Vleermuizen in je bos, een blijk van goed bosbeheer

advertisement
BOSrevue 38
[okt–nov– dec 2011]
Vleermuizen in je bos,
een blijk van goed bosbeheer
België telt 21 soorten vleermuizen, waarvan minstens twee
A L E X L E F E V R E , vleermuizenwerkgroep Natuurpunt
derde in bos wonen en het resterende derde er op één of andere
manier ook mee verbonden is.
2011 werd door de Verenigde Naties uitgeroepen tot het
Internationaal Jaar van de Bossen, 2012 tot Internationaal Jaar
van de Vleermuis, een reden temeer om de relatie tussen
beiden wat nader toe te lichten.
Vleermuizen hebben een complexe sociale levenswijze.
Ze leven allemaal gedurende kortere of langere periodes
van het jaar in kolonies. Tijdens de kraamperiode hebben ze
warme plaatsen nodig om er zichzelf en hun jongen warm
te houden, tijdens andere periodes koelere plaatsen om zo
hun lichaamstemperatuur te kunnen laten dalen om energie
te besparen. In Vlaanderen beschikken vleermuizen over een
Bechsteins vleermuis in een boomhol. © Rollin Verlinde, Vildaphoto
verscheidenheid aan verblijfplaatsen, naast gebouwen en
ondergrondse objecten zijn oude bomen zeer belangrijk.
Sommige soorten leven het jaar rond in bomen terwijl andere
wisselen tussen bomen, gebouwen en/of ondergrondse plaatsen,
afhankelijk van seizoen en klimaat. Een derde groep treft
men voornamelijk in bossen aan om er te jagen of om bosranden
en dreven te gebruiken om zich naar hun jachtgebieden te
begeven (Voûte, 1983).
In Vlaanderen is al enig onderzoek uitgevoerd naar het belang
van bossen voor vleermuizen (Willems, 2003, Sablon, 2003,
Dekeukeleire, 2006) maar dit is slechts een tipje van de sluier.
Het gebruik van bossen
door vleermuizen
Vleermuizen maken op allerlei manieren gebruik van
bossen (tabel 1). Oude bomen dienen als verblijfplaatsen.
Dit kan zowel in scheuren, spleten, rottings- of spechtenholen als achter boomschors zijn. De boombewonende
(dendrofiele) soorten verhuizen geregeld en hebben dus
nood aan meerdere geschikte bomen. Het verhuizen
speelt zich af binnen een vrij beperkte zone van enkele
honderden meters. Zo goed als alle soorten gebruiken
het bos of bosranden als jachtgebied. Enkel de water- en
meervleermuis die boven waterpartijen jagen doen dit
niet, maar deze kunnen wel verblijfplaatsen in het bos
hebben (Walsh, 1995).
Meschede (2000) toont in haar lijvig rapport over de ecologie
en bescherming van bosbewonende vleermuissoorten aan dat
er een uitermate complexe relatie tussen vleermuizen en bossen
bestaat. Dit artikel wenst dan ook nader in te gaan op de laatste
bevindingen op dit gebied.
Welke verblijfplaatsen verkiezen
vleermuizen?
Met het toenemen van de leeftijd van een boom verhoogt
ook de kans dat er een holte aanwezig is (Limpens, 1991;
Boonman, 2000). Het is dus niet de boomsoort maar
de leeftijd van de boom die bepaalt of er vleermuisver-
1
2
BOSrevue 38
[okt–nov– dec 2011]
Tabel 1: Overzicht van alle Belgische vleermuissoorten en hun relatie tot bossen
VLEERMUISSOORTEN IN BELGIË
Wetenschappelijke
naam
Nederlandstalige
naam
ROL VAN BOSSEN
Verblijfplaatsen
Holle bomen
Verblijfplaatsen
Verblijfplaatsen
Scheuren & spleten achter boomschors
Jachtgebieden
Rhinolophus hipposideros
Kleine hoefijzerneus
Ja
Rhinolophus ferrumequinum
Grote hoefijzerneus
Ja
Pipistrellus pipistrellus
Gewone dwergvleermuis
Ja
Pipistrellus nathusii
Ruige dwergvleermuis
Ja
Pipistrellus pygmaeus
Kleine dwergvleermuis
Ja
Nyctalus noctula
Rosse vleermuis
Ja
Ja
Ja
Ja
Nyctalus leisleri
Bosvleermuis
Eptesicus serotinus
Laatvlieger
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja, boven boomkruinen
Ja
Uitzonderlijk
Soms, meestal bosranden
Vespertilio murinus
Tweekleurige vleermuis
Plecotus auritus
Gewone grootoor
Plecotus austriacus
Grijze grootoor
Barbastella barbastellus
Mopsvleermuis
Myotis myotis
Vale vleermuis
Myotis dasycneme
Meervleermuis
Uitzonderlijk
Ja, boven vijvers in bossen
Myotis daubentonii
Watervleermuis
Ja
Ja, boven vijvers in bossen
Myotis nattereri
Franjestaart
Ja
Ja
Myotis bechsteinii
Bechsteins vleermuis
Ja
Ja
Myotis emarginatus
Ingekorven vleermuis
Uitzonderlijk
Myotis mystacinus
Baardvleermuis
Myotis brandtii
Brandt’s vleermuis
Myotis alcathoe
Nimfvleermuis
Ja
Ja
Ja
Soms
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja, boven de bodem
blijfplaatsen aanwezig zijn of niet. Bovendien maken
vleermuizen hun verblijfplaatsen niet zelf, ze zijn hiervoor volledig af hankelijk van externe factoren. Enerzijds
zijn er de spechtenholen, anderzijds rottingsholen die
ontstaan onder invloed van natuurlijke aftakelingsprocessen (bv. rotting ten gevolge van af braak door wind
of blikseminslag, dode bomen, …) (Van der Wijden,
1999). De voorkeur van de meeste vleermuissoorten
gaat echter uit naar spechtenholen (Meschede, 2000).
Algemeen wordt aangenomen dat in een bos minstens
50% van alle holen door spechten ontstaan, Van der
Wijden (1999) vond zelfs tot 80%. Spechtenholen zijn
pas voor vleermuizen geschikt als ze voldoende naar
boven toe uitgehold zijn. Dit aftakelingsproces ontstaat
door schimmels en andere houtverterende organismen.
We mogen bovendien niet vergeten dat boomholten ook
door een groot aantal andere diersoorten gebruikt worden, zoals boomklever (Sitta europaea), spreeuw (Sturnus
vulgaris), bosuil (Strix aluco), bonte vliegenvanger (Ficedula hypoleuca), eekhoorn (Sciurus vulgaris), boommarter
(Martes martes) om er enkele te noemen. Jammer genoeg
gaan weinig studies in op de relatie tussen spechten en
vleermuizen. Wel gekend is welke spechten voor onze
inheemse vleermuizen van belang zijn. Dit is vooreerst
de grote bonte specht (Dendrocopos major) vervolgens de
middelste bonte specht (Dendrocopos medius) en de groene
specht (Picus viridis) en tenslotte de zwarte specht (Dryocopus martius) (Meschede, 2000).
Ja
Ja
Uitzonderlijk
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja, thv boomkruinen
Ja
Verschillende auteurs tonen een sterke voorkeur aan van
vleermuizen voor bepaalde boomsoorten zoals zomereik (Quercus robur), wintereik (Quercus petraea), beuk (Fagus
sylvatica), Amerikaanse eik (Quercus rubra) en valse acacia
(Robinia pseudoacacia) (Limpens, 1991). Dit is een gevolg
van de voorkeur van de spechten voor deze bomen om er
hun holten te kappen. Boonman (2000) toonde aan dat bij
bomen met een leeftijd van ouder dan 100 jaar het aantal
boomholten gelijk was voor beuk als voor zomereik, zowel
naar spechtenholten als naar natuurlijke holten. Een
ander onderzoek toonde aan dat voor bomen van ongeveer
dezelfde leeftijd het aantal voor vleermuizen beschikbare
holten in Amerikaanse eiken (Figuur 2) 3 à 4 maal hoger
was dan in zomereiken (Strypstein, 2004). Alvast een
belangrijke reden om sterk op te letten met het kappen
van Amerikaanse eiken met holten in het kader exotenbestrijding. Een andere exoot, nl. de valse acacia is een
uitheemse boomsoort met heel wat ecologische nadelen
(invasief, stikstoffixatie) waardoor ze vaak voorwerp
uitmaken van bestrijdingscampagnes. Het is echter een
boomsoort die op relatief jonge leeftijd al veel spleten
en loshangende schors vertoont wat op zich interessant is voor enkele soorten vleermuizen, zoals de ruige
dwergvleermuis. Ook bij deze boomsoort wordt dus best
omzichtig te werk gegaan.
Loofbomen genieten een duidelijke voorkeur tegenover
naaldbomen zelfs als deze het grootste deel van een bos-
BOSrevue 38
[okt–nov– dec 2011]
Figuur 2: Onderzoek toonde aan dat voor bomen van ongeveer dezelfde leeftijd het aantal voor vleermuizen beschikbare holten in Amerikaanse eiken
3 à 4 maal hoger was dan in zomereiken (Strypstein, 2004). Alvast een
belangrijke reden om sterk op te letten met het kappen van Amerikaanse
eiken met holten in het kader exotenbestrijding. © Luc Swerts
bestand uitmaken. Schmidt (1988) vond slechts 16% van
de rosse vleermuiskolonies in naaldbomen terwijl deze in
het onderzochte gebied 90% van het bosbestand uitmaakten. Dit is ook afhankelijk van de leeftijd van de boom. Zo
vond Helmer (1988) in een bepaald gebied in Nederland
43 van de 59 vleermuisverblijfplaatsen in oude grove dennen (Pinus sylvestris). Belangrijk te vermelden is dat hier de
wegkwijnende naaldbomen niet werden verwijderd.
Naast de vijf eerder vermelde loofbomen zijn er nog
diverse andere boomsoorten waarin vleermuizen aangetroffen zijn: tamme kastanje, plataan, linde, es, wilg, olm,
berk, esdoorn, notelaar, douglas, sequoia, ceder en in de
meeste hoogstamfruitbomen (Jaberg, 2006).
Tenslotte is het heel belangrijk aan te geven dat vleermuizen heel duidelijk levende bomen met holten verkiezen boven dode bomen: in vrijwel alle gevallen worden
kolonies gevonden in levende holle bomen. De holten met
kolonies zijn te vinden op diverse hoogten, soms slechts
op 1,5 meter maar de meeste vanaf 7 à 8 tot 18 meter en
hoger. Dit is afhankelijk van de hoogte van de boom en
boomkruin. De oriëntatie van de opening speelt hierbij
geen rol. Wel is er een voorkeur voor bomen met spechtenholten in de nabijheid van bosranden. Boonman (2000)
vond verhoudingsgewijs meer bezette spechtenholten
nabij bosranden dan dieper in het bos, ook al was de
dichtheid aan holten dieper in het bos groter. Mogelijks
heeft dit te maken met hogere temperaturen in hun
verblijfplaatsen of het feit dat ze dan sneller buiten het
bos kunnen gaan jagen, zoals in het geval van de rosse
vleermuis.
De vraag die men zich kan stellen is hoeveel holen vleermuizen nodig hebben opdat het gebrek aan holten geen
beperkende factor zou zijn voor hun voorkomen. Van der
Wijden (1999) vond in het Zoerselbos gemiddeld 20 holen
en 12 holle bomen per hectare. Meschede (2000) stelt dat
in oude bossen van ongeveer 120 jaar er tussen de 25 à 30
boomholten per hectare aanwezig zijn. Dit zijn densitei-
ten die wellicht volstaan. Vleermuizen zoeken bossen op
waarin veel geschikte boomholten aanwezig zijn op relatief
korte afstand van elkaar. De meeste studies op boombewonende vleermuizen tonen immers aan dat de dieren
verhuisfrequenties kennen tussen de 2 à 5 dagen. In vrijwel
alle gevallen gaat het om levende holle bomen.
Verschillende vleermuissoorten die aangewezen zijn op
holle bomen verlaten in de loop van maart-april hun winterverblijfplaatsen en gaan op zoek naar geschikte holle
bomen, maar worden dan geconfronteerd met een groot
probleem. Zeer veel boomholten zijn op dat moment
bezet door nestelende vogels (o.a. spreeuwen, mezen,
spechten, boomklevers en -kruipers) en in de meeste
gevallen zijn de vogels altijd in staat om de vleermuizen
weg te houden. Er blijft dus slechts een uiterst beperkt
aantal boomholten over voor de vleermuizen en dit terwijl nu net deze periode kritiek is om geschikte locaties
te vinden. Tussen eind augustus en begin september
verlaten de meeste vleermuizen hun koloniebomen, maar
sommige soorten (bv. baardvleermuizen en franjestaarten) blijven tot in oktober. De rosse en bosvleermuizen
en vermoedelijk nog enkele andere soorten overwinteren
in de koloniebomen.
Welke eisen stellen vleermuizen
aan hun jachtgebied?
Wat men zeker niet uit het oog mag verliezen is dat het
voorkomen van vleermuizen in bossen niet enkel afhankelijk is van het aantal boomholten maar ook van de kwaliteit van de omgeving als jachtgebied en de aanwezigheid
van verbindingselementen (Limpens, 1991). Soorten zoals
de Bechsteins vleermuis en grootoor maken veelvuldig
gebruik van boswegen bij hun verplaatsingen (Jaberg,
2006). Anderzijds hebben de meeste andere soorten ook
nood aan bomen om te rusten tijdens hun verplaatsingen
of jacht door open terreinen.
Binnen het bosecosysteem maken de vleermuizen gebruik
van diverse locaties om te jagen.
Soorten als de bos-, mops- en nimfvleermuis jagen geregeld boven de boomkruin terwijl anderen zoals de Bechsteins vleermuis en de vale vleermuis eerder net boven
de bodem jagen. Grootoren en ingekorven vleermuizen
jagen dan weer tussen het gebladerte op nachtvlinders of
spinnen die op bladeren rusten terwijl dwergvleermuizen
en laatvliegers langsheen bosranden en boven kapvlakten
of open plekken in het bos jagen. Water- en meervleermuizen jagen net boven vijvers of plassen die in bossen
gelegen zijn. De meeste soorten jagen in de vlucht maar
sommige soorten zoals de grote hoefijzerneus jagen vanaf
een vaste locatie en grijpen hun prooi als die voorbij komt
gevlogen; een beetje zoals een vliegenvanger.
Voedselonderzoek aan de hand van vleermuisuitwerpselen
toont aan dat sommige soorten opportunisten zijn terwijl
andere een zeer specifiek voedselaanbod hebben. Zo zal
3
BOSrevue 38
[okt–nov– dec 2011]
de mopsvleermuis hoofdzakelijk op spanners (Geometridae) en bladrollers (Tortricidae) jagen.
Figuur 3. © Alex Lefevre
Celuch (2008) vond dat in Slovakije loofbossen de belangrijkste habitat vormden voor vleermuizen. Niet minder
dan 16 vleermuissoorten jagen er in het bos of langsheen
bosranden. Voor sommige soorten hangt de populatiedichtheid af van de proportie van geschikte bossen (Gleich
2002, Reiter 2004). Er lijkt ook een verschil te bestaan in
type bossen. Zo hebben Myotis-soorten een sterke voorkeur voor bossen met hakhout en middelhout.
Figuur 4. © Alex Lefevre
10 adviezen voor een vleermuisrijk bos
1 Behoud en verhoog het aantal verblijfplaatsen, met name
bomen met boomholten (Figuur 3). Optimaal is tussen de 7
à 10 holle bomen per hectare. Het groeperen ervan is zeer
belangrijk, hier en daar één exemplaar volstaat zeker niet.
2 Voorzie ook in een volgende generatie oude bomen:
reserveer hiervoor bomen bij de eindkap en vermijd te grote
kappingen.
3 Laat dode bomen staan, achter de schors ervan vinden
vleermuizen beschutting (Figuur 4).
4 Zorg voor poelen en vijvers in een bos, hier kunnen de
vleermuizen drinken en jagen. Vermijd zeker ontwateren.
5 Creëer corridors tussen bossen via houtkanten, struwelen
en dreven. Fragmentatie heeft een zeer negatieve impact op
vleermuispopulaties in bossen.
6 Open plekken in een bos zijn optimale jachtgebieden voor
vleermuizen.
7 Zorg voor variatie in de boomsoorten en geef zeker
een voorkeur voor inheemse soorten, aangezien
deze meer insecten herbergen: voorzie loofbomen in
naaldhoutbestanden, bv via dreven.
8 Wanneer takken van oude of dode bomen een gevaar
opleveren voor voorbijgangers dan kan dit opgelost worden
door bomen te kandelaberen i.p.v. de boom te verwijderen.
9 Verjonging van dreven dient gefaseerd te verlopen zodat er
voldoende oude bomen aanwezig zouden zijn.
10 Als men dan toch dient over te gaan tot het kappen van
oude bomen dan kan dat best tussen begin maart en eind
maart of in september en oktober. Absoluut te vermijden
is de periode juni en juli omdat dan de kraamkolonies
aanwezig zijn en de periode november tot maart wegens
overwinterende vleermuizen.
Het microklimaat van een bos speelt ook een opmerkelijke rol in het voorkomen van vleermuizen. Zo is er een
verband tussen de bodemtemperatuur en het voorkomen
van dwergvleermuizen terwijl er bij Myotis-soorten eerder
een relatie is met de relatieve luchtvochtigheid en luchtdruk (Roche, 2000). Deze verbanden hebben vermoedelijk
te maken met hun prooien. Zo jagen dwergvleermuizen
eerder op vliegende insecten die op hun beurt afhankelijk
zijn van temperatuur terwijl Myotis-soorten eerder hun
prooien van de grond of bladeren plukken. Men stelde vast
dat vleermuizen eerder actief waren in bossen tijdens koudere nachten dan tijdens warme, zwoele nachten (Roche,
2000). De rol van open of gesloten boomkruinen speelt
hier uiteraard een rol. Meer gesloten boomkruinen vereisen eerder hogere temperaturen opdat insecten aanwezig
zouden zijn dan meer open boomkruinen.
Conclusie
Alle type bossen worden gebruikt door vleermuizen, gaande
van mediterrane bossen in het zuiden tot de boreale bossen
in het hoge noorden. Elke soort zoekt specifieke aspecten in
een bos, gaande van verblijfplaatsen tot jachtgebieden. Het
zijn net deze specifieke eisen die ervoor zorgen dat sommige
soorten in een bepaald type bos al dan niet aanwezig zijn.
Bij bosbeheer waar men rekening houdt met bovenvermelde
adviezen ziet men de aantallen vleermuizen alsook de
diversiteit aan soorten toenemen. Het is duidelijk dat het
behoud van holle bomen van primordiaal belang is voor
vleermuizen. Een belangrijk aspect voor hun aanwezigheid
in een bos kan beïnvloed worden door competitie met andere
diersoorten voor een beperkt aantal verblijfplaatsen zoals holle
bomen. Hier speelt de bosbeheerder dus een zeer belangrijke
rol. Bovendien verorberen vleermuizen zeer veel schadelijke
insecten. Een recente analyse toonde het economisch belang
van vleermuizen aan voor de landbouw. In de VS wordt deze op
ruwweg 23 miljard dollar geschat, zonder rekening te houden
met de impact op de bosbouw (Boyles 2011). Een reden te meer
om alles in het werk te stellen om elk bos vleermuisvriendelijk
te maken.
M
Referenties: www.vbv.be
Download