Encyclopedie van het Jodendom De Omer-telling Volgens de Tora (Lev. 23:15) zijn wij verplicht om vanaf de tweede avond van Pesach de dagen te tellen tot de dag voor Sjawoe'ot, zeven volle weken. Deze periode is bekend als de Omertelling. Een omer is inhoudsmaat (ongeveer 2½ liter). Op de tweede dag van Pesach werd in de dagen van de Tempel, een omer gerst naar de Tempel gebracht als offer. Iedere avond vanaf de tweede avond van Pesach, tot de avond voor Sjawoe'ot, zeggen wij een beracha en dan tellen wij de zoveelste dag en week het van de omer is. Dus op de 16de dag na Pesach zeggen wij: „Vandaag is het de zestiende dag, dat is twee weken en twee dagen van de Omer.” Het tellen is bedoeld om ons te herinneren aan het verband dat er bestaat tussen Pesach, dat de Uittocht uit Egypte gedenkt, en Sjawoe'ot, dat het geven van Tora gedenkt. Het herinnert ons eraan, dat de verlossing uit de slavernij niet compleet was, totdat wij de Tora kregen. Deze periode is tevens een tijd van gedeeltelijk rouw, en in die tijd worden er geen huwelijken gesloten, geen feesten gegeven en geen diners gehouden waarbij gedanst wordt en er wordt geen muziek gespeeld. Dit alles ter nagedachtenis aan de plaag tijdens het leven van Rabbi Akiwa. Gedurende deze periode is het ook verboden haren te knippen. De 33ste dag van de Omer (de achttiende Ijar) is een kleine feestdag, die het stoppen van de plaag gedenkt. De feestdag staat bekend als Lag beOmer. De rouw-rituelen van de omertijd worden op die datum opgeheven. Het woord „Lag” is niet een echt woord; het duidt het getal 33 in het Hebreeuws aan [zoals ook Romeinse cijfers in letters worden aangeduid, waarbij XXXIII het getal 33 aanduidt, zo geven de letters Lamed (L) en Gimmel (g) ook het getal 33 weer]. Zie Hebreeuws Alfabet voor meer informatie over het gebruik van letters voor getallen.