen.
Een homozygote bruinharige, donkerogige muis wordt gekruist met een witharige, roodogige
muis.
De betrokken genen zijn niet gekoppeld en niet X-chromosomaal.
Hoeveel verschillende genotypen kunnen in de F2 worden aangetroffen?
A. 4.
29.
B. 8.
C. 9.
D. 16.
Sommige klaverplanten bevatten blauwzuur, waardoor zij tegen vraat beschermd worden
Voor de productie van blauwzuur is het noodzakelijk dat twee dominante allelen E en F
aanwezig zijn.
Er worden twee klaverplanten gekruist, die geen van beide blauwzuur kunnen
maken.
De helft van de F1 – individuen blijkt wel blauwzuur te kunnen maken, de andere helft
niet.
Wat waren de genotypen van beide ouders?
A. EEff x eeFF.
B. Eeff x eeFf.
C. EEFf x eeff of EEff x eeff.
D. EEff x eeFf of Eeff x eeFF.
9
30.
Bij valkparkieten is het allel voor een grijze veerkleur dominant over dat voor een
witte veerkleur. Deze allelen zijn niet X-chromosomaal.
In de stamboom (zie onderstaand figuur) is weergegeven welke nakomelingen grijze
veren hebben en welke witte; de veerkleur van de ouders is niet bekend.
Welke van onderstaande uitspraken is op grond van deze gegevens juist?
A.
B.
C.
D.
31.
Q is homozygoot voor grijze veerkleur.
Q is homozygoot voor witte veerkleur.
Q is heterozygoot.
Er zijn te weinig gegevens om te bepalen of Q homozygoot is voor witte veerkleur of
heterozygoot.
Veel planten maken alkaloïden; dat zijn stoffen die hen beschermen tegen vraat door
insecten. Zebrarupsen blijken niet gevoelig te zijn voor de alkaloïden in een bepaalde
plant, Jacobskruiskruid (zie onderstaande afbeelding).
In een bepaald gebied waren haast alle Jacobskruiskruidplanten binnen korte tijd door
zebrarupsen kaal gevreten. Kleine groepjes planten werden gespaard door de
zebrarupsen.
Deze overgebleven planten zaten vol met bladluizen en mieren. Deze mieren bleken de
bladluizen te beschermen tegen allerlei belagers, omdat de bladluizen suikers afscheiden,
welke als voedsel dient voor de mieren.
Hoe noemen we de relatie tussen de bladluizen en de mieren?
En de relatie tussen de bladluizen en de zebrarupsen?
A.
B.
C.
D.
Relatie bladluizen en
mieren
Mutualisme.
Mutualisme.
Competitie.
Competitie.
Relatie bladluizen en
zebrarupsen
Mutualisme.
Competitie.
Predatie.
Mutualisme.
10
32.
Bepaalde soorten spechten ( in Suriname de timremang genoemd) maken gaten met
hun snavels in bomen tot in het hout. Uit deze gaten druppelt vocht naar buiten, dat
deze spechten opdrinken (zie afbeelding).
Het opgedronken vocht is het voornaamste voedsel voor de specht.
Echter dient het vocht ook als voedsel voor bepaalde insecten.
Deze insecten worden ook door de genoemde spechten opgegeten.
Is er tussen de spechten en de insecten sprake van competitie of van predatie of van
beide?
A.
B.
C.
D.
Alleen van competitie.
Alleen van predatie.
Zowel van competitie als van predatie.
Niet van competitie en ook niet van predatie.
11
Open vragen:
33. (4p) Het hormoon adrenaline bevordert de omzetting van glucose uit glycogeen.
A. Wordt de productie van adrenaline beïnvloed door de hypofyse of het
autonoom zenuwstelsel?
B.
34. (4p) A.
B.
Welk hormoon beïnvloed dezelfde omzetting als adrenaline?
Noem een functie van de zaadblaasjes op.
Noem een functie van de bijballen op.
35. (3p) Eén van de stoffen die de mens uitscheidt, is ureum.
Ureum wordt gevormd bij de afbraak van bepaalde organische stoffen.
A.
In welk orgaan ontstaat ureum?
B.
Bij afbraak van welke, organische stoffen wordt ureum gevormd?
36. (4p) Bij kanaries komt een allel E voor dat X – chromosomaal is.
Embryo’s die geen allel E bezitten sterven in een vroeg stadium.
Bij vogels hebben mannetjes twee X-chromosomen per lichaamscel en vrouwtjes
één X- en één Y- chromosoom.
Een kanarievrouwtje paart met een heterozygoot mannetje.
Hoe groot is de kans dat het eerst uitgekomen kanariemannetje heterozygoot is voor
deze eigenschap?
Toon dit aan met een kruisingsschema.
37. (4p) Twee situaties die zich kunnen voordoen zijn:
1. Iemand raakt met een hand een heet voorwerp aan en trekt zijn hand terug.
2. Een persoon ruikt voedsel en begint direct daarna te watertanden.
A.
In welk of welke van deze situaties is er sprake van een reflex?
B.
Indien er sprake is van een reflex in welke situatie (s) loopt de reflex via de
hersenstam?
12
38. (1p) Meestal treedt er na beschadiging van een bloedvat bloedstolling op.
Er kleven dan bepaalde bloeddeeltjes vast aan het beschadigde deel van het
bloedvat.
Uit deze deeltjes komt een stof vrij waardoor het bloed stolt.
Uit welke bloeddeeltjes komt deze stof vrij?
39. (4p) Wat verstaat met onder struma of krop?
Verklaar hoe deze kan ontstaan.
40. (2p) In de landbouw wordt vaak gebruik gemaakt van chemische bestrijdingsmiddelen.
Noem twee eigenschappen die deze bestrijdingsmiddelen moeten hebben,
om zo weinig mogelijk schade aan te richten aan het milieu.
13
Antwoorden MC Vragen
Vraag
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
Antwoord
D
C
D
B
D
D
B
A
D
C
C
A
A
B
D
D
Vraag
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
Antwoord
B
A
B
D
B
A
A
C
B
A
A
C
D
D
B
C
Open vragen:
Vraag Antwoord
33
A. autonoom zenuwstelsel
B. glucagon
34
A. Functie: de zaadblaasjes produceren een deel van het
zaadvocht.
B. Functie: in de bijballen worden spermacellen opgeslagen,
en eventueel vocht om zaadcellen inactief te maken.
35
A. In de lever
B. Uit : eiwitten/ aminozuren
36
Kans is: 50 % (1/2)
Kruisingsschema:
P1 XEY- x XEXe
Sg XE ,Y- XE ,Xe
F1 XEXE, XEXe, XEY-, XeY37
A. Sprake van reflex : geval(len) 1 en 2
B. Reflex via hersenstam: geval: 2
38
Bloeddeel: bloedplaatjes
39
Verklaring: vergrote schildklier: Te kort of teveel thyroxine
40
- Specifieke werking
- Snel afbreekbaar
Cijfer =
Punten
2
2
2
2
1
2
1
3
4
2
2
1
4 (1+3)
1
1
32 * 2 + 26 + 10 basispunten
10
14
Download