Fysiologie Mens en Dier Niek Groot College 26 maart 2012 Dr. Buwalda Het autonome zenuwstelsel Een kenmerk van het autonoom zenuwstelsel is dat elke impuls van het CZS het orgaan bereikt via twee neuronen, namelijk een preganglionair (die gemyleniseerd is) en postganglionair (niet-gemyelinseerd) neuron, met uitzondering van de prikkels die via de nervus vagus en de nervus pelvicus gaan. Elke baan heeft dus een neuron in het CZS en een neuron in het PZS. De cellichamen van de postganglionaire neuronen zijn gelegen in de motorganglia dichtbij het ruggenmerg. - De sympaticus loopt via de grensstrengen (reeks ganglia die als een parelsnoer langs her ruggenmerg gelegen zijn) naar de organen, de neuronen stellen de neurotransmitter noradrenaline vrij. In tegenstelling tot het sympatische zenuwstelsel bevat het sympatische zenuwstelsen zeer korte preganglionaire zenuwen die vanuit het ruggenmerg overschakelen in een ganglion. Hierdoor heeft het sympatische zenuwstelsen zeer lange postganglionaire zenuwen die verschillende doelorganen kunnen innerveren. De preganglionaire zenuwen hebben allemaal acetylcholine als neurotransmitter. De postganglionaire zenuwen hebben dit niet. De postganglionaire neurotransmitter van het sympatische zenuwstelsel is noradrenaline, terwijl dit in het parasympatische zenuwstelsel nog steeds acetylcholine is. - De parasympathicus die vertrekt vanuit het ruggenmerg, de neuronen gebruiken de neurotransmitter acetylcholine. Ze bestaat vooral uit de zwervende zenuw (nervus vagus). Vertakkingen van deze zenuwen lopen naar de verschillende organen. Het parasympatische zenuwstelsel heeft hele lange preganglionaire zenuwen die vanuit de hersenstam pas in het doelorgaan overschakelen op het ganglion. Parasympatische zenuwcellen hebben daarom zeer korte postganglionaire zenuwen. Dwarsgestreept spierweefsel, zo genoemd vanwege het uiterlijk onder de microscoop, is spierweefsel bestaande uit lange, veelkernige spiervezels. Dwarsgestreept spierweefsel wordt voornamelijk gevonden in skeletspieren, die onder willekeurige controle staan en voornamelijk botten met elkaar verbinden. Daarnaast bestaat ook de hartspier uit dwarsgestreept weefsel (zie onder). Glad spierweefsel staat niet onder willekeurige controle en is onder meer te vinden in het maag-darmstelsel, bloedvaten, luchtwegen, voortplantingsorganen. 1 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Somatisch versus autonoom Het autonome en het somatische zenuwstelsel hebben beiden een ander effect op het doelweefsel (glad/dwarsgestreept spierweefsel) waarop zij eindigen. Het somatische (animale) zenuwstelsel heeft alleen een exciterende werking, terwijl het autonome zenuwstelsel zowel excitatoir als inhibatoir gereguleerd kan worden. Motorische eindplaat De motorische eindplaat is een microscopische structuur die zich bevindt op de overgang tussen spiercellen en motorische zenuwvezels, en die zorgt dat het zenuwsignaal wordt omgezet in een signaal waardoor de spier gaat samentrekken. De motorische eindplaat is dus een type synaps. Een motorisch axon splitst zich nabij zijn bestemming in een aantal takken die stuk voor stuk contact maken met de spiercelmembraan. Een groep spiervezels die door 1 axon wordt bediend heet een motorische eenheid (motor unit). De grootte van een motorische eenheid varieert tussen 1 en 100 spiervezels. De afzonderlijke contactplaatsen zijn de motorische eindplaten. Ze bestaan uit kleine gebiedjes waar de celmembranen van zenuw- en 2 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot spiercel vlak bij elkaar liggen en waar zich speciale eiwitten in beide membranen bevinden. Als er via de zenuwvezel een actiepotentiaal aan de eindplaat arriveert, stromen er calciumionen uit de extracellulaire vloeistof in de uitloper van de zenuwcel naar binnen en binden zich aan bepaalde intracellulaire eiwitten. Hierdoor binden zich met neurotransmitter gevulde blaasjes van de binnenkant aan de celmembraan en geven hun inhoud (acetylcholine) naar buiten toe af. Het is belangrijk dat je onthoudt dat er collageen in de synapsspleet zit, zodat het geheel stabieler wordt (collageen is sterker dan vocht). De acetylcholine bindt zich dan weer aan de nicotinerge acetylcholinereceptoren aan de spierkant van de motorische eindplaat, die bestaan uit kanaaleiwitten die als er acetylcholine aan bindt open gaan staan, waardoor natriumionen in de spiercel naar binnen en kaliumionen naar buiten stromen. Er gaat meer natrium naar binnen dan kalium naar buiten, waardoor een lokale eindplaatpotentiaal (EPP) ontstaat, die zich verspreidt over de spiercel en in de transverse tubuli, waardoor weer calciumionen uit het sarcoplasmatisch reticulum vrijkomen waardoor de spiercontractie wordt gestart. De acetylcholine in de synapsspleet wordt intussen afgebroken door acetylcholinesterase waardoor het systeem weer gereed gemaakt wordt voor een nieuwe prikkeling. Flexor/extensor Flexie betekent "buiging" en wordt als aanduiding voor veel bewegingen gebruikt. Het tegenovergestelde van flexie is extensie ("strekken"). Flexie en extensie vinden plaats in het ellebooggewricht en het kniegewricht als vanuit de neutrale uitgangshouding de arm of knie wordt gebogen. Skeletspieren Skeletspieren worden aangestuurd door het zenuwstelsel. Ze worden vanuit de hersenen aangestuurd door motorische zenuwen. De bewuste aansturing van de skeletspieren vindt plaats via het piramidaal systeem. Deze loopt van de motorische schors naar de hersenstam en ruggenmerg. In de hersenstam en ruggenmerg liggen motorische zenuwcellen, de alfamotorneuronen. Eén motorische zenuwcel stuurt meerdere spiervezels van eenzelfde spier aan. Een dergelijke combinatie van een zenuwcel met de bijbehorende spiervezels wordt een motorische eenheid genoemd. Elke spier is onderverdeeld in meerdere motorische eenheden. De kracht die een spier levert hangt af van het aantal geactiveerde motorische eenheden. Over het algemeen geldt dat grote spieren motorische eenheden hebben met veel spiervezels, en dat spieren die nauwkeurige bewegingen moeten maken uit kleine motorische eenheden bestaan. 3 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Op deze manier kan de kracht die een spier levert nauwkeurig worden opgebouwd. De terminologie van spiervezels is wat anders dan die van andere cellen. In het college werden de verschillen uitgelegd aan de hand van het volgende tabelletje. Dwarsgestreept spierweefsel Dwarsgestreept spierweefsel bestaat uit spiervezels en die op hun beurt weer bestaan uit spierfibrillen. Elke spiervezel is ontstaan door versmelting van vele spiercellen. Een spiervezel bevat dan ook veel kernen. Met een microscoop is bij deze spiervezels een dwarse streping te zien. Veel dwarsgestreepte spieren zitten vast aan delen van het skelet (de skeletspieren). Sommige dwarsgestreepte spieren zitten met een of beide uiteinden vast aan de huid (de huidspieren). Voorbeelden van huidspieren zijn spieren in het gelaat en de spieren in de tong. Op microscopisch niveau bestaat een dwarsgestreepte spier uit dikke (zware) en dunne (lichte) filamenten, die je kunt zien als 'staafjes' die in elkaar geschoven moeten worden om de spier korter te maken en dus aan te spannen. Aan de zware filamenten zitten uitsteeksels, de myosine-koppen. In rustpositie zijn deze gekoppeld aan ATP. Als de spier gaat samentrekken, wordt ATP gehydrolyseerd tot ADP en anorganisch fosfaat. Door de energie die hierbij vrijkomt, bindt de myosinekop zich aan een bindingplaats op de lichte filamenten oftewel actinefilamenten. ADP en de fosfaatgroep worden daar losgelaten, zodat de myosinekop weer naar zijn rustpositie gaat. Hierdoor schuiven de lichte en zware filamenten in elkaar, wordt de spier korter en spant zich dus aan. 4 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Sarcoplasmatisch reticulum Het sarcoplasmatisch reticulum (SR) wordt gewoonlijk beschouwd als een gespecialiseerde vorm van (glad) endoplasmatisch reticulum die aanwezig is in spiercellen. Een belangrijke functie van het SR is het opnemen van calciumionen, om deze snel los te laten op het moment dat de cel een actiepotentiaal genereert. Het opnemen van calcium is een actief proces dat energie kost, en wordt uitgevoerd door de sarcoplasmatische calciumpomp. Werking Een spier trekt samen onder invloed van een motorisch neuron. Een motorisch neuron laat acetylcholine los in de synaptische spleet tussen het neuron en spiercel. Dit veroorzaakt een actiepotentiaal, welke door de T-tubuli (buizen door het sarcoplasmatisch reticulum, instulping membraan) van de spiercel naar binnen gaat. Het actiepotentiaal stimuleert de afgifte van calcium door het sarcoplasmatisch reticulum. De calcium-ionen binden aan de troponine-complexen op de tropomyosine-draden, waardoor deze draden van de myosine-bindingsplaatsen verschuiven. De myosinekoppen kunnen nu binden, waardoor contractie (spiersamentrekking) mogelijk is. Na de contractie (als er geen actiepotentiaal meer is) gaan de calcium-ionen terug naar het sarcoplasmatisch reticulum, dat de ionen bewaart tot het volgende actiepotentiaal. De tropomyosinedraden gaan door het tekort aan calcium weer over de myosinebindingsplaatsen liggen. Myofibril Myofibrillen, ook wel contractiele elementen genoemd, zijn een onderdeel van het cytoskelet. Ze zijn opgebouwd uit lange draadvormige eiwitketens van de eiwitten myosine en actine. Deze eiwitketens worden vanwege hun draadvorm ook wel actine- en myosinefilamenten genoemd. In combinatie met actinefilamenten hebben ze verscheidene functies in de bewegingen van cellen; hierbij stimuleren calciumionen de myosinelepels om aan te hechten op een parallel gelegen actinefilament, waardoor de filamenten een stukje langs elkaar schuiven. Dit principe wordt veelvuldig toegepast in spiervezels, bij het afsnoeren van blaasjes binnen de cel en bij het klieven van dierlijke cellen tijdens mitose en meiose. 5 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Tropomyosine Bij een spier in rust zijn de myosine-bindingsplaatsen op de lichte filamenten bedekt door een draad van tropomyosine. Op deze draad zitten weer bindingsplaatsen voor calcium, de zogeheten troponine-complexen. Als een spier wil samentrekken, zullen de bindingsplaatsen voor de myosinekoppen vrij moeten komen te liggen. Je kunt dus zeggen dat tropomyosine de myosinekopjes inhibieert. Tropomyosine ligt als een soort draad op de actinefilamenten, waar de myosinekopjes aan moeten hechten zodra de spier moet gaan contraheren. Troponine Troponine is het eiwit dat er voor zal zorgen dat de myosinekopjes ondanks het tropomyosine toch aan de actinefilamenten kunnen hechten. Zodra troponine in contact komt met calciumionen zal het de tropomyosine ‘draden’ opzij trekken, zodat het myosine kan binden (zie afbeelding). Titine Titine is een extreem groot en lang molecule. Het is het zwaarste bekende proteïne in termen van moleculaire massa. De menselijke variant heeft een moleculaire massa van meer dan 3,8 miljoen Dalton, en bestaat uit een opeenvolging van meer dan 34.000 aminozuren. De brutoformule is bepaald op C169718H270459N45687O52243S913. 6 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Spiercontractie Een myosinekop steekt uit in de richting van het actinefilament. Er is nog geen actine en myosine gekoppeld. Een spiervezel wordt geactiveerd. Ca2+ komt vrij en bindt zich aan troponine en bindingsplaatsen. Het myosine-ATP-complex wordt geactiveerd. Myosinekoppen binden zich aan actine, dat wordt samen actomyosine. Er komt energie vrij en de myosinekoppen klappen om. De spier wordt kleiner daardoor neemt de spierspanning toe. Actomyosinecomplex wordt verbroken dat splitst in actine en myosine. De myosinekoppen klappen terug waardoor de actine en myosine terugkomen in de oorspronkelijke toestand. Ca2+ wordt door het SR opgenomen. Vervolgens komt de spier terug in rust. ATP in de spier Om een spier te laten werken is energie nodig. De enige energie die de spier kan gebruiken is ATP (adenosine tri fosfaat). Wanneer deze stof gebruikt wordt voor verbranding, wordt het opgesplitst in ADP (adenosine di fosfaat), P (fosfaat) en energie. Om deze ADP + P later weer terug te zetten naar ATP (waaruit weer energie vrijgemaakt kan worden), zijn er energiesystemen in het lichaam nodig die hiervoor kunnen zorgen. Dit zijn de fosfaatpoel, het melkzuursysteem en het zuurstofsysteem. Je moet wel onthouden dat een spier NOOIT door zijn ATP voorraad heen zal zijn. Dit zal pas gebeuren wanneer je overlijdt. Hierbij treedt er Rigor Mortis op door gebrek aan ATP (ga dit na). 7 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Creatinefosfaat in de spier Dit is het eerste systeem dat wordt aangesproken bij een verandering in gevraagde energie door een spier. Op dit punt komt ook de spraakmakende stof creatine om de hoek kijken. De functie van creatine is de spieren de mogelijkheid geven langer gebruik te maken van het energiesysteem. Dit werkt als volgt. De ATP stof, die rond de spieren als voorraad ligt opgeslagen, is na ongeveer 5 seconden op. Op dat moment geeft de stof creatinefosfaat (CP) zijn fosfaatdeel af om een binding te vormen met de ontstane ADP, zodat het weer getransformeerd kan worden naar ATP. Als het lichaam meer creatine heeft (dat zich van tevoren kan binden met fosfaat), kan de creatinefosfaat langer gebruikt worden met als gevolg dat je op deze manier langer kunt trainen in dit energiesysteem. Het voordeel hiervan is dat je minder snel verzuurt (minder snel het volgende energiesysteem moet aanwenden) en dus meer kunt doen. Aangezien dit energiesysteem geen zuurstof nodig heeft en er geen melkzuur wordt gevormd, wordt het ook wel anaëroob a-lactisch genoemd. De scheikundige formule hiervoor is: CP (creatinefosfaat) + ADP --> Creatine + ATP (energie) Melkzuur in de spier Terwijl de creatinefosfaat uitput, krijgt het lichaam steeds meer hulp van het melkzuursysteem. Het nadeel van dit systeem is dat er melkzuur gevormd wordt (vroege spierpijn). De brandstof die gebruikt wordt om ATP te vormen hier is glycogeen (wat voortkomt uit koolhydraten/suikers). Een andere benaming voor deze reactie is de lactische anaërobe verbranding (verbranding zonder zuurstof, met melkzuur). De scheikundige formule hiervoor is: Glycogeen --> 2 ATP (energie) + melkzuur 8 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Slow en fast twitch Spiervezels zijn onderdelen van spierbundels en bestaan uit myofibrillen, gevonden in de dwarsgestreepte spieren, in het glad spierweefsel worden geen spiervezels gevonden. Spiervezels worden geen cellen genoemd omdat ze meerkernig zijn, het zijn samensmeltingen van meerdere cellen. Dit heet een Syncytium. Spiervezels reageren snel op impulsen, maar raken ook snel vermoeid. Het aantal spiervezels is genetisch bepaald. Ook de verhouding tussen de verschillende types (zie infra) zijn genetisch bepaald en kunnen slechts lichtjes aangepast worden door trainig. Type I (Slow Twitch) -Hoog myoglobine gehalte -Hoge aerobe capaciteit -Zijn rood van kleur -Bevatten veel mitochondriën Type IIx (Fast Twitch) -Hoge anaërobe capaciteit -Zijn wit van kleur -De Fast Twitch vezels zijn nog onder te verdelen in type IIa, IIx en IIb. Type IIa (Intermediaire spiervezel) -Gekenmerkt door kracht en uithoudingsvermogen -Mogelijkheid om vetten en koolhydraten te verbranden -Zijn in staat tot de anaërobe omzetting van glucose via de glycolyse 9 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Motorunits In de spieren zitten zogenaamde motorunits. Een motorunit(motorische eenheid) bestaat uit een motorische zenuwvezel en alle door deze zenuwvezel geïnnerveerde spiervezels. Het is de fundamentele functionele eenheid van een skeletspier. Het aantal spiervezels per motorunit is afhankelijk, niet van de grootte van de spier, maar van de nauwkeurigheid waarmee deze spier werkt. De oogspieren die betrokken zijn bij zeer fijne, nauwkeurige bewegingen kunnen zelfs motorunits bevatten met slechts 1 spiervezel. Dit leidt tot een hoog aantal motorunits in een klein spiertje(oogspier). Factoren die de kracht in een spier bepalen zijn: Het aantal spiervezels in een spier(en per motorunit), hoe meer, hoe groter de kracht. Het aantal motorunits die gelijk geactiveerd worden in een spier, hoe meer motorunits geactiveerd worden hoe groter de kracht. De soort prikkel die per motorunit plaats vindt. Zo levert een twitch (enkelvoudige contractie) minder kracht op dan wanneer er 2 prikkels kort op elkaar volgen en er een summatie ontstaat. Dit leidt tot een groter kracht. Het vezeltype waar een spier uit bestaat. De type 1, rode, aerobe of langzame leveren een kleinere kracht over een grotere periode. De type 2, witte, fasische, snelle, anaerobe spiervezels leveren een grotere kracht over een kortere periode. Het aantal ATP of energie die voorradig is in een spier. Hoe meer energie hoe meer kracht, tot op zekere hoogte natuurlijk. Er is per motorunit een bepaald soort spiervezeltype. Dus een motorunit innerveert of langzame of snelle spiervezels. Per spier kunnen er echter wel meerdere soorten spiervezeltype aanwezig zijn. Omdat er ook meerdere motorunits in een spier zitten. Over het algemeen geldt voor skeletspieren dat er evenveel snelle als langzame spiervezeltype aanwezig zijn. Afgezien van de individuele verschillen kan er gezegd worden dat de spieren van getrainde sporters die trainen op uithoudingsvermogen een groter percentage aan langzame spieren hebben en dat sporters die aan krachtraining doen gemiddeld een groter percentage snelle vezels hebben. Dit beide gezien ten opzichte van ongetrainde mensen. Op topsport zit het verschil in kracht of juist uithoudingsvermogen waarschijnlijk in het feit dat de een met meer langzame of juist snelle vezels is geboren. Ga na dat asynchrone activatie van motorunits vermoeidheid tegen gaat. De spier kan op verschillende manieren contraheren. 10 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Isometrische contractie, waarbij de spier kracht levert zonder beweging. Dit resulteert in een toename van spierkracht, maar enkel in de gewrichtshoek waarin getraind werd. Voor een toename van spierkracht op de hele bewegingsbaan moeten dus verschillende hoeken getraind worden. Isotonische contractie, waarbij de spier met constante spierspanning samentrekt. Glad spierweefsel Glad spierweefsel bestaat uit spiercellen van actine en myosine die in tegenstelling tot dwarsgestreept spierweefsel niet onder de invloed van de bewuste wil samentrekken en dit samentrekken ook veel langzamer doen dan dwarsgestreepte spieren. De cellen van het gladde spierweefsel zijn spoelvormig met een centrale kern met daar rond enige organellen zoals het ER, mitochondriën en een golgi-apparaat. Gladde spiercellen zijn omgeven door een basale lamina (behalve ter hoogte van een nexus, die voorkomt op plaatsen waar de cellen op 2nm van elkaar liggen). De contractie van deze spieren is traag en langzaam, maar daarentegen vrijwel onvermoeibaar. In het lichaam worden gladde spiercellen onder andere aangetroffen in de wand van het maagdarmkanaal, waar ze de darminhoud transporteren, in de wand van slagaders waar ze bij de bloeddrukregeling en de doorbloedingsregeling betrokken zijn, in de baarmoeder en in de blaas, en in de bronchiën. Ook de pupil wordt door glad spierweefsel aangestuurd. Je kunt glad spierweefsel indelen in single-unit smooth muscle en multi-unit smooth muscle (heeft betrekking op de nauwkeurigheid en de activiteit van de spier). 11 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Contractie glad spierweefsel In de gladde spiercellen bindt Ca2+ aan calmoduline en het Ca2+-calmoduline complex bindt aan myosine light chain kinase (MLCK) waardoor dit enzym actief wordt. Het actieve Ca2+calmoduline–MLCK fosforyleert de myosine lichte ketens waarna de actine bindingsplaats op de myosine kop beschikbaar wordt en myosine in staat is om het actine te binden. In skeletspiervezels zorgt de binding van Ca2+ voor een vormverandering van troponine terwijl MLCK door de binding van Ca2+-calmoduline enzymatisch actief wordt in gladde spiercellen. Het eind resultaat is hetzelfde, de myosine kop kan binden aan het actine. Gladde spiercellen die gedurende lange tijd zijn aangespannen zonder veel energie te verbruiken verkeren in een “latch state”. Onder normale omstandigheden (niet de “latch state”) kunnen de myosine-kop en het actine elkaar binden en langs elkaar schuiven als de myosine lichte keten gefosforyleerd is. Als de myosine lichte keten gedefosforyleerd wordt, laat de myosine-kop los van het actine filament. Echter, als de myosine lichte keten gedefosforyleerd wordt, terwijl de myosine-kop aan het actine filament gebonden blijft (omdat er te weinig ATPase activiteit is), blijft de gladde spiervezel in gecontraheerd staat en verkeert in een “latch state” (vergelijk de rigor mortis in gestreepte spieren) Zenuwvezels lopen langs het gladspierweefsel en neurotransmitter wordt in de buurt van de gladde spiercellen afgegeven. De neurotransmitter bereikt de gladde spiercellen middels diffusie. 12 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Spierspoeltjes Spierspoeltjes zijn vooral te vinden tussen de spiervezels van spieren die verantwoordelijk zijn voor de lichaamshouding. Het zijn zintuigjes van ongeveer 7 millimeter lang die gewikkeld zijn rond dwarsgestreepte spiervezels. Deze receptoren zenden informatie door naar de hersenen over de rekbaarheid van de spieren. Ze wisselen daar in een constante stroom informatie over uit. Spierspoeltjes hebben een uittrekbaar middenstuk en samentrekbare uiteinden. Hiermee kunnen ze het samentrekken en uitrekken van een spier regelen voordat er door het lichaam actie wordt ondernomen. Dit kan door de nauwe samenwerking met de hersenen. Als spieren een bepaalde houding moeten volhouden werken de spoeltjes als fixatiezintuig. Alfa-gamma coactivatie De myotatische reflex zelf is feedback gestuurd en passief; er treedt verlenging in de spier op en de reflex treedt in werking. De contractie van de spier kan ook, samen met de myotatische reflex vanuit de hersenen worden gestuurd; feedforward en actief: vanuit de hersenen wordt via de gamma- motoneuronen de gewenste lengte opgelegd; de gamma- motoneuronen exciteren de intrafusale vezels. De hoeveelheid contractie die dan moet plaatsvinden wordt geschat op basis van eerdere ervaringen en uit informatie die receptoren geven over de feitelijke belasting (bijv. het gewicht van een stapel boeken die je aan het optillen bent). Tevens regelen de gamma motoneuronen hierdoor de gelijktijdige lengteverandering van intra- en extrafusale vezels. Hierdoor kunnen de intrafusale vezels lengteverandering blijven registreren; het meetbereik van de intrafusale vezels verandert synchroon met de verkorting zodat feedback mogelijk blijft. Bijvoorbeeld bij het onderhands optillen van een voorwerp: Als eerste neemt de spanning op de spier toe, maar wordt nog niet korter. Vervolgens door de gamma-activatie geeft de spierspoel meer afferente activiteit af. De motoneuronen in het ruggenmerg worden geactiveerd , de bicepsspanning neemt toe en de biceps wordt korter waardoor het voorwerp wordt opgetild. Ook wordt hierdoor de spierspoel korter waardoor de afferente activiteit vermindert. De bicepsspanningstoename stopt. Hierdoor worden voorwerpen met de juiste spanning opgetild. 13 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Golgi peesorgaan Wanneer er te veel kracht wordt gegenereerd door de agonist, worden de sensorische uiteinden van de agonist samengeknepen. De Golgi wordt geactiveerd. Via een inhiberende motorneuron zal dit zorgen voor een afname van activiteit van motorneuronen. Dit zorgt ervoor dat de spierkracht in de agonist afneemt en de contractie afneemt. Voorbeeld: reguleren van constante kracht bij het vasthouden van een mok melk (zie afbeelding). 14 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Colleges 27 maart 2012 Dr. Scheurink Hypofyse De hypofyse, oftewel hersenaanhangsel, is een klier midden in het hoofd, onder de hersenen, die vele hormonen afscheidt. De hypofyse vervult een belangrijke rol bij de regulering van een groot aantal hormonen. De klier is ongeveer zo groot als een kikkererwt (doorsnede circa één centimeter) en is gelegen in een holte in de schedelbasis, achter de neusrug. De hypofyse is opgebouwd uit drie delen: de voorkwab (pars anterior of adenohypofyse) achterkwab (pars posterior of neurohypofyse) de middenkwab (pars intermedia) De middenkwab is bij mensen bijna niet aanwezig. Bij sommige diersoorten is deze echter relatief groter. De achterkwab van de hypofyse staat met lange axonen direct in verbinding met de hypothalamus. De voorkwab van de hypofyse is via een poortadersysteem verbonden met de hypothalamus. Deze meet de hoeveelheden hormonen in het bloed en stuurt hormonen naar de hypofyse wanneer er meer of minder van een hormoon nodig is. 15 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Neurohypofyse De neurohypofyse of hypofyseachterkwab maakt deel uit van het endocriene systeem. In feite betreft het een verzameling axonale projecties die vanuit de hypothalamus helemaal tot voorbij de adenohypofyse of hypofysevoorkwab lopen. De neurohypofyse bestaat vooral uit projecties van neuronen ofwel axonen die van de nucleus supraopticus en de nucleus paraventricularis van de hypothalamus lopen. Deze axonen scheiden peptidehormonen af in de haarvaten van de hypofysepoortader. De neurohypofyse geeft zowel vasopressine (ADH, Stimuleert het vasthouden van vocht; zorgt voor een stijgende bloeddruk en roept mannelijke agressie op) als oxytocine (Samentrekking van de baarmoeder en lactatie) af. Deze hormonen worden beiden in de nucleus paracentricularis en in de nucleus supraopticus gemaakt. Adenohypofyse Met de adenohypofyse wordt het voorste deel van de hypofyse dat tevens het grootste deel van de hypofyse vormt bedoeld. De adenohypofyse speelt een sturende rol bij allerlei lichamelijke processen zoals stress, groei en voortplanting. De adenohypofyse scheidt peptidehormonen af, waardoor onder meer het functioneren van de bijnier, lever, botten, schildklier en gonaden wordt geregeld. De adenohypofyse wordt zelf aangestuurd vanuit de hypothalamus en door middel van tegenkoppeling vanuit de doelorganen. POMC Pro-opiomelanocortin (POMC) is a precursor polypeptide with 241 amino acid residues. POMC is synthesized from the 285-amino acid long polypeptide precursor, pre-proopiomelanocortin (pre-POMC), by the removal of a 44-amino acid long signal peptide sequence during translation. The large molecule of POMC is the source of several important biologically active substances (multiple afgifte: meer hormonen van één POMC molecuul splitsing (dus ook het geproduceerde hormoon) is specifiek voor de endocriene cel). 16 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Hormonen afgegeven door de adenohypofyse Net zoals de neurohypofyse zal de adenohypofyse verschillende hormonen afgeven aan het lichaam. Dit gebeurt niet via neuronen die hun peptidehormonen in de neurohypofyse afgeven aan het bloed, maar direct, zonder de tussenkomst van neuronen. 1 TSH Thyroïdstimulerend hormoon of TSH is een hormoon dat geproduceerd wordt door de voorkwab van de hypofyse (de adenohypofyse). Het stimuleert de schildklier (thyroïd) tot productie van schildklierhormonen, welke essentieel zijn voor normale groei en ontwikkeling en effecten hebben op het metabolisme. De hypofyse op zijn beurt wordt aangestuurd met thyroïd vrijmakend hormoon (TRH) vanuit de hypothalamus. 2 Corticotropine Corticotropine (voluit: adrenocorticotroop hormoon) of ACTH is een polypeptide hormoon en een neurotransmitter. Het bestaat uit 39 aminozuren en het wordt geproduceerd en afgegeven door de adenohypofyse en door sommige neuronen. ADH en CRH geproduceerd in de hypothalamus stimuleren de afgifte van ACTH. ACTH werkt in op de bijnierschors en stimuleert de aanmaak van corticosteroïden zoals cortisol en ook androgenen (sekssteroïden). Cortisol remt op zijn beurt weer de afgifte van ACTH (negatieve feedback), door een direct effect op de adenohypofyse en een indirect effect op de hypothalamus, waar het de afgifte van CRH remt. 3 FSH/LH Het follikelstimulerend hormoon (afgekort FSH, ook wel Follitropine genoemd) wordt afgegeven door de hypofyse, samen met het luteïniserend hormoon (LH). Onder invloed van deze hormonen wordt de hormoonproductie van andere geslachtshormonen geregeld. FSH stimuleert bij de vrouw de groei en rijping van follikels in de eierstokken, en zet de follikels aan tot productie van oestrogenen. Bij de man bevordert FSH de vorming van zaadcellen in de teelballen door stimulatie van de Sertolicellen. Bepaalde andere geslachtshormonen remmen de hypofyse in de afgifte van FSH (tegenkoppeling). Bij de man stimuleert FSH de aanmaak en rijping van zaadcellen. De FSH-concentratie is bij mannen vanaf de puberteit betrekkelijk constant. In de hypothalamus wordt GnRH (gonadotropin releasing hormone) aangemaakt, dit is de zgn. releasing hormone van FSH en LH. 17 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot 4 Prolactine Prolactine is een hormoon dat aangemaakt wordt in de hypofyse (voorkwab). Het is voor het eerst geïsoleerd door Oscar Riddle uit de hypofyse van runderen en blijkt bij de mens vooral een stimulerende werking op het borstklierweefsel te hebben (afscheiding). De afgifte van prolactine staat onder controle van de hypothalamus door de remmende werking van dopamine. 5 Groeihormoon Het menselijk groeihormoon (ook wel afgekort tot GH of HGH, (humaan) groeihormoon) of somatotropine is een hormoon dat wordt gemaakt in de hypofysevoorkwab. De belangrijkste functie is het stimuleren van de productie en afgifte van groeifactoren. Het groeihormoon beïnvloedt slechts enkele soorten cellen. Groeihormoon wordt niet gelijkmatig geproduceerd maar in korte pieken. De productie van groeihormoon vindt plaats bij lichaamsbeweging, stress en ongeveer twee uur na het inslapen. De afgifte wordt in de hersenen geregeld door twee stoffen: 'growth hormone releasing hormone' of GHRH en somatostatine. Ze komen via speciale bloedvaten in de hypofyse. 'Growth hormone releasing factor' heeft als functie het stimuleren van de afgifte, terwijl somatostatine de afgifte juist afremt. TRH (TSH releasing hormone): TSH omhoog CRH (corticotropin releasing hormone): ACTH omhoog GnRH of FSH/LH-RH (gonadotropin releasing hormone): FSH + LH omhoog GRH (GH releasing hormone): GH omhoog GH inhibiting hormone (GIH = somatostatine): GH omlaag Prolactine inhibiting hormone (PIH = dopamine): prolactine omlaag 18 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Geslachtsbepaling Bij gewervelde dieren wordt de sekse bepaald door geslachtshormonen gevormd in de indifferente gonade. Bij zoogdieren is dit feitelijk een één op één relatie met de genetische constitutie en het is bij zoogdieren ook tot op heden niet mogelijk gebleken deze geslachtsontwikkeling op kunstmatige wijze om te draaien. Een individu dat een X chromosoom heeft van de moeder en een Y chromosoom van de vader zal een mannelijk geslachtsontwikkeling volgen en een individu dat een X chromosoom heeft van de moeder én een X chromosoom van de vader volgt een vrouwelijke geslachtsontwikkeling. Het X en Y chromosoom worden de geslachtschromosomen genoemd. Een belangrijke component van de secundaire geslachtsontwikkeling is "Anti Mullerian Hormone" dat zorgt voor een afbraak van de in eerste instantie aangelegde gang van Muller, de afvoergang van de vrouwelijke geslachtsproducten. Anti Mullerian hormone (AMH) Het Anti-Müllerian Hormone (AMH) is oorspronkelijk beschreven als het hormoon dat ervoor verantwoordelijk is dat de buizen van Müller bij de man verdwijnen. Bij de vrouw blijven ze bestaan, groeien ze uit tot de eileiders, en smelten ze samen leidend tot de vorming van de baarmoeder. Wolffian vs. Mullerian Sexual differentiation is defined as the phenotypic development of structures consequent upon the action of hormones produced following gonadal determination. The sex of an early embryo cannot be determined because the reproductive structures do not differentiate until the seventh week. Prior to this, the tissue is considered bipotential because it cannot be identified as male or female. The internal genitalia consist of two accessory ducts: Wolffian (male) and Mullerian (female). As development proceeds, one of the pairs of ducts develops while the other regresses. Sex determination depends on the presence or absence of the sex determining region of the Y chromosome, also known as the SYR gene. In the presence of a functional SYR gene, the bipotential gonads develop into testes. SYR gen Het SRY-gen (afkorting voor Sex Determining Region of Y) of TDF-gen (afkorting voor Testis Determining Factor) is bij de zoogdieren een geslachtsbepalend gen op het Ychromosoom. Dit gen werkt als een controlegen dat verschillende andere genen op de autosomen en het X-chromosoom activeert en hierdoor vanaf de zesde week na de bevruchting de vorming van de testes in de foetus op gang brengt. De testes secerneren testosteron, een steroïd geslachtshormoon dat op zijn beurt de ontwikkeling van de andere mannelijke geslachtskenmerken induceert. Het syndroom van Swyer is een Y-gebonden erfelijke aandoeningen waarbij het SRY-gen ontbreekt. Hierdoor zal het embryo, ondanks de aanwezigheid van een Y-chromosoom, zich toch uiterlijk ontwikkelen tot een meisje. 19 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Male development The SRY gene when transcribed and processed produces SRY protein that binds to DNA and directs the development of the gonad into testes. Male development can only occur when the fetal testis secretes key hormones at a critical period in early gestation. The testes begin to secrete three hormones that influence the male internal and external genitalia: they secrete anti-Müllerian hormone (AMH, defeminiserend effect), testosterone (aanleg interne geslachtsorganen), and dihydrotestosterone (DHT). Anti-Müllerian hormone causes the Müllerian ducts to regress. Testosterone converts the Wolffian ducts into male accessory structures, including the epididymis, vas deferens, and seminal vesicle. Testosterone will also control the descending of the testes from the abdomen into the scrotom. Dihydrotestosterone will differentiate the remaining male characteristics of the external genitalia. DHT Dihydrotestosteron (DHT) is een sterk biologisch actieve stof die in de cel wordt gemaakt uit de zelf minder actieve voorloper, testosteron, met behulp van het enzym 5-α-reductase. Het heeft een 3x sterkere androgene werking dan zijn voorloper testosteron. Tijdens de embryonale ontwikkeling zorgt DHT voor de ontwikkeling van de EXTERNE PRIMAIRE geslachtskenmerken (testosteron zorgt daarentegen voor de INTERNE geslachtskenmerken. Ook kan het op latere leeftijd kaalheid veroorzaken (5-α-reductase inhibitor als medicijn, idem voor prostaatkanker om een prostaatvergroting tegen te gaan). 20 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot 21 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Androgeenongevoeligheidssyndroom Het androgeenongevoeligheidssyndroom, afgekort tot AOS, is een aangeboren afwijking waardoor iemand niet of onvoldoende reageert op mannelijke geslachtshormonen (androgenen). Het DNA van mannen en vrouwen verschilt doordat mannen een X- en een Y-chromosoom hebben en vrouwen twee X-chromosomen. Vanaf de achtste week van de zwangerschap gaan embryo's met XY-chromosomen veel androgenen produceren, waardoor ze mannelijke geslachtskenmerken ontwikkelen. Embryo's met AOS hebben XY-chromosomen, maar reageren niet op de mannelijke geslachtshormonen. Hierdoor ontwikkelen zich vrouwelijke geslachtskenmerken. Het is een misverstand dat mensen met AOS een beetje man en vrouw zijn. Omdat mensen met AOS niet beïnvloed worden door het mannelijke hormonen, zien ze eruit als vrouw en voelen ze zich ook echt vrouw. Er zijn echter een paar verschillen tussen hun lichaam en dat van de gemiddelde vrouw. De belangrijkste zijn: Ze hebben geen baarmoeder en eierstokken en kunnen dus geen kinderen krijgen Ze menstrueren niet Ze hebben geen oksel- en schaamhaar Ze hebben geen acne Ze hebben geen transpiratiegeur Oestrogeen Oestrogenen of estrogenen zijn een groep steroidhormonen die meestal vrouwelijke hormonen genoemd worden, omdat ze een belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling van de vrouwelijke geslachtskenmerken, het reguleren van de menstruele cyclus en bij zwangerschap. Maar oestrogenen komen ook wel in lage concentraties voor in het mannelijk lichaam. Oestrogenen worden bij vrouwen onder andere afgescheiden door de eierstokken. Ze spelen een belangrijke rol bij de lichamelijke ontwikkelingen in de puberteit, zoals de groei van de baarmoeder en vagina en het groter worden van de borsten en de genitaliën. Oestrogenen zijn van belang voor het soepel houden van de vagina, en voor de productie van het cervix-slijm (dat weer van invloed is op de activiteit en levensduur van zaadcellen die de vagina binnen komen). Steroiden gemaakt uit cholesterol Geproduceerd in gonaden en bijnierschors Oestrogenen, androgenen en progesteron Oestrogenen en androgenen hebben effecten in zowel man als vrouw Progesteron alleen in vrouw (in man tussenproduct) Oestrogenen vooral in vrouw, androgenen vooral in man Gereguleerd door FSH en LH 22 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot LH Het luteïniserend hormoon (LH) is een geslachtshormoon dat bij de vrouw de eirijping en de eisprong (ovulatie) stimuleert. Na de eisprong stimuleert het de verdere ontwikkeling van het Graafse follikel tot het geel lichaam (corpus luteum). Het geel lichaam ontwikkelt zich tot een hormoonklier, dat hormonen gaat produceren. Deze hormonen zijn progesteron en de oestrogenen (oestradiol en oestron). Ook bij mannen wordt LH door de hypofyse geproduceerd. Het heeft invloed op de Leydigcellen in de teelballen. Deze cellen worden gestimuleerd tot de vorming van het hormoon testosteron. De hoeveelheid hormonen in het bloed bepaalt de LH-afgifte door de hypofyse (negatieve terugkoppeling). FSH Het follikelstimulerend hormoon (afgekort FSH, ook wel Follitropine genoemd) wordt afgegeven door de hypofyse, samen met het luteïniserend hormoon (LH). Onder invloed van deze hormonen wordt de hormoonproductie van andere geslachtshormonen geregeld. FSH stimuleert bij de vrouw de groei en rijping van follikels in de eierstokken, en zet de follikels aan tot productie van oestrogenen. Bij de man bevordert FSH de vorming van zaadcellen in de teelballen door stimulatie van de Sertolicellen. Bepaalde andere geslachtshormonen remmen de hypofyse in de afgifte van FSH (tegenkoppeling).De hormonen FSH en LH worden door de hypofyse geproduceerd en spelen bij de vrouw een belangrijke rol in de menstruatiecyclus. Gedurende de eerste twee weken van de menstruele cyclus (de folliculaire fase) stimuleert FSH samen met LH de groei en rijping van follikels in de eierstokken en de productie van oestrogenen. Na de ovulatie, in de luteale fase, zorgt LH samen met FSH voor de aanmaak van progesteron door het corpus luteum. Progesteron remt de LH- en FSHproductie, waardoor deze hormonen uiteindelijk weer in een lage concentratie aanwezig zijn.Onder invloed van progesteron wordt het baarmoederslijmvlies voorbereid op de innesteling van de bevruchte eicel. Indien een zwangerschap uitblijft zal de productie van progesteron door het corpus luteum geleidelijk aan gaan dalen, hetgeen uiteindelijk resulteert in een menstruele bloeding.Bij de man stimuleert FSH de aanmaak en rijping van zaadcellen. De FSH-concentratie is bij mannen vanaf de puberteit betrekkelijk constant. Sertoli cell De Sertoli-cellen, of voedstercellen, begeleiden de rijping van zaadcellen. Deze cellen worden gestimuleerd door Testosteron afkomstig van de cellen van Leydig en Follikel stimulerend hormoon dat door de hypofyse wordt gevormd. De cellen van Sertoli produceren ook het hormoon inhibine, die zorgen voor de afremming van de testosteronproductie door de cellen van Leydig. Zo creëren beide cellen in de testes een systeem van homeostase.De Sertoli-cellen zorgen voor steun, bescherming en voeding van de zich ontwikkelende zaadcellen. De spermatogenetische cellen (cellen betrokken bij de productie van zaadcellen) liggen ingebed in het cytoplasma van Sertoli-cellen. De zich ontwikkelende zaadcellen komen hierdoor niet meer in contact met het interstitium (ruimte met vloeistof tussen cellen) en kunnen alleen voedingsstoffen uit het cytoplasma van de Sertoli-cellen krijgen en er afvalstoffen aan afgeven. 23 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Effecten van oestrogenen op Gn-RH In het college werd verteld dat hoge oestrogeenspiegels zorgen voor een verhoogde afgifte van het gonadotropine releasing hormoon (GnRH). Dit is opvallend omdat het één van de weinige positieve-feedbacksystemen in ons lichaam is. Er treedt pas een negatieve feedback op wanneer de oestrogeenwaarden gemiddeld of hoog zijn. Dit is ook de reden waarom er in de doorsnede anticonceptiepil weinig oestrogeen zit en meer progesteron. 24 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Leydig cellen Cellen van Leydig zijn cellen die onder andere in de testes (zaadballen) in het bindweefsel tussen de verschillende lobben (lobuli) te vinden zijn. Daar produceren zij onder invloed van de gonadotrope hormonen FSH en LH het mannelijke hormoon testosteron. Leydigcellen produceren onder invloed van het Luteïniserend Hormoon LH, Androgenen zoals Testosteron. Inhibine Inhibine is een eiwit dat de synthese en secretie van FSH remt (NIET LH!). Inhibine wordt bij vrouwen gesynthethiseerd door de granulosacellen van een zich ontwikkelend follikel in de ovaria. Dit eiwit speelt een rol bij de regulatie van de menstruele cyclus. Bij vrouwen wordt FSH geproduceerd door de de adenohypofyse onder invloed van GnRH. Ter hoogte van de granulosacellen zal door een toename in FSH concentratie inhibine geproduceerd worden. Inhibine wordt geproduceerd door de gonaden, de hypofyse, de placenta en andere organen. Bij mannen inhibeert inhibine eveneens de FSH-productie. Dit leidt tot een verminderde testosteronsecretie. Inhibine wordt bij mannen gesecerneerd door de Sertolicellen die gelegen zijn in de tubuli seminiferi van de testes. Neuropeptide Y Een hoog neuropeptide Y-niveau zorgt voor een hongergevoel en verminderde fysieke activiteit. Als het vetgehalte in het lichaam stijgt (verhoogde leptineafgifte), wordt door kernen in de hypothalamus de neuropeptide Y-productie verminderd. Het kwam er in het college op neer dat wanneer een rat honger had (hoog NPY) zal hij eerder kiezen voor voedsel dan voor seks. 25 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Menstruatiecyclus Tijdens de folliculaire fase geeft de hypofyse (in de hersenen) follikel stimulerend hormoon (FSH) af dat de granulosacellen van een follikel zal stimuleren tot groei. FSH zorgt ervoor dat de granulosacellen gelegen in het ovarium oestradiol gaan produceren. Zodra de oestradiol concentratie boven een bepaalde waarde komt te zitten, wordt door de hypofysevoorkwab een grote hoeveelheid luteïniserend hormoon (LH) aan de circulatie afgegeven. Meerdere follikels (een zogenaamd cohort), gelegen in de eierstok (ovarium) en bevatten elk een eicel (oöcyt). De follikels produceren gedurende deze fase van de cyclus oestrogeen. Als de grootste follikel ongeveer een diameter van 17-20 mm bereikt heeft zal de hypofyse piekgewijs LH produceren, waarna de follikel ongeveer 36 tot 48 uur later zal springen (ovulatie, zie verder bij de eicel). Het geproduceerde oestrogeen zorgt voor groei (= proliferatie) van het endometrium in de baarmoeder (uterus). Deze periode van menstruele cyclus heet daarom ook proliferatieve fase. Deze fase is wisselend in duur (7 tot 21 dagen). Dit heeft gevolgen voor de vruchtbare periode (zie verder). De tweede fase wordt luteale fase genoemd en begint op het moment dat de follikel gesprongen is, en de eicel er uit verdwenen is. De granulosacellen van het follikel veranderen van vorm en worden granulosa luteïnecellen. Onder invloed van het LH zullen deze granulosa luteïnecellen progesteron gaan produceren. Het follikel zonder eicel wordt geel lichaam (corpus luteum) genoemd en zal nog enkele dagen de productie van progesteron blijven voortzetten. Onder invloed van de progesteron (en ook oestrogenen) verandert het baarmoederslijmvlies waarbij de slijmklieren secreet produceren en afgeeft, en zo klaargemaakt wordt voor de innesteling van het embryo. Deze fase heet daarom ook wel de secretoire fase. Als dit geel lichaampje enkele dagen later stopt met de hormoonproductie, doordat het niet ondersteund wordt door een zwangerschap geproduceerd hormoon hCG, zal het baarmoederslijmvlies ten gronde gaan en een bloeding optreden. Folliculaire fase Oestrogenen triggert FSH/LH-RH secretie in de hypothalamus FSH (positieve feedback) Follikel komt volledig tot ontwikkeling, inhibine afgifte remt alleen FSH niet LH Endometrium (cellaag aan de binnenkant van de uterus) wordt ontwikkeld Hoog LH ovulatie 26 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Luteale fase Lege follikel + LH corpus luteum progesteron en relatief lage oestrogeen Progesteron verdikking van het endometrium Laag oestrogeen FSH en LH tot einde cyclus Degeneratie corpus luteum oestrogenen en inhibine afstoten oppervlak endometrium (menses) 27 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Colleges 28 maart 2012 Dr. Buwalda Spijsvertering Spijsverteren of digestie betekent het verteren van voedsel (spijs) tot stoffen die door het lichaam kunnen worden opgenomen. Dit gebeurt in het spijsverteringskanaal; buizen en lichaamsholten waarin het spijsverteringsproces plaatsvindt. In het maagdarmkanaal wordt het voedsel (de spijsbrij)voortgestuwd en knedend gemengd met de spijsverteringssappen door beweging van het spierweefsel van de darm (de peristaltiek).De spijsvertering kent 4 basale processen die je moet kunnen onderscheiden voor het tentamen, namelijk vertering, absorptie, motiliteit en secretie (zie afbeelding hiernaast). Vertering wordt gedaan door verschillende organen in het lichaam, waaronder de maag, de darmen, de lever en de alvleesklier. De meeste voedingsstoffen in de voeding kunnen niet als zodanig in het lichaam worden opgenomen. Het spijsverteringsstelsel heeft de volgende taken: Opname van voedsel Mechanische verkleining van de voedselbrokken (kauwen en kneden) Chemische verkleining onder invloed van enzymen (vertering) Transport van de voedselbrij door het spijsverteringskanaal (slikken en peristaltiek) Kneden en mengen van het voedsel (peristaltiek) Overdracht van de voedingsstoffen aan het bloed (resorptie) Uitscheiden van afvalstoffen door de lever in de darm Afgeven van niet-verteerde resten (ontlasting) Het duodenum, de nuchtere darm en kronkeldarm vormen samen de dunne darm die bij de mens zes tot zeven meter lang kan zijn. Aansluitend hierop begint de dikke darm. Deze begint met de blindedarm en eindigt bij de endeldarm. De blindedarm is een kort 'doodlopend' stuk dat eindigt met een wormvormig aanhangsel, ook wel appendix genoemd. Appendicitis is een ontsteking van dit aanhangsel. Foutief spreken mensen vaak van blindedarmontsteking. De functie van de darm is het verteren en opnemen van voedingsstoffen. Eerst gebeurt er een verteringsproces dat reeds in de mond begint. Lichaamssappen vanuit verschillende organen komen terecht in de darm om het verteringsproces op gang te brengen. De verteerde voedingsstoffen kunnen vervolgens door de darmwand heen in het bloed worden opgenomen. 28 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot De maag De maag is een gekromde zak en ligt links boven in de buikholte. De maag grenst aan de lever, de milt, de alvleesklier, het middenrif en voor een gedeelte aan de dikke darm. Afhankelijk van de inhoud en van de houding van het lichaam neemt de maag verschillende vormen aan. Dienovereenkomstig kan men een haakvorm, een posthoornvorm of een stierenhoornvorm onderscheiden. De slokdarm (oesofagus) komt bij de maagingang (pars cardiaca) de maag in. Naar boven toe welft zich de koepel van de maag (fundu). Hier verzamelen ingeslikte gassen zich. Ook zorgt de fundus ervoor dat de maag een grotere opslagcapaciteit krijgt wanneer er veel wordt gegeten. Het maagcorpus (corpus gastricum) gaat rechts beneden in de maaguitgang over (maagportier = pylorus). De delen van de maag gaan zonder bijzondere grenzen in elkaar over. De binnenkant van de maag is bekleed met een dikke slijmhuid, waarin de maagklieren ingebed liggen. De spierlaag van de maag bestaat uit glad en dwarsgestreept spierweefsel. Hiermee kan de maag zich vernauwen en verwijden en zo de peristaltische beweging van de slokdarm voor het transport van spijzen voortzetten. De maag wordt omgeven door het buikvlies. Door het buikvlies kan de maag zich in de buikholte bewegen, al naargelang de toename of afname van de omvang ervan, in verband met voedselopname. De maagwand bevat plooien in het bedekkende epitheel, de foveolae (gastric pits). Aan de basis van de foveolae monden de klierbuizen uit, vaak meerdere per foveola. De cellen van de foveola hebben allen een klierfunctie gekregen. Deze cellen zijn van het muceuze type en hebben een helder cytoplasma.Afhankelijk van de celsoort scheiden de maagklieren verschillende stoffen af. De hoofdcellen scheiden pepsinogeen af, dat in de maag omgezet wordt in het enzym pepsine. Pepsine is voor de eiwitsplitsing bestemd. De wandcellen vormen het maagzuur (zoutzuur). De slijmafscheiding door de nekcellen is belangrijk. Deze slijmlaag beschermt de maag ertegen, zichzelf te verteren. In de G-cellen, die vooral in het portiergedeelte van de maag gevonden kunnen worden, wordt het hormoon gastrine afgegeven. Gastrine komt via de bloedsomloop bij de klieren van de maagkoepel en van het maagcorpus en zet deze tot het afscheiden van maagsap aan. Zolang in het portiergedeelte nog spijsdelen aankomen, die eiwitdeeltjes bevatten, wordt gastrine geproduceerd. 29 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot De dunne darm De dunne darm is een onderdeel van het menselijk spijsverteringsstelsel. Ook de meeste (zoog)dieren hebben een dunne darm. De dunne darm bestaat uit drie delen: 1. twaalfvingerige darm of duodenum (ca. 12 vingers lang 0,25m) 2. nuchtere darm of jejunum (ca. 2,5m lang); 3. kronkeldarm of ileum (ca. 3,5m lang); De dunne darm is zo'n 5 tot 6 meter lang en haalt de belangrijkste voedingsstoffen uit het eten. Een belangrijke functie van de twaalfvingerige darm is het neutraliseren van de pH. De chymus, de voedselbrij afkomstig uit de maag, is zeer zuur en zou de rest van het maagdarmstelsel kunnen beschadigen. De alvleesklier (pancreas) produceert bicarbonaat, een base die de pH weer omhoog brengt. Daarnaast produceert de pancreas ook nog verteringsenzymen, zoals trypsine, lipase en amylase, die de vertering voortzetten. Ook wordt in de twaalfvingerige darm het gal toegevoegd aan de chymus, afkomstig van de lever en de galblaas. De twaalfvingerige darm is naast pH-neutralisatie dus ook verantwoordelijk voor een deel van de vertering. De volgende onderdelen moet je kennen: – – – – Mucosa • Epitheelcellenlaag (variabel karakter; tight junctions maag en colon, dunne darm minder ‘tight’) (stamcellen; hoge turnover) • Subepitheliale bindweefsellaag (zenuwen, bloed- en lymfevaten, immuuncellen (macrofagen en lymfocyten) platen van Peyer) • Gladde spiercellaag (effectieve oppervlakte) Submucosa (bindweefsel met grotere bloed- en lymfevaten) Muscularis externa • Binnenste circulaire laag en buitenste longitudinale laag) Serosa (bindweefsel) 30 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Motiliteit Peristaltiek (A) is de knijpende beweging van een buisvormig orgaan, die ervoor zorgt dat het voedsel vooruitkomt in het maagdarmstelsel of urine in de ureter tussen nierbekken en blaas. Door de peristaltiek is het bijvoorbeeld mogelijk een glas water te drinken terwijl men ondersteboven hangt. Bij peristaltiek trekken de lengtespieren en de kringspieren in de wand van de darm boven (ofwel achter) de voedselbrij zich samen; deze samentrekking is reflexmatig en volgt op een uitrekking van de darmwand door de voedselprop. Contracties van de GI tract kunnen zowel tonisch als fasisch plaatsvinden. In de maag gebeurt dit met ongeveer 3 golven/min en in de duodenum met ongeveer 12 golven per minuut (cellen van Cajal zijn pacemaker cellen). De darm- en maagwand bevat een gladde spierlaag, bestaande uit single-unit smooth muscle. Segmentale contracties (B) zorgen in de dunne darm voor menging. Hierbij wordt een contractie op een bepaalde plaats niet gecoördineerd met activiteit voor en achter die plaats, waardoor de inhoud proximaal en distaal wordt verplaatst. Verteringsenzymen De twaalfvingerige darm (ook wel duodenum genoemd) is de volgende plek waar het voedsel verder wordt verteerd. De twaalfvingerige darm is bedekt met epitheel bestaande uit microvilli en slijmvormende gobletcellen. De gevormde slijmlaag beschermt de cellen van de darmen. Lever en galblaas Wanneer vet voedsel vanuit de maag in de twaalfvingerige darm arriveert, stimuleert dit de afgifte van gal vanuit de galblaas en via de galgang naar het voedsel in de twaalfvingerige darm. Het gal is in de lever geproduceerd en bestaat onder andere uit water, galzouten, cholesterol en bilirubine (een gele stof die voornamelijk vrijkomt bij afbraak van oude rode bloedcellen). De belangrijkste functie van het bittere gal is dat vetten worden geëmulgeerd zodat de vetten makkelijker verteerbaar zijn. 31 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Alvleesklier Naast gal worden er door de alvleesklier ook sappen in de twaalfvingerige darm afgegeven. De alvleesklier produceert verschillende spijsverteringsenzymen voor de afbraak van eiwitten (proteases), vetten (lipases) suikers (amylase) en grote hoeveelheden natriumbicarbonaat om het maagzuur te neutraliseren. Pariëtale cellen De maagzuurproductie is de belangrijkste oorzaak van deze klachten. Zonder zuur zouden er immers ook geen klachten zijn. Pariëtale cellen in de maagwand zorgen ervoor dat zoutzuur het lumen in getransporteerd wordt. Via een protonpomp met H+/K+-ATPase-activiteit wordt H+ actief het lumen in getransporteerd door uitwisseling met K+. Dit zuur komt van CO2 dat vanuit het bloed de cel intreedt. Het ontstane HCO3wordt weer het plasma in getransporteerd , uitgewisseld tegen Cl-. Bicarbonaatafscheiding pancreas Zoals ik al zei scheidt de pancreas natriumbicarbonaat af, dat zal helpen bij het verhogen van de pH. Dit gebeurt in de zgn. duct cells van de pancreas. Je moet begrijpen het verplaatsen van ionen altijd gepaard gaat met het verplaatsen van water. Cystic firbrose is een ziekte waarbij de CFTR kanalen niet goed werken, waardoor patienten taai slijm krijgen, zowel in de longen als in het maag-darmstelsel NaHCO3 + HCl → NaCl + H2O + CO2 32 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Zout secretie Net zoals bicarbonaat wordt er in het maag-darmkanaal ook zout (NaCl) uitgescheiden door verschillende cellen in de maag/darmwand. Deze cellen worden ook wel de crypt cellen genoemd. Merk ook op dat ook hier CFTR kanalen in werking zijn. Slijmbekercellen Slijmbekercellen (gobletcellen) zijn gespecialiseerde cellen die gelegen zijn tussen de enterocyten in de darmbekleding. Ze produceren slijm dat de darm bevochtigt. Slijmbekercellen komen in de dikke darm meer voor dan in de dunne darm . De laag slijm die de darmen bekleedt, bevat een groot aantal bicarbonaationen, die worden afgegeven door cellen die onder de slijmbekercellen liggen. Slijm wordt afgegeven wanneer de slijmbekercellen door zenuwuiteinden of door het contact met de darminhoud worden geprikkeld. Het slijm dat door de slijmbekercellen wordt geproduceerd, beschermt de darmwand tegen beschadigingen. Het slijm vormt daarnaast een enigszins kleverig, geleiachtig medium dat de deeltjes van de ontlasting aan elkaar doet kleven. Het basische slijm vormt een effectieve barrière tegen de zure omgeving van de darmholte en de kwetsbare darmwand. Gal Gal wordt gemaakt door de lever en in de galblaas opgeslagen in ingedikte toestand. Gal bestaat onder andere uit water, galzouten, cholesterol en bilirubine. Als vethoudend voedsel de wand van de twaalfvingerige darm (duodenum) passeert veroorzaakt dit een parasympatische prikkel in de galblaas en afgifte van het hormoon cholecystokinine waardoor de gal wordt afgegeven via de galgang in de twaalfvingerige darm. Door de galzouten in de gal worden vetten geëmulgeerd en ontstaan micellen zodat de vetten makkelijker verteerbaar zijn. 33 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Enterisch zenuwstelsel Het enterisch zenuwstelsel is het eigen zenuwstelsel van het spijsverteringsstelsel. Het behoort tot het autonome zenuwstelsel. Het enterisch zenuwstelsel communiceert normaal gesproken met het centraal zenuwstelsel via de nervus vagus en het orthosympatisch zenuwstelsel. Maar onderzoek, waarbij de nervus vagus wordt doorgesneden, toont aan dat het enterisch zenuwstelsel ook geheel zelfstandig kan functioneren alsof het een eigen "brein" heeft. Het bevat efferente en sensorische zenuwcellen en interneuronen en het maakt gebruik van meer dan 30 neurotransmitters, waaronder acetylcholine, dopamine en serotonine. Deze en andere eigenschappen maken het voor het enterisch zenuwstelsel mogelijk als een zelfstandig systeem te functioneren. CCK Cholecystokinine (CCK) is een hormoon en een neurotransmitter. Het is samengesteld uit verschillende aminozuren en wordt in het lichaam afgegeven door de twaalfvingerige darm en het jejunum. Als hormoon werkt CCK in op de alvleesklier, die daardoor enzymen afscheidt die zorgen voor de vertering van proteïnen, vetten en koolhydraten. Ook werkt het in op de galblaas, die daardoor gal afscheidt, dat zorgt voor het emulgeren van vetten, zodat die gemakkelijker door het lichaam worden opgenomen. Ook zorgt het voor een verzadigingssignaal, door inwerking op de nervus vagus, die op zijn beurt zal inwerken op de nucleus van de tractus solitarius. Ghreline Ghreline is een hormoon dat vooral afgescheiden wordt door de maagwand en dat de eetlust opwekt. De naam komt van growth hormone-releasing peptide. Het is dus een peptide dat aanzet tot vrijstelling van groeihormoon. Ghreline is het enige bekende hormoon dat voedselinname stimuleert. Er zijn vele hormonen bekend die de voedselbehoefte remmen, zoals leptine. 34 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Vertering koolhydraten De vertering van koolhydraten begint in de mond. Het speeksel bevat een enzym dat koolhydraten afbreekt. De maag bevat geen enzymen die inwerken op koolhydraten. Pas in de dunne darm gaat de vertering van koolhydraten verder. Zetmeel en tweevoudige suikers worden afgebroken tot enkelvoudige suikers, namelijk glucose, fructose en galactose. De glucose, fructose en galactose worden via de darmwand in het bloed opgenomen. Microvillus Microvilli zijn microscopische uitstulpingen van het celmembraan die het oppervlak van cellen drastisch vergroten. Microvilli zijn te vinden in de brush border in de dunne darm. Door het grote oppervlak kan voedsel makkelijk worden opgenomen. Iedere microvill heeft zijn eigen ader, slagader en lymfevat voor de opname van grotere moleculen die niet goed in bloed oplossen zoals vetten. Deze cellen gebruiken geen glucose voor hun metabolisme maar een aminozuur (glutamine), zodat suiker efficiënt kan worden opgenomen. Vertering eiwitten De spijsvertering van eiwit begint in de maag. Met behulp van een enzym uit het maagsap worden eiwitten afgebroken tot kleinere deeltjes. Deze deeltjes heten peptiden. De peptiden komen in de dunne darm terecht waar ze worden afgebroken tot aminozuren. Drie enzymen zijn verantwoordelijk voor het afbreken van peptiden tot aminozuren. Deze drie enzymen komen uit de alvleesklier en uit de dunne darm. De aminozuren worden via de wand van de dunne darm opgenomen in het bloed. De afbraak van eiwitten vindt plaats door middel van exopeptidases en endopeptidases (zie afbeelding hiernaast). 35 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Vertering van vet De vertering van vet begint in de dunne darm. Daarbij is gal uit de lever onmisbaar. Het gal zorgt voor het emulgeren van vet (kleine druppeltjes maken van vet), zodat de enzymen er beter op in kunnen werken. De alvleesklier vormt een enzym dat het vet afbreekt, en hierbij ontstaan vetzuren. Ook de dunne darm vormt een vet-afbrekend enzym. De vetzuren worden door de darmwand opgenomen en daar weer opgebouwd tot vetten. Ook worden ze daar voorzien van een eiwitmanteltje voor het vervoer door het bloed. 36 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Colleges 3 april 2012 Dr. Scheurink Werking nefron De eerste stap is het persen van water met opgeloste stoffen uit het bloed. Bloedcellen en grote eiwitten blijven hierbij achter in het bloed. Dit proces vindt plaats in het zeeflichaampje (glomerulus), een kluwen van haarvaten. De kant van het bloedvat wat het kapsel van Bowman in gaat heeft een grotere diameter dan de kant die er uit gaat. Hierdoor bouwt de druk in de glomerulus hoog(er) op en wordt er nog meer vloeistof uit het bloedvat geperst. Vervolgens wordt het vocht wordt opgevangen in het kapsel van Bowman dat het zeeflichaampje omhult, het heet dan de voorurine, vanaf daar stroomt het door de lange en kronkelige nierbuisjes (tubuli contorti) naar de urineblaas. In deze buisjes worden stoffen zoals bv. glucose (suiker), K+-ionen, water, en NaCl (keukenzout) terug afgegeven aan het bloed. Sommige stoffen (zoals NaCl) doen dit door zgn. actief transport, anderen (zoals water en glucose) doen dit door passief transport. Proximale tubulus Het door de glomerulus gefiltreerde vocht stroomt vanaf het kapsel van Bowman in de proximale tubulus contortus. Het (ultra)filtraat in de proximale tubulus is hypotoon t.o.v. het omgevende bloed. Hierdoor worden grote hoeveelheden water door osmose uit het nefron verwijderd. Er treedt ook actieve reabsorptie van glucose, zouten en aminozuren op. Lus van Henle Het filtraat uit de proximale tubulus komt vervolgens in de lis van Henle terecht. Deze bestaat uit een afdalend en een opstijgend deel. Beide zijn weer verdeeld in een dunner en dikker deel. De daadwerkelijke 'lus' ligt in het dunne deel. In de Lis van Henle worden door gebruik te maken van het tegenstroomprincipe nog meer opgeloste stoffen teruggewonnen, maar vooral wordt ook heel veel water weer geresorbeerd. Aan het eind van de lis van Henle is nog zo'n 6% van het water en 4% van de zouten in de voorurine over. De lis van Henle wordt ook wel de lus van Henle genoemd. Het schijnt dat het tegenwoordig vaak gebruikte "lis" een typefout was in een lesboek (voor de Universiteit) en dat deze fout overgenomen is, en zo vaak is gebruikt dat deze spelling als gangbaar beschouwd wordt. Distale tubulus In de distale tubulus wordt nog meer zout uit de voorurine gepompt, daardoor wordt de osmotische waarde veranderd en water volgt het zout terug naar het bloed. 37 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Verzamelbuis Tenslotte komt de overgebleven vloeistof uit in de verzamelbuis, vanwaar het via het nierbekken en de urineleider naar de urineblaas stroomt. De wand van de verzamelbuis is normaal niet doorlaatbaar voor water, maar wordt dit wel onder invloed van het antidiuretisch hormoon (ADH of vasopressine, gemaakt door de neurohypofyse). Bij aanwezigheid van dit hormoon stroomt er dus nog extra water uit het lumen naar het interstitium onder invloed van de in de lis van Henle door middel van tegenstroom opgewekte osmotische gradiënt. Zo is de urine nog sterker geconcentreerd. Bloedvoorziening Ieder nefron heeft zijn eigen bloedvatstelsel. De afferente (aanvoerende) en efferente (afvoerende) arteriolen voeren het bloed van en naar het kapsel van Bowman. De afferente arteriool vervoert het bloed van de leverkwabslagader naar het kapsel om gefilterd te worden. De efferente arteriool vervoert het bloed van het kapsel naar de medullaire plexus (netwerk in het schors) en vervolgens naar de leverkwabader. Urineproductie is het resultaat van glomerulaire filtratie, tubulaire reabsorptie en tubulaire secretie Een van de belangrijkste functies van de nieren is het klaren van schadelijke stoffen uit het bloed en het resorberen van bruikbare stoffen. De eerste fase om deze functie uit te kunnen voeren is de filtratie van vocht uit de glomerulaire capillairen in de renale tubuli, Dit proces wordt glomerulaire filtratie genoemd. Als het glomerulaire filtraat door de tubuli stroomt, neemt het volume van het filtraat af. Ook verandert de samenstelling van het filtraat. Deze processen hebben plaats tijdens de tubulaire reabsorptie en secretie. Beide processen kunnen in activiteit erg variëren. Dit is afhankelijk van de behoefte van het lichaam. De excretie van stoffen met de urine is afhankelijk filtratie, reabsorptie en secretie. Deze relatie kan uitgedrukt worden met de volgende formule: • Urineproductie = Filtratie – Reabsorptie + Secretie 38 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Elk van deze fysiologische processen wordt gecontroleerd en een nettoverandering van de excretie kan dus een gevolg zijn van veranderingen in de glomerulaire filtratie (GFR), tubulaire reabsorptie en tubulaire secretie. De renale doorbloeding bedraagt 22 procent van het HartMinuutVolume (HMV). De bloedvoorziening van de nier verloopt via de a. renalis. De a. renalis vertakt zich in interlobaire arteriën, arterie arcuatus, interlobulaire arteriën en afferente arteriolen. De afferente arteriolen vertakken zich verder in glomerulaire capillairen. In laatstgenoemde start de filtratie van vocht en opgeloste stoffen. TENTAMENVRAAG: Filtration pressure in the renal corpuscle depends on hydrostatic pressure, colloid osmotic pressure, and fluid pressure. 39 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Regulatie van het GFR Om te zorgen dat de hydrostatische druk altijd hoger is dan de colloïde osmotische druk en de vloeistofdruk (Pfluid in de afbeelding hierboven) bij elkaar opgeteld, zijn er een drietal regelmechanismen die samen deel van de autoregulatie van de glomerulaire filtratie uitmaken. Ten eerste is er de myogene regulatie: Arteriële druk. Een stijging van de arteriële druk verhoogd de glomerulaire hydrostatische druk en de GFR. Dit effect wordt echter opgevangen door autoregulatie, welke het effect van bloeddruk op de glomerulaire hydrostatische druk minimaliseert. Afferente arteriole weerstand. Een stijging van de weerstand van de afferente arteriolen verlaagt de glomerulaire hydrostatische druk en GFR (zelfde als afbeelding C, alleen dan treedt er vasoconstrictie op in de afferente arterie. Efferente arteriole weerstand. Een stijging van de weerstand van de efferente arteriolen verhoogt de weerstand van doorbloeding van de glomerulaire capillairen en de glomerulaire hydrostatische druk. Hierdoor stijgt de GFR (zo lang de nierbloeding niet afneemt). Als de efferente constrictie meer dan drie keer zo hoog wordt, veroorzaakt de grote daling van nierbloeding eerder een daling van de GFR. 2. De tubuloglomerulaire feedback Normal renal function requires that the flow through the nephron is kept within a narrow range. When tubular flow (that is, GFR) lies outside this range, the ability of the nephron to maintain solute and water balance is compromised. Additionally, changes in GFR may result from changes in renal blood flow (RBF), which itself must be maintained within narrow limits. Elevated RBF may damage the glomerulus, while diminished RBF may deprive the kidney of oxygen. Tubuloglomerular feedback provides a mechanism by which changes in GFR can be detected and rapidly corrected for on a minute-to-minute basis as well as over sustained periods. 40 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Regulation of GFR requires both a mechanism of detecting an inappropriate GFR as well as an effector mechanism that corrects it. The macula densa serves as the detector, while the glomerulus acts as the effector. When the macula densa detects an elevated GFR, it releases several molecules that cause the glomerulus to rapidly decrease its filtration rate. (Technically, the macula densa detects a SNGFR, single nephron GFR, but GFR is used here for simplicity.) The macula densa is a collection of densely packed epithelial cells. As the TAL ascends through the renal cortex, it encounters its own glomerulus, bringing the macula densa to rest at the angle between the afferent and efferent arterioles. The macula densa's position enables it to rapidly alter glomerular resistance in response to changes in the flow rate through the distal nephron. The macula densa uses the composition of the tubular fluid as an indicator of GFR. A large sodium chloride concentration is indicative of an elevated GFR, while low sodium chloride concentration indicates a depressed GFR. Sodium chloride is sensed by the macula densa by an apical cotransporter (NKCC2). Detection of elevated sodium chloride levels triggers the release of signaling molecules from the macula densa, causing a drop in GFR. This drop is thought to be mediated largely by constriction of the afferent arteriole (zie afbeelding). 3. Autonomische regulatie Tenslotte kan de GFR nog gereguleerd worden d.m.v. het autonome zenuwstelsel. Dit houdt in dat het zenuwstelsel m.b.v. bepaalde neurotransmitters vasoconstrictie en vasodilatie kan doen laten optreden. Hier werd niet veel over verteld tijdens het college. 41 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Waterhuishouding Bij de regulatie van de waterhuishouding worden zowel de inname als de uitscheiding gestuurd. De waterinname wordt gereguleerd door de dorstprikkel. De dorstprikkel ontstaat: Na activering van de osmoreceptoren in de hypothalamus bij verhoging van de osmolaliteit van het extracellulaire compartiment (vuren bij een hoge osmolaliteit). Na activering van de baroreceptoren in de aortaboog bij een te lage bloeddruk en/of extracellulair volume; Na stimulatie van het RAAS door renale hypoperfusie waarna angiotensine II het dorstcentrum stimuleert. De wateruitscheiding wordt voornamelijk gestuurd door de aanwezigheid van het hypofysehormoon vasopressine. Vasopressine bindt aan de (vasopressine)V2-receptoren van de verzamelbuis waardoor waterkanalen (aquaporiën) in de luminale membraan worden geplaatst, hetgeen leidt tot passieve terugresorptie van water langs de osmotische gradiënt van de verzamelbuis en het hypertonische medullaire interstitium. Vasopresine wordt aan het bloed afgegeven, eveneens na signalen van de osmo- en de baroreceptoren. Functies van water The human water balance is essential for health. Water is taken in via fluids and solid food with intake varying according to thirst, hunger and appetite. Water is vital for human life. The proportion of body weight made up of water is dependent upon age and sex and ranges between 75% in newborn babies and around 50% in the elderly. 10% of this is found in the blood, 70% in the cells and 20% outside the cells (tissue fluid). There is a continuous exchange taking place between the fluid within the cells and that outside the cells (osmosis) so that the cells are always supplied with sufficient fresh water. Functions of water: Serves as a solvent. In our bodies water acts as a solvent for our food so that this can be transported and processed. It also serves to dilute a number of harmful substances. Serves as a lubricant Regulator of body temperature. An additional important role of water is to regulate body temperature. Alongside other regulatory mechanisms, sweating also helps maintain body temperature constant at around 37°C, regardless how cold or warm it is outside the body. Allows chemical reactions to occur. Chemical processes are continually taking place in the body. Metabolism, muscular action, nerve transmission processes – these would all be impossible without these chemical processes. 42 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Vasopressine ADH speelt een belangrijke rol bij de resorptie van water in de distale tubulus en de verzamelbuis in de nieren. ADH wordt afgegeven door de neurohypofyse (posterior). De V2receptoren van de nieren dienen als bindingsplaats voor ADH. Door het stimuleren van waterresorptie zorgt ADH ervoor dat er minder water in de urine terechtkomt. Hierdoor wordt de osmolaliteit van urine verhoogd en de osmolaliteit van het bloed verlaagd. ADH heeft ook een vaatvernauwende werking. Bij gebrek aan antidiuretisch hormoon treedt een centrale diabetes insipidus op, waarbij de patiënt water niet goed vast kan houden en ontzettend veel moet drinken (soms wel 10-20 liter per dag of meer) om niet uit te drogen. De afgifte van ADH wordt gereguleerd door osmotische receptoren in de hypothalamus en bloeddrukreceptoren in het hart, de longvaten, de sinus caroticus en door de aanwezigheid van angiotensine II. 43 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot ACE-remmers ACE-remmers zijn medicijnen die de werking van angiotensine-converting enzyme (ACE) in de weefsels en het bloedplasma remmen.Renine-angiotensine-aldosteronsysteem (RAAS): Angiotensinogeen wordt gesynthetiseerd in de lever. Renine (gevormd in nier) zet angiotensinogeen om in angiotensine I, en ACE zet angiotensine I om in angiotensine II. Angiotensine II is een stof met een krachtige vaatvernauwende werking. Een ACE-remmer remt de werking van ACE waardoor de omzetting van angiotensine I in angiotensine II vermindert. Doordat de vorming van angiotensine II wordt geremd, wordt vaatvernauwing verminderd, en dus wordt de bloeddruk verlaagd. Door de verlaging van de bloeddruk wordt het hart minder belast (afterloadreductie), waardoor bij hartfalen het hart tegen een lagere weerstand in kan pompen. Angiotensine II induceert ook de productie van Aldosteron. Aldosteron heeft een stimulerend effect op de natrium- en water-retentie, oftewel de nieren gaan zout en water vasthouden. Hierdoor stijgt het bloedvolume en daarbij ook de bloeddruk. De belangrijkste functie van een ACE-remmer is de rem van de aanmaak van Aldosteron en daarbij een rem op het toenemen van het bloedvolume en daarbij de bloeddruk (afbeelding hieronder globaal kennen). 44 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot 45 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot 46 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Colleges 5 april 2012 Dr. Scheurink Shivering thermogenesis One method to raise temperature is through shivering. It produces heat because the conversion of the chemical energy of ATP into kinetic energy causing some of the energy to show up as heat. It is not 100% efficient. No real movement is produced in shivering because opposing (antagonistic) muscle pairs are activated at the same time resulting in the shivering. An example of shivering thermogenesis is the process by which the body temperature of hibernating mammals (such as some bats, some ground squirrels, etc) is raised as these animals "wake up" from hibernation. Non-shivering thermogenesis Non-shivering thermogenesis usually occurs in brown adipose tissue (brown fat) that is present in human infants, and hibernating mammals. Non-shivering thermogenesis can be obligatory or facultative. Obligatory thermogenesis is the heat production automatically caused by the metabolic rate, while facultative thermogenesis can be activated in cold exposure to raise body temperature. Bruin vetweefsel Bruin vetweefsel is een type vetweefsel dat warmte kan produceren door de oxidatie van vet. De vetcellen in dit weefsel hebben grote hoeveelheid mitochondriën die zorgen voor de bruine kleur. Dit in tegenstelling tot vetcellen in het wit vetweefsel, dat minder mitochondriën heeft. Bruin vetweefsel komt alleen voor bij zoogdieren.Bij mensen start de ontwikkeling van bruin vetweefsel na de 30ste week van de zwangerschap. Vroeggeborenen hebben hierdoor vaak problemen om hun lichaamstemperatuur te handhaven. Bij zuigelingen is bruin vetweefsel vooral aangetroffen rond de romp en in het nekgebied. Er werd gedacht dat volwassenen of geen bruin vetweefsel hadden of dat ze heel weinig hadden, maar dan met nauwelijks activiteit. Rond het jaar 2000 kwamen er steeds meer aanwijzingen dat volwassenen bruin vetweefsel hebben. Dit is voornamelijk gevonden rond de nek en de schouders. Ook werd ontdekt dat dit weefsel actiever is dan voorheen gedacht. Dikke mensen blijken minder bruin vetweefsel te hebben dan slanke mensen, omdat zij (i.t.t. slanke mensen) een goede isolatielaag hebben. Slanke mensen gebruiken het bruine vetweefsel om hun lichaamstemperatuur te reguleren. Dit is het type weefsel dat wordt afgebroken wanneer men het koud heeft. 47 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Thermoceptie Het organisme gebruikt thermoceptie om de normale temperatuur van zijn lichaamsdelen te handhaven. De normale temperatuur is de bij het betreffende lichaamsdeel in bepaalde omstandigheden horende evenwichtstemperatuur. In de omstandigheid van ziekte kan een verhoogde evenwichtstemperatuur nodig zijn (koorts). In de omstandigheid van vrieskou kan het relatief koel laten van de niet vitale buitenste lichaamsdelen nodig zijn (onderkoeling). Om continu terug te kunnen keren naar de normale temperatuur, sturen de hersenen via de binnenkomende temperatuurprikkels twee soorten evenwichtszoekende processen aan. Dat zijn de opwarmende en de afkoelende lichaamsprocessen, beide zowel onbewust als bewust. Bewuste opwarmende lichaamsprocessen zijn bijvoorbeeld klappertanden en kippenvel tonen. Tot de onbewuste verkoelingsprocessen behoren het verwijden van huidporiën en het uitzweten van transpiratievocht. Mensen en dieren met enig bewustzijn handelen ook doelgericht om zich op te warmen of af te koelen. Voorbeelden daarvan zijn handblazen, voetstampen en beschutting zoeken ter opwarming, en rustig aan doen (siesta houden) en zich luchtiger kleden ter afkoeling. 48 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Temperatuurreceptoren Aan de buitenkant van het lichaam zijn het zenuwuiteinden in (vooral) de huid, het hoornvlies en het trommelvlies, en aan de binnenkant van het lichaam zijn het zenuwuiteinden in de organen en in het bewegingsapparaat. Ook binnen de hersenen, in de hypothalamus, binnen zich temperatuur-receptoren die de temperatuur van het bloed meten Van deze locaties is de huid verreweg de belangrijkste voor de thermoceptie. Zowel omdat de huid het grootste orgaan is dat direct met de buitenwereld in contact staat, als omdat de huid omgekeerd ook het grootste orgaan is dat met de rest van het lichaam verbonden is. Door de directe verbinding met de buitenwereld kan via de huid snel veel informatie over de omringende temperatuur doorgegeven worden. En omgekeerd, door het grote oppervlak van de huid dat direct verbonden is met het lichaam kunnen ook veel verkoelende en verwarmende processen het effectiefst via de huid verlopen. Gegeven de twee manieren waarmee een organisme kan terugkeren naar de normale temperatuur, namelijk opwarmen en afkoelen, zijn er logischerwijs twee soorten temperatuur-prikkels. Te weten warmte-prikkels bij temperaturen boven de normale lichaamstemperatuur en kou-prikkels bij temperaturen onder de normale lichaamstemperatuur. Warmte-prikkels activeren gespecialiseerde receptoren die significante bovennormale temperaturen van betreffend lichaamsdeel doorgeven aan de hersens. De aan de hersenen middels zenuwpulsen doorgegeven warmte-prikkels activeren een ingenieus samenspel van compenserende afkoelingsprocessen én decompenserende opwarmingsproccesen. (Zie hierna, onder Samenspel). De intensiteit van de doorgegeven zenuwpulsen neemt toe met de snelheid waarmee de temperatuursverhoging optreedt. Bij opwarmen geven de warmte-receptoren meer pulsen af dan bij afkoelen. Warmte-receptoren heten ook wel 'lichaampjes van Ruffini'. Deze lichaampjes detecteren warmte via het registreren van door hogere temperaturen veroorzaakte weefsel-uitzetting. Kou-prikkels activeren receptoren die significante lager dan normale temperaturen van betreffend lichaamsdeel doorgeven aan de hersens. Deze doorgegeven kou-prikkels activeren een samenspel van compenserende opwarmingsprocessen en decompenserende afkoelingsprocessen. Bij afkoeling geven kou-receptoren meer pulsen af dan bij opwarmen. De Kou-receptoren zijn talrijker dan de warmte-receptoren. Er zitten op een vierkante cm handoppervlak bijvoorbeeld 1 á 5 kou-receptoren tegen 0,4 warmte-receptoren. Koureceptoren heten ook wel 'lichaampjes van Krause'. Ze detecteren kou doordat ze reageren op door lagere temperaturen veroorzaakte weefselkrimp. 49 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot 50 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Laterale inhibitie Laterale inhibitie wil zeggen dat, als een zenuwcel (in de hersenen) geactiveerd wordt (vuurt) dit leidt tot de onderdrukking (of inhibitie) van de zenuwcel die ernaast ligt. Dit verschijnsel helpt ons om twee prikkels van elkaar te onderscheiden, zoals wanneer je zwarte letters leest op een wit blad. De zwarte letters zullen de cel doen vuren, en de hersenen zorgen ervoor dat wat ernaast ligt zeker wordt gepercipieerd als 'niet zwart'. Tonische receptoren A tonic receptor is a sensory receptor that adapts slowly to a stimulus and continues to produce action potentials over the duration of the stimulus. In this way it conveys information about the duration of the stimulus. Some tonic receptors are permanently active and indicate a background level. Examples of such tonic receptors are pain receptors, joint capsule, and muscle spindle. 51 Fysiologie Mens en Dier Niek Groot Phasic receptors A phasic receptor is a sensory receptor that adapts rapidly to a stimulus. The response of the cell diminishes very quickly and then stops. It does not provide information on the duration of the stimulus; instead some of them convey information on rapid changes in stimulus intensity and rate. An example of a phasic receptor is the Pacinian corpuscle. Umami Uit onderzoek, gepubliceerd in 1908, is gebleken dat we een vijfde smaak hebben die gevoelig is voor glutamaat, een van de twintig aminozuren. Glutamaat wordt ook als smaakversterker gebruikt in de vorm van het additief mononatriumglutamaat, tegenwoordig in veel kanten-klare etenswaren, zoals zoute snacks en bouillonblokjes, te vinden. Over het effect ervan op de andere smaken is weinig bekend. Umami verhoogt de speekselafscheiding en versterkt de hartig zoute en zoete smaken. Umami komt van nature in veel etenswaren voor die vrij glutamaat bevatten, zoals vlees, erwten, belegen kaas en zeewier. 52