ORKEST en SAMENSPEL Er zijn verschillende samenspelmogelijkheden: 1. Symfonisch Orkest Dit is een groot orkest, dat bestaat uit strijkinstrumenten, hout- en koperblazers en slagwerk. a. Klassieke Orkest (kamerorkest) een klein orkest, dat bestaat uit strijkinstrumenten, hout- en koperblazers en slagwerk (voornamelijk de pauken). Dit orkest speelt meestal muziek uit de 18e - en begin 19e eeuw. Mannheim: Johann Stamitz - Carl Stamitz - … Joseph Haydn b. Romantisch Orkest Zoals de klassieke orkestbezetting, maar uitgebreider. Ludwig Beethoven - Felix Mendelssohn - Carl Maria von Weber - Hector Berlioz Richard Strauss - Gustav Mahler - Richard Wagner c. Moderne Orkest Nog uitgebreider instrumentarium. Gebruik maken van speciale klankmogelijkheden van de instrumenten. Gebruik van kwarttonen. Zeer gevarieerd slagwerkinstrumentarium. Soms elektro-akoestische elementen Igor Stravinski - Sergei Prokofieff - Bela Bartok - Arnold Schönberg 2. tot ca. 1750 a. Barokorkest Tot 1750 lag de bezetting van een orkest nog niet vast. Zowat alle instrumentencombinaties waren mogelijk. Vast onderdeel is het “Basso Continuo” J.S.Bach – Vivaldi – Corelli – Händel – Telemann … b. Concerto Grosso Een solistengroep (concertino, soli) wordt tegenover een grote groep geplaatst (tutti, ripieno) Arcangelo Corelli - Antonio Vivaldi 3. varia a. b. c. d. Fanfare (koper – saxen – slagwerk) Harmonie (hout- en koperblazers + slagwerk. Soms ook strijkbassen.) Strijkorkest (orkest met enkel strijkinstrumenten) Kamerorkest (zie hoger: klassiek orkest) 4. Kamermuziiek ( is “niet” orkest ! ) a. b. c. d. e. Solo (sonate) Duo (sonate) Trio of terzet strijkkwartet Andere (blaaskwintet – strijkkwintet - Sextet – septet – octet – nonet – …) Het Symfonie-orkest Het symfonie-orkest, is het meest bekend van alle Westerse instrumentale groepen. De woorden symfonie en orkest zijn afkomstig uit het Grieks. Symfonie betekent samenklank ("sym" betekent samen en "phonè" betekent klank). Orkest (orchestra) is de ruimte in het Griekse theater, waar musici (en dansers) zich bevonden. Later ging de naam op de musicerenden (de muzikanten van het orkest) zelf over. Vele grote steden in de wereld bezitten minstens één volledig orkest. De leider van het orkest noem je een dirigent. De dirigent slaat niet alleen de maat, hij moet de repetities en de uitvoeringen leiden en geeft tevens aan wanneer de verschillende instrumenten moeten invallen. Daarom heeft de dirigent de volledige compositie, waarin alle partijen genoteerd staan - de partituur - vóór zich. De orkestleden hebben alleen hun eigen partij. Je kunt je wel voorstellen dat de slagwerker die 120 maten rust heeft deze niet allemaal gaat zitten uittellen, maar op het sein van de dirigent wacht. Niet altijd speelt het hele orkest. Is dit wèl het geval dan spreekt men van tutti. Juist het verschil van combinaties van de verschillende instrumentgroepen, geeft zijn charme aan het symfonie-orkest. Hieronder zie je de orkestopstelling: Het symfonie-orkest bestaat uit vier instrumentgroepen (ook wel "families" genoemd): Houtblazers Koperblazers Slagwerk Strijkers De oorsprong van deze 4 instrumentgroepen binnen het orkest is ontstaan na 1560, tijdens de barok-periode. In deze periode zien we het regelmatige gebruik van een ensemble (dit is een klein orkest), dat de kern werd van het moderne orkest. Dit barokensemble bestond uit de moderne strijkersgroep (viool, altviool, cello en contrabas), fluiten of blokfluiten, hobo's, fagot, trompetten, hoorns en een klavecimbel. De klavecimbel-speler was tevens de leider (dirigent) van het ensemble. Tijdens de overgang naar de klassieke periode omstreeks 1750, werd de strijkersgroep ruim verdubbeld en het orkest uitgebreid met klarinetten, trombones en slagwerk. Het klavecimbel verdween en er kwam een dirigent in de plaats. Vanaf ca. 1850 (de romantische periode) werden alle instrumentgroepen uitgebreid met meer van hetzelfde (de strijkersgroep werd weer ruim verdubbeld). Ook werden er weer nieuwe instrumenten aan het orkest toegevoegd, zoals de harp. Bij de hout- en koperblazers kwamen er basinstrumenten bij en vooral het slagwerk werd fors uitgebreid. Houtblazers De eerste houtblazers die in het orkest (tijdens de barokperiode) verschenen waren de fluiten, de hobo en de fagot. In de klassieke periode, omstreeks 1750, kwam de klarinet erbij en in de 19e eeuw (romantische periode), werden de houtblazers weer verder uitgebreid: de basklarinet en de contrafagot. De houtblazers zijn van kleppen voorzien. Hiermee kun je de toonhoogte regelen. De hobo, klarinet en de fagot hebben een riet (enkel-of dubbelriet), die onmisbaar is voor de klankopwekking van het instrument. Piccolo o Peter Tsjaikowski: uit de “Notenkraker” Chinese dans o Prokofieff: Luitenant Kijé (deel 1) Dwarsfluit o Claude Debussy: Prelude à l’apres-midi d’un faune o W.A.Mozart: Concerto voor fluit en harp in D majeur, KV 299 - fluitkwartet Hobo o Domenico Cimarosa: Hoboconcerto in c mineur o Tomaso Albinoni: hoboconcerto in Bes majeur o Georges Bizet: Symfonie in C – Adagio (2de deel) Althobo of Engelse Hoorn !! o Antonin Dvorak: Symfonie nr.9 “uit de Nieuwe Wereld” – Largo (2de deel) o Gioacchino Rossini: ouverture tot “Willem Tell” (3de deel) Klarinet o W.A.Mozart: klarinetconcerto in A o Peter Tsjaikowski: uitde “notenkraker”: dans van de suikerbonenfee (basklarinet) Fagot o W.A.Mozart: Fagotconcerto in Bes majeur – Allegro (1ste deel) o Maurice Ravel: Ma mere l’oye – deel 4 (contrafagot) Saxofoon o Jazz – muziek - Improvisatie in Japanse stijl o Moussorgski (schilderijen), Ravel (Bolero), Prokofiev (Ltnt Kijé deel 2), Rachmaninov (Symfonische dansen), Kodaly (Harry Janos suite), Gershwin (Rapsody in blue) Koperblazers Tijdens de barok-periode (ca. 1720), waren er hoorns en trompetten in het orkest. Dit waren natuurhoorns- en trompetten, instrumenten die nog geen ventielen hadden om de toonhoogte te regelen. Hierdoor konden ze maar een beperkt aantal tonen spelen. Tijdens de overgang naar de klassieke periode (ca. 1750), werden trombones aan het orkest toegevoegd en pas in de romantische periode (ca. 1850), was de groep koperblazers compleet met de toevoeging van de tuba. De hoorn, trompet en tuba zijn van ventielen voorzien, waarmee je de toonhoogte kunt regelen. De trombone heeft een schuif waar je de toonhoogte mee regelt (er zijn trouwens ook ventiel-trombones). Hoorn o Ludwig vn Beethoven: Sextet voor 2 hoorns en strijkkwartet o Tsjaikovski : symfonie nr.5 deel 2 o hoornensemble Trompet o Modest Moessorgski: Schilderijententoonstelling: Samuel Goldberg en Schmuyle (deel 10) o Giuseppe Verdi: Triomfmars uit de opera “Aïda” o Dimitri Sjostakovitsj: Pianoconcerto nr 1 o I.Stravinski: Petrouchka Trombone o W.A.Mozart: Requiem – Tuba Mirum Tuba o Modest Moessorgski: Schilderijententoonstelling – Bydlo (de ossenkar) o Ralph Vaughan-Williams: concerto voor bastuba Slagwerk De instrumenten van de slagwerk-sectie van het moderne orkest bestaan uit twee basistypen. Het eenvoudigste type, waartoe de triangel en het woodblock behoren, wordt niet gestemd en produceerd een toon van onbepaalde hoogte. Op gestemde instrumenten, waartoe de xylofoon en de buisklokken worden gerekend, kunnen melodieën worden gespeeld. De geschiedenis van de orkestslagwerkgroep dateert uit het midden van de 18e eeuw (eind barok- begin klassieke periode), toen voor het eerst pauken, bekkens en triangel werden ingevoerd. In de 19e eeuw ( de romantische periode) begonnen gestemde instrumenten, waaronder xylofoon en buisklokken, te verschijnen. Tam-tam (gong) Buisklokken Bekkens of cymbalen Triangel Xylofoon Celesta o Bela Bartok: Muziek voor snaren, slagwerk en celesta: Allegro Molto o Peter Tsjaikowski: Suite uit het ballet “de Notenkraker”: dans van de suikerbonenfee Trommen spelen een belangrijke rol in de slagwerk-sectie van het moderne orkest. De kunst en de literatuur uit de Oudheid tonen aan dat trommen door de voornaamste beschavingen uit het verleden werden gebruikt. Ook van grote betekenis in de muziek van het Europa van de middeleeuwen en de renaissance. Zeer bekend was de kleine trom, die tegenwoordig nog wordt bespeeld. Ook trof men in de middeleeuwen op vele plaatsen aan, kleine keteltrommen van Arabische oorsprong. Deze hebben zich ontwikkeld tot de moderne pauken. Grote trom Kleine trom Tambourijn Pauk o Bela Bartok: Muziek voor snaren, slagwerk en celesta: Allegro Molto o Bela Bartok: concerto voor Orkest – Giuoco delle coppie (AllegroScherzando) Onderscheid: - MEMBRANOFONEN - IDIOFONEN - Slagwerk zonder toonhoogte - Slagwerk met toonhoogte Strijkinstrumenten De strijkersgroep heeft van het begin af aan een belangrijke rol gespeeld in het orkest. Vanaf de barokperiode (na 1560) tot en met de dag van vandaag, bestaat deze groep uit 4 instrumenten. Alleen het aantal heeft zich behoorlijk uitgebreid. In de barokperiode bestond de strijkersgroep nog maar uit: 6 violen, 3 altviolen, 2 cello's en 1 contrabas. Het moderne orkest heeft: 30 violen, 12 altviolen, 10 cello's en 8 contrabassen. Viool o vioolconcerti van N. Paganini - F.Mendelssohn – J.Brahms – P.Tsjaikovski – J.Sibelius … o Joh. Strauss: Pizzicato Polka Altviool o W.A.Mozart: Concertante symfonie voor viool en altviool Cello o Gioachinno Rossini: Ouverture tot de opera “Willem Tell” o J.S.Bach: suites voor cello solo o J.Haydn – A.Dvorak – Saint-Saens - Celloconcerto Contrabas o Camille Saint-Saëns: Carnaval des Animaux: l’ elephant o G.Mahler: Symfonie nr.1 SPECIALE TECHNIEKEN OP STRIJKINSTRUMENTEN Détaché Staccato Martellato Spiccato ricochet Col legno Glissando Tremolo Triller Flageoletten Pizzicato en Bartok-pizzicato Dubbelgrepen en akkoorden Divisi Sul ponticello Sul tasto Vibrato Free bowing Losse snaren Sourdine (demper) BELANGRIJKE BRONNEN OP INTERNET: http://www.digischool.nl/mu/leerlingen/index.htm http://nl.wikipedia.org/wiki/Portaal:Klassieke_muziek http://kid.defilharmonie.be/kid/index.htm