Schoolexamenvragen voor wijsgerige antropologie

advertisement
Schoolexamenvragen voor wijsgerige antropologie
NB de omvang is méér dan ik voor één SE gebruik!
Achteraan is een antwoordmodel toegevoegd.
Opgave 1: Over lichaam en geest
In 1986 promoveerde Meijsing in Nijmegen op een proefschrift met als titel: Mens of
machine. Het lichaam-geest probleem in de cognitieve psychologie. In de inleiding geeft
ze een schets van het lichaam-geest probleem, waarin ze onder meer het volgende aan
de orde stelt:
In het dagelijks leven spreekt men van gegevenheden in het menselijk lichaam, zoals
de schedel, bloedvaten, spijsvertering, die fysisch (materieel) genoemd worden en van
andere gegevenheden, zoals hoofdpijn en een gedachte over aspirine, die men
psychisch (mentaal) noemt. Er is dus sprake van twee verschillende soorten
gegevenheden.
Op de vraag wat het psychische van het fysische onderscheidt, kan men volgens Meijsing
drie antwoorden geven:
Het eerste antwoord is: niets onderscheidt de mentale gegevenheden van de
fysische, want één van beide bestaat niet.
Het tweede antwoord luidt: niets wezenlijks. Men meent dan dat het onderscheid
louter behoort tot de naïeve ervaring, en dat in werkelijkheid 'achter' die ervaring een
identiteit van het psychische met het fysische bestaat.
Het derde antwoord luidt: iets wezenlijks. Men meent dan dat het verschil
onherleidbaar is. Er is dan in ieder geval sprake van een dualisme van gegevenheden.
(2)
1. Leg uit waarom het eerste antwoord "monistisch" genoemd kan worden. Licht je
antwoord toe en laat in je toelichting blijken wat "monisme" inhoudt.
Descartes was het eens met het derde antwoord (zie boven). Meijsing gaat in op de
vraag naar het dualisme van de twee soorten toestanden en eigenschappen van de
mens. Over de oplossing van Descartes zegt ze het volgende:
Men kan op de vraag antwoorden: er zijn twee soorten entiteiten. Het lichaam heeft
fysische eigenschappen en de geest heeft psychische eigenschappen. Dit is de
sterkste vorm van dualisme, het cartesiaans dualisme. Volgens deze positie bestaat
de wereld uit twee soorten entiteiten: materie(le objecten) en geest. De mens is een
compositum [= samenstelling, SZ] van beide.
Op zoek naar een onbetwijfelbaar eerste uitgangspunt voor zijn filosofie kwam Descartes
tot zijn beroemd geworden uitspraak: Cogito ergo sum (Ik denk dus ik ben). Over het
dualisme van Descartes kan gezegd worden dat het niet onproblematisch is. Zelfs in zijn
tijd was er al essentiële kritiek op zijn visie op de mens. Men sprak in verband met
Descartes’ visie wel smalend van the ghost in the machine. Hoe dan ook er doet zich bij
dit dualisme een essentieel probleem voor.
(4)
2. Hoe kwam Descartes tot deze uitspraak?
Licht je antwoord toe met een weergave van zijn redenering en geef aan welk
essentieel probleem zich in het dualisme van Descartes voordoet.
Voor vervolg opgave 1: Z.O.Z. 
Vervolg opgave 1: Over lichaam en geest
Ook Plato is een dualist. Volgens hem zit de ziel in het lichaam gevangen als in een
kerker, maar is toch onsterfelijk.
(3)
3. Hoe beargumenteert Plato de onsterfelijkheid van de ziel?
Geef in de toelichting op je antwoord aan wat het volgens Plato betekent dat de
ziel in het
lichaam gevangen zit.
Meijsing noemt het cartesiaans dualisme de strengste vorm van dualisme een positie die
hij deelt met Plato. Volgens sommige denkers is het dualisme van Thomas van Aquino
minder streng of minder stringent. Deze visie is te rechtvaardigen door het dualsime van
Thomas te vergelijken met dat van Plato of Descartes.
(4)
4. Beargumenteer hoe een dergelijke denker het standpunt dat Thomas’ dualisme
minder stringent is, kan rechtvaardigen. Gebruik daarbij de visie op de mens van
Thomas enerzijds en van Plato of Descartes anderzijds.
Geef ook aan of je het al of niet eens bent met het standpunt van deze denkers en
waarom.
Meijsing gaat in op de vraag naar de twee soorten toestanden en eigenschappen van de
mens. Zij volgt het tweede antwoord en verwoordt haar eigen mening als volgt:
Mijn lichaam is niet een ding dat ik heb en gebruik, of een automaat, een machine,
maar ik ben het zelf. Ik doorleef mijn hele lijf. Ook het lichaam van een ander kan men
hooguit in een soort neutrale laboratoriuminstelling opvatten als een materieel object.
De lichamen van vrienden en minnaars, van vijanden, maar ook van volslagen
onbekenden in een overvolle bus, zijn allemaal eigen lijven, slechts in een abstractie
kan men ze beschouwen als fysische objecten. (...) Je kunt hen ook, vanuit een
psychologische theorie, beschouwen als psychische wezens, maar ook dat is een
abstractie, niet het hele plaatje. Beide theorieën zijn manieren van kijken.
(4)
5. Kun je op grond van bovenstaande tekst stellen dat Meijsing een aanhangster is
van de dubbelaspecttheorie?
Laat in de toelichting op je antwoord blijken wat de dubbelaspecttheorie inhoudt.
Leg tevens uit waarom het dualisme-probleem van Descartes (zie vraag 2) zich in
de dubbelaspect-theorie niet voordoet.
De dubbelaspecttheorie is een hedendaagse theorie, maar lijkt geïnspireerd te zijn door
het monisme van Spinoza. Hoewel het dualisme-probleem van Descartes zich in de
dubbelaspecttheorie niet voordoet, is niet iedereen van mening dat de
dubbelaspecttheorie als een vorm van monisme gezien moet worden.
(4)
6. Is die gelijkenis volgens jou voldoende reden om de dubbelaspecttheorie zelf als
een vorm van monisme te beschouwen?
Beargumenteer je standpunt op basis van een overeenkomst van de
dubbelaspecttheorie en het monisme van Spinoza èn een verschil tussen de
dubbelaspecttheorie en het monisme van Spinoza.
Merleau-Ponty schrijft met betrekking tot het lichaam-geest probleem:
“Het bewustzijn is het zijn bij het ding door tussenkomst van het lichaam.”
(3)
7. Leg aan de hand van een voorbeeld uit het dagelijks leven uit wat MerleauPonty in dit citaat bedoelt en beargumenteer onder welk van de drie antwoorden
van Meijsing dit citaat valt.
Opgave 2: Zie ander blad 
Opgave 2: Over mens en dier
Nietzsche ziet de mens als een dier dat nog niet af is, nog niet bepaald is: Das noch nicht
festgestellte Tier. Het wezen van de mens ligt volgens Nietzsche dus niet vast, wel is het
volgens hem zo dat de mens door een bepaald verlangen wordt gedreven.
(2) 8. Door welk verlangen wordt de mens volgens Nietzsche gedreven?
Licht je antwoord zo toe dat duidelijk wordt wat dat betekent voor hoe de mens
volgens Nietzsche zijn leven moet leiden.
Zowel Gehlen als Plessner zijn door Nietzsche geïnspireerd en benadrukken essentiële
verschillen tussen mens en dier, op grond waarvan de mens zichzelf als object van
denken kan nemen, een essentieel kenmerk van de mens dat de mens tot cultuurwezen
maakt.
(4)
9. Schets van elk beide denkers afzonderlijk hoe de mens zich van het dier
onderscheidt en hoe dat in beide gevallen leidt tot de mens als cultuurwezen.
Een vorm van zelfreflectie of zelfbewustzijn vinden we niet alleen bij mensen, maar ook
bij sommige dieren. Gewoonlijk gebruikt men hiervoor de spiegeltest. Bij kleine kinderen,
sommige primaten en bijvoorbeeld dolfijnen is het duidelijk dat ze zichzelf in de spiegel
herkennen en meestal wordt hieruit geconcludeerd dat ze een (vorm van) zelfbewustzijn
hebben.
(3)
10. Is zelfbewustzijn op grond van de spiegeltest een vorm van self-awareness of
een vorm van self-consiousness?
Beargumenteer je antwoord en maak duidelijk wat het verschil is tussen beide
vormen van zelfbewustzijn.
Opgave 3: Mensbeelden in de wijsgerige antropologie
Na de tweede wereldoorlog ontstond er een stroming in de filosofie die de vrije wil van de
mens hoog in het vaandel had: het existentialisme van onder andere Jean Paul Sartre.
Vertegenwoordigers van deze stroming kenschetsen hun mensbeeld weleens met de
paradoxale uitspraak: “de mens is tot vrijheid gedoemd.”
(3)
11. Wat bedoelen zij met deze uitspraak?
Licht je antwoord zo toe dat het paradoxale verduidelijkt wordt.
Een andere stroming, het structuralisme staat lijnrecht tegenover het existentialisme.
Het is weliswaar een oudere stroming, maar heeft nog steeds vertegenwoordigers.
Wellicht de meest bekende, recente vertegenwoordiger is Michel Foucault. In het
structuralisme speelt het denken over macht een belangrijke rol. Volgens Foucault is
macht in onze moderne maatschappij geanonimiseerd en wordt de mens door die
geanonimiseerde macht diepgaand beïnvloed.
(4)
12. Beschrijf welke invloed de geanonimiseerde macht in de maatschappij volgens
Foucault op de mens heeft.
Gebruik in je beschrijving de begrippen ‘disciplinering’ en ‘normalisering’. Maak
verder duidelijk wat het betekent dat de macht in de moderne maatschappij is
geanonimiseerd.
Voor vervolg opgave 3: Z.O.Z. 
Vervolg opgave 3: Mensbeelden in de wijsgerige antropologie
Hieronder twee tekstfragmenten uit een krantenartikel over het behaviorisme:
Er liggen twee behavioristen met elkaar in bed, Zegt de een tegen de ander: “Jij vond het
fijn zeg! En ik?” Dit onder psychologen bekende grapje geeft de essentie weer van het
behaviorisme, de stroming die de psychologie in de jaren twintig, dertig en veertig
domineerde. (…)
(2)
13. Geef met behulp van bovenstaand grapje aan wat kenmerkend is
voor het behaviorisme.
Eind jaren negentig toonde John Bargh van New York University aan dat ook complex
gedrag direct door de omgeving kan worden opgewekt – zonder dat we er tussendoor
over nadenken. Bargh liet proefpersonen bijvoorbeeld woordspelletjes spelen waar veel
synoniemen van ‘beleefd’ in voorkwamen of juist veel synoniemen van ‘grof.’ Het bleek
vervolgens dat mensen in de ‘grof-groep’ de proefleider vaker in de rede vielen. In een
ander onderzoek bleek dat mensen die woordjes als oud, grijs, vergeetachtig hadden
gelezen, langzamer naar de lift liepen na het onderzoek dan een controlegroep. De
proefpersonen in de studies waren zich niet van de effecten bewust. ( NRC Handelsblad,
24 december 1999.)
(3)
14. Vormen de resultaten van deze onderzoeken een ondersteuning voor het
behavioristisch mensbeeld?
Ga in je toelichting op je antwoord in op de vraag of het feit dat de proefpersonen
zich niet bewust waren van de effecten essentieel is voor het behaviorisme of niet.
Elk van de in deze opgave genoemde stromingen heeft sterke en zwakke punten.
(4)
15. Welke van deze drie mensbeelden spreekt jou het meest aan: het
existentialistische, het structuralistische of het behavioristische?
Noem van elk mensbeeld een sterk punt, weeg deze punten tegen elkaar af en
beargumenteer je mening.
Opgave 4: Over emoties en verlangens
Voor de meeste denkers uit de Griekse Oudheid leiden emoties af van waar het om gaat
in het menselijk leven. Toch onderkent Aristoteles een belangrijke functie van emoties.
(2)
16. Leg uit wat volgens Aristoteles de functie is van het hebben van emoties.
In onze tijd zijn de opvattingen over emoties onder filosofen zeer divers. Zo wijkt de
opvatting over emoties van de existentialist Jean Paul Sartre sterk af van de opvatting
over emoties van de pragmatist William James, hoewel beide opvattingen aansluiten bij
de betekenis van emoties voor de praktijk van het menselijk leven.
(3)
17. Geef aan wat het essentiële verschil is tussen de opvattingen over emoties van
deze twee denkers.
Licht je antwoord zo toe dat van beide denkers duidelijk wordt hoe zij over de
functie van emoties denken.
Freud beargumenteert dat God door de mens bedacht is, terwijl Lewis juist argumenten
geeft vóór het bestaan van God.
(3)
18. Geef nauwkeurig aan op grond van welk argument Freud God een menselijk
bedenksel noemt. Geef ook nauwkeurig aan welke twee (verschillende)
argumenten Lewis heeft vóór het bestaan van God.
Voor vervolg opgave 4: Zie ander blad 
Vervolg opgave 4: Over emoties en verlangens
Ieder mens heeft verlangens. We verlangen genegenheid, rechtvaardigheid, liefde
enzovoort. Die verlangens worden door verschillende denkers verschillend gewaardeerd.
De Stoicijnen zien in verlangens een verzwakkende gebondenheid waarvan je los moet
raken, Freud ziet ze als een verklarende oorzaak voor religie, Lewis gebruikt verlangens
als argument voor het bestaan van God, evolutiebiologen duiden het als een succesvolle
overlevingsstrategie en Nietzsche, tenslotte, beschouwt ze als de kern(en) van onze
motieven.
Zelf heb je uiteraard ook wel een opvatting over de rol van verlangens in het leven van de
mens.
(3) 14. Wat is in jouw ogen de betekenis van verlangens, hoe waardeer jij ze?
Beargumenteer zorgvuldig maar bondig je eigen mening.
- Einde schoolexamen –
Antwoordmodel SE Wijsgerige Antropologie (5V-fi SE1)
Opgave 1: Over lichaam en geest
1 (2) Monisme is de opvatting dat de mens uit één substantie (geest òf lichaam) bestaat (1)
Verwijzing naar de tekst (“één van beide bestaat niet”) (1)
2 (4) Weergave redenering: alles is betwijfelbaar, behalve de twijfel, dus moet er een actor
bestaan: Cogito ergo sum: De geest (ziel) is dus denkende, immateriële substantie (2)
Het lichaam en de geest (ziel) zijn afzonderlijke substanties en dus is het de vraag hoe
interactie tussen beide mogelijk is (2)
3 (3) De ziel is onzichtbaar, in staat de ideeën te schouwen, daarmee tot onveranderlijk
inzicht in staat en aan de ideeën gelijk De ziel is dus goddelijk en eeuwig (2)
Het lichaam is voor de ziel materieel voertuig, maar leidt ook af (mn de zintuigen) (1)
4 (4) Visie Descartes of Plato: verschil ziel en lichaam absoluut en ziel hoger dan lichaam (1)
Visie Thomas: hecht meer belang aan lichaam en ziet meer eenheid in de mens (1)
Argumentatie dat men dit Thomas’ visie een minder stringent dualisme kan noemen (1)
Uitleg waarom leerling het al of niet eens is met deze stelling (1)
5 (4) Ja (1)
Verwijzing naar de tekst (“men kan de mens beschouwen … dat is abstractie”) (1)
“Persoon” is primitieve term en verwijst naar een wezen met zowel fysische/ lichamelijke
als psychische/ geestelijke aspecten/ eigenschappen (1)
Het psychische en fysieke liggen vast in één entiteit en daarmee is interactie mogelijk (1)
6 (4) Standpunt [al of niet volgen van de dubb.asp.th. uit het monisme van Spinoza] (1)
Gebaseerd op een consistente redenering (1), waarin betrokken:
Overeenkomst (1) [Spinoza: één substantie, met twee modi/ attributen, Dubb.lasp.th: één
persoon met twee aspecten, dus beiden een eenheid in tweeën]
Weergave verschil (1) [verschillende modi/ attributen ≠ verschillende aspecten]
7 (3) MP bedoelt dat de mens als lichaam voortdurend gericht is op de wereld buiten zich en dat
hij die wereld in zich integreert (1)
Voorbeeld: als ik traploop, type of schrijf maakt de trap, het toetsenbord of de pen deel uit
van hoe ik functioneer, het ding maakt als het ware deel uit van mij (1)
Bij MP vormt het bewustzijn een ondeelbaar geheel (le corps vécu) en valt dus onder 2 (1)
Opgave 2: Over mens en dier
8 (2) Der Wille zur Macht drijft de mens (net als de rest van de natuur) (1)
De mens dient derhalve zijn leven zelf groots en meeslepend vorm te geven (2)
9 (4) Volgens Gehlen is de mens een Mangelwesen: hij heeft een gebrek aan instinct en
compenseert dit met menatele vermogens (zoals zelfreflectie) (1)
Daardoor is hij Umweltfrei, kan zijn omgeving kiezen en maken wordt zo cultuurwezen (1)
Volgens Plessner is de mens naast centrisch ook excentrisch, dit leidt tot zelfreflectie (1)
Zo kan de mens zijn manier van leven kiezen en vormgeven als cultuurwezen (1)
10 (3) Uitleg self-awareness: zelf-ervaring door sociale interactie
Uitleg self-consiousness: zelf-ervaring door mentale reflectie
Beargumenteerde mening over welke vorm van zelfbewustzijn de spiegeltest geeft (1)
Opgave 3: Mensbeelden in de wijsgerige antropologie
11 (3) De mens heeft een vrije wil (1),
kan zijn keuze niet ontlopen (1)
Paradox: juist zijn vrijheid dwingt hem tot kiezen (1)
12 (4) Macht is de alles structurerende kracht (vormt structuren) (1)
Disciplinering: handelen volgens de norm uit angst voor sancties (1)
Normalisering: De normen zijn geïnternaliseerd, men volgt de norm “vanzelf” (1)
Anonimiteit (v/d macht): De macht ligt niet bij personen, maar in functies (1)
13 (2) Grapje: je kent je eigen gevoel niet (1)
Het behaviorisme onderzoekt de mens door uitsluitend op uiterlijk gedrag te letten (1)
14 (3) Ja, want de mensen uit de onderzoeken reageren (respons) op prikkels (stimuli) (1)
De onderzoeken ondersteunen dus het behaviorisme (S-R-ketens, black box) (1)
waarbij het irrelevant is of mensen het zich al of niet bewust zijn (1)
15 (4) Argument voor existentialisme (1)
Argument voor structuralisme (1)
Argument voor behaviorisme (1)
Afweging volgens consistente redenering Standpunt (1)
Opgave 4: Over emoties en verlangens
16 (2) Emoties zijn passieve aandoeningen van de ziel (1)
ze zijn waardebepalend en in die zin cognitief (1)
17 (3) James ziet de mens als een op de buitenwereld reagerende ‘kennismachine’ en emoties
zijn een bewustwording van zo’n reactie op de buitenwereld (1)
Sartre ziet de mens als intentioneel en noodzakelijk vrij en emoties helpen ons te handelen
in onverwachte situaties (1)
Verschil is dat bij Sartre een emotie een handeling veroorzaakt, terwijl bij James een
emotie een bewustwording achteraf is (1) [Bij S zijn emoties cognitief, bij J fysiologisch]
18 (3) Freud: Mensen bedenken God uit een kinderlijke behoefte aan ouderlijke bescherming en
ter vastlegging en legitimatie van de moraal (1)
Lewis: Verlangens zijn gericht op bestaande zaken (ze kunnen worden vervuld), men
verlangt naar God, dus God bestaat (1)
En: De moraal is overal ter wereld in de kern identiek, dan kan die moraal geen menselijk
bedenksel zijn en zit God erachter (1)
19 (3) Innemen standpunt (1)
Op basis van een consistente argumentatie (2) [Niet alleen wát je vindt, maar ook
wáárom!]
- Einde antwoordmodel -
Download