De onhoudbare verstandhouding tussen de Verenigde - UvA-DARE

advertisement
Verwachting of verrassing: De onhoudbare verstandhouding tussen de Verenigde Staten
en Irak tijdens de aanloop naar de Golfoorlog, januari 1989 – januari 1991
Ferry Vlugt
Masterscriptie
0452270
4 juli 2016
Universiteit van Amsterdam
Docent: Dr. Ruud van Dijk
Inhoudsopgave
H1 Inleiding
3
Historiografie
5
Indeling betoog
8
H2 Hervatting van diplomatie: De Irak-Iran Oorlog
10
H3 Van continuering naar escalatie: De Koeweit crisis
22
H4 Terug bij af: De Golfoorlog
37
Conclusie
48
2
H1 Inleiding
De diplomatieke verstandhouding tussen de Verenigde Staten en Irak is een turbulente episode in de
geschiedenis van de internationale betrekkingen. Zowel in de jaren zeventig, toen de Koude Oorlog in volle
gang was, als bij de Golfoorlog van 1991 en 2003 stonden de regeringen van beide landen lijnrecht tegenover
elkaar. Na de afzetting van Saddam Hoessein in 2003 normaliseerde de verstandhouding weer en daarmee
eindigde in ieder geval op politiek niveau een periode van vijandigheid.
Ondanks de moeizame betrekkingen tussen de Verenigde Staten en Irak waren deze in de jaren tachtig
relatief goed. Tijdens de Irak-Iran Oorlog (1980-1988) stonden de Verenigde Staten aan Iraakse zijde nadat Iran
zich onder leiding van ayatollah Ruhollah Khomeini in de Iraanse revolutie (1979) tegen Amerika had gekeerd.
Daarmee hadden de Verenigde Staten een belangrijke bondgenoot verloren in het olierijke Midden-Oosten. De
keuze om Irak vanaf 1984 officieel te steunen in de Irak-Iran Oorlog betekende een hervatting van de
diplomatieke verhoudingen die sinds 1967 waren verbroken. In dat jaar was de Zesdaagse Oorlog uitgebroken
waarbij de toenmalige Amerikaanse president Lyndon B. Johnson zich coulant opstelde bij de plannen van het
Israëlische leger om aanvallen uit te voeren tegen Egypte. Dit was voor Irak onacceptabel was en daarom
verbrak de Irakese leider Abdel Rahman Arif de diplomatieke relatie. 1
In 1990 liepen de spanningen weer hoog op. Saddam Hoessein besloot om op 2 augustus Koeweit te
bezetten wegens ruzie over de landsgrenzen en de economische problemen van Irak. De regering van president
George H.W. Bush reageerde afwijzend op deze daad en het conflict escaleerde, met als gevolg de Golfoorlog
van 1991. Na een periode van toenadering was het opmerkelijk dat de diplomatie tussen de Verenigde Staten
en Irak plotseling was omgeslagen in vijandigheid. Berustte de oorlog op misverstanden of op een uitgekookte
geopolitieke strategie? Was het een onvermijdelijke oorlog? Ging het werkelijk alleen maar om olie? Historici
en politicologen buigen zich over deze vragen wanneer ze zich verdiepen in het conflict en komen met
verschillende antwoorden. In dit onderzoek wordt geprobeerd om de oorzaak van de schijnbaar plotselinge
omslag in de verstandhouding tussen de Verenigde Staten en Irak te ontdekken. Hiermee wordt een poging
gedaan om een bijdrage te leveren aan het debat over de Westerse geopolitiek die na de Koude Oorlog in het
Midden-Oosten werd toegepast.
De Golfoorlog van 1991 kan namelijk worden beschouwd als het begin van het Iraakse probleem waarmee
de Verenigde Staten al ruim 25 jaar worstelen. Nog steeds is de situatie in het grotendeels Arabische land
chaotisch en Amerikaanse politici hebben zich sinds de Golfoorlog niet meer los kunnen maken van deze
problematiek, hoe graag ze dat ook willen. Het is daarom evident om nadruk te leggen op de periode 19891991 waarin de betrekkingen tussen de Verenigde Staten en Irak in negatieve zin veranderden. Hoe
onverwacht waren de negatieve ontwikkelingen die plaatsvonden? Zijn er toen beslissingen genomen die voor
structurele problemen hebben gezorgd?
Door de oorlog hadden de Amerikanen wederom een strategische partner in het Midden-Oosten verloren
nadat zij eerder Iran waren kwijtgeraakt. Dit leidt tot de veronderstelling dat het buitenlandse beleid van de
Verenigde Staten in het Midden-Oosten inconsequent dan wel pragmatisch was met weinig visie voor de
1
Adam Tarock, The Superpowers’ Involvement in the Iraq-Iran War (New York 1998) 50.
3
toekomst. Een casestudy van de Amerikaanse en Iraakse betrekkingen in de periode 1989-1991 biedt naast
inzicht over de oorzaak van de diplomatieke veranderingen ook meer duidelijkheid over de mate van
consequentheid en pragmatiek en in hoeverre dit van invloed is geweest op de ontwikkelingen die hebben
geleid tot de Amerikaanse bestempeling van Irak als ‘schurkenstaat’.2 Om een beter begrip te krijgen wat er in
de betreffende periode afspeelde is het ook nodig om te analyseren hoe het was gesteld met de diplomatie
tussen beide landen tijdens de Irak-Iran Oorlog. Dan kan beter worden bepaald of de omslag in de aard van de
betrekkingen al dan niet volgens verwachting was.
In de discussie over de gespannen diplomatieke verhoudingen tussen de Verenigde Staten en Irak in 1990
zijn er vijf factoren die telkens terugkomen. Voor het Amerikaanse beleid ten opzichte van Irak is er een debat
over de inrichting van de zogenaamde nieuwe wereldorde na de Koude Oorlog en de bescherming van
Amerikaanse interesses in het Midden-Oosten zoals handel en olie. 3 Historici en politicologen zijn het er niet
over eens welke van de twee motieven de overwicht had in de besluitvorming van de regering Bush. Wat Irak
betreft is er eveneens geen overeenstemming te vinden, maar dan over de motieven die Saddam Hoessein
gebruikte voor zijn besluitvorming. Er worden grofweg drie motieven genoemd waarvan wordt gedacht dat
deze zijn strategie bepaalden. Ten eerste is het machtsrealisme een veel besproken motief waarbij Hoessein de
nieuwe grootmacht in het Midden-Oosten wilde worden.4 Hij streefde naar prestige, waaronder het verlangen
naar de status van legendarische Irakese leiders zoals Nebukadnezar en Saladin. 5 Ten tweede komt het
verdedigingsmotief vaak aan de orde waarmee Hoessein probeerde om zijn regime te beschermen tegen
buitenlandse inmenging.6 Het de derde motief is economisch van aard en gaat over de financiële problemen
waarin Irak verkeerde na afloop van de Irak-Iran Oorlog. Dit zou voor Hoessein de reden zijn geweest om het
bevel te geven aan zijn leger om Koeweit te bezetten. 7
De motieven lopen als een kruisbestuiving door elkaar heen vanuit zowel Amerikaans als Iraaks
perspectief, en ze krijgen in het wetenschappelijke debat telkens een andere mate van relevantie toegekend.
Daarom wordt in dit onderzoek geanalyseerd welke van de vijf motieven het meest evident is, of dat wellicht
een combinatie hiervan ten grondslag ligt aan de ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden. Het is uiteraard
ook mogelijk dat er nieuwe motieven worden ontdekt die bepalend zijn geweest voor de betrekkingen tussen
de Verenigde Staten en Irak in 1990.
Zoals zojuist is beschreven zal er grondig worden onderzocht hoe Amerikaanse en Irakese politici de
onderlinge diplomatie met elkaar ervoeren. Toch heeft in dit betoog vooral het Amerikaanse perspectief de
overhand. Er wordt getracht om vanuit een retrospectieve analyse te beargumenteren dat de regering Bush
voordat de Iraakse inval in Koeweit plaatsvond nauwelijks betrokken was bij de ontwikkelingen in het MiddenOosten, terwijl direct daarna de beleidsmakers in het Witte Huis hun strategie richtten op een oorlog met Irak.
2
Robert S. Litwak, Rogue States and US Foreign Policy: Containment after the Cold War (Washington 2000) 8.
Joel S. Migdal, Shifting Sands: The United States in the Middle East (New York 2014) 109.
4
Tarock, The Superpowers’ Involvement in the Iraq-Iran War, 225.
5
Charles A. Duelfer en Stephen Benedict Dyson, ‘Chronical Misperception and International Conflict: The U.S.Iraq Experience’ in: International Security Vol. 36 nr. 1 (2011) pp. 73-100, aldaar 74.
6
F. Gregory Gause, ‘Iraq’s Decisions to go to War, 1980 and 1990’, in: The Middle East Journal vol.56 nr. 1
(2002) pp. 47-70, aldaar 49.
7
Migdal, Shifting Sands, 106.
3
4
De poging tot diplomatie was slechts een middel om tijd te kopen, en daarmee stond de Amerikaanse strategie
haaks op het eerdere beleid van matiging en terughoudendheid in de verstandhouding met Irak.
Historiografie
De betrekkingen tussen de Verenigde Staten en Irak werden gedurende de Irak-Iran Oorlog voorzichtig
hersteld. Na de Iraanse Revolutie was Iran voor beide landen een aartsvijand geworden. Omdat de Amerikanen
economische belangen hadden in het Midden-Oosten kozen ze uiteindelijk partij voor Saddam Hoessein om
invloed te houden in de regio. Voorheen gebeurde dit via Iran. De Koude Oorlog en de bijbehorende ‘zero-sum
game’ tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie was ook een belangrijke factor in het conflict tussen Irak
en Iran.8 Non-interventie zou de rivaliserende supermacht in een gunstige positie brengen in het MiddenOosten en dat was voor de Amerikaanse en Sovjet bewindslieden onacceptabel. Het was echter te fragiel om
op basis van de Irak-Iran Oorlog en de Koude Oorlog de betrekkingen met Irak op langdurige wijze in stand te
houden. Beide oorlogen waren in 1989 inmiddels beëindigd en volgens de Australische politicoloog Adam
Tarock zorgde dat voor een zwakke toekomstbestendigheid van de diplomatie tussen de Verenigde Staten en
Irak.9
In 1989 werd George H.W. Bush de nieuwe Amerikaanse president. Hij volgde hiermee Ronald Reagan op
en erfde daarmee zijn Irak beleid van de jaren tachtig. Bush continueerde de pragmatische politiek die Reagan
hanteerde voor het Midden-Oosten en zag geen reden om deze te wijzigen. Dit leidde tot een blindheid voor
de ontwikkelingen in Irak.10 Het is te stellig om te beweren dat deze blindheid heeft geleid tot de Golfoorlog
van 1991, tenslotte was het Saddam Hoessein die de opdracht aan zijn leger gaf om Koeweit te bezetten, maar
de signalen waren duidelijk aanwezig dat Hoessein op ramkoers lag. Een duidelijke waarschuwing vanuit de
Verenigde Staten aan Irak had de situatie vooral voor de Amerikanen minder complex gemaakt. Door hun
terughoudendheid werden ze onnodig verrast en leek een oorlog nog de enige optie om het conflict tussen Irak
en Koeweit te beëindigen. Bovendien was het vanuit geostrategisch oogpunt nadelig om na Iran ook Irak te
verliezen als diplomatieke partner in het Midden-Oosten.
Een goede gelegenheid om Hoessein te waarschuwen dat zijn vijandige politiek kon leiden tot ernstige
consequenties was op 25 juli 1990. Vanwege zijn bezorgdheid over een eventuele militaire reactie van de
Verenigde Staten nodigde Hoessein de Amerikaanse ambassadrice April Glaspie uit voor een gesprek. Hij vroeg
haar wat het standpunt van de Amerikaanse regering was over de stationering van Irakese troepen aan de
grens met Koeweit. Glaspie antwoordde dat de Verenigde Staten geen mening hadden over het regionale
conflict, waarmee ze de instructies opvolgde van de minister van Buitenlandse Zaken James Baker. 11 Verderop
in dit onderzoek wordt besproken of deze mededeling van Glaspie als een vrijbrief voor Hoessein moet worden
beschouwd, maar voor nu is het belangrijk dat het signaal niet overeenkwam met de felle reactie van de
regering Bush een week later op de Iraakse inval in Koeweit. Met andere woorden, het is dus vreemd dat de
8
Tarock, The Superpowers’ Involvement in the Iraq-Iran War, 212.
‘Ibidem’, 214.
10
Robert David Johnson, ‘Prelude to War: US Policy toward Iraq 1988-1990’
http://academic.brooklyn.cuny.edu/history/johnson/iraqcase.htm, geraadpleegd op 9 april 2016.
11
Migdal, Shifting Sands, 107.
9
5
Verenigde Staten niet eerder een waarschuwing gaven om op zijn minst Hoessein aan het twijfelen te brengen
om Koeweit binnen te vallen. Dan was de kans op een diplomatieke oplossing wellicht groter geweest. Deze
constatering komt ook naar voren in de analyse van de politicoloog Joel S. Migdal over het Amerikaanse beleid
in het Midden-Oosten. Migdal voegt eraan toe dat de argumentatie van Bush om zijn inmenging in het conflict
te legitimeren ongeloofwaardig was. De economische en geostrategische motieven werden hoofdzakelijk
achterwege gelaten en vooral idealistische factoren als vrijheid en vrede werden genoemd. 12 Karaktermoord
van Hoessein behoorde ook tot de strategie om draagvlak te creëren voor de Amerikaanse inmenging.
Saddam Hoessein was een brute dictator die elke vorm van oppositie tegen zijn gezag met grove middelen
bestreed. Zijn imago buiten het Midden-Oosten was ronduit slecht en met de Iraakse inval in Koeweit werd dit
voor velen wederom bevestigd. De politicoloog John Mearsheimer plaatst een kanttekening bij de zwartmakerij
van Hoessein. Mearsheimer laat daarbij de binnenlandse politiek van Irak voor wat het was, maar hij vindt de
bezetting van Koeweit eerder een rationele beslissing dan een agressieve daad. 13 Volgens Mearsheimer deed
Hoessein het om economische redenen in plaats van agressie zoals Bush beaamde. Irak had door de oorlog met
Iran enorme schulden bij buitenlandse geldschieters, waaronder Koeweit, en Hoessein zocht in eerste instantie
diplomatieke oplossingen voor de economische problemen, zonder resultaat. De bezetting van Koeweit was
het uiterste middel om een uitweg te vinden voor de economische malaise van Irak. Hiermee probeert
Mearsheimer de kwestie niet te rechtvaardigen, maar hij wil aantonen dat Irak niet roekeloos handelde en dat
de situatie ingewikkelder was dan de Amerikaanse regering deed geloven. Tevens vindt hij het dreigende beeld
van Iraakse massavernietigingswapens overdreven. Hoessein was net als Bush een machtspoliticus en daar was
de buitenlandse politiek van Irak op afgestemd. 14
Auteurs als Hal Brands en F. Gregory Gause beschrijven hoe Saddam Hoessein het Amerikaanse beleid in
het Midden-Oosten ervoer. Brands komt in zijn artikel ‘Conspiring Bastards: Saddam Hussein’s Strategic View of
the United States’ tot de conclusie dat Hoessein de Amerikaanse bewindslieden geen moment vertrouwde. De
Irakese president gebruikte de steun van de Verenigde Staten tijdens de Irak-Iran Oorlog slechts om een
nederlaag te voorkomen. Na de oorlog werd Hoessein alsmaar wantrouwiger en hij was ervan overtuigd dat de
Verenigde Staten uiteindelijk van hem afwilden toen zij de banden met Koeweit aanhaalden.15 Een conflict met
de Amerikanen was volgens hem onvermijdelijk en daarom nam hij het risicovolle besluit om Koeweit binnen te
vallen. De ontmoeting met ambassadrice April Glaspie zou geen invloed hebben gehad op deze beslissing. 16
Brands baseert zijn analyse op Iraakse documenten die in de Golfoorlog van 2003 zijn meegenomen door het
Amerikaanse leger. Zijn beschrijving van Hoessein als een paranoïde figuur komt soms geforceerd over, maar is
wel overtuigend als verklaring voor de zelfvervullende voorspelling die het teweeg werd bracht vanuit Iraakse
zijde. Het betoog van Brands geeft in ieder geval een interessante en nieuwe benadering in het onderzoek over
de betrekkingen tussen de Verenigde Staten en Irak.
12
‘Ibidem’.
John Mearsheimer, ‘An unnecessary war’ in: Foreign Policy vol. 134 nr.1 (2003) pp. 51-59, aldaar 53.
14
Mearsheimer, ‘An unnecessary war’, 55.
15
Hal Brands, ‘Conspiring Bastards: Saddam Hussein’s Strategic View of the United States’, in: Diplomatic
History vol. 36 nr. 3(2012) pp. 625-659, aldaar 654.
16
Brands, ‘Conspiring Bastards’, 656-657.
13
6
In zijn artikel ‘Iraq’s Decisions to go to War, 1980 and 1990’ nuanceert auteur F. Gregory Gause het
paranoïde karakter van Hoessein en de invloed daarvan op zijn beslissingen. Gause beaamt dat Irakese politici
sceptisch waren over de intenties van de Verenigde Staten, maar het verschil is dat hij de Iraakse
besluitvorming niet volledig toekent aan de gemoedstoestand van Hoessein. De beslissingen werden
voornamelijk genomen op basis van rationele overwegingen. 17 In zijn betoog probeert Gause ook het
machtsrealisme te weerleggen als drijfveer voor het buitenlandse beleid van Irak. Niet de expansie van macht,
maar het veiligstellen van zijn regime was voor Hoessein het uitgangspunt. In de conflicten met Iran en Koeweit
beschouwde hij de aanval als de beste verdediging om de stabiliteit in Irak te waarborgen.18
De regering van president Bush had in eerste instantie nauwelijks aandacht voor Irak. Vlak na zijn
aantreden in 1989 richtte Bush zijn buitenlandse beleid op de Sovjet-Unie en Europa vanwege het einde van de
Koude Oorlog.19 Pas vanaf de Iraakse inval in Koeweit in 1990 begonnen de Amerikanen, en Bush in het
bijzonder, zich actief te bemoeien met de crisis in het Midden-Oosten. Of Bush de escalatie had kunnen
voorkomen blijft een onderwerp van discussie, net als zijn leiderschapsstijl. De auteur Thomas Preston
concludeert in zijn studie over de leiderschapsstijl van naoorlogse Amerikaanse presidenten tijdens
buitenlandse crises dat Bush een pragmaticus was die zijn beleid afstemde op feiten, in de meeste gevallen
consensus zocht met zijn adviseurs, en veel advies inwon voordat hij een besluit nam. Ideologie, zoals bij
Ronald Reagan, was minder relevant.20 Preston gebruikt de Iraakse bezetting van Koeweit als casestudy om de
besluitvorming van Bush te analyseren. Wie afgaat op de conclusie van Preston is waarschijnlijk geneigd om te
veronderstellen dat het leiderschap van Bush ervoor zorgde dat de Amerikanen steken lieten vallen in de
betrekkingen met Irak waardoor de situatie uit de hand liep.
Het blijft eigenaardig dat de Verenigde Staten zo laat hun diplomatie met Irak aanscherpten. In zijn analyse
over het Irak-beleid van president Bush constateert auteur Alex Roberto Hybel dat het late optreden van de
Amerikaanse regering ertoe leidde dat zij eigenlijk alleen nog hardhandig kon ingrijpen. Net als Preston gaat
Hybel dieper in op de leiderschapsstijl van Bush, maar in plaats van de president als coöperatief te beschouwen
wordt hij omschreven als een persoon die zich standvastig opstelde en zijn eigen koers voer. Zo wilde Bush niet
te lang wachten op de werking van economische sancties die Hoessein onder druk moesten zetten om het
Iraakse leger uit Koeweit terug te trekken. Daarom werd als snel besloten om 15 januari 1991 als deadline te
hanteren voor een Amerikaans militair offensief, een half jaar na de Iraakse invasie. 21 Bush volgde hiermee de
harde lijn van zijn adviseurs Brent Scowcroft van Nationale Veiligheid en Lawrence Eagleburger van
Buitenlandse Zaken. Bij het besluitvormingsproces hanteerde de president een strategie waarin elke adviseur
17
Gause, ‘Iraq’s Decisions to go to War’, 49.
‘Ibidem’, 53.
19
Johnson, ‘Prelude to War’ http://academic.brooklyn.cuny.edu/history/johnson/iraqcase.htm, geraadpleegd
op 9 april 2016.
20
Thomas Preston, The President and his Inner Circle: Leadership Style and the Advisory Process (New York
2001) 162-163.
21
Alex Roberto Hybel, US Foreign Policy Decision-Making from Kennedy to Obama: Responses to International
Challenges (New York 2014 ) 101-102.
18
7
zich alleen mocht uitspreken over zijn eigen vakgebied. 22 Daarnaast werd de diplomatieke ruzie tussen de
Verenigde Staten en Irak door hem als een persoonlijke kwestie opgevat. Bush voelde zich verraden door
Hoessein omdat de Irakese leider meerdere keren had aangegeven het conflict met Koeweit vreedzaam op te
lossen waarbij de Verenigde Staten zich soms tegen beter weten in coulant opstelde. 23 Was er ondanks de
internationale samenwerking om Irak uit Koeweit te jagen niet gewoon sprake van Amerikaans unilateralisme?
In dit onderzoek komen de hierboven beschreven discussiepunten uitgebreid aan bod. Zonder de
beantwoording van de centrale vraagstelling uit het oog te verliezen worden de betrekkingen tussen de
Verenigde Staten en Irak in een breder tijdsbestek geplaatst dan alleen de aanloop naar de Golfoorlog van
1991. Op deze manier kan er een evidente conclusie worden geformuleerd over de aard van de Amerikaanse
en Iraakse diplomatieke verstandhouding en welke factoren beslissend waren in de negatieve ontwikkelingen
die plaatsvonden.
Indeling betoog
De centrale vraagstelling van dit onderzoek is waarom de diplomatieke verstandhouding veranderde tussen de
Verenigde Staten en Irak tijdens het presidentschap van George H.W. Bush. Bij de beantwoording van deze
vraag is het de bedoeling om vooral vanuit een Amerikaans perspectief inzicht te geven waarom de
verstandhouding tussen beide landen omsloeg na een periode van relatief goede betrekkingen tijdens de IrakIran oorlog. Uit de historiografie blijkt dat de problemen tussen de Verenigde Staten en Irak wel worden
geconstateerd, maar er wordt geen duidelijke verklaring gegeven waarom in de periode vlak voor de
Golfoorlog, dus vanaf januari 1989 tot en met juli 1990, met name de Amerikaanse regering een escalatie al
dan niet kon voorkomen. Deze vorm van politiek leidde ertoe dat na de Koude Oorlog in het buitenlandse
beleid van Bush op een geforceerde manier het realisme met de invulling van de nieuwe wereldorde moest
worden gecombineerd, een strategie die een ambivalente situatie in het Midden-Oosten teweeg bracht.
Het Iraakse perspectief komt ook aan de orde, zij het in mindere mate, want daarmee wordt duidelijk dat
niet alleen het verkrijgen van olie uit het Midden-Oosten relevant was in de verslechterde verstandhouding
tussen de Verenigde Staten en Irak. De toegang tot olie was slechts een onderdeel van een grotere
problematiek en de relevantie hiervan behoeft een revisionistische benadering. Voor Hoessein was het
bijvoorbeeld net zo belangrijk dat hij de machtigste leider van het Midden-Oosten bleef om zijn ideologie van
het panarabisme te realiseren.24 Dit wordt vaak over het hoofd gezien. Hoessein had net als Bush wel het
probleem dat de combinatie van machtsrealisme met ideologische motieven een moeilijke samenstelling bleek
te zijn. Daardoor ontstonden veel misinterpretaties aan zowel Iraakse als Amerikaanse zijde die de spanningen
tussen beide landen deed oplopen.
Om de centrale vraagstelling te beantwoorden zijn er drie deelvragen geformuleerd. De eerste vraag is hoe
de betrekkingen waren tussen de Verenigde Staten en Irak tijdens de Irak-Iran Oorlog (1980-1988). Hiermee
wordt het inzichtelijker of de omslag in de aard van de betrekkingen werkelijk onverwacht was. Door dieper in
22
Hybel, US Foreign Policy Decision-Making from Kennedy to Obama, 105.
‘Ibidem’, 107.
24
Adeed Dawisha, Iraq: A Political History (Princeton 2009) 235.
23
8
te gaan op de hervatting van de diplomatie tussen Washington en Bagdad kan worden bepaald welke factoren
relevant waren in de verstandhouding, en of eventuele veranderingen hierin invloed hadden op de omslag van
de diplomatieke relatie. De tweede deelvraag gaat over hoe de verstandhouding tussen de Verenigde Staten en
Irak zich ontwikkelde vanaf januari 1989 tot en met juli 1990. Dit is de periode waarin George H.W. Bush
aantrad als president en daarmee brak een nieuw tijdperk aan in de buitenlandse politiek van de Amerikanen.
In eerste instantie had dit geen gevolgen voor de verstandhouding met Irak, maar in 1990 ging het alsnog
faliekant mis. Er wordt onderzocht welke gebeurtenissen hieraan voorafgingen en waarom deze nadelig
uitpakten. Tot slot zal de beantwoording van de derde deelvraag, waarom de Verenigde Staten in 1991 een
oorlog ontketende tegen Irak, meer duidelijkheid opleveren over de werkelijke motieven van de Amerikaanse
regering om zich faliekant tegen Saddam Hoessein te keren.
9
H2 Hervatting van diplomatie: De Irak-Iran Oorlog
In 1967 kwamen de relaties van de Verenigde Staten met de Arabische landen onder druk te staan vanwege de
Zesdaagse Oorlog waarin Israël een militair conflict uitvocht met Egypte, Syrië, en Jordanië. De Amerikaanse
president Lyndon B. Johnson zou zich volgens verschillende Arabische regeringsleiders te terughoudend
hebben opgesteld naar Israël. Daardoor kon het Israëlische leger successen boeken ten koste van Arabisch
grondgebied in Egypte en Palestina. Dit beviel de Arabische wereld allerminst met als gevolg dat verschillende
landen in het Midden-Oosten, waaronder Irak, besloten om de diplomatieke banden met de Verenigde Staten
te verbreken.25 Omdat het voor Derde Wereldlanden om geostrategische redenen voordelig was tijdens Koude
Oorlog een cliëntstaat te zijn van een supermacht, zocht Irak toenadering met de Sovjet-Unie als vervanging
van de Verenigde Staten. Het voordeel was wederzijds want de Sovjet-Unie kreeg door de alliantie met Irak
meer invloed in het Midden-Oosten. In de jaren zeventig werden de betrekkingen tussen Irak en de Sovjet-Unie
alsmaar intensiever.
Saddam Hoessein werd pas in 1979 president van Irak, maar hij was daarvoor al een invloedrijk figuur
achter de schermen bij de Ba’ath partij, de politieke organisatie die in 1968 via een coup aan de macht was
gekomen. Gedurende de jaren zeventig wist Hoessein zijn macht langzaam te consolideren door hoge
militairen achter zich te scharen waarmee hij het leger steeds meer op zijn hand kreeg. Tegelijkertijd nam zijn
invloed verder toe in het belangrijkste bestuurlijke orgaan van de Iraakse regering, de Revolutionaire
Commandoraad. Inmiddels was hij de nummer twee geworden binnen de Ba’ath partij. Alleen president
Achmed Hassan al-Bakr stond nog boven hem. Dat weerhield Hoessein er niet van om ondertussen al zijn
politieke concurrenten te laten opsluiten of uit de weg te ruimen, een persoonlijke missie die hij rond de
tweede helft van de jaren zeventig had volbracht. 26 Het lukte hem om zichzelf centraal te stellen in de politieke
en militaire macht van Irak.
Al van jongs af aan was Hoessein geïnspireerd door een idealistisch toekomstbeeld van zijn land. De
toekomst van Irak associeerde hij met het glorieuze imperiale verleden uit de oudheid. Legendarische figuren
zoals Hammoerabi en de in Tikrit geboren Saladin, de islamitische held uit de kruistochten, waren een
voorbeeld voor hem. Hoewel dit soort historisch romanticisme niet meteen in verband wordt gebracht met de
brute reputatie van Saddam Hoessein beschouwde hij deze gedachten als de bakermat van de Iraakse
beschaving. Regelmatig vermengde hij in zijn toespraken en propaganda het roemrijke verleden van Irak met
de Ba’ath ideologie om zichzelf te profileren als het toonbeeld van de nieuwe Irakese man. 27 Het ging er niet
alleen om hoe de mensen in het heden over hem dachten. Hij vond het ook belangrijk hoe er over 500 of 1000
jaar of hem werd gedacht.28
25
Majid Khadduri en Edmund Ghareeb, War in the Gulf, 1990-91: the Iraq-Kuwait Conflict and its implications
(New York 1997) 249.
26
Dawisha, Iraq: A Political History, 212.
27
Harvey Sicherman, ‘Saddam Hussein, Stalin on the Tigris’, in: Orbis vol.55 nr. 3 (2011) pp. 489-497, aldaar
489.
28
FBI Interview Session 1, 7 februari 2004, National Security Archive, Briefing Book Middle East and South Asia,
Saddam talks to the FBI, 2, http://nsarchive.gwu.edu/NSAEBB/NSAEBB279/index.htm.
10
In theorie waren de uitgangspunten van de Ba’ath ideologie zo vreemd nog niet. Irak was een land dat na
een lange periode van Brits imperialisme geen ervaring had met democratie en door de toenadering met de
Sovjet-Unie was het niet verwonderlijk dat in de Iraakse politiek de centralisering verder toenam. Ba’ath politici
streefden naar het panarabisme waarin de Arabische eenheid en socialisme belangrijk waren. Een westerse
vorm van democratie werd beschouwd als kapitalistisch en uitbuitend.29 Na de oliecrisis van 1973 kende Irak
economische vooruitgang en dit was mede te danken aan de centralisatie van het politieke systeem die door
de Ba’ath partij was geïnitieerd.30 De prioriteiten waren gericht op het verbeteren van onderwijs en het
verkleinen van de kloof tussen arm en rijk. Dit kwam vooral de gewone Irakese burger ten goede.
Bij zijn aantreden als president trok Hoessein alle macht verder naar zicht toe. Hij hanteerde daarbij
dezelfde werkwijze als Jozef Stalin, ‘de dood lost alle problemen op; geen mens, geen probleem’. 31 De Ba’ath
ideologie transformeerde onder zijn leiding van een relatief gematigd beleid naar een rechtvaardiging van een
eenpartijstaat die anti westers was en geregeerd werd door een minderheid van soennitische Arabieren om
het afnemende panarabisme te redden van de ondergang. Hoessein had bovendien een sterke antipathie
tegen de Britten, de joden, en de Perzen. Deze opvattingen leerde hij in zijn jeugd van een oom die als officier
in het Iraakse leger diende. Later zou voornamelijk de haat tegen de joden en Perzen bepalend zijn in het
buitenlandse beleid van Irak.
Het duurde niet lang voordat Hoessein zich in een grootschalig militair conflict stortte. Op 22 september
1980 gaf hij het bevel aan het Iraakse leger om Iran binnen te vallen. De reden voor deze inval is tweeledig. Ten
eerste wilde Hoessein een olierijk gebied in het zuidwesten van Iran innemen, genaamd Khoezistan. Hij
beweerde dat het gebied onderdeel uitmaakte van het oorspronkelijke Irak en achtte het legitiem om het via
een kortstondige militaire interventie terug te veroveren. Volgens de Irakese minister van Buitenlandse Zaken
Tariq Aziz was het niet de bedoeling om Iran permanent te bezetten of te vernietigen omdat het als buurland
altijd met Irak geografisch en historisch verbonden zal zijn.32 Ten tweede werd Iran als een bedreiging
beschouwd voor de stabiliteit van Irak. De Iraanse Revolutie van 1979 had een expansionistische dimensie en
volgens de regering in Bagdad was het mogelijk dat de revolutie uitbreidde naar de sjiietische bevolking in ZuidIrak die als etnische meerderheid het voortbestaan van het regime in gevaar kon brengen. Er werd binnen de
Ba’ath partij gevreesd dat het Iraakse regime hetzelfde lot stond te wachten als de sjah van Iran die zijn land
moest ontvluchten na ruim twintig jaar aan de macht te zijn geweest. 33
De Irak-Iran Oorlog was een feit en Hoessein was de aanstichter. Het leverde hem al gauw het imago van
agressor op. Of het evident is om de Irakese leider het predicaat agressor toe te dichten valt echter te
betwijfelen, althans, als zijn buitenlandse beleid als criterium geldt. Verscheidene resoluties van de VNVeiligheidsraad over de wapenstilstand wijzen Irak officieel niet als schuldige aan. 34 In het academische debat is
29
Dawisha, Iraq: A Political History, 228.
‘Ibidem’, 221.
31
Sicherman, ‘Saddam Hussein, Stalin on the Tigris’, 489.
32
Lawrence Freedman, The Gulf Conflict, 1990-1991: Diplomacy and the War in the New World Order (Londen 1994)
20.
33
Tarock, The Superpowers’ Involvement in the Iraq-Iran War, 213.
34
UN Resolution 598: The Situation between Iran and Iraq, New York, 20 juli 1987, https://documents-ddsny.un.org/doc/RESOLUTION/GEN/NR0/524/70/IMG/NR052470.pdf?OpenElement.
30
11
dan ook geen overeenstemming over hoe de internationale strategie van Hoessein moet worden beschouwd.
Historici en politicologen komen in hun analyses meestal tot de conclusie dat de Iraakse strategie kan worden
verklaard op basis van het machtrealisme of zelfverdediging. Bij zelfverdediging wordt verondersteld dat
Saddam zich bedreigd voelde door complotten die door andere landen uit het Midden-Oosten, en later ook de
Verenigde Staten, tegen hem waren gesmeed. Daarom probeerde hij zichzelf en zijn regime voor het ergste te
behoeden door zijn tegenstanders een stap voor te zijn. 35 Daarbij was de aanval de beste verdediging.
Kritiek op een beladen figuur als Saddam Hoessein kwam natuurlijk uit alle hoeken. Na Iran kwam de
zwaarste kritiek van Israëlische en Amerikaanse politici, de internationale media, en academici van Irakese
afkomst. Een criticus zoals de Irakese politicoloog Adeed Dawisha beschouwt de Irak-Iran Oorlog, en later ook
de Golfoorlog van 1991, als een conflict die volledig te wijten was aan de expansionistische machtspolitiek van
Hoessein.36 Volgens Dawisha was de Irak-Iran Oorlog een persoonlijk avontuur van de Irakese leider waarmee
het land in een humanitaire en financiële malaise terecht was gekomen. Er waren tijdens de oorlog
mogelijkheden om geostrategische overwinningen te boeken en het panarabisme verder te ontwikkelen, maar
de angst en cultus in de vertrouwelijke kring van Hoessein zorgde ervoor dat zelfoverschatting en achterdocht
de overhand kregen in zijn besluitvorming. Dat kwam de Iraakse positie gedurende de oorlog niet ten goede. 37
Dawisha biedt in zijn analyse nauwelijks aandacht aan de internationale context zodat er geen ruimte lijkt te
zijn voor een nuance in het optreden vanuit Iraaks perspectief. Hij trekt de aard van de binnenlandse politiek
van Irak, die inderdaad gecentraliseerd was, te ver door naar het buitenlandse beleid waardoor de rationele
overwegingen van Hoessein en de invloed van de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie onderbelicht blijven. De
Irak-Iran Oorlog was namelijk een belangrijk onderdeel van de Koude Oorlog tussen de twee supermachten
omdat de Amerikanen en de Sovjets liever zelf de controle hielden over hun geostrategische belangen in de
Golfregio. Daarom prefereerden ze een uitputtende oorlog tussen Irak en Iran in plaats van dat er een winnaar
uit deze strijd zou komen die zich vervolgens kon ontwikkelen tot een regionale grootmacht.
Naarmate het vrijgeven van Iraakse documentatie verder toeneemt, komt er steeds meer draagvlak voor
het standpunt dat Hoessein naast een machtsrealist vooral een politicus was die zich bedreigd voelde en dus
vanuit verdedigend opzicht handelde. Uit de betreffende documenten blijkt onder andere dat de oorlog met
Iran geen roekeloos avontuur was, maar een opportunistische respons op een significante dreiging vanuit Iran
die na de Iraanse Revolutie groter werd. 38 De Iraakse documentatie is momenteel in beheer bij het Conflict
Records Research Center van de National Defense University in Washington D.C. Na de val van Hoessein in
2003 heeft het Amerikaanse leger een deel van het archief van de Iraakse regering weten te bemachtigen.
Omdat het bronmateriaal nog wordt onderzocht is de vrijgave ervan beperkt.39
Voor nu is het belangrijk om te constateren dat bij een karakterisering van de Iraakse tachtiger jaren
politiek het binnenlandse en buitenlandse beleid goed uit elkaar gehouden moet worden. Feitelijk gezien
beging Hoessein een agressieve daad door zijn leger de opdracht te geven om Iran binnen te laten vallen. Het
35
Gause, ‘Iraq’s Decisions to go to War’, 58.
Dawisha, Iraq: A Political History, 223-224.
37
‘Ibidem’, 227.
38
Mearsheimer, ‘An unnecesary war’, 53.
39
Brands, ‘Conspiring Bastards’, 625.
36
12
doel om de olierijke provincie Khoezistan te bezetten insinueert dat het alleen om rijkdom en macht ging. Als
deze gebeurtenis in de juiste context wordt geplaatst dan is het agressieve aspect te nuanceren, in zoverre dat
de Iraakse regering zich ook preventief wilde verdedigen tegen de serieuze bedreiging van de Iraanse
Revolutie. In de tweede helft van 1979 probeerden Irakese sjiietische groeperingen namelijk de Ba’ath regering
in Bagdad ten val te brengen. Zij kregen daarbij steun vanuit Iran. De regering in Teheran wilde haar invloed in
Irak met de revolutie uitbreiden nadat de sjiietische leider Mohammed Bakir al-Sadr in Irak gevangen was
genomen.40 Dat maakte de situatie complexer om te beoordelen.
Nogmaals, de Iraakse motieven om de Irak-Iran Oorlog te ontketenen waren tweeledig en de gerelateerde
discussie over Hoessein als agressor, machtsrealist, of bezorgde autocraat kan beter worden omgedoopt tot
een consensus waarin de Irakese leider optrad als een bezorgde autocraat met machtsrealistische neigingen.
Tot op zekere hoogte kan dit als agressief worden beschouwd, maar daarmee onderscheidde hij zich niet van
andere autocraten in de wereld, in ieder geval niet van ayatollah Khomeini. Videobeelden waarin te zien is dat
Saddam tijdens zijn toespraak in 1979 opponenten uit de zaal laat verwijderen met een enkele reis na het
hiernamaals tonen aan dat een despoot de macht heeft gekregen in Irak, maar dat ging om binnenlandse
kwesties die vaak ten onrechte worden meegewogen in het oordeel over zijn buitenlandse beleid.
Voor de Verenigde Staten kwam door de Iraanse Revolutie een einde aan een tijdperk. De sjah van Iran,
Mohammed Reza Pahlavi, was de belangrijkste bondgenoot van de Amerikaanse regering in het MiddenOosten en liet een grote leegte achter toen hij op de vlucht sloeg voor de revolutie. Inmiddels was het
Sovjetleger in 1979 Afghanistan binnengevallen en hadden de bewindslieden in Moskou gedurende de jaren
zeventig de politieke banden met Irak geïntensiveerd.41 Iran was indirect omgeven door de Sovjet-Unie en dit
was vanwege de Koude Oorlog zeer tegen de zin van de Verenigde Staten. President Jimmy Carter probeerde
snel een antwoord te vinden op deze ontwikkelingen en droeg tijdens de jaarlijkse presidentiële toespraak in
1980 een nieuw beleid voor die de Amerikaanse belangen in het Midden-Oosten moest beschermen, de
zogenaamde ‘Carter Doctrine’. Zijn letterlijke woorden waren: ‘An attempt by any outside force to gain control
of the Persian Gulf region will be regarded as an assault on the vital interests of the United States of America,
and such an assault will be repelled by any means necessary, including military force.’ 42 Het ging erom dat de
invloed van de Sovjet-Unie in de Golfregio werd teruggedrongen zodat de export van olie richting de Verenigde
Staten niet in gevaar kwam.
Na het vertrek van Carter uit het Witte Huis in januari 1981 werd Ronald Reagan de nieuwe Amerikaanse
president. Reagan hanteerde net als zijn voorganger een geopolitieke strategie in het Midden-Oosten waarbij
geen enkel land in de regio teveel macht mocht krijgen. Toch zagen de nieuwe beleidsmakers van Buitenlandse
Zaken de Carter doctrine als een middel dat te laat werd toegepast. Volgens hen was de instabiele situatie in de
Golfregio mede te wijten aan de besluitvorming van Carter. Hij zou onjuiste prioriteiten hebben gesteld,
bijvoorbeeld het behartigen van mensenrechten, en inconsequent hebben opgetreden bij de Iraanse
40
Gause, ‘Iraq’s Decisions to go to War’, 65-66.
Tarock, The Superpowers’ Involvement in the Iraq-Iran War, 49.
42
Lawrence G. Potter, Iran, Iraq, and the Legacies of War (New York 2004) 197.
41
13
Revolutie.43 De invloed van de Sovjet-Unie was eveneens te weinig ingedamd.
Om de situatie te veranderen wilden de adviseurs van Reagan een ‘strategische consensus’ benadering
gebruiken. Niet de verschillen, maar de overeenkomsten in interesses tussen de Verenigde Staten en de
Arabische landen vormden het uitgangspunt.44 Uiteindelijk was dit een manier om de Arabische landen alsnog
op verkapte wijze te laten aansluiten bij de Amerikaanse belangen in het Midden-Oosten. Buiten de gewenste
continuering van de olietoevoer waren er vier problemen die de regering Reagan in de Golfregio wilde
terugdringen, te weten terrorisme, de expansie van islamitisch fundamentalisme vanuit Iran, de invloed van de
Sovjet-Unie, en de kans op een scheve machtsbalans na het wegvallen van Iran als bondgenoot. 45
Bij de beginfase van de Irak-Iran Oorlog keken de Verenigde Staten in eerste instantie op afstand toe om te
beoordelen of het conflict schadelijk was voor hun belangen. Na de gijzelingcrisis in Teheran, waarbij
vierenveertig personeelsleden van de Amerikaanse ambassade ruim een jaar werden vastgehouden in
opdracht van Khomeini, waren de betrekkingen met Iran dermate verstoord dat er geen enkele vorm van
diplomatie meer bestond tussen beide landen. Het was dus geen optie om Iran achter de schermen hulp te
bieden en überhaupt niet gewenst dat Khomeini de oorlog zou winnen. 46
Voor Irak begon de oorlog voorspoedig. Nadat het Iraakse leger in 1981 Iran binnenviel leek Hoessein aan
de winnende hand te zijn. Binnen een jaar werden de rollen echter omgedraaid: In 1982 drong Iran het Iraakse
leger weer terug naar Irak en betraden Iraanse troepen Iraaks grondgebied. Khomeini leek vanaf dat moment
de oorlog te winnen. In Washington D.C. waren medewerkers bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de
inlichtingendiensten er allerminst gerust op. Uit een intern rapport van juni 1982 dat was opgesteld door de
Nationale Inlichtingendienst bleek dat Irak de oorlog zo goed als zeker had verloren en de mogelijkheid om de
situatie te veranderen was nihil, ook wanneer Hoessein samen met andere Arabische landen de strijd zou
voortzetten.47 Amerikaanse bondgenoten in Egypte en de Perzische Golf zagen een Iraanse overwinning
evenmin met genoegdoening tegemoet, maar door hun beperkte militaire capaciteiten konden ze Irak alleen
financiële steun bieden.48 De positie van Hoessein zag er slecht uit en voor de Verenigde Staten was dit de
aanleiding om haar terughoudendheid ten opzichte van de oorlog te herzien.
Op 26 februari 1982 was Irak al door het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken van de lijst
geschrapt waarop landen stonden vermeld die terrorisme steunden. Hiermee ontstond de mogelijkheid om
Hoessein te voorzien van financiële en militaire middelen. 49 Voordat er daadwerkelijk steun kwam, maakten de
medewerkers van Buitenlandse Zaken een geopolitieke analyse over de situatie in het Midden-Oosten. De
43
Seyom Brown, Faces of Power: Constancy and Change in United States Foreign Policy from Truman to Obama
(New York 2015) 389.
44
Brown, Faces of Power, 390.
45
‘Ibidem’.
46
Tarock, The Superpowers’ Involvement in the Iraq-Iran War, 147.
47
Zach Fredman, ‘Shoring up Iraq, 1983 to 1990: Washington and the Chemical Weapons Controversy’, in:
Diplomacy and Statecraft, vol. 23 nr.3 (2012) pp. 533-554, aldaar 536.
48
Fredman, ‘Shoring up Iraq’, 536.
49
Department of State Cable from Alexander M. Haig, Jr. to the United States Interests Section in Iraq: Dedesignation of Iraq as Supporter of International Terrorism, 27 februari 1982, National Security Archive, Briefing
Book Middle East and South Asia, Shaking Hands with Saddam, 1-2,
http://nsarchive.gwu.edu/NSAEBB/NSAEBB82/index.htm.
14
belangrijkste vraag daarbij was of de Verenigde Staten haar neutrale positie in de Irak-Iran Oorlog moest
heroverwegen.50 Vooralsnog was de Amerikaanse strategie gericht op geen directe bemoeienis van de
supermachten met de oorlog, geen geografische uitbreiding van het conflict zodat olierijke gebieden geen
gevaar liepen, een continuering van de patstelling tussen Irak en Iran om de machtsbalans in het MiddenOosten te handhaven, en de mogelijkheid om de betrekkingen met Iran te herstellen.51 Tot dan toe werkte de
strategie, maar omdat Iran aan de winnende hand was, moesten er aanvullende maatregelen komen.
Volgens de Amerikaanse analisten van Buitenlandse Zaken waren de risico’s te groot om Irak aan haar lot
over te laten. Er kon na de val van Hoessein een sterke as ontstaan waarin Iran, Syrië, en Libië hun
samenwerking zouden gebruiken om meer macht in de Arabische wereld te krijgen. Daarom verwelkomden
gematigde landen als Egypte, Saoedi-Arabië, en Jordanië eveneens meer steun voor Irak. Egypte was de enige
bondgenoot met een sterk leger, maar Hosni Moebarak hield zich militair afzijdig omdat hij een Egyptische
inmenging aan Iraakse zijde niet doorslaggevend genoeg vond voor een Iraanse nederlaag. 52 De steun van de
gematigde Arabische staten moet niet worden geïnterpreteerd als oprechte solidariteit. Saoedi-Arabië hield
Hoessein financieel op de been, maar alleen omdat de Iraniërs al jaren de vijand waren van de Saoedi’s als het
ging om religieuze motieven en oliebelangen. Door de Irak-Iran Oorlog daalde ook nog eens de Iraakse
olieproductie met als gevolg dat er meer vraag kwam naar fossiele brandstoffen uit het Midden-Oosten.
Saoedi-Arabië en de kleine Golfstaten voldeden met genoegen aan de vraag en konden tegen een hogere prijs
hun olie exporteren. Het was geen toeval dat de Saoedi’s en de leiders van de Emiraten in 1981 de ideale
mogelijkheid zagen om de Samenwerkingsraad van de Arabische Golfstaten op te richten. 53
Net als Saoedi-Arabië kozen de Verenigde Staten voor ‘de vijand van mijn van vijand is mijn vriend’
benadering wat Irak betrof. Met deze insteek probeerden de Amerikanen voorzichtig de betrekkingen te
hervatten die sinds 1967 waren verbroken. 54 De poging om de diplomatie te herstellen was overigens
wederzijds. In Bagdad hadden Irakese diplomaten via de Verenigde Naties contact gezocht met Washington. 55
George Shultz, de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, wilde geen overhaaste beslissingen nemen en
gebruikte 1983 als een tussenjaar waarin hij langzaamaan de betrekkingen met Irak normaliseerde. Stapsgewijs
ondernam Shultz maatregelen voordat de relatie met Irak werden hervat. Tot deze maatregelen behoorde de
invoering van ‘Operation Staunch’ waarmee Shultz van andere landen verlangde dat hun wapenverkoop aan de
Golfregio moest afnemen, en de eis aan Hoessein om zijn contacten met de Palestijnse terrorist Aboe Nidal te
50
Memo to President Reagan from Secretary Shultz "Our Strategy in Lebanon and the Middle East", 13
oktober 1983, The Reagan Files, National Security Council and NSC Planning Group Meetings, 9,
http://www.thereaganfiles.com/document-collections/national-security-council.html.
51
Department of State, Iran-Iraq War: Analysis of Possible US Shift from Position of Strict Neutrality - The
Present Policy, 7 oktober 1983, in: Stacy Holden ed., A Documentary History of Modern Iraq (Gainesville 2012)
240.
52
Director of Central Intelligence: Implication of Iran’s Victory over Iraq, 8 juni 1982, National Security Archive,
Briefing Book Middle East and South Asia, Saddam’s Iron Grip, 8,
http://nsarchive.gwu.edu/NSAEBB/NSAEBB167/index.htm.
53
Director of Central Intelligence, Prospects for Iraq, 19 juli 1983, National Security Archive, Briefing Book
Middle East and South Asia, Saddam’s Iron Grip, 21.
54
Bruce W. Jentleson, With Friends Llike These: Reagan, Bush and Saddam 1982-1990 (New York 1994) 183.
55
George P. Shultz, Turmoil and Triumph: My Years as Secretary of State (New York 1993) 239.
15
beëindigen.
Shultz hoopte ook dat er meer inzicht kwam in het Iraakse wapenprogramma. 56 Dit had te maken met de
opgelopen spanning tussen Israël en Irak. Israël accepteerde niet dat Hoessein een kernreactor liet bouwen
voor de ontwikkeling van een nucleair wapen. Na enkele waarschuwingen bombardeerde de Israëlische
luchtmacht op 7 juni 1981 de kernreactor. De inmiddels verziekte verstandhouding met Irak was voor de
Israëlische regering reden om niet in te gaan op het verzoek van Shultz die in het kader van Operation Staunch
verzocht om geen wapens te leveren aan Iran. Voor Israël vormde Irak namelijk een grotere bedreiging dan
Iran, en zolang Hoessein in de oorlog met Khomeini het nauw zat, waren de Israëliërs tevreden. 57 Voor de
Verenigde Staten betekende het kernreactor incident dat de Iraakse autoriteiten serieus bezig waren met de
opbouw van massavernietigingswapens. Shultz drong bij de Iraakse minister van Buitenlandse Zaken Tariq Aziz
er op aan dat de zowel de ontwikkeling als het gebruik van massavernietigingswapens niet mocht gebeuren,
maar omdat de Amerikanen haast wilden maken om Irak in het zadel te houden tegen Iran werd de naleving
van afspraken pas op een later moment een belangrijk uitgangspunt. ‘We had no specific confidence in
Hussein, but a radical Iran was a immediate threat to the strategic Gulf area, and only Iraq had the military
machine that could block the path of Khomeini’s forces’, aldus Shultz.58
President Reagan schaarde zich achter de visie van zijn analisten over de rol van de Verenigde Staten in de
Irak-Iran Oorlog. Hij tekende op 26 november 1983 de zogenaamde ‘National Security Directive 114’, een
nationale veiligheidsrichtlijn, waarmee de toegang tot olie uit de Golfregio moest blijven bestaan. 59 Dit was nog
geen officiële en volledige vorm van Amerikaanse betrokkenheid met Irak, maar de eerste stap was gezet.
Reagan vreesde dat een beperkte uitvoer van olie teveel schade zou toebrengen aan de internationale
economie en besefte dat de Verenigde Staten actiever moesten worden om hun eigen belangen te
waarborgen. De president hield daarnaast ook rekening met de activiteiten van de Sovjet-Unie. Door zijn
anticommunistische denkbeelden en de toegenomen spanning in de Koude Oorlog na de inval van het Rode
Leger in Afghanistan zag de president het conflict tussen Irak en Iran als een mogelijkheid voor verdere
expansie van de Sovjetinvloed.
Op 20 december 1983 bracht Donald Rumsfeld als speciale afgezant van Reagan een bezoek aan Saddam
Hoessein en Tariq Aziz in Bagdad. Beide partijen wilden vrede in de regio en het herstel van de machtsbalans.
Het was voornamelijk Aziz die de Iraakse regering vertegenwoordigde tijdens het gesprek. Hij benadrukte dat
de brief van Reagan aan Hoessein over de zorgelijke situatie in het Midden-Oosten impliceerde dat de oorlog
met Iran geen geïsoleerd conflict was. Irak bevond zich in een benarde positie op het slagveld en met de
wetenschap dat de onrustige situatie in de Golfregio internationale belangen onder druk zette, vroeg Aziz aan
Rumsfeld de steun van de Verenigde Staten om het betreffende conflict te stoppen. Rumsfeld reageerde
bevestigend, maar hij liet tegelijkertijd weten dat een einde van de oorlog niet ten goede mocht komen aan
56
Shultz, Turmoil and Triumph, 241.
Coral Bell, The Reagan Paradox (Aldershot 1989) 96.
58
Shultz, Turmoil and Triumph, 241.
59
President Ronald Reagan, National Security Decision Directive 114: US Policy Toward Iran - Iraq War, 26
november 1983, Federation of American Scientists, Presidential Directives and Executive Orders, 1,
http://fas.org/irp/offdocs/nsdd/.
57
16
Iraanse ambities. Voorlopig konden de Amerikanen niet meer doen dan hun bondgenoten erop aandringen
minder wapens te leveren aan Iran, conform Operation Staunch.60 Op 5 april 1984 werd National Security
Directive 139 van kracht waarmee Reagan de opdracht gaf aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken,
Defensie, en de CIA om plannen te maken die de nederlaag van Irak moesten voorkomen.61 Later in het jaar, op
26 november 1984, werden de betrekkingen tussen de Verenigde Staten en Irak officieel hersteld.
Kort na de verzoening ontmoetten Shultz en Aziz elkaar in Washington. Shultz wees Aziz op de overige
Amerikaanse prioriteiten in het Midden-Oosten waar Irak rekening mee moest houden, zoals een gematigde
houding van Hoessein ten opzichte van Israël, en het definitief stopzetten van hun steun aan terroristische
organisaties. Het produceren en gebruik van chemische wapens werd evenmin op prijs gesteld en kon rekenen
op veel weerstand. Aziz zegde toe de eisen te bespreken met Hoessein, maar wilde dat de Verenigde Staten op
hun beurt actiever steun verleenden aan Irak in de oorlog tegen Iran. Door het beleid tegen Iran verder aan te
scherpen zouden ook andere landen minder geneigd zijn om Khomeini wapens en inlichtingen te verschaffen. 62
De Amerikanen besloten militaire en financiële hulp te bieden. Via Egypte, Jordanië, en Koeweit kwamen
Amerikaanse wapens bij het Iraakse leger terecht. Net als bij de moedjahedien in Afghanistan in hun strijd
tegen de Sovjet-Unie zorgde de CIA dat de wapens op indirecte wijze hun bestemming bereikten, alleen ging
het bij Irak om conventionele en defensieve wapens. Frankrijk leverde als belangrijkste bondgenoot van Irak
het grootste gedeelte van het zware wapentuig.63 Ten tweede werd er technologisch materiaal verkocht dat
geschikt was voor zowel militaire als burgerlijke doeleinden, zoals helikopters. Het uitwisselen van strategische
informatie behoorde ook tot het Amerikaanse steunpakket. Daarmee wisten de Irakezen zich beter te
positioneren in belangrijke veldslagen tegen het Iraanse leger. 64
Op financieel gebied kon de Iraakse regering geld lenen middels het kredietprogramma van de ‘Commodity
Credit Cooperation (CCC)’. Dit is een Amerikaanse overheidsinstantie die de belangen behartigt van de
agrarische sector, waaronder het stroomlijnen van financiële zaken en het zoeken naar nieuwe afzetmarkten.
Met het geleende geld kocht Irak landbouwproducten afkomstig uit de Verenigde Staten. Na jaren van
diplomatieke stilstand was Irak een potentiële markt geworden voor het Amerikaanse bedrijfsleven en met de
hervatting van de betrekkingen kon de handel weer toenemen. 65 De herstelde relatie bracht naast een
geostrategisch voordeel ook gunstige mogelijkheden met zich mee voor de export. In de periode 1985 tot en
met 1989 steeg de omzet van Amerikaanse bedrijven door de handel met Irak naar 1,5 miljard dollar, een
verdriedubbeling vergeleken met 1984.66
60
United States Embassy in Italy Cable from Maxwell M. Rabb to the Department of State: Rumsfeld’s larger
Meeting with Iraqi Deputy PM, 20 december 1983, National Security Archive, Briefing Book Middle East and
South Asia, Shaking Hands with Saddam, 5-8.
61
David Ryan, America and Iraq: Policy-making, Intervention, and Regional Politics (Londen 2009) 61.
62
Cable from Shultz to US Embassy in Iraq: Meeting Shultz – Aziz, 29 november 1984, National Security Archive,
Briefing Book Middle East and South Asia, Shaking Hands with Saddam, 5.
63
Irene Gendzier, ‘Invisible by Design: US Policy in the Middle East’, in: Diplomatic History vol. 26 nr.4 (2002)
pp. 593-618, aldaar 602.
64
Jentleson, With Friends Llike These, 192-193.
65
Kenneth I. Juster, ‘The United States and Iraq: Perils of Engagement’, in: Richard N. Haas e.a. ed., Honey and
Vinegar: Incentives, Sanctions, and Foreign Policy (Washington D.C. 2002) pp. 51 -69, aldaar 52.
66
Gendzier, ‘Invisible by Design’, 603.
17
Een groot politiek schandaal aan Amerikaanse zijde zette het voortbestaan van de betrekkingen tussen
Washington en Bagdad echter weer op losse schroeven. In november 1986 lekte uit dat de regering Reagan al
een jaar bezig was om in het geheim Amerikaanse gijzelaars vrij te krijgen die gevangen waren genomen door
Hezbollah, een sjiietische terroristische groepering in Libanon die nauwe banden had met Khomeini. Al snel
kreeg het schandaal door de media de naam ‘Iran-Contra affaire’ toegedicht. Het plan was om wapens aan Iran
te verkopen waarvan de opbrengst naar de Contra’s ging in hun strijd tegen de socialistische Sandinista in
Nicaragua. Reagan werd in grote verlegenheid gebracht omdat hij pretendeerde nooit te onderhandelen met
terroristen.67 Via Israël leverde de Verenigde Staten wapens aan Iran in de hoop dat de Iraniërs als
tegenprestatie druk zetten op Hezbollah om de Amerikaanse gijzelaars vrij te laten. De strategie werkte
nauwelijks, en alsof dat niet problematisch genoeg was, begon Hoessein de Amerikanen nog minder te
vertrouwen dan hij eigenlijk al deed.68
Door de affaire moest Reagan ook bij zijn eigen adviseurs de eenheid bewaren zodat de ontstane politieke
crisis niet escaleerde. Minister Shultz en minister Caspar Weinberger van Defensie golden als tegenstanders
van het plan. Vanuit Nationale Veiligheidszaken en de CIA, de organisaties die het plan hadden bedacht, werd
Reagan geadviseerd om vooral Shultz niet bij het proces te betrekken vanwege zijn negatieve standpunt over
eventuele onderhandelingen met Iran. 69 Shultz vond dat de geloofwaardigheid van het presidentschap op het
spel kwam te staan, juist omdat Reagan het niet onderhandelen met terroristen als een belangrijk uitgangspunt
zag in zijn buitenlandse beleid.70 Het mocht uiteindelijk niet baten voor de minister want de president besloot
hem inderdaad uit te sluiten van de Iran kwestie, met alle negatieve gevolgen van dien.
Vrijwel direct na het schandaal stuurde Reagan een brief aan Hoessein waarin hij de Iraanse kwestie
probeerde te verdedigen. De geheime diplomatie zou de Verenigde Staten en Irak ten goede komen omdat de
Amerikaanse regering had geprobeerd Iran te matigen in hun buitenlandse politiek. Hierdoor kon ook de
situatie in de Golfregio stabieler worden en kwam er uitzicht op het einde van de Irak-Iran Oorlog.71 Hoessein
reageerde echter met complete verbazing op de brief. Hij noemde de argumenten van Reagan
ongeloofwaardig, simpelweg omdat ze niet overeenkwamen met de werkelijke intenties van de Amerikanen.
Daar had Hoessein wel degelijk een punt. Wapens leveren aan de aartsvijand van Irak in samenwerking met die
andere vijand Israël om gijzelaars vrij te krijgen stond inderdaad haaks op het matigen van Iran, laat staan op
het beëindigen van de Irak-Iran Oorlog.72 De Iran-Contra affaire bevestigde voor Hoessein dat zijn achterdocht
over de intenties van de Verenigde Staten jegens het Midden-Oosten terecht was.
Nochtans wilde de regering Reagan haar steun aan Irak niet opgeven. Nationale Veiligheidsadviseur Frank
Carlucci pleitte voor het continueren van betrokkenheid omdat anders de Amerikaanse belangen in de
Golfregio op het spel kwamen te staan, waaronder de toegang tot olie en de kans op een toenemende invloed
67
Brown, Faces of Power, 407.
Fredman, ‘Shoring up Iraq’, 504.
69
Potter, Iran, Iraq, and the Legacies of War, 199.
70
Shultz, Turmoil and Triumph, 789.
71
National Security Council Secretariat: Letter from President Reagan to Saddam Hussein,
15 november 1986, The Reagan Files, The Middle East, 1-2, http://www.thereaganfiles.com/documentcollections/the-lebanon-files.html.
72
Fredman, ‘Shoring up Iraq’, 541.
68
18
van de Sovjet-Unie.73 Tevens kon op deze wijze de gewenste machtsbalans in stand worden gehouden
waardoor geen enkel land teveel macht kreeg in het Midden-Oosten. Daarvoor moest wel het vertrouwen aan
Iraakse zijde worden teruggewonnen, meestal door zoveel mogelijk de andere kant uit te kijken als Hoessein
over de schreef ging in de Irak-Iran Oorlog of bij binnenlandse ongeregeldheden. Zoals bij het ‘USS Stark
incident’ in mei 1987 toen het Iraakse leger per ongeluk het Amerikaanse schip USS Stark bombadeerde
waarbij veel doden vielen. De zaak werd afgedaan als een vergissing. 74 In maart 1988 kon Hoessein
ongehinderd zijn Al-Anfal campagne hervatten tegen de Iraakse Koerden in Noord-Irak. Bij een gifgasaanval op
de stad Halabja stierven naar schatting 5000 Koerden. Vanuit Washington kwam slechts een verklaring waarin
ze de aanval op de Koerden en het gebruik van chemische wapens afkeurden, maar daar bleef het bij. 75 Reagan
stond immers niet bekend als een voorvechter van mensenrechten. Zo noemde hij de gifgasaanval tegen de
Koerden een binnenlandse aangelegenheid waar de Verenigde Staten zich niet mee bemoeiden. Het was dan
ook geen verrassing dat de ‘Prevention Genocide Act’ uit september 1988 niet werd aangenomen. Deze akte
was op initiatief van enkele Congresleden opgesteld waarmee ze de Iraakse regering via sancties probeerden te
straffen voor het gebruik van chemische wapens. 76 Hoessein deed ondertussen net alsof de betrekkingen met
de Amerikanen weer in orde waren. Hij kon hun steun in de oorlog goed gebruiken en maakte voorlopig geen
punt meer van de Iran-Contra affaire.
Op 20 augustus 1988 kwam de Irak-Iran Oorlog ten einde middels Resolutie 598 van de VN Veiligheidsraad.
Na een jaar lang steggelen over de inhoud, de resolutie was al op 20 juli 1987 goedgekeurd door de
Veiligheidsraad, gingen Hoessein en Khomeini akkoord met de voorwaarden. Er was officieel geen vrede, maar
slechts een wapenstilstand.77 Door de resolutie kwamen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie dichterbij
elkaar te staan. Beide landen hadden in de Veiligheidsraad druk uitgeoefend om vanuit de internationale
gemeenschap aan te dringen op een einde van de oorlog. Volgens Shultz betekende deze samenwerking een
kleine doorbraak in hun gespannen verstandhouding omdat ze sinds veertig jaar weer aan dezelfde kant
stonden bij een internationaal conflict. 78 Dit sloot goed aan bij de eerdere normalisering in de relatie tussen
Washington en Moskou die in 1985 op gang was gekomen.
De regering Reagan probeerde de naoorlogse situatie met een optimistische blik te bekijken. Diplomatie
met Iran bleef voorlopig uitgesloten, maar de buitenlandse politiek van Irak leek gematigder dan voorheen.
Hoessein sprak minder negatief over Israël, zocht toenadering met gematigde Arabische staten zoals Jordanië
en Saoedi-Arabië, had de samenwerking met de Sovjet-Unie verminderd, en door de import van Europese
wapens en Amerikaans graan waren de contacten met het Westen toegenomen.79 Desondanks bleef er wel
bezorgdheid bestaan over de torenhoge schulden die Irak tijdens de oorlog met Iran had opgebouwd. Analisten
van de CIA concludeerden dat daarom de oude vete tussen Irak en Koeweit weer kon opspelen over de Bubiyan
73
‘Ibidem’, 542.
Tarock, The Superpowers’ Involvement in the Iraq-Iran War, 137.
75
Shultz, Turmoil and Triumph, 242.
76
Fredman, ‘Shoring up Iraq’, 545.
77
Shultz, Turmoil and Triumph, 932.
78
‘Ibidem’, 934.
79
Johnson, ‘Prelude to War’ http://academic.brooklyn.cuny.edu/history/johnson/iraqcase.htm, geraadpleegd
op 9 april 2016.
74
19
en Warbah eilandjes, die volgens de Iraakse regering bij Irak hoorden in plaats van Koeweit. Door de gunstige
ligging aan de Perzische Golf waren de eilandjes een economisch doelwit van Hoessein. Een betere toegang
naar zee bood de mogelijkheid om de olie-export te verhogen en dat kwam goed uit in een tijd van
economische problemen.80 Shultz vertrouwde Hoessein al helemaal niet. Na zijn ambstermijn benadrukte hij
dat de Irakese leider voor geen meter deugde: ‘We were at sword’s point with Iraq over chemical weapons, the
difficulty of compensation for the USS Stark, and signs of Iraq’s support for terrorists. New and tougher policy
toward Hussein’s Iraq by the incoming Bush administration was now appropriate.’ 81
Uit de woorden van Shultz is op te maken dat Hoessein tijdens de Irak-Iran Oorlog allerminst als een
marionet van de Verenigde Staten te werk ging. Zijn buitenlandse beleid mocht dan gematigder zijn dan
voorheen, maar de steun aan terroristische activiteiten en de ontwikkeling van chemische wapens gingen
gewoon door.82 Bovendien werkten de beleidsmakers in Washington en Bagdad volledig langs elkaar heen.
Hoessein gebruikte bijvoorbeeld dezelfde machtsbalansstrategie als de Amerikanen, zij het in omgekeerde
vorm. De regering Reagan wilde de machtsbalans in het Midden-Oosten behouden om de Amerikaanse
belangen in de Golfregio te waarborgen, en dat betekende dat zowel Iran en Irak de oorlog niet mocht winnen
of verliezen. Omdat na de revolutie van 1979 de diplomatieke banden met Iran waren verbroken, en Khomeini
meer kans had om Hoessein te verslaan dan andersom besloten ze in het Witte Huis om dan maar Irak te
steunen. Zo kon ook de invloed van de Sovjet-Unie worden ingeperkt die anders als enige supermacht
overbleef in het Midden-Oosten door haar bondgenootschap met Irak. Ondertussen hield Hoessein de Sovjets
juist aan boord om de machtsbalans tussen de twee supermachten in stand te houden zodat geen van hen de
overhand kreeg in het verloop van de Irak-Iran Oorlog.83 Hij wilde de ene supermacht niet inruilen voor de
andere en besloot van beide gebruik te maken.
De betrekkingen tussen de Verenigde Staten en Irak leverden dus de nodige steun op voor Hoessein, en de
regering Reagan had daarmee een manier gevonden om meer invloed in de Golfregio te krijgen, maar toch
moet de effectiviteit en intensiteit van hun samenwerking niet worden overschat. Op het gebied van
wapenleveranties en inlichtingen golden Frankrijk en de Sovjet-Unie achter de schermen als de belangrijkste
bondgenoten van Irak.84 In vergelijking met de Sovjets en de Fransen behoorden de Verenigde Staten slechts
tot een klein onderdeel van de ondersteunde partijen, en in het Witte Huis nam men formeel gezien een
neutrale positie in.85 Daarnaast was het onderlinge vertrouwen zwak, vooral aan Iraakse zijde, en na de IranContra affaire nam het vertouwen nog verder af.86 Het opmerkelijkste punt blijft echter de tegenstrijdigheid die
ontstond bij de aanpak van de Iraanse dreiging. Bij internationale samenwerkingsverbanden komt het vaker
voor dat doelstellingen verschillend zijn, maar meestal belemmeren deze elkaar niet wanneer ze worden
nagestreefd door de coöpererende partijen. Irak wilde Iran verslaan, terwijl de Verenigde Staten wilden dat
80
CIA Iraq’s National Security Goals, december 1988, National Security Archive, Briefing Book Middle East and
South Asia, Iraq and Weapons of Mass Destruction, 5, http://nsarchive.gwu.edu/NSAEBB/NSAEBB80/.
81
Shultz, Turmoil and Triumph, 242.
82
Jentleson, With Friends Llike These, 190.
83
‘Ibidem’, 185.
84
Brands, ‘Conspiring Bastards’, 637-638.
85
Shultz, Turmoil and Triumph, 931.
86
Fredman, ‘Shoring up Iraq’, 550.
20
geen van beide de oorlog won. Dat kon natuurlijk nooit een vruchtbare samenwerking opleveren. Door het
uitlekken van de Iran-Contra affaire werd de regering Reagan ontmaskerd waardoor het in een benarde positie
terecht kwam. De Amerikanen zochten een uitweg, en toen de Sovjet-Unie zich bereid toonde om gezamenlijk
in de VN Veiligheidsraad Resolutie 598 uit te vaardigen om de oorlog te beëindigen, werd de kans met beide
handen aangegrepen.
21
H3 Van continuering naar escalatie: De Koeweit crisis
Op 20 januari 1989 werd George Herbert Walker Bush beëdigd als de nieuwe president van de Verenigde
Staten. Al snel besloot hij op advies van zijn belangrijkste adviseurs om het naoorlogse beleid van Reagan ten
opzichte van de Golfregio te continueren: de diplomatie en handel met Irak moesten doorgaan en de
betrekkingen met Iran bleven vooralsnog uitgesloten. Door de onbesliste uitkomst van de Irak-Iran Oorlog leek
de machtsbalans in het Midden-Oosten in tact te blijven en waren de Amerikaanse belangen aldaar
veiliggesteld. In het beleidsvoorstel van Buitenlandse Zaken over de toekomstige relatie met Irak, nog
uitgevaardigd door de regering Reagan, luidde het advies om het land te beschouwen als een regionale macht
in plaats van een smakeloze dictatuur: ‘It is up to the new administration to decide whether to treat Iraq as a
distasteful dictatorship to be shunned where possible, or to recognize Iraq’s present and potential power in the
region and accord it relatively high priority. We strongly urge the latter view.’87
In feite sloten de Amerikanen zich aan bij West-Europese en Arabische politici die ook van mening waren
dat Hoessein gematigder uit de oorlog was gekomen. Het lukte hem om met name in het Midden-Oosten een
goede indruk te wekken. Vrijwel de direct na de oorlog, in november 1988, nam hij meer afstand van de
radicale tak van de PLO. Hij herstelde in 1989 de relatie met Egypte en in hetzelfde jaar werd op zijn initiatief
de Arabische Samenwerkingsraad opgericht, niet te verwarren met de Samenwerkingsraad van de Arabische
Golfstaten, waarvan ook Egypte, Noord-Jemen, en Jordanië deel uitmaakten. Dit samenwerkingsverband moest
een buffer vormen tegen een toekomstige Iraanse dreiging. Met Saoedi-Arabië werd een non-agressie
overeenkomst gesloten. Deze ontwikkelingen hadden achteraf gezien weinig kans van slagen, maar in
vergelijking met het eerdere buitenlandse beleid van Irak leek het op een verbetering en daarom voelde
niemand de behoefte om het land te isoleren. 88 De regering Bush was in de veronderstelling dat Hoessein
voorlopig niet meer op oorlogspad ging, mede door de uitputting die de Irak-Iran Oorlog had veroorzaakt.
Conform de zogenaamde ‘uitputtingsthese’ hield de Iraakse regering zich gedeisd omdat ze door
oorlogsmoeheid en hoge schulden andere prioriteiten stelde dan oorlog of andere expansiegerichte
activiteiten.89
Volgens James Baker, de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken onder George Bush, kleefden er
teveel veiligheidsrisico’s aan een isolering van Hoessein. Een volledige Amerikaanse afzijdigheid kon
bijvoorbeeld Irak en de Sovjet-Unie weer dichter bij elkaar brengen. Er moest vanuit Washington een bepaalde
mate van betrokkenheid blijven zodat de regering Bush zicht hield op de Iraakse ontwikkeling van de
mensenrechten, de steun aan terrorisme, en de eventuele opbouw van massavernietigingswapens. Daarbij was
het voordeel dat Irak door de wederopbouw een goede handelspartner kon worden van de Verenigde Staten,
Groot-Brittannië, Frankrijk , en West-Duitsland. Via de verbetering van de handelsrelaties hoopten de
Amerikaanse bewindslieden op een matiging van de Iraakse buitenlandse politiek. 90 Olie bleef het belangrijkste
exportproduct van Irak, en de Verenigde Staten exporteerde als grootste leverancier van agrarische producten
87
Jentleson, With Friends Like These, 96.
Kenneth I. Juster, ‘The United States and Iraq: Perils of Engagement’, 52.
89
Jentleson, With Friends Like These, 98-99.
90
James Baker, The Politics of Diplomacy: Revolution, War, and Peace, 1989-1992 (New York 1995) 262-263.
88
22
veel levensmiddelen naar het Arabische land zoals graan, tarwe, suiker, zuivel, en vlees. Ook de verkoop van
conventionele en defensieve wapens en de kredietverstrekking middels het Commodity Credit Cooperation
programma bleven doorgaan.91
Het Irak-beleid van Bush had bijna dezelfde uitgangspunten als van Reagan, een logische zaak aangezien
Bush als Reagan’s vice-president destijds een belangrijk aandeel had in de vormgeving van de Amerikaanse
buitenlandse politiek.92 Desalniettemin onderging het beleid kleine aanpassingen en werd het op 2 oktober
1989 als ‘National Security Directive 26’ in de praktijk gebracht, een nationale veiligheidsrichtlijn die overigens
betrekking had op de hele Golfregio. Voor Irak gold: ‘Normal relations between the United States and Iraq
would serve our longer term interests and promote stability in both the Gulf and the Middle East. The United
States Government should propose economic and political incentives for Iraq to moderate its behavior and to
increase our influence with Iraq (…).’93 Richard N. Haas, de directeur van de Nationale Veiligheidsraad, was de
grondlegger van deze veiligheidsrichtlijn. Zijn voorkeur voor een toenadering met Irak kwam door zijn
ontwikkelde antipathie tegen Iran wegens de Iraanse Revolutie van 1979.94 NSD-26 valt onder de categorie
‘carrot and stick policy’, oftewel een beleid waarbij de betrekkingen goed blijven zolang de andere partij zich
aan de regels houdt. Dat blijkt ook uit de aanvullende passage over Irak: ‘At the same, time the Iraqi leadership
must understand that any illegal use of chemical and/or biological weapons will lead to economic and political
sanctions, for which we would seek the broadest possible support from our allies and friends.’ 95
Baker benadrukte dat de naoorlogse situatie in Irak niet eens zo belangrijk was in het buitenlandse beleid
van Bush. Volgens de toenmalige minister hadden andere kwesties meer prioriteit, waaronder de val van de
Berlijnse Muur, het vredesproces tussen Israël en Palestina, de Amerikaanse gijzelaars in Libanon, en de
terugtrekking van de Sovjet-Unie uit Afghanistan.96 De CIA hield rekening met de mogelijkheid dat Hoessein de
financiële problemen van Irak probeerde op te lossen door zijn olierijke Arabische bondgenoten onder druk te
zetten, maar ook de geheime dienst maakte hier geen prioriteit van in hun analyses. Hoessein werd ingeschat
als een leider die meer overeenkomsten had met Assad dan met Khomeini, en dat hij zich voorspelbaar en
rationeel zou gedragen.97
In maart 1989 ontmoette Baker in Washington zijn Irakese ambtgenoot Nizar Hamdoun, de onderminister
van Buitenlandse Zaken, om te vergaderen over de toekomstige betrekkingen en de afwikkeling van het USS
Stark incident. Baker sprak zijn vertrouwen uit over de verstandhouding met Irak, maar bracht ook de
Amerikaanse bezorgdheid over de mensenrechten, de Iraakse steun aan terrorisme, en de ontwikkeling van
91
Jentleson, With Friends Like These, 102.
Jon Meacham, Destiny and Power: The American Odyssey of George Herbert Walker Bush (New York 2015)
422.
93
President George H.W. Bush, National Security Directive 26: US Policy Toward the Persian Gulf, 2 oktober
1989, Federation of American Scientists, National Security Directives, 2,
http://fas.org/irp/offdocs/nsd/index.html.
94
Johnson, ‘Prelude to War’ http://academic.brooklyn.cuny.edu/history/johnson/iraqcase.htm, geraadpleegd
op 9 april 2016.
95
National Security Directive 26, Federation of American Scientists, 2.
96
Baker, The Politics of Diplomacy, 263.
97
John K. Cooley, ‘Pre-Gulf War Diplomacy’ in: Survival 33 nr.2 (1991) 125-139, aldaar 127.
92
23
massavernietigingswapens onder de aandacht.98 Hamdoun nuanceerde op zijn beurt de negatieve
berichtgeving die hierover verscheen in de media en zag geen enkele reden voor bezorgdheid. Zijn verklaring
en de Iraakse financiële tegemoetkoming voor het incident met de USS Stark zorgde voorlopig voor genoeg
vertrouwen aan Amerikaanse zijde.
De regering Bush bestond in feite uit twee groepen als het ging over de verstandhouding met Irak,
namelijk de voorstanders en de twijfelaars. Bij de voorstanders heerste de overtuiging dat Hoessein een
gematigd leider was geworden en dat ze zich daarom geen zorgen hoefden te maken over de Amerikaanse
belangen in het Midden-Oosten. De handelsrelatie met Irak verliep voorspoedig en dat leidde er mede toe dat
de voorstanders de betrekkingen met Hoessein een kans gaven. Desondanks waren de voorstanders eerder om
pragmatische redenen dan uit overtuiging voor samenwerking met Irak omdat voor hen na de Iran-Contra
affaire geen andere opties waren. En dat was precies waar de twijfelaars anders over dachten. Zij geloofden in
een matiging van het Iraanse regime als Khomeini zou overlijden waardoor er mogelijkheden ontstonden om
de verstandhouding met Iran te verbeteren, net zoals in de periode van de sjah. Ayatollah Hashemi Rafsanjani,
de gedoodverfde opvolger van Khomeini, stond bekend als een gematigde geestelijke en politicus die zou
inzien dat een toenadering met de Verenigde Staten ook voordelig was voor Iran. 99 Bush, Baker, de Nationale
Veiligheidsraad, en de ministeries van Buitenlandse Zaken en Landbouw behoorden tot de voorstanders en
daarmee zaten ze op één lijn met Arabische landen als Egypte en Saoedi-Arabië. Met de president als
belangrijkste voorstander hadden de twijfelaars zoals de Senaat, de CIA, en Defensie het nakijken, hoewel er
vanuit deze groep nog geen sprake was van een sterke oppositie, zeker niet in het eerste jaar van Bush als
president.
Binnen de Amerikaanse regering vormde de ‘verdeeldheid’ geen probleem bij de uitvoer van het Irakbeleid, dat volgens de richtlijnen van NSD-26 in de praktijk werd gebracht. Hoessein vond echter de
Amerikaanse positie ten opzichte van Irak allerminst verhelderend. Zijn vertouwen in de motieven van de
Verenigde Staten was al flink afgenomen na ‘Irangate’ en de zogenaamde verdeeldheid maakte hem
argwanender dan voorheen.100 De regering Bush schatte de verstandhouding met Irak duidelijk optimistischer
in dan andersom.101 Ironisch genoeg was de Iraakse regering ook verdeeld in twee groepen, maar dan over de
diplomatie met het Westen. Binnen de Ba’ath partij verschilden de opvattingen van de ideologische en
seculiere tak, waarbij de ideologen een nauwere samenwerking met de Sovjet-Unie prefereerden, terwijl de
seculiere regeringsleden de ingeslagen weg met de Verenigde Staten in stand wilden houden zoals tijdens de
Irak-Iran Oorlog.102 Gezien de achterdocht van Hoessein jegens de Amerikanen was de verwachting dat hij voor
meer samenwerking met de Sovjet-Unie zou kiezen, de verstandhouding met Gorbatsjov was overigens relatief
goed gebleven, maar in plaats daarvan volgde hij de wens van de seculiere groep en besloot hij om zowel de
betrekkingen met de Amerikanen als de Sovjets te continueren.
98
George H.W. Bush en Brent Scowcroft, A world transformed (New York 1998) 306.
Khadduri en Ghareeb, War in the Gulf, 97.
100
‘Ibidem’, 98.
101
Fredman, ‘Shoring up Iraq’, 550.
102
Khadduri en Ghareeb, War in the Gulf, 97.
99
24
Hoessein leek dus een tegenstrijdige politiek te voeren met de Verenigde Staten waarbij hij het ene dacht,
maar het andere deed. Uit geconfisqueerde documenten van de Iraakse regering blijkt dat hij vlak na de IrakIran Oorlog, in de periode 1988-1989, in complottheorieën begon te geloven waarin de Amerikanen en
Israëliërs de macht in het Midden-Oosten wilden vergroten ten koste van Irak.103 Door het einde van de Koude
Oorlog zou de bewegingsvrijheid van de Verenigde Staten alsmaar zijn toegenomen, ook in de Golfregio. 104
Hoessein beschouwde
de ineenstorting van de communistische regimes in Oost-Europa als een
verontrustende ontwikkeling. Wat als hem hetzelfde te wachten stond? 105 Het vraagstuk of de Israëlische
regering werkelijk van plan was om Hoessein van de troon te stoten komt in dit betoog verder niet aan de orde,
maar Israël behoorde inderdaad tot een rivaliserende macht, ook vanuit militair opzicht, en sinds het
bombardement van de Iraakse nucleaire reactor in 1981 was de relatie met Bagdad zeer gespannen. 106
De regering in Bagdad verbaasde zich ook over wat in haar ogen werd gezien als selectieve
verontwaardiging bij het Iraakse wapenprogramma. Hoessein dacht dat er weinig weerstand kwam uit de
internationale gemeenschap als hij zijn arsenaal zou uitbreiden met massavernietigingswapens. Israël, India, en
Pakistan beschikte over soortgelijke middelen zonder een serieus tegengeluid van de Verenigde Staten. Zelfs
hun beschikking over nucleaire wapens leidde nauwelijks tot kritiek vanuit Washington. In Libië kon Moammar
al-Khadaffi eveneens zijn beleid uitvoeren zonder directe Amerikaanse inmenging. Hoessein zag veel
overeenkomsten tussen zijn situatie en die van Khadaffi , en verwachtte op basis daarvan dat de Verenigde
Staten net zo terughoudend zou zijn naar Irak als bij Libië. Beide landen hadden een seculiere machtsstructuur,
beschikten over grote olievoorraden, en Libië steunde terroristische organisaties intensiever dan Irak. Des te
meer stoorde het Hoessein dat de regering Bush specifiek kritiek uitte op de Iraakse productie van
massavernietigingswapens, terwijl Khadaffi weinig oppositie kreeg te verduren. 107 In eerste instantie was de
kritiek op het Iraakse wapenprogramma en de mensenrechtenkwestie vooral afkomstig van de Amerikaanse
media en het Congres, en in mindere mate van de regering Bush. Hoessein leek geen onderscheid te maken
tussen deze drie partijen waardoor hij niet goed in de gaten scheen te hebben dat de Amerikaanse regering het
helemaal niet zo slecht voor had met zijn regime.
Het klopte dat in 1988 en 1989 de berichtgeving in de Verenigde Staten niet voordelig uitpakte in de
beeldvorming over Irak. Nieuwszenders zoals ABC berichtte meerdere malen dat Irak een bedreiging vormde in
het Midden-Oosten wegens de productie van massavernietigingswapens en dat de omstandigheden voor de
Irakese Koerden en tegenstanders van het regime allesbehalve voldeed aan de naleving van mensenrechten.
Pogingen van het Congres om sancties in te stellen tegen Irak mislukte weliswaar, maar voor Hoessein waren
dit signalen die bewezen dat de Verenigde Staten vroeg of laat erop uit waren om hem uit zijn macht te
ontheffen.108 Mede door zijn wantrouwen tegenover buitenlandse invloeden werd het lastig voor de Iraakse
regering een weg te vinden in de nieuwe wereld van na de Koude Oorlog.
103
Brands, ‘Conspiring Bastards’, 648.
Duelfer en Dyson, ‘Chronical Misperception and International Conflict’, 98.
105
Gause ‘Iraq’s Decisions to go to War’, 56.
106
Khadduri en Ghareeb, War in the Gulf, 95-96.
107
Duelfer en Dyson, ‘Chronical Misperception and International Conflict’, 90.
108
Jentleson, With Friends Like These, 107 en 110.
104
25
Uit de bovenstaande analyse wordt duidelijk dat diverse oorzaken ten grondslag lagen aan de onzekere
houding van Hoessein als het ging om zijn optreden in de betrekkingen met andere landen. Een factor die nog
niet is besproken, maar wel aanleiding gaf tot de meeste onrust, was de enorme financiële schuld die Irak had
opgebouwd tijdens de Irak-Iran Oorlog. In een rapport van de CIA schatten analisten dat Irak na de oorlog met
Iran een schuld had van ongeveer 75 miljard dollar bij buitenlandse crediteuren. 109 Deze schuld kon niet binnen
afzienbare tijd worden afgelost via de export van olie omdat de olieprijs aan het eind van jaren tachtig in een
dalende lijn zat. Normaliter besluit een regering in een situatie als deze om haar economie onder toezicht te
stellen van het Internationaal Monetair Fonds (IMF), maar dat weigerde Hoessein. Hij wilde geen inperking van
zijn macht en kon voorlopig de financiën onder controle houden, onder andere door de Amerikaanse kredieten
van de Export-Import Bank en het Commodity Credit Cooperation programma. 110
In augustus 1989 kwam het CCC-programma onder vuur te liggen door het zogenaamde ‘Banca Nazionale
del Lavoro schandaal’. De Italiaanse Bank maakte in 1985-1988 deel uit van het financieringsteam die de
Amerikaanse export van agrarische producten naar Irak mogelijk maakte door de rekeningen van de exporteurs
te betalen. Het CCC-programma stond garant voor de terugbetaling van deze voorschotten zodat de druk op de
Iraakse regering niet te hoog werd en de handel kon doorgaan. 111 De vestiging in Atlanta raakte in de
problemen toen uitlekte dat medewerkers illegale leningen verstrekten aan Irak met een totale waarde van 4,5
miljard dollar. Volgens de media zou Hoessein dit geld niet gebruiken om agrarische producten aan te schaffen,
maar in plaats daarvan kocht hij wapens die zijn militaire positie moesten versterken. Verschillende
organisaties binnen de federale overheid, zoals het Pentagon, de FBI, en het ministerie van Landbouw stelden
een onderzoek in want harde bewijzen voor deze aantijging ontbraken en zouden er uiteindelijk nooit
komen.112 Het gebrek aan bewijs kon een schandaal niet meer voorkomen omdat de geheime leningen al voor
genoeg opschudding zorgde bij degenen die de betrouwbaarheid van het CCC-programma in twijfel trokken.
Aan Iraakse zijde werd het vertouwen er evenmin beter op. Tijdens een ontmoeting tussen James Baker en
Tariq Aziz in Washington op 6 oktober 1989 klaagde Aziz over hoe de Verenigde Staten probeerden om via de
CIA Irak dwars te zitten bij de ontwikkeling van het wapenprogramma, en dat het BNL-schandaal een slecht
teken was voor de toekomst van de Iraakse economie. In Bagdad waren de beleidsmakers ongerust geworden
over de voortzetting van het CCC-programma. Baker kalmeerde Aziz met de mededeling dat de regering Bush
geen plannen had om wijzigingen aan te brengen in haar Irak-beleid.113 Later in het jaar, op 8 november gaf de
president zijn goedkeuring voor nieuwe kredietgaranties ter waarde van 1 miljard dollar die in twee pakketten
van 500 miljoen dollar beschikbaar werden gesteld aan Irak. Het eerste pakket kon direct worden gebruikt, en
als het BNL onderzoek geen bezwaarlijke bevindingen opleverde dan kon er halverwege 1990 aanspraak
worden gedaan op het tweede pakket. Baker informeerde Aziz over de continuering van het CCC-programma,
109
Central Intelligence Agency, General Reports, Iraq Economic Data (2007)
https://www.cia.gov/library/reports/general-reports-1/iraq_wmd_2004/chap2_annxD.html, geraadpleegd op
15 april.
110
Freedman, The Gulf Conflict, 429.
111
‘Ibidem’, 26.
112
Johnson, ‘Prelude to War’ http://academic.brooklyn.cuny.edu/history/johnson/iraqcase.htm, geraadpleegd
op 9 april 2016.
113
Baker, The Politics of Diplomacy, 265.
26
maar stelde als voorwaarde dat Irak de Palestijnse autoriteiten ging aansporen tot een gesprek met afgezanten
van de Israëlische regering om weer een opening te vinden in het vredesproces. 114 Saddam Hoessein
onderhield nauwe banden met Yasser Arafat waardoor de Palestijnen indirect op een positieve manier
beïnvloed konden worden, maar sceptici van het vredesproces zagen volkomen terecht geen heil in deze
naïeve strategie van de Amerikanen.
De ontspanningspolitiek tussen de Israëliërs en de Palestijnen behoorde tot de prioriteiten in het
buitenlandse beleid van de Verenigde Staten, in tegenstelling tot de Amerikaanse betrekkingen met Irak. Na
zijn ambtstermijn erkende Baker dat hij niet precies wist wat er aan de hand was in Irak en hoe Hoessein zich
opstelde in de regionale politiek van het Midden-Oosten. ‘(…) there wasn’t much intelligence on what was
going on inside Iraq (…). As a result, it was extremely difficult to determine the extent to which Saddam was
making strategic shifts or mere tactical changes’.115 Door het overlijden van Khomeini in juni 1989 was immers
de meest dreigende actor voor de Amerikaanse belangen in de Golfregio verdwenen met als gevolg dat de
aandacht vanuit de Verenigde Staten voor de politieke ontwikkelingen in het Midden-Oosten verslapte. Toch
bleken ook hier de visies van de twee groepen in de regering Bush niet hetzelfde te zijn. Het Witte Huis bleef
samen met de Nationale Veiligheidsraad en het ministerie van Buitenlandse Zaken vasthouden aan de
richtlijnen van NSD-26, en zo geschiedde het, maar de CIA en het Pentagon constateerden dat Hoessein zijn
troepen na de Irak-Iran Oorlog niet had gedemobiliseerd en inmiddels over het sterkste leger beschikte van het
Midden-Oosten. De financiële problemen van Irak daarbij opgeteld deed de strategen van het Pentagon eind
1989 besluiten om het militaire beleid in de Golfregio te herzien, althans op papier, zonder medewerking van
andere departementen. Er werd rekening gehouden met een eventuele aanval van Irak op haar zuiderburen
Saoedi-Arabië en Koeweit.116
Ondertussen schetste ambassadrice April Glaspie vanuit Bagdad een somber beeld over de toekomst van
de Iraakse economie. Vooral het terugbetalen van de internationale schulden ging volgens haar veel problemen
opleveren voor Hoessein. In haar memo over de kredietwaardigheid van Irak rapporteerde ze dat het minstens
zes jaar zou duren voordat het land haar financiën weer op orde had. Dit constateerde ze naar aanleiding van
een gesprek met de onderminister van Financiën Sadoun Hammadi. Met een gunstige olieprijs kon de
economie sneller herstellen, maar door onderlinge afspraken tussen Koeweit en de Verenigde Arabische
Emiraten werd de olieprijs kunstmatig laag gehouden. Gewoonlijk was een prijs per vat tussen de 25 en 30
dollar, maar in 1989 kostte een vat olie slechts rond de 18 dollar. 117
Het duurde niet lang voordat de verstandhouding tussen Verenigde Staten en Irak weer op de proef werd
gesteld. Op 15 februari 1990 verscheen op de zender Voice of America (VoA), de officiële zender van de
Amerikaanse overheid voor het buitenland, een reportage genaamd ‘No More Secret Police’ over de
veranderingen in de wereld van na de Koude Oorlog. De makers van het item concludeerden dat er nog veel
totalitaire regimes actief waren, ondanks de ineenstorting van Oost-Europese dictaturen. In het aankomende
114
Jentleson, With Friends Like These, 137-138.
Baker, The Politics of Diplomacy, 267-268.
116
Johnson, ‘Prelude to War’ http://academic.brooklyn.cuny.edu/history/johnson/iraqcase.htm, geraadpleegd
op 9 april 2016.
117
Laurens J. Visser, Going To War in the Persian Gulf, 1991 – 2003 (Melbourne 2014) 106.
115
27
decennium was er geen plaats meer voor dit soort machtstructuren, zo voorspelden de makers van het
programma: ‘China, North Korea, Iran, Iraq, Syria, Lybia, Cuba and Albania, the 1990s should belong not to the
dictators and secret police but to the people.’118 Omdat Voice of America toen ook al in het buitenland uitzond,
kreeg Hoessein hoogte van deze reportage. De kritiek die in het programma werd gegeven stoorde hem
dermate dat Baker aan Glaspie de opdracht gaf om namens de Amerikaanse regering haar excuses aan te
bieden en afstand te nemen van de reportage zodat de verstandhouding met Irak niet verslechterde.
Tijdens het VoA-incident liet Hoessein zien dat achterdocht een terugkerende factor bleef in zijn politieke
opvattingen. Hij beschouwde elke vorm van kritiek uit de Verenigde Staten als een aanzet vanuit Washington
om zijn beleid te frustreren, dan wel zijn positie te verzwakken, zonder zich daarbij af te vragen of de kritiek
afkomstig was van de Amerikaanse regering, het Congres, of de media. Aan de andere kant was de
Amerikaanse retoriek inderdaad tegenstrijdig, in zoverre dat het tegenstrijdig kon overkomen. Bij Buitenlandse
Zaken liepen de beleidsmakers vaak achter de feiten aan omdat ze, zoals Baker al zei, vanwege andere
prioriteiten en een gebrek aan inlichtingen niet goed op de hoogte waren van de situatie in Irak. Er ontstond
een vicieuze cirkel waarin kritiek en ‘damage control’ elkaar opvolgden. 119
Hoessein begon langzamerhand een harder buitenlands beleid te voeren. Hij maakte geen geheim van zijn
achterdocht over Israëlische en Amerikaanse intenties in de Golfregio en de noodzaak om de slechte toestand
van de Iraakse economie te herstellen. Tijdens een top van de Arabische Samenwerkingsraad op 24 februari
1990 in de Jordaanse hoofdstad Amman gaf de Irakese leider een toespraak waarin hij zich uitliet over wat
volgens hem een complot was tussen Israël en de Verenigde Staten die de pan-Arabische belangen niet ten
goede kwam. Hoessein probeerde zich te manifesteren als de Arabische belangenbehartiger die in opstand
kwam tegen deze externe dreiging in een post-Koude Oorlog wereld: ‘The country that will have the greatest
influence in the Arab Gulf region and its oil will maintain its superiority as a superpower. This means that if the
Gulf people, along with all Arabs, are not careful, the Arab Gulf region will be governed by the U.S. will (…)
Peace in the Middle East is remote from the U.S. point of view because U.S. strategy needs an aggressive Israel,
not a peaceful one.’120 Wat de economie betrof kwam hij met dwangmatige voorstellen die de financiële
problemen van zijn land moesten oplossen. Hij vond dat het tijd was dat de Arabische Golfstaten hem
tegemoet kwamen op economisch gebied omdat hij deze landen had verdedigd tijdens de Irak-Iran Oorlog. In
een onderling gesprek met de Egyptische president Moebarak en de Jordaanse koning Hoessein vroeg de
Irakese leider aan hen of zij de leiders van de Golfstaten, te weten Saoedi-Arabië, Koeweit, en de Verenigde
Arabische Emiraten, konden informeren dat Irak niet alleen dringend een uitstel van betaling moest krijgen,
maar ook nog eens 30 miljard dollar om het land draaiende te houden. ‘Let the Gulf regimes know that if they
118
Nicolas J. Cull, The Decline and Fall of the United States Information Agency: American Public Diplomacy
1989-2001 (New York 2012) 41.
119
Fredman, ‘Shoring up Iraq’, 548.
120
Speech by Iraqi President Saddam Hussein at the Opening of the Fourth Summit of the Arab Cooperation
Council, Amman, 24 februari 1990, in: Philip Auerswald ed., Iraq 1990 -2006 Volume I: A Diplomatic History
Through Documents (New York 2009) 24-25.
28
don’t give this money to me, I will know how to get it’, aldus Saddam. 121 De Golfstaten waren de grootste
crediteurs van Irak met een bedrag van 40 miljard dollar.122
Door de financiële problemen van Irak werd de situatie in het Midden-Oosten alsmaar grimmiger. Het
water stond de regering aan de lippen, maar zonder hulp van het IMF kon Hoessein alleen via drastische
maatregelen Irak uit het financiële slop trekken. Hij eiste daarom een kwijtschelding van de schulden die
uitstonden bij de Golfstaten. Volgens hem waren de bedragen die hij van hen ontving gedurende de Irak-Iran
Oorlog geen leningen, maar steun. Des te onrechtvaardiger vond Hoessein het toen ze na de oorlog hun geld
wilden terughebben waardoor Irak in een keer met een enorme schuld zat opgescheept. Hij gebruikte
wederom het argument van de Arabische beschermheer als legitimering om van de schulden af te komen.
Zonder Iraakse bescherming had Iran de hele Arabische wereld bezet dus als tegemoetkoming was een
kwijtschelding volkomen terecht geweest, zo constateerde de Irakese leider. 123
Niet alleen de Golfstaten moesten het ontgelden. De Verenigde Staten bleven eveneens een belangrijk
doelwit in de complottheorieën van Hoessein. In een toespraak van 1 april 1990 aan zijn militaire
commandanten benadrukte hij nog eens het ‘arbitraire’ Midden-Oosten beleid van de westerse landen, waarbij
vooral het beleid van de Amerikanen als een bedreiging werd beschouwd: ‘The great players have now entered
the arena with all their might. (…) Let those who want to occupy Iraq try to do it. Let them come.’124 Saddam
klaagde zoals op eerdere momenten over de bemoeienis met interne zaken die de Iraakse soevereiniteit zou
schenden. Telkens waren massavernietigingswapens, terrorisme, en het schenden van mensenrechten de
onderwerpen waar veel kritiek op kwam. En telkens was het niet de Amerikaanse regering die de betreffende
kritiek uitte, maar het Congres en de media. Het Congres bleef aandringen op sancties die de export van
agrarische producten naar Irak moesten beëindigen, en de media kozen de Israëlische zijde wanneer het land
in conflict was met haar Arabische buurlanden. 125 In het Witte Huis trokken de beleidsmakers zich nauwelijks
iets aan van de kritiek over Irak. Zij hielden de richtlijnen van NSD-26 in stand, zo bleek uit het rapport
‘Richtlijnen voor Amerikaans-Iraaks beleid’:
‘Our efforts should concentrate on slow, steady pressure and realistic appraisal of our leverage. Few expect a humane
regime come to Iraq any time soon. We should therefore be realistic and demand of Iraq what we do of its neighbours, in
tune with our aim to rope Iraq into a conservative and responsible alignment in foreign policy.’126
Uiteindelijk leidde de toespraak tot een kortstondige crisis tussen Irak en Israël. Hoessein had op 15 maart
de Iraanse journalist Bazoft laten executeren op verdenking van spionage voor de Israëlische geheime dienst.
Bazoft werkte als journalist in Irak, maar volgens de Iraakse autoriteiten speelde hij informatie door aan de
121
Freedman, The Gulf Conflict, 45.
122
Central Intelligence Agency,
https://www.cia.gov/library/reports/general-reports-1/iraq_wmd_2004/chap2_annxD.html, geraadpleegd op
15 april.
123
Duelfer en Dyson, ‘Chronical Misperception and International Conflict’, 95.
124
Speech by Iraqi President Saddam Hussein, 1 april 1990, in: Auerswald ed., Iraq: 1990 -2006 Volume I, 29.
125
Khadduri en Ghareeb, War in the Gulf, 99.
126
Jentleson, With Friends Like These, 104-105.
29
Mossad over locaties van wapenfabrieken die het Israëlische leger wilde vernietigen. De executie bracht een
schok teweeg in de Westerse wereld, een reactie die Hoessein verbazingwekkend vond. Voor hem was het
weer een bewijs dat er een complot tegen hem gaande was waarin de Verenigde Staten en Israël
samenwerkten om het Iraakse regime omver te werpen. In zijn toespraak zei hij: ‘They will be deluded if they
imagine that they can give Israel a cover in order to come and strike at some industrial metalworks. By God, we
will make fire eat up half of Israel if it tried anything against Iraq.’127
Het westen nam de dreigende taal hoog op en interpreteerde het als een serieus veiligheidsrisico voor
Israël. Omdat Hoessein radicaler werd in zijn houding naar het westen, Israël, en de Golfstaten begonnen
politici in Washington de situatie in Irak meer prioriteit te geven. Vanuit Iraaks perspectief was er echter geen
sprake van radicalisme, maar eerder van een noodzakelijke manoeuvre die de Iraakse positie in de
internationale politiek moest verstevigen. President Bush besloot coulant te zijn naar het idee van enkele
senatoren uit het Congres die als delegatie onder leiding van de Republikeinse senator Bob Dole op 12 april
1990 naar Mosul wilden afreizen voor een ontmoeting met de Irakese leider. In het gesprek benadrukten de
senatoren dat de drie voorwaarden van het CCC-programma nageleefd moesten worden, niet alleen vanwege
de instandhouding van het CCC-programma, maar ook om de betrekkingen met de Verenigde Staten te
verbeteren en de veiligheid in het Midden-Oosten te garanderen. Volgens Amerikaanse inlichtingen deed de
Iraakse regering te weinig aan de verbetering van mensenrechten, de stopzetting van steun aan Palestijnse
terroristen, en de ontmanteling van het wapenprogramma. ‘Your recent statements , in which you threatened
to use chemical weapons against Israel, have created deep concern in countries all over the world, and it is
good for you and for the peace in the Middle East to urge you to reconsider going ahead with these dangerous
programs, statements, and provocative assertions’, zo luidde een passage uit de inleidende verklaring van de
senatoren.128 Hoessein liet weten dat hij zoveel mogelijk deed om aan de eisen te voldoen en ontkende te
beschikken over biologische wapens. Van de senatoren wilde hij weten waarom er in de Verenigde Staten
voortdurend kritiek was op de handelingen van de Iraakse regering. Dole legde uit dat de Amerikaanse media
vrijheid van meningsuiting hadden, en dat het Congres en de regering elkaar niet vertegenwoordigden. Hij gaf
het advies om in de toekomst de kritische media te negeren en goed na te gaan waar de kritiek vandaan kwam.
De discussie ging op een respectvolle wijze verder, alsof beide partijen oprecht wilden toewerken naar een
goede verstandhouding. Overigens hield Hoessein voet bij stuk bij zijn opstelling naar Israël door te zeggen dat
hij hard zou terugslaan als het Israëlische leger de Iraakse wapenfabrieken ging bombarderen.129
Na afloop van het gesprek informeerden de delegatieleden president Bush over de positieve indruk die ze
hadden gekregen. Dole, die veel invloed had in de Senaat, besloot om niet in te stemmen met de voorgestelde
sancties tegen Irak. Bush vertrouwde de delegatie en ging onder voorbehoud akkoord met de toekenning van
de overige 500 miljoen dollar aan handelskredieten waarmee Irak de import van agrarische producten uit de
Verenigde Staten kon voortzetten. 130 De eventuele continuering van het CCC- programma betekende niet dat
127
Speech by Iraqi President Saddam Hussein, 1 april 1990, in: Auerswald ed., Iraq: 1990 -2006 Volume I, 32.
Remarks by Iraqi President Saddam Hussein during a Meeting with a Delegation of U.S. Senators, Mosul, 12
april 1990, in: Auerswald ed., Iraq: 1990 -2006 Volume I, 33.
129
‘Ibidem’, 37.
130
Khadduri en Ghareeb, War in the Gulf, 105.
128
30
de Verenigde Staten net zoveel vertrouwen hadden in de verstandhouding met Irak als voorheen. Hoessein had
zich te vaak negatief uitgelaten over de Amerikaanse invloed in het Midden-Oosten, en hij kwam nauwelijks
tegemoet aan de voorwaarden van het CCC- programma. Daarom begonnen verscheidene politici in
Washington vanaf 1990 de druk op de regering Bush langzaam op te voeren in de hoop dat het buitenlandse
beleid van de Iraakse regering niet verder radicaliseerde. De voorlopige toekenning van het tweede
steunpakket was wat dat betreft geen poging om de verstandhouding te verbeteren, maar eerder een
voorzorgsmaatregel waarmee een verslechtering van de relatie voorkomen moest worden.
Een tweede steunpakket of niet, het vertrouwen in de betrekkingen begon bij zowel de Verenigde Staten
als Irak verder af te nemen. Het scepticisme van het Congres en de media sloeg over naar de regering, en
zodoende ontstond er een discussie tussen de vertegenwoordigers van de betrokken departementen over de
continuering van het CCC- programma. Richard Crowder, de staatssecretaris van Landbouw, wilde de
kredietverlening stopzetten omdat hij niet gerust was over de uitkomst van het BNL- onderzoek. Volgens hem
zou deze eventueel de indruk kunnen wekken dat het departement van Landbouw de publieke fondsen niet
goed kon beheren.131 Richard Haass en Brent Scowcroft van de Nationale Veiligheidsraad waren net als
ambassadrice Glaspie van Buitenlandse Zaken tegen een unilaterale beslissing vanuit Landbouw om de
kredietverlening te stoppen. Er stonden veel belangen op het spel: De olieimport vanuit Irak kende een stijging
van 80.000 vaten per dag in 1987 naar 675.000 vaten per dag in 1990, en de agrarische sector profiteerde van
de handel met Irak. John Kelly, hoofd van de afdeling Midden-Oosten Gerelateerde Zaken, wilde vasthouden
aan het ‘carrot and stick’ beleid van NSD-26, dus bij goed gedrag de betrekkingen zo lang mogelijk voortzetten
en bij moeilijkheden in staat zijn om maatregelen te treffen.132 Haass reisde in mei 1990 naar Bagdad voor een
ontmoeting met Aziz en probeerde de Irakese minister te overtuigen dat er snel een verbetering moest komen
in de naleving van de CCC-voorwaarden zodat de Amerikaanse regering de voorgestelde sancties en een
stopzetting van het kredietprogramma kon tegenhouden. Aziz gaf niet toe en Haass kwam met lege handen
terug in Washington. Scowcroft kon op zijn beurt de minister van Landbouw Clayton Yuetter niet van
gedachten veranderen over de stopzetting van het CCC-programma. Omdat het vredesproces tussen Israël en
Palestina voor Baker nog steeds belangrijker was dan de situatie in Irak werd de Iraakse kwestie overgelaten
aan de onderministers van de betrokken departementen. Op 29 mei stemde Ann Venemann van Landbouw,
Robert Kimmitt van Buitenlandse Zaken, en William Bar van Justitie tegen verdere voortzetting van het CCCprogramma. Daardoor kwam een tweede toezegging van 500 miljoen dollar aan leningen te vervallen. ‘After
receiving an update on the CCC and BNL investigations, there was unanimous sentiment for suspending all
economic credit programs for Iraq, and this was done’, aldus Baker die op afstand de kwestie had gevolgd. 133
Sinds de Iran-Contra affaire was de verstandhouding met Irak nog niet zo gespannen geweest.
In het Midden-Oosten hadden de Arabische landen in de tussentijd een top georganiseerd, van 28 mei tot
en met 30 mei, vanwege de opgelopen spanning tussen Irak en de Golfstaten. Door de opgelopen financiële
problemen van Irak trok Hoessein trok zich bijna niets meer aan van de internationale gemeenschap en zocht
131
Johnson, ‘Prelude to War’ http://academic.brooklyn.cuny.edu/history/johnson/iraqcase.htm, geraadpleegd
op 9 april 2016.
132
‘Ibidem’.
133
Baker, The Politics of Diplomacy, 271.
31
hij de confrontatie met de Golfstaten om een einde te maken aan de economische malaise. Bij zijn
openingstoespraak haalde hij eerst nog eens hard uit naar het bondgenootschap van de Verenigde Staten en
Israël: ‘It is the United States that largely provides the political cover for the Zionist entity’s policies (…). We
have to tell the United States that it cannot afford to pursue such policies and at the same time claim the
friendship of the Arabs.’134 Naast de eerder genoemde kritiek vanuit de Verenigde Staten bleef ook het
Amerikaans-Israëlisch bondgenootschap een doorn in het oog van Hoessein.
Vervolgens richtte hij tijdens een gesloten vergadering zijn aandacht op de schuldenlast van 10 miljard
dollar die uitstond bij Koeweit. Daar wilde hij zo snel mogelijk vanaf. De drie redenen waarmee hij de schuld
onrechtvaardig achtte waren de Iraakse bescherming van Koeweit gedurende de Irak-Iran Oorlog, de Koeweitse
overproductie van olie die nadelig uitpakte voor het herstel van de Iraakse economie, en de illegale boring naar
olie van Koeweit in het Iraakse Rumaila olieveld. Hoessein beschouwde Irak in een staat van ‘economische
oorlog’ en eiste op al deze punten compensatie via een kwijtschelding van de schulden. 135 Tevens laaide het
grensconflict op over de Bubiyan en Warbah eilandjes dat al sinds de Koeweitse onafhankelijkheid van Irak in
1913 een heikel punt was. Volgens de Iraakse regering behoorden de eilandjes tot Irak en door de gunstige
ligging aan de Perzische Golf waren deze een economisch doelwit van Hoessein. 136 De emir van Koeweit, sjeik
Jabir, reageerde niet op de beschuldigingen en liet na de top een brief sturen naar de VN Veiligheidsraad om de
zaak aan het licht te brengen. Tariq Aziz noemde het ongepast dat Koeweit van een interne Arabische
aangelegenheid een internationale kwestie maakte, zeker omdat er op regionaal niveau nog geen
onderhandelingen hadden plaatsgevonden over een oplossing van de problematiek. 137
Irak was na de stopzetting van het CCC-programma verder in de financiële problemen gekomen. Naar
aanleiding daarvan dreigde Hoessein de import van agrarische producten uit de Verenigde Staten te annuleren.
In Bagdad probeerde Glaspie te redden wat er te redden viel door de Irakese minister van handel Mohammed
Mahdi al-Salih te informeren dat het om een juridische kwestie ging in plaats van een politiek standpunt,
tevergeefs. Ze rapporteerde aan Buitenlandse Zaken dat de annulering van het CCC-programma negatieve
gevolgen ging opleveren. Canada en Australië stonden klaar om de plek van de Verenigde Staten in te nemen
bij het leveren van agrarische producten, net als Thailand en Viëtnam.138 Het vervallen van de kredietgaranties
schoot hierdoor haar doel voorbij. Ten tweede werd de achterdocht van Hoessein over het Amerikaanse
Midden-Oosten beleid alleen maar groter. Er ontstond een risico dat hij zich nog radicaler ging opstellen
tegenover de Golfstaten, met name Koeweit, en dat kwam de veiligheid in de Golfregio niet ten goede. 139
Hoessein streed niet alleen voor de overleving van de Iraakse economie, maar ook voor zijn persoonlijke
positie. De tegenwerking die hij kreeg te verduren was volgens hem bedoeld om zijn regime verder in het nauw
te drijven nadat geen enkele partij Irak tegemoet wilde komen bij een oplossing van de financiële problemen,
134
Speech by Iraqi President Saddam Hussein at the Opening of the Arab Summit, Bagdad, 28 mei 1990, in:
Auerswald ed., Iraq: 1990 – 2006 Volume I, 55.
135
Khadduri en Ghareeb, War in the Gulf, 105.
136
Migdal, Shifting Sands, 107.
137
Khadduri en Ghareeb, War in the Gulf, 108.
138
Department of State: Glaspie’s Meeting with Under Secretary Crowder, 16 maart 1990, Digital National
Security Archive, Iraqgate: Saddam Hussein, U.S. Policy and the prelude to the Persian Gulf War, 1980-1994, 1.
139
Visser, Going To War in the Persian Gulf, 113.
32
ondanks de risico’s die eraan verbonden waren. Tijdens de jaarlijkse revolutiedag van de Ba’ath partij op 17 juli
beschuldigde de Irakese leider bepaalde landen ervan, duidelijk geënt op Koeweit en de Verenigde Arabische
Emiraten, dat ze Irak een dolk in de rug hadden gestoken: ‘These venal actions by Kuwait and the United Arab
Emirates are part of a plan inspired by America. If the Iraqi terms are not agreed to, something effective must
be done.’140 Hoessein liet twee dagen later zijn leger oprukken naar de grens met Koeweit. In de Verenigde
Arabische Emiraten reageerden de bewindslieden bezorgder dan hun Koeweitse ambtgenoten en verzochten
de Amerikanen om gezamenlijk een militaire oefening uit te voeren in de Perzische Golf zodat Irak kon worden
afgeschrikt. De regering Bush ging akkoord en stuurde zes marineschepen die de Emiraten gingen assisteren in
hun zogenaamde afschrikmissie.
Er was nu sprake van een situatie waarin geen van de betrokken partijen wist wat de ander ging doen.
Hoessein wist inmiddels niet meer wat hij van de Verenigde Staten kon verwachten na hun assistentie aan
Koeweit in de Perzische Golf. Hij liet daarom op 25 juli ambassadrice Glaspie ontbieden voor een gesprek.
Saddam herhaalde veel van zijn eerdere kritiek over de Verenigde Staten, maar los van deze bezwaren wilde hij
de betrekkingen met de Verenigde Staten niet verslechteren: ‘We do not place America among the enemies.
(…) But repeated American statements last year make it apparent that America did not regard us as friends. (…)
The United States must have a better understanding of the situation and declare who it wants to have relations
with and who its enemies are.’141 Glaspie reageerde met de opmerking dat het voor de Amerikaanse regering
juist onduidelijk was wat de Irakezen van plan waren met hun troepen aan de Koeweitse grens. Hoessein
antwoordde dat hij geen keuze had aangezien elke vorm van diplomatie met Koeweit mislukte. De stationering
van het leger had alleen betrekking op het grensconflict over de Bubiyan en Warbah eilandjes.
Er zijn achteraf veel discussies gevoerd over deze ontmoeting waarin telkens de vraag terugkomt of
Glaspie aan Hoessein de indruk heeft gegeven dat de Verenigde Staten afzijdig zouden blijven bij een Iraakse
inval in Koeweit, bijvoorbeeld door John Mearsheimer die vindt dat Glaspie deze indruk wel had gegeven: ‘The
United States may not have intended to give Iraq a green light, but that is effectively what it did.’ 142 Op de
vraag van Hoessein over het Amerikaanse standpunt bij het betreffende grensconflict gaf Glaspie namelijk het
volgende antwoord: ‘We have no opinion on the Arab-Arab conflicts, like your border disagreement with
Kuwait’. De ambassadrice volgde hiermee de instructies van minister Baker die een bericht naar alle
Amerikaanse ambassades in het Midden-Oosten had gestuurd waarin nadrukkelijk werd verzocht om geen
partij te kiezen.143 Hoessein zou de afzijdigheid hebben geïnterpreteerd als het groene licht voor de inval in
Koeweit.
Bush gaf zelf aan dat Glaspie niets te verwijten viel: ‘It is a total misreading of this conversation to conclude
that we were giving Saddam a green light to seize his neighbor. (…) Her statement was standard State
140
Jentleson, With Friends Like These, 168.
Transcript Department of State: Meeting Between President Saddam Hussein and the American Ambassador
to Bagdad, 25 juli 1990, Digital National Security Archive, Iraqgate: Saddam Hussein, U.S. Policy and the prelude
to the Persian Gulf War, 1980-1994, blz. 5-7.
142
Mearsheimer, ‘An unnecessary war’, 54.
143
Baker Telegram to US Embassies, 24 juli 1990, Margaret Thatcher Foundation, US Sources: The Bush Library
(1989-1991), http://www.margaretthatcher.org/archive/results.asp?w=%22Bush%20Library%22&pg=1
141
33
Department language and has been grossly misconstrued as implying we would look the other way.’ 144
Anderen beweren dat Hoessein een tactiek van bedrog hanteerde die een verrassingselement moest
veroorzaken. Hij wilde niet dezelfde fout maken als Abd al-Karim Qasim, de vroegere Irakese leider die in 1961
Koeweit claimde, maar de mist inging door zijn plannen volledig kenbaar te maken waardoor de Britten en
Egyptenaren al eerder dan de Irakezen troepen stuurde naar Koeweit om het land te beschermen. Bovendien
verklaarde Tariq Aziz in 1996 aan het Amerikaanse nieuwsprogramma Frontline dat er na de ontmoeting met
de ambassadrice geen sprake was van onduidelijke signalen. De Iraakse regering ging niet uit van een
Amerikaanse afzijdigheid.145
Glaspie kon op basis van de informatie en instructies waarover ze beschikte inderdaad niet anders
handelen dan ze destijds deed, maar dat is geen argument waarmee de onduidelijkheid over een eventuele
Amerikaanse vrijbrief voor een Iraakse inval kan worden weerlegd. Het bekrachtigt evenmin dat de Amerikanen
groen licht gaven, alleen was het natuurlijk wel beter geweest dat in een gespannen situatie als deze de
regering Bush een duidelijke boodschap had afgegeven. Als Hoessein zeker wist, of geen behoefte had aan de
informatie over hoe de Verenigde Staten zouden reageren, dan had hij waarschijnlijk de ambassadrice niet
ontboden voor een gesprek. Het is daarom aannemelijker dat de reactie van Glaspie meer van invloed is
geweest dan de ontkenners hiervan beweren, of anders gezegd: Het ontbreken van een Amerikaanse
waarschuwing tegen een inval in Koeweit kon als een vrijbrief geïnterpreteerd worden, zeker door een
wanhopig figuur als Hoessein die alles aangreep om zijn problemen op te lossen. In een interview van 2004,
vlak na zijn arrestatie, beweerde hij nog weinig te weten over de betreffende ontmoeting. Hij meende zich te
herinneren dat de Verenigde Staten terughoudend zouden blijven in het conflict en vertelde dat hij opgelucht
was door het Amerikaanse standpunt.146 Deze verklaring kan onbetrouwbaar zijn, maar voorlopig past het bij
de gebeurtenissen die zich vlak voor de Iraakse inval in Koeweit afspeelden. De verklaring van Glaspie
impliceert dat de Verenigde Staten de kwestie niet goed benaderde: ‘We foolishly did not realized that he was
stupid, that he did not believe our clear and repeated warnings that we would support our vital interests.’ 147
Na het gesprek met Hoessein stuurde Glaspie een bericht naar Buitenlandse Zaken waarin ze haar
voorkeur uitsprak om de Arabische diplomatie een kans te geven bij de oplossing van het conflict tussen Irak en
Koeweit. Ze adviseerde dat terughoudendheid vanuit Washington op dat moment de beste strategie was,
ondanks alle spanningen in de regio. 148 Baker ging akkoord en dacht net als de leiders van de Arabische landen
dat Hoessein slechts intimideerde en geen actie ging ondernemen. Op initiatief van de Saoedische koning Fahd
kwamen op 31 juli in Jeddah belangrijke onderhandelaars van Irak en Koeweit bij elkaar voor een laatste poging
om de ruzie te beslechten. Hoessein stuurde de president van de Revolutionaire Commandoraad Izzat Ibrahim
al-Duri. Sjeik Jabir stuurde zijn minister-president sjeik Sa’d. Beiden waren de hoogste politieke functionarissen
in hun land. De ontmoeting had echter nauwelijks kans van slagen omdat beide afgezanten instructies hadden
144
Bush en Scowcroft, A World Transformed, 311.
Gause, ‘Iraq’s Decisions to go to War’, 62.
146
Duelfer en Dyson, ‘Chronical Misperception and International Conflict’, 86.
147
‘Ibidem’.
148
Cable US Embassy Bagdhad to Washington, 29 juli 1990, Margaret Thatcher Foundation, US Sources: The
Bush Library (1989-1991), 1-2.
145
34
meegekregen om geen enkele concessie te doen aan de wensen van de andere partij. Sa’d moest zich aan de
volgende richtlijnen houden: ‘Whatever you may hear from the Saudis or the Iraqis about brotherhood and
Arab solidarity, forget it. (…) The Iraqis want to compensate for their losses in the war at our expense. It should
not happen. That is the view of our friends in Egypt, Washington, and London.’ 149 De instructie van Al-Duri gaf
ook weinig hoop op een goede uitkomst: ‘If the Kuwaitis were to reveal their well known obstinancy, then you
may tell them that we have pictures of Kuwait when it was a mud-walled town. The only border we are ready
to recognize are those walls.’150 Ze kwamen uiteindelijk niet tot een overeenkomst en daarmee leek een
diplomatieke oplossing definitief van de baan te zijn. Op 2 augustus 1990 trok het Iraakse leger Koeweit
binnen.
Het klopt dat de Amerikaanse regering probeerde om de crisis in het Midden-Oosten op te lossen via
regionale diplomatie en terughoudendheid. Bush stuurde bijvoorbeeld vlak voor de Jeddah ontmoeting een
persoonlijk bericht naar Hoessein waarmee hij hoopte dat de Irakese leider de verstandhouding met de
Verenigde Staten op goede wijze wilde voortzetten, en dat het ieders belang diende het conflict met Koeweit
op een vreedzame manier te beëindigen. 151 Toch was de houding van de Amerikanen tot dusver te ambivalent
en te pragmatisch voor een effectief Midden-Oosten beleid. Enerzijds hadden ze geen mening over het
betreffende grensconflict, en anderzijds hechtten ze veel waarde aan de soevereiniteit van de Golfstaten. 152
John Kelly gaf na de mislukte Jeddah ontmoeting ook nog eens aan dat de Verenigde Staten geen
veiligheidsverdrag hadden met de landen in de Golfregio Een militaire interventie van Amerikaanse zijde
wanneer het Iraakse leger Koeweit zou binnenvallen lag daarmee niet in de lijn der verwachting.153 Als de
regering Bush daadwerkelijk wilde dat de kwestie door diplomatie werd opgelost dan had ze consequenter
moeten optreden. Brent Scowcroft concludeerde: ‘Our approach to averting conflict – to warn against
belligerent behavior, to make clear we would stand by our friends, yet continue to offer good relations for
good behavior – had failed.’154
Voor Hoessein was de inval in Koeweit een aanvaardbaar risico. Hij stond met de rug tegen de muur, niet
alleen vanuit economisch opzicht, maar ook vanwege zijn eigen veiligheid. Zijn regime kon intern ten val
worden gebracht tenzij er verbetering kwam in de levens van de Irakese burgers die sinds de Irak-Iran Oorlog
veel tegenspoed kenden. Op de lange termijn kon dat ten koste gaan van de stabiliteit in Irak en de druk op het
regime toenemen. Volgens Hoessein kon een Iraakse controle over de Koeweitse olierijkdom de economische
crisis oplossen en de heropbouw van Irak bekostigen, althans het was de laatste optie. 155 Een directe
confrontatie met de Amerikanen achtte hij onwaarschijnlijk. Het gesprek met Glaspie, het Amerikaanse
Viëtnamsyndroom, een kritische publieke opinie, en het feit dat de Verenigde Staten geen militaire verdragen
149
Khadduri en Ghareeb, War in the Gulf, 115.
‘Ibidem’.
151
Johnson, ‘Prelude to War’ http://academic.brooklyn.cuny.edu/history/johnson/iraqcase.htm, geraadpleegd
op 9 april 2016.
152
Ryan, America and Iraq, 58.
153
Cooley, ‘Pre-Gulf War Diplomacy’, 128.
154
Bush en Scowcroft, A World Transformed, 313.
155
Tarock, The Superpowers’ Involvement in the Iraq-Iran War, 226.
150
35
hadden met de landen in de Golfregio waren voor Hoessein evidente argumenten om niet te rekenen op een
Amerikaanse militaire interventie.
36
H4: Terug bij af: De Golfoorlog
Voor de regering Bush bleek de Iraakse inval in Koeweit een onverwachte gebeurtenis te zijn. In Washington
werd gerekend op een succesvolle uitkomst van de Arabische diplomatie waarmee Saoedi-Arabië, Egypte, en
Jordanië het regionale conflict wilden oplossen. Dit gebeurde niet. 156 Hosni Moebarak en koning Fahd vonden
dat Saddam Hoessein met de bezetting van Koeweit het vertrouwen in een diplomatieke oplossing had
geschaad, en daarom besloten ze de onderhandelingen met hem te beëindigen. Alleen de Jordaanse koning
Hoessein probeerde de Arabische diplomatie nog een kans te geven, maar de Amerikanen hadden net als de
Saoediërs en de Egyptenaren geen vertrouwen meer in een Arabische oplossing. ‘The United States will act
independently, only Kuwait asked for assistance from the United States’, aldus Bush in een onderling gesprek
met de Jordaanse koning.157 Vanuit de Sovjetregering waren ook geen aanwijzingen gekomen die een inval
voorspelden.
Wegens de vastgelopen onderhandelingen en het ontbreken van een concrete oplossing begonnen de
Amerikanen zich actief te bemoeien met de situatie in het Midden-Oosten. De strategie van afzijdigheid werd
losgelaten en er moest zo snel mogelijk een einde komen aan de Iraakse bezetting. President Bush en zijn
adviseurs stelden in stroomversnelling een plan op waarmee Hoessein in een hoek gedreven moest worden.
Het plan bestond uit drie fasen die stapsgewijs in de praktijk werden gebracht. Allereerst wilden de
Amerikanen diplomatieke druk zetten op de Iraakse regering. Dit moest in internationaal verband gebeuren
anders kon Hoessein het argument gebruiken dat de Amerikanen unilateraal en imperialistisch te werk gingen
in de Arabische wereld. Er werd daarom besloten om de Verenigde Naties (VN) in te schakelen. Via de VN werd
Irak op diplomatiek niveau ingesloten waardoor het voor Hoessein vrijwel onmogelijk was geworden om
medestanders te vinden voor zijn handelswijze ten opzichte van Koeweit. Middels de VN kon vervolgens ook
economische druk worden uitgeoefend door sancties in te voeren tegen Irak. Mochten de sancties ook geen
resultaat opleveren dan behoorde een militaire interventie nog tot de mogelijkheden. 158
Direct nadat Hoessein op 2 augustus zijn leger de opdracht had gegeven om Koeweit te bezetten kwamen
de leden van de VN Veiligheidsraad bij elkaar voor de uitvaardiging van Resolutie 660. Met deze resolutie
beschouwde de internationale gemeenschap de bezetting officieel als een onrechtmatige daad, en er werd
geëist dat de Iraakse regering onmiddellijk haar troepen terugtrok uit Koeweit. 159 Kort daarna, op 6 augustus,
volgde de aanname van Resolutie 661 die eveneens was bedoeld om de diplomatieke druk op Irak te verhogen
met als toevoegingen de economische sancties, en dat elk land, ook die geen VN-lidstaat waren, elke
ingevoerde wijziging door Irak in de machtsstructuur van Koeweit niet mocht erkennen. 160 Hoessein had
namelijk in de kleine oliestaat een vervangend regime laten installeren. Sjeik Jabir was naar Saoedi-Arabië
gevlucht en wachtte daar in vrijwillige ballingschap af wat er verder ging gebeuren. De resoluties moesten het
156
Bartholomew Sparrow, The Strategist: Brent Scowcroft and the Call for National Security (New York 2015)
420.
157
Khadduri en Ghareeb, War in the Gulf, 128.
158
Baker, The Politics of Diplomacy, 277-278.
159
UN Resolution 660: The Situation between Iraq and Kuwait, 2 augustus 1990, https://documents-ddsny.un.org/doc/RESOLUTION/GEN/NR0/575/10/IMG/NR057510.pdf?OpenElement.
160
UN Resolution 661: The Situation between Iraq and Kuwait, 6 augustus 1990 (zie link Resolution 660).
37
multilaterale karakter van de internationale oppositie benadrukken zodat Hoessein in de overtuiging raakte dat
hij was geïsoleerd en geen kant op kon.
Er is tot op heden geen direct bewijs bekend, ‘no smoking document’, waarmee kan worden verklaard
waarom Irak uiteindelijk Koeweit binnentrok en bezette. 161 Wel zijn er plausibele suggesties die meer
helderheid kunnen geven over deze gebeurtenis. Zoals eerder gezegd hoopte Hoessein dat hij door een
militaire interventie snel over de waardevolle bezittingen van Koeweit kon beschikken om de Iraakse financiën
op orde te brengen. Zo niet, dan had hij met het bezit van de Koeweitse grondstoffen nog altijd een goede
onderhandelingspositie. Naar het IMF stappen wilde hij niet, dus bleven er twee alternatieven over: Niets doen
en verder wegzakken in het financiële moeras waardoor de stabiliteit van Irak in gevaar kwam, of het heft in
eigen handen nemen door zijn opponenten een stap voor te zijn waarin de aanval als de beste verdediging
gold. Hoessein leek wel degelijk overtuigd van zijn kansen en koos voor annexatie. ‘Niets doen’ was voor hem
geen optie. Irak beschikte over het sterkste leger van het Midden-Oosten, en met de verwachting dat de
internationale gemeenschap op militair niveau terughoudend bleef, stond eigenlijk niets een invasie in de weg.
Mocht er alsnog een internationale troepenmacht Koeweit te hulp schieten, dan was er veel tijd nodig om dat
voor elkaar te krijgen. De tussenliggende periode kon de Iraakse regering dan gebruiken om zoveel mogelijk
eisen te stellen en de saamhorigheid van de internationale coalitie te fragmenteren. 162
Het is aannemelijk dat Hoessein niet alleen vanuit economische noodzaak en veiligheidsoverwegingen
handelde. Hoewel uit Iraakse documenten blijkt dat deze factoren doorslaggevend waren in zijn besluit om
Koeweit te annexeren moet de ideologische factor niet worden uitgesloten. Irak had een schuld van 40 miljard
dollar uitstaan bij de Golfstaten en nog eens 35 miljard dollar bij overige buitenlandse schuldeisers. De 10
miljard dollar die bij Koeweit uitstond was dus een flink bedrag, maar ook zonder deze schuld bleef de Iraakse
begroting diep in de rode cijfers staan. Er leek dus meer aan de hand te zijn dan de financiële malaise en de
instandhouding van het Iraakse regime. Hoogstwaarschijnlijk kon Hoessein het niet verkroppen dat een klein
land als Koeweit Irak klem zette op financieel gebied, en wilde hij aantonen dat er met hem niet te spotten viel.
Irak was immers een potentiële grootmacht in het Midden-Oosten. Een ministaat als Koeweit, dat als sinds
haar onafhankelijkheid in 1913 door de Irakese bewindslieden als onderdeel van Irak werd beschouwd, kon
daarom volgens de Iraakse autoriteiten geen voorwaarden stellen aan haar machtige buurland. 163
Bij de regering Bush was ondertussen de bezorgdheid toegenomen over de mislukte Arabische diplomatie.
Met name de beperkte inspanning en het uitblijven van een afkeurende reactie van de Saoedische koning Fahd
leidde tot ongerustheid in het Witte Huis. 164 Bush en Scowcroft kregen de indruk dat Hoessein ook van plan
was om Saoedi-Arabië te annexeren, maar zonder verzoek van de Saoedische regering voor extra
veiligheidsmaatregelen hadden de Amerikanen tot hun grote onvrede geen directe aanleiding voor inmenging
in de betreffende crisis: ‘I (Bush) was worried that the Iraqis would indeed move across the border into Saudi
161
Brands, ‘Conspiring Bastards’, 654.
Gause, ‘Iraq’s Decisions to go to War’, 60.
163
Khadduri en Ghareeb, War in the Gulf, 122.
164
‘Ibidem’, 128.
162
38
Arabia. With so many tanks heading south, it seemed incontrovertible that Saddam had such plans. Brent and I
talked about the possibility of a swift Iraqi strike at the Saudi oil fields.’165
Minister van Defensie Dick Cheney ging in de eerste week van augustus 1990 naar Riyad voor overleg met
de Saoediërs over de stationering van Amerikaanse troepen op hun grondgebied. Koning Fahd reageerde
terughoudend op het voorstel vanwege twee incidenten uit het verleden. Hij liet zijn ambassadeur prins Bandar
in Washington aan Scowcroft uitleggen wat het probleem was. Tijdens de Iraanse Revolutie van 1979 boden de
Verenigde Staten luchtsteun aan voor de bescherming van Saoedi-Arabië tegen de Iraanse dreiging, maar de
straaljagers waren ongewapend waardoor de steun niets voorstelde. Dit werd niet in dank afgenomen door de
Saoediërs. Het tweede incident betrof het Amerikaanse optreden gedurende de militaire interventie in Libanon
in de periode 1982-1984. De mariniers werden met veel machtsvertoon naar Libanon gestuurd om vervolgens
na de terroristische aanslag van 1983 op hun kazerne in Beiroet weer in stilte terug te trekken naar de
Verenigde Staten. Koning Fahd was bezorgd over een herhaling aan Amerikaanse zijde als er op militair niveau
actie nodig was.166 Hij liet aan Cheney weten dat hij alleen akkoord ging als er een grote hoeveelheid soldaten
werd gestuurd, en dat het Amerikaanse leger direct het land moest verlaten als de Iraakse bezetting van
Koeweit ten einde was gekomen.167 Een internationale coalitie met onder andere soldaten uit Arabische landen
genoot de voorkeur van de Saoedische regering omdat een volledige Amerikaanse troepenmacht gevoelig lag
bij de Arabische bevolking.168
Bush en Scowcroft kwamen tegemoet aan de eisen van de Saoedische regering, mede omdat zij ook de
voorkeur gaven aan een internationale samenwerking. Wat dat betreft sloten de wensen van koning Fahd goed
aan bij de strategie van de Amerikanen. Het lukte Baker zelfs om de militaire operatie te financieren via de
Saoedische en de Koeweitse bewindslieden. Koning Fahd en sjeik Jabir betaalden ieder vijftien miljard dollar
voor operatie ‘Desert Shield’, waarmee de bescherming van Saoedi-Arabië werd gerealiseerd.169 In een artikel
van ex-CIA medewerker Charles Duelfer en politicoloog Stephen Benedict Dyson over de betrekkingen tussen
de Verenigde Staten en Irak wordt opgemerkt dat de regering Bush eigenlijk hetzelfde deed als Hoessein toen
de Irakese leider van de Koeweitse regering verlangde dat er een financiële vergoeding, dan wel een
kwijtschelding moest komen wegens de Iraakse bescherming tijdens de Irak-Iran Oorlog. Bij Desert Shield
moesten Saoedi-Arabië en Koeweit voor een groot deel van de kosten opdraaien.170
Hoessein noemde een eventuele bezetting van Saoedi-Arabië onzin en ontbood Joseph C. Wilson, de
belangrijkste diplomaat van de Amerikaanse ambassade in Bagdad na het vertrek van Glaspie. De Irakese leider
vertrouwde de opbouw van de troepenmacht in Saoedi-Arabië niet: ‘If things remain as they have been, the
Saudis remain our brothers. In light of this we do not understand US statements about these claims that the
next steps would be against Saudi Arabia. We wonder whether you are trying to incite an incident started for
165
Bush en Scowcroft, A World Transformed, 335.
Meacham, Destiny and Power, 429.
167
‘Ibidem’, 431.
168
Migdal, Shifting Sands, 113.
169
Baker, The Politics of Diplomacy, 289.
170
Duelfer en Dyson, ‘Chronical Misperception and International Conflict’, 95.
166
39
U.S action against Iraq.’171 Hoessein had in 1989 een non-agressie overeenkomst gesloten met koning Fahd, en
hij maakte aan Wilson duidelijk dat hij het betreffende akkoord niet wilde schenden. 172
Van de diplomatie tussen Washington en Bagdad was inmiddels weinig overgebleven. Beide partijen lagen
op ramkoers en ontwikkelden zich tot vijanden van elkaar. Irak had al langer problemen in haar betrekkingen
met andere staten, maar het buitenlandse beleid van Bush was honderdtachtig graden gedraaid ten opzichte
van de periode ervoor, alsof de Amerikanen zich besodemieterd voelden door Hoessein en het daarom tijd
vonden voor harde maatregelen. 173 Op 8 augustus hield Bush een toespraak over de stationering van
Amerikaanse troepen in Saoedi-Arabië waarin hij duidelijk aangaf dat Hoessein volgens hem te ver was gegaan
met de annexatie van Koeweit, en dat er een wereldwijd probleem was ontstaan: ‘This aggression came just
hours after Saddam Hussein specifically assured numerous countries in the area that there would be no
invasion. There is just no justification whatsoever for this outrageous and brutal act of aggression. (…)This is
not an American problem or a European problem or a Middle East problem: It’s the world’s problem.’ 174 Bush
liet het moment niet onbenut om ook de goede verstandhouding met Saoedi-Arabië te onderstrepen: ‘The
decision to deploy US air and ground forces grows out of the longstanding friendship and security relationship
between the United States and Saudi Arabia.’175
Desert Shield werd dus uitgevoerd om Saoedi-Arabië te beschermen tegen een Iraakse inval, maar zoals
Hoessein al bevestigde tegenover Wilson wilde de Irakese leider zijn leger niet verder laten oprukken naar het
zuidelijke buurland. Uiteraard waren dat soort toezeggingen niet betrouwbaar, maar de inname van Koeweit
was wel van een ander kaliber dan de bezetting van een groot land als Saoedi-Arabië, zeker met de
aanwezigheid van het Amerikaanse leger die als onderdeel van de internationale coalitie klaar stond om in te
grijpen. Dat maakte het Amerikaanse verdedigingsmotief niet geloofwaardig. Bush en zijn adviseurs wilden niet
het risico nemen dat Saoedi-Arabië binnen de invloedssfeer van Irak terecht kwam. Daarom was hun
bezorgdheid zo groot over de terughoudendheid van de Saoediërs ten opzichte van de Iraakse inval in Koeweit.
Saoedi-Arabië moest zo snel mogelijk aan Amerikaanse, of westerse zijde komen te staan, ver weg van
Hoessein. Vanuit een politiek perspectief hoefde daarvoor geen stationering van een internationale
troepenmacht plaatsvinden. Een officiële verklaring hierover van de Saoedische regering was afdoende
geweest. Desert Shield was niets meer dan een voorbereiding van een offensief op het Iraakse leger en de
garantie dat Saoedi-Arabië aan de kant van de internationale coalitie bleef.
Het Iraakse leger bleef ondanks de militaire versterking in Saoedi-Arabië steevast in Koeweit. Hoessein
vond het niet nodig om toe te geven aan de druk die op hem werd uitgeoefend. Een terugtrekking veranderde
niets aan de lastige situatie waarin hij zich bevond. De aanwezigheid van de internationale coalitie, die
voornamelijk
uit Amerikaanse troepen bestond, beschouwde Saddam als een vals dreigement, en hij
verwachtte dat de Verenigde Staten op de lange termijn zouden zwichten voor de negatieve reacties van de
171
Cable US Embassy Baghdad to Washington, 6 augustus 1990, Margaret Thatcher Foundation, US Sources:
The Bush Library (1989-1991), 2.
172
Cooley, ‘Pre-Gulf War Diplomacy’, 130.
173
Hybel, US Foreign Policy Decision-Making from Kennedy to Obama, 106.
174
President Bush’s Address to the Nation Announcing the Deployment of United States Armed Forces to Saudi
Arabia, 8 augustus 1990, in: Auerswald ed., Iraq: 1990 – 2006 Volume I, 92.
175
‘Ibidem’, 93.
40
Amerikaanse publieke opinie zodat er geen oorlog uitbrak. 176 Hoessein maakte hier een grote inschattingsfout
want tegen zijn verwachting in bleef de crisis niet beperkt tot een regionaal conflict, maar ook de
teleurstellende bijval van de overige Arabische landen was voor hem een onaangename verrassing. Op Libië en
Jemen na kozen landen als Egypte, de Emiraten, en Marokko partij voor de internationale coalitie waardoor er
weinig
overbleef van het panarabisme waar Hoessein volgens zichzelf sterk voor maakte. Het
globaliseringproces van na de Koude Oorlog, met name op economisch gebied, leidde ertoe dat de meeste
Arabische politici afstand namen van het pan-Arabische gedachtegoed en de belangen van de eigen staat
voorrang gaven.177
Over Hoessein zijn historici en politicologen inmiddels in overeenstemming dat hij gedurende zijn
presidentschap over de absolute macht beschikte en in feite als een autocraat te werk ging. Bij het
besluitvormingsproces van de Iraakse inval in Koeweit was dit niet anders. De leiderschapsstijl van Bush blijkt
lastiger om te beschrijven, vooral als het gaat over zijn aanpak van de gespannen situatie in het MiddenOosten. Bush zou een afwachtende houding hebben aangenomen waarbij consensus tussen hem en zijn
adviseurs een belangrijk uitgangspunt vormde. 178 In een andere visie wordt de Amerikaanse president
gekarakteriseerd als een inflexibele leider die op hiërarchische wijze beslissingen nam en weinig ruimte gaf aan
de uitwisseling van verschillende adviezen. 179 Beide omschrijvingen zijn goede recapitulaties van de
leiderschapsstijl van Bush gedurende verschillende fasen van zijn ambtstermijn, maar de visie waarin zijn
hardnekkigheid wordt benadrukt komt het dichtst in de buurt van de manier waarop hij de beslissingen nam
over de Amerikaanse betrokkenheid bij de Golfcrisis.
Naarmate de verstandhouding tussen de Verenigde Staten en Irak verslechterde, begon Bush zijn rivaliteit
met Hoessein steeds persoonlijker aan te trekken. Op een gegeven moment vergelijk hij de Irakese leider met
Adolf Hitler: ‘I saw a chilling parallel between the German Army and what the Iraqi occupiers were doing in
Kuwait. I caught hell on this comparison of Saddam to Hitler, with critics accusing me of personalizing the crisis,
but I still feel it was an appropriate one.’180 Scowcroft adviseerde de president om zulke uitspraken achterwege
te laten. Het wekte volgens hem de indruk dat de Verenigde Staten het Iraakse regime omver wilden werpen
terwijl er op dat moment geen plannen waren voor zulke scenario’s. Scowcroft wilde geen valse verwachting
scheppen.181 Voor hem was het behoud van de machtsbalans in het Midden-Oosten de belangrijkste reden
waarom de Amerikaanse regering betrokken was bij het conflict tussen Irak en Koeweit: ‘If Iraq didn’t retreat
from Kuwait, then it was the trick to damage its offensive capability without weakening the regime to the point
that a vaccuum was created, and destroying the balance between Iraq and Iran, further destabilizing the region
for years’, deels omdat de veiligheid in de regio op het spel stond, maar ook om de export van olie niet in
gevaar te brengen.182 Op 20 augustus werd daarom het buitenlandse beleid aangescherpt middels de
uitvaardiging van ‘National Security Directive 45’. Met deze veiligheidsrichtlijn werden vier doelen nagestreefd,
176
Gause, ‘Iraq’s Decisions to go to War’, 60-61.
Migdal, Shifting Sands, 114.
178
Preston, The President and his Inner Circle, 164.
179
Hybel, US Foreign Policy Decision-Making from Kennedy to Obama, 105.
180
Bush en Scowcroft, A World Transformed, 375.
181
Brown, Faces of Power, 494.
182
Bush en Scowcroft, A World Transformed, 383-384.
177
41
te weten de onmiddellijke en onvoorwaardelijke terugtrekking van het Iraakse leger uit Koeweit, de restauratie
van de Koeweitse regering, de betrokkenheid van de Verenigde Staten bij de veiligheid van de Perzische Golf,
en de bescherming van Amerikaanse burgers in het buitenland.183
Voor Bush kon de oorlog niet vroeg genoeg beginnen. Hij zag geen andere mogelijkheid dan Irak met
geweld uit Koeweit te verjagen. In zijn beschrijving van een gesprek met Scowcroft van 23 augustus meldt de
president: ‘I could not see how we were going to remove Saddam Hussein from Kuwait without using force. (…)
I asked impatiently when we could strike.’184 Niet iedereen in zijn regering vond het verstandig om zo snel
mogelijk oorlog te voeren. Minister Baker van Buitenlandse Zaken wilde de werking van sancties afwachten en
een militaire interventie als laatste middel gebruiken, terwijl zijn onderminister Eagleburger de voorkeur gaf
aan de harde aanpak van Bush.185 Voorlopig werd de strategie van Baker aangehouden, maar een militair
offensief was eigenlijk al vanaf augustus de optie om de crisis in de Golfregio te beslechten.
Margaret Thatcher, toen in haar laatste dagen als premier van Groot-Brittannië, stond achter deze
standvastige houding. Dit werd nog eens bevestigd tijdens een telefoongesprek met Bush op 26 augustus over
een incident met Iraakse tankers die op het punt stonden om uit te varen waarmee Hoessein de ingestelde
sancties van de Verenigde Naties zou negeren. Op verzoek van Baker besloot Bush te wachten met een aanval
op de tankers omdat anders de kans bestond dat de Sovjets hun steun bij de VN introkken. Een aanval kwam er
niet en via de uitvaardiging van Resolutie 665 door de VN Veiligheidsraad werd er een zeeblokkade ingesteld.
Thatcher, die liever de Amerikanen unilateraal zag optreden, reageerde twijfelachtig over de ingeslagen weg.
Ze adviseerde Bush met de fameuze woorden: ‘Well, all right George, but this is no time to get wobbly.’186
De VN Veiligheidraad was belangrijk voor de opvoering van de internationale druk op Irak, maar vanuit een
juridisch perspectief hoefde de Veiligheidsraad niet te worden ingeschakeld voor harde maatregelen. Leden
van de Verenigde Naties kunnen beroep doen op artikel 51 van het VN Handvest waarmee lidstaten de
mogelijkheid hebben om onder bepaalde omstandigheden unilateraal te opereren, en deze optie hielden de
Verenigde Staten achter de hand.187 In plaats van unilateralisme kozen de Amerikanen voor een ‘verkapt’
unilateralisme, oftewel de indruk wekken dat het multilateralisme werd toegepast terwijl de regering Bush de
regie volledig in handen hield. Er was weliswaar sprake van samenwerking op internationaal niveau om Irak uit
Koeweit te verdrijven, bijvoorbeeld via de VN resoluties en de stationering van troepen, maar het waren de
Verenigde Staten die bepaalden wanneer en hoe de internationale besluitvorming tot stand kwam.
Na de mislukte Arabische diplomatie, de twijfel over de effectiviteit van sancties, en uit vrees dat de
internationale samenwerking uit elkaar zou vallen naarmate de tijd vorderde, besloot Bush haast te maken met
het indienen van een voorstel in de VN Veiligheidsraad die de mogelijkheid moest bieden voor een militaire
interventie. Baker kreeg de opdracht om zoveel mogelijk leden van de Veiligheidsraad achter het voorstel te
183
President George H.W. Bush, National Security Directive 45: US Policy in Response to the Iraqi Invasion of
Kuwait, 20 augustus 1990, Federation of American Scientists, National Security Directives, 2,
http://fas.org/irp/offdocs/nsd/index.html.
184
Bush en Scowcroft, A World Transformed, 353.
185
Hybel, US Foreign Policy Decision-Making from Kennedy to Obama, 98.
186
Bush en Scowcroft, A World Transformed, 352.
187
Baker, The Politics of Diplomacy, 279.
42
krijgen.188 Vlak voor zijn reis, die beter bekend staat als de ‘Tin Cup Trip’, kreeg de minister een instructie mee
van Scowcroft. Baker moest aan de betreffende politieke leiders vragen of ze een VN resolutie zouden steunen
die het gebruik van geweld legitimeerde, wat hun reactie was als Israël militair terugsloeg na een Iraakse
aanval, of ze bereid waren om het Amerikaanse leger toe te laten op hun grondgebied waarmee een aanval op
Iraakse militairen en materiaal kon worden uitgevoerd, en of ze het accepteerden dat de Verenigde Staten het
bevel kregen over de internationale coalitie als er een militaire interventie zou plaatsvinden.189 Het lukte Baker
om twaalf van de vijftien leden van de Veiligheidsraad te overtuigen, en op 29 november werd Resolutie 678
aangenomen. Alleen de VN ambassadeurs van Cuba en Jemen stemden tegen, en de Chinese VN ambassadeur
onthield zich van stemming. Met name de tweede paragraaf van de resolutie leidde er toe dat de kans op een
oorlog toenam:
‘Acting under Chapter VII of the Charter (…) authorizes Member States co-operating with the government of Kuwait,
unless Iraq fully implements on or before 15 January 1991 (…) the above-mentioned resolutions, to use all necessary
means to uphold and implement resolution 660 and all relevant resolutions and to restore international peace and security
in the area.’190
Door de uitvaardiging van Resolutie 678 werden de rollen omgedraaid: Irak kwam in een verdedigende positie
terecht en de Verenigde Staten bereidden zich als onderdeel van de internationale coalitie voor op de aanval.
Scowcroft was de aanjager van het harde beleid tegen Irak. 191 De resoluties van de VN Veiligheidsraad
beschouwde hij als meevallers, maar niet meer dan dat. Als het niet was gelukt om de resoluties door
Veiligheidsraad te krijgen dan hadden de Amerikanen alsnog unilateraal ingegrepen, in zoverre dat ze zonder
medewerking van andere landen ten strijde trokken tegen Irak want Koeweit had de Verenigde Staten wel
benaderd voor hulp: ‘The UN provided an added cloak of political cover. Never did we think that without its
blessing we could not or would not intervene. American and world interests were at stake and Kuwait had
asked for help’, aldus Scowcroft.192 Zonder de tussenkomst van Baker had de VN geen grote rol gespeeld.
Baker wist Bush te overtuigen dat de inschakeling van de VN de beste manier was om Irak aan te pakken, niet
zozeer vanuit een militair perspectief, maar juist als politieke zelfbescherming tegen de internationale
gemeenschap waarin anders het anti-Amerikaanse sentiment kon toenemen.
Sinds het gesprek tussen Hoessein en Joseph C. Wilson was er geen direct contact meer tussen de
Verenigde Staten en Irak. De Sovjet-Unie fungeerde vanaf dat moment als de onofficiële intermediair.
Gorbatsjov steunde tot grote tevredenheid van de Amerikanen alle betreffende VN resoluties. Met de Sovjets
aan hun zijde werd een overwicht gecreëerd binnen de Veiligheidsraad en kon Hoessein niet meer terugvallen
op een supermacht. Irak was voor de inval van Koeweit niet ten rade gegaan bij de Sovjet-Unie waardoor
188
‘Ibidem’, 206.
Bush en Scowcroft, A World Transformed, 393.
190
UN Resolution 678: The Situation between Iraq and Kuwait, 29 november 1990, https://documents-ddsny.un.org/doc/RESOLUTION/GEN/NR0/575/28/IMG/NR057528.pdf?OpenElement.
191
Sparrow, The Strategist, 387.
192
Bush en Scowcroft, A World Transformed, 416.
189
43
Gorbatsjov zich niet verplicht voelde om partij te kiezen voor Hoessein. Op militair niveau hielden de Sovjets
zich echter afzijdig.193
Tijdens een bijeenkomst in Helsinki op 8 september bespraken Bush en Gorbatsjov hun standpunt over de
crisis in de Golfregio. Beide leiders zochten de weg naar de ‘nieuwe wereldorde’ omdat de Koude Oorlog was
afgelopen. De problemen tussen Irak en Koeweit gold daarbij als een belangrijke test. Gorbatsjov had via zijn
speciale afgezant voor Irak Jevgeni Primakov contact met Hoessein en de Sovjetleider stelde voor om de VN
resoluties minder strikt uit te voeren dan Bush in gedachten had. Er was immers geen ruimte meer voor
diplomatie vanwege de onvoorwaardelijkheid van de resoluties. Bush ging niet akkoord omdat hij vreesde dat
Hoessein wilde tijdrekken om de internationale samenwerking te ontwrichten. Bovendien zette Gorbatsjov de
Sovjet-Unie op onhandige wijze buitenspel door aan de Amerikaanse president te vragen of er vier miljard
dollar kon worden geleend voor de perestrojka politiek. 194 De Sovjets hadden te weinig geld om hervormingen
door te voeren in hun land. Baker kreeg het voor elkaar dat de Saoediërs het bedrag aan de Sovjets leenden,
maar daarmee verzwakte wel de onderhandelingspositie vanuit Moskou. Dat stelde de Amerikaanse regering in
staat om de regie in de internationale diplomatie nog verder naar zich toe te trekken. Ondanks zijn verzwakte
onderhandelingspositie bleef Gorbatsjov tevergeefs doorgaan met het zoeken naar een diplomatieke
oplossing.
In Washington waren leden van het Congres minder enthousiast dan de regering over Resolutie 678. Ze
vonden het ultimatum van 15 januari 1991 te vroeg voor een militaire interventie en wilden dat Bush een jaar
de tijd nam om het effect van de sancties af te wachten. 195 De president zag echter teveel mogelijkheden voor
Hoessein als de Iraakse bezetting van Koeweit nog een jaar zou duren. Net als bij de VN mocht Bush ook in deze
situatie gebruik maken van een reglement waarmee hij zonder toestemming van een externe partij zijn beleid
kon uitvoeren. Door een beroep te doen op de ‘War Powers Resolution’ was het mogelijk om zestig dagen de
volmacht te krijgen over het leger zonder dat het Congres ‘in de weg liep’. Scowcroft geloofde dat het niet
zover hoefde te komen, maar hij had net als Bush wel een duidelijk standpunt over in hoeverre het Congres
haar invloed kon laten gelden: ‘We were confident that the Constitution was on our side when it came to the
president’s discretion to use force if necessary. If we sought congressional involvement, it would not be
authority we were after, but support.’196 Toch bleek de kritiek van het Congres niet helemaal aan
dovemansoren gericht want Bush kondigde op 30 november aan, een dag na de uitvaardiging van Resolutie
678, dat hij voor de laatste keer een diplomatieke oplossing wilde proberen: ‘However , to go the extra mile for
peace, I will issue an invitation to Foreign Minister Tariq Aziz to come to Washington (…) to meet with me. (…)
In addition, I’m asking secretary Jim Baker to go to Baghdad to see Saddam Hussein.’ 197 Met deze toezegging
kon het Congres de president minder verwijten als de onderhandelingen zouden mislukken.
193
Khadduri en Ghareeb, War in the Gulf, 125.
Baker, The Politics of Diplomacy, 295.
195
Meacham, Destiny and Power, 452.
196
Bush en Scowcroft, A World Transformed, 398.
197
President Bush’s News Conference Announcing Offer of Talks with Iraq, 30 november 1990, in: Auerswald
ed., Iraq: 1990 – 2006 Volume I, 270.
194
44
Na onenigheid tussen de Amerikaanse en Iraakse regering over de voorwaarden van de ontmoetingen was
het vertrouwen in een diplomatieke oplossing bijna verdwenen. Bush en Hoessein trokken zich terug en ze
stuurden Baker en Aziz naar Genève voor de laatste poging om een vreedzame uitweg te vinden. Scowcroft
vond het een slecht idee omdat hij vreesde dat Baker misschien een toezegging deed die de standvastigheid
van de Verenigde Staten op het spel zette. 198 Op 9 januari 1991 vond het betreffende gesprek plaats, ‘the last,
best chance for peace’, maar beide partijen deden geen concessies aan elkaar. 199 Van diplomatie was eigenlijk
geen sprake. Bush had voor de zekerheid een brief meegegeven aan Baker die gericht was aan Hoessein waarin
duidelijk stond vermeld dat de Verenigde Staten niet wilden onderhandelen: ‘We prefer a peaceful outcome.
However, anything less than full compliance with U.N. Security Council Resolution 678 and its predecessors is
unacceptable. There can be no reward for aggression. Nor will there be any negotiation.’200 Aziz las de brief en
ging niet akkoord met de eisen. Bovendien weigerde hij om de brief aan Hoessein te geven. Het gesprek liep
vast en beide ministers verzeilden in een vicieuze cirkel waarin Baker bleef aandringen op de naleving van de
resoluties, terwijl Aziz probeerde om het ultimatum voor de Iraakse terugtrekking van 15 januari te verzetten.
Wederom faalde de diplomatie waardoor een oorlog onvermijdelijk werd, zeker toen Hoessein het ultimatum
negeerde door zijn leger in Koeweit te houden, en een meerderheid van het Amerikaanse Congres en de
Senaat op 12 januari instemde met een militaire interventie die de Iraakse bezetting van Koeweit moest
beëindigen.201 Opmerkelijk genoeg was er van de Koeweitse bewindslieden sinds de Iraakse bezetting geen
enkel spoor meer te bekennen in het diplomatieke proces.
Direct na het verstrijken van het ultimatum trad ‘National Security Directive 54’ in werking. Deze nationale
veiligheidsrichtlijn was in feite de handleiding van ‘Operation Desert Storm’, de militaire operatie van de
internationale coalitie die op 17 januari van start ging om Koeweit te bevrijden. Desert Storm was niets meer
dan het herstellen van de machtsbalans in het Midden-Oosten. Dat werd ook duidelijk uit de twaalf
doelstellingen van NSD-54, bijvoorbeeld de Amerikaanse erkenning van de Iraakse territoriale integriteit die
onder geen enkele voorwaarde mocht veranderen, en het streven naar een Israëlische afzijdigheid omdat
anders de Arabische landen in de internationale coalitie hun steun zouden intrekken.202
Vlak voordat de Golfoorlog uitbrak stuurde Hoessein op 16 januari een boodschap naar Bush, waaruit
bleek hoe slecht de verstandhouding tussen hen was geworden: ‘(…) The glorious Iraqi people and I have
listened thoroughly to you hysterical statements threatening terrible consequences for Iraq (…) if we fail to
comply with your terms of capitulation. Accursed be you and hopeless are your objectives. (…) Perhaps the
devil and the money spent by Fahd and the other treacherous Gulf rulers have become your masters.’203
198
Sparrow, The Strategist, 405.
Baker, The Politics of Diplomacy, 360.
200
Letter from President Bush to Iraqi President Hussein, 5 januari 1991, in: Auerswald ed., Iraq: 1990 – 2006
Volume I, 312.
201
Hybel, US Foreign Policy Decision-Making from Kennedy to Obama, 104.
202
President George H.W. Bush, National Security Directive 54: Responding to Iraqi Aggression in the Gulf, 15
januari 1991, Federation of American Scientists, National Security Directives, http://fas.org/irp/offdocs/nsd/.
203
Message from Iraqi President Hussein to President Bush, 16 januari 1991, in: Auerswald ed., Iraq: 1990 –
2006 Volume I, 358.
199
45
Binnen zes weken won de internationale coalitie de oorlog. Het Iraakse leger leed vele verliezen en trok
zich terug uit Koeweit. Als gevolg daarvan gaf Bush aan Norman Schwarzkopf, de Amerikaanse generaal die de
internationale coalitie leidde, op 27 februari de opdracht om het offensief te staken waarmee de crisis in de
Golfregio voorlopig ten einde was gekomen. De president en zijn adviseurs durfden het echter niet aan om
Hoessein af te zetten omdat volgens hen de risico’s te groot waren. 204 Ondanks het harde beleid tegen Irak
wilden de Verenigde Staten toch liever dat het land een staatkundige eenheid bleef. De gevolgen waren niet te
overzien als Hoessein uit zijn macht werd ontheven. 205 En hoe langer de oorlog duurde, des te groter was de
kans op een ongewenst scenario als de Viëtnam Oorlog en de fragmentatie van de internationale coalitie. 206
Het was daarom ongeloofwaardig dat Scowcroft hoopte dat het Ba’ath regime zou instorten na de
marginalisering van het Iraakse leger: ‘The best solution was to do as much damage as we could to his military,
and wait for the Ba’ath regime to collapse.’ 207 Deze mogelijkheid ontstond toen de Koerden en Sjiieten na de
Golfoorlog van 1991 in opstand kwamen tegen Hoessein, maar de Verenigde Staten schoten hen niet te
hulp.208 De kwestie werd in Washington beschouwd als een binnenlandse aangelegenheid. Net als de regering
Reagan destijds wilden Bush en zijn team gewoon de machtsbalans in het Midden-Oosten in stand houden. In
de jaren tachtig hielden Irak en Iran elkaar in evenwicht door een uitputtende oorlog te voeren, maar deze keer
was er een militaire interventie van buitenaf nodig om de balans terug te brengen.
Critici vonden Desert Shield en Desert Storm heftige operaties, zelfs voor het veilig stellen van de toegang
tot olie en de machtsbalans in het Midden-Oosten. Voor hen was namelijk de vraag of er daadwerkelijk een
significante hoeveelheid olie ontoegankelijk werd en de machtsbalans zou verdwijnen als de Verenigde Staten
niet hadden ingegrepen. Er waren nog genoeg andere olie producerende landen, en de inname van een
ministaat als Koeweit leidde niet tot een politiek overwicht van Irak in het Midden-Oosten, zo luidde hun
argumentatie.209 Hoe oprecht ze de doelstellingen en motieven van Bush ook vonden, ze vroegen zich wel af
waarom er zulke grootschalige en gewelddadige operaties nodig waren om deze te bewerkstelligen. De
president besefte daarom dat hij een groter doel moest nastreven en hij kwam met het motief van de ‘nieuwe
wereldorde’, een fenomeen dat al
eerder door Scowcroft en Eagleburger werd geopperd, waarin een
agressieve buitenlandse politiek niet werd getolereerd, en de wereld vrij moest zijn van geweld. 210 In de
praktijk bleek deze nieuwe wereldorde niet nieuw te zijn, maar een herleving van de oude wereldorde waarin
de soevereiniteit van staten bepalend was in de internationale politiek, zoals in de periode voor de Koude
Oorlog.211 Met de bevrijding van Koeweit werd inderdaad voldaan aan het soevereiniteitsaspect en de orde in
de Golfregio hersteld, maar Bush was te pragmatisch van aard om zich te conformeren aan een idealistische
constructie als de nieuwe wereldorde. Dat merkten ook de Iraakse Koerden en Sjiieten toen Hoessein hen
204
Sparrow, The Strategist, 415.
Litwak, Rogue States and US Foreign Policy, 124.
206
Hybel, US Foreign Policy Decision-Making from Kennedy to Obama, 112.
207
Bush en Scowcroft, A World Transformed, 433.
208
Litwak, Rogue States and US Foreign Policy, 150.
209
Brown, Faces of Power, 530.
210
George H.W. Bush, ‘Why are we in the Gulf? Americans and the Iraq-Kuwait Crisis’ in: Newsweek vol. 116 nr.
22 (1990) 28.
211
Brown, Faces of Power, 530.
205
46
hardhandig aanpakte tijdens hun opstand tegen zijn regime, en de regering Bush vervolgens besloot om hen
niet te helpen omdat de klus tegen Irak was geklaard. Als de nieuwe wereldorde een belangrijke factor was in
het buitenlandse beleid van Bush, dan bleef het opmerkelijk dat het fenomeen pas na de Iraakse inval in
Koeweit relevant werd, en niet al vanaf het begin van zijn presidentschap.
Saddam Hoessein kon in ieder geval zijn regime in stand houden. De betrekkingen met de Verenigde
Staten waren daarentegen bijna weer gezakt naar het niveau van 1967: de Golfoorlog bracht alles weer terug
bij af.
47
Conclusie
De verstandhouding tussen de Verenigde Staten en Irak was na de Tweede Wereldoorlog tot en met de val van
Saddam Hoessein in 2003 altijd een problematische kwestie voor beide landen. Zelfs vanaf 1984 toen de
betrekkingen werden hervat hadden de bewindslieden in Washington en Bagdad nauwelijks een idee wat ze
van elkaar konden verwachten, en dat ging ten koste van de wederzijdse betrouwbaarheid met als gevolg dat
er misinterpretaties ontstonden in de onderlinge verstandhouding. Vooral na de Iran-Contra affaire nam de
argwaan van Hoessein alsmaar toe ten opzichte van de Amerikaanse intenties. Hij dacht dat er op
internationaal niveau een complot tegen hem gaande was waarmee de Verenigde Staten, Israël, en Iran hem
uit zijn macht wilden ontheffen. Israël en Iran waren inderdaad uit op de omverwerping van Hoessein, maar de
Verenigde Staten hadden deze intentie niet. In de eerste helft van 1990 werd voor Hoessein zijn
complottheorie alsmaar evidenter toen Koeweit en de Verenigde Staten besloten om Irak op financieel gebied
niet meer tegemoet te komen. Dat was voor Hoessein de bevestiging dat zijn vermoedens klopte, en met de
uitbraak van de Golfoorlog in 1991 werd de zelfvervullende voorspelling een feit.
In Washington waren de Amerikaanse beleidsmakers ervan overtuigd dat Hoessein na de Irak-Iran Oorlog
was gematigd. De Irakese leider ging in 1989 een samenwerking aan met andere Arabische landen en hij uitte
zich minder negatief over de problemen tussen Israël en Palestina. Bovendien waren de handelsbelangen met
Irak lucratief en kregen andere gebeurtenissen in het buitenland meer aandacht, zoals de val van de muur en
het Israël-Palestina conflict. Daardoor ontstond er een blinde vlek voor de ontwikkelingen in Irak en de
Golfregio in het algemeen.
Zodoende was voor de regering Bush de Iraakse inval in Koeweit een onverwachte wending, althans dat
beweerden de betreffende bewindslieden. Hun afzijdige houding in de periode die eraan vooraf ging, zorgde
ervoor dat de Amerikaanse inmenging pas laat op gang kwam, maar niet te laat. Na het delegatiebezoek van de
senatoren was bekend dat Irak diep in de schulden zat en de relatie met Koeweit onder druk stond. Toen
vervolgens de Amerikaanse handelskredieten voor Irak werden geannuleerd, en Koeweit op geen enkele wijze
tegemoet kwam aan de eisen van Irak, hoe onredelijk de Iraakse eisen ook waren, bleef het zogenaamd
verrassend dat Hoessein het conflict liet escaleren. Zelfs de Iraakse tanks aan de Koeweitse grens en de
mislukte diplomatie in Jeddah namen het verrassingselement niet weg voor de Amerikanen.
Irak stond simpelweg schaakmat na de oorlog met Iran. Als Hoessein had besloten om het Internationaal
Monetair Fonds in te schakelen voor financiële hulp dan was hij zijn machtspositie in het Midden-Oosten kwijt
geweest, een situatie waar de Verenigde Staten en de Arabische Golfstaten geen moeite mee zouden hebben
aangezien de Irakese leider Irak nog steeds over een sterk leger beschikte waarmee hij een potentiële
grootmacht in de regio kon worden. Het feit dat in 1990 de Golfstaten, in het bijzonder Koeweit, en de
Verenigde Staten niet toegaven aan de eisen van Irak betekende dat ze de spanningen hebben laten oplopen.
Zoals Glaspie al aangaf in het gesprek met Hoessein zaten de Amerikanen niet te wachten op hoge olieprijzen:
‘It is true what you say that we do not want high prices for oil. I would ask you to examine the possibility of not
48
charging too high a price for oil.’212 De overschrijding van het productie quotum door Saoedi-Arabië, de
Verenigde Arabische Emiraten, en Koeweit waar Hoessein zo gefrustreerd over was, kwam de Verenigde Staten
juist goed uit. Hoessein werd in een hoek gedreven, en het was wachten op zijn misstap waardoor er een
legitieme reden ontstond om hem aan te pakken zodat de internationale coalitie onder leiding van de
Verenigde Staten de gewenste machtsbalans in het Midden-Oosten kon herstellen, dan wel te behouden,
waarmee ook de gunstige olieprijs bleef gehandhaafd.
De Golfoorlog van 1991 was wat dat betreft een indirect gevolg van de Irak-Iran Oorlog. Ze kunnen niet los
van elkaar worden geanalyseerd. Het was namelijk de Irak-Iran Oorlog waarmee Hoessein Irak in de financiële
problemen had gebracht waardoor hij zich uiteindelijk genoodzaakt voelde om de ruzie met Koeweit te laten
escaleren. Omdat Hoessein bij beide conflicten als eerste begon om een ander land aan te vallen, dan wel te
bezetten, werd hij vaak beschouwd als een expansiegerichte agressor. Hoewel de Irakese leider vooral bij
binnenlandse aangelegenheden een brute dictator kon zijn, was zijn buitenlandse beleid in eerste instantie niet
bedoeld voor expansiegerichte doeleinden, maar een indirecte manier van zelfbescherming waarbij hij koos
voor een strategie waarin de aanval als de beste verdediging gold. De Verenigde Staten hadden tijdens de IrakIran Oorlog geen moeite met deze strategie, terwijl in 1990 de Iraakse bezetting van Koeweit allerminst kon
rekenen op toestemming van de Amerikanen. Dit keer moesten ze zelf in actie komen om orde op zaken te
stellen in de Golfregio.
212
Transcript Department of State: Meeting Between President Saddam Hussein and the American Ambassador
to Bagdad, 25 juli 1990, Digital National Security Archive, Iraqgate: Saddam Hussein, U.S. Policy and the prelude
to the Persian Gulf War, 1980-1994, 11.
49
Bibliografie
Bronnencollecties
Auerswald, Philip, Iraq: 1990 -2006 Volume I: A Diplomatic History Through Documents (New York 2009).
Central Intelligence Agency, General Reports, Iraq Economic Data
https://www.cia.gov/library/reports/general-reports-1/iraq_wmd_2004/chap2_annxD.html (2007).
Federation of American Scientists, Presidential Directives and Executive Orders, National Security Directives,
http://fas.org/irp/offdocs/nsdd/.
Holden, Stacy E., A documentary history of modern Iraq (Gainesville 2012).
Margaret Thatcher Foundation, US Sources: The Bush Library (1989-1991),
http://www.margaretthatcher.org/archive/us-bush.asp.
The National Security Archive, Electronic Briefing Book ‘Middle East and South Asia’, George Washington
University, http://nsarchive.gwu.edu/.
The Digital National Security Archive, database ‘Iraqgate: Saddam Hussein, U.S. Policy and the prelude to the
Persian Gulf War’, acces by Library University of Amsterdam.
The Reagan Files, Document Collections, http://www.thereaganfiles.com/.
Secundaire literatuur
Baker, James, The Politics of Diplomacy: Revolution, War, and Peace, 1989-1992 (New York 1995).
Bell, Coral , The Reagan Paradox (Aldershot 1989).
Brands, Hal, ‘Conspiring Bastards: Saddam Hussein’s Strategic View of the United States’, Diplomatic History 36
(2012) 625-659.
Brown, Seyom, Faces of Power: Constancy and Change in United States Foreign Policy from Truman to Obama
(New York 2015).
Bush, George H.W., ‘Why are we in the Gulf? Americans and the Iraq-Kuwait Crisis’ Newsweek 116 (1990).
Bush, George H.W. and Brent Scowcroft, A world transformed (New York 1998).
Cooley, John K., ‘Pre-Gulf War Diplomacy’ Survival 33 (1991) 125-139.
Cull, Nicolas J., The Decline and Fall of the United States Information Agency: American Public Diplomacy 19892001 (New York 2012).
Dawisha, Adeed, Iraq: A Political History (Princeton 2009).
Duelfer, Charles A. en Stephen Benedict Dyson, ‘Chronical Misperception and International Conflict: The U.S.Iraq Experience’ International Security 36 (2011) 73-100.
50
Fredman, Zach, ‘Shoring up Iraq, 1983 to 1990: Washington and the Chemical Weapons Controversy’,
Diplomacy and Statecraft, 23 (2012) 533-554.
Freedman, Lawrence, The Gulf Conflict, 1990-1991: Diplomacy and the War in the New World Order (Londen 1994).
Gause , F. Gregory, ‘Iraq’s Decisions to go to War, 1980 and 1990’, The Middle East Journal 56 (2002) 24-47.
Gendzier, Irene, ‘Invisible by Design: US Policy in the Middle East’, Diplomatic History 26 (2002) 593-618.
Haass, Richard N., Honey and Vinegar: Incentives, Sanctions, and Foreign Policy (Washington D.C. 2002).
Hybel, Alex Roberto, US Foreign Policy Decision-Making from Kennedy to Obama: Responses to International
Challenges (New York 2014).
Jentleson, Bruce W., With Friends Llike These: Reagan, Bush and Saddam, 1982-1990 (New York 1994).
Johnson, Robert David , ‘Prelude to War: US Policy toward Iraq 1988-1990’
http://academic.brooklyn.cuny.edu/history/johnson/iraqcase.htm.
Khadduri , Majid en Edmund Ghareeb, War in the Gulf, 1990-91: the Iraq-Kuwait Conflict and its implications
(New York 1997).
Litwak, Robert S., Rogue States and US Foreign Policy: Containment after the Cold War (Washington 2002).
Meacham, Jon, Destiny and Power: The American Odyssey of George Herbert Walker Bush (New York 2015).
Mearsheimer, John, ‘An unnecesary war’, Foreign Policy 134 (2003) 51-59.
Migdal, Joel S., Shifting Sands: The United States in the Middle East (New York 2014).
Potter, Lawrence G., Iran, Iraq, and the Legacies of War (New York 2004).
Preston, Thomas, The President and his Inner Circle: Leadership Style and the Advisory Process (New York
2001).
Ryan, David, America and Iraq: Policymaking, Intervention, and Regional Politics (Londen 2009).
Shultz, George P., Turmoil and Triumph: My Years as Secretary of State (New York 1993).
Sparrow, Bartholomew, The Strategist: Brent Scowcroft and the Call for National Security (New York 2015).
Sicherman, Harvey, ‘Saddam Hussein, Stalin on the Tigris’, Orbis 55 (2011) pp. 489-497.
Tarock, Adam, The Superpowers’ Involvement in the Iraq-Iran War (New York 1998).
Visser, Laurens J., Going To War in the Persian Gulf, 1991 – 2003 (Melbourne 2014).
51
Download