CONTROVERSIËLE GÖTTERDÄMMERUNG [ 23.12.2004 ] DER UNTERGANG door Ivo De Kock «Ik vond dat wij als Duitsers eindelijk zelf een dergelijke film over die tijd moesten maken. Als Hitler en de nazi’s alleen simpele monsters geweest zouden zijn, wat verklaar je daar dan mee? Wie zijn wij dan? Hun bloed stroomt ook door onze aderen. Tot nu toe zijn wij, Duitsers, vooral doordrongen van het feit dat er toen verschrikkelijke dingen zijn gebeurd die nooit meer mogen worden herhaald. Maar de massahysterie en de zelfverloochening leg je daar niet mee uit» Oliver Hirschbiegel «Ik heb het moeilijk om mezelf te vergeven». En «Jeugd vormt geen excuus, je kan dingen vernemen». Deze uitspraken van Traudl Junge, Hitlers secretaresse met de reebruine ogen die als toeschouwer in de film/bunker fungeert, openen (offscreen stem bij zwart beeld) en sluiten (documentaire opnames van de échte getuige) DER UNTERGANG. Uit deze boekensteunen spreken de schuldgevoelens en de wil om te leren die regisseur Oliver Hirschbiegel en scenarist/producent Bernd Eichinger aanzetten om een film te maken over de ondergang van het Derde Rijk. Zeer goed beseffend dat men hen met argusogen zou volgen. Omwille van het onderwerp, het feit dat ze Duitsers zijn én hun keuze om de geschiedenis ’vanbinnen uit’ te vertellen. Vooral de afstand van het gebeuren en de mogelijke identificatie met de nazi’s leken problematisch. De filmmakers spanden zich in om politiek correct te zijn, maar toch barstte de controverse al voor de première los. Biograaf Ian Kershaw vond Hitlers laatste dagen overtuigend weergegeven, Duitse journalisten prezen de authenticiteit en de filmer Volker Schlöndorff zag de film als «een wereldgebeurtenis». Maar ook tegenstanders lieten van zich horen. Cineast Wim Wenders verweet de filmmakers dat ze geen standpunt innamen, historicus Hans Mommsen richtte zijn pijlen op een gebrek aan historiciteit, communicatiespecialisten wezen erop dat een feitelijke reconstructie niet automatisch zorgt voor een scherper inzicht in de geschiedenis en academici haalden uit naar de ’vermenselijking’ van Hitler. Het omstreden karakter van DER UNTERGANG vloeit in feite voort uit de doelstellingen van de makers. Ze wilden de vraag «waarom niemand toentertijd ingreep» uit de taboesfeer halen, van Hitler en zijn aanhangers driedimensionale figuren (i.p.v. monsters) maken én afstappen van klinische afstandelijkheid. Waarbij ze de pedagogische blik leken te ruilen voor dramatiek, identificatie en loutering. Sommigen zagen dan ook een wagneriaans drama in Hollywoodstijl. Enthousiaste Amerikaanse reacties op deze ’oorlogsfilm’ bevestigde dat in hun ogen. Toch klopt deze visie niet helemaal. Bovendien is er een verschil tussen doelstellingen en eindresultaat. Zo wordt Hitler geen sympathiek mens maar evenmin een driedimensionale figuur. Hij is een gedragsgestoord man die een rol speelt; Eva Braun spreekt over «wanneer hij de Führer is». Onvoorspelbaar en ondoordringbaar. Fysiek en geestelijk aftakelend wanneer hij, verschanst in een onderwereld, zijn greep op de buitenwereld verliest. Bij de andere protagonisten blijft de karakterontwikkeling nog beperkter. Ze lijken veelal holle wezens, door Hitler gehypnotiseerd en door de nazi-ideologie gebrainwasht. Identificatie wordt moeilijk omdat Hirschbiegel niet kiest voor één narratieve hoofdlijn maar voor indrukken én dramatische tegenstellingen (stad vs. bunker, chaos vs. orde). Volgens Wenders verdwijnt met het standpunt ook de mogelijkheid om inzicht te verwerven. Een kritiek die wordt gevoed doordat Hirschbiegel geen nieuwe theorieën ontplooit en weigert via methodacting voor diepgang te zorgen. Maar eigenlijk kiest de cineast voor een Chinese dozenaanpak. Een toneelstuk in een film die onderdeel is van de Germaanse cultuur en in de Europese geschiedenis zit ingebed. Waarbij het schouwspel niet voor inzichten zorgt maar gebruik maakt van bij de kijker aanwezige kennis om attitudes te verklaren en de donkere kant van de menselijke ziel te onthullen. De toneelreferenties zijn legio. «U moet op de bühne staan wanneer het doek valt» zegt Speer tegen Hitler die zelf beseft dat «het tijd wordt om de vertoning te beëindigen». De film is een spektakel waarin acteurs hun eigen teloorgang ensceneren (vergif, kogels, vuur). De kloof blijft groot tussen de brandende stad met zijn lijdende burgers en de bunker waar alleen het geluid van oorlog tot de machtselite doordringt. Slechts SS-arts Schenck verbindt bevel en gruwel. Met protagonisten voorgesteld als mythische figuren ontsnapt uit een Wagneropera wordt de Götterdämmerung een collectieve realiteit. Hirschbiegels afwijzing van identificatie loopt parallel met Hitlers verwerping van empathie («medelijden is een oerzonde»). De nazileider stelt dat «wanneer de oorlog verloren gaat het volk ook verloren is». Het doek valt én alle acteurs gaan ten onder. Hirschbiegel voelt het lijden wel, maar toch ’verdient’ het Duitse volk ook volgens hem zijn lot. Niet omwille van de nederlaag, wèl omdat het de aanhangers van de haatdragende nazi-ideologie aan de macht bracht. De pijnlijkste scène van de film ontmaskert het nihilisme van die ideologie. We volgen Magda Goebbels wanneer ze haar kinderen een na een vermoordt omdat ze «niet wil leven in een wereld zonder nationaalsocialisme». Deze symbolische dramatisering legt de essentie van het nazisme bloot maar ademt tegelijk de typisch Duitse fascinatie voor zelfvernietiging en dood uit. In dat dualisme schuilt zowel de kracht als de beperking van DER UNTERGANG. Een omstreden maar fascinerende godendeemstering. Blote voetjes in een bunker De controversiële film Der Untergang blijkt de geschiedenis van de laatste dagen van Adolf Hitler en nazi-Duitsland indrukwekkend te verbeelden. Maar meer nog is het een analyse van de mechanismen van menselijk geweld. door Gawie Keyser Aan het einde van Oliver Hirsch biegels film Der Untergang verschijnt Traudl Junge in beeld, de secretaresse die het laatste testament van Adolf Hitler afnam. Nu is zij geen personage meer, maar een echt mens, een oude vrouw die vertelt over het verleden. Hoe kon zij blijven werken voor het nazi-regime? Zij heeft geen excuus, zegt Frau Junge. Dat zij jong was, in het echt en in de film, had niet mogen betekenen dat zij weinig tot niets afwist van de holocaust. «Ich hätte es wissen sollen.» Hiermee is de boodschap van Hirschbiegels film, naar het gelijknamige boek van Joachim Fest, duidelijk. Door het verhaal gedeeltelijk door haar ogen te zien, confronteert hij de kijkers, vooral die in Duitsland, met de grote vraag: hoe had het kunnen gebeuren? Hoe hadden intelligente mensen als Traudl Junge hun leven kunnen leiden zonder te weten wat er met hun land aan de hand was? Het is ook een vraag die de historicus Ian Kershaw stelt in zijn tweedelige magnum opus, Hitler 1889-1936: Hubris en Hitler 1936-1945: Nemesis (2000), en opnieuw in een artikel in The Guardian na het zien van Der Untergang. Hierin voorspelt Kershaw dat Hirschbiegels studie van de laatste dagen van Adolf Hitler en nazi-Duitsland zal leiden tot een hele rits Hitler-films. Hij signaleert hierbij een groot gevaar. Andere werken zullen meer moeite hebben met oppervlakkigheid en morele ongevoeligheid dan het meesterlijke Der Untergang. Dus rijst volgens Kershaw de vraag of deze films eigenlijk wel nodig zijn: «Maken zij duidelijk waarom de burgers van een vooruitstrevende, politiek pluralistische, economisch ontwikkelde, moderne samenleving een driekwart eeuw geleden dachten nationale zaligmaking te hebben gevonden in Hitler?» Is begrip van het verleden mogelijk door het massamedium film? In zijn artikel waagt Kershaw zich niet aan een antwoord, en dat is vreemd. Het ligt voor de hand dat film als populaire cultuur een cruciale rol speelt in het levend houden en het interpreteren van historische gebeurtenissen. Duidelijk is dat Kershaw voor alles de complexiteit van de geschiedenis wil onderkennen. Ondanks zijn eigen omvangrijke geschiedschrijving blijft hij geboeid door de vraag hoe het Duitse volk zich heeft kunnen laten verleiden door Hitler. Kershaw suggereert retorisch: als zelfs zijn boeken hier geen finaal antwoord op kunnen geven, hoe kan iets oppervlakkigs als een film dat dan doen? Bijval krijgt Kershaw van de Duitse historicus Hans Mommsen, die stelt dat begrip van de geschiedenis als historisch proces in het gedrang komt wanneer dat wordt gereduceerd tot «verhalen over mensen». Maar wat is de geschiedenis anders dan verhalen over mensen? Over een wereld gecreeerd door mensen? Het wantrouwen van Kershaw en Mommsen van film als geschiedschrijving heeft veel weg van de kritiek van conservatieve historici tegen zogenoemde «McHistory». Hiermee bedoelt men het trivialiseren van de geschiedenis door haar voor te stellen als een fictieverhaal vol spanning en intrigerende personages. In zekere zin is dat de kern van de problematische relatie tussen film en geschiedenis. Immers, onafwendbaar aanwezig bij film als vorm van populaire cultuur zijn de elementen vermaak en plezier. Historische films als Apocalypse Now (1979) en de Spielberg-films Schindler’s List (1993) en Saving Private Ryan (1998) vertellen afschuwelijke verhalen en bevatten weerzinwekkende beelden. Toch zijn zij op een vreemde manier vermakelijk. Zij representeren de geschiedenis als dramatisch verhaal met personages waar de kijker zich mee kan identificeren en waar hij om kan geven. Dat is ook het geval bij Der Untergang. Bevreemd beschrijft cineast Wim Wenders in een lang artikel in Die Zeit hoe hij naar een multiplex ging om «een film te zien die blijkbaar handelt over de neergang van het nationaal-socialisme». Maar eerst moest hij zich een weg banen tussen grote affiches van populaire films als Resident Evil. En dan kwamen ook nog de voorfilms voor iets vulgairs als Exorcist: The Beginning. (Ruik de popcorn!) Vervolgens viel de hoofdfilm hem zwaar tegen. Wenders bekritiseert het feit dat de regisseur niet oordeelt, noch over Hitler, noch over het fascisme. Deze reactie is illustratief voor de algemene kritiek op de film, namelijk dat Hirschbiegel zijn Hitler veel te menselijk heeft gemaakt. De van oorsprong Zwitserse acteur Bruno Ganz levert als Hitler een fenomenale acteerprestatie. Zijn lichamelijke spel is perfect, bijvoorbeeld de bevende hand van de aan beginnende Alzheimer lijdende Führer. Ook zijn inhoudelijke benadering van de rol klopt. Hij zet de Duitse leider neer als een tragisch mens, een pathetisch slachtoffer van zowel zijn eigen perverse grootheidswaan als de historische processen waarover hij geen controle meer heeft, in de nadagen van het Derde Rijk. Terwijl de Russen naderen, vervaagt Ganz’ Hitler. Een groots figuur is hij nu allerminst, des te meer een bijrolspeler in een afschuwelijke tragedie. Maar waarom shockeert dan het idee van Hitler als «mens»? Volgens de historicus John Lukacs volgde het volk Hitler juist vanwege normale menselijke eigenschappen als intelligentie en charme. Lukacs: «Als Hitler gek was, dan is hij ontoerekeningsvatbaar; wij ontheffen hem van verantwoordelijkheid, en daardoor ook onszelf.» Hier komt bij dat Hannah Arendt in haar befaamde studie van de Neurenberg-verhoren heeft aangetoond dat de nazibeulen vooral saaie bureaucraten waren die achter de leider aanliepen. Zij schrijft: «Het probleem met (Adolf) Eichmann was dat er zoveel anderen waren zoals hij, dat ze noch pervers noch sadistisch waren, dat ze op een verschrikkelijke wijze normaal waren.» Dat de holocaust een menselijke daad was, is een onverdraaglijke gedachte. En in het onderkennen van dit feit ligt de grote kracht van Der Untergang. De film handelt over de oorlog, maar hij vertelt ook iets essentieels over de mechanismen van menselijke geweldpleging, over de aandrift van de mens om te moorden. In Hirschbiegels film is de personificatie hiervan niet de pathetische Adolf Hitler, maar de sterke Magda Goebbels. Tijdens de laatste dagen vlucht het echtpaar Goebbels samen met hun zes kinderen naar de bunker. Hun hartstocht voor hun leider en hun land is onovertroffen. Dat leidt tot de beslissing de kinderen te vergiftigen. IJzingwekkend is de bekende Duitse televi sie actrice Corinna Harfouch in de rol van de moordende moeder. De scène lijkt een eeuwigheid te duren: hier komt mama met een slaapdrankje. Slaap lekker, zegt zij terwijl ze haar kinderen elk een kus geeft en in bed stopt. Slechts het oudste meisje vertrouwt het lepeltje drinken niet. Tevergeefs. Met behulp van een officier forceert Frau Goebbels het drankje naar binnen. Dan doet zij het licht uit. De deur gaat zacht dicht. Het is nog niet volbracht. Het drankje was slechts morfine om de kinderen bewusteloos te maken. Diep in de nacht komt zij weer, nu met ampullen gif. Een voor een doet zij de glazen buisjes in de monden van haar kinderen en drukt die kapot, zodat het gif zijn werk doet. Telkens trekt zij de deken over het gezicht van het dode kind. Terwijl zij dat doet, registreert de camera de blote voeten van het kind, dat nu levenloos is. Het gedetailleerd in beeld brengen van de bizarre, liefderijke manier waarop Magda Goebbels haar kinderen vergiftigt, raakt een zenuw. Deze momenten in de bunker zijn geschiedenis, maar zij vertellen veel over nu, de vroege 21ste eeuw, een tijd van walging, wreedheid, oorlog en massamoord. Zo staat Der Untergang niet alleen. Hirschbiegels film past bij twee andere, populaire sleutelwerken van deze tijd: de film Irréversible (2002) van Gaspar Noé, waarin nauwgezet en in real time te zien is hoe een man een vrouw verkracht, en de sadomasochistische horrorfilm The Passion of the Christ (2004), waarin de kijker twee uur lang getuige is van het martelen van een timmerman. Dit is de tijdgeest. De kindermoord in de bunker, de verkrachting in de tunnel en de marteling en kruisiging op de heuvel illustreren zonder enige twijfel de grenzeloze menselijke capaciteit voor geweldpleging. Dat is film als geschiedenis: abstracte ideeën eerder dan feitelijke ontwikkelingen. Dit verklaart waarom een historicus als Ian Kershaw kan worden weggevoerd door bijvoorbeeld Der Untergang terwijl hij ook vraagtekens zet bij de mogelijkheid van het werk om de afstandelijke waarnemer tot nieuwe inzichten te brengen. Films accentueren eerder dan dat ze verhelderen. In films over traumatische historische gebeurtenissen blijft niet het verhaal de kijker bij, maar eerder een beeld of een motief: het meisje met het rode jasje in de zwart-witte wereld van Schindler’s List van Steven Spielberg of het verkrachte meisje op een spoorlijn in Brian de Palma’s Vietnam-film Casualties of War (1989). Deze beelden zijn ten diepste metaforisch. De beide meisjes beelden het onomkeerbare verlies van onschuld uit vanwege de oorlog. In deze rij komen de bleke, blote voetjes van de Goebbels-kinderen in de bunker. Hun weerloosheid symboliseert ondraaglijk veel, misschien de holocaust zelf. Het is vreselijk, maar Der Untergang loopt goed af. Dat Traudl Junge de laatste dagen in de bunker heeft overleefd, is bekend. Als echt mens is de oude vrouw al jaren te zien op televisie en op foto’s bij kranteninterviews met haar. Hierin verklaart zij steevast dat de Hitler die zij kende een vaderlijke, aardige man was die van roddelen hield. En toch had zij kunnen weten, had zij moeten weten, zoals zij stelt aan het einde van Hirschbiegels film. Door dit werk is de fictieve Traudl Junge even belangrijk als de echte Traudl Junge. Beiden zijn de vleesgeworden geschiedenis, de geschiedenis als tekst of verhaal. Het lezen ervan biedt een blik in de spiegel, net als het kijken naar een film die teruggaat in de tijd en iets laat zien over de daden van de mens. Der Untergang is een pijnlijke ervaring. De geschiedschrijving van het Derde Rijk Iedereen slachtoffer, iedereen dader RECENSIE - VERHAAL Door: Johannes Houwink ten Cate Het rommelt in Duitsland. Na zestig jaar boetedoening vraag men zich af of de gewone Duitser niet ook slachtoffer was in de Tweede Wereldoorlog. Was alleen de nazi-top of de hele Duitse bevolking verantwoordelijk voor de sjoa? Wat was de relatie tussen Hitler en zijn volk? En pleegden ook de geallieerden oorlogsmisdaden? Een overzicht van recente geschiedschrijving over deze brandende vragen. Zestig jaar lang in de geschiedschrijving te boek staan als een volk van geüniformeerde criminelen zou iedereen gaan vervelen. In het kielzog van de val van de Muur en de Duitse hereniging wordt zichtbaar dat dergelijke - wetenschappelijk gefundeerde - zelfkritiek bij het grote publiek in Duitsland niet langer aanslaat. Dat is de pogingen het moreel krediet terug te winnen door boetedoening beu. De Duitsers zijn er weer. De Bondsrepubliek is een democratie in het hart van Europa. Zelfs de historici van de sjoa, traditioneel sociaal-democratisch en links-liberaal, morrelen aan het daderperspectief en schrijven studies waaruit blijkt dat er ook goede Duitsers zijn geweest, die onder buitengewoon gevaarlijke omstandigheden joden hebben gered. Conservatieven vieren, ook in de Bondsrepubliek, de historische overwinning op het communisme. Zij vinden het de hoogste tijd dat met monumenten en herinneringscentra meer aandacht wordt besteed aan de politieke misdaden van links. Waarom wel een monument voor de sjoa in het midden van Berlijn, maar niet voor de slachtoffers van Stalin? Was het stalinisme niet even verwerpelijk als het nationaal-socialisme? Het grote publiek, in de Bondsrepubliek maar ook daarbuiten, toont zich gevoelig voor dit type simplificaties. Der Untergang is niet alleen een film over de laatste dagen van Hitlers Derde Rijk, maar ook een boek van Joachim Fest, die behoort tot de conservatieve groepering. De publiciteitsmachine spiegelde ons voor dat in deze kaskraker - wat spannend! - een menselijke Hitler wordt gepresenteerd. Dat is niet zo. Natuurlijk aait Hitler zijn hond. Maar maakt dat hem menselijk? Geheel in strijd met de recente Brits-Duitse geschiedschrijving over het Derde Rijk wekt deze film de indruk dat er maar twee soorten Duitsers bestonden, namelijk zieke en gestoorde Duitsers - de leiders onder aanvoering van Hitler en Goebbels - en plichtsgetrouwe naïevelingen als de adjudanten en secretaresses van de Führer, die ook gewoon maar hun werk deden en er bovendien lief en appetijtelijk uitzagen. Anders gezegd: boek en film pretenderen dat er met het Derde Rijk niet zo heel veel mis was, behalve dat het de verkeerde leiders had. Hitler wordt daarbij vooral kwalijk genomen dat hij de oorlog verloor en niet tijdig wilde inzien dat hij moest capituleren. Dringen dergelijke populaire beelden ook door in de wetenschappelijke geschiedschrijving van het Derde Rijk? Zeven brandende kwesties aan de hand van recent verschenen boeken. 1 Iedereen was zielig, ook de Duitsers Het tweede publiekssucces van het afgelopen jaar was het ook in Nederland succesvolle boek Der Brand - De brand - van Jörg Friedrich. Het is een geschiedenis van de geallieerde bombardementen op Hitler-Duitsland, die vijf jaar geduurd zouden hebben - het waren er in werkelijkheid drie. Dit is een saai boek, met eindeloze beschrijvingen van allerlei mooie gebouwen die we nu niet meer kunnen zien omdat ze zijn stukgegooid. Ook de gevolgen van de luchtoorlog voor de gewone Duitsers komen er zeer expliciet in voor, in een stijl die bijna pornografisch is. Natuurlijk is het waar dat het Derde Rijk in de as werd gelegd. Maar dat maakt de gewone Duitsers nog niet tot slachtoffers. De geallieerden hadden hier goede redenen voor; eerder onder meer in Afrika - opgedane ervaringen leken te bewijzen dat bombardementen oorlogen konden beslissen. Met het bombardement van Rotterdam in gedachten kan Nederland hierover meepraten. Ons leger capituleerde in mei 1940 uit angst voor verdere bombardementen. Friedrich, die de geallieerde vliegers typeert als beulen, lijkt daarbij te vergeten dat deze bij tienduizenden neergehaald en gesneuveld zijn. Sommigen van hen boven Nederland. Op het graf van zo'n vlieger in het Drentse dorp Gieten staat de regel A place forever England, ontroerende woorden. Hier ligt iemand die bereid was om ook voor ónze bevrijding te sterven. Wel is het zo - eerlijk is eerlijk - dat leiders als Churchill er hoegenaamd geen problemen mee hadden om zoveel mogelijk Duitse slachtoffers te maken, met in het achterhoofd de weduwen en wezen van Londen, die hun pensioenen dankten aan de Luftwaffe. Het ging ook om wraak: om te laten zien dat wraak kon worden genomen en wérd genomen. Het was oorlog. 2 Het bombardement van Dresden was misdadig Als wij in de geallieerden onze bevrijders blijven zien, neemt dat niet weg dat deze helden ook misdaden hebben begaan. De vuurzee waarin de geallieerde vliegers Dresden veranderden, deels door stom toeval - mooi weer, een geniale master bomber, het gebrek aan luchtafweer -, was een oorlogsmisdaad. De bevolking van Dresden werd gebraden doordat de temperatuur in de binnenstad opliep tot duizend graden. Wie Dresden, dinsdag 13 februari 1945 van de Britse journalist Frederick Taylor leest, komt te weten dat degenen die voor het vuur vluchtten in fonteinen daarin niet werden gebakken maar gekookt. Dit werk biedt militaire geschiedenis op z'n allerbest, niet geschreven op basis van de herinneringen van generaals, maar op grond van getuigenissen - egodocumenten en interviews - van gewone mensen, voor een deel afkomstig uit archieven die toegankelijk werden na de val van de Muur. Het is zo goed geschreven dat je denkt naar een film te kijken. Je ziet voor je hoe de bommenwerpers, voor één keer zonder doodsbenauwd te hoeven zijn voor luchtafweer, hun tapijt konden uitrollen. Ze smeten de stad willens en wetens helemaal stuk, in een letterlijk adembenemend tempo. Toch is Taylors boek een passend antwoord op het larmoyante Duitse zelfbeklag van Friedrich. Hij nuanceert mythes die in de Bondsrepubliek, bij extreem-rechts, en vooral in Dresden zelf, gemeengoed zijn geworden. Het bombardement was geen holocaust. Er waren niet honderdduizenden slachtoffers, maar ongeveer 35.000. Het is niet waar dat geallieerde jachtbommenwerpers onschuldige burgers van dichtbij doodschoten. Dergelijke vliegtuigen waren er niet, en als ze er wel waren geweest, hadden zij ook last van de warmte gekregen. Het geallieerde doel in Dresden was bovendien de Duitse industrie, die er wel degelijk was. Dresden was, concludeert Taylor, een oorlogsmisdaad, in een inhumane oorlog die van geallieerde kant werd gevoerd om een genocidaal bewind te verpletteren. Die oorlog duurde vreselijk lang. Daarmee komt - al zegt Taylor dat niet expliciet - een andere vraag aan de orde. 3 Waarom hielden de Duitsers de oorlog zo lang vol? Van dezelfde kwaliteit als Taylors boek over Dresden is De Slag om Duitsland 1944-1945 van Max Hastings over het laatste oorlogsjaar, waarin de geallieerde troepen niet konden wat de Duitsers onder de briljante strategische leiding van Hitler in 1939-1941 wel deden: Blitzkrieg voeren en winnen. Volgens Hastings, een grandioze auteur, woedden er twee oorlogen tegelijk. Een betrekkelijke normale landoorlog met de Verenigde Staten en GrootBrittannië in het westen en tegelijkertijd een bestiale slachtpartij van Russen en Duitsers aan het oostelijke front. 'Goddank bewoonden de Amerikanen en de Britten een ander universum dan de Russische soldaten,' schrijft hij. Maar Hastings beschouwt ook de gezagsgetrouwe gepensioneerde Wehrmacht-soldaten die zich nu beklagen over het bombardement op Dresden als misdadigers. Met instemming citeert hij Helmut Schmidt, de vroegere bondskanselier, die in de oorlog officier bij de luchtafweer was. Schmidt gaf ononwonden toe dat wat de Wehrmacht in de Sovjet-Unie aan misdaden had begaan qua wreedheid het Rode Leger overtrof. En die wreedheden waren ondenkbaar zonder de participatie van de gewone Duitse soldaat. De Duitsers hielden de oorlog zo lang vol, omdat ze wílden volhouden, zoals uiteindelijk de geallieerden niet hebben gewonnen omdat ze sterker waren, maar omdat ze nog meer wilden winnen dan de Duitsers. Natuurlijk is oorlogvoeren ook een kwestie van mankracht, hulpbronnen en dergelijke. Maar voor een misschien nog groter deel wordt een oorlog beslist door de vraag wie er bereid is voor de overwinning de hoogste prijs te betalen. Stalin wist wie dat was: hij zelf. Kon het Churchill niet schelen hoeveel Duitse burgerslachtoffers hij maakte, Stalin interesseerde het niet hoeveel Sovjet-burgers en -soldaten hij zou verliezen. 4 Hitler en de Duitsers De kwestie van het Duitse uithoudingsvermogen raakt heel direct aan de band tussen Hitler en de Duitse bevolking. Hitler dacht al na een paar jaar van grote successen, vanaf 1936 of 1937, dat hij de Messias was. Veel Duitsers geloofden dat ook. Hitler was een 'communicator' avant la lettre. Persoonlijk was hij een lege doos; als dictator een spiegel waarin gewone Duitsers zichzelf herkenden. Zelf verwoordde hij het gevoel dat hij geen gezalfde maar een verkozen verlosser was met de woorden: 'dat jullie mij hebben gevonden, uit talloos veel miljoenen.' Misschien is liefde niet het goede woord voor de speciale relatie tussen de leider en zijn miljoenen volgelingen. 'Obsessieve kalverliefde' lijkt geschikter. Het was niet ongewoon dat getrouwde Duitse vrouwen die 'de Führer in de ogen hadden gezien' intuïtief zeiden te begrijpen dat hij, en hij alleen, alles maar dan ook werkelijk alles weer helemaal goed zou maken. Hitler beloofde een paradijs waar vele Duitsers even sterk naar verlangden als hijzelf. Als zij aan het paradijs dachten, zagen ze Hitler. Hoe die band tussen Hitler en de Duitsers historisch gegroeid is, is het thema van een nieuwe driedelige geschiedenis van het Derde Rijk van de Engelse historicus Richard J. Evans. Het eerste deel, Opkomst, verscheen dit jaar. Onder het in de Duitse geschiedschrijving gangbare motto dat er in den beginne Bismarck was, traceert Evans de wortels van het Derde Rijk in het keizerlijke Duitsland. Zijn eerste deel bevat een complete geschiedenis van de Republiek van Weimar. Dit is misschien een beetje veel van het goede, maar wat beheerst hij een groot vakgebied! Evans wil de kloof dichten tussen academische historiografie en geschiedschrijving voor een breed publiek. Wie geen Duits kan of wil lezen, moet Evans zeker kopen, al is hij stilistisch geen virtuoos. Maar anders dan Evans lijkt te suggereren zijn er in de Bondsrepubliek wel degelijk schitterend geschreven, toegankelijke algemene studies over het Derde Rijk. Verführung und Gewalt (verleiding en geweld) van Hans-Ulrich Thamer is naar mijn smaak daarvan een van de beste. In tegenstelling tot Evans beschouwt de christen-democraat Thamer het Derde Rijk als een radicale breuk met het Duitse verleden. Zijn compacte boek behandelt vooral de binnen- en buitenlandse politiek, de nationaal-socialistische totalitaire staat en de opmars naar de wereldoorlog. De oorlogsperiode zelf komt er bij Thamer bekaaid af, maar dat is dan ook het enige nadeel van dit werk. 5 De gewone Duitsers en de sjoa Vergeleken bij de bloei van de Britse militaire geschiedschrijving over de oorlog is de oogst aan nieuwe studies over de sjoa dit jaar beperkt. Maar de kwaliteit is soms des te hoger. Dit jaar is Holocaust van Dieter Pohl, een boek uit 2001, eindelijk in het Nederlands vertaald. Het handzame boek van nog geen tweehonderd bladzijden bevat eenvoudigweg alles wat u over de sjoa wilt weten. Het beeld dat Pohl schetst van de Duitse betrokkenheid bij de sjoa is dat van algemene medeplichtigheid. Je kunt - letterlijk - geen Duitse instantie bedenken die geen vuile handen heeft gemaakt. De Duitse daders vormden een afspiegeling van alle geledingen van de nationaal-socialistische samenleving. De gewone Duitse soldaten en overige functionarissen deinsden werkelijk nergens voor terug. Natuurlijk verschijnt er in een herdenkingsjaar ook gewoon rotzooi. Wie Auschwitz van Laurence Rees leest, moet van holo-porno houden en daarbij ook nog een sterke maag hebben. Quasi-integer draagt Rees zijn boek op aan de nagedachtenis van de slachtoffers, maar hij staat eindeloos stil bij verhalen over een bordeel in Auschwitz, de medische experimenten, en de verliefdheid van een SS-man op een joodse vrouw met een baantje. Er blijft de lezer werkelijk niets bespaard. Daarentegen is Auschwitz. Een geschiedenis, van de Duitse historica Sybille Steinbacher, degelijk vakwerk, omdat Auschwitz hierin juist niet behandeld wordt als een ander universum, maar als een kamp dat in een Pools-Duitse stad lag, en in die specifieke regionale context uitgroeide tot het epicentrum van de zogenoemde Endlösung. Alles wat Ian Kershaw aan lof had voor dit boek is terecht. Het is kort en betrouwbaar, zo kort en zo betrouwbaar als het boek van Pohl over de sjoa als geheel. 6 Stalin, de nieuwe Hitler In de tijd dat Nederland en de Bondsrepubliek deel uitmaakten van Het Vrije Westen, tijdens de Koude Oorlog, was het gemeengoed om Stalin en Hitler onder één noemer te brengen. Als vijandelijke dictator was Stalin de nieuwe Hitler. Zo gangbaar als deze vergelijking in de publieke opinie was, zo weinig navolging vond deze in de wetenschap. De Brit Richard J. Overy, misschien wel de beste historicus van zijn generatie en extreem productief, met een voorliefde voor grote vraagstellingen, heeft deze vergelijking nu toch aangedurfd. Daarbij probeert hij naar antwoorden te zoeken die meer bieden dan de theorie van het totalitarisme. Die houdt in dat de heerschappij van Hitler en Stalin berustte op de angst die deze geestelijk gestoorde tirannen genereerden. Het uitgangspunt van Overy is echter dat de dictators niet optraden als solo-artiesten, maar dat de farce die zij ophielden bestond bij de gratie van een of andere vorm van acceptatie - ideologische overeenstemming of vluchtgedrag - door de bevolking. Wat Overy in feite doet is het meer recente onderzoek naar Hitler en de Duitsers projecteren op Stalin en de Russen. Messcherp is Overy waar hij schrijft over de functie van terreur. Repressie ziet hij niet als een bewijs van macht, maar juist als indicatie van zwakte. In de vrees voor de denkbeeldige vijand - de jood of de contra-revolutionair - leken beide systemen en beide dictatoren het meest op elkaar. Agressie en haat waren geen ondeugden maar deugden, beginselen van politieke moraal. Het waren die haatgevoelens die in elk geval voor een deel verklaren waarom politiek geweld beide dictaturen kenmerkte. De populistische - en populaire - heersers Hitler en Stalin gingen over lijken. Zij voelden zich echter geen moordenaars, maar verlossers. 7 Is iedereen in staat om genocide te plegen? Hitler en Stalin zijn twintigste-eeuwese iconen van geweld en genocide. Adolf Eichmann is dat ook, en daarom was het ontbreken van zijn biografie een belangrijke omissie. David Cesarani, een land- en generatiegenoot van Overy, heeft nu de eerste en waarschijnlijk ook definitieve biografie van Eichmann geschreven. Trefzeker en venijnig legt Cesarani uit hoe elke naoorlogse generatie een nieuw beeld van Eichmann schiep. In de eerste naoorlogse decennia leek het fascisme uitgeroeid en genocide een historische aberratie. Eichmann - en vele Duitsers met hem - waren demonen met pathologische trekken. Ze waren gestoord en ziek. Hannah Arendt en andere aanhangers van de totalitaristische school zagen in Eichmann daarentegen een product van het politieke systeem. De historici die niet de vraag naar het waarom, maar die naar het hoe van de jodenmoord aan de orde stelden, benadrukten de directe betrokkenheid van vele Duitsers, onder wie Eichmann, bij de jodenmoord. Ten slotte, schrijft Cesarani, bleek dat met de ondergang van het Derde Rijk en de val van de Muur wel de totalitaire systemen tot het verleden behoorden, maar politiek geweld en genocide allerminst. Integendeel, genocide heeft een 'absolute comeback' gemaakt. In een wereld die 'wordt overstroomd door vluchtelingen en slachtoffers van "etnische zuivering"', waarin 'racisme en fanatisme de politiek blijven bepalen', blijkt Eichmann 'steeds meer een mens van onze tijd'. Is iedereen, vraagt Cesarani zich af, in staat tot massamoord?