HET KOLONIALE ALBUM ALS VERHAAL Beeldvorming in fotoalbums uit Sumatra, 1860-1900 Doctoraalscriptie cultuurgeschiedenis Universiteit Utrecht Dirk Janse Studentnummer 0034223 Zomer 2007 INHOUD INLEIDING 3 1 DE CONTEXT: IMPERIALISME EN FOTOGRAFIE 10 2 JOURNALISTIEKE BRON: ATJEH 19 3 RELATIEGESCHENK: NAAR EN TE WAY-LIMA EN KEDONGDONG 33 4 VISUELE DATA: MIDDEN-SUMATRA PHOTOGRAPHIE-ALBUM 44 5 SOUVENIR: VIEWS FROM DELI AND THE BATTAK COUNTRY 60 CONCLUSIE 77 BRONNEN EN LITERATUUR 85 LIJST VAN AFBEELDINGEN 90 Omslagillustratie: [1] ‘Gedong-Tatahan en de Way-Semah met de ijzeren brug in aanbouw, juli 1897’ Uit het album Naar en te Way-Lima en Kedongdong. De man in de draagstoel is waarschijnlijk Samuel Muller. In deze foto kunnen we de vooruitgang zien in de vorm van de ijzeren brug die gecontrasteerd wordt met het ouderwetse doorwaden van de rivier. Dit is gezien het onderschrift bij de foto de intentie van de maker. We kunnen er met een historische blik ook de koloniale machtsverhoudingen in weerspiegeld zien. Een comfortabel zittende Europeaan boven een grotere groep zwoegende Oosterlingen. 2 INLEIDING In de tweede helft van de negentiende eeuw speelde Nederlands-Indië een belangrijke rol in de opleving van het nationale bewustzijn in Nederland.1 Informatie over de kolonie bereikte de Nederlandse bevolking op verschillende manieren. In romans en tijdschriften kon men er over lezen, in musea en op tentoonstellingen kon men voorwerpen, gebouwen en soms zelf bewoners van de archipel zien. In de kranten konden de militaire expedities gevolgd worden en via verenigingen kon betrokkenheid worden geuit. In zijn analyse van de middelen die de intensivering van informatiestromen mogelijk maakten en veroorzaakten noemt historicus Martin Bossenbroek daarnaast ook het fotoalbum. Het album, een serie gerangschikte foto’s die vaak met onderschriften toegelicht werden, kon dienen als vehikel waarmee de buiten-Europese wereld naar huis genomen werd.2 Het gaat in deze scriptie om de wijze waarop fotoalbums functioneerden als bron van informatie over de koloniën en hoe zij, als een tastbare schakel tussen Indië en Nederland, vorm gaven aan Westerse ideeën over Indië. Debatten en benaderingswijzen In het onderzoek naar koloniale beeldvorming zijn de afgelopen jaren een aantal inzichten naar voren gekomen. Edward Said wierp de these op dat de Westerse wetenschap en kunst in dienst stonden van het imperialisme. Deze zouden in hun beschrijvingen van het Oosten zichzelf indirect beschrijven als superieur.3 Wat algemener is men komen te spreken over het epistemologische concept van betekenis door contrast.4 Deze ideeën hebben zoveel invloed gehad dat Westerse representaties van het Oosten tegenwoordig vooral het bestuderen waard gevonden worden voor de 1 Martin Bossenbroek, Holland op zijn breedst. Indië en Zuid-Afrika in de Nederlandse cultuur omstreeks 1900 (Amsterdam, 1996) 10. 2 Idem, 199. 3 Edward W. Said, Orientalism (Londen, 1978). 4 Dane Kennedy, The Highly Civilized Man. Richard Burton and the Victorian World (Cambridge, Londen, 2005) 8. 3 datgene dat eruit is op te maken over het Europese zelfbeeld. 5 Zo blijkt uit de studie van Marieke Bloembergen naar representaties van Nederlands-Indië op wereldtentoonstellingen, dat deze koloniale vertoningen de koloniale overheersing legitimeerden en voor het publiek zichtbaar maakten. Een Indische kampong werd bijvoorbeeld gecontrasteerd met een machinegalerij en modellen van spoorwegen en bruggen, de voortbrengselen van de Westerse techniek. De tentoonstellingen zeiden ook iets over de het denken over de Nederlandse identiteit en Nederlands plaats in de wereld. Nederland was als kleine natie in Europa een middenmoter maar kon dankzij haar koloniën een toch het zelfbeeld van een grote mogendheid ophouden.6 Said was zelf beïnvloed door de ideeën van Michel Foucault die in Surveiller et punir. Naissance de la prison uit 1975 machtsmechanismen analyseerde, met name de relatie tussen kennis en macht. Toegepast op de fotografie is de koloniale blik, in de Engelstalige literatuur colonial gaze, een onderwerp van studie geworden.7 De focus ligt hierbij op het kunnen zien van de ander en de daaruit voortvloeiende consequenties voor de machtsverhoudingen. Bijvoorbeeld door het ontbreken van wederkerigheid van de koloniale blik in foto’s, zelf wel kunnen zien maar niet gezien worden. De fotografie bood de koloniale overheersers, door het gebruik van pasfoto’s als controlemechanisme, heel direct mogelijkheden tot controleren en indexeren. Indirecter kon, door het creëren van beelden over het koloniale rijk door middel van spektakels als koloniale tentoonstellingen ook de bevolking van het moederland beïnvloed worden.8 Een ander invloedrijk idee omtrent beeldvorming is dat van de relatieve betekenisloosheid van een foto. Dit idee is afkomstig uit de semiotiek en wordt ondersteund door inzichten uit de antropologie. Het houdt in dat een eenduidige interpretatie van een foto problematisch is. Eenzelfde foto kan een andere betekenis hebben voor verschillende personen in verschillende tijden. Spreken over dé betekenis van een foto wordt dan ook niet zinvol geacht. In plaats daarvan zou gekeken moeten worden naar specifieke situaties waarin de context bepaalt wat de betekenis van een 5 Peter Burke, Eyewitnessing. The Uses of Images as Historical Evidence (Londen, 2001) 139; Mineke Bosch, Een onwrikbaar geloof in rechtvaardigheid. Aletta Jacobs 1854-1929 (Amsterdam, 2005) 496498; Marieke Bloembergen, De koloniale vertoning. Nederland en Indië op de Wereldtentoonstellingen (1880-1931) (Amsterdam, 2002) 318. 6 Bloembergen, De koloniale vertoning, 13, 330. 7 Elizabeth Edwards (red.), Anthropology &Photography (New Haven, Londen, 1992). 8 Bloembergen, De koloniale vertoning, 326. 4 foto voor een specifiek publiek kan zijn geweest. 9 Die betekenis is over het algemeen betrouwbaarder te beschrijven aan de hand van series beelden dan aan de hand van losse beelden.10 Aanvullend heeft Elisabeth Edwards een pleidooi gehouden om dan ook niet alleen te focussen op het beeld in de foto, maar ook op de materiële kant van de foto. Volgens haar ontlenen de foto’s onder meer hun betekenis aan de technische aspecten als de papiersoort waar de foto op is afgedrukt en de presentatievorm zoals bijvoorbeeld een album.11 In navolging van Said en Foucault worden bij publicaties over koloniale fotografie geregeld theorieën over oriëntalisme en machtsrelaties aangehaald. Via die weg komt er ook dikwijls een morele dimensie in het debat. Zo verwijt bijvoorbeeld Ewald Vanvught in een betoog over fotografie in Indië de koloniale fotografen eenzijdige interesse voor de Europese bevolking. Zij zouden vooral focussen op het Europese geluk en hun niet geïnteresseerd zijn geweest in de inheemse bevolking en hun ellende. Hij beweert dat ‘fotografen daar destijds met een collectieve blikvernauwing hebben rondgekeken’ want, zo stelt hij: ‘het publiek in het moederland moest enthousiast gehouden worden voor de koloniale zaak. De Censor nam onwelgevallige platen in beslag’.12 Nog afgezien van de karikatuur van de koloniale samenleving die Vanvught hier geeft, gaat hij ook van bepaalde vooronderstellingen uit. Zo lijkt Vanvught het als normale situatie te zien wanneer deze fotografen de koloniale samenleving in zijn totaliteit zouden weerspiegelen, maar is hij teleurgesteld dat de nadruk bij hen ligt op het Europese gedeelte ervan. Dat de foto’s door en voor Europeanen gemaakt werden en ook voor een groot deel over Europeanen gingen is echter alleen kwalijk als er gesuggereerd wordt dat er een objectief beeld van het hele land gegeven wordt. Dat Europeanen de voor hun bijzondere omgeving en hun eigen accommodatie daarin vastlegden is op zich niet zo verwonderlijk en evenmin verwerpelijk. 9 Stuart Hall (red.), Representation. Cultural Representations and Signifying Practices (Londen, etc., 1997). 10 Burke, Eyewitnessing, 187. 11 Elisabeth Edwards, Janice Hart (red.) Photographs Objects Histories, On the Materiality of Images (Londen, New York, 2004) 3. 12 Ewald Vanvugt, Een propagandist van het zuiverste water. H.F Tillema (1870-1952) en de fotografie van tempo doeloe (Amsterdam, 1993) 12. 5 Tegenwoordig gaan cultuurhistorici ervan uit dat een foto een realiteit construeert, in plaats van de realiteit weerspiegelt.13 In zijn onderzoek naar de fotografische voorstelling van het Britse Rijk komt James Ryan tot de conclusie dat er sprake is van een heel divers gebruik van het medium. Het kon zowel ingezet worden om misstanden aan te kaarten maar ook om propaganda voor de overheid te maken.14 Tot nu toe is in Nederland nog maar weinig geschreven over het fenomeen van het koloniale album. Hieronder versta ik de boeken en mappen foto’s die tussen 1860 en 1900 in de koloniën, voornamelijk door professionele fotografen gemaakt werden en aan geïnteresseerden werden verkocht. In publicaties over koloniale fotografie is vooral gekeken naar koloniale fotografie in het algemeen, foto’s van een specifiek gebied of naar het oeuvre van een bepaalde fotograaf. Zo is het onderwerp van de publicatie van Louis Zweers’ Sumatra, kolonialen, koelies en krijgers ruwweg hetzelfde als dat van deze scriptie: negentiende-eeuwse foto’s van Sumatra.15 Toch is het doel en de aanpak verschillend. Het is Zweers’ bedoeling iets over het koloniale verleden van Sumatra te vertellen met de foto’s als bron en illustratie. Ook de fotoboeken die door Rob Nieuwenhuis zijn samengesteld hebben deze inslag. De titel Tempo Doeloe geeft al een goede indicatie van het sentiment.16 De foto’s zijn illustraties bij zijn verhaal over de goede ouwe tijd. Eigenlijk passen deze publicaties, doordat ze in beelden de realiteit van het vroegere Nederlands-Indië willen tonen, meer in de traditie van de koloniale fotografie dan in die van de moderne bestudering en problematisering van die beelden en hun functies. De eerste moderne wetenschappelijke publicaties over koloniale fotografie in Nederlands-Indië behandelen het gebied vaak in zijn geheel. Het zijn veelal monografieën die het werk van één fotograaf of fotostudio centraal stellen.17 Vooral Margreet C.M. Korsten, ‘Fotografie als historische bron’ in: Theoretische Geschiedenis 24, (1997) 52-61, 61; Brian Harrison, ‘Photography’ in: Brian Brivati e.a. (red.), The contemporary History Handbook (Manchester, New York, 1996) 390. 14 James R. Ryan, Picturing Empire, Photography and the Visualisation of the British Empire (Londen, 1997). 15 Louis Zweers, Sumatra, kolonialen, koelies en krijgers (Houten 1988). 16 Rob Nieuwenhuys, Baren en oudgasten, tempo doeloe, een verzonken wereld. Fotografische documenten uit het oude Indië 1870-1920 (Amsterdam, 1981); Rob Nieuwenhuys, Komen en blijven, tempo doeloe, een verzonken wereld. Fotografische documenten uit het oude Indië 1870-1920 (Amsterdam, 1982); Rob Nieuwenhuys, Met vreemde ogen, tempo doeloe, een verzonken wereld. Fotografische documenten uit het oude Indië 1870-1920 (Amsterdam, 1988). 17 H.J. Moeshart, Adolph Schaefer in: Ingeborg Th. Leijerzapf (red.) Geschiedenis van de Nederlandse Fotografie in Monografieën en Thema-artikelen (Alphen aan den Rijn etc., 1984). Jane Levy Reed, John Bloom (red.), Toward Independence, A Century of Indonesia Photographed (San Francisco, 13 6 het onderzoek naar advertenties van fotografen door Steven Wachlin heeft een goed inzicht opgeleverd in de totale Europese fotoproductie in de kolonie.18 Met Wachlins werk ontstond een overzicht van de productie van deze fotografen en studio’s en de chronologie van de geschiedenis van fotografie in Indië. De benadering van de koloniale fotografie per fotograaf is ook terug te zien in de overzichtswerken die zijn verschenen, vaak naar aanleiding van tentoonstellingen. Deze biografieën gaan vaak uitgebreid in op de reikwijdte van de gefotografeerde onderwerpen zoals studiofotografie, landschappen, stadsgezichten en de esthetische kwaliteiten van het werk. Ondanks de nadruk op fotografen en hun foto’s zijn ook de functie van de foto’s evenals de motivatie van fotografen als ordenend principe gebruikt, wat categorieën opleverde als ‘foto’s ten bate van de wetenschap’, ‘commerciële fotografie’ en ‘oorlogsfotografie’.19 Een van de weinige uitgaven die een album als uitgangspunt heeft is de recente uitgave van het Album van Mientje.20 Helaas is niet gekozen voor de reconstructie van de oorspronkelijke uitgave in de vorm van een van commentaar voorzien facsimile, maar is er door knip- en plakwerk een ‘nieuw’ album gecreëerd waarin de foto’s heringedeeld zijn in overzichtelijke categorieën als ‘familieleden, vrienden en bekenden’ en ‘huizen en landschappen’. Een ander voorbeeld van recente benaderingen van koloniale fotoalbums is het onderzoek van Matti Boom naar een door het Rijksmuseum verworven collectie fotoalbums uit Sumatra uit de late negentiende eeuw.21 Het onderwerp is weliswaar een collectie maar opmerkelijk is dat ook hierin voornamelijk de foto, de fotograaf en de voorstelling centraal staan. De vragen die aan het onderwerp gesteld zijn vooral wat is het? en is het waar? Minder aandacht wordt gegeven aan de vraag naar het functioneren van het album: hoe werkte het? 1991). Matti Boom en Steven Wachlin, Jacobus Anthonie Meessen in: Ingeborg Th. Leijerzapf (red.) Geschiedenis van de Nederlandse Fotografie in Monografieën en Thema-artikelen 36 (Alphen aan den Rijn etc., november 2004). 18 Steven Wachlin, ‘Commerciële fotografen en fotostudio’s in Nederlands-Indië 1850-1940: een overzicht’ in: Toekang potret: 100 jaar fotografie in Nederlands Indië 1839-1939 (Amsterdam en Rotterdam, 1989) 177-192. 19 Toekang potret: 100 jaar fotografie in Nederlands Indië 1839-1939 (Amsterdam en Rotterdam, 1989). 20 Norbert van den Berg en Steven Wachlin Het album voor Mientje. Een fotoalbum uit 1862 in Nederlandsch-Indië (Bussum, 2005). 21 Matti Boom, ‘Fotografie in de Sumatra-albums van Paul Sandel’ in: Bulletin van het Rijksmuseum vol. 52 (2005) afl. 3 243-270. 7 De historische benadering Afwijkend van de bovenstaande benaderingen van de koloniale fotografie beschrijft deze scriptie het proces van koloniale beeldvorming aan de hand van de motieven van makers van fotoalbums en de diverse functies die deze albums vervulden. De foto’s in de albums worden niet gezien als een spiegel van de realiteit maar als een constructie daarvan. Ze zijn geen losse illustraties maar vertellen in samenhang met elkaar in een album een verhaal. Ook de materiële en historische context sturen de betekenis van de foto’s. Door gedetailleerde studie van vier albums uit de collectie van het Koninklijk Instituut voor de Tropen in Amsterdam beschrijf ik het proces van visuele toeeigening en domesticatie. De leidende vragen zijn daarbij: welke functie hadden deze fotoalbums? Hoe kwamen ze tot stand? Wat lieten zij zien over Indië en wat niet? Hoe functioneerden fotoalbums van de koloniën in de tweede helft van de negentiende eeuw bij de uitwisseling van informatie tussen kolonie en moederland en welke boodschappen werden daarin afgegeven? Om voor enige samenhang te zorgen zijn de behandelde albums alle vier afkomstig van het eiland Sumatra. Ze bestrijken het hele eiland van Atjeh in het noorden tot de Lampongs in het zuiden. Ze zijn gemaakt in de periode tussen 1860 toen technische vernieuwingen binnen de fotografie de productie van albums door professionele fotografen mogelijk maakte en 1900 toen het ook, alweer door de voortschrijdende techniek, voor amateurs mogelijk werd te fotograferen. In het eerste hoofdstuk staan de context van het Nederlandse imperialisme en de ontwikkelingen van de fotografie waarbinnen de albums tot stand kwamen centraal. Vervolgens zien we hoe een album aan het begin van de Atjehoorlog door een verslaggever gebruikt werd om door middel van foto’s en tekst een coherent verhaal te vertellen. Dit fotoalbum en het handgeschreven materiaal vormden de basis voor een met gravures geïllustreerd artikel in een Nederlands weekblad. Hierna wordt het album als relatiegeschenk bekeken. Een ondernemer nam op inspectie op zijn onderneming foto’s en liet deze uitgeven in een album dat hij terug in Nederland onder meer aan een van de investeerders cadeau deed. In het daaropvolgende hoofdstuk verschijnt een album dat zowel foto’s van een wetenschappelijke expeditie te zien gaf als ook onderdeel was van de berg aan wetenschappelijke data die expeditie opleverde. Het laatste hoofdstuk laat de fascinatie en commerciële 8 mogelijkheden zien van beelden van ‘authentieke’ volken als de Batak, die onderdeel werden van een album dat waarschijnlijk als souvenir diende. 9 1 DE CONTEXT: IMPERIALISME EN FOTOGRAFIE Voorgeschiedenis De Nederlandse bemoeienis met de Indische archipel dateert van het einde van de zestiende eeuw. Handel was het voornaamste motief. Het monopolie voor deze handel was in de zeventiende en achttiende eeuw in handen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, een particuliere onderneming met het Nederlandse monopolie voor de handel met het verre oosten. De onderneming oefende ook politieke macht uit. In de negentiende eeuw, de VOC was inmiddels ten onder gegaan, werd Indië een staatsaangelegenheid. Het Nederlandse koloniale beleid was tot 1860 voornamelijk gericht op Java en de Molukken. Via het zogenaamde cultuurstelsel werd vanaf 1830 de Javaanse bevolking gedwongen belastingen te betalen in natura. De Nederlandse overheid bepaalde welke gewassen er geleverd moesten worden. Lange tijd leverde dit enorme bedragen op voor de Nederlandse schatkist. Maar er waren ook morele en economische bezwaren in Nederland. Het cultuurstelsel zou hongersnood veroorzaken, nepotisme en uitbuiting uitlokken en vrije handel belemmeren.22 Na jaren van politiek getouwtrek werd het stelsel na 1870 geleidelijk afgeschaft. Nederlands Imperialisme Het laatste kwart van de negentiende eeuw werd gekenmerkt door grote veranderingen in de relatie tussen Nederland en Indië. Sommige historici spreken zelfs over een radicaal andere vorm van kolonialisme: modern imperialisme.23 Er vonden allereerst ingrijpende veranderingen plaats op het economische vlak. Daarnaast werd ook de Nederlandse invloedssfeer in de archipel duidelijk afgebakend en kwam er een uitgebreid en sterk koloniaal bestuur.24 In het koloniale discours gingen internationaal aanzien en religieuze, morele en wetenschappelijke 22 Janny de Jong, Van batig slot naar ereschuld. De discussie over de financiële verhouding tussen Nederland en Indë en de hervorming van de Nederlandse koloniale politiek 1860-1900 (’s Gravenhage, 1989). 23 M. Kuitenbrouwer, Nederland en de opkomst van het moderne imperialisme: koloniën en buitenlandse politiek 1870-1902 (Amsterdam, Dieren, 1985). 24 H.L. Wesseling, Europa’s koloniale eeuw, De koloniale rijken in de negentiende eeuw, 1815-1919 (Amsterdam, 2003) 321. 10 vraagstukken een grotere rol spelen. In hoeverre zij motivatie van expansie en rechtvaardiging van exploitatie waren is onderwerp van debat.25 In deze periode hielden zending, leger, politiek, handel, wetenschap en kunsten zich intensief met Indië bezig.26 Een grote stimulans voor de veranderingen was uitgegaan van de ingebruikneming van het Suezkanaal in 1869, de introductie van stoomschepen vanaf 1850 en de uitvinding van de telegraaf. De reistijd werd korter, de verbindingen frequenter en betrouwbaarder en berichten konden sneller over en weer gestuurd. Nederland en Indië kwamen zo dichter bij elkaar. In de plaats van het cultuurstelsel kwam een liberaal bestel dat gekenmerkt werd door de opkomst van particuliere ondernemingen. Grote, rubber- en tabaksplantages ontstonden. Voor de nieuwe economische activiteit waren al gauw nieuwe, kapitaalintensieve investeringen noodzakelijk. Spoorwegen, stations, bruggen, havens en irrigatiewerken moesten worden aangelegd wilde men aansluiting vinden bij de wereldmarkt. De Nederlandse economische activiteit betrof vooral Java maar ook in Sumatra werd flink geïnvesteerd. Wetenschappers vertoonden zich tegen het einde van de negentiende eeuw steeds vaker in Indië. En het was niet alleen hun wetenschappelijke nieuwsgierigheid die hen dreef. Voortschrijdend inzicht in bodemgesteldheid en goed opgeleide ingenieurs vergrootten de economische mogelijkheden voor de mijnbouw. Goede gezondheidszorg verminderde de verliezen in het leger en maakten bevolkingsgroei mogelijk. De zending stimuleerde de kennis van de lokale talen om de bijbel ook in de volkstaal te kunnen vertalen. Onderzoek naar de gebruiken van de bevolking maakten het effectueren van gezag makkelijker. Dit gezag kon vervolgens door wetenschappers gelegitimeerd worden door op grond van de door hen aan te tonen hogere beschavingsgraad van het Westen. Met behulp van antropometrie kon men aan de hand van fysieke kenmerken ook raciale verklaringen voor de eigen vermeende superioriteit vinden. De Westerse wetenschap en kennis waren voor de Nederlandse negentiende-eeuwers trouwens zelf ook bewijs van hun eigen geestelijke voorsprong.27 Wetenschappers beleefden gouden tijden met al deze toepassingen in de 25 Zie voor een samenvatting van theorieën en discussies rondom kolonialisme,: Elsbeth LocherScholten, Sumatraans sultanaat en koloniale staat, De relatie Djambi-Batavia (1830-1907) en het Nederlandse imperialisme (Leiden, 1994) 1-23. 26 Indeling ontleend aan: Bossenbroek, Holland op zijn Breedst. 27 Bossenbroek, Holland op zijn Breedst, 83. 11 praktijk van hun vakgebieden. Er viel veel te ontdekken. Laboratoria en proeftuinen moesten worden bemand, instituten en genootschappen opgericht, missies en expedities georganiseerd. Dat alles met in het middelpunt de wetenschapper. De wetenschap was in deze periode geen neutrale theoretische aangelegenheid maar werd vaak gedreven door praktische problemen en had soms gevolgen voor de koloniale praktijk.28 Sumatra In tegenstelling tot Java en de Molukken was de Nederlandse bemoeienis met Sumatra vrij beperkt gebleven. Van fysieke beheersing van het gebied was lange tijd geen sprake. Verschillende sultans heersten in de negentiende eeuw over staatjes in het zuiden. In het uiterste noorden van het eiland lag de onafhankelijke staat Atjeh. Een aantal zuidelijker gelegen gebieden waren Atjeh schatplichtig. Op de westkust van Sumatra lag een aantal handelsposten uit de tijd van de VOC waarvan enkele aan het begin van de negentiende eeuw verlaten werden. Een plan voor een stelsel van forten aan riviermondingen aan de oostkust werd na enkele jaren pionieren halverwege de negentiende eeuw opgegeven. De Britse handelsnederzetting Benkoelen werd in 1824 in ruil voor Malakka, op het Maleise schiereiland, dat in Nederlandse handen was afgestaan. Nederlandse en Britse invloedssferen in de regio werden zo bij dit Londense Traktaat van 1824 gescheiden. De Britten waren er vooral op gemunt hun handelsbelangen veilig te stellen. Ook werd in het verdrag de onafhankelijkheid van Atjeh door beide partijen erkend. In de jaren na 1867 vergrootte de Nederlandse interesse voor Sumatra. Dit kwam ondermeer door de bloei van het aan de overzijde van het water gelegen Singapore. Door de komst van het Suez-kanaal veranderde de vaarrouten en deden meer schepen Sumatra aan. Sumatra en de Straat van Malakka wonnen hierdoor aan belang. De verruiming van de mogelijkheden voor privé-ondernemingen leidde tot de komst van enkele pioniers die hun geluk met de verbouw van verschillende gewassen beproefden. De successen van de tabaksplantages in Deli en de winsten op tabak in Nederland waren zo groot dat men al snel begon te spreken van tabakkoorts en het wonder van Deli. De tekorten aan arbeidskrachten zorgden echter voor verkapte vormen van slavernij en ernstige wantoestanden. De koloniale frontier van de 28 Idem 83-84; Locher-Scholten, Sumatraans Sultanaat, 176-177. 12 Sumatraanse westkust kwam dan ook als het Wilde Oosten bekend te staan.29 Om de Nederlandse aanspraken op dit deel van de archipel veilig te stellen werd na een diplomatiek onderonsje met Groot-Brittannië in 1871 besloten om ook formeel het noorden van Sumatra te claimen. Atjeh werd de oorlog verklaard. Een eerste mislukte expeditie veroorzaakte zowel in Indië als in Nederland veel beroering. Een invasiemacht met een 9000 man sterk leger moest het rechtzetten. Het bezetten van het paleis van de sultan leidde niet tot de verwachte overgave en onderwerping. Het conflict zou verworden tot een guerrilla en zou zich jaren blijven voortslepen. In de jaren die volgden zou het Nederlands’ nationale frustratie worden.30 Niettemin was aan het begin van de twintigste eeuw Sumatra een belangrijk onderdeel van Nederlands-Indië geworden. Negentiende eeuwse voorstellingen van Indië De Europese samenlevingen zelf veranderde in de loop van de negentiende eeuw ook op veel terreinen. Processen van industrialisatie, urbanisatie, democratisering en de vorming van natiestaten zorgden voor een ongekende dynamiek. Historicus M.S. Anderson beweert over de jaren zeventig van de negentiende eeuw: ‘during it were laid many of the psychological foundations for the swift, at times almost chaotic, expansion witch was to follow’.31 Dit had ook zijn weerslag op de manier waarop men naar de koloniën keek. De uitbereiding van het kiesrecht, het opkomend nationalisme en de massacultuur met de wereldtentoonstellingen en de kranten en tijdschriften, droegen bij aan de popularisering van de koloniën. Indië nam in rap tempo haar plaats in in de Nederlandse popular culture.32 De Nederlandse identificatie met Indië uitte zich in debatten vaak door het gebruik van emotionele argumenten. Indië was een zaak van zorg en opvoeding, wraak, eigenwaarde en trots.33 29 Zweers, Sumatra, 102. Martin Bossenbroek, Geweld als therapie, De roes van de Atjeh-oorlog in: Liesbeth Dolk, (red.), Atjeh, De verbeelding van een koloniale oorlog (Amsterdam, 2001) 16. 31 Anderson, M.S., The ascendancy of Europe 1815-1914, second edition, (Londen, New York, etc., 1985) 264. 32 Bossenbroek, Holland op zijn breedst 10, 347. 33 E.B. Locher-Scholten, Ethiek in fragmenten, vijf studies over koloniaal denken en doen van Nederlanders in de Indonesische archipel 1877-1942 (Utrecht, 1981); Maartje J. Janse, De geschiedenis van de ‘Maatschappij tot nut van den Javaan’ 1866-1877 “Waarheid voor Nederland, regtvaardigheid voor Java” in: Utrechtse Historische Cahiers Jaargang 20 (1999) nr. 3-4, 80. 30 13 Voor het vormen van beelden over de wereld buiten Europa speelden in de eerste helft van de negentiende eeuw verzamelingen en curiositeiten een belangrijke rol. Meegenomen uit verre oorden als tribuut of diplomatieke geschenken en souvenirs waren deze voorwerpen ambassadeurs van de cultuur waarin zij gemaakt waren.34 Artiesten als Antoine Payen (1792-1853) en Franz Wilhelm Junghuhn (18091863) maakten in opdracht van de overheid tekeningen en schilderijen van Nederlands-Indië in romantische stijl.35 In de loop van de negentiende eeuw werden de rariteitenkabinetten omgewerkt tot musea. In dit nieuwe instituut werden systematiek en volledigheid de kernwaarden. De intensivering van het contact tussen Nederland en Indië leverde de musea veel voorwerpen en informatie op. In de tweede helft van de negentiende eeuw kwam er naast het museum nog een andere belangrijke instelling bij waar het grote publiek indrukken van de wereld op kon doen, de grote internationale tentoonstellingen. Deze prestigieuze tentoonstellingen fungeerden als internationale fora voor nationale glorie. De koloniën speelden een belangrijke rol hierin. Nederland, dat zich alleen qua koloniaal rijk met de groten der aarde kon meten, speelde deze troef graag uit. Zo werd Indië op de wereldtentoonstelling van 1883 in Amsterdam bewijs van Nederlands grootheid. Net als in de nieuwe musea was het aspect van ordening op de tentoonstellingen van groot belang. Zo was de eigen moderniteit bij de ordening het eindpunt. De inheemse culturen boden de Nederlanders een kijkje in een vroeger ontwikkelingsstadium. Als in een tijdmachine konden bezoekers het stadium dat hun eigen beschaving al honderden jaren geleden achter zich had gelaten aanschouwen.36 Een speciale rol in de popularisering van de kolonie was voorbehouden aan de fotografie.37 Fotografie Fotografie was een negentiende eeuwse uitvinding. Het medium bezat als unieke kwaliteiten het naukeurig weergeven van datgene waar de lens op gericht werd en de mogelijkheid om negatieven in grote oplagen af te drukken. Dit gaf fotografen zowel 34 Susan Legêne, De bagage van Blomhoff en Van Breugel, Japan, Java, Tripoli en Suriname in de negentiende-eeuwse Nederlandse cultuur van het imperialisme (Amsterdam, 1998) 335. 35 F.W. Junghuhn, R. Nieuwenhuys en F. Jaquet, Java’s onuitputtelijke natuur. Reisverhalen, tekeningen en fotografieën van Franz Wilhelm Junghuhn gekozen en toegelicht door Rob Nieuwenhuys en Frits Jaquet (Alphen aan den Rijn, 1980); Marie-Odette Scalliet, Antoine Payen, Peintre des Indes Orientales. Vie et Écrits d’un artiste du XIXe siècle (1792-1853) (Leiden, 1995). 36 Bloembergen, De koloniale vertoning, 323. 37 Bossenbroek, Holland op zijn breedst, 149-150 en 307-310. 14 het vertrouwen van het publiek –wat zij zagen was echt- alswel commerciële mogelijkheden. Fotoalbums waren in de negentiende eeuw nog geen persoonlijke werken maar algemene fotoboeken met ingeplakte foto’s. De foto’s erin werden meestal gemaakt door professionele fotografen. Op de markt van het ontluikende massatourisme in Europa functioneerden ze als op papier gestolde herinneringen en waren een statussymbool voor de eigenaar. In Nederlands-Indië was dat anders. Er bestond daar tot 1900 nog geen massatoerisme. De albums hadden daar een andere functie. Gewoonlijk wordt 1839 als het beginjaar van de fotografie gegeven.38 De Fransman L.J.M. Daguerre en de Engelsman W.H. Fox Talbot maakten in dat jaar vrijwel gelijktijdig hun uitvindingen bekend. Van een plotselinge uitvinding was echter geen sprake. Het was eerder was het resultaat van een langdurig proces waarin in verschillende delen van Europa geprobeerd werd op een mechanische manier de wereld vast te leggen. Met behulp van de chemie was dat gelukt. Maar het was een moeilijk proces. Foto’s maken bleef dan ook de eerste 50 jaar voorbehouden aan beroepsfotografen en vermogende amateurs. De ingewikkelde handelingen als het prepareren van glasplaten, lichtgevoelig maken van afdrukpapier en de subtiliteiten rond de belichting maakten het alleen voor geoefenden mogelijk foto’s te maken. Zelfs wie dat onder de knie had had te maken met beperkingen. Apparatuur was groot en zwaar en leverde veel gesjouw op. Vanwege de lange belichtingstijd gaf het vastleggen van beweging ook problemen. Spontaan kiekjes nemen was er in de beginjaren dus niet bij. Foto’s moesten zorgvuldig geënsceneerd worden en de te fotograferen onderwerpen en situaties werden hierdoor beperkt. Er verbeterde met de jaren ook veel. Door betere en lichtgevoeliger negatieven werden de vereiste belichtingstijden korter. Negatieven werden van glas gemaakt zodat het beeld scherper werd en er werd voor de foto-industrie kant-en-klaar afdrukpapier ontwikkeld. Toch bleef het tot ongeveer 1890 noodzakelijk de opnamen direct te fixeren. Dit gebeurde op locatie, dikwijls in tent of huifkar die als donkere kamer functionerende. Al deze beproevingen werden overigens door de fotografen zelf uitgebreid beschreven en gecultiveerd. Het werd eenvoudiger met de uitvinding van celluloid film. Het commercieel te gelde maken ervan met de Kodak camera in 1888 maakte het ook voor amateurs mogelijk te fotograferen. Onder de slogan: ‘You push 38 Michel Frizot (red.), A New History of Photography (Keulen, 1998) 23. 15 the button, we do the rest’ democratiseerde het medium drastisch. Veel professionele fotografen gingen in deze jaren failliet of legden zich toe op andere zaken. Sommige fotostudio’s verkochten hun ooit met zoveel moeite verkregen negatieven als oud glas.39 In de jaren na 1860 ontstonden in veel grote steden fotostudio’s. Vaak hadden zij verschillende manieren van werken. Sommigen legden zich geheel toe op portretten. Anderen maakten, gestimuleerd door kolonialisme en massatoerisme, stadsgezichten, landschappen en foto’s van monumenten. Weer anderen probeerden de volksaard vast te leggen door klederdrachten en ambachten te fotograferen. Natuurlijk waren er ook fotografen die dit alles deden. Het fotografische medium bevond zich ook in de negentiende eeuw al in het schemergebied tussen artistieke expressie en wetenschappelijke waarneming. Fotograferen kon een winstgevende bezigheid zijn al gold dat niet voor alle fotografen. De uit Utrecht afkomstige fotograaf Jacobus Anthonie Meessen bijvoorbeeld investeerde duizenden guldens in apparatuur en expedities en maakte aan het einde van de jaren zestig van de negentiende eeuw talloze opnamen van landschappen en bewoners van de Indonesische archipel. Hij schijnt er alleen verlies mee gemaakt te hebben.40 James Walter Woodbury en Charles Page daarentegen bezaten al sinds de late jaren vijftig een succesvolle studio in Batavia. Zij waren meer allrounders en maakten zowel portretten als landschappen, stadsgezichten en oudheden. Overheidsopdrachten waren een andere vorm van inkomsten. Als officiële verslaglegger werden soms fotografen met staatsbezoeken meegenomen.41 Foto’s verschenen geregeld als litho in geïllustreerde bladen. Om niets van de sterke overtuigingskracht van de fotografie verloren te laten gaan werd hier vaak bij vermeld dat de afbeelding ‘naar eene photographie’ was.42 Ook wetenschappelijke genootschappen verlangden vaak foto’s.43 In deze tijd waarin men een groot geloof had in de kenbaarheid van de 39 Will H. Rocket, The Bonfils Story: in the Rumble of an Explosion, an Incredible Discovery. A Legacy of Light http://almashriq.hiof.no/general/700/770/779/historical/bonfils/bonfils-history/bonfils-1.html 01/08/2007. 40 Matti Boom en Steven Wachlin, ‘Jacobus Anthonie Meessen’ in: Geschiedenis van de Nederlandse Fotografie in Monografieën en Thema-artikelen 36 (november 2004) 9. 41 Zoals bijvoorbeeld gebeurde tijdens het Nederlandse gezantschap naar Siam in 1862. De in Batavia gevestigde fotograaf Isidore van Kinsbergen reisde toen mee om foto’s te maken. Gerda Theuns-de Boer, Saskia Asser en Steven Wachlin, Isidore van Kinsbergen (1821-1905). Fotopionier en theatermaker in Nederlands-Indië (Zaltbommel, 2005) 29. 42 Bijvoorbeeld in Eigen Haard: geïllustreerd tijdschrift (1881) 75-78. 43 Idem, 39; zie ook hoofdstuk 4 van deze scriptie. 16 wereld had de fotografie voor velen de status van visueel feit en bewijsstuk. Niet de mens, maar de natuur zelf tekende door middel van de fotografie de werkelijkheid. Veel fotografen namen ook deel aan fototentoonstellingen. Deze werden soms als onderdeel van een wereldtentoonstelling, soms door fotografenverenigingen georganiseerd. Deze podia waren voor fotografen een uitgelezen manier voor de promotie van hun kunnen. De fotograaf kon bij deze tentoonstellingen waar vaak een competitie-element aan verbonden was, prijzen en medailles winnen voor zijn foto’s. Fotografenstudio’s hadden soms verkooppunten bij hotels of boekhandels.44 Hier konden klanten uit lijsten met beschrijvingen foto’s kiezen. Zij maakten dus een persoonlijke keuze uit de algemene voorraad van de fotograaf. De uitgekozen foto’s werden in veel gevallen opgerold en in een handzaam kokertje meegenomen. Deze konden dan thuis in een souveniralbum bewaard worden. Bij sommige fotostudio’s kon men ook direct albums kopen. Dit was niet voor iedereen weggelegd, het waren kostbare objecten.45 Van sommige negatieven werden jaren lang afdrukken gemaakt. De datering van negentiende eeuwse foto’s is om die reden dan ook lastig. Françoise Heilbrun, ‘Aroud the World, Explorers, travelers, and tourists’ in: Frizot (red.), A New History, 152. 45 Zweers, Sumatra 77. 44 17 [2] De omslag van het fotoalbum Atjeh uit 1879. 18 2 JOURNALISTIEKE BRON: ATJEH Het eerste album dat we bekijken is een rood album met in goudkleur Atjeh op de omslag.46 In het album zit een index met daarachter 40 foto’s van het formaat 19 bij 24 centimeter. De foto’s zijn genomen in 1879 en laten verschillende zaken in het oorlogsgebied zien: de haven van Olehleh, de militaire onderkomens in Kotta-Radja en wegen, bruggen en spoorwegen, landschappen, riviergezichten en sultansgraven. Verder zien we een aantal momentopnamen van een militaire expeditie en opmerkelijk genoeg de executie van een soldaat. Welk verhaal vertelde het album? Hoe verbeelde het het leven in de kolonie? Welk beeld kregen negentiende eeuwse Nederlanders door deze foto’s van Indië? Welke functie had dit fotoalbum? De antwoorden op deze vragen zouden merendeels op het niveau van suggesties en waarschijnlijkheden blijven steken als we alleen het fotoalbum zouden hebben. Wat dit album zo bijzonder maakt is dat er een klein schriftje bij bewaard is gebleven met 65 pagina’s lang tekst en uitleg bij de foto’s. Ontstaan en inhoud van het album Over het ontstaan van het album weten we vrij weinig. De foto’s in het album komen van de firma C. Krüger.47 Hij had een ‘Photographie Atelier’ in Rijswijk, Batavia waar hij tussen 1875 en 1880 actief was.48 Waarschijnlijk werden de foto’s kant en klaar in het album te koop aangeboden.49 Over de motieven van de fotograaf om dit album te maken is niets bekend. Ook andere fotostudio’s, zoals het succesvolle duo 46 KIT, fotoalbum Atjeh, ALB-0095. De foto’s in het album zijn niet gesigneerd of van een stempel voorzien, zoals sommige fotografen wel deden. Tijdschrift Eigen Haard, dat zeven foto’s uit het album opnam, vermeld echter bij elke de door hen afgebeelde gravure dat deze ‘Naar een photographie van de firma Krüger te Batavia’ gemaakt is. Eigen Haard (jaargang 1881) 75-78, 153-198. 48 Regeringsalmanak voor Nederlandsch-Indië (Batavia, 1879) 794. Toekang potret: 100 jaar fotografie in Nederlands Indië 1839-1939 (Amsterdam en Rotterdam, 1989) 184. 49 Een andere mogelijkheid zou zijn dat de koper een aantal foto’s kon kiezen uit een lijst. Dat lijkt overigens niet aannemelijk. Het album bevat namelijk foto’s waarvan de schrijver zegt: ‘Plaat no 31 geeft ons een zicht op het reeds straks vermelde bivak Montasfik-west, waarvan niets bizonders te vermelden valt.’ (pag 52) Als hij het album zelf had samengesteld zou hij deze foto waarschijnlijk niet geselecteerd hebben. 47 19 Woodbury en Page, verkochten foto’s van de oorlog.50 Er bestond waarschijnlijk een markt voor foto’s van het oorlogstoneel en we kunnen er van uitgaan dat ook Krüger deze markt bediende. De schrijver van de tekst in het schriftje is waarschijnlijk K. F. van Swieten.51 Hij was kontroleur en verbleef van 1879 tot 1881 in Atjeh. Het schriftje is weliswaar anoniem maar de clou’s die het loslaat over de schrijver wijzen overtuigend in de richting van deze Van Swieten. Zo spreekt de schrijver bij de foto’s van de versterkingen bij Pakan Badak en Boekit Seboen over ‘mijne afdeeling’. 52 Hij is gezien zijn opmerkingen over de kosten van de aanleg van de weg goed ingevoerd in de financieën van het gebied.53 Verder vermelt hij ook dat hij nog ongeveer een jaar in het kontroleurshuis in Kotta Radja heeft gewoond.54 Als laatste kan uit de opmerking over de bewoners van kampong Kedah dat zij ‘den kontroleur in den Kraton heel wat last veroorzaken’ opgemaakt worden dat hij op de hoogte is van de bezigheden van deze kontroleur.55 Het album opent met een foto van de haven van Olehleh, de plaats waar alle Westerlingen Atjeh binnenkwamen. Vervolgens zien we foto’s van de hoofdplaats Kotta-Radja en uiteindelijk een aantal foto’s van verderaf gelegen plaatsen als Boekit Seboen en Lambaroe. Het album eindigt met een foto van het in 1879 veroverde Indrapoerie alwaar Generaal Van der Heijden, Panglima Tiban en enkele officieren poseren onder de Nederlandse vlag die voor de moskee wappert. De ordening van de foto’s geschiedt naar de plaats waar ze genomen zijn. Met het omslaan van de bladzijden reist men als het ware door Atjeh, compleet met vermoeiende hitte, versnaperingen en gevaarlijke vijanden, als bij een bliksembezoek. De tekst en foto’s samen proberen bij de lezer en beschouwer de suggestie te wekken dat men werkelijk in Atjeh is. De persoonlijke stijl en de tegenwoordige tijd waarin geschreven wordt versterken deze suggestie. 50 Toekang potret, 110; Zweers, Sumatra 48. Volgens de Regeringsalmanak voor Nederlandsch-Indië (Batavia, 1879) 228 is hij in 1879 controleur 2de klasse in Kroeng Raba. In de Regeringsalmanak voor Nederlandsch-Indië (Batavia, 1880) 234 is hij controleur 2de klasse (ter beschikking) in Kota Radja. Het jaar erop Regeringsalmanak voor Nederlandsch-Indië (Batavia, 1881) 245 is hij gepromoveerd tot controleur 1ste klasse, nog steeds in Kota Radja en nog steeds ter beschikking. Het daarop volgende jaar is hij verdwenen uit de almanak. Wel wordt er daar een K.P. Van Swieten vermeld als controleur. Of het hier om een zetfout gaat –K. P. in plaats van K. F.– of dat het hier daadwerkelijk om een ander persoon gaat is niet duidelijk. Regeringsalmanak voor Nederlandsch-Indië (Batavia, 1882) 167-168. 52 KIT, fotoalbum Atjeh, schriftje, 42. 53 Idem, 45. 54 Idem, 22. 55 Idem, 16. 51 20 Hoe verhouden de foto’s en de tekst zich tot elkaar? Omdat de fotograaf en schrijver niet dezelfde persoon zijn hebben zij Atjeh wellicht ook op een andere manier ervaren. Belangrijker nog zijn de mogelijkheden en beperkingen die hun verhaal door hun verschillende medium worden opgelegd. De foto’s bepalen in het album de richting van de reis en de bezienswaardigheden die aangedaan worden. Van Swieten kende veel mensen die op de foto’s staan persoonlijk en had zelf in Atjeh gewoond. Hij fungeert als gids en vertelt over de achtergronden en geeft zonodig relevante roddels en anekdotes. Hij beoordeelt in het schriftje de foto’s aan de hand van zijn eigen ervaring. Soms is dat instemmend: ‘Plaat no 12 geeft eene vrij trouwe voorstelling van het gezicht, dat zich aan ons voordoet als wij pas den Kraton zijn binnengetreden (…).’56 Andere keren schrijft hij corrigerend: ‘Genieten we weer van een prachtig gezicht waarvan plaat no 9 u slechts eene zwakke voorstelling kan geven.’57 De foto’s zijn dus niet per definitie trouwe voorstellingen. Ook legt de schrijver de nadruk op andere dingen dan de fotograaf. Kleine details krijgen hierdoor soms een hoofdrol. Hij vertelt ons bijvoorbeeld iets over een huis waar we nog net het dakje van kunnen zien, of van een belangwekkende boom waar we nog net de takken van zien. Deze discrepantie tussen interesse van fotograaf en die van de schrijver komt geregeld tot uiting in kritische opmerkingen als: ‘(…) welke op de plaat slechts flauwtjes te onderscheiden is.’58 of: ‘Ware de photographie van zoo even wat duidelijker geweest (…).’59 en: ‘De photographie, die nog al slecht is uitgevallen (…).’.60 De foto’s vormen als het ware het geraamte van het verhaal en de tekst het vlees met hier en daar een bult en op andere plekken slechts vel over been. De volgorde van de foto’s geeft richting aan het verhaal, maar de voorstellingen dwingen niet. De tekst stuurt de blik en de gedachten van de kijker en lezer. De foto’s komen door de tekst tot leven. Er wordt ook van alles verteld wat in het geheel niet op de foto’s te zien is. Zo is er een elf pagina’s lange uitwijding over de het huishouden van de lokale edelman Toekoe Kali (met harem) Terwijl er slechts één foto te zien is met het exterieur van zijn huis erop. Volgens de tekst zien we bij 56 KIT, fotoalbum Atjeh, schriftje, 24. Idem, 19. 58 Idem, 57. 59 Idem, 16. 60 Idem, 31. 57 21 [3] ‘Kotta Radja, Huis van Toekoe Kali’, zo wordt deze foto omschreven in de inleiding. Van Swieten schrijft in het schriftje: ‘De beschouwing van deze photographie zou aan een vreemdeling al licht een te goeden dunk geven van de woningen der Atjehers. Het huis van onzen vriend is wel gebouwd volgens de Atjehsche trant maar onder den invloed van westersche beschaving, waaraan het zijne netjes geschilderde planken omwending, zijne vensters en sierlijke trap te danken heeft. (…) Hebt u zin om binnen even een kijkje te nemen?’61 Hierna volgt een beschrijving van het interieur en krijgt beschouwer van het fotoalbum een verfrissing aangeboden. Als deze naar de zin van Toekoe Kali iets te veel oog heeft voor diens harem wordt de rondleiding beindigd. De schrijver laat vervolgens zijn gedachten nog gaan over de oneerlijke verdeling van rijkdom en macht, dat volgens hem alleen verteerbaar is als men weet dat dit overal zo is. De foto wordt dus door de schrijver aangegrepen om te informeren over zaken die niet te zien zijn. 61 KIT, fotoalbum Atjeh, schriftje, 5-6. 22 [4] De inhoudsopgave van het album beschrijft deze foto als: ‘Kotta Radja, Kampong Kedah’. In het schriftje schrijft van Swieten bij deze foto: ‘Of ik straks te veel zeide toen ik sprak van den grootschen indruk dien de Atjehrivier maakte (…) zult U eenigzins kunnen nagaan uit de beschouwing van plaat no.5. (…) Ter rechterzijde heeft men het gezicht op kampong Kedah, waar alle vreemdelingen, zoowel Javanen als Europeanen van alle natiën bijeen wonen. Het is eene verzameling van boeven, die den kontroleur in den Kraton heel wat last veroorzaken.’ 62 De Atjehrivier speelt een prominente rol in het album. 62 KIT, fotoalbum Atjeh, schriftje, 16. 23 Toekoe Kali thuis ‘In een der hoeken (..) nog wat boekjes liggen in Arabiesch schrift, waarschijnlijk uittreksels uit den Koran, Den Mohamedaanschen bijbel (…).’63 Maar dit zien we niet op de foto. De fantasie of de eigen ervaring van de schrijver neemt ons verder mee dan de foto’s. Niet overal is de gids zo breedsprakig. Een aantal pagina’s verderop wordt slechts vermeld in welk dorp de reiziger is en dat daarover niets bijzonders te vermelden valt. Door de tekst ontstaat een hele nieuwe betekenislaag in de foto’s. Dus niet alleen wat op de foto’s te zien is wordt beschreven maar wat men zou zien of kunnen zien als men werkelijk in Atjeh was. Foto’s en verhaal bewerken zo samen de fantasie om de beschouwer te laten ervaren hoe het is om in Atjeh te zijn. In deze ervaring spelen de natuur, de Atjehse bewoners en hun cultuur en de Nederlandse bezettingsmacht een grote rol. De natuur is gelet op de titels in de index van het album op negen van de veertig foto’s het hoofdonderwerp. Toegegeven wordt dat Atjeh wat natuurschoon betreft niet veel bijzonders te bieden heeft in Indië. Opvallend vaak figureert de Atjeh-rivier. In het begeleidend schrijven wordt hier vreugdevol mee ingestemd. ‘niet ten onrechte m.i. heeft de photograaf op verschillende punten gezichten genomen op de Atjehrivier. Men vindt er de mooiste plekjes van Atjeh’. 64 De rivier wordt dan wel bewonderd om haar schoonheid en schilderachtigheid op de foto’s, er wordt niet nagelaten de lezer te waarschuwen voor de gevaren. 65 Zelfs de natuur in Atjeh is verraderlijk. Zo is er het gevaar van plotselinge overstroming die bomen ontwortelt, bruggen wegspoelt en huizen laat verdwijnen of onbruikbaar maakt. Andere gevaren zijn verdrinking bij het overzwemmen of, zo vertelt de schrijver ons uit eigen ervaring, beschieting uit vanuit de bossages aan de oevers.66 Meer stroomopwaarts is de schrijver onder de indruk van de vermogens van de fotograaf de grilligheid van het landschap zo treffend vast te leggen. ‘Westwaarts niets dan een steenachtig, onvruchtbaar, slechts hier en daar met verzengd gras begroeid heuvelland (…).’67 Terwijl naar het oosten de heldere Atjehstroom met haar vruchtbaarmakend water ‘beide oevers met eene schoone plantengroei heeft versierd’.68 De schrijver is zo onder de indruk van het natuurschoon dat hij zelfs beschrijft hoe hij achter de overigens niet afgebeelde Goudberg de zon zowel in al haar pracht ziet ondergaan 63 KIT, fotoalbum Atjeh, schriftje, 9. Idem, 51. 65 Idem, 42. 66 Idem, 42, 50, 62. 67 Idem, 59. 68 Idem, 59. 64 24 alswel geregeld ziet opkomen.69 De oriëntatie van onze gids is dus niet altijd even betrouwbaar. Aan de hand van de romantische opvatting van de natuur als het sublieme, zowel wonderschoon als verraderlijk en gevaarlijk werd de tropische omgeving beschreven. Hoewel niet alle natuurfoto’s in het album even goed gelukt lijken is het vastleggen van landschappen één van de succesvolste bezigheden van fotografen geweest. Hiermee sloot het aan bij een bestaande beeldtraditie en het maakte het de vreemde tropische natuur toegankelijk voor Westerse beschouwing. De tegenstelling tussen bewondering en afschuw vinden we overigens ook als het over de plaatselijke bevolking en hun cultuur gaat. Afgezien van de straat -en dorpsgezichten en de markt komen zij er wat aantallen foto’s betreft bekaaid vanaf; slechts vier foto’s.70 Het zijn het al eerder genoemde huis van Toekoe Kali, een oud gebouw in de kraton, de sultansgraven en de moskee in Indrapoeri. Vooral de foto’s van de sultansgraven en de Kota Petjoet, een gebouw in de kraton van de sultan, zouden vanwege hun schoonheid bewondering kunnen wekken. Het is een klein aantal foto’s, maar des te meer wordt er over geschreven. De foto’s hebben volgens de schrijver van het schriftje nuancering nodig. De al eerder besproken Plaat 4 van het huis van Toekoe Kali bijvoorbeeld. ‘De beschouwingen van deze photographie zou aan een vreemdeling al licht een te goeden dunk geven van de woningen der Atjehers. Het huis van onzen vriend is wel gebouwd volgens de Atjehse trant maar onder den invloed van westerse beschaving, waaraan het zijne netjes geschilderde planken omwending, zijne vensters en sierlijke trap te danken heeft.’71 Vrijwel geen enkele foto wordt uitgezonderd van het kritische commentaar van de schrijver. Het oude gebouw is ‘een zonderling voortbrengsel van Atjehse boukunde’.72 Bij de sultansgraven wordt vermeld dat bij het ruimen van een groot deel daarvan volgens een Atjehs hoofd een gouden kist en ‘millioenen schats’ gevonden zou worden, maar dat slechts wat platen goud ter waarde van 40 to 50.000 gulden gevonden werden. Over de historische waarde van de vondst wordt niets geschreven en in plaats van zich over de enorme financieële waarde van het goud te verheugen klaagt de schrijver dat het tegenvalt. De vorm van de moskee in kampong 69 KIT, fotoalbum Atjeh, schriftje, 19 en 49. Het hiaat in fotografische interesse voor de islamitische cultuur in Indië is ook bij fotograferende tijdgenoten aanwezig. Theuns-de Boer, Isidore van Kinsbergen, 45; Zie ook hoofdstuk 4 van deze scriptie. 71 KIT, fotoalbum Atjeh, schriftje 5-6. 72 Idem, 33. 70 25 Djawa wordt voor het Europese publiek beschreven en begrijpelijk gemaakt door een vergelijking met een duiventil. Wel moet gezegd worden dat de schrijver het hele boekje door wat ironisch is in zijn commentaar. Het grootste deel van het album is gevuld met foto’s van het militaire bedrijf. Onderkomens, aangelegde versterkingen, (spoor)wegen en ingenomen plaatsen. Tijdens het verblijf van K.F. van Swieten en Krüger in Atjeh vond een van de grootste moord- en vernietigingspartijen uit de oorlog plaats. De gouverneur, Karel van der Heijden tuchtigde er flink op los. Duizenden mensen sneuvelden en hele dorpen werden verwoest. Veel lokale hoofden liepen over en de rust keerde tijdelijk terug. Gouverneur-generaal Van Lansberge was van mening dat de Atjeh-oorlog ten einde was.73 Van de keiharde campagne van generaal Van Der Heijden wordt slechts indirect een beeld gegeven door foto’s van veroverde dorpen. Alleen op de laatste foto zien we Van Der Heijden. Hij poseert in een door hem veroverd dorp voor een moskee waarop de Nederlandse vlag wappert. De door de Nederlanders aangelegde forten en verschansingen werden vaak gefotografeerd. Dat deze bakens van veiligheid wel, maar de gevaarlijke patrouille’s niet of nauwelijks werden vastgelegd had ook met de technische mogelijkheden te maken. Bewegende mensen goed vast leggen was niet mogelijk met de toenmalige fotografische technieken. Van de gevechtshandelingen zelf krijgen we in het album dan ook niets te zien. De enige actiefoto is er een van een colonne soldaten die zich opmaakt om per de Atjehrivier over te steken. Die stonden dus netjes stil. Van de, tropische ziekten, de andere killer, is ook al niets terug te zien. Geen zieken, geen kerkhoven ook geen ziekenbarakken, niets. Dat terwijl het toch in de tropen een onderwerp van belang was. Een artikel in Eigen Haard Van een fotoalbum verwachten wij bijna per definitie dat dit een persoonlijk object is. Des te meer als dit ook nog een handgeschreven en persoonlijk relaas bevat. Toch is ook in dit geval zowel qua keuze van de foto’s, alswel de begeleidende tekst de motivatie voor de samenstelling niet de persoonlijke herinnering. Het album is samengesteld door een professionele fotograaf en de tekst is waarschijnlijk een voorbereidend schrijven op een artikel in een weekblad. 73 Kuitenbrouwer, Nederland en de opkomst van het moderne imperialisme, 73. 26 [5] Deze foto wordt in het register van het album omschreven als ‘Pakan Badak, Benteng’. ‘Wij komen nu aan een tweetal versterkingen, welke binnen mijne afdeeling gelegen zijn. Een half uur rijdens brengt ons van Olehleh naar Pakan Badak, dat plaat no 24 ons te aanschouwen geeft.’ 74 In het album zijn veel van dit soort foto’s van versterkingen te zien. 74 KIT, fotoalbum Atjeh, schriftje 42-43. 27 In de Indische en Nederlandse pers woedde aan het einde van de jaren zeventig van de negentiende eeuw een lange papieren oorlog. In deze pennenstrijd had een andere Van Swieten in een hoofdrol. Jan van Swieten was de generaal geweest die de tweede Atjeh-expeditie in 1874 had geleid. Bij terugkeer werd hij beschuldigd van een te zachtaardig en ondoeltreffend handelen. Atjeh was immers nog altijd niet helemaal rustig. Dikke boeken werden geschreven waarin vaak op de man gespeeld werd. De polemiek werd voor een deel in het populaire Nederlandse weekblad Eigen Haard uitgevochten. Onder meer in het feulleton ‘Wijnanda een Indische novelle’, een verhaal dat evenals Max Havelaar een stevige dosis realisme bezat. Generaal Jan van Swieten reageerde in weer met een ingezonden brief in Eigen Haard. In 1881 verscheen in Eigen Haard na al deze ruzies een ooggetuigenverslag onder de titel ‘Atjeh-causerie’. Het bood de lezer de mogelijkheid een kijkje te nemen op Sumatra’s noordpunt, het gebied waar zoveel om te doen was.75 Het verhaal was geïllustreerd met tekeningen naar foto’s van C. Krüger. De schrijver maakte gebruik van het pseudoniem Soedadji. Het verhaal vertoont treffende overeenkomsten met de tekst bij het fotoalbum. In sommige gevallen zijn de passages zelfs identiek. Ook de afbeeldingen komen allen voor in het album. Het is zeer aannemelijk dat de schrijver die schuil gaat achter het pseudoniem dezelfde is als die van de tekst bij het album; K. F. van Swieten. Familie of niet, de veiligheid van een schuilnaam was op deze plaats wel gewenst. De gemoedelijke vertelling aan de hand van foto’s vereiste een schijn van enige objectiviteit. Van de omgeving van twee schandalen kon men na het lezen van het artikel enigszins een voorstelling maken. De eerste was van de losplaats in Olehleh met de aanlegsteiger alwaar de havenmeester illegale belasting hief op goederen van particulieren en die vervolgens in eigen zak stak. De tweede is een zaak waarbij geld verduisterd was. De chef van het postkantoor annex station te Koetaradja had namelijk een tekort in zijn kas van wel 10.000 gulden. Beiden waren als gevolg hiervan in 1880 geschorst.76 Deze zaken worden overigens niet in het stuk genoemd. Van andere schandalen, de onmenselijke behandeling van dwangarbeiders bijvoorbeeld, kan met zich aan de hand van het album niet echt een beeld vormen. De koelies krijgen zelfs goed loon. ‘Wel zijn de tijden dus veranderd!’.77 De Atjehers 75 Eigen Haard (jaargang 1881), 75. Paul van ‘t Veer, De Atjeh-oorlog (Amsterdam, 1969) 138. 77 Eigen Haard (jaargang 1881) 76. 76 28 worden in de tekst voornamelijk in negatieve termen geschetst. Bijgelovig, ongemanierd, valse en gluipende uitdrukkingen, loerende blik, haat. Maar ook de aanwezige Europese kleinhandelaren doen ‘de natien waartoe zij behoren slechts weinig eer aan’.78 In de foto’s zien we van deze mentaliteit echter niets terug. Waarin wijkt de tekst bij het album nu af van die in het artikel? Allereerst is de tekst bij het album langer. Ook is de stijl daar persoonlijker, alhoewel er ook vrij veel zakelijke opmerkingen voorkomen. De volgorde van de foto’s is in het artikel ook wat anders. Wel wordt eerst Olehleh aangedaan en vervolgens Kota Radja maar de wandeling in de laatste plaats gaat via een andere route. De inhoud van de vertelling veranderd er echter niet erg door. Opvallend is wel dat het artikel enkele aanbevelingen heeft. Zo zou Olehleh tot economische bloei kunnen komen als men er de peperhandel concentreerde. Een aanbeveling betreft de inrichting van het landschap. Nu de strijd tegen de Atjehers gestreden is is het zaak een andere strijd in Atjeh, namelijk die tegen het water te winnen. In deze bij uitstek nationale strijd stelt de schrijver de vraag of de Nederlandse hoofdvesting niet beter verplaatst kan worden naar minder drassig terein. In een retorisch slot, dat bij beschouwing achteraf wel op de hele oorlog zou kunnen slaan, stelt hij: is het niet ‘Beter ten halve gekeerd, dan ten heele gedwaald?’79 De beelden in het fotoalbum Atjeh werden door een commerciële fotograaf gemaakt en in een album verkocht. De foto’s erin waren vrijwel zonder uitzondering beelden van de publieke ruimte. Samen met een tekst, die was opgeschreven door een Nederlander die in het gebied gewerkt had, vertelde het album een verhaal. Dit verhaal had de vorm van reisbeschrijving langs de locaties die te zien waren op de foto’s van het door oorlog beheerste gebied. Er werd geprobeerd de suggestie te wekken dat de beschouwer zelf een wandeling maakte door het gebied. Het verhaal ging over de Nederlandse aanwezigheid in Atjeh temidden van een vreemde cultuur en de mooie maar grillige natuur. Beelden van orde en vooruitgang overheersen in het album. Hoe persoonlijk het album de aantekeningen ook lijken, ze functioneerden vooral als publieke informatiebron. Enkele van de foto’s werden, met een verhaal dat varieerde op de tekst bij het album, als litho’s overgenomen in het weekblad Eigen 78 79 Eigen Haard (jaargang 1881), 77. Idem, 198. 29 Haard. Op die manier speelde het album een rol als bemiddelaar tussen de realiteit van Atjeh en het beeld daarvan bij de Nederlandse krantenlezer. 30 [6] Dit is de laatste foto in het album, ‘Indrapoeri, hoofdkwartier van Generaal van der Heyden’ waarop volgens Van Swieten ‘het “last not least” zeer toepasselijk is.’ 80 Hij expliceert dat verder niet maar ondanks dat is de boodschap toch duidelijk. Doordat het album over Atjeh eindigt met een veroverd dorp waar de Nederlandse vlag op een moskee wappert, wordt de suggestie gewekt dat ook in werkelijkheid het Nederlandse Atjeh-avontuur zal eindigen in een Nederlandse overwinning. Generaal van der Heijden staat uiterst rechts. 80 KIT, fotoalbum Atjeh, schriftje 64. 31 [7] Omslag van het album Naar en te Way-Lima en Kedongdong uitgegeven in 1898. 32 3 RELATIEGESCHENK: NAAR EN TE WAY-LIMA EN KEDONGDONG Albums met foto’s functioneerden aan het einde van de negentiende eeuw onder meer als relatiegeschenken.81 Zo deed in het najaar van 1898 de vermogende Rotterdamse Samuel Muller zijn zakenpartner Peter Wilhelm Janssen een fotoalbum kado.82 Janssen was directeur van de Deli-Maatschappij. Hij was eveneens aandeelhouder van een koffieonderneming waar Muller directeur van was.83 Muller had een groot deel van de foto’s een jaar eerder op zijn inspectiereis in Nederlands-Indië gemaakt. Door het geven van dit album bood hij deze belangrijke aandeelhouder de mogelijkheid met eigen ogen te zien waar hij geld in geïnvesteerd had. Hoe kwam het album tot stand? Welk verhaal wilde Muller met het album vertellen? Hoe gebruikte hij het medium om de boodschap over te brengen? Welke vooronderstellingen over de koloniale samenleving liggen in dit verhaal besloten? Way-Lima en Kedongdong De economie van Nederlands-Indië berustte in het laatste kwart van de negentiende eeuw op particulier initiatief. Ook de bekende Rotterdamse handelsfamillie Muller waagde zich aan investeringen in Indië.84 Na een mislukt tabaks-avontuur op Java richtten zij in 1892 op Zuid-Sumatra de Cultuuronderneming Way-Lima op. ‘Godfather’ Hendrik Muller werd op 73-jarige leeftijd directeur. Zijn zoon Sam werd secretaris van commissarissen.85 Geen van beiden was ooit zelf in Indië geweest. Dit hinderde niet zolang hun taak in Nederland vooral erop neerkwam mensen te enthousiasmeren aandelen te nemen in de onderneming. Het uitgebreide netwerk van 81 Toekang potret, 132. Brief van Janssen aan Samuel Muller, 29 november 1898, Nationaal Archief (NA), Archief van de N.V. Cultuuronderneming Way-Lima; N.V. Cultuuronderneming Kedongdong (1892-1909) toegangsnummer 2.20.41, inv. nr. 242. 83 Hendrik Muller, Muller, een Rotterdams zeehandelaar.Hendrik Muller Szn (1819-1898) (Schiedam, 1977) 390. 84 Of dit een, zoals een naamgenoot en twintigste-eeuwse telg uit de familie meende, voornamelijk op idealistische overwegingen berustende activiteit was lijkt onwaarschijnlijk. Aannemelijker is dat Muller als man van de handel zijn graantje mee wilde pikken van de miljoenen die er in deze periode in Indië verdient werden. Hendrik Muller, Muller, een Rotterdams zeehandelaar, 391. 85 Idem, 388. 82 33 Hendrik en de goede vooruitzichten van de nieuw geplante koffiestruiken in WayLima maakten dit niet erg moeilijk. Nog geen twee jaar later werd het avontuur uitgebreid. Op een naastgelegen terrein werd een tweede plantage aangelegd: Cultuuronderneming Kedongdong. P.W. Janssen was een van de aandeelhouders. Het opzetten van de ondernemingen kostte veel moeite. Naast het ontginnen van het bos en het planten van de koffiestruiken, het bouwen van schuren en woningen moesten er ook wegen en waterleidingen aangelegd worden. In tijden van de koffiepluk waren honderden mensen vereist. Deze contractarbeiders of ‘koelies’ zoals het Nederlandse personeel ze noemde, woonden op het terrein en waren voornamelijk van Javaanse afkomt. Hun werkomstandigheden en het loon waren blijkbaar niet erg goed want het werven van voldoende arbeidskrachten was een van de grote problemen waar de ondernemingen mee kampten. Geregeld vertrokken contractarbeiders terwijl hun contract nog liep waarna de onderneming de resident inschakelde voor opsporing en straf.86 Waarschijnlijk werd bij opsporing ook gebruik gemaakt van foto’s.87 Ook de Nederlandse personeelsleden in Way-Lima, Kedongdong bezorgden het bestuur in Rotterdam hoofdbrekens. Intriges en ruzies en overlijden van de superintendent in Batavia maakte de situatie er niet beter op. De slechte gezondheid van de administrateurs als gevolg van het klimaat zorgde er verder voor dat men in Rotterdam niet altijd goed op de hoogte was van het wel en wee van de plantages. Ondanks het enthousiasme van de Mullers werd, als gevolg van overproductie op de wereldmarkt en de daaraan gerelateerde lage koffieprijzen, geen van beide koffieondernemingen winstgevend.88 In 1901 werd Kedongdong ontbonden als zelfstandige onderneming en overgenomen door Way-Lima, dat enkele jaren later het zelfde lot beschoren was. In 1909 werd deze onderming eveneens ontbonden. Het hele bedrijf werd overgedaan aan de Lampong Caoutchouc Maatschappij.89 86 Zie bijvoorbeeld de afschiften van uitgaande stukken van de administrateur van Way-Lima Graafland aan de controleur te Telok-Betong. NA, Archief Way-Lima, inv. nr. 1.1.241, 58. 87 Enkele van deze foto’s van carte-de-visite formaat bevinden zich in het archief van de cultuuronderneming. Deze dienden waarschijnlijk voor ondersteuning bij de opsporing of om de identificatie te vergemakkelijken, bijvoorbeeld voor het betalen van loon. NA, Archief Way-Lima, inv. nr. 1.2.2, 161. 88 Hendrik Muller, Muller, een Rotterdams zeehandelaar, 391. 89 G.S. Rojer, Inventaris van de archieven van de N.V. Cultuuronderneming “Way Lima” 1892 – 1910 (1914) en de N.V. Cultuuronderneming “Kedongdong” 1894-1901 (Den Haag, 1985) 2. 34 Ontstaan In mei 1897, vijf jaar na de start van de eerste onderneming, vertrok Samuel Muller zelf naar Indië om zaken te bespreken, te inspecteren en te fotograferen. Muller had haast en wilde, gezien zijn altijd kwakkelende gezondheid niet te lang in het ongezonde tropische klimaat blijven. Na aankomst in Batavia bezocht hij eerst een andere koffieonderneming. Hij kocht waarschijnlijk in Batavia fotoapparatuur en leerde er fotograferen. Begin juli kwam hij aan in Sumatra. Hij logeerde er bij de administrateurs Graafland en Waardenburg. Hij inspecteerde de koffietuinen, de wegen en de gebouwen. Ook fotografeerde hij ijverig. Uit de correspondentie met zijn vader blijkt hoeveel plezier hij in dat laatste heeft gehad. Maar het was niet voor het plezier dat er foto’s gemaakt werden. Het was volgens zoon Muller een ‘renderende uitgave’. Zo schreef hij zijn vader dat hij hoopte ‘(…) dat u uit de platen indien en voorzover zij gelukken een beter en vollediger en duidelijker rapport zult krijgen dan het schriftelijk zal geven.’90 Hij had de reis graag samen met zijn vader gemaakt maar diens hoge leeftijd verhinderde dit. Zijn vader zou het beslist niet overleven. Het enthousiasme over het nut van het fotograferen was zo groot dat de nieuwe administrateurs er van Samuel Muller les in kregen. Een van hen deed een verzoek om een toestel met toebehoren. ‘Van mijne photographieen zal ik maar niets zeggen’ schreef Muller enthousiast aan zijn vader, ‘het is beter dat U er niets van hoort voordat U ze ziet.’ Toch schreef hij er enkele brieven later wel over: ‘Ging mij totnogtoe alles voor de wind, deze schijnt thans gekeerd. Laat ik maar met het ergste beginnen: Mijn photographieen zijn ongeveer voor twee derden in de baden mislukt. (…) Het is om bij te huilen.’91 Muller had op achttien juli de inspecteurs opdracht gegeven de beste opnamen af te drukken. Wat daarbij precies fout ging is niet helemaal duidelijk. Administrateur Graafland (die net een lesje fotograferen had gekregen) hield het erop dat sommige foto’s niet lang genoeg waren belicht. Bij andere negatieven liet de gelatine op de negatieven los in het ontwikkelbad. Bij weer andere zaten er splinters in de gelatine of waren de afdrukken korrelig omdat de gelatine gekristalliseerd was. Het fotopapier was overigens aangetast door vocht. Mulder zelf weet het mislukken aan de slechte kwaliteit van de glasplaten en de 90 Samuel Muller op 20 juli 1897 vanuit Kedongdong in een brief aan zijn vader Hendrik Muller GAR, Archief Familie Muller, 202. 91 Samuel Muller op 2 augustus 1897 vanuit Way-Lima in een brief aan zijn vader Hendrik Muller. GAR, Archief Familie Muller, 202. 35 chemicaliën. Hij besloot geen enkele plaat meer te ontwikkelen en liet het het verder aan de kenners in Batavia over: ‘Ik waag mij er niet meer aan’.92 Wellicht had ook Samuel graag een aantal foto’s gevoegd bij het officiële rapport van zijn bevindingen over Kedongdong dat hij zijn vader, die op dat moment directeur was, na een maand inspecteren eind juli zond. In ieder geval weerhield de mislukking, gezien de datering van de foto’s in het album, Muller en de administrateurs er niet van in augustus opnieuw veel te fotograferen. Misschien fotografeerden ze de plaatsen van de mislukte opnamen voor de tweede maal. Maar het bleef ploeteren. Administrateur Graafland excuseerde zich in juli 1898, een jaar na de reis van Samuel Muller, in een verslag aan het hoofdkwartier in Rotterdam over het feit dat hij geen foto’s kon bijvoegen. Het lukte ook hem maar niet om goede foto’s te maken.93 Het is verleidelijk het mislukken van de foto’s te zien als metafoor van het mislukken van beide cultuurondernemingen: een grootse aanpak maar slecht geïnformeerd handelen, toch doorzetten en een uitkomst met een mager en onbevredigend resultaat. Na zijn terugkomst in Nederland in september 1897 ontving Muller tot halverwege 1898 nog foto’s van de ondernemingen. In de zomer van 1898 overleed zijn vader vrij plotseling. Samuel Muller nam zijn directeurstaken over. Of Hendrik Muller de foto’s heeft gezien en wat zijn oordeel ervan was is niet bekend. In de periode van zijn overlijden werd het album uitgegeven. De typografie was gedaan door G.B. ’t Hooft uit Rotterdam. Het had als officiële titel: Naar en te Way-Lima en Kedongdong. 68 photo’s uit de Lampongs, Geschenk van mr. S. Muller Hzn., Rotterdam. Beschrijving van het album De foto’s in het album Naar en te Way-Lima en Kedongdong zijn ingeplakt en verschillen van grootte. Over het algemeen zijn ze vrij klein.94 Technisch zijn de afdrukken slecht en soms zeer korrelig. De belichting is matig en de ook composities zijn, hoewel hier en daar niet onaardig, niet bijzonder goed. Ook zonder voorkennis is 92 Samuel Muller op 2 augustus 1897 vanuit Way-Lima in een brief aan zijn vader Hendrik Muller. GAR, Archief Familie Muller, 202. 93 Een rapportage van Graafland aan de directie gedateerd 15 juli 1898. NA, Archief Way-Lima, inv. nr. 1.2.2, 59. 94 Zo is de foto op pagina 32 getiteld: ‘Slamatan voor de administrateurswoning’ slechts 10 bij 11,5 centimeter groot. Gemiddeld zijn de foto’s iets groter, zo’n 12 bij 17 centimeter, iets groter dan een ansichtkaart. 36 direct duidelijk dat de foto’s niet gemaakt zijn door een professionele fotograaf. Het album is uitgegeven op A4 formaat met hardkartonnen bladen. Hierop staan, evenals op de titelpagina en index, ingetogen versieringen. De foto’s zijn voorzien van zakelijke onderschriften en zijn voorzien van data. De inhoudsopgave verdeelt ze in drie hoofdstukken: Naar Way-Lima en Kedongdong, te Way-Lima en te Kedongdong. In het eerste hoofdstuk maakt de beschouwer alweer een reis. Ditmaal van de haven van Telok Betong naar Way-Lima. Het Ratai-gebergte en de gesteldheid van de weg krijgen speciale aandacht van de fotograaf. Slechts eenmaal is onderweg een foto van een kampong te zien en de aandacht voor de lokale bevolking beperkt zich tot een foto van een inheemse koffietuin. De foto’s van Way-Lima geven veel aandacht aan de nieuwe woningen van de administrateurs en andere gebouwen als de rijstschuur, de steenbakkerij en de nieuwe koelieloods. Ook de contractarbeiders zelf staan op de foto. Verder zijn er veel foto’s van de koffiestruiken en een paar van irrigatiewerken. Ook de nieuwe ontginningen van de onderneming zijn te zien. De foto’s van Kedongdong hebben dezelfde indeling: werknemers, woningen, koffietuinen, irrigatiewerken en nieuwe ontginningen. Het album besluit tenslotte met ‘Grenspaal D van Kedongdong in het bosch’. Kortom, Naar en te Way-Lima en Kedongdong is een fotografisch verslag van het onroerend goed, de infrastructuur, de werknemers en het product van de ondernemingen. In de onderschriften overheerst een zakelijke toon. Boodschap van het album Wat is nu de boodschap van het album? Voor het beantwoorden van deze vraag is het goed om in het achterhoofd te houden dat er een verschil is tussen de intentie van Muller, de receptie van de ontvangers en tenslotte onze eigen interpretatie van deze boodschap. Kijken we bijvoorbeeld naar de negende foto in het album dan zien we een snapshot ergens halverwege de reis. We zien hierop een van de vele riviertjes die van het Ratai-gebergte stromen en zowel het land bevloeien als een hindernis vormen voor het aan- en afvoeren van goederen naar de onderneming. Het onderschrift benadrukt nog eens het feit dat ook de ijzeren brug in aanbouw zichtbaar is op de foto. Dit beeld van vooruitgang en moderniteit blijk overigens vooral uit de tekst. Op de foto is de plaats van de brug er een in de marge. Zolang deze nog niet af is zal de Europese reiziger te paard of in de tandoe, de draagstoel, moeten reizen. We zien in de foto dus dat uiteindelijk moderniteit (ijzeren brug) als tegenstelling tot en vervanging van traditie (doorwaden) zal fungeren. De man te paard is waarschijnlijk 37 [8] Het onderschrift in het album bij deze foto luidt: ‘De nieuwe ontginning van 1897 in tuin I, maart 1898’ Alle onderschriften in het album hebben eenzelfde zakelijke toon. Deze foto laat aan de kijker zien dat er op de onderneming Way-Lima hard gewerkt is aan de aanleg van koffietuinen. 38 Graafland en die in de draagstoel Muller. Muller was enthousiast over dit vervoermiddel.95 Het is goed mogelijk dat Muller graag een foto van hem in dit exotische vervoermiddel wilde maar dat in het album een foto van de ijzeren brug beter paste. Verder zien we dragers en een kampong met geïnteresseerden. Voor de postkoloniale beschouwer is deze foto misschien wel de stuitendste van het hele album. Het verbeeldt als het ware de toenmalige machtsverhoudingen waarin de Nederlanders ‘boven’ zaten en de lokale bevolking ‘onder’. Troostend voor wie de foto zo beziet is misschien het feit dat een van de dragers van de fotopauze gebruik maakt om zijn blaas te legen. Volgens de kunsthistorische traditie een blijk van ongenoegen over het tafereel.96 Op andere foto’s staan zowel koffieplanten als ook de administrateurs afgebeeld. In een ietwat jolige pose komen zij tussen de struiken te voorschijn. Toch stuurt het onderschrift ‘de Java-koffie van 1896/97 in tuin B’ de blik van de beschouwer naar de plant. De mensen zijn dus tegelijkertijd wel en niet aanwezig. Ze staan wel op de foto maar het draait niet om hen. Het gaat om de koffie. En dat wordt de lezer duidelijk gemaakt door het onderschrift. Bijzonder van de laatste twee hoofdstukken is dat ook de inheemse werknemers, in het onderschrift ‘De rol’ genoemd, gefotografeerd werden. Waarschijnlijk tijdens het dagelijkse appèl. 97 We zien groepsportretten met een grote massa werknemers erop en opzichters ervoor. Het album vertelt een verhaal van vooruitgang en stelt gerust: De wegen worden opgeknapt, bos wordt ontgonnen, er komen goede woningen voor iedereen. De koffie staat er goed bij en er is genoeg werkvolk. Te Way-Lima en Kedongdong staan de plantages er eigenlijk bij zoals een inspecteur het graag heeft. Over albums gemaakt voor bedrijven wordt in de literatuur vaak gezegd dat ze de ideale situatie proberen weer te geven. Ze geven beelden van prestaties en vooruitgang zonder oog te hebben voor de schaduwkanten van het werk op de plantages.98 Dit is zonder meer ook waar voor dit album. Nu zal Muller zelf tijdens zijn reis misschien ook wat afgeschermd zijn van de meest rauwe kanten van het leven in de kolonie. In de 95 Samuel Muller schrijft op 13 juli 1897 vanuit Way-Lima in een brief aan zijn vader Hendrik Muller: ‘(…) Tandoe (Draagstoel) is het plezierigste vervoermiddel dat ik ken: ik breng er een prentje van mee.’ GAR, Archief Familie Muller, 202. 96 In achttiende- en negentiende eeuwse tekeningen verbeeld een plassende hond het ongenoegen van de tekenaar over het verbeelde. 97 Peter Boomgaard en Janneke van Dijk, Het Indië boek (Zwolle, 2001) 312. 98 Toekang potret: 100 jaar fotografie in Nederlands Indië 1839-1939 (Amsterdam en Rotterdam, 1989) 108 en 136 en Vanvugt, Een propagandist 20-21. 39 [9] De werknemers van de onderneming werden in het onderschrift ‘De rol’ genoemd. Het woord rol, dat onder meer register of lijst kan betekenen, werd gebruikt om een betekenis te geven aan dit beeld. Muller, en misschien ook sommigen aan wie hij het album cadeau deed, kenden de werknemers vooral uit de administratie. Het onderschrift laat zien dat Muller onderneming vooral in zakelijke termen bekeek. 40 [10] ‘Java-koffie van 1896/97 in tuin B, april 1898’ Zoals uit het onderschrift is op te maken gaat het de fotograaf hier om de koffiestruik. Waarschijnlijk staan de twee werknemers op deze foto om de grootte van de struik weer te geven. Nederlandse aandeelhouders en mogelijke investeerders konden door middel van foto’s als deze zelf de producten en productiemiddelen in Indië aan een visuele inspectie onderwerpen. 41 briefwisselingen van de administrateurs wemelt het in het jaar van zijn bezoek namelijk van berichten over weggelopen koelies, klachten van koelies bij het bestuur, geregeld van mishandelingen en incidenteel van moord. De beschouwer van het album krijgt hier echter niets van te zien. Het album spreekt wat dit betreft niet de hele waarheid, maar de beelden zijn aan de andere kant ook niet ronduit gelogen. Het gaat selectief om met de bronnen. Het medium fotografie leent zich daar uitstekend voor. Functie en nageschiedenis Waarschijnlijk had Samuel Muller al voor aanvang van zijn reis het plan opgevat om een album te maken. De moeite die hij deed in de korte tijd dat hij in Indië was en de grote aantallen foto’s die hij maakte sluiten uit dat het om een impulsieve uit de hand gelopen hobby gaat. Het is goed mogelijk dat Samuel het album aan de aandeelhouders cadeau wilde doen. In een brief aan Samuel Muller bedankt bijvoorbeeld aandeelhouder P.W. Janssen ‘voor een groot album met Uwe photo’s uit de Lampongs (…) hetwelk een bijzondere waarde krijgt als herinnering aan Uwen, door mij zoo hooggeschatten Vader’. Een herdenkingsalbum voor zijn overleden vader zal Samuel Muller niet in zijn hoofd gehad hebben bij het maken van het album. Het illustreert echter wel hoe lastig het kan zijn de boodschap van een album te sturen. Het zou zo kunnen zijn dat het album dat P.W. Janssen ontving het album is dat zich in de collectie van het Koninklijk Instituut voor de Tropen bevindt. Even waarschijnlijk is het dat het via een van Hendrik Mullers oud collega-commissarissen bij de NHM, mensen die hij waarschijnlijk ook benaderde om aandelen in de maatschappij te nemen, is beland in de NHM-bibliotheek en vandaar via het Haarlemse Koloniaal Museum in het bezit kwam van het KIT.99 Een identiek exemplaar van het album is via een schenking van Samuel Mullers kleinzoon in het bezit van het Nationaal Archief gekomen. Ook de bibliotheek van de Erasmus Universiteit Rotterdam is in het bezit van een exemplaar. In de biografie van Hendrik Muller worden twee foto’s uit het album gebruikt om de beknopte beschrijving van diens onderneming in Way-Lima te illustreren. Een foto van de administrateurswoning in Way-Lima en van ‘Koffiestampende 99 Het album dat zich nu in het KIT bevind heeft een stempel van de NHM Bibliotheek. Het is volgens de schenkingslijsten van het fotobureau ontvangen van het Koloniaal Museum. 42 vrouwen’.100 Drie andere foto’s figureren in het recentere Het Indië boek. Dit boek heeft als drieledig doel. Het wil herinneringen oproepen aan dit ‘verdwenen’ land, dienen als een eerste kennismaking met de moderne geschiedenis van NederlandsIndië en een deel van de fotocollectie van het Koninklijk Instituut voor de Tropen te ontsluiten voor geïnteresseerden.101 Het album laat ons zien dat fotograferen in de tropen moeilijk was. Welgestelde amateurs moesten veel moeite doen om met matige foto’s thuis te komen. Het onroerend goed, de infrastructuur, de werknemers en het product waren het hoofdonderwerp van het album. De boodschap is er een van vooruitgang, arbeid en modernisering. De foto’s konden dienen als aanvulling op een geschreven rapport of thuis, als album uitgegeven, aan aandeelhouder cadeau gedaan worden. Foto’s brachten zo de kolonie dichterbij en directer onder de aandacht. De koffieonderneming bleef niet een abstractie van cijfers maar werd zichtbaar. Hierdoor werd het voor aandeelhouders en commissarissen ook mogelijk op basis van het album ‘hun’ onderneming aan een visuele inspectie te onderwerpen. 100 Hendrik Muller, Muller, een Rotterdams zeehandelaar, t.o. 454, In het album zijn dit foto 18 en foto 26. 101 Boomgaard, Het Indië-boek, 6, voor de foto’s: 254, 275 en 312, in het album zijn dit foto 30, 57 en 55. 43 [11] De omslag van het Midden-Sumatra Photographie-Album is een doos van stof, hout en leer met goudkleurige versieringen. Hierin is op een los vel een voorwoord en een lijst met beschrijvingen van de foto’s. De foto’s zelf zijn genummerd en op 75 losse bladen geplakt. 44 4 VISUELE DATA: MIDDEN-SUMATRA PHOTOGRAPHIE-ALBUM Bleek in de voorgaande hoofdstukken al dat een album niet per definitie een persoonlijk boek was, het album van dit hoofdstuk is zelfs geen album in de zin van een ingebonden boek. Het Midden Sumatra Photographie-Album is een portfolio van losse bladen met voorin een 'lijst der photographieen’ en een gedrukt voorwoord. Doordat de foto's genummerd zijn ontstaat er wel een zekere volgorde en samenhang. Het album was het eerste uitgegeven resultaat van de in 1875 gehouden MiddenSumatra expeditie. Die expeditie was zelf weer de eerste uit een reeks moderne wetenschappelijke ontdekkingstochten geïnitieerd door het Aardrijkskundig Genootschap, een genootschap dat was opgericht vanuit het idee dat de kolonie niet alleen een zaak van de overheid maar ook van burgers was. Het album bood de beschouwer een visuele kennismaking met Indië, om preciezer te zijn met Midden Sumatra. Het wetenschappelijke album maakte het mogelijk de kolonie met eigen ogen te zien en versterkte zo de band tussen Nederland en Indië. Hoe maakten deze wetenschappers gebruik van fotografie? Wat liet het album de negentiende-eeuwse Nederlander van Indië zien? De Midden-Sumatra expeditie De oorlog in Atjeh had de Nederlandse hoogleraar P.J. Veth (1814-1895) er in 1873 al toe aangezet een kort boekje over het gebied te schrijven.102 In de nationalistische opgewondenheid die er rond deze oorlog in Nederland heerste probeerde hij met zijn kennis over een bijdrage te leveren aan de Nederlandse inspanning deze omgeving onder controle te krijgen. Voor wetenschappers als Veth was het vanzelfsprekend dat kennis van Indië in dienst stond van de Nederlandse verrichtingen aldaar. Veth en het mede door hem in 1873 opgerichte Aardrijkskundige Genootschap beijverden zich in Nederland zelfs voor een actievere houding ten opzichte van de koloniën. Wetenschap stond in deze periode niet los van de koloniale situatie en de economische en militaire 102 P.J. Veth, Atchin en zijne betrekkingen tot Nederland. Topografisch-historische beschrijving (Leiden, 1873). 45 belangen, maar was daar nauw bij betrokken.103 De twee formele doelstellingen van het Aardrijkskundig Genootschap waren ‘de vermeerdering van de kennis van het aardrijk’ en het nastreven en handhaven van de Nederlandse roem.104 Het Aardrijkskundig Genootschap, vanaf 1888 Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap geheten, zag zijn activiteiten als een nationale zaak en zette deze grote woorden niet zonder succes aan om genoeg middelen bijeen te krijgen voor expedities. Wetenschap was niet het exclusieve doel van de vereniging. Het Aardrijkskundig Genootschap was in tegenstelling tot het Indisch Genootschap een organisatie die een populariserende taak voor zichzelf zag weggelegd. Het koos in de eerste tien jaren van zijn bestaan een praktische maatschappelijke invalshoek. Het had een groot aantal leden uit alle lagen van de bevolking.105 In het eigen tijdschrift maar ook in weekbladen als de Eigen Haard werd door leden bericht over de wereld buiten Nederland, en dan met name over Indië.106 Het eerste wapenfeit van het Aardrijkskundig Genootschap zou de expeditie naar Midden-Sumatra zijn. Deze expeditie had verschillende doelen. Er zouden kaarten worden gemaakt van het onbekende binnenland en men zou studie verrichten naar de natuur en bevolking. Ook zou men op zoek gaan naar een geschikte afvoerroute van het onlangs ontdekte en veelbelovende kolenveld in Ombilin.107 De expeditie was nauwgezet voorbereid door Veth, wiens zoon Daniel een van de expeditieleden zou zijn. Vooral de financiering zorgde voor een aanzienlijke vertraging in de plannen. In een eerder subsidieverzoek had P.J. Veth al vermeld dat als de Nederlandse overheid meer kennis had gehad van Atjeh, de oorlog en de daaraan verbonden kosten beperkter zouden zijn gebleven. Een wetenschappelijke expeditie zou ook geld kosten maar op termijn kostenbesparend werken. Dat het vergaren van kennis op paradoxale wijze ook zelf tot conflicten en onrust kon leiden negeerde Veth liever. Zo niet de Indische en Nederlandse overheden die zich niet nog een conflict op Sumatra konden veroorloven. Deze waren dan ook niet erg happig om voor het grootste deel van de kosten op te draaien. Hoewel de expeditie een particulier 103 Bossenbroek, Holland op zijn breedst, 84. Arnold Wentholt (red.) In kaart gebracht met kapmes en kompas – De expedities van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap tussen 1873 en 1960. (Heerlen etc. 2003) 10, en: LocherScholten, Sumatraans sultanaat, 149. 105 Paul van der Velde, Een Indische liefde, P.J. Veth (1814-1895) en de inburgering van NederlandsIndië (Leiden, 2000), 232. 106 Idem, 233. 107 Locher-Scholten, Sumatraans sultanaat, 151. 104 46 initiatief was, was de scheidslijn tussen overheid en particuliere actie tijdens de hele onderneming schimmig. Enerzijds subsidieerde de regering de onderneming wel na enig aandringen met een flinke som geld en stelde zij goederen en mensen ter beschikking. Anderzijds probeerde zij de expeditie kort te houden door een verbod om te reizen af te kondigen voor gebieden waar onrust ontstond of kon ontstaan door de aanwezigheid van de expeditie. Het onderscheid tussen particulier initiatief en overheidsactie, in wezen vrij kunstmatig, kon door een aantal lokale vorsten totaal niet gemaakt worden. Locale vorsten die de tocht als eerste stap naar intensievere Nederlandse bemoeienis zagen deden er alles aan om hen buiten de deur te houden. Zo werden medewerkers met de dood bedreigd, werd één Nederlands expeditielid waarschijnlijk vergiftigd en moesten andere expeditieleden meermaals terugkeren wegens de dreiging van aanvallen. Over het algemeen kan gezegd worden dat de expeditie mislukte. Resultaten van het rivieronderzoek gaven aan dat de mogelijkheid de Ombilinkolen westwaarts over de rivier af te voeren onhaalbaar zou zijn. De rivieren waren ongeregeld bevaarbaar. De bevolking van grote delen van het gebied verwelkomden de Nederlanders niet als verwacht en de macht van de sultan van Djambi was beperkt. Verder verloor een expeditielid het leven, moest een ander wegens geldgebrek voortijdig vertrekken en mislukte de poging het eiland van west naar oost te doorkruisen. Wel werd door de expeditie en de verwikkelingen daar omheen de overheid geconfronteerde met de situatie in Djambi. Het Aardrijkskundig Genootschap had in ieder geval bereikt dat deze regio, die in voorliggende jaren weinig aandacht kreeg, in Batavia en Den Haag op de kaart werd gezet. Toch stelde het gouvernement zich onder invloed van de manschappen, goederen en geldverslindende oorlog in Atjeh terughoudend op.108 Daniel Veth In zijn biografie van de veelzijdige Britse ontdekkingsreiziger Richard Burton signaleert Dane Kennedy fundamentele verschillen tussen de wetenschappelijke ontdekkingsreiziger en de klassieke oriëntalist.109 Pieter Johannes Veth was zo'n klassieke oriëntalist met een encyclopedische kennis voor wie taal en letterkunde de 108 Kuitenbrouwer, Nederland en de opkomst van het moderne imperialisme, 74; Locher-Scholten, Sumatraans sultanaat, 175. 109 Kennedy, The Highly Civillized Man, 101-106. 47 bron van kennis over het onbekende was. Die kennis deed hij op uit boeken en tijdschriften en door correspondentie met anderen zonder ooit zelf in Indië geweest te zijn. Zijn zoon Daniel Veth daarentegen was een wetenschappelijke ontdekkingsreiziger. Hij was meer dan zijn vader een man van de praktijk. Tegen diens zin had Daniel Veth besloten niet te gaan promoveren maar was als ingenieur gaan werken bij de aanleg van de Gottharttunnel. Toen hij hoorde van de plannen voor een expeditie naar Sumatra zegde hij deze baan op. Hij bereidde zich goed voor op de expeditie en ging bij Pieter Oosterhuis, een van de bekendste Amsterdamse fotografen in de leer om zich te bekwamen in de fotografie en fotografische procédés. Ontdekkingsreizigers waren in de negentiende eeuw een 'celebrity hero’s'. De Stanley's en Livingstone's waren internationale helden. In deze publieke figuren kwamen de goede eigenschappen van mannelijke moed, morele deugd, individuele ondernemingszin, patriottische geest en wetenschappelijke nieuwsgierigheid samen.110 Veth junior reisde, verzamelde, maakte aantekeningen en nam op. Waarneming van de fysieke wereld om hem heen was voor hem de kennisbron. Als een dataminer verzamelde hij zoveel mogelijk gegevens die terug in Nederland onderzocht, geanalyseerd, en in kaart gebracht konden worden.111 Fotograferen hoorde bij deze verzamelmanie. Dit gebeurde zonder de huidige reserves over de mogelijkheid de werkelijkheid in foto's te vatten en met een enthousiasme voor de waarheidsgetrouwheid van het jonge medium. De zintuiglijke ervaring van de ontdekkingsreiziger werd door middel van foto's ook voor studeerkamergeleerden toegankelijk. Deze kon de landschappen, rivieren, bouwwerken en bewoners van het gebied op een toegankelijke manier zien. Ondanks de grondige voorbereidingen –Daniël Veth experimenteerde onder meer met papiernegatieven- viel het fotograferen in de tropen hem tegen. Dat fotograferen in een tropisch klimaat niet eenvoudig was was alom bekend. Het prepareren van de negatieven, het fixeren na de opname in een verduisterde tent in een heet en vochtig klimaat, omringd door insecten was lastig. Ook gaf het vervoeren van chemische vloeistoffen en glazen platen en het goed belichten van de negatieven in het felle tropenlicht problemen. Toch was het geklaag hierover dat bij alle fotografen in de tropen te horen is ook voor een deel van rituele aard. Dat het moeilijk 110 111 Kennedy, The Highly Civillized Man, 93. Idem, 102. 48 was was algemeen bekend en ook het publiek wist dat.112 Het idee van ontbering, opoffering en de enorme moeite die de fotograaf zich getroost had gaf de foto's een extra lading mee.113 In het voorwoord bij het album werd dan ook niet zonder trots gemeld dat er van de 300 glasnegatieven na de tocht vol ontberingen door onbekend, vijandig en bergachtig terrein geen enkele gebroken was. De foto’s waren niet zomaar afbeeldingen maar documenten waar de maker zijn leven voor in de waagschaal had gesteld. De negatieven waren weliswaar niet gebroken maar evengoed bleek in Nederland een groot deel te zijn mislukt of van een abominabele kwaliteit. Vader Veth, zelf nooit in Indië geweest, selecteerde de meest karakteristieke foto's en stelde een het album samen met 145 afdrukken. Minder dan de helft werd dus geschikt geacht om in de publicatie op te nemen en de kwaliteit daarvan was uit esthetisch oogpunt mager. De belichting van voor en achtergrond bleek lastig en de portretten missen de levendigheid en schepte van die van een tijdgenoot als Van Kinsbergen. Het zal Veth waarschijnlijk niet in de eerste plaats om mooie plaatjes gegaan zijn. Samen met een kaart van het gebied waren de foto’s het eerste wetenschappelijke resultaat van de expeditie. Er zouden in de tien jaren die volgden gestaag nieuwe delen aan het verslag van de Midden-Sumatra expeditie onder auspiciën van P.J. Veth worden toegevoegd. De echt slechte foto’s voldeden nog wel als voorbeeld voor gravures. Deze verschenen zowel in de officiële wetenschappelijke studie die naderhand werd uitgegeven alswel in het tijdschrift Eigen Haard. De dood van Daniel Veth in 1885 tijdens een expeditie in Zuid-West Afrika werd in Eigen Haard geschetst als een verlies voor de natie.114 De sfeer van nationale rouw illustreert de heldenstatus die hij als ontdekkingsreiziger had. Hij bracht als fotograaf afdrukken van het land en de bewoners van Indië naar Nederland en bracht die wereld zo dichter bij. Het fotoalbum maar vooral de gravures werkten mee aan de kennismaking met en de popularisering van Indië voor de bevolking in Nederland. 112 Midden-Sumatra : reizen en onderzoekingen der Sumatra-expeditie, uitgerust door het Aardrijkskundig Genootschap, 1877-1879 / beschreven door de leden der expeditie, onder toezicht van P.J. Veth (Leiden, 1881-1892) Deel I, 271. 113 P.J. Veth in het voorwoord van: Midden-Sumatra. Reizen en onderzoekingen der Sumatra-Expeditie, uitgerust door het aardrijkskundig genootschap 1877-79. Photographie-Album 145 Photographieën op 75 bladen door D.D. Veth (Leiden, 1879). 114 Van der Velde, Een Indische liefde, 301; Eigen Haard: geïllustreerd tijdschrift, (1885) 456. 49 Het album, verslag van een ontdekkingsreis én van Midden Sumatra Het Midden-Sumatra Photographie-Album was de eerste vrucht van de expeditie. Het werd nog in 1879, het laatste jaar van de expeditie, aan het publiek aangeboden. Volgens het voorwoord bij het album van P.J. Veth zouden de foto’s de merkwaardigheden van deze nog door zoo weinigen bereisde streken meer algemeen bekend maken. Het was nog maar een voorproefje. In de jaren die volgden zou P.J. Veth de redactie voeren over een kolossale serie die wedijverde met zijn magnum opus Java. De serie was volgens de auteurs zelf een mijlpaal. Volgens Snelleman was het, ‘8 deelen en een kaartenatlas en een dik foto-album; een werk “dat de grondslag heeft gevormd voor het Nederlandsch wetenschappelijk onderzoek in den Archipel”’.115 Ook tegenwoordig nog wordt het werk beschouwd ‘als het eerste op moderne leest geschoeide multidiciplinaire project over Nederlands-Indië’.116 Hoewel het album los van de kolossale serie stond, was het volgens Veth een must voor iedere geïnteresseerde. Het album en de serie vulden elkaar aan. Zo zou ‘het eene tot opheldering van en aanvulling van het andere strekken’.117 Door middel van voetnoten met fotonummer werd in de delen geregeld naar de foto's verwezen. In die zin konden ze fungeren als illustraties bij de tekst waarbij de tekst bepaalde wanneer, welke en in welke volgorde de foto’s bekeken werden. De foto's en de serie waren het resultaat van een wetenschappelijke ontdekkingsreis. Evenals het verzamelen van dier- en plantensoorten, het opmeten van het landschap, rivieren en bodem was het vergaren van visuele informatie in de vorm van foto’s van het land en de bewoners een onderdeel in het proces van vermeerdering van de wetenschappelijke kennis over Midden-Sumatra. Deze kennis werd in de serie boeken en in het fotoalbum vastgelegd. De ontdekkingsreis was dus de methode om die kennis te vergaren. Naar die reis ging in de verslaglegging relatief veel aandacht waardoor het soms bijna lijkt alsof die methode –de onderzoekstocht- niet slechts een methode was maar een doel op zich. Het proces en het resultaat, de reis en de foto's zijn sterk met elkaar verbonden. Het album was dus niet alleen een weergave van Midden-Sumatra, het gaf ook een beeld van de expeditie zelf. Deze twee verhalen zijn niet duidelijk gescheiden en lopen door elkaar heen. De foto van het graf van Schouw Santvoort is ingedeeld bij de Landschappen en oudheden uit Djambi. Een bediende, 115 Johannes François Snelleman, De Sumatra-expeditie van 1877 / herinneringen van Joh. F. Snelleman (Den Haag, 1934) 33. 116 Van der Velde, Een Indische liefde, 257. 117 P.J. Veth in het voorwoord van: Midden-Sumatra Photographie-Album. 50 de paardenjongen en de schrijver van de expeditie zijn ingedeeld bij de inlandsche typen uit de Padangse bovenlanden. Snelleman, een van de expeditieleden poseert eveneens in de Padangse bovenlanden, in zijn geval bij een huisje waardoor hij onder de landschappen valt. De controleurswoning te Soeroelangoen in Rawas wordt ook in beeld gebracht. De Nederlandse aanwezigheid in het gebied wordt dus niet verdoezeld om zo een essentialistisch beeld van Midden-Sumatra te geven. Evenmin wordt het dik aangezet en met veel vlagvertoon of foto’s van het garnizoen in Djambi aan de kijker opgedrongen. De expeditie kon niet overal komen waar zij wilde komen en de foto’s komen enkel uit de veilige en toegankelijke gebieden, gebieden die al in de Nederlandse invloedssfeer lagen. Zo wordt de beklimming van de Korintji of de tocht door Limoen niet gefotografeerd. Dit hoewel beiden als huzarenstukjes opgediend werden in de verhalen. De foto’s leverden dus beelden op van een al bekend gebied. De expeditie zelf en het maken van de foto’s waren onderdeel van een proimperialistisch wetenschappelijk genootschap dat effectieve inbezitname propagandeerde en waar de expeditie een uiting van was. Het multi-disciplinaire karakter van expeditie zien we terug in de onderwerpen van de foto’s. Geologen, volkenkundigen, historici en natuur-historici konden door de foto’s in het album een beeld krijgen van de rivieren, bewoners, oudheden en oerwouden van Midden-Sumatra. Het portret en het landschap waren de vormen waarin de Sumatraanse wereld voor hun ogen verscheen. De foto’s in het album lieten zich volgens P.J. Veth verdelen in een vijftal groepen, te weten: ‘Inlandsche typen uit de Padangse Bovenlanden’, ‘Landschappen uit de Padangsche Bovenlanden’, ‘Inlandsche typen uit de afdeeling Rawas’, ‘Landschappen uit de afdeeling Rawas’ en tenslotte ‘Landschappen en oudheden uit Djambi’.118 De locatie van de opname en het type voorstelling waren de verdelingscriteria. Een motivatie voor deze manier van verdelen gaf Veth niet. Deze werd blijkbaar als logisch verondersteld. 118 P.J. Veth in het voorwoord van: Midden-Sumatra Photographie-Album. 51 [12] De ‘Schrijver der Expeditie’, zoals de omschrijving van deze foto luidt, was in het album te vinden in de categorie ‘Inlandsche typen uit de Padangsche Bovenlanden’. Ondanks dat Daniël Veth met deze man tijdens de expeditie persoonlijk heeft samengewerkt is hij in het album gereduceerd tot een anonieme vertegenwoordiger van de Padangsche Bovenlanden. 52 [13] ‘Huisje te Si Maoeng’ Foto’s als deze met huisjes en schuren komen veel voor in het album. Op deze foto zien we waarschijnlijk Snelleman,één van de expeditieleden, staan. Het album liet zowel de expeditie als het gebied zien. 53 [14] ‘Danau Kèté, het kleinste der Talang-meren.’ Beschrijvingen van de foto’s in het album zijn wat betreft de locaties zeer gedetailleerd. De foto’s van benevelde bergen en bossen laten landschappen zien die in hoge mate verschillen van het Nederlandse landschap. Wilde dieren komen op de foto’s niet voor. 54 De meeste foto’s in het album, 93 van de 145, zijn landschappen. Zij laten rivieren, bergen, valeien en bossen zien evenals dorpen, bruggen, voorraadschuren en markten. De 47 foto’s van ‘inlandsche typen’ schipperen qua genre tussen de antropologische en de ethnografische benadering van hun onderwerp. Het ging Veth niet alleen om de raskenmerken of de materiele cultuur van deze mensen. De mensen worden omschreven met hun functie als hoofd, schrijver, koopman of koelie, soms met naam en leeftijd en bijna altijd met hun woonplaats. De mensen poseren wel los van hun omgeving voor een egale achtergrond maar werden niet naakt en-face en en-profiel voor een rooster met maatstok en nummers gezet. Op twee foto’s na zijn het geen genrestukjes met slotenmakers en marktkoopvrouwen die we van andere fotografen kennen.119 De foto’s mogen ons nu wat saai voorkomen, voor het Nederlandse publiek was de mogelijkheid om bewoners van Sumatra te zien op foto’s genoeg voor een sensatie. De drang tot categoriseren leidde bij Veth tot verrassende keuzes. Zo werd de het portret van de Sultan van Djambi ‘dewijl dit het eenige type is dat het Djambische rijk aan onzen photograaf opleverde’ ingedeeld bij de inlandsche typen uit de afdeeling Rawas.120 Interessant is om te zien dat de termen portret en type bij deze hooggeplaatste persoon door elkaar lopen. Sultan Achmad Nazaroedin wordt met een full frontal shot in beeld gebracht. Hij kijk met toegeknepen ogen de camera in, op blote voeten en zittend op een stoel voor de rommelige benendenverdieping van zijn door het gouvernement betaalde huis. Deze vreemde mengeling van het portretgenre en het vastleggen van typen is typerend voor de pionierstatus van het werk van Veth. De Rafflesia Arnoldi, de grootste bloem ter wereld, de bijenboom, de waringin en de ontelbare landschappen maken het voor de natuurhistorisch geïnteresseerde interessant. Opvallend is wel dat het Sumatraanse binnenland op de foto’s zo goed als verstoken lijkt van dieren. Door de traagheid van de techniek was het onmogelijk om wilde dieren te fotograferen. In het album zien we niets terug van pogingen om gevangen of opgezette dieren vast te leggen. De oudheden tenslotte geven een glimp van de hindoe-overblijfselen in het gebied. Recentelijk is er wel de kritiek geweest dat bij de fotografische interesse voor Nederlands-Indië de islamitische kunst vrijwel afwezig was.121 Ook in Veths 119 Toekang Potret, 24; Theuns-de Boer, Isidore van Kinsbergen, 164. P.J. Veth in het voorwoord van: Midden-Sumatra Photographie-Album. 121 Theuns-de Boer, Isidore van Kinsbergen, 45. 120 55 [15] De foto van ‘De Sultan van Djambi’ heeft wat betreft de stijl zowel iets van een klasiek portret (uitsnede, zittend op een stoel) als ook iets van de latere etnografische fotografie (recht van voren gefotografeerd). 56 [16] ‘Hindoe-beeld te Djambi’. In deze foto is er een totaal gebrek aan het gebruik van licht- en schaduwwerking, perspectief en voor en achtergrond. De foto kan, evenals de foto van de Sultan van Djambi, duiden op fotografisch onvermogen bij Veth. Het kan ook een aanwijzing zijn dat Veth de fotografie voornamelijk als registratiemiddel en niet als kunstvorm zag en daarom deze regels van de kunst negeerde. 57 fotoalbum zien we hiervan niets terug. Afgezien van één enkele foto van een biddende vrouw en de beschrijving van een persoon die als Hadji Abdoellah wordt geïdentificeerd is de islam geheel afwezig. Dit is opmerkelijk omdat deze religie als een van de grootste obstakels voor het Nederlandse imperialisme kan worden gezien. Of deze ‘tegenkracht’ ook opzettelijk is genegeerd om een gunstig beeld voor Nederlandse gebiedsuitbreiding te schetsen is is nog maar de vraag. Voor een visueel medium als fotografie is de uiterlijke verschijningsvorm essentieel voor de representatie van het onderwerp. De fysieke restanten van een religie als het hindoeïsme lenen zich beter voor fotografische weergave dan een religie van het boek als de islam waarin afbeeldingen problematisch zijn. Nederlandse tijdgenoten formuleerden het wat ongenuanceerder. Volgens hen had deze religie een ‘kunstdoodende invloed’ en waren hun aanhangers ‘artistiek onbegaafd’.122 Er is al eens opgemerkt dat het beeld dat men in Nederland van Indië kreeg er een was van een land in zwart-wit waardoor geen recht gedaan werd aan haar kleurenpracht.123 Ook de expeditieleden zelf vonden dit een minpunt. Op basis van die redenering waren zij zelf tegenstanders van de noviteit van de zonnebril als uitrustingsstuk tijdens de reis. ‘Het voortdurend dragen van een gekleurden bril is hinderlijk en ook niet nodig, ook geeft het den wandelaar een valschen indruk van het landschap.’124 Wat betreft de foto’s accepteerden ze toch het zwart-witte of in de meeste gevallen zwart-gele beeld. Dat ze deze foto’s niet zoals ook wel gebeurde zal naast het gebrek aan zo'n traditie van inkleuren in Nederland ook gelegen hebben dat dit anders afbreuk zou doen aan de status van visuele feiten die deze foto’s hadden. Overigens was men zich wel bewust van de mogelijkheid van vertekening op de foto’s. Zo schreef een van de expeditieleden over het probleem van ‘de te zwarte tint die de gele gelaatskleur der inlanders op de photographie krijgt, zoodat zij het voorkomen erlangen van negers’.125 Dit album functioneerde binnen een beweging die belang stelde in zowel de wetenschap als de popularisering van de koloniën. Fotografie kon voor beide worden ingezet. Voor het grote publiek was het niet de foto maar de daarnaar gemaakte litho 122 Bloembergen, De koloniale vertoning, 86, 91. Vanvugt, Een propagandist, 20. 124 Midden-Sumatra : reizen en onderzoekingen der Sumatra-expeditie, uitgerust door het Aardrijkskundig Genootschap, 1877-1879 / beschreven door de leden der expeditie, onder toezicht van Prof. P.J. Veth (Leiden, 1881-1892) Deel I, 2, 254. 125 Idem, 271. 123 58 die de kolonie verbeelde. In wetenschappelijke kring waren de foto’s visuele feiten die op expedities vergaard en in albums verzameld konden worden. Zo kwam de kolonie dichterbij en werd het een onderwerp dat direct op de zintuigen inspeelde. 59 [17] De omslag van het album Views From Deli and the Battak Country. 60 5 SOUVENIR: VIEWS FROM DELI AND THE BATTAK COUNTRY In 1934 schonk mejuffrouw J.M. der Kinderen het fotoalbum Views from Deli and the Battak country aan het Koloniaal Instituut in Amsterdam.126 De schenkster was zeer waarschijnlijk een telg uit een vooraanstaande Indische familie.127 Het album bevat 55 foto’s van Sumatra’s oostkust en het in het binnenland gelegen gebied rond het Tobameer. Ze zijn gemaakt in de periode zeer kort na de vestiging van de eerste Europeanen in Deli tussen 1867 en 1872. Het album geeft als het ware een samenvatting in beelden. Een samenvatting die niet zozeer toont wát de negentiende-eeuwse Europeaan op Sumatra zag, maar meer nog hóe hij dat alles bekeek. Welke zaken werden gefotografeerd? En welke juist niet? Wat vertelt het album ons over de relatie tussen de Europeanen en de Maleiers en Batakkers in het gebied? Werden de Batakkers er in afgeschilderd als onderontwikkelde wilden of als een puur en edel natuurvolk? Welk beeld creëerde de fotograaf van het gebied en schotelde hij de kijkers voor? En wat zegt ons dat over de Europese, fascinaties, preoccupaties en waardering voor dit gebied en voor de mensen die er woonden? Historische setting De Bataklanden waren al in de eerste helft van de negentiende eeuw door Europeanen bezocht. Franz Wilhelm Junghuhn was er bijvoorbeeld in 1840-41 geweest in opdracht van het Indische gouvernement.128 Bijna twee jaar lang maakt hij er aantekeningen die hij uiteindelijk publiceerde in 1847 in zijn Die Battaländer auf Sumatra. Hij weide onder meer een hoofdstuk aan het kannibalisme dat bij sommige 126 Views from Deli and the Batak country by K. Feilberg. Albumnummer 73. Het is niet zeker of de schenkster Maria der Kinderen geboren in 1906 betreft. Voor genealogische gegevens: http://www.beijerinck.nl/ 1/6/2007. Waarschijnlijk was haar grootvader de jurist. T. H. der Kinderen, een Indische topambtenaar. Deze was na zijn repatriëring voorzitter van het Koninklijk Instituut voor Taal- Land- en Volkenkunde (KITLV) en lid van het Indisch Genootschap geworden. Zie: L. W. C. Van Den Berg, ‘Levensbericht van Mr. T.H. der Kinderen’ Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1899 (Leiden, 1899) 158-209, 206. 128 F.W. Junghuhn, R. Nieuwenhuys en F. Jaquet, Java’s onuitputtelijke natuur. Reisverhalen, tekeningen en fotografieën van Franz Wilhelm Junghuhn gekozen en toegelicht door Rob Nieuwenhuys en Frits Jaquet (Alphen aan den Rijn, 1980) 59-60. 127 61 Batakkers voorkwam. Het Nederlandsch Bijbelgenootschap was vanaf 1849 bezig met voorbereidingen voor de zending onder de in het binnenland levende Batakkers. In een zendingsoffensief zouden zij evenals andere zeer primitief geachte bewoners van de archipel als de Makassaars en de Dajaks bekend gemaakt worden met de protestants-christelijke godsdienst. Hiervoor werd in 1851 de excentrieke taalgeleerde Hermann Neubronner von der Tuuk (1824-1894) naar het gebied gestuurd om, ter voorbereiding van een heuse bijbelvertaling in het Bataks, de taal te leren. De motivatie van het NBG werd als volgt verwoord: ‘Wij behoeven slechts te herinneren, dat bij geen volk van onzen Archipel grooter, dringender behoefte is aan het weldadig licht des Evangelies, dan bij die stammen, waar het menscheneten nog heden in gebruik en door lands wetten geregeld is. De treurige toestand, de verlaging des bijgeloofs en der zedeloosheid, waarin dat anders niet onbeschaafd volk verzonken is, moet ons reeds bovenal voor hen den zegen der reine Godsdienst doen wenschen.’129 Het beeld dat het NBG van de Batakkers had was dus vrij negatief. Vanaf 1861 waren Duitse en Nederlandse zendelingen actief in het gebied en gingen zich onder meer met onderwijs aan de Batakkers bezighouden.130 In het aangrenzende Deli was de situatie anders. Dit gebied was door zijn ligging aan de kust minder geïsoleerd. De Maleise vorsten stonden meer dan de Batakse in verbinding met de rest van de archipel. Sinds de komst van Jacobus Nienhuys in 1863 was een aantal Europeanen actief in de verbouw van voornamelijk tabak, een erg winstgevende bezigheid. Zij betaalden belasting aan de sultan van Deli. De tabaksteelt was zeer arbeidsintensief en hiervoor werden grote groepen Chinezen en Javanen ingezet. De economische ontwikkeling van het gebied gebeurde in een machtsvacuüm. Planters bestraften zelf werkweigeraars of weglopers. Uitbuiting en mishandeling kwamen regelmatig voor. De Europese inwoners van Deli waren in 1867 nog op de vingers van één hand te tellen. De controleur die in dat jaar een bezoek bracht aan het gebied schreef in zijn reisverslag: 129 (Handelingen-NBG 13-7-1845:77-8, geciteerd in: Kees Groeneboer, Van Radja Toek tot Goesti Dertik, Herman Neubronner van der Tuuk als veldlinguïst in negentiende-eeuws Indonesië (Amsterdam, 2000) 9. 130 Jan Sihar Aritonang, The encounter of the Batak people with Rheinische Missions-Gesellschaft in the field of education (1861-1940) a historical-theological inquiry 137. 62 ‘het verdient vermelding dat behalve dan vertegenwoordiger van het Gouvernement, een zevental Europeanen, onder welke eene Europeesche dame, zich in Deli bevinden (…). En eene photographist, Deen van geboorte, zoveel horende spreken over de schoonheid van Deli en omstreken, heeft zich niet lang bedacht om met de kunst hier zijn geluk te beproeven.’131 Deze ‘photographist’ was Kristen Feilberg, de maker van onder meer het album dat J.M. der Kinderen later aan het Koloniaal Instituut schonk. Het ontstaan van het album Het album Views from Deli and the Battak country is geen uniek album in die zin dat er maar één exemplaar van is gemaakt. Het Koninklijk Instituut voor de Tropen bezit er maar liefst drie min of meer identieke exemplaren van.132 Ook andere Nederlandse instituten zoals het Koninklijk Instituut voor Taal- Land en Volkenkunde, het Rijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden en de Universiteit van Amsterdam bezitten zo’n album. Kristen Feilberg werd in 1839 geboren in het Deense plaatsje Vester Vedsted.133 Hij reisde veel en had een bewogen leven. Zo eindigde één van zijn huwelijken al na tien maanden met de dood van zijn vrouw Emma Alice Mac Intyre. Hij hertrouwde wel maar scheidde vervolgens van zijn nieuwe vrouw. In 1864 werkte hij als fotograaf in Singapore samen met August Sachtler. Van 1865 tot 1867 in Penang met Hermann Sachtler en vanaf 1867 zelfstandig in Penang. 134 In dat jaar 131 J.A.M. van Cats Baron de Raet, Reize in de Bataklanden in December 1866 en Januarij 1867 in: Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde (Batavia, ’s Hage, 1875) Vol 22, 31-32. 132 De albums worden bewaard in de fotocollectie van het Tropenmuseum onder de nummers 73, 74 en 514. Het album geschonken door Der Kinderen is nummer 73. 133 De literatuur is niet eenduidig over deze Feilberg. Op een carte-de-visite van Feilberg zelf staan de initialen C. F., op het album staat als voorletter K. De voorletter F. figureert in contemporaine verwijzingen naar hem Feilberg. C. De Haan ‘Verslag van eene reis in de Battaklanden’ Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, 1875, deel 38 (Batavia, 1875). Ochsner geeft tenslotte als voornamen Kristen Schjellerup of Christen Skjelderup. Bjørn Ochsner, Fotografer i og fra Danmark indtil år 1900 (Kopenhagen, 1969) 119. Ook zijn nationaliteit zorgt soms voor verwarring. Louis Zweers (1988, p. 159) zegt dat Feilberg ‘vermoedelijk de Duitse nationaliteit’ had en bij Matti Boom (2005, p. 267) is Feilberg al daadwerkelijk een ‘Duitse (...)fotograaf’. Dit lijkt mij onwaarschijnlijk gezien de nauwkeurigheid van het overzicht van Deense fotografen van Bjørn Ochsner en een contemporaine bron die hem een Deen noemt. J.A.M. van Cats Baron de Raet, Reize in de Bataklanden. 134 John Falconer, A vision of the past, a history of early photography in Singapore and Malaya, the photographs of G.R. Lambert & Co., 1880-1910 (Singapore, 1987) 189-190. 63 waren op de Parijse wereldtentoonstelling hij ook 15 foto’s van Penang en Ceylon te zien van Feilberg. Of deze door hemzelf gemaakt zijn of dat deze foto’s het resultaat waren van samenwerking met één van de Sachtlers is onduidelijk. In 1867 dook hij op in Deli. Het zou kunnen dat hij zijn werkzaamheden in Deli uitvoerde als uitstapjes vanuit zijn studio in Penang. Na 1880 keerde hij voor enkele jaren naar Denemarken terug waar hij eveneens als fotograaf werkte. Terug in Singapore was hij in de jaren na 1890 in dienst van verschillende fotostudio’s. In 1919 overleed Feilberg in Singapore. Feilberg was dus in 1867 al in Deli en ook in 1870 was hij daar. In september van dat jaar vertrok hij naar het gebied rond het Tobameer in het binnenland. Hij deed dit samen met de controleur van Deli, C. de Haan. Deze was in opdracht van het Nederlands-Indisch gouvernement op pad gestuurd. De reis van controleur De Haan had deels een verkennende functie. Zijn bevindingen publiceerde hij later in een artikel in Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Ze gaan voornamelijk over taal, gewoonten en bouwstijlen die hij op zijn reis tegenkwam. En passant merkt hij in zijn verslag op: ‘de Vorst van Deli sloot zich bij den togt aan’.135 Dat fotografen en gezagdragers samen op trokken kwam vaker voor. Zo reisde de fotograaf Isidore van Kinsbergen in 1862 mee met de gouverneur-generaal op diens gouvernementsreis naar de Vorstenlanden.Vooral oudheden, lokale architectuur en vorsten werden door hem gefotografeerd.136 Feilbergs reis was van een ander statuur en was minder prestigieus. Hij ging met een controleur mee in plaats van met de gouverneur-generaal en de Bataklanden hadden een andere status dan de sultanaten op Java. Maar ondanks deze verschillen zijn de gefotografeerde onderwerpen wel vergelijkbaar. Ook bij Feilberg vinden we vorsten, landschappen en architectuur. En evenals bij Van Kinsbergen zien we in het album geen foto’s van het reisgezelschap zelf. Feilberg was dus niet mee om gebeurtenissen te fotograferen maar ging mee ‘ten einde in die streken fotografische afbeeldingen te maken’.137 Dit waren afbeeldingen die de bevolking en het land in kaart brachten. Feilberg gedroeg zich dus volgens de mores van de meereizende artiest. Nog los van de foto’s, is het fotograferen zelf ook een daad van betekenis, vergelijkbaar met het bedwingen van een berg of het volbrengen van een pelgrimage. 135 C. de Haan, Verslag van eene reis in de Battaklanden in: Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en Wetenschappen, 1875, Deel XXXVIII, 2e gedeelte, (Batavia) 1. 136 Theuns-de Boer, Isidore van Kinsbergen, 35-39. 137 De Haan, Verslag, 1. 64 Wat een steen van de top of een flesje Jordaanwater zijn voor de alpinist en de pelgrim is de foto of het fotoalbum voor de fotograaf: trofeeën van een geslaagde queeste. Zij kunnen functioneren als symbolen van verovering, van overwinning op de ontberingen. In de koloniale context komt daar het element van visuele toeeigening bij. Ook voor Feilberg was het fotograferen in de tropen niet zonder complicaties. Feilberg was in oktober van 1870 aangekomen bij het Tobameer. Voor Europeanen vormde dit meer haast een obsessie die wel wat weg had van de magische bronnen van de Nijl: het in 1858 ‘ontdekte’ Victoriameer. Controleur de Haan melde in zijn verslag: ‘Van het prachtige gezigt dat het meer aanbood, trachtte de heer Feilberg eene fotografie te nemen, maar door de heiigheid der lucht is hij daarin niet geslaagd.'138 De terminologie die hier gebezigd wordt van ‘aanbieden’ en de nadruk op esthetische kwaliteiten van het landschap door het gebruik van het bijvoeglijke naamwoord ‘prachtige’, suggereren dat het land erom vraagt gefotografeerd te worden. Volgens Feilbergs reisgenoot was er dus eigenlijk sprake van interactie tussen het land en de fotograaf waarbij beiden een actieve rol speelden. Het landschap bood zich aan en de fotograaf ‘nam’ het landschap, overigens niet zonder obstakels. Uiteindelijk lukte het Feilberg wel foto’s van het meer te ‘nemen’. We vinden er in het album zelfs een panoramafoto van. Beeldanalyse Het album begint in Labuan, de Europese nederzetting in Deli. We zien riviergezichten met schepen, het controleurshuis, woningen van planters en een groepsportret van de enkele planters. Tussendoor vinden we portretten van locale ‘hoofden’ met titels als datu, teunkoe en pangeran. Vervolgens zien we foto’s van de Bataklanden; huizen, dorpsgezichten, bergen en enkele panorama’s van onder meer het Tobameer. Het album sluit af met een riviergezicht. Hoewel de beelden grotendeels door elkaar lopen is een ruwe driedeling te maken van de onderwerpen die aan bod komen. Allereerst de Europeanen en hun huizen en plantages in Deli. Vervolgens de Maleise groten en als laatste de Batakkers en hun land. Foto’s die getuigen van het werk van de zending ontbreken in het album. Verwijzingen naar religie in het algemeen komen ook niet voor. We zien geen activiteiten maar alleen de mensen, bossen, bergen, rivieren en meren. Slechts 138 De Haan, Verslag, 4. 65 [18] ‘View of Lake Tobah with ricefields in the foreground’. Feilberg was de eerste die het Tobameer fotografeerde. Feilbergs foto’s van het meer ontsloten het gebied voor de Westerse blik. 66 tweemaal zien we mensen iets doen. Een muzikant met zijn instrument in een pose die suggereert dat hij musiceert en op een andere foto zien we in de verte Batakvrouwen achter een weefgetouw zitten. Maar in het algemeen gebeurt er op de meeste foto’s niets. Het is misschien ook wel deze eigenschap, het vastleggen van de dingen zelf en niet een gebeurtenis, die de foto’s in dit album, en misschien wel de fotografie in deze periode in zijn algemeenheid, karakteriseert. Ze hebben een rust en iets statigs zonder te verworden tot stijve opnamen. De esthetische kwaliteiten van de foto’s in het album zijn onmiskenbaar groot, zowel wat belichting, kadering als wat compositie betreft. Het blijft een spannend album waarin landschappen en vergezichten worden afgewisseld met dynamische groepsportretten van het kaliber Nachtwacht en bijna close-up portretten. Waarschijnlijk gaf het feit dat veel foto’s in het album uit de zo onbekende Bataklanden kwamen voor de negentiende-eeuwse Westerse kijkers nog een extra sensationele dimensie. De verschillende manieren waarop enerzijds de Maleise groten en anderzijds de Batakse hoofden worden afgebeeld zijn opvallend. De eersten werden op een traditionele manier in een studio gefotografeerd. Hun portretten zijn qua compositie alle zeven identiek en waarschijnlijk in dezelfde studio gemaakt. Hetzelfde tafeltje met tapijtje, dezelfde stoel, driekwart van het lichaam in beeld, alleen het gedeelte onder de knie ontbreekt. Ze zitten ietwat schuin in de lijn van de camera en kijken langs de lens. Mooi detail is het boek op de tafel bij één van hen, waarschijnlijk een symbool voor de geletterdheid van deze man. De westerse portretconventies komen misschien nog wel het duidelijkste tot uiting in de zogenaamde ‘renaissanceelleboog’. In de Westerse schilderkunst een zelfverzekerde pose die een indicatie kan zijn van moed en macht.139 Dat deze houding bij portretten een conventie in het westen is hoeft natuurlijk nog niet te betekenen dat het voor de vorsten per definitie een westerse houding aannemen. Wel is het tekenend voor de overeenkomsten tussen het westerse portretgenre en de foto’s van deze vorsten.140 Voor Europeanen zal het zien van deze portretten minder spectaculair geweest zijn dan de portretten van de ‘gewone’ Batakkers. Het enige portret van een Batakker dat in de studio is gemaakt is van een jonge vrouw met bijna blote schouders die wijdbeens, een knie opgetrokken Joaneath Spicer, ‘The Renaissance elbow’ in: Jan Bremmer en Herman Roodenburg, A Cultural History of Gesture (Cambridge, 1993) 85. 140 Voor voorbeelden van Europese portretten in deze periode zie: Frizot, A New History, 110-111; Flip Bool e.a. (red.), Dutch Eyes, Nieuwe geschiedenis van de fotografie in Nederland (Zwolle, 2007) 68-69 Theuns-de Boer, Isidore van Kinsbergen, 54. 139 67 en haar arm daar overheen geslagen, rechtstreeks de lens in kijkt. Ze zit niet op een stoel of aan een tafel maar op een grove houten kist. De Batakse hoofden komen we zittend op een rots tegen. Of met zijn drieën staande in het gras, bos op de achtergrond en met hun hand op het gevest van hun dolk, ofwel uit wantrouwen tegenover de fotograaf en zijn toestel ofwel als krijgszuchtige pose. Waarom werden de Maleise groten en de Batakse hoofden zo verschillend afgebeeld? Een mogelijkheid is dat deze verschillen werden ingegeven door praktische motieven. Het zou kunnen dat Feilberg de negatieven van lokale edellieden die een portret bij hem lieten maken bewaarde en voor dit album hergebruikte. Hij zal in dit geval deze mensen hebben gefotografeerd op een manier die hen zelf ook zou aanstaan. In dit geval van recycling van beelden transformeerde ook de functie van de beelden van een ‘gewoon’ portret naar een beeld van een Oosterse curiositeit. Voor de Batakse hoofden was dat zeker anders. Feilberg zocht hén op. Hij had in het binnenland geen studio met stoel, tafel en attributen tot zijn beschikking. De middelen schoten tekort voor een klassiek portret. De foto’s van de Batakkers waren het resultaat van de improvisatie van de fotograaf op locatie. 141 De fascinatie van het Europese publiek voor de Batakkers, een animistisch volk waar kannibalisme voorkwam, sprak waarschijnlijk meer aan dan complexiteiten van de islam en Maleise mengculturen aan de kust. Evenwel vinden we in het album geen verwijzingen naar Batak als menseneters. Al dan niet ingegeven door praktische motieven, het publiek dat het album te zien kreeg zag twee verschillende soorten leiders. De Batakkers die in de openlucht en op onconventionele manier verbeeld kwamen daarin naar voren als een natuurvolk in hun natuurlijke omgeving. De fotograaf toonde hun volksaard die zogenaamd niet door invloeden van buiten was aangetast. De andere vorsten voldeden aan westerse conventies in een westers decor. Niet echt authentiek en zeker geen nobele wilden. De Delische elite was te westers om interessant te zijn voor het negentiende-eeuwse publiek dat in nationale kenmerken geïnteresseerd was. Er was weinig oog voor de subtiliteiten van culturele mengvormen. De Batakkers voldeden aan de eis van authenticiteit en excentriciteit: ze leefden geïsoleerd, waren animistische menseneters, en er was soms sprake van langdurig veten tussen stammen. Zij stonden in fel contrast met het klassieke Op twee foto’s na zijn alle foto’s van de Bataks niet in een studio maar ‘op locatie’ in het binnenland genomen. 141 68 [19] ‘Tunko Muhamed’ Een Maleise edelman met een zogenaamde ‘renaisance-elleboog’. 69 [20] ‘Malay Dato’ Deze bestuurder heeft een boek als attribuut, wellicht als verwijzing naar zijn geletterdheid. Portretten in een soortgelijke setting komen in deze periode ook in Europa voor. 70 [21] ‘Battak woman’ In dit studioportret zit een Battakse vrouw in tegenstelling tot voorgaande portretten van Maleise groten niet op een stoel, maar in een ongebruikelijke houding op een kist. 71 [22] ‘Battak Chief at Dinging’ Gefotografeerd in de buitenlucht op een rots, ademt dit portret een andere sfeer dan de studioportretten. De Battakkers werden op deze manier als natuurvolk gefotografeerd. 72 zelfbeeld van de Europeanen die zichzelf als beschaafd, christelijk, ordelijk en als onderdeel van de moderne wereld zagen. De vorsten van Deli leverden dit contrast niet of in ieder geval minder. In tegenstelling tot de Batakkers en de planters, werden de inlandse vorsten op een deftige manier verbeeld. Zij stonden in frequenter contact met de buitenwereld dan de Batak. Ze werkten economisch en bestuurlijk samen met de Europeanen in het gebied, tot op zekere hoogte op een voet van gelijkwaardigheid. De Delische groten waren vaak afkomstig uit belangrijke families. De planters betaalden belastingen aan de Delische sultan. Zelf waren de planters dikwijls van bescheiden komaf. De statusverschillen tussen de Europeanen en deze vorsten waren in zekere zin dus ook reële. Voor minder bemiddelden was werken in Indië een kans om hogerop te komen. Historicus David Cannadine heeft er op gewezen dat in de koloniën niet alleen het collectieve begrip ras een rol speelde in de hiërarchie, maar dat individuele status en stand minstens zo belangrijk was.142 Het standsbesef van Europese ambtenaren is bijvoorbeeld in de literatuur terug te vinden in Max Havelaar of de koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy van Multatuli: ‘De verhouding tusschen europesche ambtenaren, en dusdanige hooggeplaatste javaansche grooten, is van zeer kieschen aard. (…) dat eigenlijk de mindere den meerdere beveelt. (…) Het verschil in stand, geboorte, rykdom, wordt uitgewischt door den Regent zelf, die den Europeaan, als vertegenwoordiger des Konings van Nederland, tot zich opheft (…).’ Maar ondanks deze kunstmatige gelijkwaardigheid concludeert Multatuli: ‘De Europeaan leeft burgerlyk, de Regent leeft –of wordt verondersteld te leven- als een vorst.’143 Dit verschil tussen beschaafde inheemse vorsten en de wat plompere planters zien we ook in de foto’s. Uit dit standsverschil kon een minderwaardigheidscomplex voortvloeien dat op verschillende manieren kon worden geneutraliseerd, bijvoorbeeld door de nadruk te leggen op rassenverschillen. Maar men kon ook morele superioriteit te claimen. Max Havelaar doet dit door zijn zorg voor de ‘gewone’ Javaan, de planters door hun arbeidsethos. Zo konden ze toch de vergelijking met de inheemse regenten doorstaan. 142 David Cannadine, Ornamentalism, How the British Saw Their Empire (Londen, etc., 2001) 8. Multatuli, Max Havelaar of de koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (Amsterdam, 1998, (oorspr. Amsterdam, 1860)) 96-97. 143 73 De stoere, half verwilderde Europese planters in Deli konden ook op de aandacht van de fotograaf en het publiek rekenen. Lachend, onderuitgezakt en achterstevoren zittend op stoelen, zien we ze voor de omheining van een huis. Ze doen geen enkele poging om een fatsoenlijk en beschaafd voorkomen op te houden. De informele sfeer en de trots op ‘hun’ arbeid straalt van de foto’s af. Voor hun huizen en schuren, primitieve gebouwen met rieten daken vaak versterkt met palissaderingen verschillen ze niet eens zo veel van de Batakkers. De Europese planters die zich in dit ‘wilde oosten’ door noeste arbeid in de wildernis opwerkten tot ‘grote mannen’, kunnen gezien worden als de oosterse tegenhanger van de Amerikaanse pioniers. In de ‘frontier-these’, een in 1893 door de Amerikaanse historicus F. J. Turner geponeerde stelling, werd de vorming van de Amerikaanse cultuur verklaard door het hervinden van kracht in de ontberingen van het leven aan de Amerikaanse frontier, ver van het verslapte en ontaarde Europa. Zulke ideeën over culturele identiteit leefden ook in Nederland. Hier werden vooral de Zuid-Afrikaanse boeren als vitale en pure kracht van de Nederlansche stam gezien.144 Maar ook de planters en ondernemer in Sumatra gold deze bewondering. Jacobus Nienhuys, in publicaties van de eigen Deli-Maatschappij omschreven als ‘de ontdekker van Deli, de groote pionier’. Niet in de laatste plaats werd vanwege het commerciële succes van de Deli-Maatschappij en de fabelachtige winsten in Nederland bewonderend naar deze ondernemers gekeken. De deceptie zou pas in 1902 volgen met J. van den Brands aanklacht tegen de juridische willekeur en abominabele arbeidstoestanden in De Milioenen uit Deli. De bestuurlijke, economische en militaire toe-eigening van het land ging dus gepaard met een visuele toe-eigening: het vastleggen van landschappen en bevolking. Als we niet alleen naar de onderwerpen van de foto’s, maar ook naar de manier waarop er gefotografeerd werd kijken zien we dat de foto’s in het album verschillende conventies volgen. De Batak worden in prachtige levendige ensceneringen als excentrieke inboorlingen gefotografeerd. Vooral deze foto’s blinken uit in mooie composities en spectaculaire onderwerpskeuze. In een reportageachtige stijl werden zij geportretteerd op rotsformaties, in hun dorpen en in het bos. Van de Maleise vorsten daarentegen zien we studioportretten. Zij werden volgens westerse codes 144 Bossenbroek, Holland op zijn breedst 10. 74 gefotografeerd: met stoel, tafel en attributen als bijvoorbeeld een boek. De Europeanen tenslotte werden weer buiten op hun plantages gefotografeerd, met de handen uit de mouwen als echte pioniers. 75 [23] ‘Group of Planters in Deli’ Deze Europese planters doen maar weinig moeite om deftig of ontwikkeld gefotografeerd te worden. 76 CONCLUSIE In albums vertelden foto’s in betekenisvolle samenhang een verhaal dat als souvenir, relatiegeschenk, journalistieke bron en wetenschappelijke data de duizenden kilometers tussen kolonie naar moederland kon overbruggen. Het gaf geïnteresseerden de mogelijkheid een blik te werpen op het land waar ze tot dan toe voornamelijk over hadden gelezen. Investeerders kregen de kans om door middel van de foto’s in het album een papieren inspectiereis op veraf gelegen ondernemingen te maken. Voor het Nederlandse publiek kwam de kolonie dichterbij doordat ze door albums het idee kregen de kolonie zelf te kunnen zien. De albums gaven ook een beeld van ‘De Westerling’ in ‘De Oost’. De Westerling zag zichzelf als brenger van vooruitgang en ontwikkeling. Hij kapte bos, bebouwde velden en maakte wegen begaanbaar. Hij verkende onbekende gebieden en ontsloot deze door middel van foto’s voor de ogen van het publiek thuis. Waar nodig stelde hij met harde hand orde op zaken. De foto’s die vanuit dit wereldbeeld gemaakt werden, werden vervolgens in een cirkelredenering opgevoerd als bewijs van de juistheid van dit wereldbeeld. Uitgangspunt van dit onderzoek was dat deze albums niet in eerste instantie een beeld geven van Nederlands-Indië, maar voornamelijk inzicht bieden in de preoccupaties en het zelfbeeld van de makers. Ontstaan, stijl en onderwerpen De albums zijn geen unieke albums, er bestaan meerdere exemplaren van.145 De foto’s in de onderzochte albums werden gemaakt door zowel professionele fotografen (Krüger en Feilberg) als door amateurs (Veth en Muller). Voor de professionele fotografen waren financiële overwegingen waarschijnlijk het belangrijkste motief voor het vervaardigen van het album. Van de twee andere albums, gemaakt door Veth en Muller, weten we dat deze makers al in Nederland de intentie gehad moeten hebben om in Indië foto’s te gaan maken. Veth maakte de foto’s voor het Het album met de foto’s van Krüger over Atjeh is het enige waarvan niet kon worden vastgesteld of het een uniek exemplaar is of dat er, zoals bij de andere albums, meerdere exemplaren van zijn. 145 77 Aardrijkskundig Genootschap dat hem in staat stelde om een expeditie te ondernemen. Terug in Nederland selecteerde zijn vader P.J. Veth in zijn studeerkamer de meest karakteristieke beelden voor het album. Het album was in dit geval dus het resultaat van een constructie die in Nederland plaats vond. Samuel Muller maakte foto’s van zijn eigen koffieondernemingen Way-Lima en Kedongdong. Alle vier moesten zij grote moeite doen om de foto’s te maken. In sommige streken kon Veth bijvoorbeeld niet fotograferen door de vijandige houding van de inwoners. Voor bergbeklimmingen was de apparatuur weer te groot en zwaar en door de lange sluitertijden was bijvoorbeeld het dierenrijk lastig te fotograferen. De foto’s van de professionele fotografen waren van betere esthetische kwaliteit dan die van de amateurs. Een nadeel was wel dat zij, doordat zij een breed publiek zouden moeten aanspreken, qua onderwerpen al snel vervielen tot clichébeelden van de publieke ruimte. In het Atjeh-album zien we bijvoorbeeld een overvloed aan straatscènes en militaire onderkomens. Door hier een geschreven verhaal aan toe te voegen werd bij de beschouwer geprobeerd de indruk te wekken dat deze zelf een reis in Atjeh maakte. Zo werd de kijker ingelicht over de bestuurlijke situatie en het krijgsbedrijf maar ook persoonlijke ervaringen en roddels. De amateurs kwamen dan wel met foto’s van een mindere esthetische overtuigingskracht thuis, maar zij konden wel zelf bepalen waarop zij in de Lampongs en op Midden-Sumatra hun camera richtten. Hun albums worden wel gekenmerkt door een wat onbeholpen recht-toe-recht-aan-stijl. In tegenstelling tot de sfeerimpressies die de andere twee albums bieden, kenmerken deze albums zich door een wat zakelijke of wetenschappelijke saaiheid. De foto’s in alle vier de albums zijn gemaakt door Westerse fotografen. Zij bepaalden wat er gefotografeerd werd. In het geval van Mullers album bepaalde de fotograaf welke onderdelen van de maatschappij er te zien waren. Hij legde de nadruk op vooruitgang en ontwikkeling. Het is waarschijnlijk dat de werknemers, als zij de kans hadden gehad zo’n album samen te stellen, een heel ander beeld zouden geven van het leven te Way-Lima en Kedongdong. Maar de inheemse bevolking is niet slechts passief het onderwerp van de foto’s. De Maleise groten in Deli bepaalden waarschijnlijk zelf hoe hun portret gemaakt werd, waardoor zij als moderne mannen op de foto’s staan. Veth fotografeerde uitgebreid de bewoners, huizen en landschappen in Midden-Sumatra en ook de expeditie daarheen. Er werd wel 78 geselecteerd: bij het fotograferen van oudheden richtte hij zich op het Hindoeïstische erfgoed en negeerde hij Islamitische invloeden. Boodschap en functie Vanaf de jaren zestig van de negentiende eeuw ontsloten fotografen Sumatra voor de ogen van het Westerse publiek. Dit publiek eigenden zich het gebied toe -alle vier de albums hebben ze in hun titel de naam van het gebied waar de foto’s gemaakt zijn- in de vorm van albums. Het gebied zelf werd in de vorm van deze albums verzamelbaar. De fotografen creëerden contrast en construeerden verhalen. In de albums tekenen die contrasten zich op verschillende niveaus af. Allereerst op het materiële niveau. De beelden in de foto’s bestaan slechts door het contrast tussen belicht en onbelicht negatief en fotopapier. De foto’s zonder veel contrast noemen we wazig of slecht. Ook de voorstellingen in het album kunnen onderling contrasteren, evenals de gehanteerde genres. Tenslotte is er ook tussen de beschouwer en de beschouwde sprake van een contrast. In alle albums wordt duidelijk gemaakt dat het om een andere situatie gaat dan in Europa. Doordat de foto’s in een album zitten wordt ook door de volgorde en de onderschriften iets toegevoegd aan de betekenis van de foto’s. Ze hebben niet primair een decoratieve- maar veeleer een informatieve functie. In hun diverse hoedanigheden als journalistieke bron, wetenschappelijke data, souvenir en reclamemateriaal vertellen ze verhalen. Alle albums beginnen met een de aankomst vanaf zee met een eerste indruk van het land, waarbij de foto zowel vanaf land richting zee of vanaf zee richting land zijn genomen. Het is een signaal aan de lezer: we zijn nu ergens anders. Het contrast bevind zich niet in de albums zelf maar tussen de locatie van de voorstellingen in het album en de locatie van de beschouwer. In de albums komt een boodschap naar voren van vooruitgang en ontwikkeling op Sumatra. De Europeanen brachten deze vooruitgang met zich mee in de vorm van de aanleg van infrastructuur, economische activiteit en wetenschappelijk onderzoek. Dit leverde vaak ook een strijd op waarin men op symbolische wijze de binnenlanden moest ‘bedwingen’. De inheemse bewoners waren in hun ogen zowel exotische curiositeiten en werkkrachten als vijanden. Het album van Samuel Muller uit 1897 laat de vooruitgang en ontwikkeling van een koffieonderneming in de Lampongs zien. Hoewel het buiten de studie naar de albums 79 valt, zijn er in de archieven van Samuel Muller’s ondernemingen foto’s die direct op het gebruik van fotografie als controlemechanisme duiden. De foto’s in het album dienden ook ter controle, voor de aandeelhouders, als aanvulling op de schriftelijke rapportage over de stand van zaken. Het album geeft de rooskleurige kanten van de koffieonderneming weer. Er is een sterke tegenstelling tussen ontgonnen en onontgonnen gebied in te zien. Het album werd uitgegeven in Rotterdam en werd onder meer cadeau gedaan aan bevriende ondernemers. Het album fungeerde in dit geval dus reclamemateriaal. Door de aard van het album kunnen we echter redelijkerwijs niet verwachten dat dit een genuanceerd fotoverslag is. Muller zou met foto’s van mishandelde werknemers en afgebrande loodsen niet makkelijk financiers hebben weten te vinden voor zijn koffieonderneming. De vorm, een reclamealbum, biedt geen plaats aan beelden van weglopers, straf, ruzies en brandstichting. Het zal aan de kritische geest van de ontvangers in Nederland gelegen hebben of ze dit album zonder meer als geloofwaardig totaalverslag gezien zullen hebben. De relatie tussen macht en verbeelding is in het geval van het Midden-Sumatra album het pregnantst. Veth had er belang bij om het gebied zo gunstig mogelijk te presenteren. Dit vanwege zijn lopende concessie bij het gouvernement voor de ontginning van een kolenveld, die in onrustige gebieden minder kans zou maken om te worden verleend. De foto’s geven een visueel verslag van een onderzoekingstocht door een koloniale lobbygroep. Door foto’s kwam het gebied op een indringende manier onder de aandacht van de beschouwer. De strikte scheiding tussen de genres van portretten van ‘Inlandsche typen’ en de ‘Landschappen’ valt op. De foto’s hadden een populariserende werking maar waren ook onderdeel van een wetenschappelijke discipline die hielp met het creëren van voorwaarden voor effectief Nederlands gezag in het gebied. Voor het Midden-Sumatra photographie-album gaat Said’s stelling op dat wetenschap ten dienste stond van de koloniale machten. Dit was voor tijdgenoten echter eerder een vanzelfsprekendheid dan een geheim verbond. Dat de ontmoeting van het Oosten en het Westen een gewelddadig conflict kon zijn, toont het Atjeh-album. Het album bood het Nederlandse publiek de gelegenheid om zonder zelf risico te lopen een beeld van het gebied te krijgen. Over de moordpartijen op de inwoners van Atjeh ziet of hoort men niets. Wel kregen zij een mengeling van het bewonderenswaardige en het afschuwelijke voorgeschoteld, voornamelijk wat betreft de natuur. Wat opvalt is de tegenstelling tussen veilige en onveilige lokaties of situaties. Waar het de inheemse bevolking betreft is er noch van 80 de zijde van de fotograaf, noch van de zijde van de schrijver van de begeleidende tekst sprake van bewondering. Sterker nog, de schrijver laat zich er regelmatig denigrerend over uit. Maar de bezettingsmacht in het gebied, die overigens van gemengde Europese, Afrikaanse en Indische afkomst was, werd nu ook weer niet als bewonderenswaardig spiegelbeeld opgevoerd. De schaduwkanten van het leven in oorlogstijd voor de militairen van het KNIL en de Nederlandse ambtenaren worden bepaald niet verdoezeld. Sommigen van verspilden en verduisterden geld, verdronken of pleegden zelfmoord, of vermoordden zelfs elkaar waarop zij dan zelf weer terechtgesteld worden. De schrijver beoordeelde wel vrij positief de infrastructuur van de koloniale bezettingsmacht in de vorm van forten, barakken wegen, spoorwegen en het resultaat daarvan, de veroverde dorpen. De laatste foto in het album met Generaal van der Heijden en de wapperende Nederlandse vlag geeft het album een triomfantelijke uitsmijter. Deze verbeelding van de Nederlandse superioriteit kan als nationalistische zelffelicitatie gezien worden. In dit album komt Said’s these van zelfdefinitie door negatieve uitspraken over de ander door de negatieve beelden en beschrijvingen van komt door de negatieve beschrijving van de Atjehers duidelijk naar voren, zij het dat deze definitie genuanceerd wordt door de vaak niet al te rooskleurige beelden van de Europeanen in het oorlogsgebied. Saids oriëntalistische vlieger lijkt ook in het geval van het album over Deli en de Bataklanden niet zonder meer op te gaan. De scheiding tussen onbeschaafd en beschaafd loopt hierin niet tussen Oosters en Westers, maar veeleer tussen Maleis en Batak, waarbij de Europese planters niet zozeer als beschaafd maar veeleer als noest arbeidende, enigszins verwilderde pioniers verbeeld worden. De fotograaf maakte gebruik van verschillende portretconventies waardoor de Batakkers als natuurvolk gecontrasteerd werden met de ontwikkelder Maleise hoofden. Waarschijnlijk is het feit dat hij als commerciële fotograaf deze Maleiers onder zijn cliëntele had hier de oorzaak van. De in het album afgebeelde Europese planters met hun frontiermentaliteit worden op de beschavingsladder ergens gepositioneerd tussen de beschaafde oosterling en de nobele wilde. In de onderzochte albums zien we niet zonder meer een superieur Westen ten opzichte van een inferieur Oosten. 81 Veranderingen in boodschap en functie Fotoalbums vormden een schakel tussen Nederlands-Indië en Nederland. Ze functioneerden in het geval van het Atjeh-album onder meer als journalistieke bron en in het geval van het album Deli and the Battak country als souvenir. Muller gebruikte zijn album als een relatiegeschenk en in Veths geval was het album een collectie wetenschappelijke data en een verslag van het verkrijgen daarvan. De albums waren ook schakels in een proces waarin beelden van functie veranderden. Zo begonnen de beelden uit het Atjehalbum als een commerciële objecten van een fotograaf. Het fotoalbum werd vervolgens met persoonlijke herinneringen verrijkt door een Nederlandse ambtenaar voor wie het album ongetwijfeld ook een souvenirfunctie vervulde. Uiteindelijk diende het als bron voor twee artikelen in een geïllustreerd weekblad in Nederland. Hierin werden een aantal foto’s als gravures overgenomen. De betekenis van de foto’s blijkt ook in de albums variabel en contextgebonden. Door de foto’s in de context van het album te bekijken kunnen we ze beter begrijpen. Zo weten we dat de foto van de koffietuinen waarop twee werknemers staan afgebeeld, gezien moet worden vanuit het genre van bedrijfsreclame. Beide heren staan op de foto om de schaal van de struiken weer te geven of misschien uit pure balorigheid, maar niet vanuit een serieuze poging een portret van hen beiden te geven. Toch blijft het van belang om de vraag te stellen: betekenis voor wie? Naar de foto van het spoorwegstation ‘Kraton’ te Kotta Radja, die gemaakt is door Krüger en die als litho in Eigen Haard verscheen, is door de tijd heen op verschillende manieren bekeken. Met zijn kennis achteraf over het slepende conflict in Atjeh, ziet historicus Martin Bossenbroek er de Nederlandse worsteling, wanhoop en frustratie verbeeld. De plaat staat voor hem symbool voor de Nederlandse machteloosheid, met ‘uiteenlopende spoorlijnen, verdwaalde reizigers, en geen wisselwachter te bekennen, laat staan een trein’.146 De negentiende-eeuwse schrijver van de tekst bij het album zag er iets anders in. Voor hem was het eerder een voorbeeld van de moderne middelen die Nederland ten dienste stonden in de oorlog in Atjeh. Hij vond van deze zelfde afbeelding dat het toneel daar voor de reiziger plotseling levendiger werd. Waarbij hij verder nog vertelde over het goed uitgeruste spoorwegatelier.147 Het lijkt mij zinvol om juist soortgelijke veranderingen in betekenis en functie van de foto’s en albums te onderzoeken. De betekenis is namelijk vooral de betekenis 146 147 Liesbeth Dolk (red.), Atjeh, de verbeelding van een koloniale oorlog (Amsterdam, 2001) 16. KIT, fotoalbum Atjeh, schriftje 36. 82 die de beschouwer aan de beelden geeft. Aan de hand daarvan kan vervolgens een reconstructie plaats vinden van het beeld van de koloniale samenleving en het wereldbeeld van de beschouwer(s). Na de omzwervingen kwamen de albums uiteindelijk terecht bij het Koloniaal Instituut in Amsterdam, vanaf 1950 het Koninklijk Instituut voor de Tropen geheten. In een poging om ‘eene centrale koloniale instelling voor wetenschap, onderwijs, handel en nijverheid’ te zijn, werden ze samen met honderden andere albums en tienduizenden andere foto’s verzameld.148 Daar zijn ze nu, als onderdeel van een museale collectie, stille maar sprekende getuigen van ons koloniale verleden. 148 Martin Bossenbroek, ‘Geweld als therapie, de roes van de Atjeh-oorlog’ in: Dolk, Atjeh, 13. 83 [24] ‘Kotta Radja, Kraton’ Deze foto van het treinstation en spoorwegatelier uit het album Atjeh van Krüger was voor de schrijver van het bijbehorende verhaal een symbool voor moderniteit. Historicus Bossenbroek zag er een symbool van Nederlandse machteloosheid in Atjeh in. 84 BRONNEN EN LITERATUUR Archieven GAR Gemeentearchief Rotterdam Inv. nr. 202, KIT Archief Familie Muller Koninklijk Instituut voor de Tropen Fotocollectie Inv. nr. 0073, 0074, 0514, Fotoalbum Deli and the Battak Country Inv. nr. 0095, Fotoalbum Atjeh Inv. nr. 0123, Fotoalbum Naar en te Way-Lima en Kedongdong. 68 photo’s uit de Lampongs Inv. nr. 0310, 0363, 0367, 0372, 0447, 0448, NA Midden Sumatra Photographie-Album Nationaal Archief Inv. nr. 2.20.41, Archief cultuuronderneming Way-Lima en cultuuronderneming Kedongdong Literatuur Anderson, M.S., The ascendancy of Europe 1815-1914, second edition, (Londen, New York, etc., 1985) Aritonang , Jan Sihar, The encounter of the Batak people with Rheinische MissionsGesellschaft in the field of education (1861-1940) a historical-theological inquiry (z.p., 2000) Berg, L. W. C. van den, ‘Levensbericht van Mr. T.H. der Kinderen’ in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (1899) 158-209 85 Berg, Norbert van den, en Steven Wachlin, Het album voor Mientje: een fotoalbum uit 1862 in Nederlandsch-Indië (Bussum, 2005) Bloembergen, Marieke, De koloniale vertoning. Nederland en Indië op de Wereldtentoonstellingen (1880-1931) (Amsterdam, 2002) Boom, Matti, en Steven Wachlin, ‘Jacobus Anthonie Meessen’ in: Ingeborg Th. Leijerzapf (red.), Geschiedenis van de Nederlandse fotografie in monografieën en thema-artikelen (Alphen aan den Rijn etc., 2004) Boom, Matti, ‘Fotografie in de Sumatra-albums van Paul Sandel’ in: Bulletin van het Rijksmuseum vol. 52 (2005) afl. 3 243-270 Boomgaard, Peter, en Janneke van Dijk, Het Indië-boek (Zwolle, 2001) Bosch, Mineke, Een onwrikbaar geloof in rechtvaardigheid. Aletta Jacobs 1854-1929 (Amsterdam, 2005) 496-518 Bossenbroek, Martin, Holland op zijn breedst. Indië en Zuid-Afrika in de Nederlandse cultuur omstreeks 1900 (Amsterdam, 1996) Burke, Peter, Eyewitnessing. The Uses of Images as Historical Evidence (Londen, 2001) Cannadine, David, Ornamentalism, How the British Saw Their Empire (Londen, etc., 2001) xiii-xxiv, 3-10 Dolk, Liesbeth (red.), Atjeh, De verbeelding van een koloniale oorlog (Amsterdam, 2001) Edwards, Elizabeth (red.), Anthropology &Photography (New Haven, Londen, 1992) Edwards, Elisabeth, Photographs Objects Histories: on the Materiality of Images (Londen, 2004) Eigen Haard: geïllustreerd tijdschrift (1876) 366-368 (1877) 23-25, 225, 255-256 (1878) 222 (1879) 36, 51-52, 338-340 (1881) 75-78, 153-198 (1885) 456-460 Falconer, John, A Vision of the Past, a History of Early Photography in Singapore and Malaya, the Photographs of G.R. Lambert & Co., 1880-1910 (Singapore, 1987) Frizot, Michel (red.), A New History of Photography (Keulen, 1998) Groeneboer, Kees, Van Radja Toek tot Goesti Dertik. Herman Neubronner van der Tuuk als veldlinguïst in negentiende eeuws Indonesië (Amsterdam, 2000) Haan, C. de, ‘Verslag van eene reis in de Battaklanden’ in: Verhandelingen van het Bataviaasch genootschap van kunsten en wetenschappen, XXXVIII, 2e gedeelte, (Batavia, 1875) 86 Hall, Stuart (red.), Representation: Cultural Representations and Signifying Practices (Londen etc., 1997) Harrison, Brian, ‘Photography’ in: Brian Brivati e.a. (red.), The Contemporary History Handbook (Manchester, New York, 1996) 383-393 Janse, Maartje J., ‘De geschiedenis van de “Maatschappij tot nut van den Javaan” 1866-1877 “Waarheid voor Nederland, regtvaardigheid voor Java”’ in: Utrechtse Historische Cahiers Jaargang 20 (1999) nr. 3-4 Jong, Janny de, Van batig slot naar ereschuld. De discussie over de financiële verhouding tussen Nederland en Indë en de hervorming van de Nederlandse koloniale politiek 1860-1900 (’s Gravenhage, 1989) Junghuhn, Franz Wilhelm, Die Battaländerauf Sumatra (Berlijn, 1847) Junghuhn, F.W., Nieuwenhuys, R., en Jaquet, F., Java’s onuitputtelijke natuur. Reisverhalen, tekeningen en fotografieën van Franz Wilhelm Junghuhn gekozen en toegelicht door Rob Nieuwenhuys en Frits Jaquet (Alphen aan den Rijn, 1980) Kennedy, Dane, The Highly Civilized Man. Richard Burton and the Victorian World (Cambridge, Londen, 2005) Korsten, Margreet C.M., ‘Fotografie als historische bron’ in: Theoretische Geschiedenis deel 24, (1997) 52-61 Kuitenbrouwer, M., Nederland en de opkomst van het moderne imperialisme. Koloniën en buitenlandse politiek 1870-1902 (Amsterdam, Dieren, 1985) 7-24, 156-172 Legêne, Susan De bagage van Blomhoff en Van Breugel, Japan, Java, Tripoli en Suriname in de negentiende-eeuwse Nederlandse cultuur van het imperialisme (Amsterdam, 1998) Locher-Scholten, E.B., Ethiek in fragmenten. Vijf studies over koloniaal denken en doen van Nederlanders in de Indonesische archipel 1877-1942 (Utrecht, 1981) Locher-Scholten, Elsbeth, Sumatraans sultanaat en koloniale staat. De relatie Djambi-Batavia (1830-1907) en het Nederlandse imperialisme (Leiden, 1994) Midden-Sumatra, reizen en onderzoekingen der Sumatra-expeditie, uitgerust door het Aardrijkskundig Genootschap 1877-1879 beschreven door de leden der expeditie, onder toezicht van Prof. P.J. Veth (1881-1892, Leiden) 87 Moeshart, H.J., ‘Adolph Schaefer’ in: Ingeborg Th. Leijerzapf (red.), Geschiedenis van de Nederlandse fotografie in monografieën en thema-artikelen (Alphen aan den Rijn etc., 1984) Multatuli, Max Havelaar of de koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (Amsterdam, 1998, (oorspr. Amsterdam, 1860)) Nieuwenhuys, Rob, Baren en oudgasten, tempo doeloe, een verzonken wereld. Fotografische documenten uit het oude Indië 1870-1920 (Amsterdam, 1981) Nieuwenhuys, Rob, Komen en blijven, tempo doeloe, een verzonken wereld. Fotografische documenten uit het oude Indië 1870-1920 (Amsterdam, 1982) Nieuwenhuys, Rob, Met vreemde ogen, tempo doeloe, een verzonken wereld. Fotografische documenten uit het oude Indië 1870-1920 (Amsterdam, 1988) Ochsner, Bjørn, Fotografer i og fra Danmark indtil år 1900 (Kopenhagen, 1969) Raet, J.A.M. van Cats Baron de, ‘Reizen in de Bataklanden in December 1866 en Januarij 1867’ in: Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde (Batavia, ’s Hage, 1875) Vol 22, 164-219 Raet, J.A.M. van Cats Baron de, ‘Vergelijking van den vroegeren toestand van Deli, Serdang en Langkat met den tegenwoordigen. Reisverslag van Februarij 1867’ in: Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde (Batavia, ’s Hage, 1875), Vol 23, 20-39 Reed, Jane Levy en John Bloom (red.), Toward Independence, A Century of Indonesia Photographed (San Francisco, 1991) Regeringsalmanak voor Nederlandsch-Indië (Batavia, 1879) Regeringsalmanak voor Nederlandsch-Indië (Batavia, 1880) Regeringsalmanak voor Nederlandsch-Indië (Batavia, 1881) Regeringsalmanak voor Nederlandsch-Indië (Batavia, 1882) Rocket, Will H., The Bonfils Story: in the Rumble of an Explosion, an Incredible Discovery. A Legacy of Light http://almashriq.hiof.no/general/700/770/779/historical/bonfils/bonfilshistory/bonfils-1.html 01/08/2007. Rojer, G.S. Inventaris van de archieven van de N.V. cultuuronderneming “Way Lima” 1892 - 1901 (1914) en de N.V. Cultuuronderneming “Kedongdong” 1894 - 1901 (Den Haag, 1985) Ryan, James R., Picturing Empire, Photography and the Visualisation of the British Empire (Londen, 1997) Said, Edward W., Orientalism (Londen, 1978) 88 Scalliet, Marie-Odette, Antoine Payen, Peintre des Indes Orientales. Vie et Écrits d’un artiste du XIXe siècle (1792-1853) (Leiden, 1995) Snelleman, Johannes François, De Sumatra-expeditie van 1877, herinneringen van Joh. F. Snelleman (Den Haag, 1934) Theuns-de Boer, Gerda, Saskia Asser, en Steven Wachlin, Isidore van Kinsbergen. Fotopionier en theatermaker in Nederlands-Indië (Zaltbommel, 2005) Toekang potret: 100 jaar fotografie in Nederlands Indië 1839-1939 (Amsterdam en Rotterdam, 1989) Vanvugt, Ewald, Een propagandist van het zuiverste water. H.F. Tillema (1870-1952) en de fotografie van tempo doeloe (Amsterdam, 1993) Veer, Paul van ‘t, De Atjeh-oorlog (Amsterdam, 1969) Velde, Paul van der, Een Indische liefde, P.J. Veth (1814-1895) en de inburgering van Nederlands-Indië (Leiden, 2000) Wachlin, Steven Woodbury and Page Photographers, Java (Leiden, 1994) Wentholt, Arnold (red.), In kaart gebracht met kapmes en kompas. De expedities van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap tussen 1873 en 1960 (Heerlen etc., 2003) Wesseling, H.L., Europa’s koloniale eeuw. De koloniale rijken in de negentiende eeuw, 1815-1919 (Amsterdam, 2003) Zweers, Louis, Sumatra, kolonialen, koelies en krijgers (Houten, 1988) 89 LIJST VAN AFBEELDINGEN [1] Anoniem, ‘Gedong-Tatahan en de Way-Semah met de ijzeren brug in aanbouw, juli 1897’ [2] De omslag van het fotoalbum Atjeh uit 1879 omslag 18 [3] C. Krüger, ‘Kotta Radja, Huis van Toekoe Kali’, 1879 22 [4] C. Krüger, ‘Kotta Radja, Kampong Kedah’, 1879 23 [5] C. Krüger,‘Pakan Badak, Benteng’ 1879 27 [6] C. Krüger, ‘Indrapoeri, hoofdkwartier van Generaal van der Heyden’ 1879 31 [7] Omslag van het album Naar en te Way-Lima en Kedongdong uitgegeven in 1898 32 [8] Anoniem, ‘De nieuwe ontginning van 1897 in tuin I, maart 1898’ 38 [9] Anoniem, ‘De rol’ december 1893’ 40 [10] Anoniem, ‘de Java-koffie van 1896/97 in tuin B, april 1898’ 41 [11] De omslag van het Midden-Sumatra Photographie-Album, 1879 44 [12] Daniël Veth, ‘Schrijver der Expeditie’ 1877-1879 52 [13] Daniël Veth, ‘Huisje te Si Maoeng’ 1877-1879 53 [14] Daniël Veth, ‘Danau Kèté, het kleinste der Talang-meren.’ 1877-1879 54 [15] Daniël Veth, ‘De Sultan van Djambi’ 1877-1879 56 [16] Daniël Veth, ‘Hindoe-beeld te Djambi’ 1877-1879 57 [17] De omslag van het album Views From Deli and the Battak Country uit 1870 60 [18] Kristin Feilberg, ‘View of Lake Tobah with ricefield in the foreground’ 1870 66 [19] Kristin Feilberg, ‘Tunko Muhamed’ circa 1867-1870 69 [20] Kristin Feilberg, ‘Malay Dato’ circa. 1867-1870 70 [21] Kristin Feilberg, ‘Battak woman’ circa 1867-1870 71 [22] Kristin Feilberg, ‘Battak Chief at Dinging’ 1870 72 [23] Kristin Feilberg, ‘Group of Planters in Deli’ circa 1867-1870 76 [24] C. Krüger, ‘Kotta-Radja, Station Kraton’ 1879 84 90