Memorie van Antwoord/Nota van Wijziging ’s-Hertogenbosch DIS-nummer afdeling bijlage(n) 13 juni 2000 689796 EBZ - 13/00 D Voorgestelde behandeling: PS-vergadering : 22/23 juni 2000 onderwerp Nota nutsvoorzieningen Aan Provinciale Staten van Noord-Brabant, Bij de behandeling van het statenvoorstel met betrekking tot de Nota Nutsvoorzieningen in de gecombineerde commissievergadering van de commissies voor Financiën, voor Economische zaken en arbeidsmarktbeleid, voor Verkeer, vervoer en waterstaat en voor Milieu, natuur en landschap d.d. 26 mei 2000 werd de nota met in achtneming van politieke voorbehouden rijp geacht voor behandeling in Provinciale Staten. Met de Nota Nutsvoorzieningen hebben wij beoogd antwoord te geven op de vraag naar de toekomstige rol van de provincie in de openbare nutsvoorzieningen zoals geformuleerd in het bestuursakkoord 1999-2003. Meer concreet hebben wij in de nota nutsvoorzieningen de vraag centraal gesteld of de provincie voor het behartigen van de publieke belangen , zoals de zekerheid van de voorziening, de betaalbaarheid en het milieu, en voor het bewaken van het maatschappelijk vermogen al dan niet zou moeten blijven participeren in nutsbedrijven .Vanuit de commissie werd bevestigd dat met de nota een antwoord werd gegeven op de gestelde vragen, zij het dat niet iedereen het antwoord van het college deelde. Wel werd opgemerkt dat het hier slechts een eerste stap in een proces betreft. Wij onderschrijven dit laatste ten volle: het gaat thans niet om de vraag of de provincie haar aandelenbezit gaat vervreemden, maar om de vraag of de provincie vanuit haar publieke functie haar aandelenbezit moet behouden ( anders dan om redenen van financiële aard. De vraag óf, wanneer in welke mate en in welke vorm tot vervreemding wordt overgegaan, is thans niet aan de orde. Tijdens de commissiebehandeling werd tevens het WRR rapport “Het borgen van het publiek belang” ter sprake gebracht. Naar aanleiding daarvan merken wij het volgende op. Het rapport maakt onderscheid tussen individuele, maatschappelijke en publieke belangen. Een groot aantal maatschappelijke belangen worden zonder betrokkenheid van de overheid behartigd. Er is eerst sprake van een publiek belang indien de overheid zich de behartiging van een maatschappelijk belang aantrekt op grond van de overtuiging dat dit belang anders niet goed tot zijn recht komt. 317515235 Memorie van Antwoord/Nota van Wijziging 13/00 D vervolg 2 Het rapport onderscheidt twee vragen: 1. De wat-vraag: welke maatschappelijke belangen merkt de overheid aan als publieke belangen 2. De hoe-vraag: op welke wijze worden vervolgens de belangen waarvoor de overheid aldus de eindverantwoordelijkheid heeft aanvaard, behartigd en wie draagt de operationele verantwoordelijkheid hiervoor. De wat-vraag wordt in het rapport vooral als een politieke vraag beschouwd in tegenstelling tot de hoe-vraag welke laatste vraag dan ook centraal staat in het rapport. Bij de hoe-vraag gaat het er om hoe de publieke belangen het beste kunnen worden behartigd of met andere woorden worden geborgd. Het rapport geeft aan dat publieke belangen een heel verschillend karakter kunnen hebben. Soms hebben zij betrekking op de productie en levering van goederen en diensten tegen een redelijke prijs, in andere gevallen op de randvoorwaarden waaronder moet worden geproduceerd en geleverd. In het derde geval heeft de overheid de eindverantwoordelijkheid voor het optimaal functioneren van de markt. Als voorbeeld wordt de elektriciteitssector genoemd. Productie en levering van elektriciteit waren (lange tijd) een publiek belang omdat a) het een maatschappelijk belang was dat iedereen over elektriciteit kon beschikken en b) de markt faalde vanwege het natuurlijk monopoliekarakter van het netwerk. Aan het algemeen belang van de levering van elektriciteit waren andere belangen verbonden: veiligheid, duurzaamheid, universele dienstverlening enz. Door de technologische ontwikkelingen is de aard van dit publieke belang recentelijk veranderd. Concurrentie op een en het zelfde net is tegenwoordig wel mogelijk en er is van een natuurlijk monopolie geen sprake meer. Deze concurrentie wordt bovendien gekatalyseerd door richtlijnen van de EU. Hiermee zijn de productie en levering van elektriciteit op zich geen publiek belang meer. Er wordt nog steeds een maatschappelijk belang mee gediend, maar behartiging daarvan behoeft geen betrokkenheid meer van de overheid. Dit laat onverlet dat in dit kader andere publiek belangen resteren: randvoorwaarden die aan de productie en levering van elektriciteit moeten worden gesteld. Hierbij gaat het gedeeltelijk om dezelfde publieke belangen die ook in de monopoliesituatie van belang waren: veiligheid, universele dienstverlening, betrouwbaarheid, milieuvriendelijkheid enz. Maar er dienen zich ook anderen publieke belangen aan die nu juist verbonden zijn met het mogelijk maken en garanderen van concurrentie. Deze hebben betrekking op transparantie, op onafhankelijkheid van het netbeheer en op de toegang tot het net op basis van algemene, niet discriminatoire voorwaarden. Ten aanzien van de productie en levering van elektriciteit is mede door technologische vooruitgang de aard van het publieke belang derhalve verschoven . Omdat (meer) concurrentie bij productie en levering mogelijk is geworden, hoeft de overheid niet meer actief te participeren in de sector en kan zij zich bepalen tot het stellen van randvoorwaarden. In het rapport wordt tevens het advies van de Raad van State ten aanzien van de rijksbegroting 1999 gememoreerd. “De raad adviseert aan verdergaande introductie van marktwerking een grondige analyse ten grondslag te leggen en daarbij de ervaringen die tot op heden zijn opgedaan, te betrekken”. Recenter onderstreepte de Raad van State (2000) het belang om “nog eens over de uitgangspunten van de privatisering van de nutssectoren na te denken. Tot zover het WRR rapport. 317515235 Memorie van Antwoord/Nota van Wijziging 13/00 D vervolg 3 In dit verband wijzen wij er op , dat wij zoals ook de WRR heeft gedaan, ons nadrukkelijk de vraag hebben gesteld: wat zijn de publieke belangen en hoe kunnen deze geborgd worden. Onze conclusie daarbij is, dat de publieke belangen in voldoende mate zijn geregeld en landelijke wetgeving, zodat om die reden een provinciaal aandeelhouderschap van de nutsbedrijven (m.u.v. drinkwater) geen vereiste meer is. Bij de discussies in de Tweede kamer over de tot standkoming van de Elektriciteitswet 1998 en ook de Gaswet is juist over deze randvoorwaarden voor de veiligstelling van publieke belangen gesproken. Bij brief aan de Tweede Kamer van 21 februari 200 heeft de minister van Economische Zaken een notitie over liberalisering en privatisering in netwerksectoren aangeboden. Daarin is nog eens ingegaan op vraagstukken rondom met name: waarborgen van publieke belangen toezicht op netwerksectoren mogelijke marktordeningsmodaliteiten privatisering van nutsbedrijven Ten aanzien van het laatste punt was het Kabinet van mening dat het in deze sectoren de voorkeur verdient in een concurrerende markt en bij adequaat toezicht overheidsbedrijven te privatiseren. De minister van Economische zaken heeft in het kader van de discussie over de Gaswet aan de aandeelhouders het dringende verzoek gedaan (de meerderheid van) de aandelen in het gasbedrijf voorshands niet te vervreemden. Vervreemding van (een minderheid van de) overheidsaandelen behoeft voorshands tot 1 januari 2004 de goedkeuring van de minister van economische zaken. Deze datum geldt in principe als datum waarop de laatste categorie gebonden klanten wordt vrijgelaten. Daaraan voorafgaand vindt in 2003 een evaluatie plaats van de ontwikkeling van de liberalisering tot dat moment op basis waarvan een definitief besluit zal worden genomen over de vrijmaking van de laatste categorie gebonden klanten. Voorts komt er een vergunningenstelsel voor de levering aan kleinverbruikers, ook in de periode nadat de markt volledig is geliberaliseerd. De Tweede Kamer wil hiermee deze groep consumenten beschermen In de Nota Nutsvoorzieningen hebben wij een afweging gemaakt of er vanuit het publiek belang geredeneerd nog reden is om als provincie aandeelhouder te blijven bij het elektriciteitsbedrijf en het gasbedrijf. In die afweging heeft ook mee gespeeld de geringe zeggenschap die wij als aandeelhouder kunnen uitoefenen in een structuur NV. Wij benadrukken hierbij nogmaals dat op dit moment niet het afstoten van (een deel van) de aandelen van nutsbedrijven (met uitzondering van BBA-aandelen) in discussie is. Een eventuele privatisering van (een deel van) het aandelenpakket van de provincie in energiebedrijven komt pas later ter discussie. 317515235 Memorie van Antwoord/Nota van Wijziging 13/00 D vervolg 4 In onze conclusies ten aanzien van de gas- en de elektriciteitssector, zoals verwoord op de pagina’s 34, 36 en 42 van de Nota nutsvoorzieningen, hebben wij aangegeven, dat in de toekomst slechts het financiële belang bepalend wordt voor het moment of de momenten waarop (delen van ) het aandelenpakket zal/zullen worden afgestoten. Tijdens de commissievergadering is met name vanuit de CDA fractie opgemerkt dat ook al vereist het publiek belang niet langer continuering van het aandeelhouderschap er bij vervreemding van het aandelenbezit niet alleen het financieel belang, in de zin van het verkrijgen van een maximale opbrengst uitgangspunt mag zijn; bijvoorbeeld ook de reeds jaren bestaande traditionele en emotionele band met de nutsbedrijven , of de mogelijkheid om de aandelen geheel of gedeeltelijk te vervreemden aan een verbruikerscoöperatie werden genoemd als mogelijkheid om naast het financiële belang een rol te laten spelen bij de vraag in welke mate en op welke wijze tot vervreemding wordt overgegaan. Wij merken terzake op, dat uiteraard op het moment van besluitvorming over daadwerkelijke vervreemding een laatste toets kan plaatsvinden of overdracht van het aandeelhouderschap op basis van de dan geldende omstandigheden ook op andere dan financiële gronden verantwoord is. Met inachtneming van het voorgaande en in verband met de gevoerde discussie in de commissie stellen wij voor in onderdeel drie van het statenvoorstel “Conclusies uit de nota Nutsvoorzieningen “ het tweede aandachtpunt als volgt te wijzigen : het financiële belang wordt vervolgens bepalend voor het moment of de momenten waarop (delen van ) het aandelenpakket van Essent en Obragas zal/zullen worden afgestoten. Op het feitelijk moment van gehele of gedeeltelijke vervreemding van het aandelenbezit kan een laatste toets plaatsvinden of overdracht van het aandeelhouderschap op basis van de dan geldende omstandigheden ook op andere dan financiële gronden verantwoord is. Wij stellen derhalve tevens voor laatstgenoemde zin tevens toe te voegen aan de betreffende conclusies op de pagina’s 34, 36 en 42 van de Nota nutsvoorzieningen . Gelet hierop hebben wij het ontwerp-besluit aangepast. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, De griffier De voorzitter M. Bruinsma mr. F.J.M. Houben Auteur: drs. Th.M. van Leeuwen, tst. 2307 Bijgaand treft u de volgende bijlagen aan: 1. herzien ontwerp besluit 317515235 13/00 E Herzien ontwerp-besluit ’s-Hertogenbosch DIS-nummer afdeling bijlage(n) 14 juni 2000 689796 EBZ 1 Voorgestelde behandeling: PS-vergadering : 22/23 juni 2000 Statencommissie Fin. + : 26 mei 2000 + EZA+ VVW+ MNL onderwerp Nota Nutsvoorzieningen Provinciale Staten van Noord-Brabant, - - gelezen het voorstel van Gedeputeerde staten, d.d. 25 april 2000, gelet op de ingekomen reacties op de Ontwerpnota nutsvoorzieningen en het antwoord hierop van Gedeputeerde Staten gelet op het advies van de gecombineerde commissie voor Financiën, voor Verkeer, vervoer en waterstaat, voor Milieu, natuur en landschap en voor Economische zaken en arbeidsmarktbeleid, d.d. 26 mei 2000; gelet op de Memorie van antwoord/Nota van wijziging d.d. 13 juni 2000; besluiten: de Nota Nutsvoorzieningen van april 2000 vast te stellen met inachtneming van de voorgestelde wijzigingen zoals aangegeven in de Memorie van antwoord/Nota van wijziging, luidend: het financiële belang wordt vervolgens bepalend voor het moment of de momenten waarop (delen van ) het aandelenpakket van Essent en Obragas zal/zullen worden afgestoten. Op het feitelijk moment van gehele of gedeeltelijke vervreemding van het aandelenbezit kan een laatste toets plaatsvinden of overdracht van het aandeelhouderschap op basis van de dan geldende omstandigheden ook op andere dan financiële gronden verantwoord is. de laatstgenoemde zin tevens toe te voegen aan de betreffende conclusies op de pagina’s 34, 36 en 42 van de Nota nutsvoorzieningen . ’s-Hertogenbosch, juni 2000 Provinciale Staten van Noord-Brabant, De griffier De voorzitter 317515235