Het Jaar van het Geloof III Ik geloof in God, de almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde. En in Jezus Christus, zijn enige Zoon, onze Heer, die ontvangen is van de heilige Geest, geboren uit de maagd Maria die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven, die nedergedaald is ter helle, de derde dag verrezen uit de doden, die opgestegen is ten hemel, zit aan de rechterhand van God, de almachtige Vader, vandaar zal Hij komen oordelen de levenden en de doden. Ik geloof in de heilige Geest; de heilige katholieke kerk; de gemeenschap van de heiligen; de vergeving van de zonden; de verrijzenis van het lichaam; en het eeuwig leven. Amen. N iemand ontsnapt aan de charme van het Boek der Schepping. De wetenschap kan trachten het proces van de schepping precies en scherp uit te leggen, maar de schepping kan je maar voelen en zien in de overvloed van beelden waarmee de Bijbel haar beschrijft. We weten dat de zes dagen niet naar de letter dienen te worden verstaan en toch wordt het nergens boeiender verteld dan in Genesis. We weten iets van de evolutie, maar de poëzie van God die als een kunstenaar de dingen één na één maakt, zegt veel meer. De wetenschap maakt ons nieuwsgierig, de Bijbel maakt ons blij en dankbaar. We krijgen de blik van een kind. We zien hoe God de wateren scheidt van het droge en het licht toeroept te schijnen; hoe Hij de grote lamp van de dag-de zon -en de kleinere lampen van de nacht- de maan en de sterren-als parels gooit op de donkere mantel van de nacht. Hoe Hij de mens boetseert en de levensadem in zijn neus blaast. Hoe Hij de vrouw aan de man geeft en de eerste kreet van verrukking op aarde gehoord wordt: 'Eindelijk mijn gebeente, mijn eigen vlees, eindelijk een gelijke aan mij' (Gen. 2, 23); hoe man en vrouw zich mogen verheugen in elkaar en hoe de mens alle dieren bij zich roept en hen één voor één namen geeft. Maar bovenal zien we hoe God de hele schepping aan de mens toevertrouwt en ter hand stelt: hen de © De vreugde van te geloven -­‐ Het Credo Kardinaal Godfried Danneels Het Jaar van het Geloof verantwoordelijkheid geeft van een plaatsvervangende opzichter. Hoe hij alles mag en moet ordenen en beheren, taal en stem moet geven aan alles wat bestaat, en hymnen en liederen mag zingen ter ere van God voor zijn aanschijn. Heer onze Heer, hoe machtig is uw naam overal op aarde. Als ik de hemelkoepel zie, door uw vingers gevormd, als ik maan en sterren zie, door U daar aangebracht: wat is de mens, dat U aan hem denkt, en het mensenkind, dat U voor hem zorgt? (ps. 8,2a.4-5) De schepping is de eerste vindplaats van God: zijn sporen liggen als diamanten verspreid op het uitspansel, als parels gestrooid in de aarde en geborgen als goudkorrels in de bedding van rivieren. Gods schepping is niet ten einde, ze duurt voort. God heeft immers niet eens en voorgoed geschapen, Hij schept ononderbroken verder. De schepping is geen stilstaande visvijver eens en voorgoed gegraven, ze is een snelle rivier die nooit ophoudt te vloeien omdat haar bron nooit opdroogt. Echte bronnen murmelen dag en nacht, ze zwijgen nooit. En wij staan midden in die stromende rivier en het is aan ons gegeven zoals God te zijn: medescheppers, bouwers van steden en gravers van mijnen. We zijn als ontdekkingsreizigers die van hun tochten op, onder en boven de aarde, thuiskomen, beladen met nieuwe schatten uit verre landen, met alle parfums van het Oosten en alle kruiden van Azië. Job stond al verbaasd over die drift om alles te kennen en te beheersen. Hij zei tot zijn vrienden: ']a, zilver kun je wel ergens vinden, goud kun je wel ergens wassen, ijzer kun je uit de bodem halen, erts kun je omsmelten tot koper; het duister kun je terugdringen, en tot de verste hoeken kun je de donkere diepte van de rotsen doorzoeken. In haar gesteente is saffier te vinden en ook stofgoud. Alleen de mens, die de hand slaat aan het gesteente, de fundamenten van de bergen omwoelt en tunnels boort in de rotsen, die ontdekt inderdaad allerlei kostbaarheden. Damt hij de bronnen van de rivieren af, dan brengt hij inderdaad de meest verborgen schatten aan het licht.' (Job 28, 1-3.6.9-11) En daarmee is over Gods schepping nog niet alles gezegd. God schiep ook de mensen en de engelen. Hoe mysterieus die laatsten - Gods trouwe boodschappers - ook mogen zijn. Ze zijn er, al zien we ze niet. Want wat God maakt, is niet beperkt tot wat voor onze ogen zichtbaar is. Hij maakt ontelbare, ook onzichtbare dingen. Dat alles verwoordt psalm 104 prachtig: Hij heeft de hemel als zijn tentdak gespreid, © De vreugde van te geloven -­‐ Het Credo Kardinaal Godfried Danneels Het Jaar van het Geloof zijn zalen op het water gebouwd. Hij maakt van de wolken zijn wagen en beweegt zich voort op de vleugels van de wind. Hij maakt de stormen tot zijn boden en zijn dienaren de laaiende bliksems. Vanuit zijn zalen bevloeit Hij de bergen, door zijn toedoen wordt de aarde gedrenkt. Gras voor alle vee laat Hij groeien, en gewas waar de mens hard voor werkt, om voedsel te winnen uit deze aarde, en wijn die het hart van de mensen verheugt, en olie die zijn gelaat doet glanzen, en brood dat het hart van de mensen versterkt. De machtige bomen door de HEER geplant en de ceders van de Libanon krijgen volop drinken. Daar bouwen de vogels hun nest; de ooievaar woont in hun kruinen. De steenbok heeft zijn hoge bergen, de klipdas zijn rots om in te schuilen. Omwille van de getijden schiep Hij de maan, en de zon, die het uur van ondergaan kent. Mijn ziel, mijn ziel, prijs de HEER. Halleluja. (Ps. 104, 2b-4.13-19.35b) © De vreugde van te geloven -­‐ Het Credo Kardinaal Godfried Danneels