docentenhandleiding Terra 1 havo/vwo

advertisement
Terra
Aardrijkskunde vmbo theoretisch/havo en havo/vwo 1
tweede editie
Uitdraai van hoofdstuk 1 tot en met 6 van de
digitale docentenhandleiding
Met medewerking van
Pieter van Hof
Yoran Wanningen
ISBN 9001 86049 4
Wolters-Noordhoff Groningen
1
Wat biedt deze uitdraai?
In deze uitdraai vindt u de digitale docentenhandleiding voor Terra theoretisch/havo 1 en havo/vwo 1
tweede editie. De volledige en geactualiseerde digitale docentenhandleiding is te vinden op
www.terra.wolters.nl.
In deze uitdraai zijn de volgende onderdelen opgenomen:
- uitgangspunten
- handreikingen voor inkorten, uitbreiden en variëren van de lesstof
- voorbeeldplanningen
- goed uitgewerkte lestips met een verantwoording van de kerndoelen per hoofdstuk
De links bij de verschillende hoofdstukken zijn niet opgenomen; deze worden regelmatig aangepast.
Wij wensen u veel plezier met Terra!
De samenstellers
2
Inhoud
Uitgangspunten van Terra havo/vwo 1
Inkorten, uitbreiden en variëren
Voorbeeldplanningen
4
5
6
1 Jouw woonplaats
Intro
1.1 Hoe ziet jouw woonplaats eruit?
1.2 In welke woonwijk staat jouw huis?
1.3 Zoeken bedrijven elkaar op?
1.4 Waar doe jij je inkopen?
Bijlagen
9
10
11
13
14
15
16
2 Natuurgeweld
Intro
2.1 Waarom heeft Nederland geen bergen?
2.2 Waarom spuwt de aarde vuur?
2.3 Kunnen aardbevingen overal gebeuren?
2.4 Hoe verandert de aarde van buitenaf?
Bijlagen
24
25
26
28
29
31
32
3 Nieuwe Nederlanders
Intro
3.1 Waarom gedragen mensen zich verschillend?
3.2 Nederland: kleurrijk of kleurloos?
3.3 Waarom verhuizen mensen uit hun land?
3.4 Waar wonen nieuwe Nederlanders?
Bijlagen
33
34
35
36
37
38
39
4 Stad en land verbonden
Intro
4.1 Hoe ziet Nederland eruit?
4.2 Stedelijk of landelijk?
4.3 Vervoer in Nederland: auto, trein of schip?
4.4 Nederland: fileland?
Bijlagen
44
45
46
47
48
49
50
5 Nederlander en Europeaan
Intro
5.1 Werelddeel Europa: één geheel?
5.2 Zijn klimaat en reliëf in Europa overal gelijk?
5.3 Maakt het uit in welk deel van Europa je woont?
5.4 Samen sterk?
Bijlagen
51
52
53
54
56
58
59
6 Inpakken en wegwezen
Intro
6.1We zijn vrij! Waar gaan we naartoe?
6.2 Wat is jouw ideale vakantiegebied in Europa?
6.3 Op vakantie, maar waar naartoe?
6.4 Hoe ziet je vakantiegebied eruit?
71
72
73
74
75
76
3
Uitgangspunten van Terra havo/vwo 1
1 Leerlingen moeten verbanden kunnen leggen (dus bladeren).
2 Aansturing van leerlingen is beknopt.
3 Er is geen specifiek taalbeleid zoals bij vmbo.
4 Leerlingen krijgen geen 'weggevertjes'.
5 Er is variatie op hoog niveau.
6 Gebruik van meerdimensionale bronnen.
7 Accent op tekst.
8 Uitgebreid gebruik van vaardighedenoverzicht.
Hoe werkt Terra havo/vwo?
In de rubriek Methodewijzer leest u meer over hoe de methode werkt.
4
Inkorten, uitbreiden en variëren
De vier basisparagrafen behoren tot de verplichte stof.
De EXTRA-paragraaf biedt mogelijkheden voor differentiatie voor vwo-leerlingen.
De onderstaande onderdelen zijn facultatief:
 de hoofdstukopening en TERRA TOPO
 de ICT-paragraaf @WORK
 de REGIO-paragraaf
 de AARDEWERK-opdrachten
 het onderdeel TEST JEZELF in het werkboek en de digitale oefentoetsen op de leerlingensite
Basisparagrafen
Als u meer lesuren wilt besteden aan de basisparagrafen, kunt u een of meer van de facultatieve
onderdelen laten vallen of u kunt de opdrachten geheel of gedeeltelijk thuis laten maken.
Variatie in de les
Als u meer lesuren aan de facultatieve onderdelen wilt besteden, kunt u de opdrachten bij de
basisparagrafen als huiswerk opgeven.
Klassikaal werken
Ook als u er voor kiest om de leerstof uit het informatieboek klassikaal te behandelen, kunt u de
opdrachten uit het werkboek geheel of gedeeltelijk als huiswerk opgeven.
De opdrachten van de ICT-paragraaf @WORK kunnen ook thuis gemaakt worden indien de leerlingen
beschikken over een computer met internetaansluiting of over de cd-rom met de i-Module.
Als voorbereiding op een proefwerk kunt u de leerlingen thuis TEST JEZELF en de digitale
oefentoetsen van de i-Module laten maken.
Inkorten en uitbreiden
U kunt een hoofdstuk in minder uren doorwerken en toch alle onderdelen behandelen door de
opdrachten als huiswerk op te geven.
U kunt er ook voor kiezen om de facultatieve onderdelen te laten vallen of thuis te laten maken.
5
Voorbeeldplanningen
Bij deze voorbeeldplanningen is uitgegaan van 66 uur in het eerste jaar.
Volgens de formele planning zijn er 80 uur beschikbaar.
Dit geeft u 33 uur voor 3 hoofdstukken: 11 uur per hoofdstuk met een maximum van 13 uur.
De voorbeeldplanningen zijn uitersten om te laten zien wat mogelijk is aan variatie in werkvormen en
aan tijdsbesteding.
Daarnaast wordt er ook een suggestie gedaan voor de toetsmomenten en de waardering.
Hoofdstukplanning met alle onderdelen, inclusief de EXTRA-paragraaf voor vwo-leerlingen,
klassikaal en zelfstandig werken zonder huiswerk in 13 contacturen
week
1
les in de klas
1
hoofdstukopening + TERRA TOPO en
opdrachten maken
2
TERRA TOPO nakijken, §1 introduceren en
opdrachten maken
huiswerk
toets
week
2
les in de klas
1
§1 nakijken, §2 introduceren, opdrachten §2
maken
2
opdrachten §2 nakijken, §3 introduceren en
opdrachten maken
huiswerk
toets
§1 5%
les in de klas
1
opdrachten §3 nakijken, §4 introduceren en
opdrachten maken
huiswerk
week
3
2
week
4
week
5
week
7
§4 5%
huiswerk
toets
huiswerk
toets
huiswerk
toets
huiswerk
toets
toets 80%
REGIO-opdrachten nakijken, AARDEWERK
opstarten
les in de klas
1
AARDEWERK presenteren
2
toets
§3 5%
@WORK-opdrachten maken en nakijken
les in de klas
1
REGIO introduceren, opdrachten maken
2
week
6
opdrachten §4 nakijken, EXTRA introduceren
les in de klas
1
opdrachten EXTRA maken en nakijken
2
§2 5%
TEST JEZELF en digitale oefentoetsen maken
les in de klas
1
hoofdstuktoets maken
6
Hoofdstukplanning met alle onderdelen klassikaal inclusief de EXTRA-paragraaf voor vwoleerlingen en de opdrachten als huiswerk in 11 contacturen
week
1
les
1
huiswerk
opdrachten TERRA
TOPO
opdrachten §1
toets
les
1
in de klas
introduceren hoofdstukopening + TERRA
TOPO
nakijken opdrachten TERRA TOPO,
introduceren §1
in de klas
nakijken §1, introduceren §2
huiswerk
opdrachten §2
toets
2
nakijken §2, introduceren §3
opdrachten §3
les
1
in de klas
nakijken §3, introduceren §4
huiswerk
opdrachten §4
2
nakijken §4, introduceren EXTRA
opdrachten EXTRA
les
1
in de klas
nakijken EXTRA, introduceren REGIO
huiswerk
opdrachten REGIO
2
opdrachten REGIO nakijken, introduceren
@WORK
in de klas
opdrachten @WORK nakijken, opdracht
AARDEWERK introduceren
opdrachten
@WORK
huiswerk
opdracht
AARDEWERK.
TEST JEZELF +
digitale oefentoetsen
TEST JEZELF +
digitale oefentoetsen
huiswerk
2
week
2
week
3
week
4
week
5
week
6
les
1
2
opdracht AARDEWERK presenteren
les
1
in de klas
hoofdstuktoets maken
TERRA TOPO 5%
toets
toets
EXTRA 5%
toets
@WORK 5 %
AARDEWERK 5%
toets
hoofdstuktoets 60 %
7
Hoofdstukplanning met nadruk op de basisparagrafen zonder huiswerk en zonder EXTRAparagraaf voor vwo-leerlingen in 10 contacturen
week
1
week
2
week
3
week
4
week
5
week
6
les
1
in de klas
hoofdstukopening en §1 introduceren
2
§1 opdrachten maken
les
1
in de klas
§1 nakijken, §2 introduceren
2
§2 opdrachten maken
les
1
in de klas
§2 nakijken, §3 introduceren
2
§3 opdrachten maken
les
1
in de klas
§3 nakijken, §4 introduceren
2
§4 opdrachten maken
les
1
in de klas
§4 nakijken, TEST JEZELF maken
2
TEST JEZELF nakijken, digitale oefentoets
maken
les
1
in de klas
hoofdstuktoets maken
huiswerk
toets
huiswerk
toets
huiswerk
toets
huiswerk
toets
huiswerk
toets
huiswerk
toets
hoofdstuktoets 100%
8
1 Jouw woonplaats
In het eerste hoofdstuk van Terra komt aan bod hoe de woonplaats van een leerling in Nederland is
opgebouwd.
Paragraaf 1.1 laat zien wat een gemeente is en wat de grote verschillen tussen gemeentes zijn. Ook
wordt ingegaan op inrichtingselementen en bestemmingen.
De tweede paragraaf van dit hoofdstuk behandelt de verschillen binnen een gemeente. Vervolgens
wordt gekeken naar de woonwijken.
In paragraaf 1.3 kijken we waar bedrijven zich vestigen en waarom. Belangrijk zijn daarbij de
vestigingsvoordelen.
De spreiding van voorzieningen wordt in paragraaf 1.4 bekeken. Hoe zijn de winkels verspreid over de
gemeente? en: Waarom is dit zo? Het verzorgingsgebied, reikwijdte en drempelwaarde zijn daarbij
centrale begrippen.
Kerndoel Domein
Vaardigheden
6
Eigen
omgeving
De leerlingen kunnen de ruimtelijke opbouw van hun eigen omgeving
beschrijven en verklaren.
7
Eigen
omgeving
De leerlingen kunnen effecten van veranderingen in natuurlijke en
maatschappelijke verschijnselen op de ruimtelijke inrichting en
leefbaarheid van hun eigen omgeving beschrijven en verklaren.
8
Eigen
omgeving
De leerlingen kunnen (her)inrichtingsvraagstukken in hun eigen
omgeving beschrijven en beoordelen.
2
De leerlingen kunnen, onder andere met behulp van de computer,
Vakgebruikmaken van atlassen, archieven, kaarten en remote-sensingbeelden
vaardigheden (met name luchtfoto’s) bij oriëntatie in gebieden en bij beeldvorming over
gebieden, aardrijkskundige verschijnselen, vraagstukken en processen.
3
VakDe leerlingen kunnen bij de bestudering van gebieden, aardrijkskundige
vaardigheden verschijnselen en vraagstukken aardrijkskundige werkwijzen toepassen.
4
De leerlingen kunnen uitleggen hoe zij in het dagelijkse leven te maken
hebben met aardrijkskundige vraagstukken, met name op het gebied van
Vakherinrichting van stedelijke en landelijke gebieden, etnische en ruimtelijke
vaardigheden segregatie en/of integratie, verkeersproblematiek, milieu en duurzame
ontwikkeling, Europese integratie, ontwikkelingsproblematiek en samenwerking.
5
De leerlingen kunnen zo zelfstandig mogelijk een eenvoudig
Vakaardrijkskundig onderzoek van beperkte omvang in de eigen omgeving
vaardigheden
verrichten en daarbij bovenstaande vaardigheden toepassen.
9
Intro
Dit hoofdstuk bevat tips die doorlopen in de
verschillende paragrafen. Het betreft hier altijd de
laatste tip bij een paragraaf, herkenbaar aan de
tekening hiernaast. Deze tips, samengevoegd als
geheel, zijn te vinden in de bijlagen.
10
1.1 Hoe ziet jouw woonplaats eruit?
Tip 1 Vorige school
Laat de leerlingen de omgeving van hun basisschool beschrijven. Welke inrichtingselementen zijn
daar aanwezig en welke bestemmingen hebben deze?
Laat de leerlingen aangeven of zij de omgeving van hun basisschool als slecht of goed leefbaar
beschouwen.
Tip 2 Aanvraag
Neem uit de plaatselijke huis-aan-huiskrant een aantal kennisgevingen van bouwaanvragen mee die
uiteenlopend van aard zijn. Laat een aanvraag van een klein project en een aanvraag van een groot
project zien. De leerling wordt zich zo bewust dat ook voor relatief kleine aanpassingen toestemming
van de gemeente nodig is.
Tip 3 Ideale wijk?
Geef de leerlingen een blanco A4. Laat de leerlingen zelf een wijk ontwerpen. Ze doen dat aan de
hand van de vakvaardigheid Kaarten lezen op bladzijde 141 van het informatieboek.
Geef richtlijnen waaraan de tekening moet voldoen, zoals de afmetingen van verschillende onderdelen
als huizen en wegen, zodat een realistisch beeld ontstaat. De leerlingen moeten hun tekening goed
bewaren.
Ideale wijk!
Aan het eind van het hoofdstuk moeten ze kijken of hun wijk aan vernieuwing toe is. Laat ze hierbij
letten op:
 het aantal huizen per km2
 openbaar groen
 stratenpatroon
 voorzieningen
 parkeerplaatsen
Laat ze hun wijk herinrichten.
Laat de leerlingen ook hun soort wijk benoemen en bepalen welke bevolkingssamenstelling daaraan
verbonden is.
De leerling ziet zo wat hij/zij gedurende dit hoofdstuk heeft geleerd, door het herinrichten van hun
ideale wijk.
Tip 4 Nieuwe kaart van Nederland
Op de Nieuwe kaart van Nederland zijn de bestemmingsplannen van Nederland te zien. Laat de
leerlingen in het computerlokaal op internet uitzoeken welke plannen er voor hun omgeving zijn.
www.nieuwekaart.nl/
Tip 5 Bebouwde kom
Zorg voor een kaartje van de plaats van de school. Geef hierin enkel de grens van de bebouwde kom,
ontsluitings- en waterwegen weer. U kunt dit overtrekken uit het regionale telefoonboek.
Laat de leerlingen op deze kaart het buitengebied lichtgroen en het openbaar groen donkergroen
kleuren.
De leerlingen moeten dit kaartje goed bewaren. In de paragrafen die volgen wordt deze tekening
steeds verder aangevuld. Deze tips zijn te herkennen aan onderstaande animatie
Zoals eerder vermeld, wordt deze tekening in de loop van het hoofdstuk steeds verder aangevuld. Om
het overzicht te hebben van alle opdrachten die tot het uiteindelijke resultaat leiden, kunt u hieronder
de tip als geheel downloaden.
11
Om de leerlingen een idee te geven wat het uiteindelijke resultaat moet zijn, laat u de sheets zien die u
in de bijlagen vindt en kunt printen. Dit document kan dan op sheets die geschikt zijn voor de printer,
sheets met één ruwe zijde, worden geprint. De tekening hierboven geeft het beeld weer als u de sheets
over elkaar legt. Of laat het zien met behulp van de computer.
12
1.2 In welke woonwijk staat jouw huis?
Tip 1 Wijkonderzoek
Laat de leerlingen onderzoek doen naar hun eigen wijk. Ze onderzoeken hierbij in wat voor woonwijk
ze wonen en wat de kenmerken daarvan zijn. Hierbij kunnen ze in het computerlokaal gebruikmaken
van de sites van de gemeente, de makelaars en het Centraal Bureau voor de Statistiek. Laat ze dit
onderzoek presenteren, bijvoorbeeld in de vorm van een PowerPoint-presentatie.
Tip 2 (Sub)urbanisatie
Leerlingen vinden de begrippen urbanisatie en suburbanisatie moeilijk. Op de volgende manier kunt u
hier aandacht aan besteden. Het schema geeft de verplaatsing van het platteland naar de stad
(urbanisatie) weer en de verplaatsing van de stad naar de omliggende plaatsen (suburbanisatie).
Tip 3 Woonwijken
Zorg voor een kaartje van de plaats van de school. Geef hierin enkel de grens van de bebouwde kom,
ontsluitings- en waterwegen weer. U kunt dit overtrekken uit het regionale telefoonboek.
Laat de leerlingen uitzoeken waar de woonwijken in hun plaats liggen. Deze woonwijken moeten
ingetekend worden: oude wijken geel, vooroorlogse tuinwijk oranje, naoorlogse wijk paars en nieuwe
woonwijk rood.
Dit is een aanvulling op de laatste tip uit paragraaf 1.1.
Laat de leerlingen dit kaartje goed bewaren. In de paragrafen die volgen, wordt deze tekening steeds
verder aangevuld.
13
1.3 Zoeken bedrijven elkaar op?
Tip 1 Quiz
Laat de leerlingen door middel van een quiz kennismaken met de paragraaf.
Stel de leerlingen een aantal inhoudelijke vragen over de paragraaf voordat u aan de paragraaf begint.
Laat de leerlingen de boeken dicht houden en de vragen opschrijven in hun schrift. Vervolgens
schrijven de leerlingen het antwoord op de vraag in hun schrift. Wanneer u de paragraaf gaat
behandelen, komen de vragen weer terug en kunt u die terugkoppelen naar de quiz. Vervolgens
kunnen ze dan achter elke vraag het juiste antwoord schrijven en hebben ze gelijk een goed overzicht
van de paragraaf.
Tip 2 Moeilijke beroepen of activiteiten
Stel de leerlingen klassikaal de vraag of ze een beroep of activiteit willen verzinnen dat/die moeilijk in
een bepaalde sector te plaatsen is. Laat een leerling zo’n beroep of activiteit noemen en laat de anderen
erop reageren. Leidt de discussie zodanig, dat duidelijk wordt in welke sector zo’n beroep of activiteit
hoort.
Tip 3 Werkgebieden
Zorg voor een kaartje van de plaats van de school. Geef hierin enkel de grens van de bebouwde kom,
ontsluitings- en waterwegen weer. U kunt dit overtrekken uit het regionale telefoonboek.
Laat de leerlingen de werkgebieden inkleuren. Laat ze hiervoor de kleur lichtpaars gebruiken. De
leerlingen geven de vestigingsvoordelen van de verschillende werkgebieden aan door middel van
cijfers:
1. bereikbaarheid
2. prijs van de grond
3. hoeveelheid ruimte
4. aanwezigheid van klanten of andere bedrijven
5. zichtlocatie
De leerlingen moeten dit kaartje goed bewaren. In de volgende
paragraaf wordt deze tekening verder aangevuld.
14
1.4 Waar doe jij je inkopen?
Tip 1 Buurtwinkelcentrum
Ga met de leerlingen naar een buurtwinkelcentrum in de buurt. Laat de leerlingen de volgende dingen
nagaan:
 welke winkels er zijn
 waar de bezoekers vandaan komen
 welke winkels in het winkelcentrum je niet zou verwachten
Laat ze hun bevindingen noteren in hun schrift.
Tip 2 Verzorgingsgebied van de school
Laat de leerlingen uitzoeken wat het verzorgingsgebied is van de school. Dit kan gedaan worden door
in de klas te vragen waar de leerlingen vandaan komen, maar ook (om een vollediger beeld te krijgen)
met de adressenlijsten van de brugklasleerlingen.
Vraag aan de leerlingen of ze denken dat voor de basisschool dit gebied groter, kleiner of gelijk is.
Tip 3 Winkelcentra
Zorg voor een kaartje van de plaats van de school. Geef hierin enkel de grens van de bebouwde kom,
ontsluitings- en waterwegen weer. U kunt dit overtrekken uit het regionale telefoonboek.
Laat de leerlingen de verschillende winkelcentra door middel van symbolen weergeven in het kaartje.
Laat ze daarbij onderscheid maken tussen hoofdwinkelcentra, wijkwinkelcentra en winkelcentra aan
de rand van de stad
15
Bijlagen
I
II
Opdracht Stadsplattegrond
Sheets Stadsopbouw
16
Bijlage 1
Stadsplattegrond
Zorg voor een kaartje van de plaats van de school. Geef hierin enkel de grens van de bebouwde kom,
ontsluitings- en waterwegen weer. U kunt dit overtrekken van het telefoonboek van de plaats. En laat
de leerlingen de volgende stappen uitvoeren. De stappen komen overeen met de paragrafen uit het
hoofdstuk.
Stap 1
Laat de leerlingen op deze kaart het buitengebied lichtgroen en het openbaar groen
donkergroen kleuren.
Stap 2
Laat de leerlingen uitzoeken waar de woonwijken in hun plaats zich bevinden. Deze
woonwijken moeten ingetekend worden. Oude wijken geel, vooroorlogse tuinwijk oranje,
naoorlogse wijk paars en nieuwe woonwijk rood.
Stap 3
Laat de leerlingen de werkgebieden inkleuren. Laat ze hiervoor de kleur lichtpaars gebruiken.
Laat de leerlingen de vestigingsvoordelen van de verschillende werkgebieden aangeven door
middel van cijfers:
1
bereikbaarheid
2
prijs van de grond
3
hoeveelheid ruimte
4
aanwezigheid van klanten of andere bedrijven
5
zichtlocatie
Stap 4
Laat de leerlingen de verschillende winkelcentra door middel van symbolen weergeven in het
kaartje. Laat ze daarbij onderscheid maken tussen hoofdwinkelcentra, wijkwinkelcentra en
winkelcentra aan de rand van de stad.
Ook kan elke stap op een overtrekpapier uitgevoerd worden, zodat de leerlingen per gebied een
overzicht hebben. De leerlingen kunnen later de verschillende overtrekpapiertjes op elkaar leggen.
17
18
19
20
21
22
23
2 Natuurgeweld
In hoofdstuk 2 komt aan bod hoe de natuur de wereld verandert. Daarbij wordt onderscheid gemaakt
tussen veranderingen van binnenuit de aarde, de endogene krachten, en veranderingen van buitenaf, de
exogene krachten.
De eerste drie paragrafen gaan in op de veranderingen van binnenuit. Hierbij wordt aandacht besteed
aan gebergtevorming, vulkanisme en aardbevingen.
De laatste paragraaf gaat over de veranderingen van buitenaf. Hier komen termen als verwering, erosie
en sedimentatie aan de orde.
Hoofdstuk 2 heeft betrekking op de kerndoelen 2, 3 en 17.
Kerndoel Domein
Vaardigheden
De leerlingen kunnen de ligging en ruimtelijke spreiding van natuurlijke
verschijnselen voor verschillende deelgebieden in Europa en de wereld
beschrijven.
17
Natuur en
milieu
2
De leerlingen kunnen, onder andere met behulp van de computer,
Vakgebruikmaken van atlassen, archieven, kaarten en remote-sensingbeelden
vaardigheden (met name luchtfoto’s) bij oriëntatie in gebieden en bij beeldvorming over
gebieden, aardrijkskundige verschijnselen, vraagstukken en processen
3
VakDe leerlingen kunnen bij de bestudering van gebieden, aardrijkskundige
vaardigheden verschijnselen en vraagstukken aardrijkskundige werkwijzen toepassen.
24
Intro
Tip 1 Legende als inleiding op natuurgeweld
Heel vroeger hebben de Oude Grieken legendes geschreven. In één van die legendes beschrijven ze
hoe de oppergod Zeus en de Titanen oorlog voeren. Daar lees je hoe de Oude Grieken de
verschijnselen gebergtevorming, vulkaanuitbarstingen en aardbevingen verklaarden.
Zeus, de oppergod, kreeg ruzie met de twaalf reuzenkinderen van Ouranos (de hemel) en Gaia (de
aarde), de Titanen. Jarenlang woedde een oorlog tussen Zeus en de Titanen. Uiteindelijk won Zeus.
Aan het landschap van het vasteland van Griekenland kun je nog zien dat daar een hevige strijd
geweest is. Men dacht namelijk dat de goden met stenen en rotsen naar elkaar hadden gegooid. En dat
ze zo bergen hadden opgeworpen om Zeus te bereiken.
Na de strijd met de Titanen vielen diverse monsters Zeus aan. Typhon, een monster met honderd
drakenkoppen, viel Zeus aan, maar hij kon óók niet winnen. Encelados, een gigantische reus, vocht
tegen Zeus en verloor ook. Zeus besloot om Encelados vast te ketenen onder de Etna. Van woede
braakte Encelados vlammen en vuur. Echter, loskomen kon hij niet. Hij gaf het uiteindelijk op. Een
enkele keer verzamelt hij zijn krachten om het nog eens te proberen. Dan gaat er een trilling door de
aarde.
Zó verklaarden de Oude Grieken vulkaanuitbarstingen en aardbevingen.
25
2.1 Waarom heeft Nederland geen bergen?
Tip 1 Een ei
Met een (hardgekookt) ei laat u de leerlingen zien uit welke drie delen de aarde bestaat. Vergelijk de
aardkorst met de eierschaal. De eierschaal is erg dun, net als de aardkorst. Ook demonstreert u met het
ei dat de aardkorst uit verschillende stukken bestaat: maak een paar scheuren in de schaal.
Vervolgens snijdt u het ei doormidden zodat de ‘kern’ (dooier), de ‘mantel’ (eiwit) en de ‘aardkorst’
(schaal) zichtbaar worden.
Tip 2 Vergelijking van de schedel met de aardkorst
Laat leerlingen de overeenkomsten tussen de aarde en een schedel zien. U haalt bij de biologiesectie
op school een schedel (of het gehele skelet) van een mens. De schedel bestaat uit meerdere delen, net
als de aardkorst. Op de schedel is dit duidelijk te zien door de ‘breuken’.
Tip 3 De reis van Columbus
Bij het behandelen van de platentektoniek neemt u de reis van Columbus als voorbeeld.
Toen Columbus in 1492 Amerika ontdekte, was de afstand die hij moest afleggen kleiner dan nu het
geval is. De Euraziatische plaat en de Amerikaanse plaat verwijderen zich namelijk steeds verder van
elkaar. Het schip van Columbus moest zeven meter minder afleggen dan de schepen nu.
Tip 4 Schuimrubberen matjes
Laat een echt plooiingsproces zien door makkelijk vouwbare matjes tegen elkaar aan te drukken. U
legt hiervoor twee matjes vlak tegen elkaar aan. Vervolgens drukt u beide matjes naar elkaar toe. U
ziet dat de matjes plooien.
Indien u niet de beschikking hebt over matjes, voldoet een stapel A4-tjes ook goed.
Tip 5 Convectiestromen
Om de leerlingen het proces van de convectiestromen te laten begrijpen demonstreert u (in
samenwerking met uw natuurkundecollega) de volgende proef. Zie hiervoor de schematische tekening
hieronder.
Vul hiervoor een buis met water en voeg daar een kleurstof aan toe. Onder aan de buis zet u bij
voorkeur een brander. Hierdoor verwarmt het water. De kleurstof maakt zichtbaar hoe het water gaat
stromen.
Zo maakt u zichtbaar hoe de kern, de warmtebron van de aarde, de aardmantel in beweging zet.
Tip 6 Animatie convectiestromen
Projecteer, als u de beschikking heeft over een beamer, de volgende animatie. In één minuut legt u zo
het principe van convectiestromen uit.
Tip 7 IJsland
IJsland is bekend om zijn aardrijkskundige verschijnselen. Hiertoe behoren natuurlijk ook de geisers.
Vraag of er leerlingen zijn die wel eens op vakantie waren in IJsland. Hebben zij een geiser gezien?
26
Tip 8 Breuklijnen tekenen
Laat de leerlingen aan de hand van het kaartje van de wereld, te vinden in de bijlagen, de breuklijnen
intekenen en de platen kleuren. Zo zijn de leerlingen bezig met de ligging van de breuken en de namen
van de verschillende platen.
Dit komt in de volgende paragraaf terug. U laat de tekening aanvullen, zodat de leerlingen een
volledig overzicht hebben.
Tip 9 Video
Laat als aanvulling op uw les de video Geotopics deel 1, platentektoniek, zien.
27
2.2 Waarom spuwt de aarde vuur?
Tip 1 Mount St. Helens
Vertel iets over de Mount St. Helens.
De Mount St. Helens is, voorzover bekend, maar één keer flink uitgebarsten. Deze uitbarsting vond
plaats in 1857. Jaren later bleek uit geologisch onderzoek dat de vulkaan inmiddels niet meer actief
was.
Op 27 maart 1980 werd de vulkaan toch weer actief. Uit onderzoek bleek dat de vulkaan 100 meter
hoger was geworden.
Op 18 mei 1980 barstte de vulkaan opnieuw uit. Er werd een hoeveelheid puin van 3 km3 de
omgeving ingeblazen met een snelheid van 250 kilometer per uur. Het puin kwam tot 27 km ver van
de Mount St. Helens terecht. Hierdoor kwam de weg vrij voor waterdamp en andere gassen. Deze
verwoestten met een snelheid van 1000 kilometer per uur de omgeving. Na de uitbarsting van 1980
was de Mount St. Helens weer 350 meter lager.
Tip 2 Hot spots
Laat de leerlingen zien dat er ook vulkanische activiteit ver van de breuken is. Neem de Canarische
eilanden als voorbeeld.
Laat de leerlingen de ligging van deze vulkanen aan de hand van kaarten verklaren.
Tip 3 Hawaï
Laat kaart 142-143 van de Grote Bosatlas 52e editie (of kaart 126-127 van GB 51e editie) zien. Op
deze kaart is te zien dat Hawaï uit verschillende eilanden bestaat. Laat de leerlingen bedenken welke
kant de oceanische rug opschuift.
Laat aan de hand van het kaartje zien dat de eilanden steeds kleiner worden naarmate ze meer naar het
noordwesten liggen. Dit zijn oudere eilanden die langzaam kleiner worden door erosie en verwering.
Dit gebeurt natuurlijk ook met het eiland waar de mensen nu wonen. Dit gaat heel langzaam, maar de
inwoners merken dit nu al.
Laat de leerlingen ook zelf op onderzoek uit gaan. Vraag ze de ligging van de kleine eilandjes te
verklaren en hoe het komt dat de eilandjes steeds kleiner worden.
Tip 4 Vulkanen tekenen
Laat de leerlingen op het wereldkaartje de werkzame vulkanen aangeven. Leerlingen kunnen het
kaartje van Tip 8 uit paragraaf 2.1 gebruiken, waarop ze de breuken getekend hebben.
Tip 5 Speelfilm
De speelfilms Vulcano en Dantes Peak zijn films over vulkaanuitbarstingen: hoe onvoorspelbaar ze
zijn en welke gevolgen ze hebben. Laat fragmenten uit deze film zien.
28
2.3 Kunnen aardbevingen overal gebeuren?
Tip 1 Plaatsbepaling van aardbevingen
Bij een aardbeving ontstaan verschillende golven: P(primaire)-golven en S(secundaire)-golven.
De P-golven zijn sneller dan de S-golven, maar veroorzaken minder grote bewegingen.
Doordat de P-golven sneller gaan, komen ze eerder bij een seismograaf dan de S-golven. Door het
verschil in tijd te meten bij drie verschillende seismografen kan precies bepaald worden waar de
aardbeving heeft plaatsgevonden.
Tip 2 De seismoscoop
De Chinezen hadden al in 132 na Chr. een uitvinding gedaan om verre aardbevingen te kunnen
opsporen. Op deze manier konden zij snel maatregelen treffen.
Nu noemen we deze uitvinding een seismoscoop. In het apparaat zat een staaf ijzer, die zo zwaar was
dat alleen aardbevingen hem konden verplaatsen. Als er een aardbeving was, zwaaide de staaf de
betreffende richting op. Een slotmechanisme hield de staaf tegen. Er werd een balletje losgelaten in de
kop van de draak, die in de richting keek van de aardbeving. Dat balletje viel in de opengesperde bek
van de pad eronder.
Voor een foto van de seismoscoop verwijzen wij u naar De geïllustreerde Atlas van China.
Tip 3 Schaal van Richter
Leerlingen hebben vaak geen idee wat het verschil is tussen een aardbeving met een kracht van één op
de Schaal van Richter en een aardbeving met een kracht van twee. Om dit verschil duidelijk te maken,
doet u het volgende.
U klapt en maakt de vergelijking van een aardbeving met de kracht van één op de Schaal van Richter.
Leg uit dat een aardbeving van twee op de Schaal van Richter tien maal zwaarder is dan een
aardbeving met een kracht van één. Hoeveel leerlingen moeten er nu meeklappen om de zwaarte van
een aardbeving met twee op de Schaal van Richter na te bootsen?
Laat nu negen leerlingen meeklappen. Stel dan de vraag of de klas ook de stap kan maken naar een
aardbeving met een kracht van drie op de Schaal van Richter. Hoeveel leerlingen zouden er mee
moeten klappen? Er zitten geen 100 leerlingen in het lokaal, dus is dit niet mogelijk.
Het klappen geeft natuurlijk niet de hevigheid van de trillingen weer die bij een aardbeving ontstaan,
maar zo kunt u wel illustreren dat een aardbeving met een kracht van vijf op de Schaal van Richter
aanzienlijk zwaarder is dan een aardbeving met een kracht van vier.
29
Tip 4 Aardbevingen intekenen
Laat de leerlingen de gebieden met veel aardbevingen op het wereldkaartje intekenen. Leerlingen
kunnen het kaartje uit de paragrafen 2.1 en 2.2 gebruiken.
Tip 5 Aardbevingen op internet
Bekijk de seismograaf van het KNMI op internet. Trillingen van aardbevingen uit heel de wereld die
het KNMI registreert worden daar weergegeven.
30
2.4 Hoe verandert de aarde van buitenaf?
Tip 1 Verwering door planten
Iedereen kent de kracht van boom- en plantenwortels. Misschien staat er op het schoolplein een boom
die de tegels rondom omhoog werkt. Laat de leerlingen ook hun fietsroute naar school nagaan. Hoe
komt het dat in de buurt van die boom een hobbel in het wegdek zit?
Vraag ook aan leerlingen of het volgende ze bekend voorkomt:
een gebarsten emmer na een nacht vorst
een gebarsten waterleiding na een nacht vorst
Tip 2 Verwering bij oude beelden
Verwering door zure regen is goed herkenbaar bij oude beelden van bijvoorbeeld kerken. De beelden
van kalk zijn aangetast door het zuur, waardoor de afbeelding vervaagd is.
Laat leerlingen in hun eigen omgeving zoeken naar beelden waarvan de afbeelding aangetast is.
Tip 3 Uitslijting door gletsjers
Een mooi voorbeeld van erosie door gletsjers en de vorm die dat kan aannemen, zijn de Michiganmeren in de Verenigde Staten.
De Michigan-meren zijn door glaciale erosie uitgesleten en hebben nu een lengte van ongeveer 500
kilometer. Toon hiermee de kracht van gletsjers aan.
Tip 4 Uitslijting door rivieren
Neem de leerlingen voor ongeveer vijf minuten mee naar buiten. Demonstreer de leerlingen hoe
uitslijting door water plaatsvindt. U heeft hier een gieter of tuinslang voor nodig en een perkje met niet
te vaste grond. Giet met de gieter (of spuit met de tuinslang) op het perkje.
Vermeldt dat de Grand Canyon op dezelfde manier is uitgesleten door de Colorado-rivier.
Kijk ook op www.grandcanyon.org.
Tip 5 Sedimentatie
Als vervolg of aanvulling op tip 4 demonstreert u ook de sedimentatie. Waar blijft het zand dat uit het
perkje stroomt?
Volg de waterstroom en kijk waar het zand sedimenteert.
Verdiep dit door naar de grootte van het sediment en de plaats van sedimentatie te kijken. Geef zo aan
dat de grotere deeltjes eerder sedimenteren dan de kleinere, fijne deeltjes.
Tip 6 Hunebedden
Vertel de leerlingen dat hunebedden uit grote keien bestaan. Hoe zijn die grote keien hier
terechtgekomen? Zijn ze ook door water getransporteerd of is er iets anders mee gebeurd?
Voor grote voorwerpen zijn grotere krachten nodig. De keien zijn door het landijs hier neergelegd. Het
landijs kan grotere voorwerpen transporteren dan het water.
31
Bijlagen
Wereldkaart
32
3 Nieuwe Nederlanders
Dit hoofdstuk gaat over de immigratie van mensen uit gebieden met andere culturen. We gaan in op de
volgende vragen:
- Welke verschillen zijn er?
- Wat is de multiculturele samenleving?
- Waarom verhuizen mensen?
- Waar gaan die mensen zich vestigen?
- Welke invloed heeft het op onze maatschappij?
Enkele begrippen die in dit hoofdstuk aan de orde komen zijn cultuur, migratie, autochtonen en
allochtonen, afstotings- en aantrekkingsfactoren, vluchtelingen en asielzoekers. Leerlingen krijgen
onder andere te maken met verschillende kaarten, onderzoekjes en interviews. Ook leren ze verbanden
te leggen tussen de verschillende aardrijkskundige verschijnselen.
Kerndoel Domein
Vaardigheden
14
Multiculturele
samenleving
De leerlingen kunnen het multiculturele karakter van de samenleving in
Nederland beschrijven en verklaren.
15
Multiculturele
samenleving
De leerlingen kunnen aan de hand van voorbeelden ruimtelijke effecten
van de ontwikkeling tot een multiculturele samenleving in Nederland
beschrijven en verklaren.
7
Eigen omgeving
De leerlingen kunnen effecten van veranderingen in natuurlijke en
maatschappelijke verschijnselen op de ruimtelijke inrichting en
leefbaarheid van hun eigen omgeving beschrijven en verklaren.
1
De leerlingen kunnen informatie- en communicatietechnologie
Vakvaardigheden toepassen bij de bestudering van gebieden, aardrijkskundige
verschijnselen, vraagstukken en processen.
2
De leerlingen kunnen, onder andere met behulp van de computer,
gebruik maken van atlassen, archieven, kaarten en remoteVakvaardigheden sensingbeelden (met name luchtfoto’s) bij oriëntatie in gebieden en bij
beeldvorming over gebieden, aardrijkskundige verschijnselen,
vraagstukken en processen.
3
Vakvaardigheden
4
De leerlingen kunnen uitleggen hoe zij in het dagelijkse leven te maken
hebben met aardrijkskundige vraagstukken, met name op het gebied
van herinrichting van stedelijke en landelijke gebieden, etnische en
Vakvaardigheden
ruimtelijke segregatie en/of integratie, verkeersproblematiek, milieu en
duurzame ontwikkeling, Europese integratie,
ontwikkelingsproblematiek en -samenwerking.
5
De leerlingen kunnen zo zelfstandig mogelijk een eenvoudig
aardrijkskundig
Vakvaardigheden
onderzoek van beperkte omvang in de eigen omgeving verrichten en
daarbij bovenstaande vaardigheden toepassen.
De leerlingen kunnen bij de bestudering van gebieden, aardrijkskundige
verschijnselen en vraagstukken aardrijkskundige werkwijzen toepassen.
33
Intro
Tip 1 Sokkenkast
Om hoofdstuk 3 leuk te introduceren laat u vier leerlingen de sokkenkast uitvoeren. Zet hiervoor twee
schoolbanken op hun zij en met de poten naar de spelers toe op twee andere schoolbanken. Laat de
vier leerlingen plaatsnemen achter de banken. De tekst kunnen ze voor zich leggen.
Hieronder vindt u het script voor het rollenspel. De strekking van dit rollenspel is dat de leerlingen
elkaar als gelijken zien, ongeacht hun verschillen.
Karakterschets van de vier sokken:
 Nike-sok: de stoere sok die onderscheid maakt tussen wat stoer is en wat stom. Is de leider van
Fila-sok en Nette-sok.
 Geitenwollen-sok: de sok met een eigen wil. In eerste instantie lijkt deze veel af te wijken van
de andere sokken, maar is dat werkelijk zo?
 Fila-sok: een meeloper, gek op meisjessokken, basketbal en dansen.
 Nette-sok: een meeloper, dol op dansen en mooie kleren.
Voor dit rollenspel heeft u nodig:
 vier sokken (overeenkomend met de soort sokken)
 vier paar ogen(zie bijlage)
 het script (zie bijlage)
 vier leerlingen
Plak of niet de ogen vlak na de plaats van de knokkels aan de sokken. Ook kunnen de ogen met de
sokken verbonden worden door middel van muizentrappetjes. Dit geeft een leuker effect.
Steek de hand in de sok. Gebruik de hand als mond, de duim is de onderkant van de 'mond' en de vier
de bovenkant van de 'mond'.
34
3.1 Waarom gedragen mensen zich verschillend?
Tip 1 Opmerkelijke cultuurverschillen
Geef een opsomming van enkele opmerkelijke cultuurverschillen.
 Een bekend verschil tussen de Japanse en de Nederlandse eetcultuur is het boeren na het eten.
In de westerse cultuur vinden we dat onbeleefd. In Japan is het een teken dat het eten goed
gesmaakt heeft.
 Ook is het in Japan gebruikelijk om naar elkaar te buigen, terwijl wij in de westerse cultuur
elkaar de hand geven.
 In Suriname laat men emoties sneller zien dan in westerse landen; denk bijvoorbeeld aan het
huilen bij een begrafenis.
Tip 2 Cultuurgebieden
Je kunt op verschillende schaalniveaus naar cultuurgebieden kijken. Zo staat in De Grote Bosatlas een
wereldkaart van de cultuurgebieden GB52 kaart 190A (GB51 kaart 168A), waar de aarde in tien
cultuurgebieden onderverdeeld wordt. Daarin wordt de hele Afrikaanse cultuur als één genomen. Op
GB52 kaart 151D is te zien dat een gebied in Afrika, Nigeria, toch nog verder is onderverdeeld in
cultuurgebieden.
Ook binnen het cultuurgebied Europa zijn verschillen in cultuur aanwijsbaar. Maak de vergelijking
van Nederland met Duitsland en België.
Maak de leerlingen met behulp van deze kaarten duidelijk dat cultuurgebieden verschillende
schaalniveaus kennen.
Tip 3 Subculturen
Leerlingen zijn zeker bekend met subculturen, ook al denken ze in eerste instantie van niet. Zodra u
het hebt over subculturen als gabbers en skaters, komt het begrip cultuur een stuk dichter bij de
leerling. Leg hierbij de overeenkomst uit tussen cultuur en subcultuur. Binnen de subculturen vind je
ook typerende verschillen, zoals een specifieke manier van kleden, muziek en omgang. Denk bij
gabbers aan Australian trainingspakken, kaalgeschoren hoofden, hardcoremuziek en Nike-Air-Maxschoenen. Bij de skaters: wijde broeken met meestal zeer lage kontzakken en rockmuziek.
Tip 4 Spreekbeurt
Laat de leerlingen in groepjes van drie een spreekbeurt houden. Ze doen dit aan de hand van de tien
cultuurgebieden die genoemd worden op GB52 kaart 190A: Noord-Amerika, Latijns Amerika,
Europa, de islamitische wereld, zwart Afrika, de voormalige Sovjetunie, Oost-Azië, Zuid-Azië,
Zuidoost-Azië en Australië en Oceanië. Door middel van een typerend cultuurkenmerk geven ze hun
spreekbeurt vorm.
35
3.2 Nederland: kleurrijk of kleurloos?
Tip 1 Hoe multicultureel eet de leerling?
Hoe multicultureel eet de leerling? Ga dit na door middel van deze test. Wanneer de leerling het meest
ja heeft geantwoord, is deze leerling multicultureel.
ja
nee
Eet je wel eens rijst?
Eet je wel eens pizza?
Eet je wel eens shoarma?
Eet je wel eens spruiten?
Eet je wel eens tortilla’s?
Eet je wel eens goulash?
Eet je wel eens een hamburger?
Eet je wel eens giros?
Eet je wel eens chili con carne?
Eet je wel eens braadworst?
Zie bijlagen voor de vragenlijst op A4-formaat
Tip 2 Bevolkingspiramide tekenen
Laat de leerlingen een bevolkingspiramide tekenen aan de hand van gegevens die zij gekregen hebben.
Er is een link die verwijst naar een site die informatie geeft omtrent het maken van een
bevolkingspiramide. Tevens staan daar gegevens op die u zou kunnen gebruiken.
Tip 3 Verjonging door allochtonen
Vraag de leerlingen in het boek op te zoeken wat de invloed is op de bevolkingssamenstelling door de
aanwezigheid van allochtonen. Vraag nadat de leerlingen het goede antwoord hebben gevonden, hoe
de bevolkingssamenstelling van Nederland zou zijn als er geen allochtonen zouden zijn. Bespreek met
de leerlingen wat de gevolgen van die vergrijzing voor de maatschappij zouden zijn.
Tip 4 Kleurrijk of kleurloos?
Laat de leerlingen vaststellen of een aantal onderdelen van de Nederlandse maatschappij kleurrijk of
kleurloos zijn.
Voorbeelden zijn:
- topsport
- bestuur van bedrijven en de overheid
- vrienden
- tv, bijvoorbeeld Idols
- leraren
- winkels in het winkelcentrum
Vraag de leerlingen op basis van de antwoorden die zij hebben gegeven de centrale vraag van de
paragraaf 'Nederland: kleurrijk of kleurloos?' te beantwoorden.
36
3.3 Waarom verhuizen mensen uit hun land?
Tip 1 Verhalen van vluchtelingen
Lees een verhaal van een vluchteling voor. De links verwijzen naar twee sites met daarop
verschillende verhalen en gedichten van vluchtelingen.
http://actienachtwacht.fol.nl/verhalen.htm
http://www.vluchtelingenwerk.nl
Tip 2 Verdrag van Genève
Wanneer kun je spreken van een vluchteling? Wat zijn onze verplichtingen tegenover een vluchteling?
Dit staat beschreven in het Verdrag van Genève.
Tip 3 Opstel
Laat de leerlingen een verhaal over een vluchteling van hun leeftijd schrijven. De leerling moet zich
inleven in de situatie van de persoon. Laat de leerling in zijn/haar verhaal goed naar voren brengen wat
de hoofdpersoon voelt en wat de redenen zijn voor de migratie.
Laat de leerlingen aan het eind van hun verhaal de afstotingsfactoren en aantrekkingsfactoren nog eens
kort opschrijven.
U kunt als inleiding van deze opdracht een verhaal voorlezen. Zie hiervoor tip 1.
Tip 4 Push en pull
Laat de leerling een lijstje maken met afstotingsfactoren en aantrekkingsfactoren voor Nederland.
Maak een tabel op het bord met aan de linkerkant de aantrekkingsfactoren en aan de rechterkant de
afstotingsfactoren. Laat de leerlingen een aantrekkingsfactor en een afstotingsfactor noemen die zij in
hun schrift hebben staan. Een reden kan bij de aantrekkingsfactoren staan én bij de afstotingsfactoren,
bijvoorbeeld de aanwezigheid van familie. Begin hierover een gesprek met de leerlingen. Staan er nog
meer redenen bij die ook in de andere kolom zouden kunnen staan?
Tip 5 Immigratieland?
Leerlingen denken vaak dat Nederland alleen mensen aantrekt, maar Nederland is niet altijd een
immigratieland geweest. Door de eeuwen heen zijn veel Nederlanders naar het buitenland vertrokken.
Met name na de Tweede Wereldoorlog zijn erg veel Nederlanders naar Canada en Australië gegaan.
Laat de leerlingen redenen (aantrekkingsfactoren en afstotingsfactoren) bedenken waarom de mensen
in die tijd emigreerden.
37
3.4 Waar wonen nieuwe Nederlanders?
Tip 1 Politie
Geef aan dat een politieagent(e) niet woont in de omgeving waar hij/zij werkt. Dit is dus een
uitzondering op het punt 'werk in de buurt' van tekst A.
Tip 2 Naambordjes
Laat de leerlingen na schooltijd ongeveer een half uur in hun eigen wijk of buurt de naamplaatjes van
woningen bekijken. Laat ze noteren hoeveel achternamen er waarschijnlijk van buitenlandse origine
zijn en hoeveel van waarschijnlijk Nederlandse
origine. Is hun wijk of buurt kleurrijk of kleurloos
multicultureel van samenstelling?
Vergelijk de verschillende resultaten. Ga na welke
wijk of buurt het meest kleurrijk en welke het minst
kleurrijk van samenstelling is.
Laat de leerlingen hun resultaten vergelijken met de
statistieken van het CBS.
Tip 3 Kaart maken
Deel een kaartje van de provincies van Nederland, te
vinden in de bijlagen, uit. Laat de leerlingen het
percentage allochtonen per provincie door middel
van een staafdiagram en een choropleet (rechter
kolom) weergeven.
Tip 4 Vergrijzing
Laat de leerlingen het kaartje van bron 20 op pagina
64 vergelijken met het kaartje over de vergrijzing, te vinden op de internetsite van DEMOS.
Is de vergrijzing hoger of lager dan het landelijk gemiddelde? Klopt dit met wat ze geleerd hebben in
de vorige paragraaf?
www.nidi.nl/public/demos/dm030422.gif
38
Bijlagen
I
II
III
IV
Script Sokkenkast
Ogen voor de sokken
Vragenlijst ‘Hoe multicultureel eet jij?’
Kaart Provincies Nederland
39
Bijlage I
Nike-sok:
Geitenwollen-sok:
Nike-sok:
Geitenwollen-sok:
Nike-sok:
Geitenwollen-sok:
Nike-sok:
Fila-sok:
Nike-sok:
Nette-sok:
Geitenwollensok:
Nette-sok:
Geitenwollen-sok:
Fila-sok:
Geitenwollen-sok:
Fila-sok:
Nike-sok:
Fila-sok:
Nette-sok:
Nike-sok:
Geitenwollen-sok:
Nike-sok
Nette-sok
Fila-sok
Nike-sok
Geitenwollen-sok
Nette-sok
Nike-sok
Fila-sok
Geitenwollen-sok
Nike-sok
Fila-sok
Alle sokken
He, wat zie jij eruit! Dat ze jou nog een sok noemen. Wat ben jij
eigenlijk?
Ik?
Ja jij?
Ik ben een geitenwollen sok.
Een geitenwollen sok?!
Ja, ik ben heel lekker warm en stevig.
Hoor dat nou Fila. Haha! Hij is heel lekker warm en stevig.
Wat heb je daar nou aan! Daar versier je toch geen mooie meisjes-sok
mee man!
Nee, en ook sporten is moeilijk!
Ook dat. En bij nette schoenen hoor je al helemaal niet, je past er niet
eens in.
Nee, dat misschien niet, maar ik hou de voetjes wel lekker warm.
Met al dat gekriebel zeker. Haha!
Ach, een beetje wasverzachter doet wonderen.
Oeeeeh! Wasverzachter jonge, ik kan er geen genoeg van krijgen,
zooooooo goed voor mijn vezeltjes jonge! Welke gebruik jij?
Ik gebruik Omo.
Oooh ja, die vind ik ook zóóóóó lekker jonge.
Hehum Fila doe eens normaal! Wil je zeggen dat je elke keer na het
basketballen je vezeltjes laat verzorgen?
Jazeker man, weet je wel hoe stijf ik anders wordt.
Ook daar kan ik mij wel iets bij voorstellen! Ik heb soms ook last van
stijfheid na al het uitgaan.
He jongens, jullie luisteren toch niet naar zo’n dikke sok?! Die krijgt
zichzelf nooit in beweging!
Oh, ik heb anders grote afstanden afgelegd en grote hoogtes bereikt.
Ja, maar meer kan je niet.
Maar dat is ook niet het belangrijkste. Als je maar goed kan dansen!
Ja! Salsadansen met de meisjes!
Dansen is toch niet hip, man?!
Als die sok dat nou toch leuk vindt, Nike-sok, dan is dat toch prima of
niet soms? Ik hou ook van meisjes, maar ook van veel andere dingen.
Je hebt helemaal gelijk, geitenwollen-sok. Moeten we het nu niet stoer
vinden omdat Nike-sok dat niet stoer vindt?
Dat slaat toch nergens op! Wat vind jij, Fila-sok?
Nette-sok en Geitenwollen-sok hebben helemaal gelijk! Jij bent eigenlijk
een lastige sok!
Nou, nou, rustig sokken, Nike-sok heeft het zo waarschijnlijk niet
bedoeld. Het gaat om de binnenkant, niet om de buitenkant. We moeten
elkaar niet belachelijk maken. Het gaat om de persoon die we zijn.
Tenslotte hebben we van binnen allemaal vijf vingers, of niet, Nike-sok.
Ja, je hebt gelijk. Wat denk jij ervan, Fila-sok?
Ja man!
(Trek de sok van je hand af. ) Van binnen zijn we allemaal gelijk!
40
41
Bijlage III
Hoe multicultureel eet jij?
ja
nee
Eet je wel eens rijst?
Eet je wel eens pizza?
Eet je wel eens braadworst?
Eet je wel eens shoarma?
Eet je wel eens spruiten?
Eet je wel eens tortilla’s?
Eet je wel eens goulash?
Eet je wel eens een hamburger?
Eet je wel eens giros?
Eet je wel eens chili con carne?
Totaal:
42
43
4 Stad en land verbonden
Nederland, een land met verschillende gebieden met elk hun eigen kenmerken. Toch kan de een niet
zonder de ander en daarom zijn ze verbonden met elkaar. Begrippen die hierbij aan de orde komen,
zijn grondgebruik, bevolkingsdichtheid, voorzieningen en mobiliteit.
Kerndoel Domein
Vaardigheden
9
Stedelijke en
landelijke
gebieden
De leerlingen kunnen een vergelijking maken tussen het ruimtegebruik
in stedelijke en landelijke gebieden in Nederland.
10
Stedelijke en
landelijke
gebieden
De leerlingen kunnen de betekenis van toegenomen verkeersmobiliteit
voor stedelijke en landelijke gebieden in Nederland beschrijven en
verklaren
6
Eigen omgeving
De leerlingen kunnen de ruimtelijke opbouw van hun eigen omgeving
beschrijven en verklaren.
1
De leerlingen kunnen informatie- en communicatietechnologie toepassen
Vakvaardigheden bij de bestudering van gebieden, aardrijkskundige verschijnselen,
vraagstukken en processen.
2
De leerlingen kunnen, onder andere met behulp van de computer,
gebruikmaken van atlassen, archieven, kaarten en remote-sensingbeelden
Vakvaardigheden (met name luchtfoto’s) bij oriëntatie in gebieden en bij beeldvorming
over gebieden, aardrijkskundige verschijnselen, vraagstukken en
processen.
3
Vakvaardigheden
4
De leerlingen kunnen uitleggen hoe zij in het dagelijks leven te maken
hebben met aardrijkskundige vraagstukken, met name op het gebied van
herinrichting van stedelijke en landelijke gebieden, etnische en
Vakvaardigheden
ruimtelijke segregatie en/of integratie, verkeersproblematiek, milieu en
duurzame ontwikkeling, Europese integratie, ontwikkelingsproblematiek
en -samenwerking.
De leerlingen kunnen bij de bestudering van gebieden, aardrijkskundige
verschijnselen en vraagstukken aardrijkskundige werkwijzen toepassen.
44
Intro
Tip 1 Nederland vanuit de lucht
Hoe ziet Nederland er vanuit de lucht uit? Een goede manier om dat te bekijken is vanuit een
luchtballon.
Benodigdheden:
Lego-poppetje
theezakje
De Grote Bosatlas
sheet
aansteker/lucifers
Het verhaal gaat als volgt.
De leerling is dat Lego-poppetje. Die wil graag meer weten over hoe Nederland er vanuit de lucht
uitziet. De ‘leerling’ loopt naar de ‘luchtballon’. Na het betalen stapt hij/zij in en… stijgt op. Vanuit de
lucht heeft de leerling een fantastisch uitzicht! Wat de leerling allemaal ziet komt in dit hoofdstuk aan
de orde, zoals de verschillen tussen stedelijke en landelijke gebieden, welke
hoofdverkeersverbindingen door Nederland lopen en waarom de verkeersdrukte toeneemt.
Leg De Grote Bosatlas op uw bureau. Zoek een kaart van Nederland. Leg daaroverheen een sheet ter
bescherming van de atlas. Op de atlas loopt u met het Lego-poppetje naar het theezakje, de
‘luchtballon’ en laat het poppetje zogenaamd instappen. Ontdoe hiervoor het theezakje van het
touwtje, label, nietje en thee en maak een cilinder van het theezakje dat overblijft. Wanneer u
Nederland vanuit de lucht wilt bekijken, laat u de ballon opstijgen: steek het papier bovenaan aan en
de ballon stijgt op!!!!!
45
4.1 Hoe ziet Nederland eruit?
Tip 1 Grondgebruik omgeving
Hoe is het grondgebruik in uw omgeving? Zoek dat samen met de leerlingen uit. Zoek bij het CBS de
gegevens die betrekking hebben op de omgeving van de school. Wat zijn de percentages van de vijf
soorten grondgebruik? Presenteer dat aan de leerlingen. Klopt het verhoudingsgewijs met de
percentages die gelden voor heel Nederland?
Kijk op Statline van het CBS Open daar de map Milieu en bodemgebruik in het rechter scherm. Klik
op Bodemgebruik in Nederland, ook in het rechter scherm. Open vervolgens de mappen (verkeer,
bebouwd, semi-bebouwd, recreatie, landbouw, bos&natuur, binnenwater, buitenwater) door op het
plusteken voor de map te klikken. Als u de Ctrl-toets ingedrukt houdt, kunt u met de linker muisknop
de totalen van de groepen selecteren. Selecteer bovenaan het rechter scherm het tabblad Regio’s en
kies de gemeente waar de school zich bevindt. Dit kan op meerdere manieren. Ook kunt u weer
meerdere gebieden selecteren met behulp van de Ctrl-toets.Met het volgende download bestand kunt u
eenvoudig laten zien hoe het bodemgebruik in uw omgeving verdeeld is.
Het is een Excel bestand dat, als u de waarden op 'Blad 2' verandert, ook de waarden en de grafiek op
'Blad 1' laten veranderen.
Tip 2 Hoog- en Laag-Nederland
Laat de leerlingen navraag doen waar zich in hun omgeving een NAP-meter bevindt. Ze zoeken deze
vervolgens op en noteren wat precies het peil is.
Als de NAP-meter in de nabijheid van de school is, kunt u deze tijdens de les met de leerlingen
bezoeken.
Kloppen de gegevens die de leerlingen hebben afgelezen op de NAP-meter, als dit vergeleken wordt
met de gegevens die het internet geeft? Hiervoor dient de postcode van hun omgeving of die van de
school ingevoerd te worden.
Wonen ze dus in Hoog- of in Laag-Nederland? Wat gebeurt er met hun omgeving als de dijken er niet
zouden zijn?
Hierbij kunt u ook kaart 33A en B van De Grote Bosatlas 52e editie (29A en B van De Grote
Bosatlas, 51e editie) gebruiken.
Vergelijk dit met enkele andere gebieden in Nederland. Zie de tabel in de bijlagen.
De hoogteligging per postcode is te vinden op de internetsite van het ministerie van verkeer en
waterstaat.
Tip 3 Kwik, Kwek en Kwak
Bij EIGENaardig;-) lezen de leerlingen dat de korenwolf de bouw van een heel bedrijventerrein tegen
kan houden. De strip van de neefjes Kwik Kwek en Kwak geeft dit duidelijk aan.
Tip 4 Wat doen we met de dieren?
Welke oplossingen zijn bedacht om dieren niet de dupe te laten zijn van het aanleggen van wegen? Op
meerdere internetsites wordt informatie gegeven hoe diverse groepen dieren geholpen worden.
46
4.2 Stedelijk of landelijk?
Tip 1 Vol of ruimte?
Organiseer een brainstormsessie met de leerlingen over het volgende:
- Waaruit blijkt dat Nederland geen ruimte heeft om verder te bouwen?
- Waaruit blijkt dat Nederland nog genoeg ruimte heeft om verder te bouwen?
De volgende tabel laat zien hoe het bodemgebruik in de loop der jaren is veranderd. Let vooral op de
toename van de stedelijke functies en de infrastructuur. Maar toch blijft de omvang daarvan relatief
bescheiden ten opzichte van de agrarische functie.
Tip 2 Opstel
Laat de leerlingen een opstel schrijven over een dag in een stedelijk gebied aan de hand van tekst A
en/of een dag in een landelijk gebied aan de hand van tekst B. Aan de hand van hun verhaal kunnen ze
een illustratie bij de begrippen uit de tekst maken.
Tip 3 Eigen omgeving; stedelijk of landelijk?
Maak een schema. Zet de stedelijke kenmerken in de linker kolom en de landelijke kenmerken in de
rechter kolom. Laat de leerling daarin in een paar minuten aangeven of deze kenmerken aanwezig zijn
in hun woonplaats of niet. Laat ze concluderen of ze in een stedelijk gebied of in een landelijk gebied
wonen. Tevens hebben ze zo een overzicht van de kenmerken van de gebieden.
Wanneer het een landelijk gebied gaat, moeten ze de onderverdeling van 1 en 2 toepassen die in tekst
B staan.
Tip 4 Visualiseren begrippen
Veel leerlingen hebben moeite met de begrippen agglomeratie, stadsgewest en stedelijke zone.
Verduidelijk deze begrippen aan de hand van een drietal tekeningen, zodat het visueel wordt gemaakt.
Tevens kunt u enkele praktijkvoorbeelden geven van de deze verschijnselen bij u in de buurt.
U kunt voorbeelden gebruiken als:
- agglomeratie Rotterdam
- stadsgewest Leeuwarden
- stedelijke zone Randstad
Tip 5 Zoeken naar afbeeldingen
Laat de leerlingen afbeeldingen van landelijke en stedelijke gebieden zoeken op internet. Laat ze
daarbij de typische kenmerken en begrippen uit de tekst benoemen die op de afbeelding aanwezig zijn.
Kijk op www.google.nl. Klik vervolgens op Afbeeldingen. Laat de leerlingen vervolgens op trefwoord
zoeken. Trefwoorden als stad, city en platteland leveren al gauw goede afbeeldingen op.
Zo oefent u de vaardigheid Zoeken op internet en het selecteren van bruikbare afbeeldingen.
47
4.3 Vervoer in Nederland: auto, trein of schip?
Tip 1 Verhouding milieuvervuiling
Generaliseer je de verhouding tussen trein, auto en vliegtuig sterk, dan wordt
algemeen aangenomen dat hun verhouding qua energiegebruik en milieuvervuiling staat als
een factor 1 (trein) tot een factor 3 (auto) tot een factor 6 (vliegtuig).
Tip 2 Excursie
U kunt voor uw leerlingen een excursie organiseren naar het Rotterdamse havengebied. Het EIC is
gespecialiseerd in deze excursies. Een ervaren gids neemt in uw bus plaats en geeft informatie over het
havengebied. Voor meer informatie kunt u kijken op www.eic-mainport.nl.
Tip 3 Reebok
De goederen die aankomen in Rotterdam komen uit de hele wereld. Zo ook producten van Reebok,
een bedrijf dat zijn schoenen laat maken in onder andere China en een distributiecentrum heeft op de
Maasvlakte. Maar geen enkele manier van vervoer is helemaal veilig. Ook containers kunnen gestolen
worden. De linker- en de rechterschoenen van Reebok worden dan ook in aparte containers
verscheept! Er is dus een container met alleen maar linkerschoenen en een container met alleen maar
rechterschoenen.
48
4.4 Nederland: fileland?
Tip 1 Verkeerstelling
Verdeel de leerlingen in groepjes. Ga met de leerlingen naar enige nabijgelegen wegen. Maak hierbij
onderscheid tussen verschillende soorten wegen: bijvoorbeeld doorgaande wegen, ontsluitingswegen
en een woonerf. Laat ze zich nu verplaatsen in het werk van iemand die bij het Ministerie van Verkeer
en Waterstaat werkt. Zij doen elk jaar onderzoek naar verkeersdrukte. Laat de leerlingen gedurende
(een deel van) het lesuur het aantal auto’s noteren dat voorbijkomt. Er kan ook een onderverdeling
gemaakt worden naar personenauto’s en vrachtwagens. Bespreek in de les de resultaten. Wat kan er
geconcludeerd worden over de wegen in de buurt van de school? Laat de leerlingen hiervoor een
verklaring zoeken.
Tip 2 Spitsstroken
Leg aan de leerlingen uit wat spitsstroken zijn. Vraag ze daarna hoe dit filevorming kan verminderen.
Op de site van het Ministerie van verkeer en waterstaat vindt u informatie over spitsstroken.
Tip 3 Bevolkings- en verkeersdichtheid
Laat de leerlingen kaart 58C Intensiteit wegverkeer en kaart 60B Stedelijkheid uit De Grote Bosatlas
52e editie (kaart 52C en 54B van de 51e editie) met elkaar vergelijken. Welke relatie is er tussen
verkeersintensiteit en verstedelijking? Wat kunnen de leerlingen zeggen over de ligging van de files
uit de top-10?
Tip 4 Overschie
Files geven veel overlast. Niet alleen voor degene die in de file zit, maar ook voor anderen. Overschie
in Rotterdam(zie ook bron 18) is daar een goed voorbeeld van. De wijk Overschie ligt langs de drukke
A13, waar elke ochtend en avond een file staat. Doordat de automobilisten steeds stilstaan en dan weer
wegrijden, komen er erg veel vuile stoffen in de lucht die slecht zijn voor mens en milieu.
Doordat de A13 bij Overschie nu een 80 km-zone is geworden, is de doorstroming beter zodat de
auto’s kunnen blijven rijden. Ontstaat er toch een file, dan is dat voor de wijk Overschie waar de 80
km-zone begint.
Tip 5 Ontmoedigen
Niet alleen op de snelwegen is het druk, maar ook de binnenstad raakt verstopt. Zo ook in Londen.
Daar was de gemiddelde snelheid 15 km per uur door het vele verkeer. Het stadsbestuur besloot om
het autogebruik te ontmoedigen. Nu moet je vijf pond (€ 8) betalen om het stadscentrum van Londen
binnen te mogen rijden.
In Nederland zijn wel enkele vergelijkbare projecten bedacht, zoals het rekeningrijden en het
pollersysteem zoals in Dordrecht wordt toegepast. Kijk op de site van de gemeente Dordrecht voor
meer informatie.
49
Bijlagen
Amsterdam
+ 2.0
Maastricht
+ 48.5
Rotterdam
+ 1.0
Groningen
+ 6.5
Rotterdam Alexander
-5.9
Vlissingen
+ 1.5
Almelo
+ 11.0
Eindhoven
+ 16.0
Emmeloord
- 4.2
Nijmegen
+ 31.6
50
5 Nederlander en Europeaan
In dit hoofdstuk gaan we een beeld vormen van een gebied, gaan we kijken naar diverse indelingen
binnen Europa en gaan we de verschillen in klimaten in Europa bekijken.
Kerndoel Domein
Vaardigheden
1
Aardrijkskundige
vaardigheden
De leerlingen kunnen informatie- en communicatietechnologie
toepassen bij de bestudering van gebieden, aardrijkskundige
verschijnselen, vraagstukken en processen.
19
Internationale
ontwikkelingen
De leerlingen kunnen in Europa belangrijke deelgebieden
onderscheiden op grond van sociaal-geografische kenmerken, zoals
bevolking, economische activiteiten, welvaart en
levensomstandigheden, politiek en cultuur.
20
Internationale
ontwikkelingen
De leerlingen kunnen politiek-geografische ontwikkelingen en de
gevolgen daarvan binnen Europa herkennen, beschrijven en
verklaren.
21
Internationale
ontwikkelingen
De leerlingen kunnen de gevolgen van de samenwerking tussen
landen van de Europese Unie beschrijven en verklaren.
51
Intro
Dit hoofdstuk bevat tips die in elke paragraaf weer aan de orde komen. Het betreft hier altijd de laatste
tip bij een paragraaf, herkenbaar aan de afbeelding hieronder. Deze tips, samengevoegd als geheel,
zijn hier te downloaden.
52
5.1 Werelddeel Europa: één geheel?
Tip 1 Vakantiekiekjes
Geef de leerlingen als extra huiswerk de opdracht enkele foto’s van Europese (vakantie-)
bestemmingen mee te nemen. Laat de leerlingen de volgende les kijken of ze bepaalde kenmerken op
de foto’s kunnen aangeven. Laat de leerlingen de foto’s de komende lessen bij zich houden, zodat ook
gekeken kan worden of er ook specifieke gebiedskenmerken en bevolkingskenmerken op de foto
staan. Wellicht staat er meer op de foto dan ze in eerste instantie dachten…
Tip 2 Vakantiebestemming
Gebieden die dicht bij elkaar liggen, hebben vaak veel contact met elkaar. Dat zie je onder andere ook
aan de vakantiebestemming. Op kaart 79E in De Grote Bosatlas (73E GB 51) is te zien dat, hoe verder
de landen van Nederland liggen, hoe kleiner de rondjes worden. Zo gaan er elk jaar bijvoorbeeld zo’n
twee miljoen Nederlanders naar Frankrijk en maar 50.000 naar Hongarije.
Tip 3 Europa in delen: topografie
Laat de leerling de topografie van Europa maken aan de hand van de pagina’s die te vinden zijn in de
bijlagen. In de bijlagen zijn zeven pagina’s opgenomen omtrent deze tip. Elke pagina behandelt één
deel van Europa. De pagina bevat een kaart van Europa met het betreffende gebied gekleurd en de
bijbehorende landen genummerd. De leerlingen maken in de tabel alleen het onderdeel topografie.
Laat de leerling de pagina’s goed bewaren. Bij tips in volgende paragrafen worden ze aangevuld. Aan
het eind van dit hoofdstuk heeft de leerling een volledig overzicht van de topografie,
gebiedskenmerken en bevolkingskenmerken van de verschillende delen van Europa. Deze tips zijn te
herkennen aan afbeelding hieronder.
53
5.2 Zijn klimaat en reliëf in Europa overal gelijk?
Tip 1 Invalshoek van de zon
Op lage breedte staat de zon hoger aan de hemel dan dicht bij de noord- of zuidpool. Leerlingen
vinden het vaak moeilijk wat dit voor invloed heeft op het klimaat. Maak de leerlingen duidelijk dat
dit te maken heeft met de invalshoek van de zon.
Gebruik hierbij een zaklamp en het bord. Laat een leerling eerst recht voor het bord gaan staan en met
de zaklamp op het bord schijnen. Trek om het verlichte oppervlak een cirkel. Laat nu de leerling aan
de rand van het lokaal plaatsnemen en nog eens met de zaklamp op het bord schijnen. Trek weer een
cirkel om het verlichte oppervlak. Nu wordt zichtbaar dat het verlichte oppervlak groter wordt
naarmate de hoek van inval groter wordt.
Tip 2 Condensatie
Koude lucht kan minder waterdamp bevatten dan warme lucht. Dit is gemakkelijk duidelijk te maken
door de volgende voorbeelden.
 Vries een flesje water in. Neem de fles voor het begin van de les mee. Maak de fles in het
lokaal droog. Demonstreer wat er gebeurt met de koude, droge fles. De fles zal weer nat
worden, oftewel: de lucht vlak bij het glas is kouder dan de lucht verder bij het glas vandaan.
De lucht vlak bij het glas kan dus minder waterdamp bevatten; condensvorming is het gevolg.
 Wanneer het buiten koud is, kunnen de ruiten van het lokaal gebruikt worden. Blaas tegen de
ruit en de waterdamp in de warme adem condenseert tegen de ruit; er vormen zich kleine
druppeltjes.
Tip 3 Hoogtelijnenraadsel
Teken het bovenaanzicht van een heuvel op het bord. Stel de leerlingen voor de keus of hij/zij de top
van de oostkant of westkant zal beklimmen. De leerling zal waarschijnlijk de keus maken om de top
vanaf de oostkant te beklimmen. Teken vervolgens het bovenste zijaanzicht. Inderdaad, dat is de
makkelijkste manier om de top te bereiken. Maar… (teken het onderste zijaanzicht) de heuvel kan ook
zijn als het onderste zijaanzicht, waaruit blijkt dat het helemaal nog niet zo eenvoudig is om via die
kant de top te beklimmen. Geef daarna aan dat hoogtelijnen een benadering zijn van de werkelijke
situatie.
54
Tip 4 Europa in delen: gebiedskenmerken
Laat de leerling de gebiedskenmerken van Europa beschrijven door de pagina’s die te vinden zijn in de
bijlagen. Elke pagina behandelt één deel van Europa. De pagina bevat een kaart van Europa met het
betreffende gebied gekleurd en de bijbehorende landen genummerd. De leerlingen maken in de tabel
alleen het onderdeel gebiedskenmerken.
Laat de leerling de pagina’s goed bewaren. Bij tips in volgende paragrafen worden ze aangevuld. Aan
het eind van dit hoofdstuk heeft de leerling een volledig overzicht van de topografie,
gebiedskenmerken en bevolkingskenmerken van de verschillende delen van Europa. Deze tips zijn te
herkennen aan de afbeelding hieronder.
55
5.3 Maakt het uit in welk deel van Europa je woont?
Tip 1 Sectoren
Maak de leerlingen de verschillende sectoren duidelijk door een productiecyclus te beschrijven.
Hierbij zijn meerdere voorbeelden te geven. Hier volgen er twee:
1 Productiecyclus van brood
Benodigdheden: tarwe, bloem, een brood en een broodverpakking
Neem nu de sectoren stap voor stap door.
Primaire
sector
De boer produceert op het land de tarwe.
Secundaire
sector
De tarwe wordt vermalen tot bloem en die bloem wordt weer verwerkt tot een het
brood.
Tertiaire
sector
Het brood wordt vervoerd naar de winkel en daar door de winkellier verkocht aan ons,
de consument.
2 Productiecyclus van een schroef
Benodigdheden: ijzererts, stukje staal, een schroef en een reclamekrantje van een bouwmarkt
Neem nu de sectoren stap voor stap door.
Primaire
sector
Door mijnbouw wordt ijzererts gewonnen.
Secundaire
sector
In de hoogovens wordt de erts tot platen verwerkt. Uit deze platen worden schroeven
gemaakt.
Tertiaire
sector
De schroeven worden vervoerd naar de bouwmarkten en daar verkocht aan ons, de
consument.
Tip 2 Plaatjes van sectoren
Gebruik tijdens uw uitleg over de verschillende sectoren enkele typerende foto’s. U kunt de foto’s uit
de bijlagen gebruiken, zoeken op internet (www.google.nl) of andere bronnen raadplegen. U kunt de
foto’s presenteren met behulp van de overheadprojector. Overal in Europa werken mensen in de
primaire, secundaire en tertiaire sector. Maar dit gebeurt niet altijd op dezelfde manier. Laat leerlingen
plaatjes zoeken op internet via www.google.nl over hoe in verschillende landen in een sector gewerkt
wordt.
Tip 3 Presentatie
Laat de leerlingen een presentatie houden over een bepaald kenmerk van een Europees land. Laat ze
een onderwerp kiezen dat ze op een leuke manier voor de klas kunnen presenteren. Voorbeelden
kunnen zijn:
 Roemenië en volksmuziek
 België en patat
 Frankrijk en de Eiffeltoren
 Noorwegen en trollen
 Zweden en sauna’s
 Italië en pizza’s
 Spanje en stierenvechten
U kunt hierbij gebruikmaken van de pagina’s ‘landen’ in de bijlagen waarop een land staat afgebeeld.
Laat de leerlingen het land uitknippen en invullen met verschillende kenmerkende plaatjes. Ze kunnen
56
deze gebruiken bij hun presentatie.
Tip 4 Europa in delen: bevolkingskenmerken
Laat de leerling de bevolkingskenmerken van Europa beschrijven door de pagina’s die te zijn te
vinden in de bijlagen. Elke pagina behandelt één deel van Europa. Het pagina bevat een kaart van
Europa met het betreffende gebied gekleurd en de bijbehorende landen genummerd. De leerlingen
maken in de tabel alleen het onderdeel bevolkingskenmerken. Laat de leerling de pagina goed
bewaren. Bij een tip in volgende paragraaf worden ze aangevuld. Aan het eind van dit hoofdstuk heeft
de leerling een volledig overzicht van de topografie, gebiedskenmerken en bevolkingskenmerken van
de verschillende delen van Europa. Deze tips zijn te herkennen aan de afbeelding hieronder.
57
5.4 Samen sterk?
Tip 1 Oude valuta
Laat zien wat één euro waard is in de verschillende oude valuta aan de hand van het bestand dat u kunt
downloaden op www.terra.wolters.nl.
Tip 2 Specialisatie
Maak het begrip specialisatie duidelijk door de leraar van de basisschool te vergelijken met de leraar
in het middelbaar onderwijs. De meester of juf op de basisschool wist van alle vakken iets af. De
leerlingen kregen rekenen, taal, geschiedenis en aardrijkskunde van dezelfde persoon. Op de
middelbare school krijgt de leerling nu elk vak van een aparte, in het vak gespecialiseerde docent.
Tip 3 Weetje
Mitsubishi, een Japans autofabrikant, exporteert auto’s van Japan naar de EU, maar loopt daar tegen
een hoge tariefsmuur op. Deze tariefmuur is zo hoog, dat Mitsubishi besloot een fabriek in Nederland
te openen, ondanks de hoge arbeidskosten. Zo kunnen ze de auto goedkoper leveren dan wanneer deze
geïmporteerd moet worden.
Tip 4 Europa in delen: Europese Unie
Laat de leerling aangeven of de landen in Europa in 2005 bij de Europese Unie horen en welke landen
nu de euro hebben door de pagina’s (zie bijlagen) verder in te vullen. Elke pagina behandelt één deel
van Europa. De pagina bevat een kaart van Europa met het betreffende gebied gekleurd en de
bijbehorende landen genummerd. De leerlingen maken in de tabel alleen het onderdeel EU.
Nu, aan het eind van dit hoofdstuk, heeft de leerling een volledig overzicht van de topografie,
gebiedskenmerken en bevolkingskenmerken van de verschillende delen van Europa.
58
Bijlagen
I
Tips bij Europa in delen
II
Europa in delen
III
Vakantiebestemming
IV
Hoogtelijnenraadsel
V
Sectoren
VI
Landen (vanwege de grootte van het bestand is deze niet in de bijlagen opgenomen. U kunt
deze vinden bij de instap van de docentenhandleiding op www.terra.wolters.nl)
59
Bijlage I
Werelddeel Europa: één geheel?
Laat de leerlingen in de tabel de kolom topografie invullen. De leerlingen moeten de namen van de
landen en de hoofdsteden opzoeken.
Zijn klimaat en reliëf in Europa overal gelijk?
Laat de leerlingen in de tabel de kolom gebiedskenmerken invullen. De leerlingen moeten aangeven
wat het klimaat, de hoogteligging en het reliëf zijn in een land.
Maakt het uit in welk deel van Europa je woont?
Laat de leerlingen in de tabel de kolom bevolkingskenmerken invullen. De leerlingen moeten
aangeven wat de bevolkingsdichtheid is en hoe de welvaart is van het land. Ook moeten ze aangeven
hoe de beroepsbevolking verdeeld is in dat deel van Europa.
EXTRA Samen sterk?
Laat de leerlingen in de tabel de kolom EU invullen. De leerlingen moeten in deze kolom aangeven of
de landen in 2005 lid zijn van de Europese Unie en of het land nu de euro hanteert als betaalmiddel.
60
Bijlage II
Topografie
Hoofdstad
Klimaat
Gebiedskenmerken
Hoogteligging
Reliëf
Welvaart
BNP per inwoner
Bevolkingskenmerken
Bevolkingsdichtheid
Aantal inwoners per km2
Welk deel van Europa wordt op de kaart aangegeven?
Land
……………………………………………………………………………………..
1
2
3
4
5
6
7
8
Beroepsbevolking
% van het totaal
Lid in
2005
EU
Euro
61
62
Topografie
Land
Hoofdstad
Klimaat
Hoogteligging
Gebiedskenmerken
Welk deel van Europa wordt op de kaart aangegeven?
1
2
3
4
5
6
7
8
Reliëf
Welvaart
BNP per inwoner
Bevolkingskenmerken
Bevolkingsdichtheid
Aantal inwoners per km2
Beroepsbevolking
% van het totaal
Lid in
2005
EU
Euro
63
Topografie
Land
Hoofdstad
Klimaat
Hoogteligging
Gebiedskenmerken
Welk deel van Europa wordt op de kaart aangegeven?
1
2
3
4
5
6
7
8
Reliëf
Welvaart
BNP per inwoner
Bevolkingskenmerken
Bevolkingsdichtheid
Aantal inwoners per km2
Beroepsbevolking
% van het totaal
Lid in
2005
EU
Euro
64
Topografie
Land
Hoofdstad
Klimaat
Hoogteligging
Gebiedskenmerken
Welk deel van Europa wordt op de kaart aangegeven?
1
2
3
4
5
6
7
8
Reliëf
Welvaart
BNP per inwoner
Bevolkingskenmerken
Bevolkingsdichtheid
Aantal inwoners per km2
Beroepsbevolking
% van het totaal
Lid in
2005
EU
Euro
65
Topografie
Land
Hoofdstad
Klimaat
Hoogteligging
Gebiedskenmerken
Welk deel van Europa wordt op de kaart aangegeven?
1
2
3
4
5
6
7
8
Reliëf
Welvaart
BNP per inwoner
Bevolkingskenmerken
Bevolkingsdichtheid
Aantal inwoners per km2
Beroepsbevolking
% van het totaal
Lid in
2005
EU
Euro
66
Topografie
Land
Hoofdstad
Klimaat
Hoogteligging
Gebiedskenmerken
Welk deel van Europa wordt op de kaart aangegeven?
1
2
3
4
5
6
7
8
Reliëf
Welvaart
BNP per inwoner
Bevolkingskenmerken
Bevolkingsdichtheid
Aantal inwoners per km2
Beroepsbevolking
% van het totaal
Lid in
2005
EU
Euro
67
Topografie
Land
Hoofdstad
Klimaat
Hoogteligging
Gebiedskenmerken
Welk deel van Europa wordt op de kaart aangegeven?
1
2
3
4
5
6
7
8
Reliëf
Welvaart
BNP per inwoner
Bevolkingskenmerken
Bevolkingsdichtheid
Aantal inwoners per km2
Beroepsbevolking
% van het totaal
Lid in
2005
EU
Euro
68
69
70
primair
secundair
tertiair
71
6 Inpakken en wegwezen
In hoofdstuk 6 leert de leerling verschillende gebieden met elkaar te vergelijken. Aan de hand van
vrijetijdsbesteding en vakantiebestemming wordt de leerling bekend gemaakt met begrippen als
recreatie, toerisme en vakantie, soorten vakanties, vakantiegebieden en aantrekkingsfactoren. Ook gaat
dit hoofdstuk verder in op het toepassen van begrippen die in eerdere hoofdstukken behandeld zijn.
Kerndoel Domein
Vaardigheden
1
De leerlingen kunnen informatie- en communicatietechnologie toepassen
Aardrijkskundige
bij de bestudering van gebieden, aardrijkskundige verschijnselen,
vaardigheden
vraagstukken en processen.
3
Aardrijkskundige De leerlingen kunnen bij de bestudering van gebieden, aardrijkskundige
vaardigheden
verschijnselen en vraagstukken aardrijkskundige werkwijzen toepassen.
6
De eigen
omgeving
De leerlingen kunnen de ruimtelijke opbouw van hun eigen omgeving
beschrijven en verklaren.
7
De eigen
omgeving
De leerlingen kunnen effecten van veranderingen in natuurlijke en
maatschappelijke verschijnselen op de ruimtelijke inrichting en
leefbaarheid van hun eigen omgeving
9
De eigen
omgeving
De leerlingen kunnen een vergelijking maken tussen het ruimtegebruik in
stedelijke en landelijke gebieden in Nederland.
12
Recreatie,
De leerlingen kunnen de ontwikkeling van de openluchtrecreatie en het
toerisme en
toerisme in Nederland beschrijven en verklaren.
vakantiegebieden
13
Recreatie,
De leerlingen kunnen ontwikkelingen van het Nederlandse toerisme en
toerisme en
gevolgen
vakantiegebieden daarvan voor vakantiegebieden in Europa beschrijven en verklaren.
19
Internationale
ontwikkelingen
De leerlingen kunnen in Europa belangrijke deelgebieden onderscheiden
op grond van sociaal-geografische kenmerken, zoals bevolking,
economische activiteiten, welvaart en levensomstandigheden, politiek en
cultuur.
72
Intro
Tip Toerisme door de jaren heen
Bespreek de geschiedenis van toerisme. Het volgende stukje kan hierbij gebruikt worden.
De mens reist al eeuwen lang. Toch kun je niet altijd spreken van toerisme. Vaak waren de reizen niet
voor recreatieve doeleinden, maar militaire operaties en religieuze missies. De Olympische Spelen in
het oude Griekenland zijn een voorbeeld van een religieuze missie ter ere van Zeus. Later werd dat
niet zozeer een religieuze, maar meer een recreatieve gebeurtenis. Je kunt de mensen die naar de
Olympische Spelen gingen voor hun ontspanning de eerste toeristen noemen.
In de tijd van de Romeinen konden vakantiegangers gebruikmaken van het wegenstelsel dat bedoeld
was om militairen te verplaatsen. Ook waren er al veel herbergen waar ze terecht konden. De toeristen
gingen naar verschillende gebieden in Europa. Niet veel mensen gingen op vakantie, vakantie was echt
iets voor de rijken. Toen was de strandvakantie ook al populair. Mensen gingen echter niet de zee in.
In de Middeleeuwen werd niet veel gereisd. Er waren heel weinig herbergen waar men kon slapen en
heel veel struikrovers. Het was veel te gevaarlijk. Vanaf de 19e eeuw is het reizen enorm toegenomen,
maar nog steeds reisde alleen de elite. Men ging vooral naar badplaatsen. Een goed voorbeeld hiervan
is het Kurhaus, gebouwd voor de Duitse elite. Na de Tweede Wereldoorlog is het reizen voor meer
mensen mogelijk. Vanaf die tijd is het toerisme toegenomen door de toegenomen welvaart, vrije tijd
en mobiliteit. Men ging steeds verder van huis. Onlangs is de eerste toerist de ruimte ingegaan!
73
6.1 We zijn vrij! Waar gaan we naartoe?
Tip 1 Weekindeling
Laat de leerlingen een overzicht maken van de invulling van hun vrije tijd. Wat doen ze en hoe lang
zijn ze ermee bezig? Laat ze hierbij letten op de vrijetijdsbestedingen zoals die in bron 4. Laat de
leerlingen bekijken of hun gegevens overeenkomen met de bron.
Verzamel alle gegevens van de leerlingen, zodat er een gemiddelde berekend kan worden. Hiervoor
kan ook het Excel-bestand gebruikt worden dat gedownload kan worden.
Tip 2 De expert
Verdeel de klas in groepjes. Wijs aan elk groepje een van de begrippen (recreatie, toerisme of
vakantie) toe. Laat ze van het toegewezen begrip een definitie formuleren. De leerlingen zijn nu een
‘expert’ in één van de definities.
Zorg nu dat er groepjes gevormd worden waarin een expert van ieder begrip is vertegenwoordigd. Laat
zo elke expert het begrip duidelijk maken. Klopt hun definitie of zijn er overlappingen met andere
definities?
Laat de leerlingen een nieuwe definitie maken van elk begrip als blijkt dat de definitie niet goed is
geformuleerd.
Tip 3 Recreatiegebied
Laat de leerlingen een kort werkstuk maken of een presentatie houden over een recreatiegebied in hun
omgeving. De leerlingen moeten hierbij gebruikmaken van de vakvaardigheid Aardrijkskundig werken
achter in het informatieboek.
Laat ze de zonering van het gebied met de daarbij horende voorzieningen aangeven en waar deze
geplaatst zijn.
Ook kunnen ze aangeven hoe ze zelf het gebied zouden inrichten. Welke voorzieningen zouden ze
erbij willen hebben en heeft dat invloed op de zonering?
Tip 4 Recreatief medegebruik
Een nieuwe vorm van recreatief medegebruik is het koe-knuffelen. Ben je zakenman of kleuter, ieder
kan voor zijn/haar ontspanning een agrarisch bedrijf bezoeken.
www.marentehupkes.nl/lezingen/lezing_koe_knuffel.htm
www.agrarischcultuurgoed.nl/ac/koe_en/koe_en_rust.html
Tip 5 Recreatie of toerisme?
Geef een aantal voorbeelden. De leerlingen moeten aangeven of het om recreatie of toerisme gaat.
De voorbeelden kunnen zijn:






slapen bij oma in Alkmaar
dagje naar het Groninger museum
midweek naar een bungalowpark
twee weken Spanje
weekend langlaufen in Duitsland
met een vriendje of vriendinnetje op een camping op de Veluwe
Geef aan bij toerisme of het om een lange of korte vakantie gaat.
74
6.2 Wat is jouw ideale vakantiegebied in Eur opa?
Tip 1 Ideale vakantiegebied?
Vraag de leerlingen waar zij hun vakantie doorbrengen. Wat is dit voor een gebied en wat doen ze
daar? Welke foto van bladzijde 125 past daar het beste bij? Maak duidelijk dat deze paragraaf gaat
over soorten vakanties en verschillende vakantiegebieden binnen Europa.
Tip 2 Jongerenvakanties
Laat de leerlingen jongerenreisgidsen meenemen. Bekijk hoeveel van de aangeboden vakanties naar
welk land gaan. Komt de uitkomst overeen met de gegevens op het kaartje in het boek?
Welke soort vakantiegebieden is populair bij de jongeren?
Zijn het actieve of passieve vakanties?
Tip 3 Zoeken
Laat ze in hun schrift de vakantiegebieden bij tekst C en te zien op bladzijde125 opschrijven, met
daarachter enkele goede voorbeelden van het betreffende vakantiegebied. Zoek deze voorbeelden van
vakantiegebieden met behulp van de vakantiegidsen op.
75
6.3 Op vakantie, maar waar naartoe?
Tip 1 Op vakantie, maar waar naartoe?
Laat de leerlingen hun vakantiebestemming van afgelopen zomer aanwijzen op de wereldkaart. Weten
ze wel waar ze zijn geweest? Waarom zijn ze juist daar naartoe gegaan? Schrijf de
aantrekkingsfactoren op het bord.
Laat de leerling daarbij aangeven in welke categorie (attractie, accommodatie of bereikbaarheid) dat
past.
Tip 2 Relatieve en absolute afstand
Maak de leerlingen de begrippen relatieve en absolute afstand duidelijk door middel van enkele
voorbeelden.
1. Geef aan dat de mensen vroeger veel meer moeite moesten doen om ergens te komen. Er
waren nog geen auto’s of andere moderne vervoermiddelen en nog geen goede wegen. Het
duurde dus veel langer voordat mensen ergens kwamen. Tegenwoordig hebben veel mensen
een auto. Doordat je nu goedkoop kunt vliegen, kun je als toerist gemakkelijker veel verder
komen. Dit is ook te zien aan de vakantiebestemmingen. Was vroeger een vakantie in Zeeland
erg populair, nu gaan veel meer mensen naar landen rond de Middellandse Zee. En de
populariteit van bestemmingen buiten Europa stijgt.
2. Geef aan dat de absolute en relatieve afstand enorm afneemt wanneer er een tunnel door een
berg geboord wordt en de mensen niet meer om of over de berg hoeven te reizen.
3. Wanneer je aan een drukke weg staat en je klasgenoot aan de andere kant van de weg, is de
absolute afstand niet groot, maar de relatieve afstand wel. Je moet immers via het zebrapad
oversteken dat 200 meter verder ligt.
4. Wanneer twee dorpen met eenzelfde
absolute afstand vergeleken worden,
kan duidelijk gemaakt worden dat de
relatieve afstand erg kan verschillen.
Denk hierbij aan een veerdienst
waarvan gebruikgemaakt moet worden
om bij het ene dorp te komen.
5. Laat de leerlingen bron 14 van paragraaf
4.3 bekijken en de vergelijking maken
tussen Zwolle en Vlissingen. Laat ze
letten op de absolute afstand en de
relatieve afstand. Wat valt ze op?
Tip 3 Vakantie?
Ieder mens heeft zo z’n eigen ideeën over vakantie. Zo organiseert Stichting Lanparty voor de derde
keer de computervakantie Codemasters Campzone. Net als voorgaande jaren zal het evenement
plaatsvinden op het evenemententerrein van Six Flags te Biddinghuizen. Campzone duurt elf dagen en
vindt plaats van 25 juli tot en met 4 augustus. Hier zitten de ‘vakantiegangers’ dus elf dagen te
computeren via een groot netwerk. Is dit vakantie?
Tip 4 Goedkoop of duur?
Welke gebieden in Europa zijn goedkoop in vergelijking met Nederland en welke juist duur? Laat ze
een lijstje maken met dure landen, goedkope landen en landen die overeenkomen met Nederland.
76
6.4 Hoe ziet je vakantiegebied eruit?
Tip 1 Leren door vragen
Laat de leerlingen in tweetallen op een A4’tje vijf vragen opstellen. De vragen moeten voortkomen uit
de tekst van de paragrafen 3 en 4. Op een tweede A4’tje maken zij een uitwerking van de vragen. Dit
blaadje blijft bij het tweetal. Trek voor het opstellen van de vragen ongeveer 15 minuten uit.
Vervolgens worden de vragen uitgewisseld. De leerlingen sluiten de boeken en schrijven de
antwoorden op de A4 onder de vragen. Na tien minuten worden de blaadjes weer teruggegeven aan de
makers. De makers gebruiken vervolgens hun uitwerkingenblad om de vragen na te kijken. Begrijpt
iedereen de stof al een beetje?
Tip 2 Hoe ziet jouw vakantiegebied eruit?
Laat de leerling elk van de gebiedskenmerken uit paragraaf 4 in hun schrift schrijven. Vervolgens
creëren ze hun eigen favoriete vakantiegebied door achter elk van deze kenmerken hun voorkeur te
zetten. Laat ze zo ook de bevolkingskenmerken naar eigen wens invullen.
Tip 3 Vegetatie en klimaat
Heeft het klimaat invloed op de plantengroei? Laat de leerlingen dit bekijken in de atlas op de kaart
Europa – Fysisch milieu, Klimaatgebieden I en Oorspronkelijke plantengroei. Wat kunnen zij
concluderen?
Tip 4 Het journaal
Laat de leerlingen op de website www.nosjournaal.nl een aantal filmpjes bekijken die gaan over
vakantie. Met behulp van de zoekfunctie rechtsboven op het scherm kan gezocht worden op het begrip
‘vakantie’. Een ruim aanbod van filmpjes met betrekking tot vakantie biedt zich aan. Laat de
leerlingen een kort verslag maken van de filmpjes die ze bekeken hebben.
77
Download