6. De uitvoering van de overeenkomst

advertisement
6
De uitvoering van de overeenkomst
6.1
Inleiding
In het vorige hoofdstuk is een aantal kwesties uit het richtlijnvoorstel aan de orde gesteld
die van belang zijn vóórdat de overeenkomst tussen ondernemer en consument tot stand
komt. In dit hoofdstuk gaat het om de uitvoering van de overeenkomst met daarbij vooral
aandacht voor twee zaken: de non-conformiteit (de artikelen 24 t/m 29 van het richtlijnvoorstel) en de Algemene Voorwaarden (vanaf artikel 30); eerst echter kort de punten
levering en risico-overdracht (artikel 22 en 23 van het richtlijnvoorstel).
6.2
Levering en risico-overdracht
De regels in het richtlijnvoorstel voor de levering van goederen aan de consument en de
regels voor de overdracht van het risico aan de consument wijken op twee belangrijke
punten af van het huidige BW:
a Het richtlijnvoorstel bepaalt de leveringstermijn bij koop in een fysieke winkel op
ten hoogste dertig dagen (artikel 22, lid 1). In het huidige BW is het uitgangspunt dat
levering ‘terstond’ plaatsvindt, tenzij anders is geregeld (artikel 6:38 BW).
b De risico-overdracht vindt in het richtlijnvoorstel plaats op het moment dat de goederen daadwerkelijk in bezit van de consument zijn gesteld (artikel 23, lid 1). In het
huidige BW vindt risico-overdracht plaats op het moment van aflevering (artikel 7:10 BW).
Commentaar CCA
De CCA geeft op beide punten de voorkeur aan de bestaande regeling in het BW. Wat het
eerste punt betreft is de voorkeur voor de BW-regeling ingegeven door het feit dat een
maximale leveringstermijn van dertig dagen bij reguliere koop, zoals het richtlijnvoorstel nu stelt, niet aansluit bij de praktijk. Bij het overgrote deel van de aankopen in een
fysieke winkel vindt de levering immers terstond plaats. Daarom zou prompte levering
het uitgangspunt moeten zijn bij koop in een winkel. Een maximale leveringstermijn
van dertig dagen is wel een logische regeling bij verkoop op afstand.
Wat de risico-overdracht betreft maakt het richtlijnvoorstel het mogelijk dat in een
situatie waarin een product wel geleverd is, maar op uitdrukkelijk verzoek van de consument vooralsnog in bezit blijft van de ondernemer, het risico bij de ondernemer ligt.
De CCA acht een dergelijke situatie onwenselijk en geeft de voorkeur aan de regeling in
het BW die deze situatie adequaat ondervangt.
De CCA roept het kabinet dan ook op om in de onderhandelingen in Brussel op beide
punten in te zetten op een ombuiging van het richtlijnvoorstel in de richting van het
Nederlandse BW.
.
.
57
DE UITVOERING VAN DE OVEREENKOMST
6.3
Non-conformiteit
6.3.1
De regeling zoals voorgesteld in het richtlijnvoorstel
De miljoenen transacties die dagelijks tussen ondernemer en consument in ons land
en grensoverschrijdend worden gesloten, verlopen doorgaans zonder enig probleem.
Problemen in de praktijk ontstaan als het gekochte goed niet deugt dan wel dat de consument vindt dat het niet deugt. Voor dat soort situaties is in het richtlijnvoorstel hoofdstuk IV gereserveerd dat handelt over de ‘overeenstemming met de overeenkomst’. Dit
hoofdstuk is alleen van toepassing op verkoopovereenkomsten, dus op goederen en niet
op diensten.
Kern van hoofdstuk IV is dat de ondernemer de goederen levert in overeenstemming
met de verkoopovereenkomst. Dat is het geval als de geleverde goederen aan vier voorwaarden voldoen:
• ze zijn in overeenstemming met de beschrijving door de ondernemer;
• ze zijn geschikt voor elk bijzonder gebruik door de consument dat hij de ondernemer
heeft meegedeeld en die dit ook heeft aanvaard;
• ze zijn geschikt voor het gebruik waarvoor goederen van dezelfde soort gewoonlijk
dienen; en
• ze bieden de kwaliteit en prestaties die de consument redelijkerwijs mag verwachten.
Wanneer de goederen niet in overeenstemming met de overeenkomst zijn, zijn er vier
middelen om dat recht te zetten: reparatie, vervanging, prijsverlaging of ontbinding van
de overeenkomst. Dit laatste mag alleen als het gebrek aan overeenstemming van meer
dan geringe aard is.
Prijsverlaging en ontbinding van de overeenkomst komen pas aan bod als de consument
de ondernemer eerst in staat heeft gesteld om het gebrek te verhelpen door reparatie of
vervanging van het goed. De ondernemer maakt de keuze tussen reparatie of vervanging
en brengt de consument geen kosten voor de reparatie of vervanging in rekening. Het
richtlijnvoorstel voegt hier wel vier situaties aan toe waarin de consument de keuze heeft
uit één van de vier genoemde middelen.
De ondernemer is jegens de consument aansprakelijk voor elk gebrek aan het goed dat
zich binnen twee jaar na de levering manifesteert. Gedurende de eerste zes maanden na
de levering van het goed (het tijdstip dat het risico is overgegaan op de consument) geldt
het vermoeden dat het gebrek aan overeenstemming al vanaf het begin bestond; binnen
die periode is het aan de ondernemer om te bewijzen dat dit vermoeden niet gerechtvaardigd is.
Om van zijn rechten gebruik te kunnen maken, moet de consument wel binnen twee
maanden nadat hij het gebrek constateert de ondernemer hiervan op de hoogte stellen.
58
DE UITVOERING VAN DE OVEREENKOMST
6.3.2
Nadere analyse van het richtlijnvoorstel
Een aantal aspecten van de nieuwe regeling van non-conformiteit valt op.
In de eerste plaats is van belang de termijn van twee jaar waarbinnen de ondernemer
aansprakelijk is voor het gebrek aan overeenstemming, gecombineerd met het karakter
van totale harmonisatie van de nieuwe richtlijn. De huidige richtlijn consumentenkoop
kent hiervoor ook al een termijn van twee jaar, maar die richtlijn biedt de lidstaten de
mogelijkheid daarvan af te wijken vanwege het karakter van minimumharmonisatie.
Nederland heeft daadwerkelijk van die mogelijkheid gebruikgemaakt door in het BW te
kiezen voor een systeem op basis waarvan ook na meer dan twee jaar in bepaalde gevallen
(zoals duurzame consumptiegoederen) kan blijken dat het goed niet aan de overeenkomst
beantwoordt. De consument kan ook dan nog een beroep doen op de rechtsgevolgen van
non-conformiteit1. De reden dat Nederland destijds niet de termijn van twee jaar heeft
ingevoerd is, dat met een algemene norm recht wordt gedaan aan de verscheidenheid
van goederen2.
Dat zo zijnde, blijkt in de praktijk de regeling in ons land aanleiding te zijn voor discussie
tussen ondernemer en consument. Die discussies gaan vaak over gebreken die zich manifesteren na twee jaar; ondernemers en consumenten blijken regelmatig een andere visie
te hebben op de verwachte levensduur van een goed en dus ook op de daarmee samenhangende vraag of een bepaald gebrek wijst op non-conformiteit. Ook is het lastig aan te
tonen dat het gebrek reeds bestond bij de levering van het goed.
Als overeenkomstig het richtlijnvoorstel te zijner tijd ook in ons land de aansprakelijkheidstermijn van twee jaar zou gelden, betekent dat niet dat de rechtsmogelijkheden van
de consument daarmee zijn uitgeput. Hij kan namelijk nog steeds een beroep doen op
rechtsmiddelen uit het algemene contractenrecht. De Europese Commissie heeft in de
Brusselse onderhandelingen aangegeven dat het voorstel de mogelijkheden van het algemene contractenrecht van de lidstaten onverlet laat.
Een tweede aspect van de nieuwe regeling dat aandacht verdient, is de kwestie van de
rechtsmiddelen of remedies (hierna sancties te noemen), waarin vergeleken met de huidige richtlijn consumentenkoop een wijziging is aangebracht. Volgens de bestaande regeling heeft de consument in eerste instantie “het recht om van de verkoper het kosteloze
herstel of de kosteloze vervanging van de goederen te verlangen” (artikel 3, lid 3).
Volgens het richtlijnvoorstel verhelpt de ondernemer het gebrek aan overeenstemming
door reparatie of vervanging, “naar zijn keuze” (artikel 26, lid 2). Als reparatie of vervan-
1
2
Andere lidstaten die de tweejaartermijn niet hebben ingevoerd zijn Finland, Ierland en het Verenigd Koninkrijk. In de
laatste twee lidstaten geldt een algemene verjaringsregel van zes en drie jaar.
Sommige lidstaten hebben dat in hun regeling tot uitdrukking gebracht door voor bepaalde goederen een andere
termijn te bepalen: Hongarije verlengt de tweejaartermijn tot drie jaar voor duurzame goederen, terwijl Tsjechië als
algemene termijn twee jaar neemt, maar voor kruideniersartikelen acht dagen, voor voedingsmiddelen drie weken
en voor dieren zes weken.
59
DE UITVOERING VAN DE OVEREENKOMST
ging onwettig of onmogelijk is of buitensporige inspanningen verlangt, kan vervolgens
de consument kiezen tussen prijsvermindering of ontbinding.
Het is niet uitgesloten dat deze gewijzigde regeling gedragingen van de ondernemer of van
de consument oproept die de regeling eigenlijk niet bedoelt. Zo kan het voor de ondernemer
lucratief zijn om het gebrek aan overeenstemming telkens door noodreparaties proberen te
herstellen om zo de termijn van twee jaar op te rekken. De consument kan op zijn beurt met
de richtlijn in de hand aandringen op korting op de prijs of op ontbinding van de overeenkomst, doordat reparatie niet mogelijk is of specifieke lijnen van goederen niet meer leverbaar zijn. Ook zou de consument kunnen aandringen op vervanging van het product dat net
voor afloop van de termijn kapot is gegaan waarbij reparatie te kostbaar blijkt te zijn en het
product of onderdelen daarvan niet of nauwelijks meer leverbaar zijn.
Mag een ondernemer bij vervanging van een product wegens non-conformiteit een vergoeding eisen voor de tijd dat de consument van het product gebruik heeft kunnen maken?
Nee, aldus het Europese Hof van Justitie in het ‘Quelle-arrest’ van april 2008 over de huidige
richtlijn consumentenkoop3. In lijn met dit arrest staat in artikel 27 van het richtlijnvoorstel dat de consument er recht op heeft dat de goederen in overeenstemming worden
gebracht zonder dat dat voor hem kosten met zich brengt.
Commerciële garanties
Krachtens artikel 7:17, lid 1 BW (De afgeleverde zaak moet aan de overeenkomst beantwoorden) heeft de consument een wettelijk recht op conformiteit.
In artikel 29, lid 2 van het richtlijnvoorstel wordt, vergeleken met de huidige richtlijn
consumentenkoop, toegevoegd dat een eventuele verklaring dat een commerciële garantie bij doorverkoop van het product niet kan worden overgedragen, transparant dient te
zijn. Deze noviteit moet worden gezien in combinatie met het verondersteld oneerlijke
beding dat in Bijlage III van het richtlijnvoorstel onder 1, sub j genoemd staat: “beperking
van het recht om de goederen door te verkopen, door de overdraagbaarheid van door de
ondernemer verstrekte handelsgaranties te beperken”.
Op het eerste gezicht lijken beide regelingen in tegenspraak met elkaar, maar de nieuwe
verplichting voor commerciële garanties moet als volgt worden gelezen.
Voor een commerciële garantie geldt als uitgangspunt dat deze het product volgt, met
andere woorden productgebonden is. De garantie is derhalve overdraagbaar: bij doorverkoop kan ook de nieuwe koper er een beroep op doen.
Dit uitgangspunt kan worden verlaten in verband met het grondbeginsel van de contractvrijheid. In beginsel staat het de verstrekker van de garantie vrij om (a) al dan niet een
garantie te geven, en (b) indien hij dit doet hier beperkingen aan te stellen, bijvoorbeeld
wat de kring van gerechtigden betreft. Dat betekent dat een ondernemer kan bepalen
dat de commerciële garantie niet product-, maar persoonsgebonden is en dus niet over-
3
Hof van Justitie, Zaak C-404/06.
60
DE UITVOERING VAN DE OVEREENKOMST
draagbaar aan een ander. Maar die vrijheid is niet volledig. Indien de verstrekker de ondernemer is, geldt bijvoorbeeld de regeling van de Algemene Voorwaarden (uitsluiting als
onredelijk bezwarend in de zin van artikel 6:233 BW).
Het richtlijnvoorstel vereist nu tweeërlei: ten eerste dat de niet-overdraagbaarheid, voor
zover van toepassing, in een verklaring in het garantiebewijs moet zijn opgenomen en ten
tweede dat de ondernemer moet aantonen dat deze beperking van het recht om de goederen
door te verkopen, in deze situatie niet oneerlijk is (artikel 35 van het richtlijnvoorstel).
Net als de richtlijn consumentenkoop die thans van toepassing is, vereist het richtlijnvoorstel dat elke commerciële garantie een duidelijke verklaring moet bevatten dat de handelsgarantie de wettelijke rechten van de consument, zoals bepaald in artikel 26 (handelend
over de sancties bij gebrek aan overeenstemming), onverlet laat.
In haar advies over die richtlijn heeft de CCA destijds vraagtekens gezet bij het beoogde
doel van die richtlijn om de relatie tussen de commerciële garantie en het wettelijke recht
op conformiteit te regelen. Het is afhankelijk van de verwachtingen van de consument en
van de mogelijkheden van de ondernemer in een concrete situatie of een commerciële
garantie de consument in een ‘betere positie’ plaatst. De CCA riep de wetgever dan ook in
1998 op om op het punt van die inhoudelijke relatie meer duidelijkheid te verschaffen4.
Tien jaar later kan worden geconstateerd dat in rechtspraak en literatuur en in de praktijk nog steeds onvoldoende duidelijkheid bestaat. Hopelijk zal lopend onderzoek van
de Universiteit Utrecht in opdracht van de SER ook enkele nieuwe voorbeeldbedingen
opleveren voor het voorwaardenoverleg in het kader van SER/CZ, de Coördinatiegroep
Zelfreguleringsoverleg van de SER, op het punt van bovenwettelijke garanties.
In de praktijk blijkt de verhouding tussen de wettelijke conformiteit en de commerciële
garantie voor de consument en de ondernemer vaak onduidelijk. Soms koopt de consument bij een product een verlengde commerciële garantie, terwijl hij niet weet dat hij,
op basis van de regeling inzake non-conformiteit, al over wettelijke rechten beschikt.
Voor de Consumentenautoriteit waren de vragen en klachten over garantie en conformiteit aanleiding om in 2008 hiernaar nader onderzoek in enkele branches te verrichten.
Samen met het Hoofdbedrijfschap Detailhandel ontwikkelt de Consumentenautoriteit
een e-learning module over garantie en conformiteit, bedoeld voor verkoopmedewerkers
en studenten op detailhandelsscholen5.
4
5
SER (1998) Advies Verkoop van en waarborgen voor consumptiegoederen, p. 35.
Consumentenautoriteit (2009) Terugblik 2008. De module is te vinden op http://www.hbd.nl/pages/2938.
61
DE UITVOERING VAN DE OVEREENKOMST
Commerciële garanties in Duitsland
Veel ondernemers en producenten van televisies, wasmachines en computers
bieden tegenwoordig garantieverlenging aan. De ondernemers – of een verzekeringsmaatschappij op de achtergrond – garanderen dan tegen een vergoeding
drie of vijf jaar lang de kwaliteit van het apparaat. Voor de klant betekent dat
geen zenuwslopende discussies meer over de schuldvraag en geen dure reparatie
en voor de ondernemer hogere winstmarges.
Achtergrond is het per 1 januari 2002 herziene Duitse verbintenissenrecht,
waarin onder meer de richtlijn consumentenkoop is geïmplementeerd. De wet
bepaalt dat, als een apparaat meer dan een half jaar na de koop kapotgaat, het
aan de koper is om aan te tonen dat het apparaat al bij de koop een gebrek vertoonde. En dat lukt zonder grote inspanningen zelden. De behoefte van de klant
aan zekerheid omtrent het vroegtijdig einde van technische apparaten neemt
duidelijk toe. Consumenten betalen in extreme gevallen tot 70 procent van de
aanschafprijs voor een garantieverlenging.
• Bron: Wirtschaftswoche, nr, 81, 16 februari 2009.
6.3.3
Commentaar CCA
Tussen ondernemer en consument ontstaan in het geval van non-conformiteit vaak
discussies over de verwachtingen die de consument van een product mag hebben: wat is
normaal voor een bepaald product? Hoe lang kan het meegaan? Hoe zit het met andere
producten van dezelfde soort, prijsklasse en leeftijd? Wat is de consument toegezegd
door de ondernemer bij de aankoop van het product? 6
De regeling rondom de non-conformiteit behoort volgens de CCA daarom tot de kernpunten van de nieuwe richtlijn. Het is van belang dat er in Europees verband op dit punt
een stelsel bestaat dat zo eenduidig en duidelijk mogelijk is voor zowel de ondernemer
als de consument. Het stelsel moet bovendien intern consistent zijn en als één geheel
worden beschouwd.
De CCA ziet een aantal bezwaren in de regeling van (non-)conformiteit uit het richtlijnvoorstel. De CCA vreest dat de regeling in de praktijk aanleiding zal blijven geven tot
discussies tussen ondernemer en consument, mogelijk uitmondend in een geschil, hetgeen moet worden voorkomen. Ook bevat de regeling impulsen richting ondernemer en
consument die tot de keuze van een niet-geëigende sanctie kunnen leiden.
6
(Nog te) veel klachten worden niet tijdig en adequaat opgelost en dat is niet in het belang van de branche, de ondernemer, noch van de consument/burger (zie: SER (2007) Advies Eenvoudige procedure voor eenvoudige civiele zaken,
CCA, p. 56). Daarom worden voor de consument belangrijke aspecten van klachtbehandeling in toenemende mate
bij het overleg over Algemene Voorwaarden betrokken. Zie ook de SER-brochure Klachten = Kennis: Doe er meer mee!
voor het midden- en kleinbedrijf op www.ser.nl .
62
DE UITVOERING VAN DE OVEREENKOMST
Daarom komt de CCA met een voorstel dat bestaat uit de volgende onlosmakelijke onderdelen:
• termijnen en bewijslast;
• sancties;
• klachtplicht;
• commerciële garanties.
Termijnen en bewijslast
Eenduidigheid in de regeling kan in de eerste plaats worden bereikt door een vaste termijn
te bepalen gedurende welke de ondernemer – vanuit zijn verantwoordelijkheid voor zijn
product – wettelijk aansprakelijk is voor een gebrek aan overeenstemming met de overeenkomst. Daarbij is een vaste termijn gerechtvaardigd, omdat een inherent gebrek in
een product zich doorgaans al vrij snel manifesteert. Met een vaste termijn wordt tevens
voorkomen dat in de praktijk een opwaartse druk op de door de consument verwachte
levensduur van een product ontstaat. Bovendien kan het ondernemers aanzetten om zich
op de markt te onderscheiden door het aanbieden van commerciële garanties die een
langere periode bestrijken dan de wettelijke periode. Voor consument en ondernemer is
zo in elk geval duidelijk wie aansprakelijk is binnen de vastgestelde periode en is de wettelijke basis in de gehele Europese Unie gelijk.
Om situaties te voorkomen waarin het onrechtvaardig zou zijn om aan de vaste termijn
vast te houden, is de CCA van mening dat er een hardheidsclausule moet zijn, luidende:
de vaste termijn geldt, tenzij het naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat
de ondernemer zich beroept op het verstrijken van de termijn.
De volgende vraag is hoe lang die vaste termijn zou moeten zijn. Het richtlijnvoorstel
kiest ervoor om voor de vaste termijn een periode van twee jaar te nemen. Behalve het
gegeven dat ook de bestaande richtlijn verkoop van en garanties voor consumptiegoederen (richtlijn consumentenkoop) reeds een periode van twee jaar kent, levert het richtlijnvoorstel geen nadere onderbouwing voor de gekozen termijn. Feit is dat, zoals hierboven al aangegeven, de meeste lidstaten bij de implementatie van de richtlijn consumentenkoop de periode van twee jaar hebben overgenomen.
Gegeven de zo-even geformuleerde hardheidsclausule en in combinatie met hetgeen hieronder verwoord staat over bewijslast, sancties en garanties, kan de CCA zich vinden in
een termijn van twee jaar.
Overigens houdt het richtlijnvoorstel te weinig rekening met producten waarvan in rede
verwacht mag worden dat de levensduur minder dan twee jaar zal zijn. Dat dient volgens
de CCA te worden verduidelijkt door in artikel 24, lid 2 onder c en d na ‘van dezelfde soort’
toe te voegen: ‘en prijsklasse’.
Behalve door middel van het stellen van een vaste termijn, kan een evenwichtige bewijslastverdeling tussen ondernemer en consument binnen de aansprakelijkheidstermijn de
eenduidigheid van het stelsel bevorderen.
63
DE UITVOERING VAN DE OVEREENKOMST
Een van de onderwerpen in de discussies tussen ondernemer en consument is de (nu wettelijk doorslaggevende) vraag of het gebrek aan overeenstemming al bij de aflevering van
het product aanwezig was. Het richtlijnvoorstel stelt dat de eerste zes maanden het vermoeden geldt dat het gebrek al bestond op het moment dat het risico op de consument
overging. Daarmee legt het richtlijnvoorstel de bewijslast hiervoor gedurende die eerste
zes maanden bij de ondernemer: hij moet aantonen dat dit niet het geval is. Dat mag
redelijk worden geacht, omdat de ondernemer immers het beste op de hoogte is van de
kwaliteit die men van een product mag verwachten. Na zes maanden is het dan aan de
consument om te bewijzen dat het gebrek al vanaf het begin aanwezig was.
Voor de ondernemer en voor de consument is deze bewijspositie vaak lastig. Daarmee
en mede gelet op de grote verscheidenheid aan producten met een sterk uiteenlopende
(verwachte) levensduur, is het de vraag of de huidige bewijslastverdeling tussen beide
partijen wel redelijk en evenwichtig is. De CCA stelt daarom voor dat het in deze periode
van twee jaar aan de ondernemer is om aannemelijk te maken dat het gebrek bij
levering nog niet bestond. Pas als de ondernemer dit aannemelijk heeft gemaakt, is het
aan de consument om een eventueel tegenbewijs te leveren.
Is de consument na het verstrijken van de vaste termijn ontnomen van al zijn rechten in
geval van een gebrek aan overeenstemming? Dat is volgens de CCA bepaald niet het geval.
Naast de reeds genoemde hardheidsclausule en de rechten die een eventuele commerciële garantie biedt, kan de consument altijd nog terugvallen op het bestaande
algemene contractenrecht dat niet door het richtlijnvoorstel wordt geraakt. De Europese
Commissie heeft overigens nagelaten duidelijk te maken welke regels van het algemene
contractenrecht wel en welke niet worden geraakt.
Om te voorkomen dat de lidstaten in ruime mate zouden terugvallen op het algemene
contractenrecht, is volgens de CCA een strakke en eenduidige regeling daarvan in de
richtlijn op Europees niveau gewenst. Anders zou het de effectiviteit van totale harmonisatie van dit stelsel kunnen ondergraven.
Sancties
Het stelsel van sancties in geval van gebrek aan overeenstemming zoals het in het richtlijnvoorstel inhoud heeft gekregen, kent vier middelen: reparatie, vervanging, verlaging
van de prijs en ontbinding van de overeenkomst (artikel 26, lid 1).
Een belangrijke eis die aan deze middelen moet worden gesteld, is dat een middel niet
zodanig juridisch en economisch aanlokkelijk moet zijn voor de ondernemer of de consument dat een onevenwichtige discussie ontstaat: niet de meest geëigende oplossing
wordt gezocht, maar de goedkoopste naar kosten en moeite dan wel de meest aantrekkelijke.
Zo kan het op basis van de tekst van het huidige richtlijnvoorstel voor de ondernemer
economisch meer rendabel zijn (lagere kosten) om een product meerdere malen te repareren, omdat de wettelijke non-conformiteitstermijn na twee jaar ophoudt en niet gestuit
wordt door reparatie. Het richtlijnvoorstel biedt de ondernemer in artikel 26, lid 4 onder d
64
DE UITVOERING VAN DE OVEREENKOMST
immers de ruimte binnen een korte periode meerdere malen een reparatie te verrichten.
Deze prikkel voor de ondernemer kan worden weggenomen door in de richtlijn (al dan
niet alleen in de considerans) op te nemen dat het aantal reparaties van een product
beperkt moet blijven en dat partijen de mogelijkheid hebben om afspraken te maken over
de doorlooptijd van de reparatie. Hier kan een koppeling worden gelegd met artikel 26,
lid 5, waarin het voorkomen van aanzienlijke overlast voor de consument is vastgelegd.
Bovendien zal in de richtlijn moeten worden geregeld dat de ondernemer op het gerepareerde deel van het product garantie verleent en dat gedurende de periode dat het product
onder reparatie is, de termijn voor aansprakelijkheid van de ondernemer voor non-conformiteit, zoals geregeld door de richtlijn, niet doorloopt.
Omgekeerd behoeft de consument er niet disproportioneel beter van te worden in geval
van een levensduurverlengende reparatie van het product of kosteloze vervanging door
een nieuw product bij non-conformiteit binnen twee jaar. Dit wordt enigszins tegengegaan
door de consument niet vrij te laten in de keuze van sancties, zoals thans volgens de richtlijn consumentenkoop en het BW wel het geval is. Artikel 26, tweede lid, legt die keuze
duidelijk neer bij de ondernemer, die immers het beste in staat is om te beoordelen of reparatie van het product redelijkerwijs mogelijk is. Deze keuze wordt in de praktijk al vaak door
de ondernemer gemaakt, zodat het voorstel geen radicale breuk met de praktijk oplevert.
De CCA is van mening dat de mogelijkheid van korting op de prijs of ontbinding van de
overeenkomst niet pas in beeld behoort te komen als kosteloze reparatie of vervanging
door de ondernemer onwettelijk, onmogelijk of disproportioneel is, zoals artikel 26,
lid 3 van het richtlijnvoorstel voorschrijft. Dat moet al het geval zijn zodra kosteloze
reparatie of vervanging in redelijkheid niet van de ondernemer kan worden gevergd.
Kosteloze reparatie of vervanging zou bijvoorbeeld onredelijk zijn bij een zeer ingrijpende,
kosteloze reparatie van een televisietoestel vlak voor het verstrijken van de conformiteitstermijn of bij de kosteloze vervanging van een toestel van anderhalf jaar door een nieuw
toestel. In dergelijke gevallen ligt ontbinding van de overeenkomst meer voor de hand.
Bij ontbinding van de overeenkomst moet door partijen worden gezocht naar een evenwichtige regeling om de geleverde prestaties ongedaan te maken. Hierbij zal veelal een
gebruiksvergoeding die de consument aan de ondernemer betaalt voor de hand liggen.
Het richtlijnvoorstel zou, in de tekst of in de considerans, duidelijk moeten uitspreken
dat een gebruiksvergoeding een gerechtvaardigde oplossing kan zijn bij ontbinding van
een overeenkomst.
Klachtplicht
De regeling in de richtlijn dat de consument binnen twee maanden nadat hij het gebrek
aan overeenstemming heeft geconstateerd, dit de ondernemer moet melden, is tamelijk
strak. De CCA kan zich echter wel vinden in deze vaste termijn voor de consument, omdat
snel klagen discussies voorkomt en daarmee ook dat een geconstateerde non-conformiteit
verergert tot het punt waarop reparatie onmogelijk of te kostbaar wordt.
65
DE UITVOERING VAN DE OVEREENKOMST
Er zijn echter uitzonderingssituaties denkbaar waarin de consument niet binnen twee
maanden in de gelegenheid is de ondernemer van het gebrek op de hoogte te stellen.
Dit pleit ervoor om ook in artikel 28, lid 4 een hardheidsclausule op te nemen: “…., tenzij
dit naar redelijkheid en billijkheid van de consument niet kan worden verlangd”. Wel
rust daarbij op de consument de bewijslast om aan te tonen dat hij daadwerkelijk niet
eerder de klacht kon melden. Verder geldt natuurlijk de gangbare wettelijke schadebeperkingsplicht van artikel 6:101 BW, volgens welke de consument binnen redelijke grenzen
gehouden is tot het nemen van maatregelen teneinde (verdere) schade te voorkomen of
te beperken.
Commerciële garanties
Tot dusverre richtte het commentaar van de CCA zich op de non-conformiteitsregeling
zoals de richtlijn die in de artikelen 24 tot en met 28 voorstelt. De bovenwettelijke commerciële garanties komen in artikel 29 van het richtlijnvoorstel aan bod. Deze garanties,
toegesneden op het specifieke product, kunnen in de gegarandeerde periode discussies
over (non-)conformiteit en bewijslast voorkomen. Door het karakter van totale harmonisatie zal de wettelijke non-conformiteitsregeling in de lidstaten op hoofdpunten overeenstemmen. Dit kan voor ondernemers die grensoverschrijdend opereren, een stimulans
zijn hun eventuele bovenwettelijke garanties eveneens Europees te uniformeren. Dit zal
ertoe leiden dat afnemers in de andere lidstaten dan die van de ondernemer minder snel
een beroep zullen doen op de bovenwettelijke garantie, waardoor grensoverschrijdende
discussies over die garantie worden teruggedrongen.
Wat de inhoudelijke relatie tussen wettelijke conformiteitsregeling en commerciële
garanties betreft, herhaalt de CCA haar pleidooi om hierin meer duidelijkheid voor
consument en ondernemer in de praktijk te brengen. De procedurele eis in het richtlijnvoorstel aan ondernemers om in een verklaring kenbaar te maken dat zij ervoor kiezen
om hun commerciële garantie niet-overdraagbaar te maken, kan hieraan bijdragen.
Zie verder onder paragraaf 6.4 Algemene Voorwaarden.
Tweedehands goederen
Artikel 28 lid 3 van het richtlijnvoorstel biedt de ondernemer en de consument de mogelijkheid om voor tweedehands goederen een kortere aansprakelijkheidstermijn dan de
twee jaar uit lid 1 van dit artikel overeen te komen. Die termijn mag dan niet korter zijn
dan één jaar. Dat betekent:
a dat partijen desgewenst een aansprakelijkheids- of conformiteitstermijn voor tweedehands goederen kunnen afspreken van minimaal één jaar en maximaal twee jaar en
b dat, als partijen niets afspreken, de gewone aansprakelijkheidstermijn van twee jaar
geldt.
In de considerans schetst de Europese Commissie in Overweging (39) kort de achtergrond
van deze afwijkende conformiteitsregel voor tweedehands goederen: “De goederen
moeten geacht worden in overeenstemming met de overeenkomst te zijn wanneer zij
voldoen aan een aantal voorwaarden, hoofdzakelijk met betrekking tot de kwaliteit.
66
DE UITVOERING VAN DE OVEREENKOMST
Welke kwaliteit en prestaties de consumenten redelijkerwijs kunnen verwachten, hangt
onder andere af van de vraag of de goederen nieuw of tweedehands zijn, en van de te
verwachten levensduur van de goederen.”
Het valt de CCA op dat in de rechtspraktijk de conformiteitsduur en de te verwachten
levensduur van een product regelmatig met elkaar worden verward. De CCA hecht eraan
te verduidelijken dat een conformiteitsduur van twee jaar, zoals het richtlijnvoorstel
voorstelt, niet betekent dat het product ook twee jaar moet meegaan als uit de overeenkomst een kortere conformiteitsduur volgt. Zo kan de overeenkomst bij een nieuw product
met zich meebrengen dat de consument niet mag verwachten dat het product gedurende
de gehele conformiteitstermijn van twee jaar meegaat. Aan de andere kant kan de overeenkomst bij een tweedehands product met zich meebrengen dat de consument mag
verwachten dat het product langer meegaat dan de mogelijke beperking tot één jaar die
het richtlijnvoorstel aandraagt.
De CCA pleit ervoor om in de richtlijn (al dan niet in de considerans) het verschil tussen
conformiteitsduur en te verwachten levensduur duidelijk(er) voor het voetlicht te brengen.
Dat geldt niet alleen voor tweedehands goederen, maar is ook relevant bij nieuwe goederen. Als dat het geval is, zou het niet langer nodig zijn de mogelijkheid te creëren om
de conformiteitsduur bij tweedehands goederen te beperken tot één jaar. Voor de CCA
weegt echter de huidige praktijk in de rechtspleging zwaarder waar de maximale conformiteitstermijn toch vaak als uitgangspunt voor de leveringsduur lijkt te worden genomen.
Daarom acht de CCA de mogelijke beperking tot één jaar, op basis van een overeenkomst
tussen ondernemer en consument, bij tweedehands goederen terecht. Dit mede in het
licht van de hardheidsclausule die de CCA hierboven formuleerde7, die de gevallen waarin
de beperking tot onaanvaardbare resultaten zou leiden, corrigeren.
Hierbij komt dat het stellen van een maximale termijn weliswaar altijd arbitrair zal zijn,
maar dat een termijnstelling wel duidelijkheid verschaft aan zowel de consument als de
ondernemer. Na de gestelde termijn zal er normaliter geen beroep meer gedaan kunnen
worden op het niet in overeenstemming zijn met de redelijke verwachtingen. Waar deze
termijn voor nieuwe goederen op twee jaar wordt gesteld, lijkt het logisch om deze termijn
voor gebruikte goederen op een kortere termijn te stellen. Door de beperking tot één jaar
enkel op basis van een overeenkomst tussen partijen mogelijk te maken, wordt de redelijke verwachting van de consument al voor de daadwerkelijke aanschaf naar beneden
bijgesteld8. Hier komt het belang van voorlichting naar voren. Aan ondernemers moet
duidelijk worden gemaakt dat zij aan de consument goed moeten uitleggen wat zij redelijkerwijs mogen verwachten van een tweedehands product.
7
8
Zie pagina 63 in de eerste alinea onder het kopje Termijnen en bewijslast.
De redelijke verwachtingen van een consument worden niet alleen bepaald door de vraag of sprake is van een
nieuw of van een tweedehands product. Zoals in de aanhef bij het Commentaar van de CCA hierboven (pagina 62)
aangegeven spelen ook factoren als de prijsklasse, de leeftijd en de mededelingen van de verkoper een rol.
67
DE UITVOERING VAN DE OVEREENKOMST
Levende have
Meer dan de helft van de gezinnen in ons land houdt een huisdier. Dat is reden om te
bezien of ook levende have onder de boven geformuleerde bepalingen omtrent nonconformiteit zouden moeten vallen.
De CCA meent dat dit niet het geval moet zijn, omdat bij levende have nu eenmaal het
in leven blijven niet te garanderen valt. Regelingen uit het richtlijnvoorstel zoals de informatieverplichtingen en het herroepingsrecht blijven wel onverminderd van kracht.
Ook als de ondernemer een commerciële garantie verleent, moet deze natuurlijk worden
nagekomen.
De CCA geeft er de voorkeur aan dat met betrekking tot levende have in samenwerking
met betrokken partijen verdere ketenbeveiligingsafspraken tot stand komen, zoals nu al
het geval is voor vakbekwaamheidseisen, stamboomregistratie en inentingsprogramma’s.
6.4
Bedingen in overeenkomsten (Algemene Voorwaarden)
Het richtlijnvoorstel van de Europese Commissie bevat een apart hoofdstuk (artikel 30
e.v.) dat handelt over de consumentenrechten met betrekking tot bedingen in overeenkomsten. Het gaat hier om bedingen die van te voren door de ondernemer zijn opgesteld
en waarmee de consument heeft ingestemd zonder invloed op de inhoud te hebben
(Algemene Voorwaarden, AV). In twee bijlagen bij het voorstel zijn lijsten met bedingen
opgenomen die onder alle omstandigheden als oneerlijk worden beschouwd en bedingen
die verondersteld worden oneerlijk te zijn. Deze lijsten met vijf, respectievelijk twaalf
bedingen zijn limitatief.
Ter vergelijking:
• De huidige richtlijn voor oneerlijke bedingen kent in een bijlage een indicatieve en
niet-uitputtende lijst van zeventien bedingen die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt.
• Het BW kent in Boek 6 een lijst van veertien bedingen die als onredelijk bezwarend
worden aangemerkt (6:236, zwarte lijst) en eveneens veertien bedingen die vermoed
worden onredelijk bezwarend te zijn (6:237, grijze lijst).
Naar analogie van het Nederlandse spraakgebruik worden in het vervolg de twee Europese lijsten ook als zwart en grijs aangeduid.
6.4.1
Algemene opmerkingen
Strikt of open systeem?
De Europese lijsten bevatten vrij open omschrijvingen van zwarte en grijze bedingen
waar veel kan worden ondergebracht. Een voordeel hiervan is dat zo met minder zwarte
en grijze bedingen kan worden volstaan en misschien wel inhoudelijk bijna evenveel
wordt geregeld als op dit moment in het BW. Belangijker is echter het nadeel dat er zo in
de praktijk meer discussie kan ontstaan over wat er wel en niet onder valt. Waar praktijk68
DE UITVOERING VAN DE OVEREENKOMST
discussie kan worden verwacht, zal er volgens de CCA voor moeten worden gekozen de
bedingen op de Europese lijsten nader te specificeren.
Enkele voorbeelden kunnen dit verduidelijken:
1 De Europese grijze lijst spreekt over uitsluiting of beperking van de wettelijke rechten.
Het gaat daar echter om zo’n breed spectrum dat dit beter meer specifiek kan worden
benoemd, waardoor een eind richting de Nederlandse lijst wordt gekomen.
2 In het BW zijn bepalingen opgenomen die een duidelijk richtsnoer geven voor wat
te verstaan onder stilzwijgende verlenging. De Europese lijsten spreken over: “automatische verlenging van een overeenkomst van bepaalde duur bij ontbreken van
tegengestelde kennisgeving van de consument, waarbij de consument verplicht wordt
om lang voor het einde van de overeenkomst te kennen te geven dat hij geen verlenging
wenst.” Dit ‘lang voor het einde’ komt voor specificatie in aanmerking. De bedingen
op de zwarte lijst in de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken zijn overigens een goed
voorbeeld van duidelijke formuleringen.
Of een bepaling meer specifiek of meer open moet worden geformuleerd, hangt mede
af van wat men met de lijsten wil bereiken. Wanneer de overheid deze bepalingen strikt
handhaaft, zoals in Duitsland, dan gaat het erom of AV voldoen aan alle punten van de
zwarte en grijze lijsten. Gesteld kan worden dat specifieke formuleringen dan nuttig zijn.
In een land als Nederland zijn de bedingen op de zwarte en grijze lijst als het ware miniopen-normen met een zekere discretie voor degenen die deze toepassen. Er wordt daarover
onderhandeld, zoals in het voorwaardenoverleg in het kader van de Coördinatiegroep
Zelfreguleringsoverleg (CZ) van de SER. De vrij open formuleringen op de Europese lijsten
zijn dan ook makkelijker in te passen in het Nederlandse dan in bijvoorbeeld het strikte
Duitse systeem.
Ruime normen kunnen echter tot veel discussie tussen ondernemer en consument aanleiding geven. Het gebeurt nogal eens dat als een consument klaagt over een concreet
probleem bij aankoop, de ondernemer zijn klacht afwijst met een beroep op de AV en de
consument zich vervolgens afvraagt: ‘waar heb ik nu werkelijk recht op?’. Dan blijkt enerzijds dat veel consumenten er niet aan toekomen AV te lezen (laat staan deze te begrijpen)
en anderzijds dat AV vaak ook allerminst uitnodigen om ze tegen het licht te houden.
De effectieve werking van AV in de praktijk zou worden vergroot wanneer consumenten
van bedingen waar zij veel mee te maken hebben, zelf zouden (kunnen) nagaan of deze
wel of niet vernietigbaar zijn.
Vergroot effectieve werking
Drie zaken zouden daarbij helpen. Ten eerste, zoals gezegd, een meer expliciete formulering in de Europese lijsten daar waar praktijkdiscussie kan worden verwacht. Het concreet benoemen van bepalingen voorkomt discussie over wat er wel en niet onder valt.
Bovendien kan hiermee hopelijk worden bereikt dat consumenten AV gaan leren lezen
en de meerwaarde hiervan begrijpen. Het is daarom zaak zo concreet mogelijk in de wet
aan te geven welke bedingen oneerlijk zijn of vermoed worden oneerlijk te zijn.
69
DE UITVOERING VAN DE OVEREENKOMST
Ten tweede zou het aan de zelfredzaamheid van consumenten met betrekking tot AV
bijdragen, wanneer de zwarte en grijze lijsten in het algemeen nauwer dan nu zouden
aansluiten bij de regelingen voor bijzondere overeenkomsten in het BW die voor de consument het meest belangrijk zijn (zoals de regeling van de consumentenkoop).
Ten derde werkt het belemmerend dat de wettelijke regeling van AV ontoegankelijk is.
Er moet dan ook niet alleen worden gestreefd naar duidelijkheid van de AV zelf, maar ook
van de wettelijke regeling.
Overigens moet worden voorkomen dat a-contrario-werking wordt toegekend, met name
als bedingen die nu nog wel op de Europese of nationale lijsten staan zouden verdwijnen.
Een beding kan zijn belang of rechtswaarde (blijven) bezitten, ook als het niet meer op de
Europese, en dus Nederlandse, zwarte of grijze lijst voorkomt.
6.4.2
Specifieke bedingen
In onderstaand schema worden de Nederlandse bedingen in artikel 6:236 en 237 BW en
de Europese bedingen in bijlage 3 en 4 van het richtlijnvoorstel op equivalentie getoetst.
schema 6.1 Equivalentie van Nederlandse en Europese bedingen (Z = Zwart EU, G = Grijs EU)
Artikel 6:236 BW (zwarte lijst)
Art. 236 onder:
a
b
c
G-a
G-j
d
e
Z-e
G-i
e
f
f
g
h
i
j
k
l
G-g
G-f
Z-d
m
n
Z-c
Artikel 6:237 BW (grijze lijst)
BW
EU
a
b
c
d
G-h
G-k
G-l
G-d
Z-a
g
h
i
G-b
G-c
j
k
l
G-e
m
n
Z-b
In bijlage 2 van dit advies zijn de Nederlandse en Europese lijsten op equivalentie getoetst.
De waarde van deze vergelijking wordt vergroot door praktijkvoorbeelden tegen het licht
te houden van (de verschillen tussen) de Nederlandse en Europese zwarte en grijze lijst.
Centrale vraag daarbij is welke bedingen de consument in de praktijk van alledag het
meest, en in de meeste verscheidenheid, tegenkomt. Dit om vast te kunnen stellen welke
bedingen op de zwarte en grijze lijst van belang zijn voor het voorwaardenoverleg in SERCZ-kader. Bedingen die hoge ogen gooien zijn: exoneraties, annulering, garantiebedingen,
clausules ter zake van zorgplichten van de ondernemer en het ontbindingsrecht. In bijlage
2 van dit advies zijn deze praktijkvoorbeelden geplaatst bij het desbetreffende beding van
de zwarte of grijze lijst van het BW.
70
DE UITVOERING VAN DE OVEREENKOMST
De verzamelde voorbeelden leveren, in alle betrekkelijkheid, de volgende kwantitatieve
score op qua evident belang voor het voorwaardenoverleg (in afnemende mate):
1
237-f Uitsluiting/beperking aansprakelijkheid
2
236-b Uitsluiting/beperking ontbindingsrecht; 236-c Beperking/
uitbreiding opschortingrechten; 236-l Vormvereisten; 237-b Eigen
verplichtingen wezenlijk beperken; 237-h Vrijwaringclausules
3
236-g Verkorting verjaring- of vervaltermijn; 236-i Prijsverhoging;
236-k Bewijsbedingen; 236-n Geschilbeslechting; 237-c Wijzigingsbevoegdheid; 237-d Beëindiging overeenkomst door gebruiker;
237-e Vage of te lange levertijden; 237-g Uitsluiting of beperking
verrekening; 237-i Vergoeding bij beëindiging overeenkomst door
wederpartij
4
236-a Uitsluiting recht op nakoming; 236-m Woonplaatskeuze; 237-a
Termijn voor reactie op aanbod of verklaring; 237-h Vervalbedingen;
237-j Contractsdwang; 237-k Contractsduur; 237-l Opzegtermijn;
237-m Vormvereisten
5
236-d Beoordeling tekortkoming gebruiker; 236-e Toestemming voor
schuld- en contractoverneming; 236-f Bevoegdheden/verweermiddelen
bij schuld- en contractoverneming; 236-j Stilzwijgende verlenging
overeenkomst; 237-n Volmacht
De Consumentenautoriteit heeft (ook in Beneluxverband) voor enkele branches eenzijdig
opgestelde AV onder de loep genomen en eenzelfde soort checklist met voorbeelden
opgesteld als in bijlage 2 van dit advies. Er is een aanzienlijke hoeveelheid overtredingen
geconstateerd van de – hierboven in groep 2 ingedeelde – artikelen 6:236 onder b, 6:236
onder c en 6:236 onder l. Opvallend is nu dat deze niet met zoveel woorden terugkomen
in het richtlijnvoorstel.
Open norm, wettelijke informatieplicht en een derde
Het richtlijnvoorstel verandert niets aan de open norm voor AV uit het BW (art 6:233 onder
a) en is over de wettelijke informatieplicht voor AV (art. 6:233 onder b en 6:234 BW) weinig
expliciet. Wel zegt de considerans dat de consument de gelegenheid dient te krijgen om de
bedingen door te lezen voordat de overeenkomst wordt gesloten. Ook art. 6:238, lid 1 over
een beding in AV dat de gebruiker namens een derde handelt, laat het richtlijnvoorstel
onverlet. Vanwege hun nauwe samenhang met de zwarte en grijze lijst staan in bijlage 2 ook
praktijkvoorbeelden die betrekking hebben op deze drie punten. Daaruit blijkt dat er vijf
categorieën bedingen zijn die nu onder de open norm vallen, maar zo vaak voorkomen dat
het beter is deze onder de grijze of zwarte lijst te brengen: verrassend effect, uitbreiding
ontbindingsrecht (feitelijke ontbindingmogelijkheden) ondernemer, beding strijdig met
dwingend recht, afwijking van regelend recht en garantiebedingen.
71
DE UITVOERING VAN DE OVEREENKOMST
De Consumentenautoriteit komt bedingen in AV die strijdig zijn met dwingend recht
vaak tegen en kan dan voor toezicht en handhaving meestal wel uit de voeten met de
open norm, bijvoorbeeld in de zin dat een verkoper gerechtigd is om bij het sluiten van
de overeenkomst niet meer te bedingen dan een aanbetaling van 50 procent (artikel 7:26
BW). Niet alleen vanuit een oogpunt van toezicht en handhaving, maar ook voor consumenten zou het goed zijn als zulke strijd met dwingend recht in de zwarte of grijze lijst
duidelijk wordt benoemd.
Commentaar CCA
Ten aanzien van een aantal bedingen uit de Europese zwarte en grijze lijst doet de CCA
suggesties voor verbetering en verduidelijking, mede in relatie tot het Nederlands recht.
1 Annulering
Het onderwerp Annulering valt onder b dan wel onder c van de Europese grijze lijst.
Het onderbrengen bij ‘c’ zou het beste zijn: “het opleggen van schadevergoedingen aan
een consument die zijn verbintenissen niet nakomt die buiten verhouding staan tot de
door de ondernemer geleden schade”. Beding ‘c’ ziet op iets wat onder het mom van
schadevergoeding wordt gepresenteerd, maar buiten verhouding staat c.q. niet te bewijzen
of niet-geleden schade is. Terwijl het bij ‘b’ erover gaat dat wordt afgezien van het sluiten
van de overeenkomst, zijn annuleringskosten juist aan de orde als eenmaal een overeenkomst is gesloten.
2 Exoneraties
De zwarte Europese lijst bevat onder a een specifieke exoneratie: “het uitsluiten of beperken van de wettelijke aansprakelijkheid van de ondernemer bij overlijden of lichamelijk
letsel van de consument door het toedoen of nalaten van die ondernemer”. Exoneraties
in het algemeen lijken onder a van de grijze lijst te vallen. Het verdient de voorkeur om
van exoneraties een concreet grijs beding te maken met een concrete invulling, uit te
splitsen in: nakoming, ontbinding, verrekening, opschorting en schadevergoeding. Hiervóór is ‘de uitsluiting of beperking van wettelijke rechten’ al genoemd als voorbeeld van
een breed spectrum dat meer specifiek te benoemen is. De beperking van de aansprakelijkheid bij de reisovereenkomst is overigens een apart onderwerp.
3 Ontbindingsrecht (en andere elementen van het stelsel van sancties)
Een aantal bepalingen van de Nederlandse zwarte lijst keert niet terug op de Europese
lijst. Een belangrijk voorbeeld daarvan is het ontbindingsrecht uit artikel 6:236 onder b
BW. Dat recht lijkt onder de grijze Europese lijst bij a te vallen, maar zou expliciet zwart
of grijs moeten worden (net als andere elementen van het stelsel van sancties zoals nakoming, verrekening, opschorting en wellicht schadevergoeding). Het stelsel van sancties
geeft namelijk in de praktijk veel problemen.
72
DE UITVOERING VAN DE OVEREENKOMST
4 Stilzwijgende verlenging
Dit onderwerp valt onder de Europese grijze lijst onder f: “automatische verlenging van
een overeenkomst van bepaalde duur bij ontbreken van tegengestelde kennisgeving van
de consument, waarbij de consument verplicht wordt om lang voor het einde van de overeenkomst te kennen te geven dat hij geen verlenging wenst”. Deze bepaling komt in de
richting van die in het BW. Hiervóór heeft de CCA al gesuggereerd de zinsnede ‘lang voor
het einde’ nader te specificeren.
5 Prijsverhoging
Het onderwerp prijsverhoging valt in Nederland onder de zwarte lijst, maar in het richtlijnvoorstel onder de grijze lijst onder g: “de mogelijkheid voor de ondernemer om de met
de consument bij de sluiting van de overeenkomst overeengekomen prijs te verhogen,
zonder dat de consument het recht heeft de overeenkomst op te zeggen”. In de toelichting
bij de Europese grijze lijst onder g staat waar deze niet op van toepassing is.
De CCA vindt dat ook pakketreizen onder deze uitzondering zouden moeten vallen, voor
zover reisorganisatoren geconfronteerd worden met een onverwachte prijsverhoging bij
een module uit de pakketreis en het doorberekenen hiervan aan de consument redelijk
is. Zij wijst erop dat de richtlijn Pakketreizen het de ondernemer mogelijk maakt in
enkele bijzondere omstandigheden na het sluiten van het contract de prijs te verhogen,
zonder dat de consument het recht dan is toegekend de overeenkomst te ontbinden.
6 Rechterkeuze
Het is onduidelijk waar dit onderwerp moet worden geplaatst. Wellicht valt het onder
de Europese zwarte lijst onder c waar sprake is van: “het uitsluiten of beperken van het
recht van de consument om juridische stappen te nemen of van enig ander rechtsmiddel
gebruik te maken, met name door de consument te verplichten om eventuele geschillen
uitsluitend voor te leggen aan een niet onder een wettelijke regeling vallend scheidsgerecht”. Enige duidelijkheid hierover acht de CCA gewenst.
7 Wijziging van de overeenkomst
Dit onderwerp valt onder de grijze lijst onder k: “de mogelijkheid voor de ondernemer
om eenzijdig de bedingen van de overeenkomst te wijzigen, met inbegrip van de kenmerken van het product of de dienst”. De reikwijdte van dit beding is niet duidelijk en
behoeft nadere toelichting.
8 Vormvereisten en koppelverkoop
De onderwerpen uit de BW-lijsten vormvereisten en koppelverkoop (6:237 m en j) zouden
volgens de CCA aan de Europese lijsten moeten worden toegevoegd.
9 Beperking commerciële garanties
De CCA kan zich vinden in het Europese grijze beding waarbij de ondernemer moet aantonen dat de beperking van de overdraagbaarheid van de commerciële garantie in de
concrete situatie eerlijk is. Dit in samenhang met de bepaling in het richtlijnvoorstel dat
73
DE UITVOERING VAN DE OVEREENKOMST
bij niet-overdraagbaarheid van een commerciële garantie dit in een verklaring transparant
moet worden gemaakt.
6.4.3
Conclusies
Artikel 39 van het richtlijnvoorstel geeft de Europese Commissie de bevoegdheid om de
zwarte en grijze lijst aan te passen aan de opmerkingen dienaangaande van de lidstaten.
Gaat het om aanpassing van niet-essentiële elementen, dan wordt de comitologie-methode
gevolgd (aanpassing door technisch comité).
Commentaar CCA
De CCA erkent dat de comitologie-methode soms een efficiënte wijze van aanpassing
en aanvulling van Europese regelgeving is. Omdat deze methode in zijn toepassing een
minder democratische procedure is dan de normale Europese wetgevingsprocedure,
vindt de CCA de comitologie-methode in dit geval niet op zijn plaats. Zo is op voorhand
niet duidelijk wat essentiële en niet-essentiële elementen zijn. De CCA vindt bovendien
wijziging van de zwarte en grijze lijst dermate van belang dat zij voor wijziging van de
lijsten de voorkeur geeft aan de normale Europese wetgevingsprocedure. In elk geval
zullen representatieve stakeholders moeten worden geconsulteerd over voorgestelde
wijzigingen.
De CCA spreekt de verwachting uit dat de Nederlandse inbreng bij de onderhandelingen
in Brussel over het richtlijnvoorstel gericht zal zijn op de aanpassing van het voorstel in
de richting zoals hierboven aangegeven. Het verschil tussen het huidige voorstel van de
Europese Commissie en de bestaande Nederlandse wetgeving aangaande de Algemene
Voorwaarden vraagt om een dergelijke aanpassing. Mocht evenwel in de Brusselse onderhandelingen het resultaat dienaangaande uiteindelijk onvoldoende zijn, dan sluit de
CCA niet uit dat er behoefte bestaat aan een eigen nationale ruimte voor de regeling van
Algemene Voorwaarden. Nederland kent immers een uitgebreid stelsel van tweezijdige
Algemene Voorwaarden en daarbij behorende geschillencommissies, waaraan in brede
kring veel waarde wordt gehecht. Uiteraard past daarbij de notificatie van die regeling bij
de Europese Commissie in verband met de vereiste overeenstemming met het Europees
recht.
De CCA waardeert het ten slotte dat in het richtlijnvoorstel artikel 31 is opgenomen.
Dit artikel stelt algemene eisen aan de Algemene Voorwaarden en regelt de kenbaarheid
aan de consument.
74
Download