ZELFSTUDIETAAK sociologie H4 Wij hebben in dit hoofdstuk het belang van wetenschappelijke referentiekaders beklemtoond. H4 verduidelijkt ook dat elke wetenschappelijke discipline een eigen invalshoek heeft bij het bestuderen van eenzelfde fenomeen. Zo werd als voorbeeld het fenomeen ‘sterven, dood gaan, uitvaart’ én psychologisch (emotie, triest zijn, verlies verwerken …) én economisch (de houtsector, de verwachte economische omzet van georganiseerde uitvaarten -gegeven de veroudering van de bevolking-, het verzekeren van je eigen uitvaartregeling, … én sociologisch (vroeger: thuis sterven, vandaag een technologische ziekenhuisomgeving, vroeger een publieke rouwstoet naar de kerk (afscheidsdienst) en het kerkhof, vandaag vaak ‘in alle intimiteit’, crematie met een verschil van godsdienst tot godsdienst (Hindoes met de brandstapel)… uitgewerkt. Het opleidingsonderdeel economie is gedefinieerd als ‘the science which studies human behavior as a relationship between ends and scarce means which have alternative uses (Robbins, Essay on the Nature and significance of Economic Science, 1932). Of nog als ‘… een sociale wetenschap die tot voorwerp heeft het beheer van schaarse middelen’ (Tibor Scitovsky, 1910-2002). Concreet: allocatie van middelen (wat, hoeveel en hoe produceren?); verdeling (distributie) (voor wie produceren?); het nastreven van de volledige aanwending (stabilisatieprobleem). (Bron: prof. D. De Graeve) Psychologen bestuderen zowel observeerbaar gedrag, als de drijfveren voor gedrag en alle factoren die gedrag beïnvloeden. Het is de studie van: (1) hoe de hersenen informatie verwerken; (2) hoe die informatieverwerkingssystemen gedrag bepalen. Kortom welke processen er zich in een persoon afspelen. (Bron prof. C. Declerck (2013), Wie is de homo sapiens? Inzichten uit de psychologie en neurowetenschappen, ACCO.) (http://www.acco.be/uitgeverij/nl/publication/9789033493218/wie+is+de+homo+sapie ns+inzichten+uit+de+psychologie+en+neurowetenschappen) Sociologie hebben wij in H3 gedefinieerd als de wetenschap die de maatschappelijke patronen en structuren bestudeert, in hun ontstaan, voortbestaan en veranderen, en tevens het sociale handelen van mensen in de interactie met deze patronen en structuren. Of dat wat er gebeurt tussen mensen binnen netwerken binnen bepaalde culturen. Nu is de opdracht (leeroefening) om het fenomeen ‘feesten’ én vanuit economie, én vanuit psychologie én vanuit sociologie te benaderen. Dus drie perspectieven om zo te leren om multidisciplinair te denken. Dit doe je conform ons voorbeeld rond het fenomeen ‘sterven’. 1 Bij feesten denken wij aan: Rock Werchter, de Gentse Feesten, het Sinterklaasfeest, het Aalsters carnaval, internationale voetbalwedstrijden (voor ons ‘de’ Rode Duivels), het plechtig communiefeest, de ‘baby borrel’ (bij niet-gelovigen) in plaats van een ‘kerkse doop’ (bij kerkelijke mensen), de ‘gay parate’, een Nobel prijsuitreiking, het afstuderen aan de universiteit of hogeschool … Viering ‘dood’ Bin Laden 2 Gay Pride (http://endtimeheadlines.wordpress.c om/2013/06/09/days-of-lotthousands-turn-out-for-tel-aviv-gaypride-parade/) http://www.rockwerchter.be/nl Mijn antwoord om het fenomeen ‘feesten’ te typeren is … De economie van het feesten … De psychologie van het feesten … 3 De sociologie van het feesten (‘sociological imagination’) Stuur je antwoord via BB in en dan krijg je meteen ons standaardantwoord. Dit kritisch bekijken en zo je inzichten bijsturen en dus weer bijleren. (de ingestuurde documenten worden via een steekproef gecontroleerd) OPLOSSINGEN (STANDAARD ANTWOORDEN) Wellicht zal het niet zo makkelijk geweest zijn, maar vergelijk je eigen aanzetten met onze antwoorden. Wat is bij deze ervaring het finale leerpunt? Dit lees je op het einde. De ‘economie’ van het feesten ‘De economie’ verwijst naar de diverse economische sectoren die producten en diensten aanbieden voor de ondersteuning van het fenomeen ‘feesten’. De HORECA is in dit geval een belangrijke economische sector (en dus werkgelegenheid), naast traiteurs en feestgerechten. Ook de kledingindustrie heeft een niche voor feestkledij. Zelfs voor speciale unieke ‘events’ als carnaval (maskers) of een huwelijk,…. De vraag naar ‘feest’goederen en -diensten heeft wellicht grotendeels een inkomenselasticiteit die groter is dan één. Het gaat dus over zogenaamde luxegoederen. De vraag ernaar neemt meer dan proportioneel toe naarmate het inkomen toeneemt. Dit heeft onder meer als gevolg dat het budgetaandeel voor feestartikelen groter is bij hogere inkomensklassen. Het betekent ook dat in economische slechtere tijden (werkloosheid), waarbij inkomens dalen, de vraag naar deze goederen sterker getroffen wordt. Bij een feest horen soms typische producten: bv rozen op Valentijn, een feestmaaltijd met ‘moederdag’ of op oudejaarsavond, meiklokjes bij het 1 meifeest of paasbloemen met Pasen. De sterke stijging van de vraag naar deze producten (zonder dat het aanbod in dezelfde mate kan toenemen) verklaart waarom we meer betalen voor deze producten op de feestmomenten. Feesten gaat soms gepaard met negatieve externe effecten (externaliteiten). Negatieve externe effecten zijn neveneffecten die door een consument of producent gegenereerd worden en aan de gemeenschap worden opgelegd zonder dat deze effecten worden verrekend in de marktprijzen. Voorbeelden hiervan zijn geluidshinder van een activiteit op omwonenden, baldadig gedrag van feestvierders die wat teveel op hebben, rommel die achtergelaten wordt. Het gevolg is dat een markt die vrij gelaten wordt niet tot een Pareto-optimum leidt; er wordt teveel van het goed verhandeld. De overheid kan tussenkomen door belastingen te heffen of door regels uit te vaardigen. Een (wettelijke) feestdag heeft economisch consequenties, vrij zijn en toch betaald worden. Het verhoogt de arbeidskost en reduceert zo onze competitiviteit. Zo kom de tweede pinksterdag vaak op de agenda om deze af te schaffen. De ‘psychologie’ van het feesten … Ook voor de psycholoog is de mens een sociaal wezen. We spelen, werken en leven samen. Sociale interacties (wat wij ook binnen sociologie bekijken) overkomen ons niet, maar we zoeken ze zelf actief op (Van Hiel, 2013). Gedreven door contact met anderen en hun goedkeuring, krijgt het zelfbeeld van de mens vorm (Leary, 1995). Feesten is een ideale manier om met mensen om te gaan. Iedereen is ‘blij en gelukkig’, en iedereen 4 is aardig tegenover elkaar. Dit verhoogt de zelfwaardering (als individu), en een hoge zelfwaardering geeft vertrouwen, een innemende houding en enthousiasme bij nieuwe uitdagingen. Bovendien is het zo dat ‘feesten’ de groepsband versterken en dat mensen naar feesten gaan om hun lidmaatschap aan de groep te bevestigen. Mensen hebben een universele drijfveer om “erbij te horen” (zie Baumeister & Leary, 1995, over “The need to belong”), en naar feesten gaan vervult o.a. die nood. Daarbij is het deelnemen aan de diverse rituelen die eigen zijn aan een bepaald feest een goede manier om loyaliteit aan de groep te tonen. Hoe bizarder het ritueel waar men aan deelneemt, hoe meer men zich met de groep zal vereenzelvigen (zie Braeckman (2011), hier heeft de Ongelovige Thomas een punt). De rituelen bakenen ook een groep af zodat deze kan onderscheiden worden van andere groepen. Nochtans is er een keerzijde aan feesten. Sommige pioniers van de sociale psychologie waren van oordeel dat de aanwezigheid van anderen diepe sporen trekt en implicaties heeft. Steunend op onderzoek concludeerden Gabriel Tarde (1890) en Gustave Le Bon (1895) dat collectieve beïnvloeding in wezen verlammend is. Ze stelden dat individuen onder druk van een menigte anderen imiteren, ontmenselijken of, erger nog, uitgroeien tot een oncontroleerbare massa. Zimbardo (1969) merkte op dat opwinding, anonimiteit en een verminderde individuele verantwoordelijkheid gezamenlijk het ontstaan van deïndividualisatie bevorderen. Dit is het verlies van de individuele identiteit en het afnemen van de normale remmingen, waardoor men zich eerder als deel van de groep beschouwt, dan als individu. Dit verklaart waarom een voetbalfeest kan uitmonden in gewelddadige rellen. Vanuit psychologisch standpunt kiezen we of we al dan niet naar een feestje gaan ondermeer op basis van het gegeven of we al dan niet bij de groep mensen willen horen die ook naar het feestje gaan. Dit kan ook al de reden zijn waarom iemand niet is uitgenodigd voor een feestje. Met andere woorden naar een feest gaan bepaalt een stuk onze ‘sociale identiteit’ (cf. ‘wie’ iemand is op basis van het lidmaatschap van een groep, zoals sociologen handelen verklaren van lidmaatschapsgroeperingen of referentiegroepen, zie H6). Eenmaal aangekomen op een feestje werkt de sfeer er meestal aanstekelijk. Dit is het gevolg van wat men ‘emotional contagion’ noemt, het gegeven dat mensen onbewust de neiging hebben om gezichtsuitdrukking en gevoelens van anderen over te nemen. Op feestjes is er meestal ook drank, (te?) luide muziek, en dans die er voor kunnen zorgen dat we in een staat van ‘flow’ geraken. Dit is een mentale toestand waarin een persoon volledig opgaat in wat hij/zij doet. Deze vorm van escapisme kan twee reden hebben: 1) onderdrukking van onaangename gedachten, zelfpercepties en emoties (cf. self-suppresion), 2) op zoek gaan naar positieve ervaringen en nieuwe aspecten van jezelf ontdekken (cf. ‘self-expansion’). Hoe vaker men naar leuke feestjes gaat, hoe sneller men zich zal amuseren, als gevolg van het proces van ‘operante’ en ‘klassieke’ conditionering. Zie: http://www.een.be/programmas/ook-getest-op-mensen/een-feestjebouwen-zonder-alcohol (conditionering) De sociologie van het feesten (‘sociological imagination’)… 5 Wij formuleren een tweevoudig antwoord, enerzijds vanuit de antropologie, anderzijds daarop aansluitend en voortbouwend vanuit de sociologie. Binnen ANTROPOLOGIE wordt feesten gesitueerd binnen overgangsrituelen Een ‘rite de passage’ (ook wel: overgangsritueel genoemd) is een sociaal ritueel (‘event’) dat bv. de verandering in sociale of seksuele status van iemand markeert. Deze rituelen worden vaak gehouden rond belangrijke (levens)gebeurtenissen zoals: geboorte, pubertijd, huwen, menopauze, begrafenis. De term rite de passage werd geïntroduceerd door de Franse antropoloog Arnold Van gennep in zijn 'Les Rites de Passage' uit 1909. Volgens Van Gennep zijn er drie fases waarin ‘een’ rite de passage zich ontwikkelt: (1) afscheiding, (2) liminaliteit (transitie afkomstig uit het Latijn ‘līmen’ of ‘drempel’ of ‘midpoint’) en (3) re-integratie. 1. De eerste fase, afscheiding, betreft symbolisch gedrag waarbij het individu afgescheiden wordt van een voordien vaste maatschappelijke status. Hierbij wordt de oude status eerst 'vernietigd' als voorbereiding tot de nieuwe. 2. Tijdens de middelste fase wordt de 'reiziger' ontdaan van elke uiterlijke manifestatie van zijn rang of rol en betreedt een soort 'liminale' status tussen de vroegere en de toekomstige identiteiten (dus in transitie) of tussen twee ‘werelden’. Deze fase wordt vaak vergeleken met een (rituele) dood, of een verblijf in de duisternis van de baarmoeder in afwachting van de geboorte. Katholieken denken dat zij tijdelijk op aarde in een ‘liminale’ fase leven, als overgang naar de hemel. 3. In de laatste fase overschrijdt het rituele subject deze drempel en maakt in zijn nieuwe sociale of religieuze rol zijn herintrede in een samenlevingsverband (re-integratie of re-assimilatie). Voorbeelden van enkele ‘rites de passage’ van de westerse cultuur zijn: de doop, de communie, de besnijdenis, het huwelijk, de eerste dag op school, ontgroeningen (geen buitenstaander, maar nog volwaardig student) etc. 6 Het FEEST wordt daarom sociologisch gedefinieerd, in de lijn van Durkheim, als de liminale of transitie fase van dat overgangsproces. Liminaliteit is dus een fase gekenmerkt door heel specifieke gedragingen: gebruikelijke normen worden opgeschort of omgekeerd, de interacties worden tot een intensief hoogtepunt gevoerd (door dans, drank, gezang, samen eten), de gebruikelijke sociale barrières worden vaak opgeschort of verschoven of soms theatraal uitvergroot en/of omgekeerd (wat zich uit in kleding, plechtige of spottende toespraken, gezamenlijk gejoel, applaus, lawaai, spektakel, rolomkering, vertraging, er wordt gegooid met confetti, rijst, slingers om mensen, dingen en vaak ook dieren, die voordien gescheiden waren symbolisch te verbinden of in één grote werveling te laten opgaan; zo wordt het feest een symbolische terugkeer tot een oertoestand, de mythische toestand van toen de wereld nog niet gevormd was, waarna er vervolgens re-enactment van de orde plaatsvindt - en dat alles met de 'bedoeling' om het sociale leven te revitaliseren. Veel van die aspecten, en nog andere, kan je op doordeweekse feestjes, vaak op bescheidener terugvinden. ‘Sociology of Celebration’? Sociologie gaat verder op de antropologische insteek. Feest (‘celebration’) is een universeel fenomeen. Elke mens die als een ‘social being’ door de sociale omgeving beweegt, weet wanneer er feest is en wanneer niet. Hoe, wat en wanneer gefeest zal worden is bepaald door de sociale omgeving (groeperingen / samenlevingsverbanden), waar mensen als ‘lid’ (vaak onbewust) toe behoren. Een feest is er als mensen ‘iets’ willen vieren (zoals een geslaagde politieke revolutie, een afscheidsoment (bij een overlijden, soms met een staatsbegrafenis), een straat- of wijkfeest, een (rock)festival, carnaval (vooral binnen katholieke regio’s), een geboorte, een ‘rave’ party …. Een feest impliceert gedeelde herinneringen herbeleven (‘shared memories’) en gemeenschap ‘voelen’ (‘collectief bewustzijn’, Durkheim). Dus feesten hebben een zinvolle betekenis binnen een sociaal verband (‘Verstehen’), wat de (dominante) cultuur zal typeren. Relevante sociologen zijn: Durkheim, Maffesoli, Bourdieu of Thornton. Binnen feesten zijn er verschillen tussen ‘hoog’ en ‘laag’ (arm of rijk) in de samenleving, eigenheid van het tribale verband, godsdienst/religie (spiritualiteit) etc. Feesten zijn een publieke of een private gebeurtenis. Ondanks indivualisering, zijn feesten meer dan ooit een belangrijke vorm van sociaal handelen. Zo hervindt het individu opnieuw zijn / haar ruimer sociaal verband of sociaal netwerk via vieringsmomenten. Massamedia doen aan uitvergroting in hun communicatie. Dus de vraag is én temporeel én (sociaal) ruimtelijk waarom en waartoe vieren mensen feest? Welke nieuwe viermomenten worden ontdekt? Elk samenlevingsverband organiseert regelmatig feesten. Het is een apart moment – los van het dagelijkse leven – dat een collectief ritueel wordt georganiseerd. Vroeger stuurde de Kerk de feestdagen in de kalender. Zo is er het ‘kerstfeest’ of de ‘moederdag’. De Islamgemeenschap heeft een Suikerfeest om de Ramadan af te sluiten en er is ook het ‘offerfeest’. Een land heeft een nationale feestdag (11 juli in België / Vlaanderen of ‘le 14 7 Juillet’ in Frankrijk), met vlaggevertoon en een militair defilé (macht tonen) …. Ook bij levenstransities (geboren worden, jong volwassen worden, huwen en sterven; een pensioenfeest bij het vertrek uit een bedrijf, een verjaardag…). Bij feesten hoort een dresscode (huwelijkskleed, caranavalkledij …). Elke gemeenschap heeft zijn (eigen) nieuwjaarsfeest: het joodse nieuwjaar, het Chinese nieuwjaar … (dus sociaal ruimtelijk) http://www.een.be/programmas/1000-zonnen/de-laatste-week-van-de-ramadan-deel-5 http://www.een.be/programmas/1000-zonnen/nederlanders-op-de-gentse-feesten WAT HEBT JE BIJGELEERD? Elke sociale of menswetenschap heeft een eigen referentiekader of beter een eigen theoretisch raamwerk of model voor wetenschapsbeoefening. Elke discipline bestaat dus uit een specifieke combinatie van ‘uitgangspunten’ van waaruit naar de (sociale) werkelijkheid wordt gekeken. Binnen wetenschap is de vraag telkens o Wat wordt bestudeerd? (hier in de oefening dus ‘feesten’) o Wat zijn de onderzoeksvragen, hoe worden die vragen gesteld? o Volgens welke regels moeten de antwoorden worden geïnterpreteerd. Economie, psychologie en sociologie zijn complementaire wetenschappen, met net weer een andere invalshoek. EN DIT IS JE LEERPUNT! Met dank aan de collega’s: Walter Weyns, Koen Ponnet, Carolyn De Declerck, Diana De Graeve, Jesse Segers, Sofie Rogiest (UA). 8