Studieboek Verbredingsvakken Antwoorden opgaven Hoofdstuk 1 Opgave 1 1. Elke organisatie (of het nu een ziekenhuis, sportvereniging, supermarkt of politieke partij is) heeft een bepaalde eigen identiteit. De eigen identiteit wordt ook wel de missie genoemd. De missie geeft de zin van de eigen identiteit aan. In gewoon Nederlands: de missie zegt wat de organisatie wil zijn of ‘waar we voor gaan’. In de missie wordt kwalitatief en soms enigszins filosofisch aangegeven wat de organisatie wil betekenen voor haar klanten, medewerkers, aandeelhouders of andere belanghebbenden. Ook maakt de missie duidelijk waarin de organisatie zich onderscheidt van andere, soortgelijke organisaties. 2. De Balanced Score Card is een instrument voor strategisch management, waarbij visie en strategie worden vertaald in meetbaar gereedschap. De onderneming vertaalt de strategie in meetbare doelstellingen op de volgende gebieden: het perspectief van de klant: ‘Hoe zien onze klanten ons?’ het perspectief van interne processen: ‘Op welk gebied moeten wij de eigen prestaties verbeteren?’ het financieel perspectief: ‘Hoe zien we eruit voor de aandeelhouders en andere financiers?’ het perspectief van lerend vermogen en innovatie: ‘Kunnen we blijven verbeteren en groeien?’ 3. Een KSF (ook wel Key Success Factor of Critical Success Factor) is een factor die ‘kritiek’ is voor een organisatie of project om haar missie te verwezenlijken. Deze factor bepaalt in sterke mate of een bepaalde doelstelling al dan niet wordt bereikt. 4. De onderneming formuleert voor iedere kritische succesfactor een norm, oftewel een prestatieindicator. Een prestatie-indicator meet of de kwantificeerbare doelen van de organisatie worden gehaald. Om dit te meten wordt de prestatie-indicator gesteld tegen een bepaalde norm. 5. a. De formulering van een kritische succesfactor moet voldoen aan de eisen van ‘SMART’. In het artikel wordt de nadruk gelegd op de efficiency van het uitbesteden van de HRMactiviteiten. De kritische succesfactor zal geformuleerd moeten worden in één van de genoemde perspectieven. Bij deze vraag zijn overigens meerdere antwoorden goed. Van belang is of de formulering ‘SMART’ is en of de kritische succesfactor in één van de perspectieven kan worden geplaatst. b. De norm moet ook concreet zijn. Essentieel is dat de norm correspondeert met de ‘SMARTgeformuleerde’ kritische succesfactor. 6. Het uitbesteden van de HRM-activiteiten aan een shared service center in een grote onderneming zal ertoe leiden dat de afzonderlijke HRM-afdelingen worden samengevoegd. De inrichting van een shared service center kan een goede stap zijn in de richting van de realisatie van de strategie van een onderneming. Het meten van de strategie kan plaatsvinden aan de hand van de Balanced Score Card. In dit verband zijn de volgende perspectieven belangrijk: het klantenperspectief; door de inschakeling van een shared service center kan de dienstverlening aan de medewerkers (de interne klanten) worden verbeterd doordat meer deskundigheid kan worden verzameld; het financieel perspectief; concentratie van HRM-afdelingen kan leiden tot verlaging van de totale kosten. Men kan de dienstverlening efficiënter verzorgen; het perspectief van de interne processen; door de samenbundeling van activiteiten kan men zich makkelijker gaan specialiseren, waardoor eigen prestaties worden verbeterd; het innovatief perspectief; door de samenbundeling van activiteiten zijn er meer mogelijkheden voor het aanbieden van specifieke opleidingen aan de medewerkers, het bijhouden van vakkennis en het volgen van de laatste ontwikkelingen. Opgave 2 1. Met behulp van de Balanced Score Card wil de leiding van de onderneming controleren of en in hoeverre het strategische beleid wordt gerealiseerd. Door het formuleren van doelstellingen in de vier perspectieven wil de onderneming ervoor zorgen dat een evenwichtige strategie wordt uitgevoerd. 2. Een kritische succesfactor is een activiteit die bepalend is voor het realiseren van het strategische beleid van de onderneming. 3. De onderneming uit de opgave heeft onder andere vier doelstellingen bepaald. Deze doelstellingen kunnen worden ingedeeld bij de volgende perspectieven: a. financieel perspectief: de gemiddelde lonen mogen in 2015 niet meer stijgen dan 3,25% ten opzichte van 2014; b. innovatieperspectief: een medewerker dient jaarlijks minimaal vier dagen scholing te volgen voor het bijhouden van de laatste ontwikkelingen; c. financieel perspectief: het aantal afnemers moet groeien met 8% met een gemiddelde omzet van € 15.000 per nieuwe klant; d. perspectief van interne processen: de tijd tussen het ontvangen van de opdracht en het afleveren van de bestelde producten mag maximaal 48 uur zijn (zaterdag en zondagen niet meegerekend). 4. Het SMART-principe wil zeggen dat een doelstelling haalbaar is en door iedereen ook als zodanig wordt geaccepteerd. De norm moet ook meetbaar zijn en iets zeggen over de prestatie-indicator. Tot slot is van belang dat een norm tijdgebonden is. In de loop van de tijd kan de norm veranderen, bijvoorbeeld door verbeterde technologie. Hoofdstuk 2 Opgave 1 1. Kosten zijn offers die voor het productieproces van een onderneming onvermijdelijk zijn. Een antwoord kan ook zijn: kosten in de boekhouding en de jaarrekening zijn alle posten die aan de debetzijde van het resultaat worden geboekt. 2. a. Voorbeeld van kosten die geen uitgaven zijn: afschrijvingskosten b. Voorbeeld van uitgaven die geen kosten zijn: de aflossing van een lening 3. De kosten van de HRM-afdeling rekenen we tot de indirecte kosten omdat de kosten geen direct verband houden met de te maken producten of te leveren diensten. Alleen bij een onderneming die slechts een product fabriceert of slechts een dienst verleent, zou gesproken kunnen worden van directe kosten. In de praktijk verlenen ondernemingen verschillende diensten, dan wel produceren ze verschillende producten. 4. Voorbeelden van organisaties waarin de kosten van HRM-activiteiten als directe kosten kunnen worden beschouwd zijn werving-en-selectiebureaus, uitzendbureaus en payrollondernemingen. 5. Het geheel of gedeeltelijk uitbesteden van de HRM-afdeling zal ongetwijfeld consequenties hebben voor de personele bezetting. Het aantal medewerkers op de HRM-afdeling zal dalen. De personele kosten van de afdeling zijn niet afhankelijk van de bedrijfsdrukte en worden tot de vaste kosten gerekend. Bij uitbesteden dalen dus de vaste kosten van de HRM-afdeling. Opgave 2 1. Vaste kosten: de salariskosten zijn onafhankelijk van de productie van de onderneming. Indirecte kosten: de salariskosten zijn niet direct toe te rekenen aan een bepaald product. Beheersbare kosten: de salariskosten zijn afhankelijk van de besluitvorming van de verantwoordelijke budgethouder. 2. Vaste kosten: de salariskosten zijn onafhankelijk van de productie van de onderneming. Directe kosten: de salariskosten zijn direct toe te rekenen aan een bepaalde opdrachtgever. 3. Vaste kosten: de salariskosten zijn onafhankelijk van de productie van de onderneming. In ieder geval krijgt iedere werknemer het wettelijk minimumloon dan wel het in de cao vastgelegde loon. Directe kosten: de salariskosten zijn bij veel industriële ondernemingen direct toe te rekenen aan een bepaald product. Het is ook te verdedigen dat de salariskosten door de aard van het productieproces niet zijn toe te rekenen aan een bepaald product. In het laatste geval zijn het indirecte kosten. 4. Variabele kosten: de salariskosten zijn afhankelijk van de door de commerciële medewerker behaalde omzet. Directe kosten: de salariskosten zijn direct toe te rekenen aan een bepaalde opdracht. Het is ook te verdedigen dat de provisiekosten niet toe te rekenen zijn aan een bepaald product. In het laatste geval zijn het indirecte kosten. Hoofdstuk 3 Opgave 1 1. Volgens het matchingprincipe worden kosten toegerekend aan de periode waarin de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. 2. De waardevermindering van de machine gedurende vier jaar is € 21.000. De afschrijvingskosten worden verdeeld over de vier jaren, gebaseerd op de waardevermindering van ieder jaar. Als de waarde van een machine in het eerste jaar sterk daalt, wordt in het eerste jaar een hoger bedrag afgeschreven dan in de andere jaren. 3. Het voorzichtigheidsbeginsel houdt in dat een onderneming een verlies altijd onmiddellijk neemt en niet uitstelt naar een volgende periode. 4. Op grond van het realisatiebeginsel mag de onderneming bij het opstellen van de jaarrekening uitsluitend de opbrengsten verantwoorden die op balansdatum daadwerkelijk zijn gerealiseerd. Dat betekent dat de goederen of diensten in het betreffende jaar verkocht én geleverd moeten zijn. Het moment waarop de klant heeft betaald, is niet van belang. Aangezien de goederen op 23 april zijn afgeleverd, mag de opbrengst op dat moment als gerealiseerd worden beschouwd. 5. Het going concern-principe, ook wel het continuïteitsbeginsel genoemd, houdt in dat een onderneming er bij het opstellen van de jaarrekening vanuit moet gaan dat de activiteiten in de toekomst worden voortgezet. 6. Als vrijwel zeker is dat de onderneming haar activiteiten zal staken, dan moet men bij het waarderen van de activa en passiva uitgaan van de waardering op liquidatiebasis. Deze waarde ligt veel lager, aangezien activa van een ‘lopende onderneming’ veel meer opbrengen. Opgave 2 1. Het doel van externe verslaggeving is om verantwoording af te leggen over de bedrijfsresultaten en het gevoerde beleid aan externe belanghebbenden. Hierbij moet de verschafte informatie zodanig zijn opgesteld dat de gebruikers van deze informatie een goed oordeel kunnen vellen over het reilen en zeilen van de onderneming. 2. Voorbeelden van belanghebbenden bij de externe verslaggeving van een onderneming: aandeelhouders; banken en andere kredietinstellingen; leveranciers; afnemers; de overheid. 3. Bij het opstellen van de jaarrekening moeten de volgende vijf beginselen in acht worden genomen: realisatiebeginsel; matchingbeginsel; continuïteitsbeginsel of going concern-beginsel; bestendigheidsbeginsel; voorzichtigheidsbeginsel. 4. Een geconsolideerde jaarrekening is de jaarrekening van een groep met elkaar verbonden ondernemingen. De geconsolideerde jaarrekening verschaft dan een beeld van de financiële situatie van het gehele concern. 5. De winst-en-verliesrekening verschaft inzicht in het resultaat van de onderneming gedurende een bepaalde periode. Hierop staan alle kosten en opbrengsten verantwoord; het saldo van kosten en opbrengsten vormt het bedrijfsresultaat. 6. Bij kosten die geen uitgaven zijn, maakt een onderneming wel degelijk kosten, maar leidt dit niet tot een vermindering van de liquide middelen (uitgave). 7. Overeenkomst tussen afschrijvingen en voorzieningen: in beide gevallen is er sprake van kosten en geen uitgave op korte termijn. Verschil: bij afschrijving vindt eerst de investering plaats en maakt de onderneming pas daarna (afschrijvings)kosten; bij een voorziening worden eerst de kosten gemaakt (door de vorming van de voorziening) en vindt pas op een later moment de uitgave plaats (die ten laste van de voorziening wordt gedaan). 8. Verschillen tussen voorzieningen en reserves: Een voorziening behoort tot het vreemd vermogen; een reserve behoort tot het eigen vermogen. Uit het ontstaan van een voorziening vloeit een verplichting voort. Bij een reserve is dit niet het geval. 9. Een pensioenvoorziening. Hoofdstuk 4 Opgave 1 1. Informatie is het geheel van gegevens op basis waarvan een besluit kan worden genomen. 2. De moderne managementinformatie onderscheidt zich van de traditionele managementinformatie doordat niet alleen financiële informatie van belang wordt geacht, maar ook veel waarde wordt gehecht aan kwalitatieve informatie. De kwalitatieve informatie wordt gemeten aan de hand van vooraf bepaalde prestatie-indicatoren. 3. De kritische succesfactor geeft aan dat deze factor bepalend is voor het al dan niet realiseren van de doelstellingen van de organisatie. De prestatie-indicatoren meten of en in hoeverre de kritische succesfactor wordt gerealiseerd. 4. De planning- en controlcyclus is het geheel van activiteiten die periodiek plaatsvinden met betrekking tot de afgesproken activiteiten, de resultaten en de monitoring van de tussentijdse uitkomsten daarvan. 5. In het kader van de planning- en controlcyclus onderscheiden we vier soorten informatiebehoeften: informatie om te kunnen plannen; informatie om te kunnen uitvoeren; informatie om te kunnen controleren; informatie om te kunnen corrigeren. 6. Informatie moet juist, volledig, betrouwbaar en tijdig beschikbaar zijn. 7. Verschillen tussen strategische en operationele informatie: Strategische informatie Operationele informatie Vaag, ongestructureerd en complex Zeer concreet en goed gestructureerd Onzeker en niet altijd even betrouwbaar Zeker en zeer betrouwbaar Afkomstig van bronnen buiten de Meestal afkomstig van bronnen binnen de onderneming onderneming Opgave 2 7. Interne managementinformatie heeft betrekking op ontwikkelingen of prestaties van of binnen de organisatie. Externe managementinformatie brengt ontwikkelingen of trends in beeld waarmee de organisatie rekening heeft te houden. 8. Intern: gegevens winst-en-verliesrekening, personeelsinformatie, cliëntengegevens Extern: cijfers rond hulpbehoefte, potentiële cliënten in het verzorgingsgebied, ontwikkelingen rond subsidieregelingen 9. In de dienstverlening is er geen direct materiaal in het eindproduct. Meer medewerkers werken mee aan het product, dus deze kosten zijn vaak ook moeilijk te verbijzonderen. 10. De kostensoorten worden volgens een afgesproken criterium verdeeld over de hulp-, zelfstandige en de hoofdkostenplaatsen. Vervolgens worden in tweede instantie vanuit de hulp- en zelfstandige kostenplaatsen de kosten aan de hoofdkostenplaatsen toegerekend tot alle kosten over deze productieafdelingen zijn verdeeld. Vervolgens kunnen de kosten per hoofdkostenplaats over de kostendragers of eindproducten worden uitgesmeerd. 11. Hulp in de thuiszorg, uitgifte hulpmaterialen, medische dienstverlening 12. In feite is sprake van initiële kosten die wel over meerdere jaren moeten worden verdeeld. Deze kosten hebben in feite een sterker investeringskarakter en moeten over de productie van meerdere jaren worden afgeschreven. 13. Bruto periodeloon + vaste vergoedingen = vast bruto maandloon Vast bruto maandloon x aantal perioden per jaar + vakantietoeslag + overeengekomen tantièmes = bruto jaarloon Bruto jaarloon + werkgeverslasten sociale verzekeringen en pensioen = totale loonkosten per jaar Totale loonkosten per jaar : aantal werkbare uren = loonkosten per uur 14. De planning- en controlcyclus is het geheel van activiteiten die periodiek plaatsvinden met betrekking tot de afgesproken activiteiten, de resultaten en de monitoring van de tussentijdse uitkomsten daarvan. 15. Verloop van de planning- en controlcyclus: jaarrekening voorafgaande jaar (accountant en vaststelling door directie); rapportage eerste kwartaal (administratie en controller); personeelsplanning komend jaar (personeelsfunctionaris); rapportage tweede kwartaal (administratie en controller); begroting komend jaar (financieel directeur, besluit gehele directie); rapportage derde kwartaal (administratie en controller); investeringsplan (financieel directeur); verantwoording directie voorafgaande jaar (directie). Hoofdstuk 5 Opgave 1 8. Onder interne controle wordt verstaan de controle die namens het management van een onderneming wordt uitgevoerd op de diverse activiteiten en handelingen van medewerkers. 9. Voorbeelden van maatregelen van interne controle: verbandscontrole; nettolonen op loonjournaalposten = betaalde nettolonen; aanwezigheidscontrole; controle of van alle werknemers een kopie van een geldig identiteitsbewijs in de loonadministratie aanwezig is; invoercontrole; controle op de juiste invoer van burgerservicenummers, geboortedata, etc.; cijferbeoordeling; het vergelijken van de totale loonsom van een bepaalde maand met de loonsom van voorafgaande maanden. 10. In een onderneming onderscheiden we de beschikkende functies, de bewarende functies en de registrerende, controlerende en uitvoerende functies. Bij (controletechnische) functiescheiding worden de functies zo ingedeeld dat geen enkele functionaris in staat is waarden aan de organisatie te onttrekken zonder dat dit in de organisatie kan worden getraceerd. Een functionaris heeft ten aanzien van een bepaalde activiteit slechts één functie. 11. Een goede functiescheiding wordt bereikt door: De afdelingshoofden geven de gewerkte overuren door aan de salarisadministratie. De salarisadministrateur controleert aan de hand van de urenstaten of de overuren overeenkomen met de urenstaten. Hij berekent vervolgens de nettosalarissen en afdrachten aan de Belastingdienst. Het hoofd financiële administratie geeft opdracht tot betaling van de nettosalarissen en de afdrachten aan de Belastingdienst. Verantwoordelijk voor de juiste verwerking van de maandelijkse salariskosten en afdrachten aan de Belastingdienst. De directeur fiatteert de betalingsopdracht. 12. Een verbandscontrole is aanwezig als tussen verschillende grootheden in de organisatie een onderlinge relatie kan worden onderkend. Als de juistheid van een grootheid is vastgesteld, kan daaruit de grootte van het bedrag van de daarmee verband houdende grootheid worden vastgesteld. 13. Een verbandscontrole bij de gewerkte uren kan zijn: Totaal gewerkte uren per verkoper = Aantal bezoeken x gemiddelde bezoeksduur + (aantal kilometers/gemiddelde snelheid) x 1 uur + aantal uren overige werkzaamheden. Het aantal bezoeken kan worden gemeten aan de hand van de bezoekverslagen. Het aantal gereden kilometers kan worden afgeleid van de kilometerstanden en in een apart verslag moet de verkoper de tijdsbesteding voor de overige werkzaamheden verantwoorden. 14. Bij een cijferbeoordeling wordt gecontroleerd of de werkelijke cijfers in overeenstemming zijn (niet te veel afwijken) ten opzichte van de begrote cijfers en/of de cijfers in vorige perioden. Bij te grote verschillen zal er een analyse moeten plaatsvinden naar de oorzaak hiervan. 15. Voorbeelden van cijferbeoordelingen met betrekking tot de loonadministratie: het vergelijken van de totale loonsom van een bepaalde maand met de loonsom van de voorafgaande maanden; het vergelijken van de totale loonsom van een bepaalde maand met de begrote loonsom voor diezelfde maand; het vergelijken van de totale loonsom van een bepaalde maand met de loonsom van dezelfde maand in het voorgaande jaar. Opgave 2 1. Hier wordt een onderneming procesmatig geanalyseerd en niet afdelingsgewijs of op enerlei andere wijze. Met de waardenkringloop wordt een verband gelegd tussen de goederenbeweging en de geldbeweging. 2. Het kenmerkende verschil tussen de waardenkringloop van een productieonderneming en de waardenkringloop van een handelsonderneming is dat in het laatste geval de goederen zonder verdere nadere bewerking worden (door)verkocht, terwijl in productiebedrijven een technische omzetting plaatsvindt. 3. De vijf functies in het kader van de administratieve organisatie in een onderneming zijn: de beherende functie; de bewarende functie; de registrerende functie; de controlerende functie; de uitvoerende functie. 4. De salarisadministrateur vervult met name een registrerende functie en met name in kleine ondernemingen vaak ook een controlerende functie. 5. Voorbeelden van controletechnische functiescheiding: a. bij het vaststellen van de arbeidsvoorwaarden: het hoofd van de personeelsafdeling stelt een voorstel op. De directie stelt de arbeidsvoorwaarden vast. b. bij het aannemen van nieuw personeel: het hoofd van de afdeling neemt het personeel aan. Het hoofd van de personeelsafdeling stelt de individuele arbeidsvoorwaarden van de nieuwe medewerker vast. c. bij het betalen van de maandelijkse salarissen: de salarisadministratie berekent de salarissen van de individuele medewerkers. De boekhouding zet de betalingen klaar en na fiattering van bijvoorbeeld de directie worden de salarissen uitbetaald. Hoofdstuk 6 Opgave 1 1. Eenmalige vastlegging van stamgegevens in een functioneel geïntegreerd computersysteem heeft de volgende voordelen: Eenmalige vastlegging van data zorgt ervoor dat het gegeven slechts één keer gedefinieerd hoeft te worden (efficiency). Alle medewerkers die toegang hebben tot deze data kunnen hiervan gebruikmaken. Er is een betere controle mogelijk op de juistheid van de ingevoerde data. 2. Een geïntegreerd systeem kan echter ook nadelen hebben: De onderneming wordt wel heel afhankelijk van het ene systeem (en dus ook van één leverancier). Het invoeren van een systeem dat volledig is afgestemd op de wensen van álle verschillende afdelingen, is vaak erg ingewikkeld. Niet zelden neemt de invoering van zo’n systeem heel veel tijd in beslag (soms zelfs jaren). De invoering van ‘losse’ systemen gaat vaak een stuk sneller. 3. Beveiliging van data kan onder meer door: toegangsbeveiliging tot de locatie waar de server en andere belangrijke computerapparatuur staan opgesteld; het geven van beperkte rechten aan de gebruikers van het automatiseringssysteem; het loggen van bestanden waardoor achteraf kan worden gecontroleerd wie welke bestanden heeft benaderd en/of gemuteerd; het maken van een back-up van bestanden; het bewaren van de back-up op een andere beveiligde plaats. 4. Enkele maatregelen die voorkomen dat toegang door onbevoegden tot bepaalde bestanden wordt voorkomen, zijn: wachtwoorden gekoppeld aan het verlenen van rechten aan bepaalde personen; het loggen waardoor achteraf kan worden geconstateerd wie toegang heeft gehad tot bepaalde bestanden; de verplichting tot het regelmatig wijzigen van de wachtwoorden. 5. Application controls zijn ingebouwde controlemaatregelen die bepaalde fouten moeten signaleren. 6. Voorbeelden van application controls: controle op de juiste invoer van geboortedata (bij een datum die in de toekomst ligt, volgt een foutmelding; controle op de juiste invoer van bankrekeningnummer (elfproef). controle op het in evenwicht zijn van de loonjournaalpost. 7. De toename van de automatisering in de salarisadministratie: vraagt om specifiekere deskundigheid met betrekking tot de soft- en hardware; leidt tot grotere kwetsbaarheid van de organisatie door toename van deskundigheid; leidt in de regel tot hogere kosten die voornamelijk vast van aard zijn. Opgave 2 1. Voordelen van een geïntegreerd systeem zijn: Gegevens hoeven slechts één keer te worden ingevoerd. Alle medewerkers die toegang hebben tot de data in het systeem, kunnen hiervan gebruikmaken. Er is een betere controle mogelijk op de juistheid van de ingevoerde data. Bij een volledig geïntegreerd systeem wordt de onderlinge samenhang tussen de bedrijfsprocessen beter waarneembaar. Dit maakt dat de eventuele ‘zwakke plekken’ beter te traceren zijn. 2. Functies van een salarissysteem zijn: het kunnen maken van alle mogelijke loonberekeningen, waarbij ook rekening wordt gehouden met de van toepassing zijn de cao; het kunnen toepassen van de diverse (fiscale) regelingen, bijvoorbeeld met betrekking tot leerlingen/stagiairs, meewerkende kinderen, aannemers van werk, studenten en scholieren, pseudo-werknemers en artiesten en beroepssporters; het kunnen indienen van de loonaangifte bij de Belastingdienst; mogelijkheden tot gegevensuitwisseling met pensioenuitvoerders. 3. Maandelijkse aansluitingen zijn: aansluiting tussen de stand op de eerste dag van de maand en de laatste dag van de maand voor wat betreft de brutosalarissen; aansluiting tussen de berekende salarissen uit het salarissysteem en het personeelssysteem; aansluiting tussen het werkelijke aantal personeelsleden in dienst en de uitbetaling van de salarissen. 4. Een maandelijkse aansluiting tussen de salaris- en financiële administratie is de aansluiting tussen de salarissen volgens het salarissysteem en de financiële administratie. Hoofdstuk 7 Opgave 1 1. Binnenlandse belastingplichtigen: alle inwoners van Nederland zijn belastingplichtig voor de inkomstenbelasting. Zij moeten inkomstenbelasting betalen over heel hun wereldinkomen. Buitenlandse belastingplichtigen: niet-inwoners zijn belastingplichtig over het inkomen dat zij in Nederland genieten. 2. Box 1 kent een progressief tarief, vergelijkbaar met het vierschijventarief van de loonbelasting. Box 2 heeft per 1 januari 2015 een proportioneel tarief van 25%. In box 3 is het tarief (30%) eveneens proportioneel. 3. Voor de fiscale oudedagsreserve van art. 3.67 Wet IB en voor de ondernemersaftrek uit art. 3.74 Wet IB. 4. Art. 3.14 en art. 3.16 Wet IB noemen kosten die in het geheel niet aftrekbaar zijn, zoals vaartuigen voor representatieve doeleinden of telefoonabonnementen in de privéwoning. Op grond van art. 3.15 en art. 3.17 Wet IB zijn er kosten die slechts gedeeltelijk aftrekbaar zijn, zoals representatiekosten en een privéauto die voor de zaak wordt gebruikt. Als een bedrijfsmiddel langer dan een jaar meegaat, mag de aanschafprijs niet in het jaar van aanschaf als kostenpost in mindering op de winst worden gebracht. Op zo’n bedrijfsmiddel moet worden afgeschreven. Art. 3.30 Wet IB geeft hiervoor richtlijnen. Zo mag per jaar bijvoorbeeld op een machine maximaal 20% van de aanschafprijs als afschrijvingskosten in aanmerking worden genomen. 5. Het voordeel van de oudedagsreserve: elk jaar mag een ondernemer 9,8% van zijn jaarwinst met een maximum van € 8.631 (2015) toevoegen aan zijn (fiscale) oudedagsreserve. Dit houdt in dat hij over dit bedrag geen inkomstenbelasting verschuldigd is. Een nadeel: de oudedagsreserve mag door de jaarlijkse toevoeging niet hoger worden dan het eigen vermogen van de ondernemer. Bovendien zal uiteindelijk toch inkomstenbelasting moeten worden betaald over het gereserveerde bedrag. 6. Zelfstandigenaftrek € 7.280 + startersaftrek € 2.123 = € 9.403. 7. a. Recht op een extra aftrekpost als de partner zonder vergoeding meewerkt in de onderneming. De hoogte van de meewerkaftrek is afhankelijk van het aantal uren dat de partner meewerkt. Art. 3.78 lid 1 en 2 Wet IB. b. De partner ontvangt een beloning die lager is dan € 5.000. Deze kosten zijn niet aftrekbaar voor de ondernemer, maar de partner hoeft het ontvangen bedrag zelf niet op te geven als inkomsten. Zie art. 3.16 lid 4 en art. 3.96 letter b Wet IB. c. De beloning bedraagt € 5.000 of meer. Deze kosten verlagen wel de ondernemingswinst, terwijl de partner het loon moet opgeven als inkomsten voor de inkomstenbelasting. 8. Er zijn drie verschillen: a. In de inkomstenbelasting moeten ontvangen fooien voor het werkelijk genoten bedrag in aanmerking worden genomen. b. Loonbedragen waarover de werkgever de verschuldigde heffing via eindheffing voor zijn rekening heeft genomen, behoren niet tot het loon voor de inkomstenbelasting op grond van art. 3.84 Wet IB. c. In de inkomstenbelasting mag het loon worden verminderd met een normbedrag als reisaftrek als de werknemer met het openbaar vervoer heeft gereisd en de werkgever de kosten van het openbaar vervoer niet (geheel) heeft vergoed (zie art. 3.87 Wet IB). 9. Bij de VAR-wuo en de VAR-dga. 10. De inkomsten uit eigen woning bestaan uit: a. een bijtelling op grond van art. 3.112 Wet IB, het zogenaamde eigenwoningforfait. b. een aftrekpost op grond van art. 3.120 Wet IB, de kosten van geldleningen, erfpacht, opstal of beklemming voor de eigen woning gedurende een periode van ten hoogste 30 jaar. Als de bijtelling (a) groter is dan de aftrekpost (b), ontstaat er een positief bedrag, dus een bijtelling. Op grond van 3.123a Wet IB wordt dan een aanvullende aftrekpost gehanteerd. Door deze faciliteit kunnen de belastbare inkomsten uit eigen woning nooit positief zijn. 11. Art. 3.125 Wet IB beperkt de lijfrenten waarvoor de premies afgetrokken kunnen worden tot: de tijdelijke oudedagslijfrente, de oudedagslijfrente, de nabestaandenlijfrente. 12. De persoonsgebonden aftrek (art. 6.1 Wet IB). In art. 6.2 Wet IB is het volgende vermeld: a. De persoonsgebonden aftrek komt in principe in mindering op het inkomen in box 1, waarbij dit inkomen niet negatief mag worden. b. Als er dan nog een bedrag resteert aan persoonsgebonden aftrek, komt dit in mindering op het belastbare inkomen in box 3. Ook hier geldt dat dit niet verder kan dalen dan tot nihil. c. Een eventueel resterend bedrag wordt vervolgens afgetrokken van het inkomen in box 2, ook niet verder dan tot nihil. d. Voor een daarna nog resterende persoonsgebonden aftrek stelt de inspecteur het bedrag vast via een voor bezwaar vatbare beschikking. Dit bedrag kan in een volgend kalenderjaar in mindering worden gebracht. 13. Er is alleen sprake van een aanmerkelijk belang als Arie en Christa elkaars fiscale partners zijn. Op grond van art. 4.6 Wet IB worden dan de aandelen samengeteld. 14. 1. Berekening vermogen op 1 januari van het kalenderjaar (bezittingen -/- schulden). 2. Dit vermogen wordt verminderd met het algemene heffingsvrije vermogen en eventueel met de kindertoeslag en/of ouderentoeslag. 3. Het resterende bedrag vormt de grondslag voor het rendement. De inkomstenbelasting gaat er in art. 5.2 lid 1 Wet IB van uit dat een belastingplichtige met dit vermogen een (fictief) rendement van 4% behaalt. Dit fictieve rendement wordt genoemd: belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. 4. Hierover wordt een vast tarief van 30% inkomstenbelasting in rekening gebracht. 15. In de volgende gevallen is er sprake van fiscaal partnerschap Men is getrouwd. Men is geregistreerd partner. Men woont samen en heeft een notarieel samenlevingscontract. Men woont samen en heeft samen een kind (of een kind erkend). Men woont samen en heeft samen een eigen woning. Men woont samen en is elkaars pensioenpartner. Bij fiscaal partnerschap mag men zelf bepalen wie welk bedrag aangeeft in de aangifte. Belastingplichtigen mogen dan het saldo van bijvoorbeeld de aftrek eigen woning onderling verdelen. Het maakt niet uit welke verdeling men maakt, als het totaal maar 100% is. Degene met het hoogste inkomen kan dan bijvoorbeeld de kosten aftrekken. Daardoor heeft men het grootste belastingvoordeel. 16. Inkomensafhankelijke combinatiekorting Korting voor groene beleggingen 17. ingehouden loonbelasting (dus niet door de werkgever betaalde eindheffing) ingehouden dividendbelasting geheven kansspelbelasting bronbelasting geheven door België, Luxemburg of Oostenrijk gemeenschapsbelasting op grond van het Besluit van het Europees Parlement d.d. 28-0905 Dit alles op grond van art. 9.2 lid 1 Wet IB 18. Een voorlopige teruggaaf kan gevraagd worden voor de volgende aftrekposten: reisaftrek negatieve belastbare inkomsten uit eigen woning uitgaven voor inkomensvoorzieningen persoonsgebonden aftrek verrekenbare verliezen uit vorige jaren Opgave 2 1. Het eigenwoningforfait van de woning is wel positief, maar Jack heeft daardoor op grond van art. 3.123a Wet IB recht op de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld. Effectief heeft Jack daardoor geen inkomen uit eigen woning. Het belastbaar inkomen box 1 van Jack is dus € 42.000. Het vermogen in box 3 bedraagt € 66.000. Jack en Ine hebben elk een vrijstelling van € 21.330. Het totale heffingsvrije vermogen is € 42.660. De netto grondslag voor rendement bedraagt € 66.000 -/- € 42.660 = € 23.340. Het forfaitaire belastbare inkomen in box 3 is 4% van € 23.340 = € 934. Het verzamelinkomen van Jack bedraagt € 42.000 (box 1) + € 934 (box 3) = € 42.934. 2. Jack heeft recht op de algemene heffingskorting (art. 8.10 Wet IB) en op de arbeidskorting (art. 8.11 Wet IB). Overige heffingskortingen zijn niet aan de orde. Zo is de inkomensafhankelijke combinatiekorting op grond van art. 8.14a lid 1 letter c Wet IB niet van toepassing. 3. Art. 2.10 Wet IB met betrekking tot box 1: Eerste schijf: € 19.822 x 36,5% = € 7.235,03 Tweede schijf: € 13.767 x 42% = Derde schijf: € 8.411 x 42% = € 5.782,14 € 3.532,62 € 16.549,79 Art. 2.13 Wet IB met betrekking tot box 3: € 934 x 30% Te betalen IB/PH Af: gecombineerde heffingskorting Verschuldigde heffing Af: loonheffing Af: voorlopige aanslag Nog te betalen IB/PH € 280,20 € 16.829 (afgerond op euro’s) € 3.511 € 13.318 € 11.400 € 900 € 1.018 4. Er is geen fiscaal voordeel bij een andere verdeling. Een eventuele aftrekpost voor de eigen woning kan beter bij Jack in aanmerking worden genomen, nu hij in box 1 42% betaalt, want het inkomen van Ine valt helemaal in de eerste schijf van 36,5%. De bijtelling in box 3 zou bij Ine evenals bij Jack aan een heffing van 30% onderhevig zijn. Hoofdstuk 8 Opgave 1 1. Human Resource Management houdt zich bezig met het optimaal benutten van het potentieel van medewerkers in de organisatie. Essentieel hierbij is dat de medewerker wordt gezien als een essentiële factor bij het succesvol functioneren van organisaties. Het realiseren van langetermijndoelstellingen uit het strategisch plan is onmogelijk zonder een optimale inzet van de medewerkers. Door het zo optimaal mogelijk benutten van het potentieel van medewerkers (zowel huidige als aan te trekken medewerkers) wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan het realiseren van de strategie van de organisatie. 2. Human resource accounting is een methodiek om de waarde van de productiefactor ‘personeel’ te bepalen. Human resource management is een methodiek waarbij het optimaal functioneren van het menselijk potentieel centraal staat, teneinde te zorgen voor het succes van de organisatie. 3. In nagenoeg alle ondernemingen is HRM een stafafdeling, die adviseert aan de leidinggevende waaraan de staf is toegevoegd. HRM kan zowel gevraagd als ongevraagd advies geven aan de leidinggevende. HRM kan geen rechtstreekse opdrachten geven aan medewerkers van andere afdelingen. 4. HRM-activiteiten die zich duidelijk onderscheiden van de traditioneel werkende personeelsafdeling zijn: advisering van het management ten aanzien van vraagstukken op het gebied van personeel en organisatie; beheer van personele aspecten van de organisatie; beleidsformulering, -implementatie, -evaluatie ten aanzien van HRM; controle met betrekking tot vastgesteld organisatiebeleid. Opgave 2 1. Specifieke kenmerken van Human Resource Management: sterke koppeling van HRM aan de omgeving van de organisatie; integraal management, waardoor het lijnmanagement verantwoordelijk is voor de uitvoering van personele taken; P&O is adviserend; HRM-beleid wordt toetsbaar gemaakt door het stellen van concrete doelen met prestatieindicatoren; veel aandacht voor de persoonlijke ontwikkeling van medewerkers; HRM wordt in relatie gezien tot andere aspecten van het management, bijvoorbeeld ICT, marketing, financiën; strategische ontwikkeling van de organisatie wordt in samenhang gezien met ontwikkelingsprocessen van medewerkers, zowel op afdelingsniveau als individueel. 2. Autorisatie van gebruikers is het toekennen van bevoegdheden aan één of meer personen om toegang te krijgen tot bepaalde toepassingen of programma’s binnen een geautomatiseerd systeem. Autorisatie van het applicatiebeheer is het toekennen van de bevoegdheid aan één of meer personen om aanpassingen uit te voeren in de programmatuur. 3. Een stafafdeling is bevoegd om de leiding waaraan deze is toegevoegd gevraagd en ongevraagd advies te geven. Een staf heeft geen instructiebevoegdheid in de lijn. 4. De HRM-manager is in de regel hoofd van de stafdeling die beleidsondersteunend werkt ten behoeve van het management. Daarnaast kan onder de HRM-manager de verantwoordelijkheid vallen voor de personeelsadministratie en de uitvoering van zaken op HRM-terrein. Het hoofd van de salarisadministratie is verantwoordelijk voor de administratieve verwerking van de salarissen. Hij is bevoegd tot het verstrekken van de opdracht tot uitbetaling. In de regel is hij niet bevoegd voor de daadwerkelijke uitbetaling van de salarissen (functiescheiding). Hoofdstuk 9 Opgave 1 5. HRM-activiteiten die zich niet lenen voor uitbesteding zijn onder meer de persoonlijke begeleiding van de medewerker, het aannemen en het ontslaan van medewerkers, het houden van functioneringsgesprekken en beoordelingsgesprekken. 6. Actuele ontwikkelingen in het HRM-beleid van grote ondernemingen zijn: flexibilisering van formatie, werktijden, inzet van werknemers en arbeidsvoorwaarden; verzakelijking van de arbeidsverhoudingen met grotere verantwoordelijkheid van de werknemer; digitalisering van de HRM-informatie; kwantificering van het HRM-beleid; een personeelsbeleid gericht op bredere inzetbaarheid van het personeel door het bevorderen van doorstroom, instroom en uitstroom; investeren in opleidingen. 7. De werkzaamheden van een salarisadministrateur zijn: het periodiek invoeren van de lonen in het loonberekeningsprogramma; het muteren van personeelsgegevens in het loonberekeningsprogramma; het verzorgen van de aangifte loonheffingen; het geven van fiscale adviezen aan het management; het geven van informatie over de loonstroken aan de werknemers. 8. Human Resource Accounting is een onderdeel van het personeelsmanagement waarbij het personeelsbeleid wordt gekwantificeerd teneinde op grond hiervan bepaalde beslissingen te kunnen nemen. Het personeel is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt een kostenfactor en beslissingen op het terrein van personeelsmanagement hebben directe gevolgen voor de winstgevendheid van de onderneming. 9. Bij functiescheiding worden de taken binnen de organisatie zodanig verdeeld dat er tegengestelde belangen ontstaan. Door tegengestelde belangen wordt misbruik van een functie voorkomen. 10. Voorbeelden: de registrerende functie van financiële feiten met betrekking tot het uitbetalen van de salarissen vindt plaats door de boekhouding en niet door de personeelsafdeling; de opdracht tot het uitbetalen van de salarissen ligt niet in dezelfde hand als de uitbetaling van de salarissen zelf; het aannemen van personeel en het vaststellen van de arbeidsvoorwaarden vindt plaats door verschillende personen. 11. Met een cijferbeoordeling kan een uitkomst worden vergeleken met eerdere uitkomsten of een vooraf vastgestelde norm. Een voorbeeld hiervan is dat de totale loonsom van een maand wordt vergeleken met die van de voorafgaande maanden of met de begrote loonsom voor die bepaalde maand. 12. Een verbandscontrole bij de salarisadministratie is bijvoorbeeld de vergelijking van de maandelijks aan te geven bedragen aan loonheffing en premies werknemersverzekeringen met het totaal aan inhoudingen. Ook kan bijvoorbeeld via de kilometeradministratie worden gecontroleerd of het aantal gereden kilometers overeenkomt met de getankte liters brandstof. Opgave 2 1. Human Resource Management houdt zich bezig met het optimaal benutten van het potentieel van medewerkers in de organisatie. Essentieel hierbij is dat de medewerker wordt gezien als een essentiële factor bij het succesvol functioneren van organisaties. Het realiseren van langetermijndoelstellingen uit het strategisch plan is onmogelijk zonder een optimale inzet van de medewerkers. Door het zo optimaal mogelijk benutten van het potentieel van medewerkers (zowel huidige als aan te trekken medewerkers) wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan het realiseren van de strategie van de organisatie. 2. Aspecten van Human Resource Management: formatiebeleid; arbeidsvoorwaardenbeleid; personeelsvoorziening; beoordeling van personeel; personeelsontwikkeling; arbeidsverhoudingen; arbeidsomstandigheden; personeelszorg; personeels- en salarisadministratie. 3. Hoofdtaken van HRM: advisering van het management ten aanzien van vraagstukken op het gebied van personeel en organisatie; beheer van personele aspecten van de organisatie; beleidsformulering, -implementatie, -evaluatie ten aanzien van HRM; controle met betrekking tot vastgesteld organisatiebeleid. 4. Bij functiescheiding wordt een activiteit in een organisatie opgesplitst in verschillende elementen. De verschillende elementen worden uitgevoerd door verschillende functionarissen met een zogenaamd tegengesteld belang. De tweede functionaris controleert vanuit zijn positie de activiteit van de eerste functionaris. Men maakt in de regel onderscheid tussen beschikkende functies, bewaarfuncties, registrerende functies, controlerende functies en uitvoerende functies. 5. Een zelfsturend team is een vaste groep medewerkers in een organisatie die gezamenlijk verantwoordelijk is voor het totale proces waarin producten of diensten tot stand komen die aan een (interne of externe) klant worden geleverd. Het team plant en bewaakt de procesvoortgang, lost dagelijkse problemen op en verbetert processen en werkmethoden, zonder daarbij voortdurend een beroep te doen op de (bedrijfs)leiding (het management) of ondersteunende diensten. 6. De organisatiestructuur van Mintzberg die uitgaat van zelfsturende teams, is de adhocratie. 7. De veronderstelling bij zelfsturende teams is dat zo’n team efficiënter werkt. De leden van het team hebben zelf de knelpunten eerder in de gaten en lossen daardoor sneller en goedkoper problemen op. De deskundigheid is op de werkvloer meer aanwezig dan bij het (hogere) management. Bovendien worden de problemen opgelost door in de regel goedkoper personeel. 8. Aanpassing van arbeidsvoorwaarden behoort tot de bevoegdheid van het topmanagement. Bij aanpassing van de arbeidsvoorwaarden zijn gevolgen voor de strategie van de onderneming onvermijdelijk. Bovendien moet aanpassing van de arbeidsvoorwaarden altijd worden bekeken tegen de achtergrond van de totale strategie van de onderneming. Hoofdstuk 10 Opgave 1 1. Human Resource Management gaat uit van het optimaal benutten van het aanwezige menselijk potentieel. Bij Human Resource Accounting staat de bedrijfseconomische onderbouwing van HRM als onderdeel van de totale bedrijfsvoering centraal. Bij HRM staat de mens dus centraal en bij HRA het winststreven van de onderneming. 2. De HRM-manager is in de regel een staffunctionaris die speciaal belast is met het geven van advies met betrekking tot personele aspecten aan de leiding van de organisatie, het personeelsbeleid (in gang zetten, invoeren en evalueren), de uitvoering van verschillende aspecten van het personeelsbeleid en het monitoren van het personeelsbeleid. De salarisadministrateur is gericht op de verwerking van de salarissen, de registratie van personeelsgegevens en de daaruit voortvloeiende werkzaamheden (bijvoorbeeld externe contacten met Belastingdienst, UWV, pensioenfonds en correspondentie). 3. Integraal management betekent dat de leidinggevende verantwoordelijk is voor alle aspecten. De leidinggevende is verantwoordelijk voor alle activiteiten; hij neemt alle beslissingen die te maken hebben met zijn verantwoordelijkheid. 4. De manager is integraal verantwoordelijk. Hij is dus ook verantwoordelijk voor het personeelsbeleid. De HRM-manager kan de leidinggevende manager adviseren; de beslissing ligt bij de leidinggevende manager en niet bij de HRM-manager. Opgave 2 1. Onder competenties van personen worden wel gedragseigenschappen en kennisniveau verstaan. De belangrijkste of meest ontwikkelde van deze competenties worden kerncompetenties genoemd. Bij het competentiemanagement richt men de ontwikkeling van de medewerkers op de competenties die de onderneming in de toekomst nodig heeft. 2. Een POP is een ‘ontwikkelingscontract’ tussen werkgever en werknemer. De bedoeling is de werknemer de kans te bieden zich verder te ontwikkelen. Zo kun je de organissatiedoelen van de werkgever en de ambities van de werknemer zo goed mogelijk op elkaar afstemmen. In de POP staan de belangrijkste te ontwikkelen competenties centraal. De medewerker moet die competenties binnen een bepaalde tijd hebben bereikt. 3. In het strategisch plan zijn de belangrijkste doelstellingen op lange termijn geformuleerd. Op basis hiervan worden de competenties geformuleerd die bij de medewerkers aanwezig moeten zijn. Het competentiemanagement moet ervoor zorg dragen, dat de kerncompetenties bij de medewerkers aanwezig zijn. 4. Voordelen van competentiemanagement zijn: Het kan de prestaties van de organisatie vergroten doordat het personeelsbeleid volledig wordt ingericht rondom de kerncompetenties. Daarmee stuurt de onderneming de ontwikkeling van het personeel op basis van de eerder vastgestelde strategie van de organisatie. Doordat competentiemanagement het gewenste gedrag van medewerkers en managers stimuleert, kan de cultuur van de organisatie in een door het management gewenste richting veranderen. Doordat medewerkers en managers duidelijk weten welke ontwikkeling wenselijk is, kan het werk aantrekkelijker worden. Managers besteden veel positieve aandacht aan medewerkers. Medewerkers kunnen zich goed ontplooien en hebben de beschikking over ruime scholingsmogelijkheden. Doordat de ontwikkeling van medewerkers wordt gestimuleerd, neemt ook de interne mobiliteit toe. Medewerkers en managers ontdekken nieuwe kwaliteiten en zullen deze willen toepassen in (andere) functies. Door de nieuwe loopbaanmogelijkheden en het gezamenlijk realiseren van een doel, voelen medewerkers zich meer verbonden met de organisatie. Hierdoor neemt het personeelsverloop af, waardoor minder medewerkers met waardevolle competenties vertrekken. 5. Allereerst wordt bekeken welke taken en verantwoordelijkheden een werknemer in een specifieke functie moet vervullen. Dit leidt tot een functieprofiel. Vervolgens moet men deze taken en verantwoordelijkheden vertalen naar de competenties/eigenschappen waarover een werknemer moet beschikken om zijn functie te kunnen uitvoeren. Deze functie- en competentieprofielen vervullen een belangrijke rol bij de nadere invulling van het personeelsbeleid, zoals bij de werving en selectie van nieuwe medewerkers, het opleiden van de aanwezige werknemers, het voeren van functionerings- en beoordelingsgesprekken én bij het beloningsbeleid. Hoofdstuk 11 Opgave 1 9. Een zelfsturend team is een vaste groep medewerkers in een organisatie die gezamenlijk verantwoordelijk is voor het totale proces waarin producten of diensten tot stand komen die aan een (interne of externe) klant worden geleverd. Het team plant en bewaakt de procesvoortgang, lost dagelijkse problemen op en verbetert processen en werkmethoden, zonder daarbij voortdurend een beroep te doen op de (bedrijfs)leiding (het management) of ondersteunende diensten. 10. Human Resource Management gaat in op het optimaal benutten van menscapaciteit. In de ondernemingsstrategie wordt aandacht besteed aan de menscapaciteit als belangrijke productiefactor. In de casus wil men het ziekteverzuim aanpakken door te gaan werken in zelfsturende teams. Men zoekt de oplossing dus niet in controle, maar gaat uit van een positief mensbeeld. In de ontplooiingsmogelijkheden van het personeel ligt de oplossing. Deze benadering sluit duidelijk aan op HRM. 11. Zelfsturing draagt bij aan een verlaging van het ziekteverzuim, omdat uit ervaring en onderzoek is gebleken dat mensen gemotiveerder zijn naarmate zij hun werksituatie beter zelf in de hand hebben. De resultaten zullen zijn beschreven, maar de wijze waarop de teams één en ander bereiken, mogen zij zelf invullen en is hun eigen verantwoordelijkheid. Dit gevoel van eigenwaarde werkt positief op het welbevinden van het personeel. 12. Door taakverruiming worden de taken minder smal en hierdoor minder routinematig; er zijn immers meer handelingen nodig of de taak is meer omvattend. Door taakroulatie verricht een medewerker bij tourbeurt (volledig) andere taken. Hij/zij moet zich daarop instellen. Doordat er minder routine kan ontstaan, wordt het werk minder eentonig. Ook hierdoor worden mensen doorgaans meer gemotiveerd. 13. Taakverruiming en taakroulatie passen in zelfsturing. De zelfsturing legt meer verantwoordelijkheid lager in de organisatie. Dit motiveert medewerkers, maar stelt eisen aan de flexibiliteit en inzetbaarheid van mensen. Beide instrumenten zetten mensen breder in en dit vergroot de inzetbaarheid en hiermee de mogelijkheid tot zelfsturing. 14. Voorbeeld taakverruiming bij de broodfabriek: de medewerker haalt het brood uit de oven en pakt het ook in. Het brood wordt in grootverpakkingen gedaan en de medewerker zorgt er tevens voor dat de grootverpakking verzendklaar wordt gemaakt. 15. De invoering van zelfsturende teams is opgelegd; er was nog geen draagvlak. Bovendien was men altijd op beheersgerichte wijze benaderd en dus niet in staat om plotseling te switchen. 16. De drie belangrijkste leiderschapsstijlen zijn: de autoritaire leiderschapsstijl; de democratische leiderschapsstijl; de laissez-faire leiderschapsstijl. 17. De democratische leiderschapsstijl is het meest geschikt bij de invoering van zelfsturende teams. Bij deze stijl ligt de nadruk op de gezamenlijke inspanning die de medewerkers van een team verrichten om de doelstellingen te realiseren. De leidinggevende draagt de eindverantwoording en beschikt over bepaalde beslissingsbevoegdheden, maar legt deze bevoegdheid en beslissingsverantwoordelijkheid feitelijk bij de groep. Hoofdstuk 12 Opgave 1 1. De wijze van leidinggeven wordt gebaseerd op het mensbeeld. Wanneer men wil dat de medewerkers zich ontplooien (HRM), wijst dit op een stijl die medewerkers betrekt bij de besluitvorming. Minder vertrouwen of een ondergeschikte plaats voor HRM zal leiden tot een meer autoritaire stijl van leidinggeven. 2. Er is in het voorbeeld van ‘Latex’ niet echt geïnvesteerd in HRM. Er wordt in één keer veel aan het personeel overgelaten en ook veel druk gelegd op de mensen: veel uren maken wordt een norm. 3. Ruimte krijgen om zelf het werk in te delen. Overleg zoeken met collega’s zonder tussenkomst van de chef. Een grotere budgetverantwoordelijkheid. 4. Zaken die binnen Latex van belang zijn bij het voeren van de beoordelingsgesprekken met de medewerkers: bij de beoordeling ook het carrièreperspectief betrekken; een belangrijke plaats toekennen aan de reactie van de medewerker; bij de beoordeling ook de historie en de ontwikkeling betrekken. 5. Nulmetingsgesprekken en functioneringsgesprekken. 6. Bij functiewaardering aat het om de weging van de zwaarte van functies op basis van een aantal gezichtspunten, die relevant zijn voor de betreffende functie en die het mogelijk maakt om functies met elkaar te vergelijken en te classificeren. Op basis daarvan kan een salaris(groep) worden vastgesteld. 7. Bij flexibele beloning kan de medewerker zelf invloed uitoefenen op het variabele deel van de beloning. Hierbij kan vaak voor een deel worden gekozen voor vrije tijd, speciale voorzieningen, etc. Vooral het zelf kunnen bepalen, het invloed kunnen uitoefenen op de aard van de beloning heeft een motiverend effect. Opgave 2 6. Bij een beoordelingsgesprek geeft de leidinggevende een beoordeling aan de medewerker. Hij motiveert zijn oordeel. Het oordeel is onder meer van belang voor het al dan niet toekennen van een bonus, het al dan niet verlengen van de aanstelling, etc. Bij een functioneringsgesprek spreken leidinggevende en medewerker over de wijze waarop de medewerker zijn werkzaamheden verricht. Er wordt gekeken naar verbeterpunten en zaken die het functioneren van de medewerker kunnen verbeteren. 7. Vijf beoordelingscategorieën zijn: de kwaliteit van de werkzaamheden; de arbeidsproductiviteit; de wijze van samenwerking; de persoonlijke eigenschappen van de medewerker; de gemaakte afspraken. 8. In het kader van integraal management is de direct leidinggevende de eerst aangewezen persoon om een beoordelingsgesprek te voeren met een medewerker. 9. Onder competenties van personen worden wel gedragseigenschappen en kennisniveau verstaan. De belangrijkste of meest ontwikkelde van deze competenties worden kerncompetenties genoemd. Bij het competentiemanagement richt men de ontwikkeling van de medewerkers op de competenties die de onderneming in de toekomst nodig heeft. 10. Drie verschillen tussen een personeelssysteem dat werkt met competentiemanagement en een personeelssysteem dat gebaseerd is op functiewaardering: a. Bij een personeelssysteem gebaseerd op competentiemanagement worden de gewenste competenties behorend bij een bepaalde functie geformuleerd. Bij een systeem van functiewaardering wordt de zwaarte van de functie geformuleerd aan de hand van bepaalde gezichtspunten zoals kennis/opleiding, leidinggeven ja/nee, contacten intern/extern. b. Bij een personeelssysteem gebaseerd op competenties worden medewerkers beoordeeld op basis van het al dan niet hebben van bepaalde competenties en het al dan niet verwerven van bepaalde competenties. Bij een systeem gebaseerd op functiewaardering wordt bij de beoordeling gekeken hoe een bepaalde functie is uitgevoerd. c. Bij een personeelssysteem gebaseerd op competenties is de beloning mede afhankelijk van het al dan niet hebben van bepaalde competenties. Bij een systeem op basis van functiewaardering is de beloning afhankelijk van de functie die wordt uitgeoefend. 11. Functies van belonen: het aantrekken van personeel op de arbeidsmarkt; het behouden van bekwame werknemers; het verbeteren van de geleverde prestaties; het stimuleren van een verandering in het gedrag; het voorkomen van conflicten. 12. Bij functiebeloning is het salaris van een werknemer afhankelijk van zijn functie. Hierbij geldt als basisregel: hoe zwaarder de functie, des te hoger het salaris. 13. Voorbeeld van een combinatie van functiebeloning en competentiebeloning: een buitendienstmedewerker krijgt maandelijks een vast salaris op basis van zijn functie (functiebeloning), plus een vaste toeslag voor de opgebouwde ervaring (competentiebeloning). 14. Een cafetariamodel of keuzemodel arbeidsvoorwaarden is een systeem waarbij werknemers hun arbeidsvoorwaardenpakket (deels) zelf kunnen samenstellen. In het cafetariamodel biedt de werkgever de werknemer een aantal uitruilmogelijkheden. Onderdeel van een cafetariamodel kan bijvoorbeeld zijn het kopen of verkopen van verlof. Ook kan het cafetariamodel de mogelijkheid bieden om belast loon te ruilen voor onbelaste beloningselementen, zoals vakbondscontributie of een fiets. Het op deze manier verlagen van het belaste loon kan gevolgen hebben voor de grondslag voor sociale verzekeringen en de pensioengrondslag. Studieboek Verbredingsvakken Antwoorden opgaven Examen VPS Verbredingsvakken 14 januari 2015 Opgave l 1. 2. 3. 4. 5. c b a d a Opgave 2 1. Competentiemanagement is een instrument waarmee het personeelsmanagement wordt gekoppeld aan de strategie van de organisatie. Met behulp van de vereiste competenties kunnen de doelstellingen van de organisatie worden bereikt. Bij competentiemanagement wordt uitvoerig bekeken over welke eigenschappen, vaardigheden en kwalificaties een werknemer moet beschikken om zijn functie op een goede wijze te kunnen uitoefenen. 2. De implementatie van competentiemanagement hangt samen met een beslissing op strategisch niveau. Competentiemanagement als onderdeel van het personeelsbeleid draagt bij aan het realiseren van de strategische doelstellingen van de organisatie. Het implementeren van competentiemanagement is in het algemeen een ingrijpend en langdurig proces en raakt de hele organisatie. 3. Een functieprofiel beschrijft de inhoud van de functie in termen van taken, resultaatgebieden, bevoegdheden, verantwoordelijkheden en de plaats van de functie in de organisatie. 4. In een competentieprofiel zijn de competenties opgenomen die nodig zijn om de taken goed te kunnen uitvoeren en de verantwoordelijkheden te kunnen dragen. Dit kan betrekking hebben op specifieke diploma’s en/of ervaring maar ook op persoonskenmerken en gedragsindicatoren. Specifieke onderdelen passend bij het competentieprofiel van salarisadministrateur zijn o.a. opleiding PDL, VPS, kennis van salarissoftware, minimaal 3 jaar ervaring, integriteit, accuratesse. 5. Persoonlijke ontwikkelingsplannen kunnen een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de vereiste competenties bij werknemers. In het plan is aangegeven hoe de werknemer zich in zijn of haar functie verder gaat ontwikkelen. Er wordt gekeken naar het niveau van de huidige competenties en er worden afspraken gemaakt op welke wijze de werknemer zich gaat ontwikkelen naar het niveau van de gewenste competenties. De afspraken worden schriftelijk vastgelegd. Periodiek evalueren leidinggevende en werknemer de voortgang. Opgave 3 1. De 5 verschillende wijzen om de diverse werkzaamheden binnen een organisatie op elkaar af te stemmen zijn: directe supervisie; een groep mensen voert met elkaar één of meer werkzaamheden uit, waarbij één persoon verantwoordelijk is voor het toezicht hierop. Dit is de chef, voorman of manager en coördineert het werk door zo duidelijk mogelijke instructies te geven en het uitgevoerde werk te controleren; standaardisatie van werkprocessen; een stafafdeling stelt voorschriften en normen op voor de diverse werkprocessen en werkmethoden. In deze voorschriften staat ook wie wat moet doen en hoe de onderlinge afstemming moet verlopen; standaardisatie van bekwaamheden; hierbij wordt minder de nadruk op regels gelegd, maar wordt geprobeerd het werk te coördineren door te focussen op een goede opleiding en training van de medewerkers; standaardisatie van de output; het management geeft zo specifiek mogelijk het eindresultaat aan, waarna het aan de verantwoordelijke medewerker, afdeling of divisie is ervoor te zorgen dat de gewenste output wordt geleverd onderlinge afstemming; het werk wordt gedaan door twee of meer personen; in onderling overleg en op informele wijze stemmen zij de werkzaamheden op elkaar af. 2. Eenvoudige structuur De eenvoudige structuur komen we vooral tegen in relatief kleine ondernemingen, die opereren in een eenvoudige en vaak nogal turbulente omgeving. De werkzaamheden worden op elkaar afgestemd en gecoördineerd via directe supervisie. Machinebureaucratie In een machinebureaucratie ligt de nadruk op de regels en voorschriften waaraan de werknemers zich moeten houden. In dergelijke ondernemingen is sprake van gestandaardiseerde werkprocessen. Op basis van regels en routine weet iedere medewerker precies wat hij moet doen. Deze structuur komt vooral vaak voor bij relatief grote bedrijven in vrij stabiele omgevingen. Professionele bureaucratie De professionele bureaucratie komen we bijvoorbeeld tegen in universiteiten en ziekenhuizen: niet al te dynamisch, maar wel erg complex. De behaalde successen zijn vooral afhankelijk van de individuele prestaties van werknemers. Dit brengt met zich mee dat bij het aansturen op zo goed mogelijke resultaten, niet gestuurd wordt op basis van het werk zelf, maar op basis van de vaardigheden (d.m.v. opleiding en training) die een medewerker nodig heeft om zijn vak zo goed mogelijk te kunnen uitoefenen. Divisiestructuur De divisiestructuur komt met name voor bij organisaties die te maken hebben met meerdere en totaal verschillende - omgevingen, waardoor het noodzakelijk is dat de afzonderlijke afdelingen, divisies of vennootschappen allemaal een eigen structuur hebben. De directies van dergelijke organisaties - vaak grote concerns - bepalen per eenheid meestal alleen de gewenste output, waarna het management van een divisie zelf mag bepalen voor welke structuur men kiest om die output zo goed mogelijk te bereiken. Adhocratie Bij de divisiestructuur kunnen we de wijze waarop de concerndirectie de verschillende divisies aanstuurt, beschrijven als ‘besturen op afstand’. Een dergelijk resultaatmanagement, waarbij de aansturing plaatsvindt via standaardisatie van de output, komt echter ook steeds vaker voor bij relatief kleine ondernemingen, met name in omgevingen die zeer snel veranderen en waarbij de condities voortdurend wisselen. We spreken dan van een adhocratie. In feite kunnen we hierbij niet spreken van een structuur, maar juist van het ontbreken hiervan. Bij een adhocratie wordt bij ieder project een team samengesteld van professionals. Zij werken vervolgens met elkaar samen op basis van onderlinge afstemming en zodra het project is afgerond, wordt het team weer ontbonden. Een dergelijke werkwijze komt bijvoorbeeld veel voor in de ICT- en de consultancywereld. 3. Herzberg stelt dat er twee soorten van motivatiefactoren van invloed zijn op de motivatie van werknemers: de contextfactoren (hygiënefactoren) en motivatiefactoren. Het verstrekken van een bonus kan in de theorie van Herzberg tot de contextfactoren (hygiënefactoren) worden gerekend. Herzberg stelt dat een werknemer die niet tevreden is met zijn beloning (bonus), door een verbetering hiervan wel minder ontevreden kan worden, maar nog niet direct tevreden. Om een werknemer écht te motiveren, is meer nodig. En dan komen we terecht bij de motivatiefactoren. Die kunnen wél bijdragen aan een grotere mate van tevredenheid en zo leiden tot een hogere mate van motivatie. Opgave 4 1. Organisatorische maatregelen: worden vooraf genomen, met als doel ongewenste handelingen (bewust of onbewust) zo veel mogelijk te voorkomen. Deze maatregelen hebben betrekking op de toekomst. Controlehandelingen: deze worden achteraf uitgevoerd, met als doel na te gaan of er fraude is gepleegd en/of medewerkers fouten hebben gemaakt. Deze controlehandelingen hebben betrekking op het verleden. 2. Voorbeelden: Degene die een nieuwe medewerker aanstelt is een andere persoon dan de medewerker die verantwoordelijk is voor het vaststellen van de arbeidsvoorwaarden. De verwerking van de bankafschriften waarop de uitbetalingen van de salarissen staan wordt uitgevoerd door een medewerker die niet verantwoordelijk is voor de salarisadministratie. Andere voorbeelden zijn mogelijk. Voorbeelden moeten betrekking hebben op de functiescheiding bij de loonverwerking. Uit de voorbeelden moet het tegengesteld belang naar voren komen. 3. Voorbeelden van cijferbeoordelingen zijn: het vergelijken van de totale loonsom van een bepaalde maand met de loonsom van de voorafgaande maanden; het vergelijken van de totale loonsom van een bepaalde maand met de begrote loonsom voor diezelfde maand; het vergelijken van de totale loonsom van een bepaalde maand met de loonsom van dezelfde maand in het voorgaande jaar. Voorbeelden van documenten en/of vormen van output zijn: de verzamelloonstaten per loonperiode; de loonjournaalposten per loonperiode; de jaaropgaven. Opgave 5 1. De missie speelt in het kader van de strategievorming een belangrijke rol, omdat de missie aangeeft waaraan de onderneming haar bestaansrecht ontleent. De missie geeft aan waarom de onderneming is opgericht, wat de onderneming wil bereiken of wat de onderneming uniek maakt. Na het vaststellen van de missie wordt de strategie bepaald. De missie wordt vertaald in concrete strategische doelstellingen. 2. Met betrekking tot de strategieformulering kunnen drie verschillende niveaus worden onderscheiden: strategisch niveau; tactisch niveau; operationeel niveau. Strategisch niveau Op strategisch niveau worden beslissingen genomen over het voortbestaan en de continuïteit van de onderneming. Hierbij gaat het over de lange termijn. Bij het formuleren van strategische doelstellingen moeten vooral zeer duidelijke grenzen worden bepaald. Hierbij moet wel worden opgemerkt, dat de strategische doelstellingen afhankelijk zijn van de omgeving. Als de omgeving verandert, zal het vaak ook noodzakelijk zijn de strategie aan te passen. Tactisch niveau Om de strategische doelstellingen te kunnen realiseren, is het noodzakelijk dat deze worden vertaald naar doelstellingen op tactisch niveau, waarbij het vooral gaat om de middellange termijn. Waar het op het strategische vlak vooral gaat om de continuïteit van de onderneming, gaat het er op tactisch niveau om, dat de onderneming zo efficiënt mogelijk omgaat met de beschikbare mensen, grondstoffen en machines. Operationeel niveau Op operationeel niveau vindt de daadwerkelijke uitvoering plaats van de genomen beslissingen op strategisch en organisatorisch vlak. Het gaat hierbij om de korte termijn, waarbij de aandacht is gericht op de voortgang van het dagelijks werk. Dit betekent, dat ook de doelstellingen op operationeel niveau gericht moeten zijn op de dagelijkse uitvoering. 3. De planning- en controlcyclus van Deming bestaat uit de volgende activiteiten: 1. Plannen Om een onderneming te kunnen besturen, is het noodzakelijk concrete plannen te maken, zowel op strategisch als op organisatorisch en operationeel niveau. Met behulp van plannen weten leidinggevenden en medewerkers wat ze moeten doen en welke resultaten er behaald moeten worden. 2. Uitvoeren De inzet van mensen, machines, materialen en andere productiemiddelen zal ertoe moeten leiden, dat de onderneming concrete producten en/of diensten voortbrengt. Hierbij is het belangrijk dat in ieder proces de vooraf vastgestelde doelstellingen zo veel mogelijk gerealiseerd worden. 3. Controleren Om de processen onder controle te houden, is het noodzakelijk regelmatig na te gaan of de doelstellingen worden bereikt. Het management zal de behaalde resultaten moeten meten en de uitkomsten vergelijken met de plannen die vooraf zijn vastgesteld. Bij afwijkingen zal moeten worden uitgezocht wat hiervan de achterliggende oorzaak is. 4. Corrigeren Als de behaalde resultaten afwijken van de doelstellingen, zal de directie moeten ingrijpen. 4. Een kritische succesfactor (KSF) is een factor van de onderneming - of van de omgeving - die essentieel is voor de continuïteit en het succes van de organisatie. Met het formuleren van kritische succesfactoren wordt de aandacht van de directie gericht op zaken die echt belangrijk zijn voor de onderneming. De ontwikkeling van kritische succesfactoren dient nauwlettend gevolgd te worden en vormt de basis voor de managementinformatie van de onderneming. 5. Winstgevendheid: bijv. winstmarge of rentabiliteit totaal vermogen. Tevredenheid klanten: bijv. resultaat klanttevredenheidsonderzoek, net promotor score. Innovatie: bijv. aantal verbetervoorstellen, ontwikkeling arbeidsproductiviteit. Opgave 6 1. Onjuist. De hoogte van de dividenduitkering is niet bepalend voor het al dan niet van toepassing zijn van box 2. Er is sprake van box 2 (aanmerkelijk belang) als iemand, eventueel met zijn of haar fiscale partner direct of indirect minimaal 5% heeft van: de aandelen (ook per soort) in een binnen- of buitenlandse vennootschap; de winstbewijzen van een binnen- of buitenlandse vennootschap; de genotsrechten (ook per soort) van de winstbewijzen of aandelen in een binnen- of buitenlandse vennootschap; het stemrecht in een coöperatie of vereniging op coöperatieve grondslag. In de casus gaat het om 1000 aandelen Ahold. Met het oog op de omvang van Ahold is er geen sprake van een aanmerkelijk belang. 2. Onjuist. Een van de voorwaarden voor de kamerverhuurvrijstelling is, dat verhuurder en huurder gedurende de huurperiode zijn ingeschreven bij de gemeente op het adres van de woning. De collega woont met zijn gezin in het zuiden van het land, bovendien huurt hij de kamer slechts enkele dagen per week. Aangenomen mag worden dat hij bij een gemeente in het zuiden is ingeschreven. 3. Juist. 4. Onjuist. Waar iemand woont wordt beoordeeld naar de omstandigheden. Indien iemand is ingeschreven in bijvoorbeeld België, maar - zoals Guus Hiddink woonachtig is bij zijn vriendin in Amsterdam, bepalen de omstandigheden, dat hij wordt gezien als binnenlands belastingplichtige. 5. Juist. Studieboek Verbredingsvakken Antwoorden opgaven Examen VPS Verbredingsvakken 4 juni 2014 Opgave l 6. 7. 8. 9. 10. d d c b a Opgave 2 6. Voordelen: Door koppeling van de systemen wordt dubbel invoerwerk voorkomen. Als iedereen met hetzelfde systeem werkt, verbetert de communicatie tussen de afdelingen en bedrijfsonderdelen. Hierdoor wordt het bedrijfsproces beter beheersbaar. Bij een volledig geïntegreerd systeem wordt de onderlinge samenhang tussen de bedrijfsprocessen beter waarneembaar. Dit maakt dat de zwakke plekken beter te traceren zijn. Door de koppeling van de systemen zijn interne controles gemakkelijker uit te voeren. Er is slechts één leverancier, dus één aanspreekpunt. Nadelen: De onderneming wordt afhankelijk van het ene systeem en ook van één leverancier. Het implementeren van een systeem dat volledig is afgestemd op de verschillende afdelingen is ingewikkeld. De invoering neemt veel meer tijd in beslag dan de invoering van 'losse' systemen. 7. (Beveiligings)risico's: Externe opslag en verwerking van data. Potentieel gevoelige en waardevolle data wordt buiten de gecontroleerde zone van de eigen onderneming geplaatst, soms zelfs buiten de landsgrenzen. De gegevens staan op een plaats die niet door interne beveiligingsmaatregelen kan worden beschermd. Bij de leverancier staat informatie van diverse klanten, waarbij één beveiligingsstrategie wordt gehanteerd voor alle klanten. De continuïteit en beschikbaarheid van SAAS steunt voor een belangrijk deel op de beschikbaarheid en performance van het (publieke) internet. Deze afhankelijkheid kan er toe leiden dat een storing of defect aan het internet de hele bedrijfsvoering stillegt. 8. Aansluitingen tussen de personeels- en salarisadminstratie: Aansluiting tussen het werkelijk aantal personeelsleden in dienst en de uitbetaling van de salarissen. Aansluiting tussen de stand van het totaalbedrag aan te betalen salarissen op de eerste dag van een maand en de stand op de laatste dag van die maand. Aansluiting tussen het totaal van de mutaties in de personeelsadministratie en het totaal aan mutaties in de salarisadministratie. 9. Het is gewenst om een aansluiting te maken tussen de salarisadministratie en de financiële administratie. Zo is het mogelijk dat in de financiële administratie betalingen zijn opgenomen die ook in de salarisadministratie moeten worden meegenomen. Stel dat in de financiële administratie een factuur is opgenomen die betrekking heeft op een verstrekking aan een werknemer, bijvoorbeeld als een vertegenwoordiger op rekening van het bedrijf een kostuum heeft mogen uitkiezen. In dat geval is er sprake van een belaste verstrekking. Wordt de aansluiting niet gemaakt, dan is de kans aanwezig dat te weinig loonheffingen worden afgedragen. Een eventuele controle door de Belastingdienst kan dan leiden tot een naheffingsaanslag en een boete. Door zelf de benodigde aansluitingen te maken, kan dit worden voorkomen. Opgave 3 1. Naast het financieel perspectief kent de Balanced Score Card de volgende perspectieven: Perspectief van de klant: In het perspectief van de klant staat de vraag centraal hoe klanten tegen de onderneming aankijken. Zijn ze tevreden over het geleverde product of de geleverde dienst? Komen ze terug? Perspectief van interne processen: In het perspectief van interne processen staat de vraag centraal op welke gebieden de onderneming haar eigen prestaties moet verbeteren, en wel zodanig dat dit toegevoegde waarde heeft voor de prestatie ten opzichte van de klant. Perspectief van innovatie en lerend vermogen: Het perspectief van innovatie en lerend vermogen benadrukt dat de onderneming in staat moet zijn om zich aan te passen aan de veranderende omgeving. De behoeften en eisen van klanten kunnen veranderen en dit vereist dat de onderneming (met haar medewerkers) voortdurend in staat moet zijn te innoveren en te leren. 2. Met de term ‘Balanced’ wordt bedoeld dat de vier perspectieven met elkaar in evenwicht moeten zijn om de doelstellingen van een organisatie op een succesvolle wijze te kunnen realiseren. Aan alle vier perspectieven dient voldoende aandacht te worden besteed. Indien een perspectief onderbelicht blijft, gaat dit ten koste van de organisatie. Zo kan vanuit financieel perspectief aandacht voor kostenbeheersing een belangrijke doelstelling zijn. Wanneer dit ten koste gaat van de after sales activiteiten van de organisatie, zouden klanten ontevreden kunnen worden en mogelijk weglopen. 3. Perspectief 1 Kritische succesfactoren Prima financiële resultaten en stijgende winstgevendheid Strategische doelen 1. Hoger rendement Prestatie-indicatoren Streefcijfers 3. Bezettingsgraad vliegtuigen 9. Toename bezettingsgraad vliegtuigen +20%. 11. Netto winst bij gelijkblijvend eigen vermogen 6. Toename nettowinst +12% in 3 jaar 5. Grotere positieve cashflow 7. Verlaging operationele kosten 2. Daling operationele kosten -10% Strategische doelen Prestatie-indicatoren Streefcijfers 12. Groter marktaandeel 30. Marktaandeel 16. Verbeterde tevredenheidsgraad van klanten over producten, diensten en medewerkers 17. Verbeterde bekendheidsgraad bij het publiek als veilige en betrouwbare vliegtuigmaatschappij 20. Aantal klantensurveys 31. Toename marktaandeel van 5% in 2 jaar 13. Minimaal 5 klantensurveys per jaar 32. Bekendheidsscore als veilig en betrouwbaar 23. Bekendheidsscore als veilig en betrouwbaar minimaal 60% in 3 jaar Strategische doelen Prestatie-indicatoren Streefcijfers 18. Optimale veiligheid en betrouwbaarheid 22. % Veiligheidsincidenten 10. Verminderen veiligheidsincidenten met 70% in 2 jaar Vliegtuigen op tijd laten aankomen en vertrekken 15. Reduceren vertraging bij vertrek en aankomst 33. Benodigde tijd voor inchecken. 14. Tijd voor inchecken verkorten met 25% in 2 jaar Succesvolle introductie van innovatieve producten en diensten 34. Nieuw ontwikkelde producten en diensten 24. Percentage omzet 8. Toename omzet uit uit nieuwe producten en nieuwe producten en diensten diensten met 5% per jaar Strategische doelen Prestatie-indicatoren 4. Hogere arbeidsproductiviteit 25. Arbeidsproductiviteit medewerkers Perspectief 2 Kritische succesfactoren Dominant marktaandeel in de Europese markt Eerste keuze van klanten voor vliegreizen Imago Perspectief 3 Kritische succesfactoren Veilig en betrouwbaar Perspectief 4 Kritische succesfactoren Voortdurende ontwikkeling van het menselijk potentieel Concurrentievoordeel verwerven op basis van kennis en vaardigheden van medewerkers 21. Verbeterde commerciële vaardigheden van marketingpersoneel Streefcijfers 28. Toename arbeidsproductiviteit medewerkers met 25% in 3 jaar 26. % Gekwalificeerde 19. % Gekwalificeerde marketingmedewerkers. marketingmedewerkers 85% in 3 jaar 27. Opleidingskosten marketingpersoneel 29. Opleidingsbudget marketingmedewerkers € 0,5 miljoen per jaar Opgave 4 1. Kenmerken: Strategisch personeelsmanagement heeft betrekking de lange termijn. Daarnaast dient het bij te dragen aan het realiseren van de strategische doelstellingen van de onderneming. Voorbeelden van mogelijke activiteiten: Het opstellen van een personeelsbeleidsplan, inclusief een arbobeleidsplan. Hierin moet onder meer iets worden gezegd over de vraag en aanbod van kennis, werving en selectie, loopbaanplanning, de in- en uitstroom van medewerkers, competentiemanagement en de benodigde HRM-instrumenten. Het opstellen van prognoses van de personeelsbehoefte, door middel van in- en uitstroomberekeningen. Het actualiseren van het strategische personeelsbeleid, op basis van het strategisch beleidsplan, managementinformatie en nieuwe wet- en regelgeving. 2. Fasen: 1. Wat is de huidige situatie? Inventariseren van de huidige bezetting, o.a.: hoe is de opbouw van de personeelsbezetting (leeftijd, geslacht, opleidingsniveau)? wat is het huidige personeelsverloop? welke problemen doen zich regelmatig voor m.b.t. het personeelsbestand? 2. Welke situatie is gewenst Het is heel goed mogelijk dat de gewenste situatie afwijkt van de huidige. Het kan ook zo zijn dat de huidige personeelsbezetting prima voldoet aan de huidige situatie. De organisatie dient zich af te vragen of de huidige bezetting in kwalitatieve en kwantitatieve zin voldoet voor de toekomstige situatie. Zo kan men zich afvragen of de huidige bezetting toereikend is voor de strategische plannen van de organisatie. Is het huidige kennisniveau voldoende, heeft de nieuwe strategie gevolgen voor de interne processen van de organisatie en wat betekent een verandering in de processen voor de vaardigheden van de medewerkers? 3. Hoe komen we daar? Nadat is vastgesteld wat de verschillen zijn tussen de huidige en de gewenste situatie, moet worden nagegaan welke maatregelen nodig zijn om de gewenste personeelsbezetting te realiseren. Dit moet uiteindelijk leiden tot een plan, waarin tot op afdelingsniveau wordt vastgelegd welke instrumenten hierbij worden ingezet. 4. Heeft onze aanpak gewerkt? Tot slot is het noodzakelijk om de gehanteerde aanpak voortdurend te analyseren en zo nodig aan te passen. De strategie kan immers voortdurend wijzigen. Daarnaast kan het ook gebeuren dat de beschikbare HRM-instrumenten op één of meer afdelingen anders moeten worden ingezet. En dan begint het proces in feite weer opnieuw. 3. In een persoonlijk ontwikkelingsplan worden met een werknemer individuele afspraken gemaakt over de stappen die deze de komende tijd gaat zetten om zich optimaal te ontwikkelen. Bij het opstellen van een persoonlijk ontwikkelingsplan is o.a. rekening te houden met: de toekomstige ontwikkelingen van de organisatie (op basis van de strategie); de vereiste competenties; het huidige functioneren van de werknemer; de mogelijkheden en ambities van de werknemer; eventueel andere functies en taken binnen de onderneming waarvoor de werknemer in aanmerking zou kunnen komen. Opgave 5 1. Herzberg maakt onderscheid tussen hygiënefactoren, ook wel contextfactoren genoemd, en motivatiefactoren. Een hygiënefactor is volgens Herzberg zeer belangrijk maar leidt niet tot een tevreden gevoel bij een werknemer. Wel kunnen deze factoren leiden tot ontevredenheid wanneer ze niet optimaal zijn. Meestal worden deze factoren als vanzelfsprekend beschouwd. Een eventuele afwezigheid leidt dan tot grote ontevredenheid. 2. Doelstellingen van belonen: het aantrekken van personeel op de arbeidsmarkt; het behouden van bekwame werknemers; het verbeteren van de geleverde prestaties; het stimuleren van een verandering in het gedrag; het voorkomen van conflicten. Opgave 6 1. Mevrouw Jacobs bezit 2% van de aandelen. Als vruchtgebruiker profiteert ze niet van eventuele waardestijgingen maar ontvangt ze wel het dividend dat op de aandelen wordt uitgekeerd. De vruchtgebruiker wordt daarom voor de toepassing van de aanmerkelijk belangregeling gelijkgesteld aan de aandeelhouder. Totaal bezit mevrouw Jacobs 6% van de aandelen en er is daarom sprake van een aanmerkelijk belang. 2. Een VAR is maximaal 1 kalenderjaar geldig, van 1 januari tot en met 31 december. Als de VAR in de loop van het jaar wordt afgegeven, is deze geldig tot en met 31 december van dat jaar. Een VAR die aan het eind van een jaar wordt afgegeven, is ook het volgend jaar geldig. 3. Bij box 3 gaat het om bezittingen zoals beleggingen en spaartegoeden, maar ook om overige bezittingen als contant geld, een tweede huis of recreatiewoning, een garage die niet bij de woning hoort, andere onroerende zaken, een schenking die men op papier heeft ontvangen, geld dat men heeft uitgeleend, fysiek goud of zilver zoals baartjes of beleggingsmunten en roerende zaken die zijn verhuurd of anderszins zijn belegd. Met de aankoop van fysiek goud ontloopt hij de heffing in box 3 niet. Met de aankoop van het bosperceel ontloopt hij deze heffing wel. Voor particulieren geldt hiervoor namelijk een vrijstelling in box 3. 4. Voor de inkomstenbelasting kan een bloedverwant in de eerste graad jonger dan 27 jaar niet als fiscale partner worden aangemerkt. Pieter is nog geen 27 jaar en daarom worden hij en zijn vader niet als fiscale partners aangemerkt. De gerealiseerde overwaarde op het huis van de vader heeft geen invloed op de aftrek van de hypotheekrente voor Pieter. Studieboek Verbredingsvakken Antwoorden opgaven Examen VPS Verbredingsvakken 8 januari 2014 Opgave l 11. 12. 13. 14. 15. d b b b d Opgave 2 1. Een Balanced Score Card is een hulpmiddel ten behoeve van de planning- en controlcyclus. De Balanced Score Card is een instrument om concreet vast te kunnen stellen of een organisatie erin slaagt om de geformuleerde doelstellingen, op zowel de lange, middellange en korte termijn, te realiseren. In een Balanced Score Card kunnen zowel financiële als nietfinanciële maatstaven worden opgenomen. De Balanced Score Card maakt gebruik van prestatie-indicatoren en kritische succesfactoren. 2. Financieel perspectief: Bereikt de onderneming goede financiële resultaten? KSF bijvoorbeeld: winstgevendheid, kostenbeheersing. Klantenperspectief: Zijn de klanten tevreden over de organisatie? KSF bijvoorbeeld: snelle levertijd, klanttevredenheid m.b.t. kwaliteit of dienstverlening. Intern perspectief: Kan de onderneming de eigen prestaties verbeteren? KSF bijvoorbeeld: verhoging productiviteit, kortere doorlooptijd, gezond werkklimaat. Innovatief en leerperspectief: Is de onderneming in staat zich aan te passen aan de veranderende omgeving? KSF bijvoorbeeld: vakbekwaamheid medewerkers, mate van productontwikkeling. 3. 4. De Balanced Score Card kan een organisatie in belangrijke mate ondersteunen bij het realiseren van de geformuleerde doelstellingen. Door toepassing van de Balanced Score Card wordt een organisatie vanuit verschillende perspectieven benaderd (evenwicht). Een belangrijk onderdeel hierbij is het identificeren van kritische succesfactoren en het benoemen en monitoren van hieraan gekoppelde prestatie-indicatoren. De brede reikwijdte van de Balanced Score Card en het hieraan verbonden proces van formuleren, identificeren, monitoren en bijstellen kan bijdragen aan betere resultaten. Opgave 3 1. beschikkende functie: dit betekent dat een medewerker de bevoegdheid heeft om namens de organisatie bepaalde verplichtingen aan te gaan. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het doen van betalingen of het plaatsen van een inkooporder. In deze gevallen beschikt de medewerker namelijk over het geld van het bedrijf; bewarende functie: hierbij gaat het om het bewaren van goederen of geld, zoals in de functie van magazijnmeester of kassier; uitvoerende functie: hierbij gaat het om de feitelijke activiteiten op de werkvloer, zoals het verzenden van goederen, het verlenen van een dienst (in dienstverlenende ondernemingen) of het produceren van goederen (in productiebedrijven); registrerende functie: in iedere onderneming zijn één of meer medewerkers specifiek belast met het vastleggen van alle transacties, handelingen en activiteiten. Dit is normaal gesproken de taak van de administratie; controlerende functie: dit betekent dat een medewerker belast is met het houden van direct of indirect toezicht en hierbij één of meer controles uitvoert. In relatief kleine ondernemingen is dit de taak van de administratie. Grotere ondernemingen hebben hiervoor meestal een interne accountant in dienst. 2. verbandcontroles, waarbij met name gebruik wordt gemaakt van de diverse verbanden tussen de elementen in de waardenkringloop, toepassing BETA-formule; aanwezigheidscontroles: het is niet de bedoeling dat een werknemer voor een 40-urige werkweek wordt uitbetaald, terwijl hij in de praktijk zo laat komt en zo vroeg vertrekt, dat hij hooguit 36 uur per week werkt, met behulp van klokkaarten, dagrapporten etc; invoercontroles, waarbij bijvoorbeeld wordt gekeken of er geen tikfouten zijn gemaakt bij het invoeren van personeels- en loongegevens; bevoegdheidscontroles, waarbij wordt nagegaan of iedereen binnen zijn bevoegdheden is gebleven; voortgangscontroles, bijvoorbeeld of alle activiteiten nog volgens planning worden uitgevoerd; cijferbeoordelingen, waarbij werkelijke resultaten worden vergeleken met normen, budgetten, voorcalculaties en prognoses; inventarisaties, bijvoorbeeld van voorraden: komt het werkelijke aantal aanwezige goederen overeen met het aantal in de voorraadadministratie? 3. Meer antwoorden zijn mogelijk. Belangrijk is dat de te nemen maatregelen betrekking hebben op het voorkomen van frauduleuze handelingen door een penningmeester. Mogelijke maatregelen zijn: gebruikmaken van het vierogenprincipe bij onder andere betalingen (twee betaalpassen met bijbehorende elektronische handtekening); facturen laten ondertekenen door budgethouders; regelmatige afstemming van de interne financiële rapportage met externe bescheiden (o.a. rekeningafschriften); periodieke controle van de financiële administratie door kascommissie (intern) of door externe partij (accountant). Opgave 4 1. Functies worden ingedeeld door middel van functiewaardering. Dit is een methode waarbij waardering wordt toegekend aan eisen die voor een functie gelden. Door de functies uit de praktijk te vergelijken met één of meer zogenoemde referentiefuncties, komt een indeling in functiegroepen tot stand. De indeling van functies in groepen is belangrijk, omdat die in hoge mate bepalend is voor het salaris en het salarisperspectief. 2. Bij functiebeloning is het salaris van een werknemer afhankelijk van zijn functie. Hierbij geldt als basisregel: hoe zwaarder de functie, des te hoger het salaris. Om functiebeloning te kunnen toepassen, is een zogeheten functiewaarderingssysteem nodig. Bij competentiebeloning wordt een werknemer niet beloond op basis van zijn functie, maar op grond van zijn competenties. Hiermee bedoelen we zijn eigenschappen, vaardigheden en kwalificaties. Een reden om over te gaan naar competentiebeloning: Competentiebeloning als onderdeel van competentiemanagement sluit aan bij de trend om mensen niet alleen op groepsniveau te benaderen maar ook als individu. Met behulp van competentiebeloning kan de ontwikkeling van kennis en vaardigheden worden gestuurd. Door middel van competentiebeloning worden werknemers aangespoord zich verder te ontwikkelen. 3. Herzberg maakt onderscheid tussen contextfactoren en de motivatiefactoren. De contextfactoren, ook wel hygiënefactoren genoemd, zijn volgens Herzberg wel zeer belangrijk, maar kunnen niet zorgen voor een tevreden gevoel bij een werknemer. Wél kunnen zij leiden tot ontevredenheid, namelijk als zij niet optimaal zijn. Ze zijn zo vanzelfsprekend dat een eventuele afwezigheid van deze factoren tot een grote ontevredenheid leidt. Een belangrijke context- of hygiënefactor is de beloning, waaronder ook de bonus. Herzberg stelt dat een werknemer die niet tevreden is met zijn beloning door een verbetering hiervan wel minder ontevreden kan worden, maar nog niet direct tevreden. Om een werknemer écht te motiveren, is meer nodig. Dan komen we terecht bij de motivatiefactoren. Die kunnen wél bijdragen aan een goede motivatie. De belangrijkste voorbeelden hiervan zijn o.a.: het kunnen leveren van prestaties en het kunnen behalen van succes; erkenning; de aard van het werk; verantwoordelijkheid; promotie, carrière. Samenvattend: om een werknemer te motiveren moeten niet alleen zijn beloning in orde zijn, maar moet het management ook zorgen voor een uitdagende functie-inhoud. Opgave 5 1. Een geautomatiseerde personeels- en salarisadministratie richt zich op het door middel van automatisering vastleggen, verwerken en rapporteren van personeels- en salarisgegevens en heeft dienovereenkomstig een hoog operationeel karakter. Ten opzichte van een geautomatiseerde personeels- en salarisadministratie is een HRMsysteem uitgebreider. Een HRM-systeem heeft als doel het zo effectief mogelijk inzetten van de personeelsinstrumenten teneinde de strategische organisatiedoelstellingen te realiseren. Voorbeelden hiervan zijn werving en selectie, belonen en beoordelen. 2. In een geïntegreerd systeem wordt voor HRM en voor de personeels- en salarisadministratie één systeem gebruikt. Alle bij de HRM betrokken medewerkers en de medewerker van de personeels- en salarisadministratie werken met hetzelfde systeem. Een geïntegreerd systeem heeft onder meer de volgende voordelen: Doordat (alle) administraties met elkaar zijn gekoppeld, wordt veel dubbel invoerwerk voorkomen. Zo hoeft men in zo’n systeem alle basisgegevens van de werknemers (zoals NAW-gegevens, geboortedatum en burgerservicenummer) slechts één keer in te voeren. Als een onderneming voor de salarisadministratie en HRM met twee zelfstandige pakketten werkt zou deze informatie twee keer moeten worden ingevoerd (‘redundantie’). Als dit niet nodig is, is sprake van een kostenvoordeel. Als iedereen met hetzelfde systeem werkt, verbetert de communicatie tussen de diverse afdelingen en bedrijfsonderdelen. Dit maakt het bedrijfsproces beter beheersbaar. Bij een volledig geïntegreerd systeem wordt de onderlinge samenhang tussen de bedrijfsprocessen beter waarneembaar. Dit maakt dat de eventuele ‘zwakke plekken’ beter te traceren zijn. Door de koppeling van bijvoorbeeld de salarisadministratie met de financiële administratie wordt het een stuk eenvoudiger om de diverse interne controles uit te voeren. Een geïntegreerd systeem kan ook nadelen hebben: De onderneming wordt wel heel afhankelijk van het ene systeem (en dus ook van één leverancier). Er zijn ook ondernemingen die dit juist een voordeel vinden, doordat zij voor de totale bedrijfsautomatisering slechts één aanspreekpunt hebben. Het invoeren van een systeem dat volledig is afgestemd op de wensen van álle verschillende afdelingen, is vaak erg ingewikkeld. Niet zelden neemt de invoering van zo’n systeem heel veel tijd in beslag (soms zelfs jaren). De invoering van ‘losse’ systemen gaat vaak een stuk sneller. 3. De cao kan van invloed zijn op de inrichting van een HRM-systeem. Dit met het oog op het juiste verwerken van vastleggen van cao-afspraken en -regelingen. Een voorbeeld is het toekennen en opnemen van collectieve vrije dagen in relatie tot de verlofregistratie. Diverse andere voorbeelden zijn denkbaar (o.a. vormen van bijzonder verlof, cafetariamodel etc.). Opgave 6 1. Onjuist, de wet IB kent een rangorderegeling. Alle bronnen van box 1 gaan voor op de bronnen in box 2. 2. Onjuist. De volgorde is: box 1; box 3; box 2; het volgende kalenderjaar. 3. Juist 4. Onjuist. De fiscus beoordeelt alleen het zakelijke karakter van de kosten en of de kosten in het kader van de onderneming zijn gemaakt. Als is vastgesteld dat de kosten een zakelijk karakter hebben mag de fiscus de hoogte van die kosten niet meer toetsen. De fiscus mag niet op de stoel van de ondernemer gaan zitten. 5. Onjuist. Zolang een woning leeg te koop staat blijft een woning in box 1, gedurende een bepaalde periode is hypotheekrenteaftrek mogelijk. Als de woning wordt verhuurd, verhuist deze naar box 3. Hypotheekrenteaftrek is dan niet meer mogelijk. In box 3 wordt het saldo van de waarde van de woning en de resterende hypotheekschuld belast met 1,2% vermogensrendementsheffing (voor zover het saldo niet binnen de vrijstelling valt van box 3). Daar staat tegenover dat de huurinkomsten onbelast zijn. Als de woning direct na de verhuurperiode weer leeg te koop wordt gezet, valt deze vanaf dat moment weer in box 1. De rente is dan weer aftrekbaar tot aan het einde van de periode waarin de rente aftrekbaar zou zijn geweest als de woning onafgebroken leeg te koop had gestaan. Studieboek Verbredingsvakken Antwoorden opgaven Examen VPS Verbredingsvakken 26 juni 2013 Opgave l 1. fysieke maatregelen (noodstroom, brandpreventie, klimaatbeheersing, etc.); organisatorische maatregelen (toegangssysteem, identificatie, screenen personeel, etc.; hardwarematige maatregelen (aparte computers systeemontwikkeling, reservecomputers, etc.); softwarematige maatregelen (firewalls, virusscanners, wachtwoorden, etc.). 2. Aannemelijk is dat softwarematige maatregelen onvoldoende hebben gefunctioneerd. Uit het artikel blijkt dat het een nieuwe versie van een Trojaans paard betreft. Virusscanners hebben het virus naar alle waarschijnlijk (nog) niet kunnen herkennen. Opgave 2 1. Onjuist. De machinebureaucratie is het meest passend in een stabiele omgeving. Of: in een snel veranderende omgeving is de adhocratie de meest passende organisatiestructuur. 2. Onjuist. Een taakcultuur wordt vooral aangetroffen bij technische en commerciële organisaties. Of: overheidsorganisaties en grote ondernemingen kennen vaak een rolcultuur. 3. Onjuist. Human resource accounting heeft betrekking op het bieden van inzicht welke waarde het personeel voor de onderneming vertegenwoordigt. 4. Juist. 5. Onjuist. Pas nadat de missie is vastgesteld, wordt de strategie bepaald. 6. Onjuist. Een kritische succesfactor bestaat uit één of meer prestatie-indicatoren. Opgave 3 1. handelsonderneming (o.a. doorstroom van goederen, geen technisch omzettingsproces, betaling o.b.v. factuur dan wel contant); dienstverlenende onderneming (o.a. geen doorstroming van eigen goederen, drie verschillende groepen: ondernemingen met goederenbeweging, ondernemingen die ruimte beschikbaar stellen, overige dienstverleners zoals notarissen en accountants); productieonderneming met massaproductie (o.a. doorstroom van goederen en technische omzetting, niet gericht op specifieke wensen afnemers); productieonderneming met stukproductie (o.a. productie op bestelling en rekening houden met specifieke wensen afnemers); ambachtelijke onderneming (o.a. stuk- of serieproductie, vakmanschap om product te maken of dienst te leveren staat centraal). 2. beschikkende functie (een medewerker heeft de bevoegdheid om namens de organisatie bepaalde verplichtingen aan te gaan. Bijvoorbeeld het doen van betalingen of het plaatsen van een inkooporder. In deze gevallen beschikt de medewerker namelijk over het geld van het bedrijf); bewarende functie (hier gaat het om het bewaren van goederen of geld, zoals in de functie van magazijnmeester of kassier); uitvoerende functie; hierbij gaat het om de feitelijke activiteiten op de werkvloer, zoals het verzenden van goederen, het verlenen van een dienst of het produceren van goederen); registrerende functie (in iedere onderneming zijn één of meer medewerkers belast met het vastleggen van alle transacties, handelingen en activiteiten. Dit is normaal gesproken de taak van de administratie); controlerende functie (het houden van direct of indirect toezicht en/of het uitvoeren van één of meer controles, in relatief kleine ondernemingen is dit de taak van de administratie, grotere ondernemingen hebben hiervoor meestal een interne accountant). Opgave 4 1. jonge ouders/vrouwen (werken in combinatie met ouder/moederschap): mogelijkheid bieden voor parttime werken, flexibele werktijden; allochtonen: leidinggevenden en collega’s leren omgaan met mensen uit andere culturen, faciliteren d.m.v. bieden gebedsruimte, restauratieve voorzieningen, rekening houden met afwijkende feestdagen; gehandicapten: flexibele werktijden, aanpassingen aan werkplek; ouderen: omscholing, minder belastend werk. 2. Leeftijdsfasebewust personeelsbeleid Maatregelen (niet limitatief): het aanpassen van de functie (minder tillen); het overplaatsen naar een minder zware functie (demotie); het zelf laten bepalen van de werktijden (flexibele werkduur en werktijden); het vrijstellen van avond- en nachtdiensten; het bieden van de mogelijkheid om thuis te werken; het beschikbaar stellen van een bepaald bedrag dat de werknemer naar eigen inzicht kan besteden in het kader van zijn loopbaan, bijvoorbeeld voor een sabbatical leave of het volgen van een bepaalde training of cursus; zelf het gewenste pakket van secundaire arbeidsvoorwaarden laten samenstellen; ouderen en jongeren op basis van specifieke vaardigheden laten samenwerken. Opgave 5 1. 2. 3. 4. 5. 6. Onjuist Onjuist Juist Juist Onjuist Onjuist. Opgave 6 1. Centrale begrippen die samenhangen met de hoogte van de fiscale aftrekbaarheid van de lijfrentevoorziening zijn jaarruimte en reserveringsruimte. De jaarruimte dient ter compensatie van het tekort aan pensioenopbouw in het belastingjaar zelf. Voor de bepaling van de jaarruimte is een formule opgesteld: (0,17 * premiegrondslag ) -/- ( 7,5 * A ) -/- F -/- S Premiegrondslag = winst uit onderneming, salaris e.d., minus de AOW-franchise. A = aangroei van pensioenaanspraken. Van deze ‘Factor A’ verstrekt het pensioenfonds jaarlijks een opgave op het Uniform Pensioenoverzicht. F = netto toename FOR. S = vrijwillige bijdrage op een pensioenregeling, waarvoor bedrijfsspaargelden zijn gedeblokkeerd. De reserveringsruimte is de som van niet-benutte jaarruimten. Met de reserveringsruimte kan de onbenutte jaarruimte van de afgelopen zeven jaar worden ingehaald. 2. Zolang de woning ter beschikking staat als hoofdverblijf, geldt het eigenwoningforfait. Als de woning tijdelijk wordt verlaten, bijvoorbeeld in verband met vakantie of studie, blijft het eigenwoningforfait gelden. 3. Het uitgangspunt is dat de belastinginspecteur en de rechter niet op de stoel van de ondernemer kunnen gaan zitten. De beoordeling of het terecht is dat een ondernemer, in plaats van een doorsnee auto, een luxere wagen uitkiest om (zich) in rond te (laten) rijden, is in beginsel enkel en alleen ter beoordeling van de ondernemer. Deze draagt het ondernemersrisico en is vrij om zijn eigen keuzes te maken, ook al blijkt dit achteraf niet zo goed uit te pakken. Er zijn echter grenzen. Zie o.a. het wagenparkarrest. 4. Als iemand naar de omstandigheden in Nederland woont, is deze persoon in principe binnenlands belastingplichtig voor zijn hele inkomen (wereldinkomen), waar dat ook is verworven. Op basis van verdragen tussen Nederland en andere landen kan dubbele belastingheffing worden voorkomen. Is er geen verdrag met een ander land, dan kan Nederland op grond van een eenzijdige regeling ter voorkoming van dubbele belasting een vermindering van de verschuldigde Nederlandse inkomstenbelasting verlenen. 5. Als iemand een object verhuurt, is in het algemeen sprake van beheer van vermogen. Het innen van huur en het plegen van het normale onderhoud zijn activiteiten die normaal vermogensbeheer niet te boven gaan. Een eventuele winst behaald bij verkoop is dan niet belast. Studieboek Verbredingsvakken Antwoorden opgaven Examen VPS Verbredingsvakken 9 januari 2013 Opgave l 1. 2. 3. 4. 5. d a b d c Opgave 2 1. Leveranciers van software kiezen in toenemende mate voor SaaS. Via internet wordt de software aangeboden. Het is niet nodig om de software te installeren op een server of op een lokale computer. Er zijn o.a. SaaS-toepassingen op het gebied van Financiële Administratie en de Personeels- en salarisadministratie. 2. Voordelen: kosten voor aanschaf en onderhoud in het algemeen lager t.o.v. lokale toepassingen; online toegang tot applicatie, niet plaats- of locatie gebonden, mogelijkheden voor thuiswerken. Nadelen: afhankelijkheid softwareleverancier (o.a. continuïteit en beschikbaarheid; extra aandacht vereist voor adequate beveiliging van gegevens. 3. Met behulp van Employee Self Service kunnen medewerkers online toegang krijgen tot hun gegevens in de personeelsadministratie. Zij kunnen daarnaast zelf een aantal mutaties doorvoeren (o.a. een adreswijziging). Ook bestaat de mogelijkheid om een loonstrook of verlofoverzicht te bekijken en deze te downloaden. Opgave 3 1. Bij HRM draait het om het zo effectief mogelijk inzetten van de diverse personeelsinstrumenten, en wel zodanig dat dit bijdraagt aan het verwezenlijken van de strategische doelstellingen die de directie van de onderneming heeft vastgesteld. Hedendaagse HRM-systemen bieden in toenemende mate ondersteuning bij het nemen van managementbeslissingen op het gebied van o.a. werving en selectie, belonen, loopbaanplanning en -ontwikkeling en competentiemanagement. 2. Drie voorbeelden van relevante aansluitingen zijn: aansluiting tussen het werkelijke aantal personeelsleden in dienst en de uitbetaling van de salarissen; aansluiting tussen de stand van het totaalbedrag aan te betalen salarissen op de eerste dag van een maand en de stand op de laatste dag van die maand; aansluiting tussen het totaal van de mutaties in de personeelsadministratie en het totaal aan mutaties in de salarisadministratie. Opgave 4 1. Gangbare beloningssystemen zijn: functiebeloning, competentiebeloning en prestatiebeloning. In de gegeven voorbeelden dient duidelijk de te onderscheiden relatie met het beloningssysteem aan de orde te komen. Voor functiebeloning kan een relatie worden gelegd met functie en bijbehorende schaal, voor competentiebeloning kan een relatie worden gelegd met bijvoorbeeld ervaring, voor prestatiebeloning kan een relatie worden gelegd met de realisatie van een afgesproken doelstelling, bijvoorbeeld omzet. 2. Mogelijke functies van beloning zijn: het aantrekken van personeel op de arbeidsmarkt (beloning is concurrerend en marktconform); het behouden van bekwame werknemers (beloning groeit mee met ontwikkeling); het verbeteren van de geleverde prestaties (beloning naar prestatie); het stimuleren van een verandering in het gedrag (gewenst gedrag belonen); het voorkomen van conflicten (medewerkers tevreden houden, staking voorkomen, vaak gebonden d.m.v. CAO). (Meer varianten van uitleg mogelijk, dit ter beoordeling van de corrector.) 3. Hier is sprake van prestatiebeloning. Deze vorm van beloning kan op drie niveaus worden toegepast: 1. per individu; zinvol als een werkgever de prestatie van een individuele werknemer wil stimuleren. Dit werkt echter alleen bij prestaties die direct beïnvloedbaar én eenvoudig meetbaar zijn. 2. per team of afdeling; prestatiebeloning op team- of afdelingsniveau kan helpen om de onderlinge samenwerking te bevorderen, bijvoorbeeld als het team een gezamenlijke prestatie moet neerzetten. 3. collectief; hierbij krijgen alle werknemers een beloning voor het resultaat dat de onderneming heeft behaald. Dit gebeurt meestal in de vorm van een winstdeling. Hiermee kan een werkgever het wijgevoel stimuleren. 4. Maslov noemt de volgende niveaus: 1. lichamelijke behoeften; 2. behoefte aan veiligheid en zekerheid; 3. sociale behoeften; 4. behoefte aan waardering en erkenning; 5. behoefte aan zelfontplooiing. Opgave 5 1. Vaardigheden: a. creëren van de juiste sfeer; vaak zijn werknemers nerveus voor een beoordelingsgesprek. Dan is het belangrijk dat de beoordelaar niet direct uit de startblokken schiet, maar in staat is om de medewerker even te laten ontspannen. Dit kan bijvoorbeeld door eerst rustig te vertellen wat het doel van het gesprek is. b. goed kunnen luisteren; doordat slechts weinig mensen van nature goed kunnen luisteren, verloopt een beoordelingsgesprek vaak gejaagd. Als een beoordelaar rustig luistert, de medewerker laat uitpraten en hem het gevoel geeft dat hij de tijd voor hem neemt, zal de werknemer sneller het achterste van zijn tong laten zien. c. de juiste vragen kunnen stellen; het is belangrijk dat een beoordelaar op het juiste moment de goede vragen stelt, zodat hij de informatie loskrijgt die hij nodig heeft. d. feedback geven; een beoordelaar moet in staat zijn om een werknemer complimenten te geven zonder dat hij overdrijft, en om een medewerker kritiek te geven zonder hem finaal af te branden. Bij het geven van feedback is verder vooral belangrijk dat de beoordelaar zijn oordeel over het gedrag van de werknemer onderbouwt met behulp van voorbeelden, zodat eventuele kritiek goed gefundeerd is. 2. Valkuilen: a. subjectiviteit, subjectieve factoren kunnen een beoordeling beïnvloeden, bijvoorbeeld een leidinggevende die zijn medewerker graag mag (of juist niet); b. extremen vermijden, als een medewerker op een bepaald onderdeel laag scoort doet de manager er een paar puntjes bij, bij een hoge score gaan er een paar puntjes af, leidt tot beoordelingen in de veilige marges; c. generaliseren, de beoordeling wordt in grote mate beïnvloed door een bepaalde waarneming, gebeurtenis of fout; d. te positief beoordelen, leidinggevende durft kritische beoordeling niet aan omdat hij en zijn medewerker na het gesprek met elkaar verder moeten, positieve beoordelingen kunnen bij de directie de indruk geven dat het goed gaat op de afdeling van de leidinggevende; e. eigen normen tot “regel” verheffen, leidinggevende projecteert eigen kwaliteiten op die van de medewerker; f. medewerkers tijdens een beoordeling vergelijken met hun collega’s; g. Horn- en/of Halo effect toepassen. 3. Door middel van competentiemanagement wordt het personeelsmanagement gekoppeld aan de strategie van de onderneming. Medewerkers die over de juiste competenties beschikken en deze adequaat inzetten kunnen in belangrijke mate bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen van de onderneming. Daarnaast kan competentiemanagement ertoe bijdragen dat de gewenste bedrijfscultuur ontstaat. Als medewerkers zich zodanig ontwikkelen dat zij vanuit het oogpunt van de organisatie het gewenste gedrag vertonen wordt de gewenste cultuur als het ware vanzelf gerealiseerd. Opgave 6 1. Onjuist. Hij voldoet niet aan de vereisten voor het urencriterium aangezien hij zijn voor werkzaamheden beschikbare tijd niet grotendeels aan zijn onderneming besteedt. 2. Onjuist. Bij een VAR Resultaat uit overige werkzaamheden moet de opdrachtgever zelf toetsen of degene die hij inhuurt een zelfstandig ondernemer is of dat hij werkt als een werknemer. 3. Juist. 4. Onjuist. Ten behoeve van de berekening van de jaarruimte zijn het inkomen en de pensioenaangroei van het voorafgaande kalenderjaar bepalend. 5. Onjuist. Buitenlands belastingplichtigen zijn belastingplichtig voor inkomsten uit bronnen die een zekere band met Nederland hebben, bijvoorbeeld in Nederland gelegen onroerende zaken. De nationaliteit speelt geen enkele rol. 6. Juist. 7. Juist. Studieboek Verbredingsvakken Antwoorden opgaven Examen VPS Verbredingsvakken 26 juni 2012 Opgave l 1. Onjuist. Het betreft het creëren van een tegengesteld belang tussen minimaal twee medewerkers. 2. Onjuist. De bekendste verbandscontrole is de BETA-formule (Beginsaldo -/- Eindsaldo + Toename = Afname). 3. Juist. 4. Juist. 5. Onjuist. In een ambachtelijke omgeving is de arbeid van een werknemer niet verbonden met een machine. Het draait vooral om het vakmanschap van de werknemer om een bepaald product te maken of een dienst te leveren. Opgave 2 1. Competentiemanagement is het ontwikkelen en exploiteren van competenties van medewerkers in lijn met de strategie en doelstellingen van de organisatie. 2. Beoordelingsgesprek: eenzijdig; gericht op verleden; leidinggevende spreekt oordeel uit over medewerker. Functioneringsgesprek: tweezijdig; gericht op toekomst; leidinggevende en medewerker maken afspraken over functioneren en/of samenwerking. 3. Functiegerichte competenties zijn o.a.: integer, vakkundig, accuraat, rekenkundige vaardigheden. De genoemde competenties mogen niet te algemeen zijn en dienen een relatie te hebben met de functie van salarisadministrateur. 4. Vijf zaken die in ieder geval in een POP moeten zijn opgenomen: namen van de medewerker en leidinggevende; datum waarop de afspraken worden vastgelegd; algemene doelstellingen met betrekking tot de loopbaanplanning van de medewerker, bijvoorbeeld het doorgroeien naar een hogere of andere functie (en op welke termijn); specifieke doelstellingen, bijvoorbeeld gewenst competentieniveau; een plan van aanpak voor de komende periode; een inschatting van hoe de medewerker zich in de komende vijf jaar moet ontwikkelen; een gedetailleerd opleidings- en/of activiteitenplan. Opgave 3 Ontbrekende elementen zijn: 1. geld; 2. verkopen; 3. inkopen; 4. crediteuren; 5. goederen in bewerking; 6. voorraad grondstoffen; 7. registratie en controle; 8. procuratiehouder betalingen; 9. lijn: goederen in bewerking - registratie en controle; 10. lijn: afgeleverde productie - voorraad gereed product. Opgave 4 1. Aftrekbare rente Eigenwoningforfait Totaal belast A Restant hypotheek € 90.000 € 3.600 € 2.400 -/€ 1.200 B Restant hypotheek € 30.000 € 1.200 € 2.400 -/€ 0 C Geheel afgelost € 0 € 2.400 -/€ 0 2. Er is sprake van een aanmerkelijk belang, want beide echtgenoten hebben samen 5% van de aandelen in bezit (art.4.6 aanhef en letter a Wet IB 2001). 3. Heffingskortingen voor belastingplichtigen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt: algemene heffingskorting; arbeidskorting; ouderenkorting; alleenstaande ouderenkorting; korting voor groene beleggingen; (art. 8.2 Wet IB 2001, gedeeltelijk). 4. Vijf voorwaarden zijn: De uitkering zal gebruikt worden om de eigenwoningschuld af te lossen. Premiebetaling is minimaal 15 jaar / tot het overlijden van de verzekerde persoon. Men betaalt jaarlijks de premies. De hoogste jaarpremie mag niet meer zijn dan tien maal de laagste jaarpremie. De verzekering geeft recht op een eenmalige kapitaalsuitkering bij leven of overlijden. De verzekering dient te zijn afgesloten bij een levensverzekeraar. (Art. 3.116 Wet IB 2001). Ook goed: De woning waarvoor men de kapitaalverzekering afsluit, dient het hoofdverblijf te zijn. Opgave 5 1. Vijf fysieke beveiligingsmaatregelen zijn: Een goede fysieke beveiliging van computerapparatuur, servers in een goed afsluitbare ruimte plaatsen. Pasjessysteem t.b.v. toegang tot de automatiseringsruimte. Toepassen firewalls en virusscanners. Regelmatig back-ups maken, deze brand- en braakvrij bewaren en periodiek testen. Het werken met meerdere servers. Opstellen van procedures inzake het gebruik van externe gegevensdragers, o.a. USB-sticks. Noodstroomvoorziening. Ook goed: Vooraf personeel screenen. 2. Twee logische beveiligingsmaatregelen zijn: Het gebruik van ‘application controls’ (ingebouwde controles). Het gebruik van gebruikersnamen en wachtwoorden en laatstgenoemde periodiek wijzigen. De toegang tot bepaalde programma’s of modules uitsluitend mogelijk maken voor medewerkers die hiertoe bevoegd zijn. Opgave 6 1. d 2. a 3. c 4. b 5. b Studieboek Verbredingsvakken Antwoorden opgaven Examen VPS Verbredingsvakken 11 januari 2012 Opgave l 1. Herzberg maakt onderscheid tussen contextfactoren (ook wel hygiënefactoren) en motivatiefactoren. De contextfactoren zijn volgens Herzberg zeer belangrijk, maar kunnen niet zorgen voor een tevreden gevoel bij een werknemer. Contextfactoren zijn zo vanzelfsprekend dat een eventuele afwezigheid leidt tot een grote mate van ontevredenheid. De beloning is een belangrijke contextfactor. 2. De intrinsieke motivatie komt van binnenuit, vanuit de medewerker zelf. Hij wordt van binnen uit geprikkeld tot het uitvoeren van een bepaalde handeling, zonder tussenkomst van andere personen en factoren. Het uitvoeren van deze handeling geeft de medewerker een bepaalde mate van voldoening. Een voorbeeld van intrinsieke motivatie is het verrichten van vrijwilligerswerk. Extrinsieke motivatie komt van buitenaf. Factoren buiten de medewerker zelf spelen hierbij een belangrijke rol. Een voorbeeld hiervan is het ontvangen van een financiële beloning. Het artikel heeft betrekking op extrinsieke motivatie. 3. Voordelen: zorgt voor homogeniteit in de groep; groepsleden ondersteunen elkaar beter; verhoogt de effectiviteit van de organisatie; past bij decentralisatie van verantwoordelijkheden. Nadelen: resulteert in onderlinge competitie; kan leiden tot het free-riding effect (meeliften op prestaties van collega’s); soms lastig om de teams te definiëren; individuen kunnen worden afgeremd tot beperkte prestaties; mogelijk in strijd met de individualistische bedrijfscultuur. Opgave 2 1. Voordelen: dubbel invoerwerk wordt voorkomen; onderlinge samenhang tussen bedrijfsprocessen beter waarneembaar; interne controles kunnen eenvoudiger worden uitgevoerd; betere communicatie tussen verschillende afdelingen en/of bedrijfsonderdelen. Nadelen: afhankelijk van één systeem en/of leverancier; invoeren van een systeem dat is afgestemd op de wensen van verschillende afdelingen; is vaak erg ingewikkeld en neemt veel tijd in beslag. 2. Application controls zijn in de software ingebouwde controlemaatregelen die bepaalde fouten signaleren. Voorbeelden hiervan zijn het afkeuren van een bankrekeningnummer dat niet voldoet aan de elfproef of het afkeuren van een geboortedatum in de toekomst. Een andere application control is het evenwicht bij het invoeren van journaalposten. 3. Met Employee Self Service wordt op een gecontroleerde manier een aantal operationele werkzaamheden met betrekking tot de personeels- en salarisadministratie bij de medewerkers zelf neergelegd. Voordelen: administratieve lastenverlichting voor de afdeling HRM/Salaris; medewerkers kunnen online diverse gegevens inzien en afdrukken (persoonlijke gegevens, salarisspecificatie, aantal opgenomen/resterende verlofdagen etc.). Opgave 3 In de beantwoording dienen de vier perspectieven van de balanced scorecard tot uiting te komen. Daarnaast dienen de kritische succesfactoren (met doelwaarde en huidige waarde) te worden gerangschikt naar de verschillende perspectieven: financieel perspectief; perspectief van de klant; perspectief innovatie/lerend vermogen; perspectief van interne processen. Financieel perspectief - omzet - inkoopwaarde omzet - salariskosten t.o.v. omzet Perspectief van de klant - aantal klachten - klanttevredenheid - aantal retouren Perspectief innovatie/lerend vermogen - tijd besteed aan opleiding - aantal nieuwe producten Perspectief van interne processen - ziekteverzuim - R&D-projecten binnen planning Doelwaarde > € 10,0 miljoen < 40% < 20% Huidige waarde € 10,2 miljoen 43% 25% Doelwaarde < 10 > 98% < 20 Doelwaarde Huidige waarde 23 93% 45 Huidige waarde > 5 dagen 2 dagen >4 3 Doelwaarde Huidige waarde < 5,0% > 90% 6,4% 65% Opgave 4 1. De vergoedingen die Henk voor zijn werkzaamheden ontvangt vallen in de categorie resultaat uit overige werkzaamheden. Henk moet aangifte doen en hierover inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen betalen. De opdrachtgevers dienen de uitbetaalde vergoedingen voor 1 februari van het volgende kalenderjaar aan de Belastingdienst door te geven. Dit kan zowel digitaal als door middel van formulier IB47/IB49. 2. Woont iemand naar de omstandigheden in Nederland, dan is deze persoon in principe belastingplichtig voor zijn gehele inkomen, waar dat ook is verworven (het wereldinkomen). Gezien de omstandigheden is Mark binnenlands belastingplichtige. 3. De belastbare winst bedraagt € 35.000. Voor de aftrek van kosten is in principe het enige criterium of de kosten in het kader van de onderneming zijn gemaakt. De fiscus mag niet op de stoel van de ondernemer gaan zitten. 4. Vanaf 2011 is de peildatum voor de heffing 1 januari van het jaar. De grondslag voor de heffing over 2015 is € 314.670 (20.000 + 14.000 + 34.000 + 8.000 + 260.000 -/- 21.330). De auto, de groenobligaties en het schilderij vallen buiten de heffing. De vermogensrendementheffing bedraagt € 3.776 (30% van 4% van € 314.670). Opgave 5 1. b 2. d 3. d 4. d 5. c Opgave 6 1. Onjuist, human resource accounting richt zich alleen op het rendement van de investering in mensen, niet in machines. 2. Onjuist, een POP is een individuele afspraak tussen medewerker en leidinggevende. 3. Juist. 4. Onjuist, deze gesprekken worden gevoerd door leidinggevenden. (P&O kan wel aanwezig zijn). 5. Onjuist, een functieprofiel geeft een specificatie van taken en verantwoordelijkheden. Een competentieprofiel specificeert de competenties die nodig zijn om een functie goed te kunnen vervullen. Studieboek Verbredingsvakken Antwoorden opgaven Examen VPS Verbredingsvakken 28 juni 2011 Opgave l 1. Uitgegeven: huur € 6.000 + machines € 30.000 + grondstoffen € 15.000 = € 51.000. Eigen geld: € 20.000. Dus geleend bij de bank: € 31.000. Maar het positieve banksaldo van € 5.000 is ook afkomstig van de banklening. Deze bedraagt totaal dus € 36.000. 2. Balans ‘Maak het’ per 1 januari 2015 Machines 30.000 Voorraad grondstoffen 25.000 Vooruitbetaalde huur 6.000 A-Bank 5.000 Totaal 66.000 Eigen vermogen Crediteuren Lening bank 20.000 10.000 36.000 Totaal 66.000 3. Technische levensduur: de periode gedurende welke de machines technisch gezien in staat zijn te produceren. Economische levensduur: de periode vanaf ingebruikname totdat de machines zo verouderd zijn dat met nieuwe machines goedkoper kan worden geproduceerd. 4. a. Eerst bepalen welke levensduur het kortst is, de technische of de economische. Hier is het de economische, dus afschrijven in zes jaar. b. aanschafprijs -/- restwaarde = € 27.000. c. afschrijving in het jaar 2015: € 27.000 gedeeld door 6 = € 4.500 5. Directe kosten kunnen rechtstreeks aan het product worden toegerekend: direct materiaal, directe arbeid. Indirecte kosten kunnen niet rechtstreeks aan het product worden toegerekend: afschrijvingskosten, huisvesting, energie, indirecte arbeid, indirect materiaal, administratiekosten, verzekeringen, belastingen. 6. Directe kosten € 25 + € 65 = Indirecte materiaalkosten 40% van € 25 = Indirecte arbeidskosten 30% van € 65 = Overige indirecte kosten 50% van € 90 = Integrale kostprijs: € 90 € 10 € 19,50 € 45 € 164,50 7. a. De resultatenrekening / winst-en-verliesrekening b. Sandra zelf als eigenares De A-Bank als geldlenende instantie De Belastingdienst 8. a. Verlies in box 1 b. Waarde aandelen in geen enkele box c. Aanmerkelijk belang dividend in box 2 d. Privépersonenauto is wel vermogen (zou dus box 3 zijn), maar is vrijgesteld 9. a. Verzamelinkomen is de som van de belastbare inkomens in box 1 + 2 + 3 b. Het verzamelinkomen is van belang voor: de drempels voor specifieke zorgkosten en giften; de ouderenkorting; de inkomensafhankelijke regelingen (zorgtoeslag, huurtoeslag, etc.) 10. Heffingskortingen die alleen via de inkomstenbelasting geëffectueerd kunnen worden: inkomensafhankelijke combinatiekorting; korting voor groene beleggingen. Opgave 2 1. Met planning wordt strategische planning bedoeld en control is het beheersen van de bedrijfsprocessen. Een goede planning-en-control biedt de mogelijkheid de juiste (bij)sturing te geven aan de processen. 2. De Demingcirkel omvat: plannen – uitvoeren – controleren – corrigeren (ook wel: plan – do – check – act) 3. De prestatie-indicatoren moeten aan vijf eisen voldoen: specifiek; meetbaar; acceptabel; realistisch; tijdgebonden. 4. Een integraal manager: heeft een eigen budget (personeel en financieel); heeft veel bevoegdheden en verantwoordelijkheden: i. voor investeringen; ii. voor aanname en ontslag van personeel; iii. voor HRM-instrumenten als opleiden, beoordelen, belonen; iv. voor output en middelen. De afdeling HRM heeft hierbij een ondersteunende rol. 5. Met competenties bedoelt men het geschikt zijn voor de functie van manager op basis van kennis, vaardigheden en attitudes. Als een (toekomstig) manager nog niet over alle vereiste competenties beschikt, is het van belang dat hij zich verder ontwikkelt. Vaak wordt gebruikgemaakt van een POP (persoonlijk ontwikkelingsplan), waarin individuele afspraken worden gemaakt over de te zetten stappen. 6. Leiderschapsstijlen: autoritair leiderschap: de leidinggevende stelt eenzijdig doelstellingen, procedures e.d. vast en neemt zelf alle beslissingen zonder deze toe te lichten aan de medewerkers; democratisch leiderschap: de nadruk ligt op de gezamenlijke inspanning om de doelstellingen te realiseren; feitelijk liggen de verantwoordelijkheid en bevoegdheid bij de medewerkers; de leidinggevende heeft als taken de werknemers te motiveren, het overleg doelgericht te laten verlopen en ervoor te zorgen dat er beslissingen worden genomen; laissez-faire leiderschap: de leidinggevende neemt een passieve houding aan. De medewerkers krijgen (te) veel ruimte en vrijheid. 7. a. Advies: het adviseren van directie, management en medewerkers over personeelsvraagstukken op strategisch, organisatorisch en operationeel niveau; b. Beheer: de verantwoordelijkheid over de HRM-instrumenten werving en selectie, personeelsplanning, opleiden, belonen, ontslag, functionerings- en beoordelingsgesprekken e.d.; c. Beleid: het opzetten en evalueren van de P&O-strategie en het personeelsbeleid; d. Control: het vaststellen van de resultaten van het gevoerde beleid, bijvoorbeeld aan de hand van ken- en stuurgetallen en het toezien op de naleving van wet- en regelgeving en interne procedures. 8. a. Goede arbeidsvoorwaarden: beloning, verlof, opleiding, kostenvergoeding b. Aantrekkelijke functie: uitdaging, afwisseling, verantwoordelijkheid c. Goede arbeidsomstandigheden: werkplek, daglicht, temperatuur d. Prettige arbeidsverhoudingen (collega’s, leiding) 9. Piramide van Maslow, zie pagina 135 van het theorieboek 10. Eerste soort: motivatiefactoren (‘satisfiers’). Deze dragen bij aan een goede motivatie: prestatie; erkenning; uitstraling van het werk; verantwoordelijkheid; promotie, carrière; groei; competentieontwikkeling; iets bereiken. Tweede soort: gebrek aan context- of hygiënefactoren (‘dissatifiers’). Deze leiden tot ontevredenheid als ze niet optimaal zijn: secundaire arbeidsvoorwaarden; relatie met collega’s; relatie met leiding; fysieke werkomgeving; wijze van leidinggeven; algemene voorschriften. Studieboek Verbredingsvakken Antwoorden opgaven Examen VPS Verbredingsvakken 12 januari 2011 Opgave l 11. Met een goede administratieve organisatie wordt het functioneren van de bedrijfsprocessen beheerst en kan op de juiste wijze (financiële) verantwoording worden afgelegd. 12. Protex bv is een handelsonderneming. Daarnaast onderscheidt men de: dienstverlenende onderneming; ambachtelijke onderneming; productieonderneming met massaproductie; productieonderneming met stukproductie. 13. Waardenkringloop Protex bv: zie pagina 65 van het theorieboek 14. Soorten functies: beschikkende (beslissende) functies; bewarende functies; registrerende functies; uitvoerende functies; controlerende functies. 15. Voorbeelden van functiescheiding binnen de afdeling loonadministratie van Protex bv: Nadat een collega de salarisgegevens ten behoeve van de loonbetalingen heeft ingevoerd, moet een collega de juistheid hiervan controleren. Een derde collega moet de daadwerkelijke uitbetaling accorderen. Het verwerken van de bankafschriften waarop de uitbetalingen van de salarissen staan, mag niet worden uitgevoerd door de medewerker die ook verantwoordelijk is voor de salarisadministratie. 16. Via verbandscontrole wordt vastgesteld of een uitkomst aannemelijk is. De samenhang tussen twee grootheden wordt beoordeeld. Bijvoorbeeld: brutoloon op verzamelloonstaat = brutoloon journaalpost nettoloon journaalpost = betaalde nettolonen loonheffing op aangifte = loonheffing op journaalpost loonheffing op aangifte = te betalen loonheffing. 17. Bij een bevoegdheidscontrole beoordeelt met of de juiste persoon de juiste beslissing heeft genomen: Heeft de bevoegde persoon een mutatie in de salarisverwerking geaccordeerd? Is de betaalopdracht voor de loonbetalingen geautoriseerd door de bevoegde functionaris? Zijn de arbeidscontracten met nieuwe medewerkers door de bevoegde persoon ondertekend? 18. Door een cijferbeoordeling controleert men of de realisatie niet (te veel) afwijkt van de cijfers uit de vorige periode of van de begroting/norm. Bijvoorbeeld: Vergelijking totale loonsom met die van de vorige maand / met de begrote loonsom / met de loonsom uit de overeenkomstige maand van het vorige kalenderjaar. 19. In 2015 is voor ongehuwden sprake van fiscaal partnerschap in één van de onderstaande situaties: Men was in 2013 al fiscale partners en hun situatie is in 2014 en 2015 niet gewijzigd. Men heeft een notarieel samenlevingscontract en is op hetzelfde adres ingeschreven in de GBA. Men woont samen en heeft samen een kind (of een kind erkend). Men heeft een samengesteld gezin. Men woont samen en heeft samen een eigen woning. Men woont samen en is elkaars pensioenpartner. 20. Boxen waarin aangegeven moet worden: Salaris in box 1: belastbaar inkomen uit werk en woning Effecten geen aanmerkelijk belang in box 3: belastbaar inkomen uit sparen en beleggen Betaalde hypotheekrente eigen woning in box 1: belastbaar inkomen uit werk en woning Audio- en video-installaties zijn vrijgesteld (worden voor persoonlijke doeleinden gebruikt) Opgave 2 1. Beloning kan een krachtig instrument zijn om gedrag van medewerkers te sturen. Maar aan het beoordelingsgesprek moeten consequenties worden verbonden ten aanzien van het salaris. Anders wordt er onvoldoende sturing gegeven aan het gedrag en het functioneren van de medewerker. 2. Nadeel: medewerkers kunnen zich alleen richten op de criteria die ‘letterlijk’ beloond worden en daardoor calculerend gedrag gaan vertonen. Een integrale en transparante aanpak is nodig: per functiesoort de competenties in kaart brengen die van betekenis zijn; een rangorde maken op basis van deze criteria (functiegebouw); een salarisgebouw opzetten met bandbreedtes (minimum- en maximumsalaris); koppelen van beoordelingscriteria aan de functiegroepen. 3. Competenties zijn eigenschappen, vaardigheden en kwalificaties waarover een werknemer beschikt, die helpen om taken succesvol uit te voeren. Voorbeelden: aanpassingsvermogen, ambitie, analytisch vermogen, assertiviteit, besluitvaardigheid, communicatievermogen, creativiteit, doorzettingsvermogen, empathisch vermogen, flexibiliteit, initiatief, integriteit, klantgerichtheid, loyaliteit, netwerkvaardigheden, overtuigingskracht, uitdrukkingsvaardigheid, sensitiviteit, stressbestendigheid, zelfvertrouwen. 4. Een POP is een plan waarin doelen worden gesteld en individuele afspraken worden gemaakt over de stappen die de werknemer in de komende periode zet om de vereiste competenties te bereiken. 5. Andere beoordelingscriteria: prestaties: werktempo, laag foutenpercentage; gedrag: houding, collegialiteit; persoonskenmerken; flexibiliteit, doorzettingsvermogen. 6. Een beoordelingsgesprek: Er is meestal sprake van veel eenrichtingsverkeer. De leidinggevende geeft een oordeel over het functioneren in het verleden. Een functioneringsgesprek: is veel meer een dialoog tussen leidinggevende en werknemer; is toekomstgericht; er worden wederzijdse afspraken gemaakt voor de toekomst. 7. De kwantitatieve personeelsbehoefte betreft het aantal personeelsleden. De kwalitatieve personeelsbehoefte ziet op soort en type medewerkers. Om te voorzien in deze twee soorten personeelsbehoefte kunnen acties nodig zijn op het gebied van instroom, doorstroom en uitstroom van personeel. 8. Bij e-recruitment wordt het proces van werving en selectie gedigitaliseerd. Een vacaturen wordt op een recruitmentsite geplaatst en belangstellenden kunnen elektronisch solliciteren onder toevoeging van hun cv. De selecteur kan elektronisch afwijzen of uitnodigen voor een gesprek. Bij een assessment worden sollicitanten onderworpen aan een beoordelingsprogramma om te bepalen of zij over ontwikkelbare talenten beschikken. Kennisconstructie is het uitgangspunt, niet kennisreproductie. 9. Doelstellingen van het arbeidsvoorwaardenbeleid: aantrekken van nieuw personeelsleden; motiveren, binden en belonen van huidig personeel. 10. Strategisch HRM-beleid is een lange termijnvisie op de inzet van HRM gerelateerd aan de strategische doelstellingen van de onderneming. Daarnaast onderscheidt men het tactische en het operationele niveau.