86 6|2012 Alle afbeeldingen bij dit artikel zijn afkomstig uit: Maria Sybilla Merian, Metamorphosis Insectorum Surinamensium, ofte verandering der Surinaamsche insecten, waar in de Surinaamsche rupsen en wormen met alle des zelfs veranderingen na het leven afgebeeld en beschreven worden. Amsterdam, 1705. Nationaal Archief, Bibliotheek PERSOONLIJKE GESCHIEDENIS K A M P I O E N VA N D E M E TA M O R FO S E Maria Sybilla Merian legde ontwikkeling van insecten vast Kampioen van de metamorfose Mirjam Janssen Al tijdens haar leven verwierf Maria Sybilla Merian (1647-1717) grote faam met haar prachtige schilderijen van bloemen, insecten en kleine dieren. Ze deed ook wetenschappelijk onderzoek naar het gedrag van insecten. Om nieuwe kennis op te doen maakte ze zelfs de oversteek naar Suriname, waar ze in het oerwoud op zoek ging naar onbekende soorten. Het Nationaal Archief bezit documenten van en over haar. Eind zeventiende eeuw vroegen wetenschappers zich af of alle insecten uit een ei kwamen. Ze dachten dat sommige soorten uit modder en zonnewarmte ontstonden. Maria Sybilla Merian wist zeker dat deze verklaring niet deugde. Ze was daar achter gekomen door de dieren jarenlang heel goed te observeren. Ze had gezien dat sommige rupsen zich in de aarde verpopten, zodat het leek alsof ze als vlinders uit de modder omhoog fladderden. Merian maakte waterverfschilderijen en tekeningen van dieren die in die tijd als onbeduidend werden beschouwd: insecten, amfibieën en secten. Ze begon deze diertjes te verzamelen en in laden te ordenen. Na haar zwangerschap moest ze er niets meer van hebben, maar haar dochter was al ‘besmet’. Van jongs af aan was Maria Sybilla geboeid door insecten. Decennialang hield ze een verzameling bij en kweekte ze de dieren in glazen potten en dozen met gaas. Ze bracht vele soorten in kaart, ging na tot welke vlinders bepaalde rupsen zich ontwikkelden en wat ze aten. Dat ze ging tekenen en schilderen was gezien haar afkomst niet vreemd. Haar vader was een bekend uitgever en graveur in Frankfurt. haar fascinatie te passen. Door waterverf laag voor laag aan te brengen en met kleine pennetjes details in te vullen, wist Merian insecten en de planten waarop ze leefden prachtig weer te geven. Ze kon insecten ook zo goed tekenen omdat ze hun gedrag begreep. Ze was kunstenares én wetenschapper, in die tijd nog geen ongebruikelijk combinatie. Pas in de tweede helft van de achttiende eeuw raakte de disciplines van elkaar gescheiden. Merian had haar hele loopbaan contact met andere wetenschappers. Ze wisselde met hen gegevens en onderzoeksmateriaal uit. Vrouwen mochten alleen met waterverf en op perkament schilderen reptielen. Dat deed ze ongetwijfeld uit interesse, maar ook uit religieuze overtuiging. Ze wilde laten zien hoe God zich ook in het kleinste, misprezen schepsel openbaarde. Vooral de metamorfose van insecten, de ontwikkeling van rups tot vlinder, interesseerde haar. Fascinatie Volgens de overlevering raakte haar moeder toen ze zwanger was van Maria Sybilla geïntrigeerd door in- Een paar jaar na zijn overlijden hertrouwde haar moeder met Jakob Marrel, die stillevens van bloemen schilderde. Waarschijnlijk heeft Marrel Maria Sybilla zelf lesgegeven, want als meisje mocht ze geen opleiding buitenshuis volgen. Ze mocht ook niet in olieverf schilderen, want dat was voorbehouden aan mannen. Het was vrouwen alleen toegestaan met waterverf en op perkament te schilderen. Maar juist die beperking bleek prachtig bij Verzamelaars ordenden in die tijd insecten naar vorm en kleur. In 1735 zou Carolus Linnaeus de indeling van planten- en diersoorten in geslachten en toenamen ontwikkelen die nog steeds wordt gebruikt. Religieuze sekte In 1665 trouwde Maria Sybilla met Johann Andreas Graff, een Duitse architectuurschilder. Ze kregen twee dochters, Johanna Helena (1668-1728) en Dorothea Maria 6|2012 > 87 verblijfplaats. De labadisten probeerden zoveel mogelijk als de eerste christenen te leven. Geen enkele frivoliteit was toegestaan: de leden moesten zich uiterst sober kleden, mochten geen sieraden dragen, niets bezitten en dienden te leven in en vervolgens gedrukt. Klanten konden bij haar ingekleurde uitgaven en aquarellen kopen, maar ook geprepareerde dieren en verfstoffen. Haar dochters werkten mee in het bedrijf. Voor het gemak zetten ze – als ze signeerden, wat niet altijd Ze kon zo goed insecten tekenen omdat ze hun gedrag begreep L E E ST I P S Ella Reitsma, Maria Sybilla Merian & dochters. Vrouwenlevens tussen kunst en wetenschap. Zwolle, 2008. Footsteps and fingerprints. The Legacy of a Shared History. Uitgave van onder meer het Nationaal Archief over contacten met de vroegere koloniën. Den Haag, 2010. (1678-1743). Ondertussen werkte Merian bevlogen door aan haar schilderijen en gaf ze tekenles aan dames uit de betere kringen. Ze maakte boeken met schilderingen van bloemen en bestudeerde insecten onder een microscoop. In 1679 verscheen haar eerste Rupsenboek, waarin ze kunst en de leer der insecten met elkaar verbond. Op iedere plaat gaf ze de verschillende stadia van een insectensoort weer van rups via pop tot vlinder. De dieren waren schijnbaar natuurlijk op een plantentak of vliegend afgebeeld. Ze was de eerste die insecten in verschillende ontwikkelingsfasen naast elkaar weergaf. In de tekst bedankte ze haar echtgenoot voor zijn hulp bij het tekenen. Vier jaar later volgde een tweede Rupsenboek. In dezelfde tijd liep het huwelijk spaak. De reden is niet precies bekend, maar waarschijnlijk heeft Maria Sybilla’s wens zich aan te sluiten bij de labadisten in het Friese Wiewerd een grote rol gespeeld. Deze religieuze groep, eigenlijk een soort sekte, was gesticht door de Fransman Jean de Labadie en trok door Europa op zoek naar een vaste koude kamers. Ouders werden van hun kinderen gescheiden en het tonen van affectie was evenmin geoorloofd. Andreas volgde zijn vrouw en dochters nog even naar Wiewerd, maar kreeg daar een tweederangs behandeling: toen hij ziek was mochten zijn dochters hem niet eens opzoeken. Uiteindelijk ging hij totaal gedesillusioneerd terug naar Duitsland. Maria Sybilla en haar dochters keken niet meer naar hem om. Voor het gemak presenteerde Maria Sybilla zich later als weduwe. Ook in Wiewerd bleef Merian tekenen en onderzoeken. Zo legde ze de metamorfose van kikkervisje tot kikker vast. Dat was voor die tijd interessante informatie, want sommige geleerden meenden dat kikkers weer in vissen veranderden. Maria Sybilla sneed zelfs een kikker open. Ze schreef: ‘En vond in haar een matrix (baarmoeder), zoals alle dieren hebben – zodat ze dus niet het geval was – onder hun tekeningen de naam Maria Sybilla Merian. Hun moeder had nu eenmaal de reputatie. Amsterdam had sinds 1682 een Hortus Medicus – later de Hortus Botanicus genaamd – met vele planten in verwarmde kassen, destijds een nieuwigheid. Maria Sybilla en haar dochters zijn er waarschijnlijk vaak gaan kijken om bijzondere planten natuurgetrouw na te tekenen. De vrouwen werkten veel in opdracht. Een waterverfschilderij van een ‘Caapse vogel’ kostte ƒ 2,- en een duif op een bloeiende tak ƒ 5,-. Bij meerdere vogeltjes op een tak varieerde de prijs van ƒ 5,10 tot ƒ 7,10. Krokodil op sterk water Veel exotische dieren waren destijds al in Europa bekend. Ook van sommige uitheemse vlinders en kevers bestonden afbeeldingen, maar hun metamorfose was nog niet vastgelegd. Er viel nog veel te ontdekken De labadisten probeerden als de eerste christenen te leven door de mond baren, zoals meerdere schrijvers hebben gedacht.’ In 1691 raakten de labadisten in grote financiële problemen en alle leden moesten eropuit om geld te verdienen. Moeder en dochters Merian trokken daarom naar Amsterdam, waar ze een handel begonnen in tekeningen en prenten. Merian kon hier haar vak weer volop uitoefenen. Ze bezat een eigen drukpers, zodat ze haar tekeningen zelf kon vermenigvuldigen. Die werden overgebracht op koperen platen en daarom vertrokken Maria Sybilla en haar jongste dochter Dorothea in 1699 naar Suriname. De labadisten hadden daar sinds 1684 diep in de jungle een zieltogende kolonie. Een steeds kleiner groepje gelovigen probeerde er stand te houden in de bloedhitte, geteisterd door malaria, te midden van vijandige indianen en ontsnapte slaven. Merian verbleef er maar even. Ze gaf de voorkeur aan Paramaribo, van waaruit ze beter kon werken. Indianen en slaven verzamelden op haar aanwijzin- BRON: NATIONAAL ARCHIEF, ARCHIEF BERT VAN ’T HOFF, TOEGANGSNUMMER 3.20.81, INV.NR. 17 88 6|2012 PERSOONLIJKE GESCHIEDENIS K A M P I O E N VA N D E M E TA M O R FO S E gen planten en dieren in het oerwoud, en ze ging ook zelf op pad. Na twee jaar moest Merian tot haar spijt terug naar Nederland; ze kon het tropische klimaat fysiek niet aan. Ze nam kisten vol studiemateriaal mee. Ze had veel aantekeningen gemaakt en ook veel verzameld. In haar bagage zaten potten met levende rupsen, hagedisseneieren, bloembollen, gedroogde dieren en dieren op sterkwater, waaronder een krokodil. Zo kon ze in Nederland verder schilderen en laten zien dat ze geen dieren had verzonnen. Bovendien nam ze een inheemse vrouw mee terug, een ‘indianin’ volgens de bronnen. Deze vrouw diende als vraagbaak over de Surinaamse natuur. Waarschijnlijk heeft ze een tijd meegedraaid in het familiebedrijf. Het is niet bekend wat er van haar is geworden. In 1705 verscheen Merians Surinaamse Insectenboek in het Nederlands en het Latijn. Het kostte ƒ 18,-. Ze had als een bezetene gewerkt om als eerste met deze publicatie te kunnen komen. Het boek bevat prachtige platen – al zijn ze Merian nam een ‘indianin’ mee terug uit Suriname niet allemaal even geslaagd. Waarschijnlijk zijn de mindere door haar dochter Dorothea gemaakt. Ook kloppen niet alle observaties van dieren, wat tot kritiek van andere wetenschappers leidde. Maar Merian had het lef gehad zelf te gaan kijken en die geleerden waren meestal thuis gebleven. Het Surinaamse Insectenboek veroorzaakte een hausse aan kunstenaars die afreisden naar Zuid-Amerika. In de jaren daarna maakte Merian nog twee boeken, weer in nauwe samenwerking met haar dochters. Eind 1714 kreeg ze een beroerte en begon ze te tobben met haar gezondheid. Ze overleed in 1717. Terwijl ze op sterven lag kocht een adviseur van tsaar Peter de Grote een paar honderd van haar tekeningen, zodat zich nog steeds een grote verzameling van haar werk in de Russische Hermitage bevindt. Dorothea verhuisde na de dood van haar moeder met haar tweede man, ook een kunstenaar, naar het Russische Sint-Petersburg. Ze kreeg de opdracht een paleis en een museum te decoreren. Ook leidde ze er jonge kunstenaars op. Johanna Helena was al eerder naar Suriname geëmigreerd. In de achttiende en negentiende eeuw bleef Maria Sybilla Merian een geliefde schilder. Daarna raakte ze enigszins in de vergetelheid. Pas in de tweede helft van de vorige eeuw kwam er weer waardering voor haar werk. Wetenschappelijk gezien is zij niet meer van belang, maar als kunstenaar trekt ze nog steeds een internationaal publiek. 6|2012 89