der untergang en de geschiedschrijving-1

advertisement
CONTROVERSIËLE GÖTTERDÄMMERUNG [ 23.12.2004 ]
DER UNTERGANG
door Ivo De Kock
«Ik vond dat wij als Duitsers eindelijk zelf een dergelijke film over die tijd moesten maken. Als
Hitler en de nazi’s alleen simpele monsters geweest zouden zijn, wat verklaar je daar dan
mee? Wie zijn wij dan? Hun bloed stroomt ook door onze aderen. Tot nu toe zijn wij,
Duitsers, vooral doordrongen van het feit dat er toen verschrikkelijke dingen zijn gebeurd die
nooit meer mogen worden herhaald. Maar de massahysterie en de zelfverloochening leg je
daar niet mee uit» Oliver Hirschbiegel
«Ik heb het moeilijk om mezelf te vergeven». En «Jeugd vormt geen excuus, je kan dingen
vernemen». Deze uitspraken van Traudl Junge, Hitlers secretaresse met de reebruine ogen die
als toeschouwer in de film/bunker fungeert, openen (offscreen stem bij zwart beeld) en sluiten
(documentaire opnames van de échte getuige) DER UNTERGANG. Uit deze boekensteunen
spreken de schuldgevoelens en de wil om te leren die regisseur Oliver Hirschbiegel en
scenarist/producent Bernd Eichinger aanzetten om een film te maken over de ondergang van
het Derde Rijk. Zeer goed beseffend dat men hen met argusogen zou volgen. Omwille van het
onderwerp, het feit dat ze Duitsers zijn én hun keuze om de geschiedenis ’vanbinnen uit’ te
vertellen. Vooral de afstand van het gebeuren en de mogelijke identificatie met de nazi’s
leken problematisch. De filmmakers spanden zich in om politiek correct te zijn, maar toch
barstte de controverse al voor de première los.
Biograaf Ian Kershaw vond Hitlers laatste dagen overtuigend weergegeven, Duitse
journalisten prezen de authenticiteit en de filmer Volker Schlöndorff zag de film als «een
wereldgebeurtenis». Maar ook tegenstanders lieten van zich horen. Cineast Wim Wenders
verweet de filmmakers dat ze geen standpunt innamen, historicus Hans Mommsen richtte zijn
pijlen op een gebrek aan historiciteit, communicatiespecialisten wezen erop dat een feitelijke
reconstructie niet automatisch zorgt voor een scherper inzicht in de geschiedenis en academici
haalden uit naar de ’vermenselijking’ van Hitler. Het omstreden karakter van DER
UNTERGANG vloeit in feite voort uit de doelstellingen van de makers. Ze wilden de vraag
«waarom niemand toentertijd ingreep» uit de taboesfeer halen, van Hitler en zijn aanhangers
driedimensionale figuren (i.p.v. monsters) maken én afstappen van klinische afstandelijkheid.
Waarbij ze de pedagogische blik leken te ruilen voor dramatiek, identificatie en loutering.
Sommigen zagen dan ook een wagneriaans drama in Hollywoodstijl. Enthousiaste
Amerikaanse reacties op deze ’oorlogsfilm’ bevestigde dat in hun ogen.
Toch klopt deze visie niet helemaal. Bovendien is er een verschil tussen doelstellingen en
eindresultaat. Zo wordt Hitler geen sympathiek mens maar evenmin een driedimensionale
figuur. Hij is een gedragsgestoord man die een rol speelt; Eva Braun spreekt over «wanneer
hij de Führer is». Onvoorspelbaar en ondoordringbaar. Fysiek en geestelijk aftakelend
wanneer hij, verschanst in een onderwereld, zijn greep op de buitenwereld verliest. Bij de
andere protagonisten blijft de karakterontwikkeling nog beperkter. Ze lijken veelal holle
wezens, door Hitler gehypnotiseerd en door de nazi-ideologie gebrainwasht. Identificatie
wordt moeilijk omdat Hirschbiegel niet kiest voor één narratieve hoofdlijn maar voor
indrukken én dramatische tegenstellingen (stad vs. bunker, chaos vs. orde). Volgens Wenders
verdwijnt met het standpunt ook de mogelijkheid om inzicht te verwerven. Een kritiek die
wordt gevoed doordat Hirschbiegel geen nieuwe theorieën ontplooit en weigert via methodacting voor diepgang te zorgen. Maar eigenlijk kiest de cineast voor een Chinese dozenaanpak. Een toneelstuk in een film die onderdeel is van de Germaanse cultuur en in de
Europese geschiedenis zit ingebed. Waarbij het schouwspel niet voor inzichten zorgt maar
gebruik maakt van bij de kijker aanwezige kennis om attitudes te verklaren en de donkere
kant van de menselijke ziel te onthullen.
De toneelreferenties zijn legio. «U moet op de bühne staan wanneer het doek valt» zegt Speer
tegen Hitler die zelf beseft dat «het tijd wordt om de vertoning te beëindigen». De film is een
spektakel waarin acteurs hun eigen teloorgang ensceneren (vergif, kogels, vuur). De kloof
blijft groot tussen de brandende stad met zijn lijdende burgers en de bunker waar alleen het
geluid van oorlog tot de machtselite doordringt. Slechts SS-arts Schenck verbindt bevel en
gruwel. Met protagonisten voorgesteld als mythische figuren ontsnapt uit een Wagneropera
wordt de Götterdämmerung een collectieve realiteit. Hirschbiegels afwijzing van identificatie
loopt parallel met Hitlers verwerping van empathie («medelijden is een oerzonde»). De
nazileider stelt dat «wanneer de oorlog verloren gaat het volk ook verloren is». Het doek valt
én alle acteurs gaan ten onder. Hirschbiegel voelt het lijden wel, maar toch ’verdient’ het
Duitse volk ook volgens hem zijn lot. Niet omwille van de nederlaag, wèl omdat het de
aanhangers van de haatdragende nazi-ideologie aan de macht bracht. De pijnlijkste scène van
de film ontmaskert het nihilisme van die ideologie. We volgen Magda Goebbels wanneer ze
haar kinderen een na een vermoordt omdat ze «niet wil leven in een wereld zonder nationaalsocialisme». Deze symbolische dramatisering legt de essentie van het nazisme bloot maar
ademt tegelijk de typisch Duitse fascinatie voor zelfvernietiging en dood uit. In dat dualisme
schuilt zowel de kracht als de beperking van DER UNTERGANG. Een omstreden maar
fascinerende godendeemstering.
Blote voetjes in een bunker
De controversiële film Der Untergang blijkt de geschiedenis van de laatste dagen van
Adolf Hitler en nazi-Duitsland indrukwekkend te verbeelden. Maar meer nog is het
een analyse van de mechanismen van menselijk geweld.
door Gawie Keyser
Aan het einde van Oliver Hirsch biegels film Der Untergang verschijnt Traudl Junge in
beeld, de secretaresse die het laatste testament van Adolf Hitler afnam. Nu is zij geen
personage meer, maar een echt mens, een oude vrouw die vertelt over het verleden. Hoe kon
zij blijven werken voor het nazi-regime? Zij heeft geen excuus, zegt Frau Junge. Dat zij jong
was, in het echt en in de film, had niet mogen betekenen dat zij weinig tot niets afwist van de
holocaust. «Ich hätte es wissen sollen.»
Hiermee is de boodschap van Hirschbiegels film, naar het gelijknamige boek van Joachim
Fest, duidelijk. Door het verhaal gedeeltelijk door haar ogen te zien, confronteert hij de
kijkers, vooral die in Duitsland, met de grote vraag: hoe had het kunnen gebeuren? Hoe
hadden intelligente mensen als Traudl Junge hun leven kunnen leiden zonder te weten wat er
met hun land aan de hand was?
Het is ook een vraag die de historicus Ian Kershaw stelt in zijn tweedelige magnum opus,
Hitler 1889-1936: Hubris en Hitler 1936-1945: Nemesis (2000), en opnieuw in een artikel in
The Guardian na het zien van Der Untergang. Hierin voorspelt Kershaw dat Hirschbiegels
studie van de laatste dagen van Adolf Hitler en nazi-Duitsland zal leiden tot een hele rits
Hitler-films. Hij signaleert hierbij een groot gevaar. Andere werken zullen meer moeite
hebben met oppervlakkigheid en morele ongevoeligheid dan het meesterlijke Der Untergang.
Dus rijst volgens Kershaw de vraag of deze films eigenlijk wel nodig zijn: «Maken zij
duidelijk waarom de burgers van een vooruitstrevende, politiek pluralistische, economisch
ontwikkelde, moderne samenleving een driekwart eeuw geleden dachten nationale
zaligmaking te hebben gevonden in Hitler?»
Is begrip van het verleden mogelijk door het massamedium film? In zijn artikel waagt
Kershaw zich niet aan een antwoord, en dat is vreemd. Het ligt voor de hand dat film als
populaire cultuur een cruciale rol speelt in het levend houden en het interpreteren van
historische gebeurtenissen. Duidelijk is dat Kershaw voor alles de complexiteit van de
geschiedenis wil onderkennen. Ondanks zijn eigen omvangrijke geschiedschrijving blijft hij
geboeid door de vraag hoe het Duitse volk zich heeft kunnen laten verleiden door Hitler.
Kershaw suggereert retorisch: als zelfs zijn boeken hier geen finaal antwoord op kunnen
geven, hoe kan iets oppervlakkigs als een film dat dan doen? Bijval krijgt Kershaw van de
Duitse historicus Hans Mommsen, die stelt dat begrip van de geschiedenis als historisch
proces in het gedrang komt wanneer dat wordt gereduceerd tot «verhalen over mensen».
Maar wat is de geschiedenis anders dan verhalen over mensen? Over een wereld gecreeerd
door mensen? Het wantrouwen van Kershaw en Mommsen van film als geschiedschrijving
heeft veel weg van de kritiek van conservatieve historici tegen zogenoemde «McHistory».
Hiermee bedoelt men het trivialiseren van de geschiedenis door haar voor te stellen als een
fictieverhaal vol spanning en intrigerende personages. In zekere zin is dat de kern van de
problematische relatie tussen film en geschiedenis. Immers, onafwendbaar aanwezig bij film
als vorm van populaire cultuur zijn de elementen vermaak en plezier. Historische films als
Apocalypse Now (1979) en de Spielberg-films Schindler’s List (1993) en Saving Private Ryan
(1998) vertellen afschuwelijke verhalen en bevatten weerzinwekkende beelden. Toch zijn zij
op een vreemde manier vermakelijk. Zij representeren de geschiedenis als dramatisch verhaal
met personages waar de kijker zich mee kan identificeren en waar hij om kan geven.
Dat is ook het geval bij Der Untergang. Bevreemd beschrijft cineast Wim Wenders in een
lang artikel in Die Zeit hoe hij naar een multiplex ging om «een film te zien die blijkbaar
handelt over de neergang van het nationaal-socialisme». Maar eerst moest hij zich een weg
banen tussen grote affiches van populaire films als Resident Evil. En dan kwamen ook nog de
voorfilms voor iets vulgairs als Exorcist: The Beginning. (Ruik de popcorn!) Vervolgens viel
de hoofdfilm hem zwaar tegen. Wenders bekritiseert het feit dat de regisseur niet oordeelt,
noch over Hitler, noch over het fascisme.
Deze reactie is illustratief voor de algemene kritiek op de film, namelijk dat Hirschbiegel zijn
Hitler veel te menselijk heeft gemaakt. De van oorsprong Zwitserse acteur Bruno Ganz levert
als Hitler een fenomenale acteerprestatie. Zijn lichamelijke spel is perfect, bijvoorbeeld de
bevende hand van de aan beginnende Alzheimer lijdende Führer. Ook zijn inhoudelijke
benadering van de rol klopt. Hij zet de Duitse leider neer als een tragisch mens, een pathetisch
slachtoffer van zowel zijn eigen perverse grootheidswaan als de historische processen
waarover hij geen controle meer heeft, in de nadagen van het Derde Rijk. Terwijl de Russen
naderen, vervaagt Ganz’ Hitler. Een groots figuur is hij nu allerminst, des te meer een
bijrolspeler in een afschuwelijke tragedie.
Maar waarom shockeert dan het idee van Hitler als «mens»? Volgens de historicus John
Lukacs volgde het volk Hitler juist vanwege normale menselijke eigenschappen als
intelligentie en charme. Lukacs: «Als Hitler gek was, dan is hij ontoerekeningsvatbaar; wij
ontheffen hem van verantwoordelijkheid, en daardoor ook onszelf.» Hier komt bij dat Hannah
Arendt in haar befaamde studie van de Neurenberg-verhoren heeft aangetoond dat de nazibeulen vooral saaie bureaucraten waren die achter de leider aanliepen. Zij schrijft: «Het
probleem met (Adolf) Eichmann was dat er zoveel anderen waren zoals hij, dat ze noch
pervers noch sadistisch waren, dat ze op een verschrikkelijke wijze normaal waren.»
Dat de holocaust een menselijke daad was, is een onverdraaglijke gedachte. En in het
onderkennen van dit feit ligt de grote kracht van Der Untergang. De film handelt over de
oorlog, maar hij vertelt ook iets essentieels over de mechanismen van menselijke
geweldpleging, over de aandrift van de mens om te moorden. In Hirschbiegels film is de
personificatie hiervan niet de pathetische Adolf Hitler, maar de sterke Magda Goebbels.
Tijdens de laatste dagen vlucht het echtpaar Goebbels samen met hun zes kinderen naar de
bunker. Hun hartstocht voor hun leider en hun land is onovertroffen. Dat leidt tot de beslissing
de kinderen te vergiftigen. IJzingwekkend is de bekende Duitse televi sie actrice Corinna
Harfouch in de rol van de moordende moeder. De scène lijkt een eeuwigheid te duren: hier
komt mama met een slaapdrankje. Slaap lekker, zegt zij terwijl ze haar kinderen elk een kus
geeft en in bed stopt. Slechts het oudste meisje vertrouwt het lepeltje drinken niet. Tevergeefs.
Met behulp van een officier forceert Frau Goebbels het drankje naar binnen. Dan doet zij het
licht uit. De deur gaat zacht dicht. Het is nog niet volbracht. Het drankje was slechts morfine
om de kinderen bewusteloos te maken. Diep in de nacht komt zij weer, nu met ampullen gif.
Een voor een doet zij de glazen buisjes in de monden van haar kinderen en drukt die kapot,
zodat het gif zijn werk doet. Telkens trekt zij de deken over het gezicht van het dode kind.
Terwijl zij dat doet, registreert de camera de blote voeten van het kind, dat nu levenloos is.
Het gedetailleerd in beeld brengen van de bizarre, liefderijke manier waarop Magda Goebbels
haar kinderen vergiftigt, raakt een zenuw. Deze momenten in de bunker zijn geschiedenis,
maar zij vertellen veel over nu, de vroege 21ste eeuw, een tijd van walging, wreedheid, oorlog
en massamoord. Zo staat Der Untergang niet alleen. Hirschbiegels film past bij twee andere,
populaire sleutelwerken van deze tijd: de film Irréversible (2002) van Gaspar Noé, waarin
nauwgezet en in real time te zien is hoe een man een vrouw verkracht, en de
sadomasochistische horrorfilm The Passion of the Christ (2004), waarin de kijker twee uur
lang getuige is van het martelen van een timmerman. Dit is de tijdgeest. De kindermoord in de
bunker, de verkrachting in de tunnel en de marteling en kruisiging op de heuvel illustreren
zonder enige twijfel de grenzeloze menselijke capaciteit voor geweldpleging.
Dat is film als geschiedenis: abstracte ideeën eerder dan feitelijke ontwikkelingen. Dit
verklaart waarom een historicus als Ian Kershaw kan worden weggevoerd door bijvoorbeeld
Der Untergang terwijl hij ook vraagtekens zet bij de mogelijkheid van het werk om de
afstandelijke waarnemer tot nieuwe inzichten te brengen. Films accentueren eerder dan dat ze
verhelderen. In films over traumatische historische gebeurtenissen blijft niet het verhaal de
kijker bij, maar eerder een beeld of een motief: het meisje met het rode jasje in de zwart-witte
wereld van Schindler’s List van Steven Spielberg of het verkrachte meisje op een spoorlijn in
Brian de Palma’s Vietnam-film Casualties of War (1989). Deze beelden zijn ten diepste
metaforisch. De beide meisjes beelden het onomkeerbare verlies van onschuld uit vanwege de
oorlog. In deze rij komen de bleke, blote voetjes van de Goebbels-kinderen in de bunker. Hun
weerloosheid symboliseert ondraaglijk veel, misschien de holocaust zelf.
Het is vreselijk, maar Der Untergang loopt goed af. Dat Traudl Junge de laatste dagen in de
bunker heeft overleefd, is bekend. Als echt mens is de oude vrouw al jaren te zien op televisie
en op foto’s bij kranteninterviews met haar. Hierin verklaart zij steevast dat de Hitler die zij
kende een vaderlijke, aardige man was die van roddelen hield. En toch had zij kunnen weten,
had zij moeten weten, zoals zij stelt aan het einde van Hirschbiegels film.
Door dit werk is de fictieve Traudl Junge even belangrijk als de echte Traudl Junge. Beiden
zijn de vleesgeworden geschiedenis, de geschiedenis als tekst of verhaal. Het lezen ervan
biedt een blik in de spiegel, net als het kijken naar een film die teruggaat in de tijd en iets laat
zien over de daden van de mens. Der Untergang is een pijnlijke ervaring.
De geschiedschrijving van het Derde Rijk
Iedereen slachtoffer, iedereen dader
RECENSIE - VERHAAL
Door: Johannes Houwink ten Cate
Het rommelt in Duitsland. Na zestig jaar boetedoening vraag men zich af of de gewone
Duitser niet ook slachtoffer was in de Tweede Wereldoorlog. Was alleen de nazi-top of
de hele Duitse bevolking verantwoordelijk voor de sjoa? Wat was de relatie tussen
Hitler en zijn volk? En pleegden ook de geallieerden oorlogsmisdaden? Een overzicht
van recente geschiedschrijving over deze brandende vragen.
Zestig jaar lang in de geschiedschrijving te boek staan als een volk van geüniformeerde
criminelen zou iedereen gaan vervelen. In het kielzog van de val van de Muur en de Duitse
hereniging wordt zichtbaar dat dergelijke - wetenschappelijk gefundeerde - zelfkritiek bij het
grote publiek in Duitsland niet langer aanslaat. Dat is de pogingen het moreel krediet terug te
winnen door boetedoening beu.
De Duitsers zijn er weer. De Bondsrepubliek is een democratie in het hart van Europa. Zelfs
de historici van de sjoa, traditioneel sociaal-democratisch en links-liberaal, morrelen aan het
daderperspectief en schrijven studies waaruit blijkt dat er ook goede Duitsers zijn geweest, die
onder buitengewoon gevaarlijke omstandigheden joden hebben gered.
Conservatieven vieren, ook in de Bondsrepubliek, de historische overwinning op het
communisme. Zij vinden het de hoogste tijd dat met monumenten en herinneringscentra meer
aandacht wordt besteed aan de politieke misdaden van links. Waarom wel een monument
voor de sjoa in het midden van Berlijn, maar niet voor de slachtoffers van Stalin? Was het
stalinisme niet even verwerpelijk als het nationaal-socialisme?
Het grote publiek, in de Bondsrepubliek maar ook daarbuiten, toont zich gevoelig voor dit
type simplificaties. Der Untergang is niet alleen een film over de laatste dagen van Hitlers
Derde Rijk, maar ook een boek van Joachim Fest, die behoort tot de conservatieve groepering.
De publiciteitsmachine spiegelde ons voor dat in deze kaskraker - wat spannend! - een
menselijke Hitler wordt gepresenteerd. Dat is niet zo. Natuurlijk aait Hitler zijn hond. Maar
maakt dat hem menselijk?
Geheel in strijd met de recente Brits-Duitse geschiedschrijving over het Derde Rijk wekt deze
film de indruk dat er maar twee soorten Duitsers bestonden, namelijk zieke en gestoorde
Duitsers - de leiders onder aanvoering van Hitler en Goebbels - en plichtsgetrouwe
naïevelingen als de adjudanten en secretaresses van de Führer, die ook gewoon maar hun
werk deden en er bovendien lief en appetijtelijk uitzagen. Anders gezegd: boek en film
pretenderen dat er met het Derde Rijk niet zo heel veel mis was, behalve dat het de verkeerde
leiders had. Hitler wordt daarbij vooral kwalijk genomen dat hij de oorlog verloor en niet
tijdig wilde inzien dat hij moest capituleren.
Dringen dergelijke populaire beelden ook door in de wetenschappelijke geschiedschrijving
van het Derde Rijk? Zeven brandende kwesties aan de hand van recent verschenen boeken.
1
Iedereen was zielig, ook de Duitsers
Het tweede publiekssucces van het afgelopen jaar was het ook in Nederland succesvolle boek
Der Brand - De brand - van Jörg Friedrich. Het is een geschiedenis van de geallieerde
bombardementen op Hitler-Duitsland, die vijf jaar geduurd zouden hebben - het waren er in
werkelijkheid drie. Dit is een saai boek, met eindeloze beschrijvingen van allerlei mooie
gebouwen die we nu niet meer kunnen zien omdat ze zijn stukgegooid. Ook de gevolgen van
de luchtoorlog voor de gewone Duitsers komen er zeer expliciet in voor, in een stijl die bijna
pornografisch is.
Natuurlijk is het waar dat het Derde Rijk in de as werd gelegd. Maar dat maakt de gewone
Duitsers nog niet tot slachtoffers. De geallieerden hadden hier goede redenen voor; eerder onder meer in Afrika - opgedane ervaringen leken te bewijzen dat bombardementen oorlogen
konden beslissen. Met het bombardement van Rotterdam in gedachten kan Nederland
hierover meepraten. Ons leger capituleerde in mei 1940 uit angst voor verdere
bombardementen.
Friedrich, die de geallieerde vliegers typeert als beulen, lijkt daarbij te vergeten dat deze bij
tienduizenden neergehaald en gesneuveld zijn. Sommigen van hen boven Nederland. Op het
graf van zo'n vlieger in het Drentse dorp Gieten staat de regel A place forever England,
ontroerende woorden. Hier ligt iemand die bereid was om ook voor ónze bevrijding te
sterven.
Wel is het zo - eerlijk is eerlijk - dat leiders als Churchill er hoegenaamd geen problemen mee
hadden om zoveel mogelijk Duitse slachtoffers te maken, met in het achterhoofd de weduwen
en wezen van Londen, die hun pensioenen dankten aan de Luftwaffe. Het ging ook om wraak:
om te laten zien dat wraak kon worden genomen en wérd genomen. Het was oorlog.
2
Het bombardement van Dresden was misdadig
Als wij in de geallieerden onze bevrijders blijven zien, neemt dat niet weg dat deze helden
ook misdaden hebben begaan. De vuurzee waarin de geallieerde vliegers Dresden
veranderden, deels door stom toeval - mooi weer, een geniale master bomber, het gebrek aan
luchtafweer -, was een oorlogsmisdaad. De bevolking van Dresden werd gebraden doordat de
temperatuur in de binnenstad opliep tot duizend graden. Wie Dresden, dinsdag 13 februari
1945 van de Britse journalist Frederick Taylor leest, komt te weten dat degenen die voor het
vuur vluchtten in fonteinen daarin niet werden gebakken maar gekookt.
Dit werk biedt militaire geschiedenis op z'n allerbest, niet geschreven op basis van de
herinneringen van generaals, maar op grond van getuigenissen - egodocumenten en interviews
- van gewone mensen, voor een deel afkomstig uit archieven die toegankelijk werden na de
val van de Muur. Het is zo goed geschreven dat je denkt naar een film te kijken. Je ziet voor
je hoe de bommenwerpers, voor één keer zonder doodsbenauwd te hoeven zijn voor
luchtafweer, hun tapijt konden uitrollen. Ze smeten de stad willens en wetens helemaal stuk,
in een letterlijk adembenemend tempo.
Toch is Taylors boek een passend antwoord op het larmoyante Duitse zelfbeklag van
Friedrich. Hij nuanceert mythes die in de Bondsrepubliek, bij extreem-rechts, en vooral in
Dresden zelf, gemeengoed zijn geworden. Het bombardement was geen holocaust. Er waren
niet honderdduizenden slachtoffers, maar ongeveer 35.000. Het is niet waar dat geallieerde
jachtbommenwerpers onschuldige burgers van dichtbij doodschoten. Dergelijke vliegtuigen
waren er niet, en als ze er wel waren geweest, hadden zij ook last van de warmte gekregen.
Het geallieerde doel in Dresden was bovendien de Duitse industrie, die er wel degelijk was.
Dresden was, concludeert Taylor, een oorlogsmisdaad, in een inhumane oorlog die van
geallieerde kant werd gevoerd om een genocidaal bewind te verpletteren. Die oorlog duurde
vreselijk lang. Daarmee komt - al zegt Taylor dat niet expliciet - een andere vraag aan de
orde.
3
Waarom hielden de Duitsers de oorlog zo lang vol?
Van dezelfde kwaliteit als Taylors boek over Dresden is De Slag om Duitsland 1944-1945
van Max Hastings over het laatste oorlogsjaar, waarin de geallieerde troepen niet konden wat
de Duitsers onder de briljante strategische leiding van Hitler in 1939-1941 wel deden:
Blitzkrieg voeren en winnen. Volgens Hastings, een grandioze auteur, woedden er twee
oorlogen tegelijk. Een betrekkelijke normale landoorlog met de Verenigde Staten en GrootBrittannië in het westen en tegelijkertijd een bestiale slachtpartij van Russen en Duitsers aan
het oostelijke front.
'Goddank bewoonden de Amerikanen en de Britten een ander universum dan de Russische
soldaten,' schrijft hij. Maar Hastings beschouwt ook de gezagsgetrouwe gepensioneerde
Wehrmacht-soldaten die zich nu beklagen over het bombardement op Dresden als
misdadigers. Met instemming citeert hij Helmut Schmidt, de vroegere bondskanselier, die in
de oorlog officier bij de luchtafweer was. Schmidt gaf ononwonden toe dat wat de Wehrmacht
in de Sovjet-Unie aan misdaden had begaan qua wreedheid het Rode Leger overtrof. En die
wreedheden waren ondenkbaar zonder de participatie van de gewone Duitse soldaat.
De Duitsers hielden de oorlog zo lang vol, omdat ze wílden volhouden, zoals uiteindelijk de
geallieerden niet hebben gewonnen omdat ze sterker waren, maar omdat ze nog meer wilden
winnen dan de Duitsers. Natuurlijk is oorlogvoeren ook een kwestie van mankracht,
hulpbronnen en dergelijke. Maar voor een misschien nog groter deel wordt een oorlog beslist
door de vraag wie er bereid is voor de overwinning de hoogste prijs te betalen. Stalin wist wie
dat was: hij zelf. Kon het Churchill niet schelen hoeveel Duitse burgerslachtoffers hij maakte,
Stalin interesseerde het niet hoeveel Sovjet-burgers en -soldaten hij zou verliezen.
4
Hitler en de Duitsers
De kwestie van het Duitse uithoudingsvermogen raakt heel direct aan de band tussen Hitler en
de Duitse bevolking. Hitler dacht al na een paar jaar van grote successen, vanaf 1936 of 1937,
dat hij de Messias was. Veel Duitsers geloofden dat ook. Hitler was een 'communicator' avant
la lettre. Persoonlijk was hij een lege doos; als dictator een spiegel waarin gewone Duitsers
zichzelf herkenden. Zelf verwoordde hij het gevoel dat hij geen gezalfde maar een verkozen
verlosser was met de woorden: 'dat jullie mij hebben gevonden, uit talloos veel miljoenen.'
Misschien is liefde niet het goede woord voor de speciale relatie tussen de leider en zijn
miljoenen volgelingen. 'Obsessieve kalverliefde' lijkt geschikter. Het was niet ongewoon dat
getrouwde Duitse vrouwen die 'de Führer in de ogen hadden gezien' intuïtief zeiden te
begrijpen dat hij, en hij alleen, alles maar dan ook werkelijk alles weer helemaal goed zou
maken. Hitler beloofde een paradijs waar vele Duitsers even sterk naar verlangden als hijzelf.
Als zij aan het paradijs dachten, zagen ze Hitler.
Hoe die band tussen Hitler en de Duitsers historisch gegroeid is, is het thema van een nieuwe
driedelige geschiedenis van het Derde Rijk van de Engelse historicus Richard J. Evans. Het
eerste deel, Opkomst, verscheen dit jaar. Onder het in de Duitse geschiedschrijving gangbare
motto dat er in den beginne Bismarck was, traceert Evans de wortels van het Derde Rijk in het
keizerlijke Duitsland. Zijn eerste deel bevat een complete geschiedenis van de Republiek van
Weimar. Dit is misschien een beetje veel van het goede, maar wat beheerst hij een groot
vakgebied!
Evans wil de kloof dichten tussen academische historiografie en geschiedschrijving voor een
breed publiek. Wie geen Duits kan of wil lezen, moet Evans zeker kopen, al is hij stilistisch
geen virtuoos. Maar anders dan Evans lijkt te suggereren zijn er in de Bondsrepubliek wel
degelijk schitterend geschreven, toegankelijke algemene studies over het Derde Rijk.
Verführung und Gewalt (verleiding en geweld) van Hans-Ulrich Thamer is naar mijn smaak
daarvan een van de beste. In tegenstelling tot Evans beschouwt de christen-democraat Thamer
het Derde Rijk als een radicale breuk met het Duitse verleden. Zijn compacte boek behandelt
vooral de binnen- en buitenlandse politiek, de nationaal-socialistische totalitaire staat en de
opmars naar de wereldoorlog. De oorlogsperiode zelf komt er bij Thamer bekaaid af, maar dat
is dan ook het enige nadeel van dit werk.
5
De gewone Duitsers en de sjoa
Vergeleken bij de bloei van de Britse militaire geschiedschrijving over de oorlog is de oogst
aan nieuwe studies over de sjoa dit jaar beperkt. Maar de kwaliteit is soms des te hoger. Dit
jaar is Holocaust van Dieter Pohl, een boek uit 2001, eindelijk in het Nederlands vertaald. Het
handzame boek van nog geen tweehonderd bladzijden bevat eenvoudigweg alles wat u over
de sjoa wilt weten.
Het beeld dat Pohl schetst van de Duitse betrokkenheid bij de sjoa is dat van algemene
medeplichtigheid. Je kunt - letterlijk - geen Duitse instantie bedenken die geen vuile handen
heeft gemaakt. De Duitse daders vormden een afspiegeling van alle geledingen van de
nationaal-socialistische samenleving. De gewone Duitse soldaten en overige functionarissen
deinsden werkelijk nergens voor terug.
Natuurlijk verschijnt er in een herdenkingsjaar ook gewoon rotzooi. Wie Auschwitz van
Laurence Rees leest, moet van holo-porno houden en daarbij ook nog een sterke maag
hebben. Quasi-integer draagt Rees zijn boek op aan de nagedachtenis van de slachtoffers,
maar hij staat eindeloos stil bij verhalen over een bordeel in Auschwitz, de medische
experimenten, en de verliefdheid van een SS-man op een joodse vrouw met een baantje. Er
blijft de lezer werkelijk niets bespaard.
Daarentegen is Auschwitz. Een geschiedenis, van de Duitse historica Sybille Steinbacher,
degelijk vakwerk, omdat Auschwitz hierin juist niet behandeld wordt als een ander
universum, maar als een kamp dat in een Pools-Duitse stad lag, en in die specifieke regionale
context uitgroeide tot het epicentrum van de zogenoemde Endlösung. Alles wat Ian Kershaw
aan lof had voor dit boek is terecht. Het is kort en betrouwbaar, zo kort en zo betrouwbaar als
het boek van Pohl over de sjoa als geheel.
6
Stalin, de nieuwe Hitler
In de tijd dat Nederland en de Bondsrepubliek deel uitmaakten van Het Vrije Westen, tijdens
de Koude Oorlog, was het gemeengoed om Stalin en Hitler onder één noemer te brengen. Als
vijandelijke dictator was Stalin de nieuwe Hitler. Zo gangbaar als deze vergelijking in de
publieke opinie was, zo weinig navolging vond deze in de wetenschap. De Brit Richard J.
Overy, misschien wel de beste historicus van zijn generatie en extreem productief, met een
voorliefde voor grote vraagstellingen, heeft deze vergelijking nu toch aangedurfd.
Daarbij probeert hij naar antwoorden te zoeken die meer bieden dan de theorie van het
totalitarisme. Die houdt in dat de heerschappij van Hitler en Stalin berustte op de angst die
deze geestelijk gestoorde tirannen genereerden. Het uitgangspunt van Overy is echter dat de
dictators niet optraden als solo-artiesten, maar dat de farce die zij ophielden bestond bij de
gratie van een of andere vorm van acceptatie - ideologische overeenstemming of vluchtgedrag
- door de bevolking. Wat Overy in feite doet is het meer recente onderzoek naar Hitler en de
Duitsers projecteren op Stalin en de Russen.
Messcherp is Overy waar hij schrijft over de functie van terreur. Repressie ziet hij niet als een
bewijs van macht, maar juist als indicatie van zwakte. In de vrees voor de denkbeeldige vijand
- de jood of de contra-revolutionair - leken beide systemen en beide dictatoren het meest op
elkaar. Agressie en haat waren geen ondeugden maar deugden, beginselen van politieke
moraal. Het waren die haatgevoelens die in elk geval voor een deel verklaren waarom politiek
geweld beide dictaturen kenmerkte. De populistische - en populaire - heersers Hitler en Stalin
gingen over lijken. Zij voelden zich echter geen moordenaars, maar verlossers.
7
Is iedereen in staat om genocide te plegen?
Hitler en Stalin zijn twintigste-eeuwese iconen van geweld en genocide. Adolf Eichmann is
dat ook, en daarom was het ontbreken van zijn biografie een belangrijke omissie. David
Cesarani, een land- en generatiegenoot van Overy, heeft nu de eerste en waarschijnlijk ook
definitieve biografie van Eichmann geschreven. Trefzeker en venijnig legt Cesarani uit hoe
elke naoorlogse generatie een nieuw beeld van Eichmann schiep.
In de eerste naoorlogse decennia leek het fascisme uitgeroeid en genocide een historische
aberratie. Eichmann - en vele Duitsers met hem - waren demonen met pathologische trekken.
Ze waren gestoord en ziek. Hannah Arendt en andere aanhangers van de totalitaristische
school zagen in Eichmann daarentegen een product van het politieke systeem. De historici die
niet de vraag naar het waarom, maar die naar het hoe van de jodenmoord aan de orde stelden,
benadrukten de directe betrokkenheid van vele Duitsers, onder wie Eichmann, bij de
jodenmoord.
Ten slotte, schrijft Cesarani, bleek dat met de ondergang van het Derde Rijk en de val van de
Muur wel de totalitaire systemen tot het verleden behoorden, maar politiek geweld en
genocide allerminst. Integendeel, genocide heeft een 'absolute comeback' gemaakt. In een
wereld die 'wordt overstroomd door vluchtelingen en slachtoffers van "etnische zuivering"',
waarin 'racisme en fanatisme de politiek blijven bepalen', blijkt Eichmann 'steeds meer een
mens van onze tijd'.
Is iedereen, vraagt Cesarani zich af, in staat tot massamoord?
Download