ARBOCATALOGUS Dieselmotoremissies (DME) In de afvalsector Dit document is grotendeels gebaseerd op het brondocument van BGZ Wegvervoer inzake dieselmotorenemissie 18 maart 2009 1 INHOUDSOPGAVE Hoofdstuk 1 INLEIDING ................................................................. 3 1.1 Aanleiding............................................................................. 3 1.2 Overleg ten behoeve van de arbocatalogus voor de afvalsector ... 3 1.3 Doelstelling ........................................................................... 3 1.4 Vraagstelling ......................................................................... 3 1.5 Betrokken organisaties ........................................................... 3 1.6 Werkwijze ............................................................................. 4 1.7 Leeswijzer ............................................................................ 4 Hoofdstuk 2 DIESELMOTOREMMISSIE ........................................... 5 2.1 Inleiding ............................................................................... 5 2.2 Dieselmotoremissie ................................................................ 5 2.3 Risicogrens ........................................................................... 5 2.4 Gezondheidseffecten .............................................................. 6 2.5 Wettelijke voorschriften .......................................................... 6 Hoofdstuk 3 ARBOCATALOGUS ....................................................... 8 3.1 Toepassinggebied .................................................................. 8 3.2 Looptijd ................................................................................ 8 3.3 Evaluatie .............................................................................. 8 3.4 Beschikbaarheid .................................................................... 8 3.5 Fasering ............................................................................... 8 3.6 Afwijken ............................................................................... 8 3.7 Wettelijke grondslag .............................................................. 9 3.8 Communicatie en Implementatie ............................................. 9 3.9. Definities .............................................................................. 9 3.10 Maatregelen ........................................................................ 11 3.10.1 SITUATIES IN LOODS, MAGAZIJN OF OP-OVERSLAGHAL .......... 12 3.10.2 SITUATIES IN DE BUITENRUIMTE .......................................... 22 3.11 Vaststelling ......................................................................... 23 BIJLAGE 1 Schematisch overzicht ............................................. 24 BIJLAGE 2 Wettelijke voorschriften .......................................... 29 2 Hoofdstuk 1 1.1 INLEIDING Aanleiding Per 1 januari 2007 is de gewijzigde Arbowet in werking getreden. Het doel van de wijziging is enerzijds de bemoeienis van de overheid met de gang van zaken in het bedrijfsleven te verminderen door de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers te vergroten en anderzijds het stimuleren van maatwerk met betrekking tot de vorm en inhoud van het arbobeleid. De overheid zal zich beperken tot het vaststellen van het gewenste beschermingsniveau. Het vaststellen van maatregelen en oplossingen om dit te bereiken is aan de werkgevers en werknemers. Door het opstellen van een Arbocatalogus kunnen werkgevers en werknemers samen bepalen op welke wijze de (doel)voorschriften van de overheid ten aanzien van de arbeidsomstandigheden worden ingevuld. Een Arbocatalogus is een handboek, dat bestaat uit beschrijvingen van werkmethoden, maatregelen en middelen die het veilig werken en een gezond werkklimaat bevorderen. Veel maatregelen zijn al voorhanden in de vorm van concrete praktijkoplossingen. Door deze te bundelen krijgen bedrijven inzicht in de te nemen maatregelen en beschikbare oplossingen. 1.2 Overleg ten behoeve van de arbocatalogus voor de afvalsector Diverse brancheorganisaties en de sociale partners in de afvalsector hebben het initiatief genomen om een arbocatalogus ten behoeve van de afvalbranche op te stellen. Blootstelling aan dieselmotorenemissies is daar een belangrijk onderwerp van. Deze arbocatalogus is voor circa 90 tot 95% gebaseerd op het brondocument van BGZ Wegvervoer, dat de betrokken organisaties toestemming heeft gegeven gebruik van het document te maken. BGZ Wegvervoer is het kennis- en adviescentrum voor arbeid en gezondheid in de transportbranche. De betrokken organisaties zijn BGZ Wegvervoer erkentelijk voor het ter beschikking stellen van dit brondocument en hebben hier enkele voor de afvalbranche specifieke omstandigheden aan toegevoegd, in lijn met de structuur van het brondocument. De in deze arbocatalogus beschreven maatregelen hebben met name betrekking op de omsloten ruimten waarin medewerkers hun werkzaamheden verrichten. In 10.3.2 is ook aandacht besteed aan de buitenruimte. Werknemers en werkgevers spreken af om uiterlijk 31 december 2009 tot een arbocatalogus terzake van blootstelling aan DME in de buitenruimte met betrekking tot huisvuilwagens overeen te komen, bij voorkeur in nadrukkelijke afstemming met BGZ Wegvervoer. 1.3 Doelstelling Het doel van dit document is het documenteren van de resultaten van de diverse onderdelen van het proces van het tot stand komen van de Arbocatalogus voor het onderwerp Dieselmotoremissie (DME) en het bieden van oplossingen en maatregelen om de blootstelling zoveel mogelijk te voorkomen. 1.4 Vraagstelling - Welke aspecten spelen een rol bij de bloostelling aan DME? Welke beheersmaatregelen worden opgenomen in de Arbocatalogus? 1.5 Betrokken organisaties Om de inbreng en de steun van vertegenwoordigers van zowel werkgevers als werknemers te borgen is een werkgroep ingesteld, bestaande uit de werknemersorganisaties ABVAKABO, CNV Publieke Zaak, Vakvereniging HZC, het 3 Landelijk Platform Medezeggenschap Afval, de werkgeversvereniging WENb, alsmede de brancheorganisaties BRBS, BVOR, NVRD en VA. 1.6 Werkwijze BGZ Wegvervoer heeft een inventarisatie uitgevoerd door middel van deskresearch. De deskresearch heeft bestaan uit een analyse van de gegevens vanuit verscheidene bronnen: Eindverslag inspectieproject afvalsortering, Arbeidsinspectie januari 2006 Programm zur Abschatzung der Dieselmotoremission nach TRGS 554, version 1.02, BIA, 19991 Diesel and Health in America: The lingering threat. Clean air task force, 2005 Vakbondsactieplan – thema 2005 – 2006: dieselmotoremissies Pilot project dieselmotoremissies: uitgebreide samenvatting. GBW, 2005 Verkeersgerelateerde luchtverontreiniging en gezondheid, IRAS 2002 Dieselmotoremissies in de metaalelektro en metaalbewerking, FME-CWM en Metaalunie, nov 2006 Stand der techniek dieselmotoremissies, Op- en overslag, groothandel en bouw, 2007 Rapport “Stand der techniek DME Op- en overslag” d.d. februari 2007, Interne handhavinginstructie Arbeidsinspectie d.d. 27 maart 2007, Documenten FNV Bondgenoten “Maak uw werkplek dieselrookvrij”, Rapport “Diesel Motor Emissies in de metaalbewerking en de metalektro” d.d. 25 augustus 2006, Rapport “Stand der techniek Dieselmotoremissies” d.d. september 2004, Verkeersgerelateerde luchtverontreiniging en gezondheid – een kennisoverzicht, dr. Ir. N.A.H. Janssen et al, Universiteit Utrecht, september 2002. Op basis van deze gegevens is door BGZ Wegvervoer een document opgesteld. Het heeft geleid tot de maatregelen zoals verwoord in hoofdstuk 3, punt 10 en de definities in hoofdstuk 3, punt 9. 1.7 Leeswijzer Hoofdstuk 2 geeft een korte beschrijving van het arbeidsrisico DME. In hoofdstuk 3 staan maatregelen voor de Arbocatalogus. In bijlage 1 staat een schematisch overzicht van de maatregelen genoemd in hoofdstuk 3, punt 10. En in bijlage 2 is de tekst uit de Arbowet betreffende gevaarlijke stoffen, waar DME onder valt, te vinden. 1 De meest recente versie dateert uit 2008 4 Hoofdstuk 2 2.1 DIESELMOTOREMMISSIE Inleiding De Commissie Werkgroep van Deskundigen van de Gezondheidsraad heeft dieselmotoremissies (DME) geclassificeerd als genotoxisch carcinogeen. Carcinogeen wil zeggen dat het kanker bij de mens kan veroorzaken of het vormingsproces van kanker bevordert. Genotoxisch houdt in dat elk niveau van blootstelling aan deze stof een kans op kanker met zich meebrengt. Of met andere woorden; er is geen veilig blootstellingniveau. De werkgever heeft de verplichting om de blootstelling aan deze stof te voorkomen. Het vaststellen van een grens(verbod)- en/of streefwaarde in het kader van de Arbocatalogus heeft geen invloed op de inspanningsverplichting van de werkgever. 2.2 Dieselmotoremissie Dieselmotoremissie (DME) is de uitstoot (fijnstofdeeltjes) van verbrandingsproducten van diesel. Het komt voor bij diesel aangedreven arbeidsmiddelen en bestaat uit een hoeveelheid van toxische en vaak ook kankerverwekkende stoffen, zoals: elementair koolstof (roet), zware metalen (arseen, seleen, beryllium, chroom e.d.), PAK’s en PCB’s, enkelvoudige aromaten (BTEX-benzeen, tolueen, ethylbenzeen, xyleen), aldehyden en ketonen. Als maat voor DME wordt in de regel microgram elementaire koolstof per kubieke meter lucht (microgram EC/m3) gehanteerd. Er kan stationair gemeten worden (een vaste plek) of door middel van personal samplers. De waarden worden vervolgens omgerekend naar een blootstelling gedurende een 8-urige werkdag. 2.3 Risicogrens In het geval van kankerverwekkende stoffen worden door de Gezondheidsraad twee zogenaamde risicogrenzen bepaald: een verbodsniveau; de concentratie van de blootstelling waar in ieder geval niet boven mag worden gekomen; een streefniveau; een concentratie van de blootstelling waarnaar gestreefd wordt in het kader van het begrip ‘een zo laag mogelijke blootstelling’. Deze risicogrenzen worden gedefinieerd voor het additionele jaarlijkse risico op sterfte aan niet geneesbare kanker veroorzaakt door blootstelling aan een kankerverwekkende stof in de arbeidssituatie. De verbodswaarde geeft één extra geval van longkanker per jaar op 10.000 blootgestelde werknemers en de grenswaarde één extra geval op de 1.000.000. In 2007 is in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een onderzoek “Stand der techniek dieselmotoremissies: Op- en overslag (groothandel bouw, metaal)” uitgevoerd. In het kader van dit onderzoek is op basis van een zogenaamde overlevingsanalyse door IRAS bepaald, dat het verbodsniveau voor DME wordt bereikt bij een beroepsmatige blootstelling aan een concentratie van 50 μg elementair koolstof (EC) per m3 lucht. De streefwaarde wordt bereikt bij een beroepsmatige blootstelling aan een DME concentratie van 0,16 μg elementair koolstof (EC) per m3 lucht. De achtergrondwaarde DME geeft de concentratie van elementair koolstof (EC) aan, die aanwezig is in de directe buitenlucht van de omsloten werkruimte. Deze is op rustige 5 plekken in Nederland zonder veel verkeer 2 à 3 microgram EC/m 3. Op drukke wegen en kruispunten kan deze oplopen tot 20 microgram EC/m 3 of hoger. Voor het onderwerp DME zijn door de Gezondheidsraad geen grenswaarden vastgesteld. 2.4 Gezondheidseffecten DME bestaat voor 95-100 % uit respirabel stof bestaande uit deeltjes kleiner dan 2,5 micrometer (PM2.5) en voor 90-95 % uit ultrafijne deeltjes met een diameter < 1 micrometer (PM1). Dit stof penetreert tot in de longblaasjes en via de longblaasjes in het bloed, lever, nieren en hart en veroorzaakt behalve longkanker ook andere kwalen als longziekten (bijvoorbeeld kortademigheid en bronchitis) en hartklachten. 2.5 Wettelijke voorschriften Het voorkomen of beperken van blootstelling aan kankerverwekkende stoffen wordt onder meer geregeld in het Arbeidsomstandighedenbesluit. Met inachtneming van artikel 4.1a “Toepasselijkheid” is afdeling 1 “Gevaarlijke stoffen” onder hoofdstuk 4 “Gevaarlijke stoffen en biologische agentia” van het Arbobesluit van toepassing voor alle kankerverwekkende stoffen. Blootstelling aan DME is als kankerverwekkend proces aangewezen (Arbeidsomstandighedenregeling artikel 4.20c). Daarmee voldoet DME aan de definitie van artikel 4.11 onderdeel c kankerverwekkend proces onderdeel 2º en geldt voor DME ook afdeling 2 “Aanvullende voorschriften kankerverwekkende of mutagene stoffen en kankerverwekkende processen”. De werkgever dient maatregelen te nemen om blootstelling te voorkomen of te beperken tot een zo laag mogelijk niveau. Bij DME gaat het om de DME uitstoot in omsloten (binnen) en niet omsloten (buiten)ruimtes. Er is sprake van een omsloten ruimte of binnensituatie als een vierkante of rechthoekige ruimte ten minste omgeven wordt door drie aansluitende wanden en één dak. Zijn in een wand openingen gemaakt door het open zetten van deuren of ramen, dan worden deze wanden nog steeds meegeteld. Ontbreekt enkel het bovenvlak, bijvoorbeeld het ruim van een schip, dan is ook sprake van een omsloten ruimte. Voor ovale of ronde ruimtes is nog sprake van een binnensituatie als niet meer dan een aaneengesloten stuk van 25% van de totale oppervlakte van de wanden ontbreekt. De 1. 2. 3. maatregelen kennen vanuit de wetgeving de volgende prioritering: weren uit omsloten ruimte vervangingsmaatregelen beheersmaatregelen volgens de arbeidshygiënische strategie. De vervangingsplicht geldt wanneer dit technisch uitvoerbaar is. Volgens de Toelichting op artikel 4.17 van het Arbobesluit moet onder “technisch uitvoerbaar” worden verstaan: met inzet van geschikte technieken. Dat wil zeggen dat bij het treffen van maatregelen ter voorkoming van de blootstelling aan kankerverwekkende mutagene stoffen die technieken moeten worden toegepast die operationeel verkrijgbaar zijn en tot een betere bescherming van de werknemers leiden. Operationeel beschikbaar betekent dat het betreffende apparaat of de techniek in de handel verkrijgbaar moet zijn en dat daartoe meerdere leveranciers actief zijn. Er kunnen omstandigheden zijn waarin een operationeel beschikbare techniek of apparaat ter plekke niet geschikt is. Als een maatregel ter voorkoming van blootstelling technisch niet uitvoerbaar is dan moeten alsnog andere maatregelen worden getroffen om de blootstelling aan DME te voorkomen of te brengen tot een zo laag mogelijk niveau. 6 Als vervanging van arbeidsmiddelen die DME uitstoten technisch niet mogelijk is, dan dient de werkgever de blootstelling te beheersen tot een zo laag mogelijk niveau. De invulling van ‘een zo laag mogelijke blootstelling’ is begrensd; een werkgever hoeft geen verdere beheersmaatregelen meer te treffen wanneer de blootstellingconcentratie is teruggebracht tot het achtergrondniveau ter plaatse. (Standpunt staatssecretaris verwoord in brief van 1 september 2006 aan onder andere VNO-NCW). Onder achtergrondniveau wordt verstaan de concentratie DME (die niet wordt veroorzaakt door de eigen bedrijfsactiviteiten) in de directe omgeving van en buiten de omsloten ruimte waarin emissie van dieselmotoraangedreven voertuigen of arbeidsmiddelen plaatsvindt. Voor dieselmotoraangedreven arbeidsmiddelen en voertuigen van derden geldt hetzelfde als voor de eigen arbeidsmiddelen en voertuigen. Bij het vaststellen van de blootstelling aan DME dienen beiden meegenomen te worden. Bron: Arbobesluit - Hoofdstuk 4 Gevaarlijke stoffen en Biologische Agentia Afdeling 1 Artikel 4.1 t/m 4.5 Artikel 4.10 t/m 4.15 Artikel 4.17 t/m 4.20 7 Hoofdstuk 3 3.1 ARBOCATALOGUS Toepassinggebied Deze arbocatalogus is van toepassing op de werkgevers en werknemers in de afvalsector en heeft betrekking op bloostelling aan DME in met name omsloten ruimten. Weliswaar komt deze arbocatalogus grotendeels overeen met het eerder genoemde document van BGZ Wegvervoer, doch deze documenten hebben beiden een eigen toepassinggebied. 3.2 Looptijd De arbocatalogus is een ‘levend document’. Partijen zijn overeengekomen deze jaarlijks te evalueren en waar nodig aan te passen. In dit kader is eveneens afgesproken om binnen een jaar na van kracht worden een monitoringprotocol, tenminste inclusief een gemeenschappelijke meetsystematiek c.q. -normering, overeen te komen waarmee de resultaten van de in de arbocatalogus beschreven maatregelen kunnen worden gevolgd en deze maatregelen indien nodig kunnen worden aangepast. Met BGZ Wegvervoer is besproken dat het de voorkeur verdient indien een gemeenschappelijk protocol kan worden overeengekomen, waarin onder meer ook aandacht wordt besteed aan de wijze waarop nulmetingen zullen plaatsvinden alsmede aan de meetfrequentie. 3.3 Evaluatie Verwezen wordt naar 3.2 3.4 Beschikbaarheid De arbocatalogus is beschikbaar voor een ieder via de website www.arbocatalogus.net/afval. Werknemers en werkgevers kunnen via hun belangenorganisaties suggesties voor verbeteringen indienen, die zullen worden besproken tijdens de jaarlijkse evaluatie. 3.5 Fasering De arbocatalogus wordt van kracht indien en zodra deze is ondertekend door alle onderliggende betrokken organisaties en zal jaarlijks worden geëvalueerd. 3.6 Afwijken Indien de bescherming van werknemers met overige maatregelen minimaal gelijk is, kan een bedrijf – in overleg met de Ondernemingsraad- voor andere oplossingen kiezen, mits deze geaccordeerd worden door de Arbeidsinspectie. Verder speelt bij de blootstelling aan DME de achtergrondconcentratie een belangrijke rol. De achtergrondwaarde DME geeft de concentratie van elementair koolstof (EC) aan, die aanwezig is in de directe buitenlucht van de omsloten werkruimte. Deze is op rustige plekken in Nederland zonder veel verkeer 2 à 3 microgram EC/m 3. Op drukke wegen en kruispunten kan deze oplopen tot 20 microgram EC/m3 of hoger. Partijen onderkennen dat het niet mogelijk is een blootstellingniveau te realiseren dat lager is dan de achtergrondconcentratie. Indien en zodra de blootstelling is gedaald tot (onder) de achtergrondconcentratie zijn geen aanvullende maatregelen noodzakelijk. 8 3.7 Wettelijke grondslag De Arbocatalogus beschrijft op welke wijze werkgevers en werknemers invulling gegeven aan de wettelijke bepalingen uit de Arbowet. Bron: Arbowet - Hoofdstuk 4 Gevaarlijke stoffen en Biologische Agentia Afdeling 1 Artikel 4.1 t/m 4.5 Artikel 4.10 t/m 4.15 Artikel 4.17 t/m 4.20 3.8 Communicatie en Implementatie Zodra de arbocatalogus door alle betrokken organisaties is geaccordeerd, zullen de leden van partijen op de hoogte worden gesteld en zal er daarnaast een breder communicatietraject worden gestart (voorlichting aan derden, persbericht, websites betrokken organisaties etc.). 3.9. Definities Omsloten ruimte Een loods, magazijn, onderhoudswerkplaats en op- & overslaghal is volgens de Arbowet een omsloten ruimte als deze aan minimaal 3 zijden voorzien is van aansluitende wanden en voorzien is van een dak, dan wel aan 4 zijden voorzien is van aansluitende wanden zonder dak. Zijn in een wand openingen gemaakt door het open zetten van deuren of ramen, dan tellen deze wanden als gesloten wanden mee. Voor ovale of ronde ruimtes is nog sprake van een binnenactiviteit als niet meer dan een aaneengesloten stuk van 25% van de totale oppervlakte van de wanden ontbreekt. Arbeidshygiënische strategie en vervangingsmaatregelen Bij het verminderen van de blootstelling aan DME wordt op basis van de vervangingsplicht en de arbeidshygiënische strategie de volgende volgorde van maatregelen aangehouden voor een omsloten ruimte: a. Vervangingsmaatregelen; de uitstoot van DME wordt voorkomen b. Maatregelen bronaanpak; de DME uitstoot komt niet terecht in het magazijn, loods, op-, of overslaghal door een rechtstreekse afvoer van de DME uitstoot naar buiten de omsloten ruimte c. Maatregelen conform de stand der techniek; De DME uitstoot wordt gereduceerd door het nemen van maatregelen gericht op de dieselmotor of op het gebruik van een effectief roetfilter. Indien maatregelen genomen worden conform de bronaanpak en de stand der techniek dienen naast deze maatregelen aanvullende maatregelen genomen te worden. Zij reduceren de blootstelling aan DME en worden ingedeeld in technische en organisatorische maatregelen. Het gebruik van Persoonlijke Beschermingsmiddelen vindt alleen plaats in uitzonderingssituaties. Vervangingsmaatregelen De dieselmotor is vervangen door een elektromotor of door een gasmotor met uitlaatkatalysator. Maatregelen bronaanpak Deze maatregelen voorkomen de uitstoot van DME in een omsloten ruimte: - Het diesel aangedreven voertuig blijft buiten - Er is een directe afvoer van DME op de uitlaat van het motorvoertuig naar een veilige plek buiten. 9 Maatregelen conform de stand der techniek Onder maatregelen conform de stand van de techniek wordt verstaan het gebruik van een Euro 4, 5 of EEV-motor (EEV= Enhanced Environmental friendly Vehicle), een Stage 2 of 3a motor, een Tier 2 of 3 motor of het gebruik van overige dieselmotoren met een effectief roetfilter. Aanvullende maatregelen De aanvullende maatregelen voorkomen niet de uitstoot van dieselrook, maar verminderen de blootstelling aan DME. Ze zijn in te delen in organisatorische of technische maatregelen. A. Aanvullende organisatorische maatregelen 1. Voorlichting blootgestelde personen Elke werknemer die blootgesteld wordt aan DME wordt over de bronnen, de risico’s, de gezondheidseffecten en beheersmaatregelen voorgelicht. 2. Rijgedrag Elke werknemer die een diesel aangedreven voertuig of arbeidsmiddel bestuurt rijdt rustig, kiest een zo kort mogelijke rijroute en laat de motor niet onnodig draaien. 3. Routing De rijroute in een binnenruimte is zo kort mogelijk. Bij de inrichting van de loods, magazijn of overslaghal wordt hier rekening mee gehouden. 4. Toelating magazijn, loods of overslaghal Afspraken worden gemaakt over wie wel en wie niet in de binnenruimte werkzaam dient te zijn indien er sprake is van DME-blootstelling. 5. Koude start Indien een koude start in een binnenruimte niet voorkomen kan worden, wordt dit bij voorkeur uitgevoerd zonder dat andere medewerkers in de buurt werkzaam zijn en er wordt direct na het starten rustig weggereden. B. Aanvullende technische maatregelen 1. Preventief motoronderhoud Elk diesel aangedreven voertuig of arbeidsmiddel wordt minimaal jaarlijks onderhouden en zo nodig vaker bij afwijkingen aan de motor. 2. Schonere brandstoffen De werkgever onderzoekt of de toe te passen brandstoffen de DME kunnen beperken. Voorbeelden zijn laagzwavelige diesel en biodiesel. 3. Scheiding werkruimtes De werkgever gaat na waar een scheiding van werkruimtes het aantal aan DME blootgestelde werknemers vermindert. Afspraken over het gesloten houden van toegangsdeuren worden gemaakt. 4. Optimalisering luchtverversing en ventilatie Door de luchtverversing te vergroten, wordt de blootstelling aan DME beperkt. De werkgever gaat na welke maatregelen hij kan nemen. 5. Koude start Indien een koude start in een binnenruimte niet voorkomen kan worden, wordt de ventilatie geoptimaliseerd. Bij het nemen van de aanvullende maatregelen gaat het niet om een keuze van maatregelen, maar om een combinatie van maatregelen. Effectief roetfilter Onder een effectief roetfilter wordt verstaan een roetfilter met gravimetrisch afvangrendement van ten minste 70 %. Dit rendement wordt over het algemeen gehaald door een gesloten roetfilter te gebruiken en regelmatig te onderhouden. 10 Situatiebeschrijving in een loods, magazijn, op-, overslaghal De situatiebeschrijving zoals opgenomen bij de beschrijving van activiteiten geeft de DME uitstoot weer in de bestaande situatie. - Situatie 1. Er is geen blootstelling aan DME door bronnen in de werksituatie. De bron van DME is weggenomen. - Situatie 2. Er is een blootstelling aan DME veroorzaakt door bronnen in de werksituatie, maar deze is beperkt doordat bronmaatregelen genomen zijn of maatregelen conform de stand der techniek. - Situatie 3. Er is sprake van een DME-blootstelling veroorzaakt door bronnen in de werksituatie en deze is niet beperkt door maatregelen conform de stand der techniek of door bronmaatregelen. Euro, Stage, Tier De aanduiding Euro-motor wordt voorbehouden aan voertuigen die aan het wegverkeer deelnemen. Voor de motoren van voertuigen die in principe niet bedoeld zijn om deel te nemen aan het wegverkeer wordt de Europese aanduiding ‘Stage’ gebruikt of de Amerikaanse aanduiding ‘Tier’. Tot de laatste horen heftrucks, sorteerkranen, shovels en aggregaten. Een Stage 2 en 3a motor of een Tier 2 of 3 motor geeft de huidige stand der techniek weer voor de DME uitstoot. 3.10 Maatregelen De werkgever beoordeelt welke situatie op hem van toepassing is en neemt de daarbij beschreven maatregelen. Wanneer de omstandigheden veranderen (bv nieuwbouw, wijzigingen in het werkproces), neemt hij maatregelen om zo veel mogelijk in een ‘hoger’ situatie te komen (1 is het hoogste niveau). Teruggaan in situatieniveau is niet toegestaan in bestaande situaties. Voor voertuigen van derden in de loods, magazijn, op-, overslaghal geldt hetzelfde als voor de eigen voertuigen. De werkgever maakt afspraken met derden over de toelating van Euro 3 motoren of lager zonder effectief roetfilter. Er zijn elf activiteiten beschreven in het kader van de ontwikkeling van de Arbocatalogus DME. De eerste tien vinden plaats in een magazijn, lood, op- of overslaghal en vallen onder de DME in een omsloten ruimte. De laatste vindt plaats in de buitenruimte. De beschreven activiteiten zijn: 1. Magazijn, loods, op- overslaghal, breker en sorteerhal (omsloten ruimte) A. Het gebruik van een hef- of reachtruck met een hefvermogen van 4 ton of minder in een loods of magazijn B. Het gebruik van een hef- of reachtruck met een hefvermogen van meer dan 4 ton in een loods, magazijn, breker of sorteerhal C. Het naar binnen en buiten rijden van diesel aangedreven bestelbussen of vrachtauto’s in een magazijn, loods, overslaghal, breker of sorteerhal om goederen te laden en te lossen D. Het gebruik van de eigen dieselmotor tijdens het laden en lossen E. Het werken met shovels en sorteerkranen in op- en overslaghallen F. Het naar binnen en buiten rijden van kranen, vrachtauto’s, bestelbussen, shovels in een onderhoudswerkplaats G. Het testen en proefdraaien van kranen, vrachtauto’s, bestelbussen, shovels in een onderhoudswerkplaats H. Niet-voertuig gebonden compressoren en aggregaten I. Vervangen roetfilter 11 J. K. L. M. Overige activiteiten Het gebruik van de dieselmotor tijdens breken van puin in een brekerhal Het gebruik van de dieselmotor tijdens sorteren van afval in een sorteerhal. Het gebruik van de dieselmotor bij composteerbedrijven 2. In de buitenruimte N. Werkzaamheden in de directe omgeving van het eigen diesel aangedreven mobiele voertuig. Van elke activiteit worden drie situaties beschreven. Voor elke situatie wordt aangegeven welke maatregelen genomen dienen te worden. 3.10.1 SITUATIES IN LOODS, MAGAZIJN OF OP-OVERSLAGHAL A. Het gebruik van een hef- of reachtruck in een loods of magazijn met een hefvermogen van 4 ton of minder Beschrijving: In veel bedrijven worden voor de laad- en loshandelingen hef- en reachtrucks gebruikt. Ze kunnen zowel alleen in het magazijn, loods op-of overslaghal rijden of dit afwisselen met het rijden op het buitenterrein. Indien de hef- of reachtruck rijdt in een omsloten ruimte geldt het volgende: Situatie 1 De hef- en reachtrucks zijn elektrisch aangedreven of gas aangedreven met een uitlaatkatalysator. Maatregelen: Geen. Situatie 2 De hef- en reachtrucks zijn diesel aangedreven en hebben een Tier 2 of 3 motor of een Tier 1 motor met een effectief roetfilter. Maatregelen: De diesel aangedreven hef- of reachtruck dient vervangen te worden door een elektrisch of gas aangedreven hef- of reachtruck. Situatie 3 De hef- en reachtrucks zijn diesel aangedreven. Maatregel: De diesel aangedreven hef- of reachtruck dient vervangen te worden door een elektrisch of gas aangedreven hef- of reachtruck. B. Het gebruik van een hef- of reachtruck in loods of magazijn met een hefvermogen van meer dan 4 ton Beschrijving: In veel bedrijven worden voor de laad- en loshandelingen regelmatig (dagelijks) hef- en reachtrucks gebruikt. Ze kunnen zowel alleen in het magazijn, loods op- of overslaghal rijden of dit afwisselen met het rijden op het buitenterrein. Indien de hef- of reachtruck rijdt in een omsloten ruimte geldt het volgende: Situatie 1 12 - De hef- en reachtrucks zijn elektrisch aangedreven of beschikken over een gasmotor met uitlaatkatalysator. De goederen worden geladen en gelost met een bovenloopkraan. In overleg met de afzender is het gewicht van de goederen dusdanig verlaagd dat een elektrische heftruck tot 4 ton volstaat. Maatregelen: Geen. Situatie 2 De diesel aangedreven hef- en reachtrucks zijn voorzien van Stage 2 of 3a motor of Tier 2 of 3. De diesel aangedreven hef- en reachtrucks met een Stage 1 of Tier 1 motor zijn voorzien van een effectief roetfilter. Maatregelen: - Aanvullende maatregelen Alle aanvullende technische en organisatorische maatregelen worden genomen. Situatie 3 De diesel aangedreven hef- of reachtruck heeft een Stage 1 of Tier 1 motor en is niet voorzien van een effectief roetfilter. Maatregelen - Maatregelen bronaanpak o De hef- of reachtruck wordt vervangen door een hef –of reachtruck met een LPG-motor met uitlaatkatalysator. - Conform de stand van de techniek: o De hef- of reachtruck wordt vervangen door een hef –of reachtruck met een Stage 2 of 3a of Tier 2 of 3 motor o De diesel aangedreven hef- of reachtruck wordt voorzien van een effectief roetfilter. - Aanvullende maatregelen Alle aanvullende technische en organisatorische maatregelen worden genomen. C. Het naar binnen en buiten rijden van goederen en afvalstoffen met diesel aangedreven bestelbussen en vrachtauto’s in een magazijn, loods, op- of overslaghal Beschrijving: In veel bedrijven worden in een loods, magazijn, op- of overslaghal goederen geladen en gelost. De vrachtwagen of bestelbus rijdt naar binnen en wordt daar geparkeerd. Na het lossen en laden rijdt de vrachtwagen of bestelbus weer naar buiten. De dieselmotor draait alleen tijdens het naar binnen en buiten rijden. In een aantal situaties treedt een piekbelasting op, omdat in een korte tijd (bv ½ tot 1 uur) de meeste bestelbussen en vrachtauto’s naar binnen en naar buiten rijden. Indien er sprake is van een koude start geeft dit extra DME uitstoot. Situatie 1 - Het verladen van goederen vindt plaats aan een dockshelter, waarbij de bestelbus en vrachtwagen in de buitenlucht blijven. - Opslag van goederen en afvalstoffen vindt in de buitenlucht plaats. - De bestelbus en vrachtwagen zijn voorzien van een gas-aandrijving met katalysator. Maatregelen: Geen. 13 Situatie 2 - De bestelbussen en vrachtwagens zijn voorzien van een Euro 4, 5 of EEV-motor. - De bestelbussen en vrachtwagens met een Euro 3 motor of lager zijn voorzien van een effectief roetfilter. - Er is een rechtstreekse afvoer van de uitlaatgassen door middel van een afvoerslang op de uitlaat. Maatregelen: Aanvullende maatregelen Alle aanvullende technische en organisatorische maatregelen worden genomen. Situatie 3 De bestelbussen en vrachtwagens met een Euro 3 motor of lager zijn niet voorzien van een effectief roetfilter. Maatregelen: - Maatregelen bronaanpak 1. De diesel aangedreven bestelbus of vrachtwagen wordt vervangen door een gas-motor met uitlaatkatalysator. - Maatregelen conform de stand der techniek 2. De diesel aangedreven bestelbus of vrachtwagen wordt voorzien van een effectief roetfilter. 3. De diesel aangedreven bestelbus of vrachtwagen wordt vervangen door een bestelbus of vrachtwagen met een Euro 4, 5 of EEV-motor. Er dient één maatregel gekozen te worden uit de bovenstaande drie maatregelen. - Aanvullende maatregelen Alle aanvullende technische en organisatorische maatregelen worden genomen. D. Het gebruik van de dieselmotor tijdens het laden en lossen in een magazijn, loods, op-, of overslaghal Beschrijving: In veel bedrijven worden in een loods, magazijn, op-, of overslaghal goederen geladen en gelost. De vrachtwagen rijdt naar binnen, draait stationair tijdens het laden en lossen en rijdt weer naar buiten. Het stationair draaien is nodig om bv de autolaadkraan of kraakpersunit te bedienen. Of er zit een aparte diesel aangedreven motorunit op de vrachtauto die voor een pomp (bv tanktransport) wordt gebruikt. Of er is sprake van een specifieke situatie, waarbij uit veiligheidsoverwegingen de motor draait; bv bij geldtransport. Indien DME uitstoot tijdens het laden en lossen voorkomen wordt door het uitzetten van de motor, vallen het laden en lossen onder activiteit C. Dit wordt bereikt door: De vrachtwagen wordt niet gelost met de eigen autolaadkraan, maar bijvoorbeeld met een elektrisch aangedreven laad- en loshulpmiddel. De voertuiggebonden diesel aangedreven applicaties worden tijdens het verblijf in de omsloten ruimte elektrisch aangedreven, zoals krachtstroom. Indien de dieselmotor draait tijdens het laden en lossen, gelden de volgende situaties: Situatie 1 Het voertuig lost zelf buiten de omsloten ruimte, waarna op andere wijze (bijvoorbeeld met een elektrische heftruck) de goederen naar het magazijn, loods, op-, of overslaghal worden verplaatst. Maatregelen: Geen. 14 Situatie 2 De voertuigen zijn voorzien van een Euro 4, 5 of EEV-motor of hebben een effectief roetfilter. Er is een rechtstreekse afvoer van de uitlaatgassen door middel van een afvoerslang op de uitlaat. Maatregelen: Aanvullende maatregelen Alle technische en organisatorische maatregelen dienen genomen te worden. Situatie 3 In de omsloten ruimte wordt de diesel aangedreven applicatie gebruikt, zoals de laad- en losinrichting of de autolaadkraan. De voertuigen zijn voorzien van een Euro 3 motor of lager en zijn niet voorzien van een effectief roetfilter. Maatregelen: Vervangingsmaatregel 1. De diesel aangedreven bestelbus of vrachtwagen wordt vervangen door een gas-motor met uitlaatkatalysator. Maatregelen bronaanpak 2. Er is een rechtstreekse afvoer van de uitlaatgassen door middel van een afvoerslang op de uitlaat. Maatregelen conform de stand der techniek 3. De diesel aangedreven bestelbus of vrachtwagen wordt vervangen door een bestelbus of vrachtwagen met een Euro 4, 5 of EEV-motor. 4. De diesel aangedreven bestelbus of vrachtwagen wordt voorzien van een effectief roetfilter. Er dient één maatregel gekozen te worden uit de bovenstaande maatregelen. - Aanvullende maatregelen Alle aanvullende technische en organisatorische maatregelen worden genomen. E. Het werken met shovels en sorteerkranen in op- & overslaghallen Beschrijving: In overslaghallen worden bijvoorbeeld de gestorte afvalstoffen met behulp van shovels en sorteerkranen overgeslagen in containers of vrachtauto’s. De shovels zijn vaak niet alleen gebonden aan de overslaghal, maar rijden ook elders op het terrein. De sorteerkranen werken voornamelijk in de overslaghal en verplaatsen zich over korte afstanden tussen de sorteervakken. Situatie 1 De afvalstoffen worden rechtstreeks in de containers voor aftransport gestort of de afvalstoffen worden met behulp van een elektrisch aangedreven sorteer- of portaalkraan overgeslagen. Maatregelen: geen. Situatie 2 De shovel en sorteerkraan zijn voorzien van Stage 2 of 3a motor of Tier 2 of 3. De shovel en sorteerkraan met een Stage 1 of Tier 1 motor zijn voorzien van een effectief roetfilter. Maatregelen: Maatregelen conform de stand der techniek 15 - De cabine van shovels en kranen die regelmatig (langer dan 15 minuten per dag) in een omsloten ruimte werkzaamheden verrichten zijn voorzien van een overdrukcabine met overdrukfiltersysteem die voorzien is van een actief koolfilter en een P1, P2 en P3-filterunit. Dit filtersysteem is voorzien van een verzadigingsindicator die een akoestisch signaal geeft als het filter verzadigd is. Aanvullende maatregelen Alle aanvullende technische en organisatorische maatregelen worden genomen. Situatie 3 De shovel of sorteerkraan heeft een Stage 1 of Tier 1 motor of lager en is niet voorzien van een effectief roetfilter. Maatregelen Maatregelen conform de stand der techniek 1. De shovel of sorteerkraan wordt vervangen door een shovel of sorteerkraan met een Stage 2 of 3a motor of Tier 2 of 3 óf 2. De shovel of sorteerkraan wordt voorzien van een effectief roetfilter. Er dient één maatregel gekozen te worden uit de bovenstaande twee maatregelen. En tevens dient de cabine van shovels en kranen die regelmatig (langer dan 15 minuten per dag) in een omsloten ruimte werkzaamheden verrichten, te zijn voorzien van een overdrukcabine met overdrukfiltersysteem die voorzien is van een actief koolfilter en een P1, P2 en P3-filterunit. Dit filtersysteem is voorzien van een verzadigingsindicator die een akoestisch signaal geeft als het filter verzadigd is. Aanvullende maatregelen Alle aanvullende technische en organisatorische maatregelen worden genomen. F. Het naar binnen en buiten rijden van mobiele kranen, vrachtauto’s, bestelbussen of shovels in een onderhoudswerkplaats Beschrijving: Voor een onderhoudsbeurt rijden kranen, vrachtauto’s, bestelbussen en shovels de onderhoudswerkplaats naar binnen, onderhoud vindt plaats en ze rijden daarna weer naar buiten. Een bezwarende factor is de koude start. Situatie 1 Diesel aangedreven voertuigen worden met behulp van andere hulpmiddelen in en uit de onderhoudswerkplaats gereden. Opmerking: Gedurende de looptijd van de Arbocatalogus wordt nagegaan wat of dit realiseerbaar is. Maatregelen: Geen. Situatie 2: Diesel aangedreven voertuigen rijden op eigen kracht de onderhoudswerkplaats in of uit. Vrachtwagens en bestelbussen zijn voorzien van een Euro 4, 5 of EEV-motor of een motor met een effectief roetfilter. Kranen en shovels hebben een Stage 2, 3a- of een Tier 2, 3 motor of zijn voorzien van een effectief roetfilter. Er is een rechtstreekse afvoer van de uitlaatgassen door middel van een afvoerslang op de uitlaat. Deze wordt bevestigd voordat het voertuig naar binnen rijdt. Maatregelen: Aanvullende maatregelen 16 Alle technische en organisatorische aanvullende maatregelen dienen genomen te worden. Situatie 3: Diesel aangedreven voertuigen met een Euro 3 motor of lager of Stage 1 of Tier 1 motor zonder effectief roetfilter of ontregelde motoren Euro 4, 5, EEV, Stage 2 en 3a of Tier 2 en 3 rijden op eigen kracht de onderhoudswerkplaats in en uit. Maatregelen: Maatregelen bronaanpak o Er is een rechtstreekse afvoer van de uitlaatgassen door middel van een afvoerslang op de uitlaat. Maatregelen conform de stand der techniek o De diesel aangedreven bestelbus, vrachtwagen, sorteerkraan of shovel wordt voorzien van een tijdelijke effectief roetfilter. Er dient één maatregel gekozen te worden uit de bovenstaande maatregelen. - Aanvullende maatregelen o Alle aanvullende technische en organisatorische maatregelen worden genomen. G. Het testen en proefdraaien van mobiele kranen, vrachtauto’s, bestelbussen, shovels in een onderhoudswerkplaats Beschrijving: Tijdens het onderhoud worden de voertuigen getest. Situatie 1 Omdat DME inherent is aan de activiteit is situatie 1 niet van toepassing. Situatie 2 Het testen en proefdraaien vindt plaats in een daarvoor ingerichte testruimte. Op de uitlaat is een afvoerslang aangesloten. Maatregelen: Aanvullende organisatorische maatregelen o Voorlichting blootgestelde personen: Elke werknemer die blootgesteld wordt aan DME wordt over de bronnen, de risico’s, de gezondheidseffecten en beheersmaatregelen voorgelicht. o Toelating testruimte: Afspraken worden gemaakt over wie wel en wie niet in de binnenruimte werkzaam dient te zijn indien er sprake is van DMEblootstelling. Aanvullende technische maatregelen o Scheiding werkruimtes: De werkgever gaat na waar een scheiding van werkruimtes het aantal aan DME blootgestelde werknemers vermindert kan worden. Afspraken over het gesloten houden van toegangsdeuren worden gemaakt. o Optimalisering luchtverversing en ventilatie: Door de luchtverversing te vergroten, wordt de blootstelling aan DME beperkt. De werkgever gaat na welke maatregelen hij kan nemen. Situatie 3 Het testen en proefdraaien vindt plaats in een daarvoor ingerichte testruimte. Op de uitlaat is geen afvoerslang aangesloten. Maatregelen: Maatregelen bronaanpak o Een afvoerslang dient op de uitlaat bevestigd te worden. 17 - - Aanvullende organisatorische maatregelen o Voorlichting blootgestelde personen: Elke werknemer die blootgesteld wordt aan DME wordt over de bronnen, de risico’s, de gezondheidseffecten en beheersmaatregelen voorgelicht. o Toelating testruimte: Afspraken worden gemaakt over wie wel en wie niet in de binnenruimte werkzaam dient te zijn indien er sprake is van DMEblootstelling. Aanvullende technische maatregelen o Scheiding werkruimtes: De werkgever gaat na waar een scheiding van werkruimtes het aantal aan DME blootgestelde werknemers vermindert kan worden. Afspraken over het gesloten houden van toegangsdeuren worden gemaakt. o Optimalisering luchtverversing en ventilatie: Door de luchtverversing te vergroten, wordt de blootstelling aan DME beperkt. De werkgever gaat na wat de mogelijkheden zijn. Opmerking Persoonlijke Beschermingsmiddelen: Wanneer tijdens het proefdraaien de testruimte moet worden betreden, bijvoorbeeld voor het afstellen van de motor, draagt de werknemer een halfgelaatmasker type P3 (FFP3). Dit kan zowel op situatie 2 als 3 van toepassing zijn. H. Niet-voertuig gebonden compressoren en aggregaten Beschrijving: Niet-voertuig gebonden compressoren en aggregaten zijn op zichzelf staande arbeidsmiddelen die gebruikt worden om elektriciteit, perslucht of mechanische energie te leveren. Voorbeelden zijn de aandrijving van een shredder of een noodstroomaggregaat. Situatie 1 De compressoren en aggregaten zijn elektrisch aangedreven of zijn voorzien van een gas-aangedreven motor met uitlaatkatalysator. De diesel aangedreven compressoren en aggregaten staan buiten de omsloten ruimte in de buitenlucht of in een aparte afgesloten ruimte opgesteld, waarbij de uitlaatgassen niet via deuren en ramen weer in de omsloten ruimte kunnen komen. De bediening van deze arbeidsmiddelen vindt buiten de omsloten ruimte plaats. Maatregelen: Geen. Situatie 2 Alle diesel aangedreven compressoren en aggregaten zijn voorzien van een motor Stage 2 of 3a of Tier 2 of 3 motor. Alle overige diesel aangedreven compressoren en aggregaten zijn voorzien van een effectief roetfilter. Maatregelen: Maatregelen bronaanpak o De uitlaatgassen worden via bronafzuiging buiten de binnenruimte geleid. Aanvullende maatregelen o Alle technische en organisatorische maatregelen worden genomen. Situatie 3 De diesel aangedreven compressoren en aggregaten hebben een Stage 1 of Tier 1 motor en zijn niet voorzien van een roetfilter. 18 Maatregelen: - Vervangingsmaatregelen De diesel aangedreven compressoren en aggregaten worden vervangen door elektrisch of gas-aangedreven compressoren en aggregaten - Maatregelen bronaanpak De uitlaatgassen worden via bronafzuiging buiten de binnenruimte geleid. - Aanvullende technische maatregelen De diesel aangedreven compressoren en aggregaten worden vervangen door Stage 2 of 3a of Tier 2 of 3 motoren. - Aanvullende maatregelen Alle technische en organisatorische maatregelen worden genomen. I. Vervangen roetfilter Beschrijving: Tijdens het vervangen van een inbouw roetfilter komt een hoeveelheid roetdeeltjes vrij. Om de blootstelling tijdens het vervangen tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen dient de volgende werkwijze gevolgd te worden. Werkwijze: 1. De motor is te allen tijde uit. 2. De werknemer draagt gedurende de gehele handeling een P3 halfgelaatsmasker. 3. Tijdens het verwijderen van het roetfilter wordt een bronafzuiging zo dicht mogelijk bij de handelingen gehouden. 4. Het roetfilter wordt voorzichtig van het uitlaatsysteem geschoven zodat er zo min mogelijk roetdeeltjes vrij komen. 5. Als het roetfilter wordt weggegooid wordt deze in een kunststof zak gelegd en dichtgemaakt voordat deze wordt afgevoerd. 6. Als het roetfilter schoongeblazen moet worden, dan vindt dit plaats door een bronafzuiging te gebruiken en in de richting van de bronafzuiging te blazen. 7. Het terugplaatsen of inbouwen van het roetfilter vindt rustig plaats zodat er zo min mogelijk roetdeeltjes uit het overige deel van het uitlaatsysteem vrij komen. 8. Het opruimen van gemorste roetdeeltjes vindt nat plaats en niet met een bezem en stoffer & blik. J. Overige activiteiten De blootstellingssituatie DME is in kaart gebracht door de bronnen, blootgestelde personen en tijdsperiode te inventariseren en de situatie wordt niet beschreven zoals genoemd in de situaties A tot en met I. Situatie 1 Omdat bij de overige activiteiten een bron van DME aanwezig is, is situatie 1 niet van toepassing. Situatie 2 Er is sprake van DME blootstelling die beheerst wordt door een bronaanpak of door maatregelen conform de stand der techniek. Maatregelen: - Aanvullende maatregelen Alle technische en organisatorische maatregelen worden genomen. Situatie 3 Er is sprake van DME blootstelling die niet beheerst wordt door een bronaanpak of door maatregelen conform de stand der techniek. 19 Maatregelen: Vervangingsmaatregel o De diesel aangedreven applicatie wordt vervangen door een gas-motor met uitlaatkatalysator. o De bron van DME wordt verplaatst naar buiten de omsloten ruimte. Maatregelen bronaanpak o Er is een rechtstreekse afvoer van de uitlaatgassen door middel van een afvoerslang op de uitlaat. Maatregelen conform de stand der techniek o De diesel aangedreven applicatie wordt voorzien van een effectief roetfilter. Aanvullende maatregelen Alle aanvullende technische en organisatorische maatregelen worden genomen. Opmerking Wanneer de maatregelen zoals beschreven in de situatie 2 en 3 niet mogelijk zijn, worden andere maatregelen genomen op basis van de gewenste 70% reductie van DME ten opzichte van de nulmeting. Het uitvoeren van metingen naar elementair koolstof op de werkplek vindt plaats volgens NEN-EN 689 "Werkplekatmosfeer. Leidraad voor de beoordeling van de blootstelling bij inademing van chemische stoffen voor de vergelijking met de grenswaarden en de meetstrategie", 1e druk, april 1995. Aanbevolen wordt zowel het blootstellingniveau op de arbeidsplek (stationaire meting) als de individuele blootstelling (PAS-meting) van de blootgestelde werknemers uit te voeren. De stationaire meting vindt plaats op de plek waar de hoogste blootstelling te verwachten is. Bij voorkeur wordt op iedere werkplek in de omsloten ruimte een stationaire meting uitgevoerd, 1 achtergrondmeting in de buitenlucht en bij voorkeur 2 PAS-metingen bij 2 verschillende functionarissen. De monsternamekop bevindt zich ter hoogte van de ademzone. Het doel van de metingen is de hot spots in kaart te brengen en om een reëel beeld te krijgen van de DME-blootstelling in de omsloten ruimte. K. Het gebruik van de dieselmotoren tijdens breken van puin in een brekerhal Beschrijving: Bij een beperkt aantal bedrijven wordt puin inpandig gebroken. De brekerinstallatie wordt doorgaans bedreven met krachtstroom. In enkele situaties wordt voor de brekerinstallatie een dieselaggregaat toegepast voor het opwekken van stroom. Voor de handling van het puin en het recyclinggranulaat worden shovels gebruikt. Shovels wordt gebruikt om de brekerinstallatie te voeden en de afvoer van recyclinggranulaat te verzorgen. In deze brekerhallen gelden de volgende situaties: Situatie 1 Deze is niet van toepassing. Situatie 2 Voor het dieselaggregaat wordt verwezen naar situatie G. De voertuigen zijn voorzien van een TIER 2, 3 motor of hebben een effectieve roetfilter. Maatregelen: Aanvullende maatregelen Alle technische en organisatorische maatregelen dienen genomen te worden. 20 Situatie 3 In de omsloten ruimte wordt diesel-aangedreven shovels gebruikt voorzien van een Tier 1 motor of lager en zijn niet voorzien van een effectieve roetfilter. Maatregelen: Maatregelen conform de stand der techniek 2. De diesel-aangedreven shovel wordt voorzien van een effectieve roetfilter. 3. De diesel-aangedreven shovel wordt vervangen door een shovel met een Tier 2 of 3 motor. Er dient één maatregel per machine gekozen te worden uit de bovenstaande maatregelen. - Aanvullende maatregelen Alle aanvullende technische en organisatorische maatregelen worden genomen. L. Het gebruik van de dieselmotoren tijdens sorteren van afval in een sorteerhal Beschrijving: In veel bedrijven worden in een sorteerhal afvalstoffen gesorteerd. De sorteerinstallatie wordt doorgaans bedreven met krachtstroom. In enkele situaties wordt voor de sorteerinstallatie een dieselaggregaat toegepast voor het opwekken van stroom. Voor de handling van afvalstoffen worden shovels en kranen gebruikt. Shovels wordt gebruikt om het afval op de juiste plaatst brengen, de sorteerinstallatie te voeden en gesorteerde monostromen weer af te voeren. Kranen worden gebruikt om afvalstoffen voor te sorteren en de sorteerinstallatie te voeden. In deze sorteerhallen gelden de volgende situaties: Situatie 1 Deze is niet van toepassing. Situatie 2 Voor het dieselaggregaat wordt verwezen naar situatie G. De voertuigen zijn voorzien van een TIER 2, 3 motor of hebben een effectieve roetfilter. Er is een rechtstreekse afvoer van de uitlaatgassen door middel van een afvoerslang op de uitlaat. Maatregelen: Aanvullende maatregelen Alle technische en organisatorische maatregelen dienen genomen te worden. Situatie 3 In de omsloten ruimte wordt dieselaangedreven shovels en kranen gebruikt voorzien van een Tier 1 motor of lager en zijn niet voorzien van een effectieve roetfilter. Maatregelen: Maatregelen bronaanpak 1. Er is een rechtstreekse afvoer van de uitlaatgassen door middel van een afvoerslang op de uitlaat. Maatregelen conform de stand der techniek 2. De diesel-aangedreven shovel en of kraan wordt voorzien van een effectieve roetfilter. 3. De diesel-aangedreven shovel en of kraan wordt vervangen door een shovel en of kraan met een Tier 2 of 3 motor. 21 Er dient één maatregel per machine gekozen te worden uit de bovenstaande maatregelen. - Aanvullende maatregelen Alle aanvullende technische en organisatorische maatregelen worden genomen. M. Het gebruik van de dieselmotoren bij composteerbedrijven Beschrijving: In veel composteerbedrijven worden in een hal organische afvalstoffen gecomposteerd. Voor de handling van afvalstoffen worden shovels en kranen gebruikt. Shovels worden gebruikt om het gft-afval op de juiste plaats brengen, de composteerinstallatie te voeden en compost weer af te voeren. Een probleem bij de metingen van DME in composteerinstallaties is de verstoring van de meting van elementair koolstof (EC) door de aanwezige organische koolstof (OC). Hierdoor is het niet altijd mogelijk om een goede inschatting van de EC te maken. In de composteerinstallaties gelden de volgende situaties: Situatie 1 Deze is niet van toepassing. Situatie 2 De voertuigen zijn voorzien van een TIER 2, 3 motor of hebben een effectieve roetfilter. Maatregelen: Aanvullende maatregelen Alle technische en organisatorische maatregelen dienen genomen te worden. Situatie 3 In de omsloten ruimte wordt dieselaangedreven shovels gebruikt voorzien van een Tier 1 motor of lager en zijn niet voorzien van een effectieve roetfilter. Maatregelen: Maatregelen bronaanpak 1. Er is een rechtstreekse afvoer van de uitlaatgassen door middel van een afvoerslang op de uitlaat. Maatregelen conform de stand der techniek 2. De diesel-aangedreven shovel wordt voorzien van een effectieve roetfilter. 3. De diesel-aangedreven shovel wordt vervangen door een shovel en of kraan met een Tier 2 of 3 motor. Er dient één maatregel per machine gekozen te worden uit de bovenstaande maatregelen. - Aanvullende maatregelen Alle aanvullende technische en organisatorische maatregelen worden genomen. 3.10.2 SITUATIES IN DE BUITENRUIMTE NABIJ HUISVUILWAGENS O. Medewerkers werken in de directe omgeving van het eigen mobiele motorvoertuig Beschrijving: Deze activiteit is onder andere van toepassing tijdens de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen, bij het verladen van gassen / vloeistoffen in tankauto’s en bij het bedienen van hydraulische systemen zoals bij autotransport en de autolaadkraan. 22 Situatie 1 Tijdens de werkzaamheden vindt geen blootstelling aan DME plaats. Er is een elektrische of pneumatische aandrijving. Situatie 2 De voertuigen zijn voorzien van een Euro 4, 5 of EEV motor of hebben een roetfilter. Maatregelen: De chauffeur staat tijdens de bediening zo veel mogelijk bovenwinds ten opzichte van de uitlaatgassen. Of De chauffeur bedient het voertuig zo veel mogelijk vanuit de cabine of bovenwinds met een afstandbediening. Of De uitlaat is verplaatst naar de andere zijde van het voertuig (dan waar het bedieningsmechanisme zit) en/of het emissiepunt is verhoogd. Situatie 3 De vrachtwagen heeft een Euro 3 motor of lager zonder roetfilter. Maatregelen De chauffeur staat tijdens de bediening zo veel mogelijk bovenwinds ten opzichte van de uitlaatgassen. Of De chauffeur bedient het voertuig zo veel mogelijk vanuit de cabine of bovenwinds met een afstandbediening. Of De uitlaat is verplaatst naar de andere zijde van het voertuig (dan waar het bedieningsmechanisme zit) en/of het emissiepunt is verhoogd. 3.11 Vaststelling Deze arbocatalogus wordt besproken in de zogeheten Projectgroep op 18 maart 2009. Na bespreking en een eventueel akkoord zullen de betrokken organisaties de catalogus aan hun achterban voorleggen. Indien en zodra de procedures tot goedkeuring zijn afgerond, zullen partijen de arbocatalogus ondertekenen en via internet beschikbaar stellen aan werknemers en werkgevers. 23 BIJLAGE 1 Schematisch overzicht Activiteiten in magazijn, loods, op- , of overslaghal A B Hef/reachtruck < 4 ton Hef/reachtruch > 4 ton C Naar binnen en buiten rijden van vrachtwagens en bestelbussen, motor staat uit tijdens het laden en lossen Naar binnen en buiten rijden van vrachtwagens, motor staat aan tijdens het laden en lossen (PTO) Het werken met shovels en sorteerkranen in op- & overslaghallen D E F G H I J K Het in en uit de onderhoudswerkplaats rijden van sorteerkranen, vrachtauto’s, bestelbussen en shovels Het testen en proefdraaien van sorteerkranen, vrachtauto’s estelbussen en shovels in een onderhoudswerkplaats Aggregaten en compressoren Het vervangen van de roetfilter in de onderhoudswerkplaats Overigen Het gebruik van de dieselmotor tijdens breken van puin in een brekerhal SITUATIE 1 - Elektrisch aangedreven - Elektrisch aangedreven - gas aangedreven met uitlaatkatalysator - Gebruik bovenlaadkraan - Verlagen gewicht goederen < 4 ton - gas aandrijving met uitlaatkatalysator - Dockingstation - Buiten laden en lossen - Buiten laden en lossen - Elektrisch aangedreven sorteer- of Portaalkraan - Rechtstreekse stort in de container voor aftransport - De motor staat uit, het voertuig wordt op een andere manier naar binnen en buiten gereden - Elektrisch aangedreven - gas-aangedreven met uitlaatkatalysator - Staan in aparte afgesloten ruimte SITUATIE 2 - Stage Tier 2 Stage Tier 1 2 of 3a motor of 3 motor 1 motor en effectief roetfilter motor met effectief roetfilter SITUATIE 3 - Diesel aangedreven - Stage 1 motor zonder effectief roetfilter - Tier 1 motor zonder effectief roetfilter - Euro 4, 5 of EEV-motor - Euro 3 motor of lager met effectief roetfilter - Rechtstreekse afvoer uitlaatgassen - Euro 4, 5 of EEV-motor - Euro 3 motor of lager met effectief roetfilter - Rechtstreekse afvoer uitlaatgassen - Stage 2 of 3a motor - Tier 2 of 3 motor - Stage 1 motor en effectief roetfilter - Tier 1 motor met effectief roetfilter - Stage 2 of 3a motor - Tier 2 of 3 motor - Stage 1 motor en effectief roetfilter - Tier 1 motor met effectief roetfilter - Rechtstreeks afvoer uitlaatgassen - In aparte testruimte met rechtstreekse afvoer van uitlaatgassen - Euro 3 motor of lager zonder effectief roetfilter - - Stage 1 motor zonder effectief roetfilter - Tier 1 motor zonder effectief roetfilter Stage 2 of 3a motor Tier 2 of 3 motor Stage 1 motor en effectief roetfilter Tier 1 motor met effectief roetfilter Met spelregels en PBM - Euro 3 motor of lager zonder effectief roetfilter - Stage 1 motor zonder effectief roetfilter - Tier 1 motor zonder effectief roetfilter - Euro 3 motor of lager zonder effectief roetfilter - Stage 1 motor zonder effectief roetfilter - Tier 1 motor zonder effectief roetfilter - In aparte testruimte zonder rechtstreekse afvoer van uitlaatgassen - Bronaanpak - Conform stand der techniek - Zonder spelregels en zonder P3 halfgelaatmasker - Geen bronaanpak - Niet conform de stand der techniek - Voor dieselaggregaat zie G - Tier 2 of 3 motor of effectief roetfilter - Tier 2 of 3 motor of effectief roetfilter - Aanvullende technische en organisatorische maatregelen 24 L Het gebruik van de dieselmotor tijdens het sorteren van afval in een sorteerhal M Het gebruik van de dieselmotor bij composteerbedrijven - Aanvullende technische en organisatorische maatregelen - Voor dieselaggregaat zie G - Tier 2 of 3 motor of effectief roetfilter - Rechtstreekse afvoer van uitlaatgassen d.m.v. afvoerslang op de uitlaat - Aanvullende technische en organisatorische maatregelen - Tier 2 of 3 of effectief roetfilter - Aanvullende technische en organisatorische maatregelen - Rechtstreekse afvoer van uitlaatgassen d.m.v. afvoerslang op de uitlaat of: - Tier 2 of 3 motor of: - effectief roetfilter - Aanvullende technische en organisatorische maatregelen - Rechtstreekse afvoer van uitlaatgassen d.m.v. afvoerslang op de uitlaat of: - Tier 2 of 3 motor of: - effectief roetfilter - Aanvullende technische en organisatorische maatregelen Activiteiten in de buitenruimte K Werken in de directe omgeving van het eigen voertuig - elektrische of pneumatisch aandrijving (dieselmotor staat uit) - Euro 4, 5 of EEV-motor - Euro 3 motor of lager met effectief roetfilter - Euro 3 motor of lager zonder effectief roetfilter 25 Activiteiten in magazijn, loods, op- , of overslaghal A B C D E Hef/reachtruck < 4 ton Hef/reachtruch > 4 ton Naar binnen en buiten rijden van vrachtwagens en bestelbussen, motor staat uit tijdens het laden en lossen Naar binnen en buiten rijden van vrachtwagens, motor staat aan tijdens het laden en lossen (PTO) Het werken met shovels en sorteerkranen in op- & overslaghallen MAATREGELEN SITUATIE 1 MAATREGELEN SITUATIE 2 - Voorlichting - Spelregels tav o Rijgedrag o Routing o Toelating - Preventief motoronderhoud - Schonere brandstoffen - Scheiding werkruimtes - Optimalisatie luchtverversing en Ventilatie MAATREGELEN SITUATIE 3 - - Vervangen door een elektrische of gas aangedreven heftruck - Stage 1 motor voorzien van effectief roetfilter Tier 1 motor voorzien van effectief roetfilter - Vervangen door een elektrische of gas aangedreven heftruck - Vervangen door Stage 2 of 3a motor of Tier 2 Motor En alle maatregelen van situatie 2. - Voorlichting - Spelregels tav o Rijgedrag o Routing o Toelating - Koude start - Preventief motoronderhoud - Schonere brandstoffen - Scheiding werkruimtes - Optimalisatie luchtverversing en Ventilatie - Dieselmotor vervangen door gas-motor of door Euro 4, 5 of EEVmotor - Rechtstreekse afvoer van de uitlaatgassen - Euro 3 motor of lager voorzien van effectief roetfilter - Voorlichting - Spelregels tav o Rijgedrag o Routing o Toelating - Preventief motoronderhoud - Schonere brandstoffen - Scheiding werkruimtes - Optimalisatie luchtverversing en Ventilatie - Dieselmotor vervangen door gas-motor of door Euro 4, 5 of EEVmotor - Rechtstreekse afvoer van de uitlaatgassen - Euro 3 motor of lager voorzien van effectief roetfilter - Voorlichting - Spelregels tav o Rijgedrag o Routing o Toelating - Preventief motoronderhoud - Vervangen door Stage 2 of 3a of Tier 2 of 3 - Stage 1 of Tier 1 (of lager) voorzien van effectief roetfilter En alle maatregelen van situatie 2. En alle maatregelen van situatie 2. En alle maatregelen van situatie 2. 26 - Schonere brandstoffen - Scheiding werkruimtes - Optimalisatie luchtverversing en Ventilatie - overdrukcabine shovel en sorteerkraan F G H I J Het in en uit de onderhoudswerkplaats rijden van sorteerkranen, vrachtauto’s, bestelbussen en shovels - Voorlichting - Spelregels tav o Rijgedrag o Routing o Toelating - Koude start - Scheiding werkruimtes - Optimalisatie luchtverversing en Ventilatie - Rechtstreekse afvoer van de uitlaatgassen - Tijdelijke roetfilter gebruiken Het testen en proefdraaien van sorteerkranen, vrachtauto’s bestelbussen en shovels in een onderhoudswerkplaats - - Rechtstreekse afvoer van uitlaatgassen Diesel aangedreven aggregaten en compressoren - Rechtstreekse afvoer van Uitlaatgassen - Voorlichting - Preventief motoronderhoud - Schonere brandstoffen - Scheiding werkruimtes - Optimalisatie luchtverversing en ventilatie En alle maatregelen van situatie 2. Voorlichting Spelregels tav toelating Scheiding werkruimtes Optimalisatie luchtverversing en ventilatie Het vervangen van de roetfilter in de onderhoudswerkplaats - Voorlichting - Instructie werkwijze Overigen - Voorlichting - Spelregels tav o Rijgedrag o Routing o Toelating - Koude start - Preventief motoronderhoud - Schonere brandstoffen - Scheiding werkruimtes - Optimalisatie luchtverversing en ventilatie En alle maatregelen van situatie 2. - Vervangen door gas of elektrisch aangedreven - Vervangen door Stage 2 of 3a of Tier 2 of 3 - Rechtstreekse afzuiging van de uitlaatgassen En alle maatregelen van situatie 2. -P3 - P3 halfgelaatmasker En alle maatregelen van situatie 2. - Vervangen door gas-motor - Rechtstreekse afvoer - Gebruik van effectief roetfilter En alle maatregelen van situatie 2. 27 Activiteiten in de buitenruimte N Werken in de directe omgeving van het eigen voertuig - Verplaatsing uitlaat - Afstandbediening - Bovenwinds tov uitlaatgassen staan - Verplaatsing uitlaat - Afstandbediening - Bovenwinds tov uitlaatgassen staan 28 BIJLAGE 2 Wettelijke voorschriften Bron: Arbobesluit Hoofdstuk 4. GEVAARLIJKE STOFFEN EN BIOLOGISCHE AGENTIA Afdeling 1. Gevaarlijke stoffen Artikel 4.1. Definities In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. gevaarlijke stoffen: stoffen, mengsels of oplossingen van stoffen waaraan werknemers bij de arbeid worden of kunnen worden blootgesteld die vanwege de eigenschappen van of de omstandigheden waaronder die stoffen, mengsels of oplossingen voorkomen gevaar voor de veiligheid of gezondheid kunnen opleveren; b. grenswaarde: 1o . de limiet van de concentratie of van het tijdgewogen gemiddelde van de concentratie voor een gevaarlijke stof in de individuele ademhalingszone van een werknemer gedurende een gespecificeerde referentieperiode; 2o. de limiet van de concentratie in het passende biologische medium van een gevaarlijke stof, de metabolieten daarvan of een indicator van het effect van de betreffende stof gedurende een gespecificeerde referentieperiode; c. ongewilde gebeurtenis: een plotselinge situatie, ongeval, voorval of noodsituatie die gevaar oplevert voor veiligheid en gezondheid van de werknemer of zijn omgeving, en die gelet op de toegepaste stoffen, procédés en maatregelen niet is voorzien. Artikel 4.1a Toepasselijkheid 1. De artikelen 4.1c, eerste lid, onderdeel h, 4.3, 4.4 en 4.10a, vijfde lid, zijn niet van toepassing op kankerverwekkende of mutagene stoffen en kankerverwekkende processen als bedoeld in afdeling 2 van dit hoofdstuk en op asbest of asbesthoudende producten als bedoeld in afdeling 5 van dit hoofdstuk. 2. Artikel 4.7 is niet van toepassing op bedrijven, inrichtingen of delen daarvan waarop het Besluit risico's zware ongevallen 1999 of afdeling 2 van hoofdstuk 2 van toepassing is. 3. Artikel 4.4 is niet van toepassing op loodwit als bedoeld in artikel 4.61b. 4. Artikel 4.10d is niet van toepassing op asbest of asbesthoudende producten als bedoeld in afdeling 5 van dit hoofdstuk. § 2 Zorgplicht, maatregelen en nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie Artikel 4.1b Zorgplicht van de werkgever 1. In alle gevallen waarin werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, zorgt de werkgever voor een doeltreffende bescherming van de gezondheid en veiligheid van de werknemer. 2. Aan het bepaalde in het eerste lid wordt voldaan indien: a. in het kader van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, de aard, mate en duur van de blootstelling is beoordeeld in overeenstemming met artikel 4.2; b. doeltreffende maatregelen zijn getroffen ter voorkoming of beperking van de blootstelling in overeenstemming met de artikelen 4.1c en 4.4 dan wel in overeenstemming met de artikelen 4.17,4.18 en 4.19; c. preventieve maatregelen zijn getroffen ter voorkoming van ongewilde gebeurtenissen in overeenstemming met artikel 4.6. Artikel 4.1c Beperken van blootstelling; algemene preventieve maatregelen 1. In alle gevallen waarin arbeid wordt verricht waarbij werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, wordt, in het kader van artikel 3 van de 29 wet, de blootstelling van werknemers aan gevaarlijke stoffen voorkomen of geminimaliseerd door: a. het ontwerp en de organisatie van de arbeidssystemen op de werkplek; b. gebruik te maken van adequate arbeidsmiddelen; c. gebruik te maken van adequate voorzieningen bij het uitvoeren van reparatie- of onderhoudswerkzaamheden; d. het aantal werknemers, dat wordt of kan worden blootgesteld te minimaliseren; e. de mate en duur van de blootstelling te minimaliseren; f. de grootst mogelijke zorgvuldigheid, ordelijkheid en zindelijkheid in acht te nemen; g. de hoeveelheid gevaarlijke stoffen op de werkplek zoveel mogelijk te beperken; h. passende werkmethoden in te voeren, met inbegrip van regelingen voor de veilige behandeling, opslag en vervoer op de werkplek van gevaarlijke stoffen en van afvalstoffen die gevaarlijke stoffen bevatten; i. op de verpakking van een gevaarlijke stof opvallend en goed leesbaar de naam van de stof en een aanduiding van de aard van het gevaar of de gevaren, verbonden aan die stof te vermelden; j. arbeid slechts te laten verrichten door personen die in een zodanige lichamelijke en geestelijke toestand verkeren en op het gebied van die arbeid over een zodanige basiskennis beschikken, dat zij voldoende in staat zijn de daaraan verbonden gevaren te onderkennen en te voorkomen; k. te zorgen dat op plaatsen waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, niet wordt gerookt, gegeten, gedronken, geslapen of voedsel wordt bewaard. 2. De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, zijn in overeenstemming met de stand van de wetenschap en techniek. 3. Het eerste lid, onderdeel i, is niet van toepassing voor zover de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 van toepassing is. Artikel 4.2 Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, beoordelen 1. Indien werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, ongeacht of met deze stoffen daadwerkelijk arbeid wordt of zal worden verricht, worden, in het kader van de risico inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, de aard, de mate en de duur van die blootstelling beoordeeld teneinde de gevaren voor de werknemers te bepalen. 2. Met betrekking tot de aard van de blootstelling wordt in ieder geval vastgesteld aan welke gevaarlijke stoffen werknemers worden of kunnen worden blootgesteld, wat de gevaren zijn die aan die stoffen zijn verbonden, in welke situaties blootstelling zich kan voordoen en op welke wijze blootstelling kan plaatsvinden. 3. Met betrekking tot de mate van blootstelling aan gevaarlijke stoffen wordt in ieder geval vastgesteld wat het blootstellingniveau is. 4. Voor het doeltreffend vaststellen van het blootstellingniveau wordt gebruik gemaakt van geschikte, genormaliseerde meetmethodes, dan wel andere voor het doel geschikte meetmethodes of kwantitatieve evaluatiemethodes. 5. Bij de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval de volgende aspectenbetrokken: a. de informatie over de veiligheid en gezondheid die door de leverancier van een gevaarlijke stof bij of krachtens wettelijk voorschrift moet worden verstrekt, alsmede de voor de risico evaluatie noodzakelijke aanvullende informatie van de leverancier of uit andere gemakkelijk toegankelijke bronnen; b. de omstandigheden tijdens werkzaamheden waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, waaronder begrepen de hoeveelheid gevaarlijke stoffen waaraan werknemers worden of kunnen worden blootgesteld; c. de redelijkerwijs voorzienbare gebeurtenissen die kunnen leiden tot een aanzienlijke toename van de mate van blootstelling ook indien er preventieve maatregelen zijn getroffen; d. de effectiviteit van de genomen of te nemen preventiemaatregelen; 30 e. voor zover van toepassing, de resultaten van de arbeidsgezondheidskundige onderzoeken, bedoeld in de artikelen 4.10a en 4.10b. 6. Indien sprake is van verschillende gevaarlijke stoffen, wordt de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, gebaseerd op het risico dat die gevaarlijke stoffen in combinatie opleveren. 7. De in het eerste lid bedoelde mate van blootstelling wordt overeenkomstig het vierde lid getoetst aan de voor de betrokken stof vastgestelde grenswaarde. 8. De beoordeling, bedoeld in het eerste lid, wordt regelmatig herzien, in ieder geval indien wordt aangevangen met nieuwe werkzaamheden waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken en voorts wanneer gewijzigde omstandigheden of de resultaten van de arbeidsgezondheidskundige onderzoeken, bedoeld in de artikelen 4.10a en 4.10b, hiertoe aanleiding geven. 9. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel. Artikel 4.2a Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, aanvullende registratie Indien op de arbeidsplaats in verband met de aard van de werkzaamheden die daar worden uitgevoerd, gevaarlijke stoffen plegen voor te komen die bij of krachtens de Wet miliemicrogramevaarlijke stoffen worden ingedeeld in de categorie “voor de voortplanting vergiftig”, bedoeld in artikel 34, tweede lid, onder n, van die wet, alsmede stoffen als bedoeld in richtlijn nr. 67/548/EEG van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PbEG L 196) die met de waarschuwingszin R64 worden gekenmerkt overeenkomstig de criteria in paragraaf 3.2.8 van bijlage VI bij deze richtlijn, worden met betrekking tot die stoffen in de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, in aanvulling op artikel 4.2, de volgende gegevens vermeld: a. de hoeveelheid van de stof die per jaar pleegt te worden vervaardigd of gebruikt dan wel aanwezig pleegt te zijn in verband met opslag; b. het aantal werknemers dat arbeid pleegt te verrichten op de arbeidsplaats waar de stof pleegt voor te komen; c. de vorm van de arbeid die met de stof pleegt te worden verricht. Artikel 4.3 Grenswaarden 1. Bij ministeriële regeling worden met betrekking tot in die regeling aangewezen gevaarlijke stoffen grenswaarden vastgesteld. 2. Indien er geen wettelijke grenswaarde voor een bepaalde gevaarlijke stof is vastgesteld, stelt de werkgever een grenswaarde voor die stof vast. Deze grenswaarde is op een zodanig niveau vastgesteld dat er geen schade kan ontstaan aan de gezondheid van de werknemer. 3. Bij overschrijding van een grenswaarde worden, met inachtneming van artikel 4.4, onverwijld doeltreffende maatregelen genomen om de concentratie termicrogram te brengen tot beneden die waarde. 4. Zolang de maatregelen, bedoeld in het derde lid, nog niet volledig ten uitvoer zijn gelegd of niet tot een doeltreffende bescherming leiden, wordt de arbeid alleen voortgezet, indien doeltreffende maatregelen zijn genomen om schade aan de gezondheid van de werknemers te voorkomen. Artikel 4.4 Arbeidshygiënische strategie 1. Voor zover uit de resultaten van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, blijkt dat er gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemers bestaat, zijn doeltreffende maatregelen genomen om te voorkomen dat de werknemers bij hun arbeid kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen in zodanige mate, dat hun veiligheid in gevaar kan worden gebracht of dat schade kan worden toegebracht aan hun gezondheid. 31 2. Voor zover dit redelijkerwijs mogelijk is, worden bij de toepassing van het eerste lid gevaarlijke stoffen vervangen door stoffen waarbij de werknemers, gelet op de eigenschappen van die stoffen, de aard van de arbeid, de werkmethoden en de werkomstandigheden, niet of minder aan gevaar voor hun veiligheid of gezondheid worden blootgesteld. 3. Indien vervanging redelijkerwijs niet mogelijk is of indien er nog een gevaar voor de veiligheid of gezondheid van de werknemers resteert, worden voor de toepassing van het eerste lid, zodanige technische maatregelen, werkprocessen, uitrustingen en materialen toegepast, dat het vrijkomen van gevaarlijke stoffen is voorkomen of zodanig beperkt, dat gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemers is voorkomen of zoveel mogelijk verminderd. 4. Voor zover de maatregelen, genoemd in het tweede en derde lid, redelijkerwijs niet mogelijk zijn of het gevaar voor de veiligheid of de gezondheid niet volledig wegnemen, worden voor de toepassing van het eerste lid collectieve beschermingsmaatregelen bij de bron of organisatorische maatregelen getroffen, zodanig dat gevaar voor de veiligheid of de gezondheid wordt voorkomen. 5. Voor zover de maatregelen zoals genoemd in het tweede, derde en vierde lid, redelijkerwijs niet mogelijk zijn of het gevaar voor de veiligheid of de gezondheid niet volledig wegnemen, worden voor de toepassing van het eerste lid, daarvoor geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking gesteld. 6. De duur van het dragen van de persoonlijke beschermingsmiddelen, bedoeld in het vijfde lid, wordt voor ieder van de werknemers tot het strikt noodzakelijke beperkt. Artikel 4.5 Ventilatie 1. Indien verontreinigde lucht wordt afgevoerd, is gelijktijdig voldoende toevoer van nietverontreinigde lucht gewaarborgd. 2. Het is verboden lucht die een gevaarlijke stof bevat, opnieuw in circulatie te brengen naar een arbeidsplaats waar de betreffende stof niet aanwezig is. 3. Het is verboden de lucht, die een stof bevat als bedoeld in het vierde lid opnieuw op dezelfde arbeidsplaats in circulatie te brengen, tenzij de werkgever aantoont dat de concentratie van een stof als bedoeld in het vierde lid in de lucht die wordt toegevoerd aan die arbeidsplaats, ten hoogste één tiende deel van de voor die stof vastgestelde grenswaarde bedraagt. 4. Dit artikel is van toepassing op de volgende stoffen: a. kankerverwekkende en mutagene stoffen als bedoeld in artikel 4.11, onderdelen b en d; b. een stof die vrijkomt bij een kankerverwekkend proces als bedoeld in artikel 4.11, onderdeel c; c. stoffen die voldoen aan de criteria, vastgesteld op grond van artikel 34, derde lid, van de Wet miliemicrogramevaarlijke stoffen voor toekenning van de R-zin "kan overgevoeligheid veroorzaken bij inademing (R42)”. Artikel 4.10a Onderzoek 1. Iedere werknemer die voor de eerste keer kan worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, wordt, in aanvulling op artikel 18 van de wet, in de gelegenheid gesteld om vóór de aanvang van de werkzaamheden waarbij blootstelling kan ontstaan een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan. 2. Indien bij een werknemer een schadelijke invloed op de gezondheid dan wel een aantoonbare ziekte wordt geconstateerd die het gevolg zou kunnen zijn van blootstelling aan gevaarlijke stoffen, worden werknemers, die op soortgelijke wijze zijn blootgesteld, tussentijds in de gelegenheid gesteld een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan. 3. Op verzoek van de werkgever of de betrokken werknemer wordt het arbeidsgezondheidskundig onderzoek opnieuw aangeboden, dan wel opnieuw uitgevoerd. De resultaten van het hernieuwde onderzoek treden in de plaats van het daaraan voorafgaande. 32 4. De werknemer wordt geïnformeerd over de wijze waarop hij na beëindiging van de blootstelling in de gelegenheid wordt gesteld een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan. 5. Alle gegevens die nodig zijn om de blootstelling van de werknemers aan gevaarlijke stoffen te kunnen beoordelen en te kunnen adviseren over de periodiciteit en inhoud van de arbeidsgezondheidskundige onderzoeken, en de te nemen preventieve maatregelen kunnen worden ingezien door de deskundige persoon, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, of de arbodienst. Artikel 4.10d Voorlichting en onderricht 1. In alle gevallen waarbij arbeid wordt verricht waarbij werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, wordt in overeenstemming met artikel 8 van de wet, voorlichting en onderricht gegeven, waarbij ten minste aandacht wordt besteed aan: a. de mogelijke gevaren voor de veiligheid en de gezondheid die zijn verbonden aan het werken met gevaarlijke stoffen op grond van de resultaten van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2; b. de aard van de blootstelling, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid; c. de grenswaarden; d. de te treffen voorzorgsmaatregelen om blootstelling te voorkomen of te beperken tot een zo laag mogelijk niveau; e. de te treffen voorzorgsmaatregelen om zoveel mogelijk te voorkomen dat zich met betrekking tot gevaarlijke stoffen een ongewilde gebeurtenis voordoet; f. de hygiënische maatregelen; g. het dragen en gebruiken van persoonlijke beschermingsmiddelen; h. de te nemen maatregelen in geval zich een ongewilde gebeurtenis voordoet met gevaarlijke stoffen. 2. De werkgever brengt de werknemers op de hoogte van de informatie over de veiligheid en gezondheid die door de leverancier van een gevaarlijke stof wordt verstrekt, waaronder begrepen de verplichte informatie die bij of krachtens wettelijk voorschrift wordt verstrekt. 3. De wijze van voorlichting en onderricht is afgestemd op de resultaten van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2. 4. De voorlichting en het onderricht worden geactualiseerd indien gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding geven. Aanvullende voorschriften kankerverwekkende of mutagene stoffen en kankerverwekkende processen Artikel 4.11. Definities In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. richtlijn: Richtlijn nr. 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (zesde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van de Richtlijn 89/391/EEG van de Raad)(gecodificeerde versie)(Pb EU L 158); b. kankerverwekkende stof: 1°. een enkelvoudige stof die moet worden geclassificeerd als een categorie 1 of 2 carcinogeen volgens de criteria van bijlage VI bij Richtlijn nr. 67/548/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 1967 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PbEG 196), alsmede een stof als bedoeld in bijlage I bij de richtlijn; 2°. een meervoudige stof die bestaat uit een of meer stoffen als bedoeld onder 1°, waarbij de concentratiegrens is vastgesteld in bijlage I bij Richtlijn nr. 67/548/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 1967 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PbEG 196) en, voor zover het een 33 stof betreft die in laatstbedoelde bijlage niet is opgenomen of zonder concentratiegrens is opgenomen, een stof waarbij de concentratiegrens is vastgesteld in bijlage II, deel B, bij richtlijn nr. 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (PbEG L 200)alsmede een meervoudige stof als bedoeld in bijlage I bij de richtlijn; c. kankerverwekkend proces: 1º. een proces als bedoeld in bijlage I bij de richtlijn alsmede een stof die vrijkomt bij een proces als bedoeld in bijlage I bij de richtlijn; 2º. een bij ministeriële regeling aan te wijzen proces waarbij meervoudige stoffen vrijkomen die worden ingedeeld in één van de in onderdeel b, onder 1º, genoemde categorieën waarvoor voor de afzonderlijke stoffen geen concentratiegrenzen gelden. d. mutagene stof: 1°. een enkelvoudige stof die moet worden geclassificeerd als een categorie 1 of 2 mutageen volgens de criteria van bijlage VI bij richtlijn nr. 67/548/EEG van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap van 27 juni 1967 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PbEG L 196); 2°. een meervoudige stof die bestaat uit een of meer stoffen als bedoeld onder 1°, waarbij de concentratiegrens is vastgesteld in bijlage I bij richtlijn nr. 67/548/EEG van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap van 27 juni 1967 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PbEG L 196) en, voor zover het een stof betreft die in laatstbedoelde bijlage niet is opgenomen of zonder concentratiegrens is opgenomen, een stof waarbij de concentratiegrens is vastgesteld in bijlage II, deel B, bij richtlijn nr. 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (PbEG L 200); e. gevarenzone: plaats binnen een bedrijf of inrichting waar werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan mutagene of kankerverwekkende stoffen, of stoffen die vrijkomen bij kankerverwekkende processen. Artikel 4.12. Schakelbepaling In alle gevallen waarin arbeid wordt verricht waarbij werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan kankerverwekkende of mutagene stoffen of aan stoffen die vrijkomen bij kankerverwekkende processen, is naast afdeling 1 van dit hoofdstuk, met inachtneming van artikel 4.1a, eerste lid, tevens deze afdeling van toepassing. § 2. Schriftelijke beoordeling en vastlegging van gegevens Artikel 4.13. Nadere voorschriften risico-inventarisatie en evaluatie In alle gevallen waarin arbeid wordt verricht waarbij werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan kankerverwekkende of mutagene stoffen of aan stoffen die vrijkomen bij kankerverwekkende processen, worden, met betrekking tot deze stoffen of processen in de risico inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet en in aanvulling op artikel 4.2, in ieder geval de volgende gegevens opgenomen: a. de reden waarom het gebruik van een kankerverwekkende stof of het toepassen van een kankerverwekkend proces voor het verrichten van de arbeid strikt noodzakelijk is en vervanging technisch niet uitvoerbaar is; b. de hoeveelheid van de kankerverwekkende of mutagene stof die per jaar pleegt te worden vervaardigd of gebruikt dan wel aanwezig pleegt te zijn in verband met de opslag respectievelijk de frequentie waarmee een proces per jaar pleegt te worden toegepast; c. de soort arbeid die met de kankerverwekkende of mutagene stof pleegt te worden verricht of waarbij het kankerverwekkende proces pleegt te worden toegepast; 34 d. het aantal werknemers dat aan een kankerverwekkende of mutagene stof of een kankerverwekkend proces pleegt te worden blootgesteld of kan worden blootgesteld; e. de preventieve maatregelen die zijn genomen om de blootstelling van werknemers aan kankerverwekkende of mutagene stoffen of aan stoffen die vrijkomen bij kankerverwekkende processen te voorkomen of te minimaliseren; f. de persoonlijke beschermingsmiddelen die worden gebruikt bij arbeid waarbij werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan kankerverwekkende of mutagene stoffen of aan stoffen die vrijkomen bij kankerverwekkende processen; g. de gevallen waarin kankerverwekkende of mutagene stoffen of kankerverwekkende processen worden vervangen door stoffen of processen waarbij de werknemers niet of minder aan gevaar voor hun veiligheid of gezondheid worden blootgesteld. Artikel 4.15. Lijst van werknemers 1. Er wordt een lijst bijgehouden van werknemers die worden of kunnen worden blootgesteld aan kankerverwekkende of mutagene stoffen of stoffen die vrijkomen bij een kankerverwekkend proces, onder vermelding van de blootstelling die zij hebben ondergaan.. 2. Iedere werknemer heeft recht op inzage in de gegevens die in de lijst, bedoeld in het eerste lid, met betrekking tot hem zijn opgenomen. § 3. Grenswaarden en voorkomen of beperken van blootstelling Artikel 4.16. Grenswaarden 1. Bij ministeriële regeling worden met betrekking tot in die regeling aangewezen kankerverwekkende of mutagene stoffen of stoffen die vrijkomen bij een kankerverwekkend proces grenswaarden vastgesteld. 2. Indien er geen wettelijke grenswaarde voor een bepaalde kankerverwekkende of mutagene stof of stof die vrijkomt bij een kankerverwekkend proces is vastgesteld, stelt de werkgever een zo laag mogelijke grenswaarde voor die stof vast. 3. Bij overschrijding van een grenswaarde worden, met inachtneming van de artikelen 4.17 en 4.18, onverwijld doeltreffende maatregelen genomen om de concentratie termicrogram te brengen tot beneden die waarde. 4. Zolang de maatregelen, bedoeld in het derde lid, nog niet volledig ten uitvoer zijn gelegd of niet tot een doeltreffende bescherming leiden, wordt de arbeid alleen voortgezet, indien doeltreffende maatregelen zijn genomen om schade aan de gezondheid van de werknemers te voorkomen, dan wel om het blootstellingniveau tot een zo laag mogelijk niveau onder de grenswaarde te brengen. Artikel 4.17. Voorkomen van blootstelling; vervangen Zodanige technische en organisatorische maatregelen zijn genomen dat de kans op blootstelling van werknemers aan kankerverwekkende of mutagene stoffen of stoffen die vrijkomen bij kankerverwekkende processen zoveel mogelijk bij de bron daarvan wordt voorkomen, met name doorkankerverwekkende of mutagene stoffen en kankerverwekkende processen, voor zover dit technisch uitvoerbaar is, te vervangen door stoffen of processen waarbij de werknemers, gelet op de eigenschappen van die stoffen of processen, de aard van de arbeid, de werkmethoden en de werkomstandigheden, niet of minder aan gevaar voor hun veiligheid of gezondheid worden blootgesteld. Artikel 4.18. Voorkomen of beperken van blootstelling 1. Voor zover uit de resultaten van de beoordeling, bedoeld in het artikel 4.2, eerste lid, blijkt dat er gevaar voor de gezondheid van de werknemers bestaat en dat het op doeltreffende wijze voorkomen van blootstelling door het nemen van maatregelen als bedoeld in artikel 4.17 technisch niet uitvoerbaar is, wordt de blootstelling, voor zover dit technisch uitvoerbaar is, bij de bron voorkomen of termicrogramgebracht tot een zo laag mogelijk niveau onder de grenswaarde, met name door de productie en het gebruik van kankerverwekkende of mutagene stoffen of kankerverwekkende processen plaats te doen vinden in een gesloten systeem. 35 2. Indien het voorkomen van blootstelling of het termicrogrambrengen van blootstelling tot een zo laag mogelijk niveau onder de grenswaarde technisch niet uitvoerbaar is, worden collectieve maatregelen genomen om kankerverwekkende of mutagene stoffen of stoffen die vrijkomen bij kankerverwekkende processen op doeltreffende wijze bij de bron te verwijderen, onder meer door plaatselijke afvoer van de lucht, zo nodig aangevuld door algemene ventilatie, waarbij, met inachtneming van artikel 4.5, gelijktijdig voldoende toevoer van niet-verontreinigde lucht is gewaarborgd zonder dat hierbij gevaar ontstaat voor de volksgezondheid en het milieu. 3. Indien het technisch niet uitvoerbaar is om de blootstelling van werknemers te voorkomen of te beperken tot een zo laag mogelijk niveau onder de grenswaarde door middel van de maatregelen, bedoeld in het tweede lid, worden aan de werknemers die worden of kunnen worden blootgesteld, persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking gesteld. 4. Indien de werkzaamheden worden verricht met gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen overeenkomstig het derde lid, wordt de duur van het dragen daarvan voor ieder van deze werknemers tot het strikt noodzakelijke beperkt. Artikel 4.19. Beperken van blootstelling In alle gevallen waarin arbeid wordt verricht waarbij werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan kankerverwekkende of mutagene stoffen of stoffen die vrijkomen bij kankerverwekkende processen, worden in aanvulling op artikel 4.1c en artikel 4.18 de volgende maatregelen genomen om blootstelling van werknemers te voorkomen of te beperken tot een zo laag mogelijk niveau onder de grenswaarde: a. de werknemers zijn voldoende vertrouwd met de aard van hun werkzaamheden en hebben voldoende kennis van de gevaren die aan de blootstelling zijn verbonden en van de voorzieningen die getroffen zijn of door hen moeten worden getroffen om die gevaren te voorkomen of te beperken; b. voorkomen wordt dat gevarenzones worden betreden door anderen dan de werknemers of andere personen die de zones in verband met hun arbeid moeten betreden; c. gevarenzones worden gemarkeerd door middel van waarschuwings- en veiligheidssignalen die voldoen aan het bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8 bepaalde; d. gebruik wordt gemaakt van doeltreffende middelen voor veilig opslaan, hanteren en vervoeren van kankerverwekkende of mutagene stoffen, waarbij zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van hermetisch gesloten en duidelijk zichtbaar gekenmerkte houders, en e. gebruik wordt gemaakt van doeltreffende middelen voor het veilig verzamelen, opslaan en verwijderen van afvalstoffen, waarbij zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van hermetisch gesloten en duidelijk zichtbaar gekenmerkte houders. Artikel 4.20. Hygiënische beschermingsmaatregelen 1. Zones zijn ingericht waar de werknemers zonder gevaar voor blootstelling kunnen eten en drinken. 2. Aan werknemers die worden of kunnen worden blootgesteld aan mutagene of kankerverwekkende stoffen of stoffen die vrijkomen bij kankerverwekkende processen wordt doeltreffende werkkleding ter beschikking gesteld die voldoet aan afdeling 1 van hoofdstuk 8 en die door de werknemers bij de arbeid steeds wordt gedragen. 3. In aanvulling op artikel 3.22 wordt de werkkleding op een andere plaats opgeborgen dan de overige kleding. 4. In aanvulling op artikel 3.23 zijn voor de werknemers doelmatige wasgelegenheden en doucheruimten beschikbaar. 5. Persoonlijke beschermingsmiddelen worden volgens instructie op de daartoe aangewezen plaats bewaard en na ieder gebruik gereinigd en voor ieder gebruik gecontroleerd. Artikel 4.21. Abnormaal blootstellingniveau 36 Indien zich een abnormale toename van het blootstellingniveau, bedoeld in artikel 4.2, derde lid, voordoet, wordt de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging of worden, bij het ontbreken daarvan, de belanghebbende werknemers, onmiddellijk in kennis gesteld van de oorzaken van de toename en van de maatregelen die zijn of worden genomen om de oorzaken weg te nemen en blootstelling zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. § 4. Arbeidsgezondheidskundig onderzoek Artikel 4.23. Uitvoering en inhoud van onderzoek 1. Het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, bedoeld in artikel 4.10a, vindt plaats met inachtneming van de praktische aanbevelingen, opgenomen in bijlage II bij de richtlijn. 2. De deskundige persoon, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, of de arbodienst heeft recht op inzage in de in artikel 4.15 bedoelde lijst van blootgestelde werknemers. Hem staan voorts alle gegevens ter beschikking die hij nodig heeft om de blootstelling van de werknemers aan kankerverwekkende of mutagene stoffen en stoffen die vrijkomen bij kankerverwekkende processen te kunnen beoordelen en te kunnen adviseren over de periodiciteit en inhoud van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, bedoeld in het eerste lid, de te nemen preventieve maatregelen of persoonlijke beschermende maatregelen. 37