DBO 32 Zondag 9 augustus 2015 De woning van God ‘Er komt een dag dat God zal zijn ‘alles in allen’ (1 Korinthe 15:28). Er zal geen plek zijn in de hemel en op de aarde, waar de glorie en de heerlijkheid van God niet zal schitteren. De schepping, mens en dier, zullen vol zijn van de heerlijkheid van God. Alles zal Zijn woning zijn. De schepping, maar ook het hart van elk mens. God zal alles in allen zijn. -­‐-­‐-­‐-­‐-­‐ Ik wil vandaag stilstaan bij de aanwezigheid, het wonen van God op de aarde. Ja, ik weet dat hemel en aarde vol zijn van Zijn heerlijkheid. Toch is het op aarde anders. Op aarde bestrijdt de satan nog altijd Gods claim op deze wereld, die Hij heeft geschapen. De Bijbel spreekt ook van krachten en machten. De Bijbel is ook een beschrijving van Gods offensief. Een beschrijving van de strijd die Hij na de zondeval begon. De strijd van God om ooit weer te zijn ‘alles in allen’. Waarom kies ik vanavond voor dit onderwerp? Wel, het leesrooster in Visie behandelt deze week de inwijding van de tempel van Salomo. De inwijding van een woning voor God. Eigenlijk is dat heel apart: op aarde een woning voor God. Heel de aarde is toch van God? Alles is toch Zijn woning? In de profetie van Jesaja zegt God: ‘De hemel is Mijn troon en de aarde de voetbank van Mijn voeten’ (Jesaja 66:1). Een woning voor God op aarde bouwen. Eenmaal zal dat niet meer nodig zijn. Want straks zal God zijn ‘alles in allen’. Ik wil u in een paar minuten meenemen op een reis door de hele Bijbel. De Bijbel als een verslag van de weg die God is gegaan en gaat om alles weer aan Zijn voeten te onderwerpen, alles tot Zijn woning te maken. Dan begin ik uiteraard bij het begin. De scheiding tussen hemel en aarde. De zondeval. De verbanning van de mens uit het paradijs. De zondvloed. God die opnieuw met Abraham begint, als stamvader van het volk dat Hij wil gaan gebruiken. Al die eeuwen verschijnt God ook op aarde. Hij spreekt met Noach. Hij roept Abraham. Maar God woont niet op de aarde. Wonen is iets anders dan verblijven. Je verblijft in het ziekenhuis, maar je woont er niet. Wonen is thuis zijn. Wonen is niet tijdelijk, maar permanent. Maar dan, nadat God Israël uit Egypte heeft verlost, tijdens de reis door de woestijn, geeft God Mozes de opdracht een woning te bouwen. ‘De Israëlieten moeten een tent voor mij gaan maken, een heilige tent waarin ik bij hen kan wonen’ (Exodus 25:8 Bijbel in gewone taal). We moeten ons het belang van dat besluit van God goed realiseren. God wil dus weer gaan wonen op deze aarde, tussen de mensen die niet meer in het paradijs mochten zijn. Een permanente woning voor God op aarde, te midden van de mensen. Het is een geweldig wonder als God dat bekendmaakt: God liet Mozes een model van die woning op aarde zien: ‘Volgens alles wat Ik u zal tonen, een ontwerp van de tabernakel en een ontwerp van al zijn voorwerpen, zó moet u het maken’ (vers 9). Op een dag werd de tabernakel ingewijd. En wat gebeurde er toen? Herinnert u zich nog de wolkkolom die bij de uittocht uit Egypte aan de lucht was verschenen? De wolkkolom als een gids, voor dag en nacht? Wel, die wolkkolom kwam bij de inwijding naar beneden. Ik lees maar even voor: ‘Toen overdekte de wolk de tent van ontmoeting, en de heerlijkheid van de HEERE vervulde de tabernakel, zodat Mozes de tent van ontmoeting niet kon binnengaan, omdat de wolk daarop bleef en de heerlijkheid van de HEERE de tabernakel vervulde’ (Exodus 40:34 en 35). De rabbijnen hebben voor die wolkkolom een speciale naam. Ze noemen de wolk die het huis vervulde, maar ook vóór Israël uittrok in de woestijn, de ‘Sjechiena’. En let op het Hebreeuws! Het woord is afgeleid van het Hebreeuwse werkwoord ‘sjachan’, wat wonen, verblijven betekent. God trok dus niet alleen met hen mee. Nee, Hij woonde te midden van Israël. Wat een voorrecht! Er was weer een plek op aarde, waar God niet alleen wilde verblijven, maar ook wilde wonen. Die plek is gebleven. Nadat het volk Israël in Kanaän was gekomen. Na de richteren kwamen de koningen. David kreeg het verlangen om een vaste woning voor God te bouwen. God gaf daar toestemming voor. David mocht de bouw voorbereiden, maar zijn zoon Salomo mocht het realiseren. Het werd een indrukwekkende tempel in Jeruzalem, op de berg Sion. En opnieuw liet God Zelf weten dat Hij daar inderdaad wilde wonen! Bij de inwijding van de tempel gebeurde hetzelfde als wat bij de inwijding van de tabernakel was gebeurd. Opnieuw was daar die wolkkolom. ‘En het gebeurde, toen de priesters uit het heiligdom gingen, dat de wolk het huis van de HEERE vervulde. Vanwege de wolk konden de priesters niet blijven staan om dienst te doen, want de heerlijkheid van de HEERE had het huis van de HEERE vervuld’ (1 Koningen 8:10). 500 jaar later werden Jeruzalem en de tempel verwoest. Dat was een enorme ramp. Het was meer dan een nationale crisis. Het was een immense geestelijke crisis. Volgens Joodse legenden verdween de ‘Sjechiena’ kort voor de verwoesting van de Tempel in 586 vóór de jaartelling en is er nooit meer teruggekeerd. Ook van de Ark van het Verbond is niets meer vernomen. Men weet niet of hij is verwoest of ergens is verborgen door de tempelpriesters. Volgens de Joodse traditie is de ‘Sjechiena’ verdwenen, omdat de zonden en ontrouw van de Israëlieten zo erg waren geworden dat vanaf toen de ‘tijden der heidenen’ begonnen. Deze tijden zullen pas eindigen met de komst van de Messias, een telg uit het huis van David. De Messias zal dan de Tempel weer opbouwen en de Sjechiena zal hier dan weer zijn intrek nemen. In 530 vóór Christus keerde een deel van het volk Israël terug. Het land en de stad werden opgebouwd en er werd een nieuwe tempel gebouwd. Deze was kleiner dan die van Salomo. De ‘Sjechiena’, de wolkkolom, wordt niet genoemd. Het werd nooit meer zoals vroeger. Het belangrijkste element van de tempel ontbrak: de ark, de troon van God. Deze was verdwenen. En met de ark de ‘Sjechiena’. De kleine tempel werd verbouwd. Uitgebreid. Verfraaid. Nota bene door een Edomiet met de naam Herodes. Jezus klaagt er aan het einde van Zijn leven over dat de tempel door mensen tot een rovershol is gemaakt. Als Jezus sterft, scheurt het voorhangsel van de tempel. Van boven naar beneden. Alsof God Zelf er een einde aan maakte, met Eigen Hand. Heeft God Zijn volk dan verlaten, vergeten? Nee. In Jezus wordt een nieuw begin gemaakt. Je zou ook kunnen zeggen: een verrassend vervolg. Hij wordt geboren. En in het verhaal van Zijn geboorte lees je opeens van ‘de heerlijkheid des Heren’ ‒ zo werd die wolk ook genoemd. Alleen, waar was die te zien en te vinden? Bij herders. Er staat: ‘En er waren herders in diezelfde streek, die zich ophielden in het open veld en 's nachts de wacht hielden over hun kudde. En zie, een engel van de Heere stond bij hen en de heerlijkheid van de Heere omscheen hen’ (Lukas 2:8,9). Als een profetie. God gaat wonen in de harten van mensen. Dat is dus méér dan verblijven. Gods Zoon gaat het werk van God op aarde voortzetten en afmaken. Een nieuwe fase, de eindfase op weg naar het zijn van God ‘in alles en allen’. Van wonen in een gebouw van steen gaat Hij wonen in de harten van mensen. Ik wijs u nog op twee opvallende zaken: Johannes 1:14 schrijft over het komen van Jezus: ‘Het woord is vlees geworden en heeft ons onder gewoond’. Wist u dat daar letterlijk staat ‘getabernakeld’? En wat dacht u van die wolk op Hemelvaartsdag: ‘Hij werd opgenomen terwijl zij het zagen, en een wolk onttrok Hem aan hun ogen’. Dat moet ook meer dan een gewone wolk geweest zijn! Dan wordt het Pinksteren. Dankzij het offer van Jezus gaat God nieuwe woningen betrekken. De Heilige Geest gaat wonen in de harten van mensen. Het is vooral de apostel Paulus die er steeds op wijst dat God niet meer in een stenen gebouw woont, maar dat de gemeente een tempel geworden is (1 Timotheüs 3:16). Petrus roept zijn lezers op om zich te laten gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis (1 Petrus 2:5). Er rest nu nog een belangrijk moment. Dan is het werk van God voltooid. Dan zal Hij zijn ‘alles in allen’. En dat is als het hemelse Jeruzalem zal neerdalen op de aarde. We wachten op de terugkomst van Jezus. Ondertussen wordt de woonplek van God wereldwijd alsmaar groter. Geprezen zij Zijn Naam!