WORD, 42 KB - Gemeente Leiden

advertisement
B&W nr. 08.0592 d.d. 01-07-2008
B&W-Aanbiedingsformulier
Onderwerp
Beantwoording schriftelijke vragen van de raadsleden M. van Sandick,
A. Bonestroo, A.Flippo, F.van Dijk, G. Boogaard (CDA) inzake
radicalisme onder jongeren (ingekomen 16 juni 2008)
BESLUITEN
Behoudens advies van de commissie
1.
De beantwoording van de schriftelijke vragen van van de raadsleden M. van Sandick, A.
Bonestroo, A.Flippo, F.van Dijk, G. Boogaard (CDA) inzake radicalisme onder jongeren vast te
stellen.
2.
Dit besluit te zenden aan de vragenstellers en de overige leden van de gemeenteraad.
Samenvatting
Het CDA heeft op 16 juni 2008 schriftelijke vragen gesteld inzake radicalisme onder jongeren. Het
college heeft die vragen beantwoord
Beantwoording schriftelijke vragen aan het College van Burgemeester en Wethouders van de
raadsleden M. van Sandick, A. Bonestroo, A. Flippo, F. van Dijk, G. Boogaard (CDA) inzake
radicalisme onder jongeren (ingekomen 16 juni 2008) (verzonden 1 juli 2008)
Op vrijdag 6 juni werd er door HTIB (Turkse Arbeidersvereniging in Nederland-Leiden) in samen met
de Ned. Arabische Stichting (NAS), de Werkgroep Sur. Leiden (WSL) van het Samenwerkingsverband
van Migrantenorganisaties (SWV) en de Turks Islamitisch Cultureel Vereniging (TICV), een
interessante thema-avond georganiseerd over Radicalisme en met name radicalisme onder Jongeren.
Namens het CDA was Moniek van Sandick hierbij in het publiek aanwezig.
Een van de panelleden was wethouder G. van de Berg. Zij stelde die avond dat in Leiden het
radicalisme onder jongeren als volgt wordt gezien en aangepakt:
Ten eerste het religieus radicalisme, met name onder Moslim jongeren. Dit wordt aangepakt middels
initiatieven ter verbetering van de onderwijsmogelijkheden en verbetering van werkmogelijkheden
opdat er een beter toekomstperspectief komt.
Ten tweede is er het rechts radicalisme onder jongeren dat wordt aangepakt middels handhaving.
Antwoord van Burgemeester en Wethouders (verzonden 1 juli 2008)
Naar aanleiding van deze informatie heeft het CDA de volgende vragen:
1.
Wat verstaat u in dit verband onder jongeren? En om hoeveel jongeren gaat het?
“De personen die vatbaar zijn voor polarisatie en radicalisering zijn voornamelijk jongeren (veelal
jonger dan 30 jaar) die op zoek zijn naar hun identiteit of roeping. Het zijn veelal mannen maar het
aantal vrouwen neemt toe, zowel in ideologisch ondersteunende zin als ook als actief deelnemer”.
(Actieplan polarisatie en radicalisering 2007-20011 Min. BZK)
De kern van de aanpak van radicalisering is vroegtijdige signalering van radicalisering (er snel bij zijn
om het tij zo snel mogelijk te kunnen keren) en daarbij is het logische zich op alle Leidse jongeren te
richten. Om de eerste tekenen te kunnen opvangen werkt de gemeente met netwerken van personen
en organisaties die dicht bij deze jongeren staan . Het gaat daarbij om het jeugd- en jongerenwerk,
scholen, zelforganisaties, moskeebesturen, politie en justitie
2.
Wat verstaat u in dit verband onder ‘radicaliseren’?
“Radicalisering is de bereidheid om diep ingrijpende veranderingen in de samenleving (eventueel op
ondemocratische wijze) na te streven, te ondersteunen of anderen daartoe aan te zetten . Ingrijpende
veranderingen zijn ontwikkelingen die een gevaar kunnen opleveren voor de democratische
rechtsorde (doel), vaak met ondemocratische methoden(middel), die afbreuk doen aan het
functioneren van de democratische rechtsorde (effect). Voor Nederland vormt op dit moment de
islamitische radicalisering en de rechtsextremistische radicalisering de grootste maatschappelijke
bedreiging” (Actieplan polarisatie en radicalisering 2007-20011 Min. BZK)
3.
Wat is in dit verband het relevante onderscheid tussen ‘religieus radicalisme’ en ‘rechts
radicalisme’ en wat zijn de andere vormen van radicalisme?
De rijksoverheid heeft naar aanleiding van een aantal terroristische aanslagen in het buitenland en
incidenten in Nederland het anti-radicalismebeleid moeten vormgeven. De aandacht is toen primair
uitgegaan naar radicale Islam, omdat daar op dat moment de grootste dreiging vanuit ging (en nog
steeds gaat). Op basis van voortschrijdend inzicht en nieuwe ervaringen wordt nu genuanceerder over
de problematiek gesproken en wordt het begrip breder toegepast. Naast de radicale Islam benoemt de
rijksoverheid ook recht-extremisme dierenrechtenactivisme en extreem links/antiglobalisten als
bedreiging voor de Nederlandse samenleving.
Islamitische radicalisering komt veelal voor onder jongeren die zoeken naar zingeving
(religieus/levensbeschouwelijke dimensie) of naar binding en erkenning binnen de groep (sociaal
culturele dimensie). Een derde belangrijke dimensie is de politieke, vanuit de ervaring van onrecht
jegens henzelf of andere moslims in binnen en buitenland. Het betreft overigens zowel jongeren die
vanaf hun geboorte islamitisch zijn, als (autochtone) bekeerlingen
Rechts-extremistische radicalisering komt vaak voor onder jongeren die zich gefrustreerd voelen over
de ‘multiculturele ‘samenleving, in hun ogen de oorzaak van werkeloosheid of woningnood (sociaal
culturele en politiek-activistische dimensie). Deze jongeren zijn veelal aanhanger van nationalistische
ideeën, soms ook politiek actief. De religieuze/levensbeschouwelijke dimensie speelt bij rechtsextremistische radicalisering vrijwel geen rol.
Dierenrechtenactivisten bedienen zich van veel actievormen die binnen de Nederlandse samenleving
in brede kring als toelaatbaar worden beschouwd. Zo zal bijna niemand aanstoot nemen aan
demonstraties met spandoeken, aan het uitdelen van pamfletten en aan openlijke discussies met het
publiek. Een klein deel van de dierenrechtenactivisten heeft gedurende het laatste decennium echter
een radicalisering doorgemaakt en grijpt soms naar gewelddadige actiemethoden
Antiglobalisme is een pluriforme, los georganiseerde beweging die zich verzet tegen de huidige,
neoliberale manier van globalisering en met name het ontstaan van een in hun visie ongereguleerde,
danwel ondemocratisch gereguleerde wereldmarkt gericht op instandhouding van de wereldwijde
sociaal-economische en politieke ongelijkheid. Binnen deze beweging is ook een klein deel sterk
geradicaliseerd
4.
In hoeverre bestaat er een verschil in opleidingsniveau tussen de verschillende door de
wethouder aangeduide groepen? En hoe liggen die verschillen precies?
Cijfers over radicalisering zijn er niet en er is ook nog weinig onderzoek gedaan naar radicalisering.
Wel neemt de hoeveelheid onderzoek onder invloed van de politieke belangstelling voor dit thema de
laatste jaren toe. Heel in het algemeen gesteld kan worden dat islamitische radicalisering onder zowel
laag, midden als hoogopgeleiden voorkomt maar dat onder rechtsextremistische jongeren de
laagopgeleiden sterker vertegenwoordigd zijn.
5.
In hoeverre bestaat er een verschil in arbeidsparticipatie, dan wel de manier waarop de
jongeren worden begeleid bij het zoeken naar een baan, tussen de verschillende door de
wethouder aangeduide groepen? En hoe liggen die verschillen precies?
Onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau bevestigt dat allochtonen worden
gediscrimineerd bij het zoeken naar werk. Discriminatie van niet-westerse allochtonen op de
arbeidsmarkt belemmert met name de toetreding tot de arbeidsmarkt (instroom) en het verkrijgen van
vast werk. Marokkaanse Nederlanders lijken het meest met discriminatie te worden geconfronteerd.
Hoger opgeleide jongeren van de tweede generatie allochtonen hebben moeilijker toegang tot de
arbeidsmarkt. Juist dat kan leiden tot radicalisering van beter geschoolde moslimjongeren.
6.
Is de wethouder, met de CDA fractie, van mening dat gebrek aan toekomstperspectief voor
iedereen oorzaak van radicalisering kan zijn? Zo nee, waarom niet?
Er zijn vele problemen die tot radicalisering kùnnen leiden zoals gebrek aan toekomstperspectief,
sociaal-economische problemen of een gebrek aan politieke betrokkenheid. Maar een direct
oorzakelijk verband kan bij radicalisering niet worden aangewezen. Wel kan gesteld worden dat hoe
minder deze problemen zich voordoen hoe kleiner de kans tot radicalisering. Mede daarom vinden we
het van groot belang dat alle jongeren een goed toekomstperspectief hebben. Zeker voor allochtone
jongeren, die gemiddeld vaak een achterstand in het onderwijs hebben, is het van belang dat zij een
goede opleiding krijgen en met succes een vakopleiding afronden.
7.
Is de wethouder, met de CDA fractie, van mening, dat radicalisering die een bedreiging van de
openbare orde gaat vormen altijd tot handhaving moet leiden? Zo nee, waarom niet?
Nee, “ een bedreiging voor de openbare orde” hoeft niet “altijd” tot handhaving te leiden.Er zijn drie
hoofdlijnen in de aanpak van radicalisering. De eerste is het versterken van de binding aan de
samenleving, in het bijzonder van groepen waarbinnen het radicale gedachtegoed een
voedingsbodem vindt. De tweede is empowerment, het vergroten van de weerbaarheid van de
samenleving, zodat individuele mensen maar ook gemeenschappen zich kunnen verzetten tegen
radicalisme dat hen aantast of probeert te werven. De derde is handhaven. Daarbij gaat het vooral om
het opsporen en vervolgen van het verheerlijken van geweld en de maatregelen op het gebied van
haatzaaien en terroristische uitingen. Het moet gaan om rechercheren (handhaven), maar ook om
respecteren en investeren in dergelijke groepen.
8.
Indien het antwoord op vraag 6 en 7 bevestigend is: waarom maakt de wethouder dan zo’n
merkwaardig en stigmatiserend onderscheid?
De wethouder heeft slechts de nuancering willen aanbrengen dat het bij radicalisering niet louter en
alleen om moslimjongeren gaat. Wij kunnen ons geheel vinden in deze stellingname. (Overigens is uit
de reacties tijdens de betreffende avond niet gebleken dat de aanwezigen dat anders hebben opgevat
dan door de wethouder bedoeld.)”
Download