Afb. 1 M osselen m et zeepokken. Foto NIOZ, Texel. MOSSELBANKEN In de W addenzee behoort de zeemossel - Mytilus edulis L., 1758 - niet alleen tot de meest voorkom ende schelpdieren, m aar is ook de meest opvallende. Dit komt om dat de mossel in tegenstelling tot andere schelpdiersoorten op de bodem voorkom t en niet in de bodem . Boven­ dien kunnen m osselen zichzelf met behulp van draden die ze zelf afscheiden vasthechten aan een vaste ondergrond (dijkvoeten, m eerpalen) of aan elkaar. Op deze wijze vorm en ze dichte * De auteur is w erkzaam o p het N ederlands Instituut voor O nderzoek d e r Zee, Texel. Zijn artikel is eerder opgenom en in W adde n b ulletin , jg. 20 (5). A uteur en redaktie W a d de n b ulletin danken w ij voor hun m e de w e r­ king om dit artikel ook in de Vita Marina te kunnen plaatsen. vita marina zeebiologische dokumentatie C.G.N. de Vooys *) aaneengesloten lagen, op en over elkaar, zoals men op bv. golfbrekers kan waarnem en. Ook op droogvallende zandplaten in de W addenzee kunnen m osselbanken ontstaan. Het begin van een m osselbank kan b.v. een paar slijkgaperschelpen zijn, een bank kokkelschelpen of ko­ kers van wormen. Hieraan hechten jonge m os­ seltjes zich vast. Dit kan zich verder uitbreiden doordat andere jonge m osseltjes zich weer vast­ hechten aan de m osseltjes die er al zitten en zo kan door „aanbreien” een nieuwe m osselbank ontstaan. Veel nieuw gevorm de m osselbanken hebben geen lang leven, door stormen en g o lf­ slag worden ze uiteengeslagen. De grootste overlevingskans hebben m osselbanken op be­ schutte plaatsen in de getijzone. Naast m ossel­ banken in de getijzone komen er in dieper water natuurlijke m osselbedden voor die bij laagwater niet droogvallen. mrt.-apr. 1987 tweekleppigen 239 samen met de plaats waar de mossel groeit. Waar sterke strom ing en turbulentie van het w a­ ter is, vorm en m osselen 4-5 maal zoveel draden vergeleken met rustige plaatsen. De byssusklier aan de basis van de voet zit met een aantal spiertjes bevestigd die aan de andere zijde langs de buitenrand van de schelp vastzit­ ten. Door deze spiertjes is het m ogelijk in ver­ schillende richtingen aan de voet te trekken en zo ook aan de draden. O p deze wijze kan de mossel bew egen en verschillende standen inne­ men, b.v. ten opzichte van het licht. Het feit dat mosselen ook m et elkaar met byssusdraden ver­ bonden zijn heeft nog meer voordelen. W anneer voor een mossel gevaar dreigt, wat tot uiting kan komen d o o r het aanraken van een mossel door een arm van een zeester of door het werpen van Afb. 2 Vorming van een byssusdraad. v = voet; ch = cirkelvorm ige holte aan het ein d van een buisvorm ige verw ijding; b = byssusdraad; so = spleetvorm ige opening in de voet. BYSSUSDRADEN Het m ateriaal van de draden van de mossel is collageen, een soort eiwit, dat afgescheiden w ordt door twee klieren in de voet van de m os­ sel. Over de gehele onderzijde van de voet loopt een spleet die aan de onderzijde een buisvorm i­ ge verw ijding heeft en die uitloopt op een cirkel­ vorm ige holte aan het eind. Deze buis vorm t de mal waarin de byssusdraad gevorm d wordt. De voet strekt zich uit en de top van de voet drukt de mosselen gehecht zitten en hieraan nu g e ­ trokken wordt, sluiten de schelpen van de om rin­ gende m osselen zich ook. Wanneer een mosselbed op zachte bodem ligt, kunnen de mosselen doordat ze een mat vorm en en doordat ze ten opzichte van elkaar kunnen bewegen bovenop de bodem drijven en zich daar handhaven. Het aan elkaar verbonden zijn door byssusdraden helpt de mossel te overleven. Dit zou als een primitieve m anier van sociaal leven kunnen wor­ den beschouwd. VOEDSEL tegen de ondergrond aan. Het vloeibare m ateri­ Het voedsel van de mossel bestaat uit zwevend aal vult de mal, verhardt, waarna de spleet opent en de voet zich terugtrekt (afb. 2). De draad zit materiaal in het water (seston), dat uit het water gefiltreerd w ordt door de kieuwen. Deze vormen als het ware een zeef, waar het w ater doorheen g epom pt w ordt door trilhaarbanden, de laterale met een hechtschijfje aan de ondergrond vast­ gehecht. Door een derde klier in de voet w ordt quinone uitgescheiden, dat een looiwerking op de gevorm de draad heeft, waardoor deze niet snel zal verrotten. Aan de basis van de voet komen alle draden tezamen; dit w ordt de byssusklier genoem d. De byssusdraden hebben een grote trekkracht. Er is een kracht van ge m id ­ deld 1 kg nodig om een nieuwe draad te breken. Het aantal draden dat gevorm d w ordt hangt 24 0 een schaduw, sluit de mossel zijn schelpen. Doordat aan de schelpen draden van om ringen­ vita marina zeebiologische dokumentatie ciliën (Afb. 3). Andere lange trilharen, de laterofrontale ciliën, zeven het doorstrom ende water af. Deze trilharen kunnen de doorlaatruim te re­ gelen: hierdoor kan de grootte van de afgefil­ treerde deeltjes veranderen, al naar gelang het aanbod aan seston en de behoefte van de m os­ sel. Het afgefiltreerde m ateriaal komt nu terecht op een baan van korte trilharen die kleverig zijn mrt.-apr. 1987 tweekleppigen grovere m ateriaal verworpen. Het is niet zeker of er ook kwaliteitsselektie plaatsvindt. Het verw or­ pen m ateriaal dat door slijm tot klontertjes is aaneengekit, komt terecht op een andere trilhaarbaan langs de m antelrand die het naar de instroom opening brengt, waar het weer naar bui­ ten komt. Niet alleen grover materiaal, maar ook een teveel aan voedsel en opgew erveld zand dat de instroom opening binnenkom t, w ordt op deze wijze weggewerkt. Dit m ateriaal bezinkt tussen of opzij van de m osselen en kan op rustige plaatsen grote m odderbanken vormen. Een mossel van 5-6 cm kan tot 1 liter water per Afb. 3 Schem atische tekening van een stukje kieuw van de m ossei m et de ciliën in rust. 1c = frontale cilië n ; Ifc = iaterofrontale ciliën; ic = uur filtreren, afhankelijk van de tem peratuur, zo­ dat m osselbanken grote hoeveelheden water van seston kunnen zuiveren en dit ten dele als slib vastleggen. Welk deel van het seston door laterale cilië n ; ws = waterstroom. de mossel als voedsel kan w orden gebruikt is niet geheel bekend. Vast staat dat ééncellige algen belangrijk zijn als voedsel voor de mossel. Verder blijkt dat kleine hoeveelheden slib in het water (tot 5 mg per liter) een sterke verhoging van zowel het doorpom pen van water door de kieuwen als van de groei van de mossel veroor­ zaken. Dit is w aarschijnlijk toe te schrijven aan de bakteriën die op de slibdeeltjes zitten en de mossel tot voedsel dienen. In hoeverre afval van plantaardige en dierlijke herkom st als voedsel Afb. 4 M antelholte van de mossel, wanneer de linker kle p van de schelp is weggenom en. De zwaarste deeltjes (zand) uit het instrom ende wa­ ter worden uitgezeefd (A) en weggewerkt. Het toegelaten m ateriaal w ordt naar de m ondlappen (ml) vervoerd, waar het verder w ordt g e se le c­ teerd. H et fijnste m ateriaal g a a t door de m ond (m). Hetgeen overblijft w ordt verwijderd. Het wa­ ter g aat na d at het de kieuwen (k) is g e passeerd naar de uitstroom opening. kan dienen is nog niet duidelijk, m aar er zijn aanwijzingen dat dit van w einig of geen belang is In het water opgeloste stoffen als suikers en aminozuren zijn w aarschijnlijk voor larven van de mossel belangrijk, voor volwassen mosselen w aarschijnlijk niet. Naast voedsel nemen m osselen zuurstof op uit het doorgepom pte water. De hoeveelheid hangt af van de watertem peratuur, de grootte van de mossel en het jaargetijde en kan als maat voor de stofwisseling worden beschouw d. Het blijkt dat in het voorjaar de stofwisseling veel hoger en waar het materiaal op vastgeplakt wordt; de laterale trilharen (Afb. 3). Het materiaal w ordt nu door de trilhaarbanden naar de m ondlappen g e ­ transporteerd (Afb. 4). Hier w ordt het materiaal op grootte, gew icht en koncentratie geselekteerd: het fijnste materiaal w ordt opgegeten, het vita marina zeebiologische dokumentatie ligt dan in het najaar bij dezelfde tem peratuur. Als mosselen bij laagwater droogvallen, sluiten de schelpen om uitdrogen tegen te gaan. De mossel krijgt geen zuurstof m eer m aar is in staat om desnoods enige dagen zonder zuurstof te leven. mrt.-apr. 1987 tweekleppigen JONGE MOSSELEN De mossel begint te paaien in april, als het water een tem peratuur van 10-12 graden heeft bereikt. Zeer grote aantallen eieren w orden in het water geloosd en daar bevrucht. Deze ontwikkelen zich snel to t larven (Afb. 5). Na ongeveer een m aand zw evend in het water te hebben do o rg e b ra ch t en een grootte van 0,250,35 mm te hebben bereikt zetten ze zich vast op draadvorm ige roodwieren waar ze een m etam or­ fose tot jonge mosseltjes doorm aken. Daarna laten ze w eer los en zweven in het water met behulp van hun lange behaarde voet en een lange kleverige byssusdraad. Als ze bij een ge­ schikte ondergrond komen, plakt de draad er vast of ze kruipen met de voet rond en hechten zich vast; ze zijn dan 1-1,5 mm groot. Ze hebben een voorkeur voor holten en spleten, b.v. tussen zeepokken, basaltblokken en bestaande m osse­ len op m osselbedden. W anneer de eerste vesti­ 242 eerste groep larven komt niets terecht. De tw ee­ de en de rd e piek w orden g evolgd door pieken mosseltjes op draadvorm ige algen en zaadvalpieken. In totaal kan het ongeveer twee m aan­ den duren van het tijd stip van paaien tot de zaadval op de definitieve vestigingsplaats. GROEISNELHEID De groeisnelheid van de mossel w ordt vooral bepaald door de hoeveelheid beschikbaar voed­ sel en de zeewatertem peratuur. 's Zom ers treedt een snelle groei op en 's w inters is de groei zeer gering. Met toenem ende grootte en leeftijd neemt de groei steeds sterker af. De mosselen die beneden laagwater leven kunnen voort­ durend filteren, maar de m osselen in de getijzo­ ne alleen wanneer ze on d er water liggen. De groei neemt dan ook af naarm ate ze hoger in de getijzone zitten en m osselen komen niet voor op g ingsplaats niet bevalt kunnen ze zich weer los­ plaatsen die langer dan 55% van de tijd droog liggen. Naast de geringere groottetoenam e be­ m aken en opnieuw gaan zweven en dit des­ noods enkele malen achtereen. In een jaar met een g oede voortplanting kunnen 3 paaipieken worden onderscheiden. Van de vatten deze mosselen duidelijk m inder vlees en hebben veel dikkere schelpen. De lengtegroei van de schelp, die aan de rand door prism alaagvergroting plaatsvindt neemt a f,'m a a r de dikte- Afb. 5. Larve van een mossel. I = lever; d = dann, n i = nidäy, vs — voorsts sluitspier; Isp — Afb. 6 O m standigheden d ie de overlevingskan­ laterale spieren. sen van de m ossel bepalen. vita marina zeebiologische dokumentäre mrt.-apr 1987 tweekleppigen Afb. 7 Jonge m ossel van ongeveer % cm. De s chelpkleppen zijn nog doorzichtig, zo d a t men groei door de parelm oerlaag over de gehele binnenkant van de schelp gaat door. In het alg e ­ meen gesproken hebben snel groeiende m osse­ len vrij dunne schelpen en een vleesgew icht dat tot 30% kan worden, terwijl langzaam groeiende mosselen veel dikkere schelpen en een laag vleesgew icht hebben. VIJANDEN De mossel heeft veel vijanden. De larven worden afgefiltreerd door schelpdieren en opgegeten door kogelkwallen en andere planktoneters. de inw endige organen, zoals de kieuwen e rdoor­ heen kan zien. klein zijn, en grote roof vindt vooral onder water plaats. In de getijzone, waar krabben en zeester­ ren niet of weinig komen, is de overlevingskans voor de mossel verreweg het grootst. Afb. 7 geeft een schetsm atig beeld van het voorkom en van de mossel; dit verschilt natuurlijk van plaats tot plaats. Aan de bovenzijde van de zone zijn voedsel en fysische faktoren beperkend, aan de onderzijde roof. Daarnaast zijn er nog andere algemeen beperkende faktoren als een beperkt O p hun definitieve vestigingsplaats worden zij in aantal geschikte vestigingsplaatsen, een grote zaadval op m osselbedden die oudere mossels verstikt en de zaadvisserij. de getijzone door vogels belaagd en onder w a­ ter vooral door krabben en zeesterren. De sterfte van mosselen is verreweg het grootst als ze nog Bij roof door krabben en zeesterren is de grootte van het ’roofdier’ bepalend voor de maximale grootte van de prooi die verorberd kan worden. vita marina zeebiologische dokumentatie mrt.-apr. 1987 tweekleppigen 243 Als de lengte van de mossel die nog net kan hebben, dat ze een oppervlakte van 2,5 ha kun­ worden gebroken, door een krab van een b e ­ nen bedekken en in 2 m aanden tot 50 ha mosselbed kunnen opeten. Ze kunnen plaatselijk een paalde grootte (breedte van het rugschild) b e ­ paald wordt, ontstaat een rechtlijnig verband. Daar krabben met een rugschildbreedte van m eer dan 6 cm schaars zijn, zal in de praktijk de katastrofale uitwerking hebben op het m osselbestand. roof door krabben beperkt blijven tot mosselen van 3 tot ten hoogste 4 cm. Als er een groot SCHOLEKSTERS EN MEEUWEN aanbod aan mosselen is, treedt er een lichte verschuiving op naar het eten van kleinere exem ­ plaren. Ook bij zeesterren bestaat verband tus­ sen de grootte en de m axim ale afmeting van de mosselen die gegeten kunnen worden. Zeester­ vers, met name scholeksters en meeuwen. Scholeksters kunnen m osselen op verschillende manieren openen. Som m ige vogels hameren de ren tot 3,5 cm groot eten mosselen kleiner dan 2 cm; zeesterren van 3,5-5 cm eten mosselen tot 3,5 cm. Deze kleine zeesterren groeien sterk en mosselen aan de onderzijde van de getijzone die een snellere groei hebben doorgem aakt en dus dunnere schelpen hebben. Andere vogels hak­ hebben een veel hogere voedselopnam e per dag dan grotere zeesterren, dus de druk op kleine mosselen is groot. Bovendien kunnen ze in grote zwermen van hoge dichtheid voorkom en ken mosselen aan de bovenzijde open; dit zijn mosselen d ie m eer geërodeerd zijn en hierdoor een dunnere schelp hebben dan de andere. Nog en worden aangetrokken door de reuk van be­ sch a d ig de of dode mosselen. In Engeland en Duitsland is waargenom en dat zwermen zeester­ ren een dichtheid van 300-800 per m2 kunnen In de getijzone zijn vogels de voornaam ste ro­ mossel aan de onderzijde open. Het betreft hier weer andere vogels steken in m osselen die in ondiep water iets openstaan en knippen dan meteen de sluitspier door. Als regel worden door scholeksters grote m osselen geopend, boven de 5 cm lengte. Meeuwen nemen vaak mosselen Afb. 8 Aanval van een zeester op mosselen. Foto NIOZ, Texel. 244 vitamarina zeebiologische dokumentatie mrt.-apr 1987 tweekleppigen LITERATUUR Afb. 9 De plaats van de m ossel in de voedsel­ keten. mee de lucht in en laten ze dan vallen op de dijkglooiing of op de weg. Naast scholeksters en meeuwen worden ook door eidereenden en an­ dere dieren mosselen gegeten. Door duiken w or­ den m osselen opgehaald; het gaat hier om g ro ­ tere mosselen van 3-5 cm. De roof door vogels is van veel geringere betekenis dan die door krab­ ben en zeesterren. In de getijzone kunnen mosselen door vorst schade ondervinden of sterven. Als de te m p e ra ­ tuur beneden de - 1 0 ° C komt, sterven mosselen al na 1-2 etmalen. O ok bij m inder lage tem pera­ turen sterven mosselen w anneer 64% van het water uit de weefsels is bevroren. Hiervoor zijn echter lange vorstperioden nodig. Broed en klei­ ne m osselen zijn veel beter tegen m atige vorst bestand dan grote exem plaren. De plaats van de mossel in de voedselketen van de W addenzee wordt aangegeven in afb. 9. De mossel leeft van de primaire produktie (algen en bakteriën) en dient zelf weer tot voedsel aan krabben, zeester­ BAIRD, R.H., 1966, Factors a ffe ctin g the grow th and condition of m ussels (M ytilus edu lis L).-Fish. In­ vest., Ser II, 25, p 1-33. BAYNE, B.L., 1964, Prim ary and se c u n d a ry settlem ent in M ytilus edu lis L (M ollusca).-J Anim . Ecol., 33, p 513-523. DARE, P.J., 1976, Settlem ent, grow th a nd p ro d u c tio n of the m ussel M ytilus edu lis L in M o reca m b e Bay, England.-Fish. Invest., Ser II, 28, p 1-25. DARE, P.J., 1982, Notes on the sw arm ing behaviour and population den sity of A ste rias ru be n s L (Echinoderm ata: A steroidea) fe e d in g on th e m ussel M ytilus edu lis L.-J. C ons. int. explor. Mer., 40, p 112-118. DARE, P.J., G. D avies and D.B. EDWARDS, 1983, Pre­ dation on juvenile P acific oysters (C rassostrea g ig a s Thunb) and m ussels (M ytilus e d u lis L) by shore cra b s ( C arcin us m a en a s L),-Fish. Res. Techn. Rep.nr. 73. DUNTFIORN A.A., 1971, The p re d a tio n of c u ltiva te d m ussels by E iders,-B ird Study, 18, p 107-112. LE V DIT DURELL, S.E.A. & J.D. GO SS-CUSTARD, 1984, Prey selection w ithin a s ize-cla ss of m us­ sels, M ytilus edulis, by oysteroatohers, H aem atop u s o stralegus,-Anim al B ehaviour, 32, p 11971203. MAFIEO, R., 1970. Etude de la pose et d e l’a ctivité de sécrétion du b yssus de M ytilus e d u lis L.Cah. Biol. Mar., 11, p 475-483. THEISEN, B.F., 1968, G row th and m ortality of culture m ussels in the Danish W a d de n S ea.-M eddr. Danm. Fisk-og H avunders. N.S., 6, p 47-78. VOOYS, C.G.N. DE, 1976, The influence of tem p e ra ture and tim e of ye ar on the oxygen u ptake of the sea mussel M ytilus edu fe.-M ar, Biol., 36, p 25-30. WAINE, P.R. & G.J. DEAN., 1972, Experim ents on p re ­ dation by the c ra b C arcinus m aenas L on M ytilus and M ercenaria.-J. du Conseil, 34, p 190-199. W ILLIAMS; R.J., 1970, Freezing to lera n ce in M ytilus edulis -C om p. B iochem Physiol., 35, p 145-161. WINTER, J.E., 1978, A review of the kn ow le dg e of su spe nsion-feeding in Lam e llib ra nch iate B ival­ ves, with sp ecia l reference to a rtifical a qu a cu lture system s.-A quaculture, 13, p 1-33. ZWARTS, L & R.H. DRENT, 1981, Prey d e p le tio n and the regulation of p re d a to r density: o yste rca tch ers (H aem atopus ostralegus) fe e d in g on m ussels (M ytilus edulis). In: N.V. Jones & W.J. W olff (eds.) Feeding and survival stra te g ies of e stuarine o rg a ­ nism s.-Plenum Press, N ew York and London: 193-216. ren, vogels en de mens. De organische be stan d ­ delen van faeces en pseudofaeces en de hierop groeiende bakteriën kunnen weer ten goede ko­ men aan bodem dieren. vita marina zeebiologische dokumentatie mrt.-apr. 1987 tweekleppigen 24 5