Chelicerata

advertisement
CHELICERATA
http://tsjok45.multiply.com/photos/album/1615/Chelicerata_
Chelicerata
http://tsjok45.multiply.com/photos/album/1615/Chelicerata_
Chelicerata
is een onderstam van de stam Arthropoda (Geleedpotige). Ofschoon cheliceratendrager
letterlijk "gifkakendragers" betekent, zijn er families zonder echte gifklauwen.
Ze hebben geen voelsprieten en 4 paar poten, met als uitzondering zeespinnen die wel
met 2 en 3 paar poten bestaan.
Chelicerata zijn verdeeld in 3 klassen:



Arachnida (spinachtige)
Merostomata (degenkrab)
Pycnogonida (pantopoda, zeespinnen)
arachnida
(Ernst haeckell)
Arachnida Arthropod-diversity
Scorpion
Schorpioenen
http://scorpions.webklik.nl/page/schorpioenen
(Scorpiones) zijn een orde van geleedpotige dieren die behoren tot de klasse
spinachtigen. Schorpioenen behoren tot de oudst bekende spinachtigen en worden
daarnaast gezien als een vrij primitieve groep binnen deze klasse.
Schorpioenen worden vertegenwoordigd door ongeveer 1800 soorten en vele
uitgestorven soorten die als fossiel bekend zijn. Het is één van de weinige groepen van
dieren waarvan de vertegenwoordigers er allemaal min of meer hetzelfde uitzien en
moeilijk met andere dieren verward kunnen worden. Het is de enige groep van dieren met
gifklieren inclusief naald-achtig toedieningsapparaat aan het einde van een langwerpig,
gespierd en erg beweeglijk deel van het achterlijf.
Omdat ze tot de spinachtigen behoren zijn schorpioenen het nauwst verwant aan dieren
als de spinnen, de mijten, de teken en de hooiwagens. Toch zijn ze eenvoudig van de
meeste andere spinachtigen te onderscheiden door het langgerekte lichaam, de
grijpscharen en de dikke 'staart' die een gifstekel draagt. Een schorpioen is te
onderscheiden van alle andere geleedpotige dieren door te kijken naar de volgende
kenmerken waarvan de combinatie kenmerkend is voor schorpioenen;



een duidelijk afgeplat lichaam
vier paar looppoten en één paar grote uitsteeksels aan de voorzijde dat ieder een
duidelijke schaar draagt
een langwerpig deel aan de achterzijde dat een bol einde heeft met daaraan een
stekelachtig uitsteeksel.
Alle schorpioenen zijn zeer giftig voor kleine dieren, enkele tientallen soorten zijn ook
gevaarlijk voor de mens. De meeste schorpioenen zijn echter niet in staat om een mens
te doden. Met name de soorten die niet alleen giftig zijn maar ook algemeen voorkomen
zijn verantwoordelijk voor vele menselijke slachtoffers en bezorgen de schorpioenen net
als de spinnen een onverdiend slechte naam. Schorpioenen worden hierdoor bij het grote
publiek beschouwd als gevaarlijke dieren.
Schorpioenen komen voor in subtropische en tropische landen en leven ook in
woestijnen. In Europa komen enkele soorten voor rond het Middellandse Zeegebied maar
in België en Nederland is het te koud voor schorpioenen. Schorpioenen komen op alle
continenten voor, maar niet op Antarctica. Ook in Nieuw-Zeeland komen van nature geen
soorten voor. Schorpioenen leven in spleten en holen, soms graven ze zelf een
ondergrondse gang of hol en er zijn zelfs soorten die in bomen leven. Omdat
schorpioenen kannibalistisch zijn leven ze solitair.
De oudst bekende fossielen van schorpioenenachtige dieren zijn ruim 400 miljoen jaar
oud; pas 200 miljoen jaar later verschenen de dinosauriërs. Schorpioenen zijn ontstaan
uit zeedieren die kieuwen hadden voor de ademhaling en zeer groot konden worden.
Toen de voorouders van de huidige schorpioenen op het land gingen leven werd het
lichaam kleiner en specialiseerden ze zich op een leven in droge gebieden.Schorpioenen
zijn zonder uitzondering carnivoor en ruimen veel insecten en ander ongedierte op zoals
spinnen en andere giftige geleedpotigen. Het zijn daarnaast zonder uitzondering
bestendige dieren, die in extreme omstandigheden kunnen overleven. Kleinere soorten
worden enkele centimeters lang en leven vaak maar enige jaren. Bij grotere soorten
echter duurt het vele jaren eer ze überhaupt volwassen zijn en dergelijke soorten kunnen
een lengte bereiken van meer dan twintig centimeter
schshopk.jpg
http://www.xs4all.nl/~steurh/schorp/eoscor.htm
Araripescorpius laibuuei
Lower Cretaceous
Santana Formation, Crato Member, Chapado do Araripe, Ceara, Brazil
http://www.fossilmall.com/Science/MuseumFossils/Araripescorpius-laibuuei/AAF257D.jpg
pseudoscorpion
Pseudoscorpion Fossil - Ceara - Brazil - from Santana Formation - Lower Cretaceous
Domenican amber
a_estephani(fossil).jpg
scorpion in amber
13.04.Fossil.JPG
25 million years ago,
Verspreiding en habitat
Schorpioenen zijn bewoners van warme streken, alle soorten komen voor in tropische tot
subtropische gebieden.Op de continenten Afrika, Australië en Zuid-Amerika komen
schorpioenen overal oor, in Europa en Azië komen schorpioenen alleen voor in het
zuidelijke deel. In Noord-Amerika komen vertegenwoordigers voor in het zuiden en een
groot deel van de Verenigde Staten, met in het westen een noordelijke strook in Canada.
In het oosten van de VS ontbreken schorpioenen echter, de oostelijke grens van het
verspreidingsgebied loopt grofweg van Winnipeg tot Atlanta.
In Europa en Azië komen de soorten alleen in het zuiden voor. Hierbij valt op dat het
verspreidingsgebied gerestricteerd is tot een vrijwel rechte lijn die de 45 breedtegraad
volgt. In Europa zijn schorpioenen te vinden tot het midden van Frankrijk, de grens van
het verspreidingsgebied loopt net ten zuiden van Duitsland.
Sommige soorten zijn in andere landen geïntroduceerd en hebben zich als exoot weten
te handhaven. Een voorbeeld is de zuid-Europese en Afrikaanse Europese zwarte
schorpioen (Euscorpius flavicaudis), die tegenwoordig ook in Uruguay en Groot-Brittannië
voorkomt. De soort is in Groot-Brittannië terecht gekomen door de handel in fruit en heeft
zich gevestigd in Sheerness, Kent. Ook in Nieuw-Zeeland zijn schorpioenen van nature
niet voor maar zijn door de mens uitgezet.
Habitat van de Oost-Europese soort Euscorpius teregestinus.
Vrijwel alle soorten zijn terrestrisch; het zijn bodembewoners en de meeste soorten leven
in spleten in of dichtbij de bodem waar hun lichaam op is aangepast. Andere soorten zijn
aangepast op zanderige habitats en kunnen snel over rul zand rennen, verstoppen zich
onder voorwerpen of graven zich half in. Andere soorten graven een hol waarin ze zich
vrijwel permanent ophouden en alleen verlaten om naar voedsel en een partner te
zoeken. Dergelijke soorten zijn erg honkvast maar er zijn echter ook schorpioenen die
een zwervend bestaan leiden. Schorpioenen zijn slechts bij hoge uitzondering
boombewonend. Liocheles australiensis is één van de weinige soorten die als strikt
aboreaal kan worden aangemerkt, deze soort is wel eens aangetroffen op een hoogte
van 40 meter.
In koude streken zoals gebieden rond de polen komen geen soorten voor, maar sommige
soorten leven in noordelijke streken en zijn aangepast op de hier koelere winters. Enkele
schorpioenen kunnen tot hoog in de bergen worden aangetroffen. In de Andes zijn
waarnemingen bekend tot een hoogte van 5500 meter boven zeeniveau en in de
Himalaya is de soort Scorpiops rohtangensis tot op 4300 meter aangetroffen onder
besneeuwde stenen.
Hoewel schorpioenen oorspronkelijk uit waterdieren zijn geëvolueerd, hebben alle
soorten het vermogen om in water te overleven verloren. Sommige soorten zijn littoraal;
ze leven in de getijdenzone tussen aangespoeld zeewier, zoals Vaejovis littoralis die leeft
langs de kust van de Golf van Californië. Ook deze soorten verdrinken echter
ogenblikkelijk als ze in het water terecht komen. Van de pas in 2007 beschreven
soort Akrav israchanani wordt vermoed dat het dier volledig blind was en een troglofiele
levenswijze had en uitsluitend in diepe grotten leefde.
Kenmerken
schreck.jpg
http://www.xs4all.nl/~steurh/schorp/eoscor.html
De lichaamsbouw van een schorpioen:
Kopaanhangsels
Pedipalp
Cheliceer
Borststuk en poten
Tarsus
Tibia
Femur
Coxa
Mesosomasegmenten
Metasomasegmenten
Anus
Telson
Ogen
Schorpioenen hebben net als alle spinachtigen een lichaam dat bestaat uit twee delen.
Het voorste deel wordt het kopborststuk of prosoma genoemd en het achterlijf heet het
opistosoma. Er zijn wel spinachtige dieren die uit één geheel lijken te bestaan, zoals de
hooiwagens, maar bij deze soorten zijn de beide delen gefuseerd. Schorpioenen hebben
hiernaast ook een achterlijf dat uit twee duidelijk verschillende delen bestaat; het voorste
deel is breed en afgeplat en bevat de meeste organen, dit deel wordt het mesosoma
genoemd. Het achterste deel van het achterlijf is duidelijk afgesnoerd en dunner, het
wordt vaak de 'staart' van de schorpioen of met een wetenschappelijker woord metasoma
genoemd. Aan het uiteinde is een bolle tot druppelvormige structuur aanwezig, die de
telson of gifstekel wordt genoemd.
Een typisch spinachtig kenmerk zijn de vier paar looppoten. Aan de kop zijn twee
pootachtige structuren gelegen die aan het uiteinde een schaar dragen. Dit zijn
gemodificeerde monddelen en geen echte poten.
Schorpioenen hebben geen felle balts- of schrikkleuren maar vertrouwen op hun
camouflage. Soorten die in woestijngebieden leven zijn meestal zandgeel gekleurd en
soorten die de bosbodem in regenwouden leven zijn veel donkerder. Dit heeft te maken
met de nachtelijke levenswijze; overdag zit de schorpioen verstopt en pas 's nachts gaat
hij op jacht naar prooien. Kleinere soorten schorpioenen worden niet langer dan een paar
centimeter maar grotere soorten kunnen langer dan 20 cm worden. De allergrootste soort
is de Indiase Heterometrus swammerdami, deze soort kan volgens het Guinness Book of
Records een lengte tot 23 centimeter bereiken.
Prosoma
Het kopborststuk of prosoma is het voorste deel van het lichaam, het is aan de
bovenzijde voorzien van een verstevigde plaat die het rugschild of carapax wordt
genoemd.
Deze relatief dikke plaat heeft uitsparingen voor de ogen op het midden en de bij-ogen
aan de voorzijde. Het carapax is bij veel soorten gewelfd en draagt soms doorns. Het
bevat in het midden twee kleine ogen die dicht tegen elkaar zijn gelegen en kleine,
onderontwikkelde oogjes op de zijkant van het rugschild. Deze oogjes worden wel
ommatidiën genoemd, bij sommige soorten ontbreken deze structuren en het aantal
ommatidiën kan oplopen tot maximaal vijf paar. Ondanks de tot twaalf oogjes is het zicht
van een schorpioen slecht; alleen grove lichtverschuivingen kunnen worden
waargenomen. Voor een schorpioen is dit genoeg om te kunnen bepalen wanneer het
dag is en geschuild moet worden. Vermoed wordt dat ze 's nachts navigeren op het licht
van sterren om zo hun hol weer terug te vinden. De ogen bevatten slechts één soort
fotoreceptor, waardoor ze geen kleuren kunnen waarnemen.
Aan de onderzijde van het kopborststuk is de genitaalheuvel gelegen met in het midden
de geslachtsopening. De vrouwtjes nemen hierin een spermatofoor van het mannetje op,
zie onder voortplanting.
Aanhangsels
Het kopborststuk van een schorpioen draagt zes paar gesegmenteerde aanhangsels,
van achter naar voor bestaande uit vier paar looppoten, één paar pedipalpen of
tasterpoten en een paar kaken. Deze laatste twee paar zijn monddelen, ze zijn aan de
voorzijde van het kopborststuk gelegen. De looppoten ontspruiten aan het
borststukgedeelte aan de achterzijde van het kopborststuk.
Van de twee paar monddelen is het kleinste paar in het midden gelegen en in rust
moeilijk te zien. Deze structuren worden de kaken of cheliceren genoemd en dienen om
het voedsel te vermalen. De cheliceren zijn geleed en eindigen in kleine schaarachtige
delen. Het tweede paar is duidelijk veel groter en is aan de zijkanten van de cheliceren
gepositioneerd. Deze zogenaamde pedipalpen zijn bij schorpioenen zeer sterk vergroot
en eindigen net als de cheliceren in een schaarachtige structuur die bestaat uit een
vergroot onbeweeglijk deel dat de tibia wordt genoemd en een kleiner deel dat bij alle
soorten krachtig kan worden samengeknepen en de tarsus wordt genoemd. De
geschaarde uitsteeksels van een schorpioen zijn dus geen poten zoals vaak beweerd
wordt -maar monddelen. Ze hebben vaak doornachtige uitsteeksels die tanden worden
genoemd en dienen om de grip te vergroten. De pedipalpen bevatten ook lange tastharen
of setae, die een mechanoreceptorische functie hebben.
De looppoten bestaan uit vier geledingen die gezien vanaf het lichaam bestaan uit de
heup (coxa), de dij (femur), de scheen (tibia) en tenslotte de voet (tarsus). De indeling
van de pootsegmenten is overigens hetzelfde als die van de cheliceren en pedipalpen,
ondanks hun totaal andere origine en functie. De tarsus van de looppoot dient om de
poot te hechten aan de ondergrond, waartoe het ook verschillende structuren draagt. Bij
woestijnbewonende soorten, die leven in omgevingen die bestaan uit rul zand zijn de
poten voorzien van dikke haartjes die het contactoppervlak met het zand vergroten zodat
de schorpioen zich ook op los zand snel kan voortbewegen. Dit doet denken aan
sneeuwschoenen en komt ook voor bij andere woestijnbewonende dieren zoals de
franjeteenhagedissen. Net als de pedipalpen bevatten ook de poten lange tastharen.
Aan de onderzijde van het achterste potenpaar is een voor schorpioenen karakteristiek
orgaan zichtbaar dat de pectines of kam wordt genoemd. De pectines is een kam-vormig
orgaan dat ontstaan is uit loopoten maar volledig is omgevormd en vlak boven de bodem
is gepositioneerd. Met de pectines wordt de geur van prooidieren waargenomen maar
ook eventuele partners kunnen worden opgespoord.
Mesosoma
Het mesosoma is het voorste deel van het achterlijf of opistosoma en is gelegen achter
het kopborststuk. Het omvat het grootste deel van het lichaam van de schorpioen en
bestaat altijd uit zeven segmenten. Het mesosoma bevat de belangrijkste organen van de
schorpioen, zoals de ademhalingsorganen en het grootste deel van het
spijsverteringsstelsel. Het wordt aan de onder- en bovenzijde beschermd door versterkte
platen die respectievelijk de buik- en de rugplaten worden genoemd. De platen zijn dik en
chitineus, ze zorgen voor een zware bepantsering die de schorpioen beschermt tegen
vijanden, parasieten en uitdroging. Tussen de platen aan de voorzijde van het achterlijf is
een uitrekbare huidlaag aanwezig, die ervoor zorgt dat het pantser van de schorpioen
toch heel flexibel is, zodat het dier kan ademen en voedingsstoffen in het lichaam kan
opslaan voor mindere tijden. Bij vrouwtjes kunnen de platen zelfs wat uit elkaar staan wat
handig is tijdens de zwangerschap. De rugplaten worden ook wel tergieten genoemd, de
buikplaten heten sternieten.
Aan weerszijden van de achterste sternieten is steeds een ademopening gelegen aan de
buitenste rand van de plaat. Deze openingen worden wel stigmata genoemd en zijn
langwerpig van vorm. Aan de bovenkant zitten achter het rugschild, dat de kop en
borststuk verbindt, zeven rugplaten. De schorpioen haalt adem middels vier paar
boeklongen die gepositioneerd zijn aan de onderzijde van het laatste segment van het
mesosoma. Schorpioenen kunnen alleen op het land ademen, er zijn geen soorten die op
het water zijn aangepast zoals bij andere spinachtigen wel voorkomt (zoals de
waterspin). Oorspronkelijk zijn de schorpioenen ontstaan in de zee, die ze honderden
miljoenen jaren gelden hebben verlaten, zie ook onder taxonomie en indeling.
Metasoma
De bouw van de stekel van een schorpioen.
A = Pootmembraan
B = 5e segment
C = Tastharen
D = Anus
E = Telson
F = Gifblaas
G = Aculeus
Het metasoma bestaat uit het achterste deel van het opistosoma of achterlijf. Het
metasoma wordt wel de 'staart' van de schorpioen genoemd en bestaat altijd uit vijf
segmenten. Het is geen echte staart zoals bijvoorbeeld de staart van een hond, maar een
wezenlijk deel van het lichaam. Dit is te zien aan de positie van de anus van een
schorpioen, dit uitscheidingsorgaan is gelegen aan de achterzijde van het metasoma,
vóór de gifstekel. De gifstekel wordt wel telson genoemd en bestaat uit twee delen. Aan
de basis is een druppel- tot bolvormige gifblaas gelegen die aan het einde een duidelijke,
gekromde holle stekel bevat, de aculeus. Hierdoor dringt het gif van de schorpioen een
prooi binnen; de stekel bevat een opening aan het uiteinde waardoor het gif wordt
toegebracht. De toediening vindt plaats door de samentrekking van spieren waardoor het
secreet in de prooi wordt geïnjecteerd. Bij soorten uit een aantal families, zoals de Iuridae
en de Scorpionidae is onder de stekel ook een doornachtige structuur aanwezig. Bij
soorten uit andere families, zoals de soorten uit de familie Diplocentridae. De gifklieren in
de gifblaas bevatten twee celtypen, waarvan de belangrijkste bestaan uit cellen die de
giftige verbindingen aanmaken en de andere cellen zorgen voor de aanmaak van de
dragervloeistof bestaande uit een waterig slijm.
De stekel van de schorpioen wordt soms wel 'angel' genoemd maar is niet homoloog aan
de angel van insecten. Omdat de insectenangel is ontstaan uit een legbuis, hebben
bovendien alleen vrouwelijke insecten een angel, in tegenstelling tot schorpioenen. De
schorpioen gebruik zijn giftige stekel aan het einde van het staartachtige achterlijf
voornamelijk om prooien te doden maar kan deze ook inzetten voor de verdediging.
Schorpioenen worden door de mens gevreesd door de giftige steek, het gif is echter
meestal alleen voor geleedpotigen erg gevaarlijk. Zie voor werking van het gif ook onder
voedsel en voor de mogelijke gevolgen van een steek voor de mens het kopje giftigheid
bij de mens.
Exoskelet
De schorpioen wordt beschermd door zijn verharde exoskelet, dat het gehele lichaam
bedekt maar bestaat uit verschillend gevormde structuren. De verschillende segmenten
van de poten, monddelen en achterzijde van het achterlijf worden geheel omgeven door
een harde laag, uitgezonderd de gewrichten. Deze ontlenen hun flexibiliteit aan
membraan-achtige weefsels tussen de verharde delen. De huid van schorpioenen bevat
geen poriën en houdt het water vast, zodat veel soorten in heel droge gebieden kunnen
overleven.
Een typisch kenmerk van schorpioenen is dat het exoskelet oplicht als het wordt
blootgesteld aan UV-licht. Dit wordt veroorzaakt door twee proteïnen in de buitenste laag
van het chitine-achtige pantser van de schorpioen. Deze laag wordt de hyalinelaag
genoemd, de verbindingen beta carboline en 7-hydroxy-4-methylcoumarine zorgen voor
het oplichten van de schorpioen. Dit kan worden gebruikt om tijdens een nachtelijke
wandeling schorpioenen op te sporen en er zijn zelfs speciale 'schorpioenenlampen' te
koop in de landen waar ze van nature voorkomen. Pas vervelde exemplaren echter
hebben een zacht pantser en lichten niet op en ook andere giftige dieren worden niet
gezien, zodat een dergelijke lamp geen 100 % zekerheid geeft. Dergelijke lampen
worden ook door onderzoekers wel gebruikt om populatiedichtheden van de
verschillende schorpioenensoorten te bepalen.
De functie van de fluorescentie is niet precies bekend, er is geopperd dat het een rol
speelt in de communicatie of dat het prooidieren als insecten lokt. Een andere theorie zijn
de fluorescerende laag een overblijfsel van vroeger tijden, toen schorpioenen nog
dagactief waren. Er zijn fossielen van schorpioenen bekend die samengestelde ogen
hadden en waarschijnlijk dagactief waren. Ook deze optie is echter nog niet bewezen.
Onderscheid met andere dieren
Er zijn soorten uit heel verschillende diergroepen die om de één of andere reden lijken op
schorpioenen of overeenkomstige lichaamsdelen hebben. Andere dieren lijken totaal niet
op schorpioenen maar dragen wel de naam, een voorbeeld van een dergelijke groep zijn
de schorpioenvissen.
Voorbeelden van de eerste groep zijn een aantal geleedpotigen die strikt genomen geen
schorpioenen zijn, maar wel enkele schorpioenachtige kenmerken hebben en daarnaast
behoren tot de spinachtigen, ze zijn dus indirect verwant. Met deze dieren zijn de
schorpioenen het makkelijkst te verwarren, zoals de bastaardschorpioenen (orde
Pseudoscorpiones), die allemaal erg klein blijven en geen staart met gifstekel bezitten.
Het achterlijf draagt in het geheel geen duidelijke aanhangsels.
De waterschorpioen (Nepa cinerea) is een in het water levend insect behorend tot
dewantsen (Heteroptera).
De zweepstaartschorpioenen (Thelyphonida of Uropygi) echter worden aanzienlijk groter
en hebben een met schorpioenen vergelijkbare lichaamsbouw inclusief tot klauwen
omgevormde monddelen. Ze hebben hebben daarnaast een dun en lang, enkelvoudig
zweepachtig aanhangsel. Dit zogenaamde flagellum is echter slap en dient als
tastzintuiglijk orgaan en zeker niet om te steken. Het draagt ook geen gifstekel en
zweepstaartschorpioenen zijn voor organismen groter dan een paar centimeter volkomen
onschuldig. Net als de pseudoschorpioenen zijn de zweepstaartschorpioenen geen echte
schorpioenen. Het mesosoma bestaat uit negen segmenten in plaats van zeven en de
staart van zweepschorpioen bestaat uit drie segmenten waar schorpioenen er hier vijf
hebben.
De schorpioenvliegen zijn een groep van tweevleugelige insecten die niet op
schorpioenen lijken maar wel een karakteristieke gifstekel-achtige structuur op de
achterlijfspunt dragen, althans de mannetjes. Deze structuur dient niet om te steken maar
om sperma over te dragen in het vrouwelijke geslachtsorgaan, het is dus een
spermatofoor. Een andere groep van enigszins gelijkende insecten zijn de
waterschorpioenen (Nepidae) die een afgeplat lichaam hebben en een lange,
naaldachtige adembuis. Deze dieren leven echter altijd in het water en hebben slechts
twee paar functionele poten.
Een grote diergroep die niet verwant is maar waarvan de vertegenwoordigers veel lijken
op schorpioenen zijn de hogere kreeftachtigen vanwege het gesegmenteerde lichaam,
een 'staart'-achtig achterlijf en de twee vergrote scharen. In het veld is alleen met de
soms op het land vertoevende rivierkreeften verwarring mogelijk, omdat kreeften niet
vaak op het land komen en schorpioenen het water nooit betreden. Kreeften hebben
echter nooit een stekel aan het uiteinde en hebben twee lange antennes, die bij
schorpioenen altijd ontbreken.
Levenswijze
Schorpioenen zijn nachtactief en verstoppen zich overdag onder stenen en andere
objecten. Sommige soorten zijn gespecialiseerd in zanderige bodems en graven zich half
in het zand waarbij de voorste drie paar poten als 'schop' worden gebruikt. Als een
schorpioen wakker is, staat zijn staart overigens altijd voorwaarts gekromd; alleen als het
dier slaapt ligt de staart plat. De schorpioen positioneert zich op een dusdanige manier in
zijn hol dat de scharen naar de ingang gericht zijn zodat een indringer direct kan worden
aangevallen.
Sommige schorpioenen maken een tsjilpend geluid door de onderkant van de grijpschaar
tegen de onderkant van zijn voorste looppoot te wrijven (stridulatie). Dit dreiggedrag gaat
vooraf aan een aanval en geldt als een waarschuwing. Door de tastharen op de poten
voelt de schorpioen trillingen van vijanden, een schorpioen heeft geen goed
gezichtsvermogen. Bij een aanval houdt de schorpioen zijn scharen wijd open en richt ze
schuin omhoog. De dreighouding bestaat uit het omlaag en vlak voor de kop houden van
de scharen.
Schorpioenen worden vaak beschouwd als agressief maar de meeste soorten zullen
eerder wegvluchten in een spleet dan de aanval kiezen. Een uitzondering zijn de
zwangere vrouwtjes, die bij alle soorten als makkelijk geagiteerd zijn aan te merken. Het
is voor een schorpioen niet voordelig om gif in een aanvaller te injecteren, omdat het ten
koste gaat van zijn capaciteit om prooien te vangen. Het duurt na een steek enige tijd
voordat het gif weer volledig is aangevuld. Schorpioenen steken wel als ze in het nauw
worden gedreven, en het vertonen van dreiggedrag geen uitwerking heeft. Over het
algemeen zijn de kleinere soorten sneller geneigd te steken dan een grotere soort, al is
dit geen vaste regel. De grootste schorpioenen, zoals de keizerschorpioen, staan bekend
als rustig en het gif is niet zo gevaarlijk als dat van kleinere soorten.
Voortplanting en ontwikkeling
Het vrouwtje neemt de jongen op haar rug.
Nadat de schorpioen is verveld, blijft de lege huid of exuvia achter.
Als het mannetje wil paren, gaat hij voorzichtig bij het vrouwtje in de buurt zitten en maakt
hij een soort liefdesdans. De liefdesdans gaat meestal als volgt: het mannetje komt met
uitgestrekte grijpscharen naar het vrouwtje toe. Sommige soorten laten het lichaam trillen
als ze elkaar dicht genaderd zijn zodat een vrouwtje weet dat een naderend dier een
mannetje is en geen prooi. Ook bij echte spinnen komt dit gedrag vaak voor. Als het
vrouwtje beweegt, blijft het mannetje stil staan. Als het vrouwtje hem dan goedgekeurd
heeft, komt het mannetje naar haar toe en gaan ze met de koppen tegen elkaar aan
staan en houden ze elkaars scharen vast.[3] Het mannetje pakt haar dan vast met zijn
grijpscharen waarna een korte paringsdans volgt. Net als andere spinachtigen vindt de
bevruchting uitwendig plaats; het mannetje deponeert een met zijn sperma gevuld
pakketje op het substraat, dit wordt de spermatofoor genoemd. Tenslotte loopt het
mannetje samen met het vrouwtje over het pakketje heen waarna ze het opneemt in haar
geslachtsopening en de bevruchting is voltooid. Het vrouwtje kan het sperma ook
opslaan en kan dan verscheidene keren jongen ontwikkelen.[3]
Zodra het vrouwtje van een spermapakketje is voorzien, gaat het mannetje er snel
vandoor. Het kan gebeuren dat hij na de paring door het vrouwtje wordt opgegeten maar
in de praktijk vindt dit zelden plaats.[3] Dit komt ook voor bij bidsprinkhanen en spinnen,
hoewel de mannetjes bij deze groepen meer te vrezen hebben dan een
schorpioenenmannetje. Dit kannibalisme heeft als voordeel dat het vrouwtje een
voedzame maaltijd heeft voor de ontwikkeling van de eitjes. Een zwanger vrouwtje stopt
namelijk met eten bij schorpioenen. Een schorpioen ontwikkelt enkele tot enige tientallen
jongen. Als de schorpioen hoogzwanger is kan het lichaam sterk opzwellen; de rug en
buikschilden staan dan ver van elkaar af. Dit komt omdat de nimfen zich bij de
schorpioenen, in tegenstelling tot veel andere spinachtigen, volledig in hun moeder
ontwikkelen.
De meeste schorpioenen kennen een vorm van eierlevendbarendheid, de soorten die
eieren afzetten komen de jongen al volledig ontwikkeld ter wereld, bij andere soorten
komen de jongen al uit in het lichaam van het moederdier. Van een aantal soorten is
bekend dat de ongeboren jongen voedingsstoffen opnemen in het lichaam van hun
moeder. Ze doen dat echter niet indirect, zoals middels een placenta, maar door
lichaamssappen of haemolymphe van de moeder op te nemen met hun monddelen.
Deze soorten komen uit de familie Scorpionidae en worden wel levendbarend genoemd.
De zwangerschap van de vrouwtjes kan oplopen tot een jaar.[3]
Nadat een schorpioen is geboren wordt direct de bovenzijde van het moederdier
opgezocht. Het is niet zozeer de aanwezigheid van de moeder die hierbij een rol speelt,
maar meer het bij elkaar kruipen van de jongen. Schorpioenen leven vaak in droge
omgevingen en het zachte pantser van de pasgeborenen is nog niet waterdicht waardoor
ze vocht verliezen. Door op een vaste plaats bij elkaar te blijven wordt het vochtverlies
sterk beperkt. Het moederdier verdedigt haar jongen fel en als ze haar kroost kwijtraakt
gaat ze direct naar haar jongen op zoek. Het vrouwtje houdt haar scharen tegen de grond
om haar jongen sneller op haar rug te laten klimmen, de bioloog Jean-Henri Fabre
beschreef dat een vrouwtje die haar kroost kwijt is net zo makkelijk de juvenielen van een
ander vrouwtje op zich neemt. Soms wordt echter een jong opgegeten als het van de rug
afvalt.[3]
De jongen verlaten hun moeder meestal na de eerste vervelling, ze zijn dan groot genoeg
om zelfstandig op prooien te jagen. Jonge schorpioenen zijn al even giftig als hun ouders,
al is de toedieningscapaciteit kleiner.
Schorpioenen moeten bij hun groei naar volwassenheid, net als kreeftachtigen, spinnen
en insecten, geregeld vervellen; het harde pantser groeit niet mee. Tijdens de vervelling
is de schorpioen volkomen weerloos, zeer zacht en erg kwetsbaar voor vijanden. Jonge
schorpioenen vervellen een aantal maal (4 tot 6 keer), het jaar daarop meestal maar drie
keer en in het derde jaar zijn veel soorten pas volwassen en vervellen niet meer. Het
vervellen geschiedt door de huid van de kop open te klappen, waarna de schorpioen uit
zijn oude huid kruipt. Het komt voor dat deze wordt opgegeten. Het vervellen gebeurt
gewoonlijk 's nachts en op een verborgen plaats, zoals onder een steen. Als de
schorpioen eenmaal volwassen is vervelt het dier niet meer. Na de vervelling wordt de
oude huid vaak opgegeten.[3]
De levensverwachting van een schorpioen is afhankelijk van de soort; de kleinere soorten
worden twee tot acht jaar oud. Grotere soorten bereiken dan pas de volwassenheid en
kunnen een leeftijd van meer dan 25 jaar bereiken.[2]
Voedsel
Een schorpioen eet een rolspin.
Schorpioenen zijn carnivoor en leven van insecten en spinnen. Grotere soorten pakken
wel eens kleine gewervelden. De prooi wordt opgemerkt met tastzintuiglijke haren of
setae op het lichaam, de poten en de grijpscharen die trillingen waarnemen.
Schorpioenen grijpen de prooien beet met de scharen en rijten deze aan stukken met de
krachtige kaken of vermorzelen deze met de scharen. Daarna wordt de prooi met de
scharen ontleed en met de monddelen opgegeten, waar het dier uren mee bezig kan zijn.
Deze manier van eten heeft een enigszins elegante aanblik en komt ook voor bij de
krabben. Alleen als de prooi zich verzet, gebruikt de schorpioen zijn gifstekel. Bij een
steek kromt de schorpioen zijn metasoma naar voren over het lichaam heen en doorboort
de prooi met de punt.
Bij het doden van een prooi wordt deze eerst met de scharen gegrepen, en indien de
prooi aan de grote kant is, of als de prooi nogal tegenspartelt, wordt de staart over het
lichaam gekromd waarna de stekel in het prooidier wordt gestoken, soms meerdere
malen. De hoeveelheid gif kan door de schorpioen gereguleerd worden door een controle
over de spieren die het gif doen stromen. Meestal wordt 0,1 tot 0,6 milligram gif
geïnjecteerd.[8]
Vijanden
Scorpio maurus palmatus in dreighouding.
Ondanks de giftigheid, die veel dieren afschrikt, hebben schorpioenen vele vijanden.
Omdat de schorpioen lange tijd zonder voedsel moet overleven, worden proteïnerijke
voedingsstoffen opgeslagen in het lichaam, wat een schorpioen een voedzame maaltijd
maakt.
De belangrijkste vijand van schorpioenen zijn wellicht de eigen soortgenoten of grotere
schorpioenen die behoren tot andere soorten. Aangezien schorpioenen het gevecht
aangaan met alles wat even groot of kleiner is leiden ze -uitgezonderd de
voortplantingstijd- een eenzaam bestaan. Met de tastharen, die zowel bodem- als
geluidstrillingen kunnen waarnemen, merkt het dier ook zijn vijanden op. De belangrijkste
zijn spinnen, vogels, slangen, bavianen, andere rovende zoogdieren en hagedissen voor
het gif van schorpioenen in hun verspreidingsgebied, maar bavianen zijn dat niet; deze
verwijderen altijd eerst de staart van de schorpioen voor deze wordt opgegeten. Een
voorbeeld van een vogel die op schorpioenen jaagt is het konijnuiltje (Athene
cunicularia). Daarnaast jagen sommige knaagdieren op schorpioenen, een voorbeeld is
de zuidelijke sprinkhaanmuis (Onychomys torridus).[4]
Ook verschillende hagedissen zoeken gericht naar schorpioenen, zoals Goulds varaan
(Varanus gouldii) die ze met de sensitieve tong opspoort, uitgraaft en vervolgens
opeet.[4] Sommige hagedissen zijn echte specialisten in het opsporen en eten van
schorpioenen, zoals de Afrikaanse soort Nucra tessellata en de Australische pootloze
zwartkopschubpoothagedis (Pygopus nigriceps). Nucras tessellata is overdag actief en
graaft de schorpioenen uit, terwijl de zwartkopschubpoothagedis 's nachts actief is en de
schorpioenen opwacht.[9] Ook sommige geleedpotige dieren jagen actief op
schorpioenen, zoals de bepantserde duizendpoten.[2]
Sommige schorpioenen hebben zulke krachtige spieren in het telson dat ze het gif over
enige afstand weg kunnen spuiten. Een voorbeeld is de soort Parabuthus transvaalicus.
Dit wordt alleen ter verdediging gedaan en niet om prooien te vangen. Het gif kan tot een
meter ver worden afgeschoten en als het in de ogen terecht komt kan het tot ernstige
schade lijden.[10] Dit vermogen komt ook voor bij de spugende cobra's en sommige
kikkers.
Giftigheid bij de mens
De vijfstreepschorpioen (Leiurus quinquestriatus) is zeer giftig.
De grootste misvatting over schorpioenen is dat alle soorten gevaarlijk voor de mens zijn.
De in Europa voorkomende Italiaanse schorpioen (Euscoprpius italicus) bijvoorbeeld is
een vrij ongevaarlijke soort. De steek van de meeste soorten is te vergelijken met een
bijen- of wespensteek, vaak komt ook koorts voor. Na enkele dagen zijn de symptomen
meestal verdwenen. Van de ongeveer 1800 verschillende soorten is een 50-tal als echt
gevaarlijk aan te merken, een groot aantal hiervan behoort tot de familie Buthidae. [3]
De voor de mens gevaarlijke soorten danken hun giftigheid aan het sterke gif óf het
vermogen veel gif in te spuiten. Een voorbeeld van een erg gevaarlijke groep zijn de
soorten uit het geslacht Androctonus, de dikstaartschorpioenen. De steek van de
soort Androctonus australis is vergelijkbaar met een beet van een cobra en kan binnen
enkele seconden een hond doden.[1] Ook voor mensen is het gif levensgevaarlijk en dient
met een tegengif behandeld te worden. In de regel geldt bij mensen dat een gezond
persoon een goede overlevingskans heeft, maar bejaarden en kinderen zijn veel
gevoeliger voor het gif. Ook bij personen die verzwakt zijn of een ziekte onder de leden
hebben is een steek veel gevaarlijker.
Het gif van een schorpioen bestaat uit een mix van verschillende verbindingen die
voornamelijk inwerken op het zenuwstelsel. Het mengsel bevat onder andere
neurotoxinen die de zenuwen en cardiotoxinen die specifiek de zenuwcellen in het hart
aantasten. Deze stoffen versterken de neurologische activiteit in de
spanningsafhankelijke ionkanalen wat tot een overbelasting van de zenuwen lijdt.
Ook verbindingen die verschillende celstrucuren aantasten zijn in het gif aanwezig, zoals
fosfolipases, phosphodiesterases, hemolitische toxinen die het bloed aantasten en
nefrotoxinen die de nieren beschadigen en hyaluronidases. Deze laatste verbinding
breekt hyaluronan af dat onder andere in zenuwcellen voorkomt.
De exacte samenstelling van het gif verschilt van soort tot soort, wel is het zo dat
verwante soorten meer overeenkomsten in de samenstelling vertonen ten opzichte van
niet-verwante soorten.
De meeste fatale gevallen van schorpioenensteken bij de mens vinden plaats in Mexico.
Hier overlijden jaarlijks 1000 mensen als gevolg van een confrontatie met een
schorpioen.[8] De vijfstreepschorpioen (Leiurus quinquestriatus), ook wel bekend als
de "death stalker", is eveneens een beruchte soort. Deze schorpioen maakt jaarlijks
honderden menselijke slachtoffers. Deze soort leeft in Noord-Afrika en het MiddenOosten.
In landen waar schorpioenen van nature voorkomen worden maatregelen genomen om
een steek te voorkomen. Vrijwel altijd vindt een steek plaats in de handen en voeten.
Enkele belangrijke oorzaken van een steek zijn:

De schoenen aantrekken zonder deze eerst te inspecteren op de aanwezigheid
van een schorpioen.


Het met blote voeten per ongeluk op een dier gaan staan.
De arm in een holte of spleet steken om iets te pakken.
Het voorkomen van een steek is de beste remedie en de lokale bevolking is vaak goed
op de hoogte van het gevaar. Aan kinderen wordt bijvoorbeeld geleerd niet zomaar een
steen op te tillen zonder er rekening mee te houden dat er een schorpioen (of ander giftig
dier) onder huist. In streken waar schorpioenen voorkomen zijn vaak ook giftige dieren
inheems.
In de cultuur
Schorpioenen (en zeepaardjes) worden gefrituurd en op stokjes geprikt ter consumptie.
Schorpioenen zijn in veel landen algemeen, zoals bijvoorbeeld in Afrika en het MiddenOosten. Het gif van sommige soorten wordt gebruikt in de geneeskunde als grondstof
voor medicijnen. In sommige culturen in Azië en Afrika worden schorpioenen door de
mens geconsumeerd, de dieren worden dan vaak gefrituurd. De gefrituurde schorpioenen
worden vaak op een stokje geprikt om het eten te vergemakkelijken.
In de Egyptische mythologie staat de schorpioen symbool voor Seth, de broer van Osiris,
die hij later zou vermoorden.
De sage "The Scorpion and the Frog" (en: de schorpioen en de kikker) is een
volkslegende die in meerdere talen voorkomt. Een schorpioen wil het water oversteken
en vraagt hiertoe een kikker of deze hem wil dragen. De kikker is echter bang voor de
steek van de schorpioen, maar deze stelt de kikker gerust. Als de schorpioen de kikker
zou steken, zinkt deze naar de bodem maar verdrinkt ook de schorpioen. De kikker gaat
akkoord en neemt de schorpioen op zijn rug, maar eenmaal in het water steekt de
schorpioen de kikker toch en bezegelt hun beider lot. Op de vraag waarom de schorpioen
de kikker toch heeft gestoken antwoordt de schorpioen; "Ik ben nu eenmaal een
schorpioen en dit is mijn natuur". Het verhaal wordt wel gebruikt om de onveranderlijkheid
van de natuur te illustreren. Ook in de bijbel spelen schorpioenen een bescheiden rol.
Schorpioen is één van de belangrijkste sterrenbeelden en behoort tot de Dierenriem; zie
schorpioen (sterrenbeeld).
De Schorpioen is een stripverhaal, uitgegeven door Dargaud. Ook in één van de
stripverhalen van Suske en Wiske duikt een schorpioen op. In het verhaal De scherpe
schorpioen speelt een gouden schorpioen de hoofdrol.
Over schorpioenen doen een aantal fabels de ronde, waar soms een kern van waarheid
in zit maar die toch op een misverstand berusten;




Schorpioenen kunnen zelfmoord plegen: een schorpioen zou zichzelf doodsteken
onder invloed van alcohol of bij bij gevaar zoals een bosbrand. Van geen enkel
dier is echter bekend dat zelfmoord gepleegd kan worden en bovendien is de
schorpioen immuun voor zijn eigen gif en dat van soortgenoten. Wel maakt de
schorpioen nogal spastische bewegingen als de temperatuur te hoog wordt,
maar dat geldt voor bijna alle dieren, en zeker alle geleedpotigen omdat ze
koudbloedig zijn.
Alle schorpioenen zijn giftig: in feite is maar een betrekkelijk klein aantal soorten
echt gevaarlijk voor de mens, zie onder steek.
Schorpioenen kunnen hoge radioactiviteit overleven: dat een schorpioen
radioactiviteit in verhoogde doses zou kunnen overleven is wel beschreven, maar
bijzonder is het niet: van ongewervelden als kakkerlakken en kevers is ook
bekend dat ze hoge doses radioactieve straling overleven. Een bijzonderheid is
dat sommige soorten schorpioenen sterk oplichten als ze in het donker met
ultraviolet licht
Schorpioenen drinken niet: er werd lange tijd gedacht dat in waterbehoefte werd
voorzien door het opnemen van dauwdruppels uit de lucht maar uit
waarnemingen in gevangenschap blijkt dat schorpioenen wel degelijk water
opnemen door uit bronnen te drinken.[11]
In gevangenschap
Schorpioenen kunnen worden gevoerd met huiskrekels.
Schorpioenen worden door liefhebbers wel in een terrarium gehouden als huisdier.
Schorpioenen zijn niet bepaald gezelschapsdieren, ze hebben een inrichting nodig die ze
voorziet van schuilplaatsen en schorpioenen komen alleen 's nachts tevoorschijn.
Overdag liggen ze verstopt in hun schuilplaats en het regelmatig verstoren van de dieren
kan ze gestrest maken.
Het hanteren van een schorpioen zou zoveel mogelijk vermeden moeten worden. De
dieren raken snel beschadigd en bij een val van enige hoogte kan het achterlijf
openbarsten wat fataal is voor het dier. Bij de giftige soorten speelt uiteraard mee dat een
onjuiste manier van hanteren gevaar voor de verzorger oplevert. Indien strikt noodzakelijk
kan de schorpioen het best worden vastgepakt met een grote pincet, waarvan de
uiteinden met een stuk doek of schuimrubber zijn omzwachteld. Hierdoor kan het dier
stevig worden beetgepakt terwijl het niet makkelijk beschadigd raakt. Nu kan met de
pincet voorzichtig de staart van de schorpioen gepakt worden, vlak onder de stekel. [3]
Sommige soorten kennen een verregaande vorm van broedzorg en voeren de jongen,
een voorbeeld is de keizerschorpioen (Pandinus imperator).[3] Andere soorten eten de
jongen op zodra ze zijn verveld, het is aan te raden de jongen te verwijderen wat
uiteraard voorzichtig moet gebeuren. Jonge schorpioenen zijn al direct net zo giftig als
hun ouders, al dragen ze minder gif. Omdat de jongen ook kannibalisme kennen moeten
ze in aparte bakjes worden opgekweekt.[12]
Naamgeving en taxonomie
De soort Pulmonoscopius kon een lengte van één meter bereiken.
De orde Scorpiones werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Carl Ludwig
Koch in 1837. Het Nederlandse woord schorpioen en de wetenschappelijke naam
Scorpiones zijn afgeleid van het Latijnse scorpion, dat op zijn beurt terugvoert op het
Griekse ???????? (skorpios).
Over de indeling van de schorpioenen binnen de groep van de spinachtigen bestond
lange tijd veel onduidelijkheid. Schorpioenen zijn ontstaan uit de zeeschorpioenen die in
de zee leefden. Deze groep bevolkte 425 tot 450 miljoen jaar geleden de Aarde
gedurende het Siluur. De bekendste vertegenwoordiger is Pterygotes, een mariene soort
die een lengte van maar liefst 2,3 meter kon bereiken. De eerste echte schorpioenachtige
vormen leefden eveneens nog in zee, pas zo'n 340 miljoen jaar geleden kwamen de
eerste soorten aan land.
Palaeopisthacanthus uit het Carboon is een van de eerste soorten die op het land
leefden. Net als andere geleedpotigen zoals libellen en duizendpotigen zijn reusachtige
soorten bekend, zoals Pulmonoscorpius kirktonensis leefde ongeveer 350 miljoen jaar
geleden gedurende het Viséen. Deze schorpioen kon een lengte bereiken van één meter.
Een van de eerste landbewonende schorpioenen -althans voor zover bekendis Eoscorpius die leefde in het Carboon.[1]
Binnen de groep van spinachtigen (Arachnida) worden de schorpioenen gezien als de
primitiefste groep. Het lichaam met de kenmerkende staart komt binnen de spinachtigen
alleen voor bij de degenkrabben, die gezien worden als levend fossiel.
De huidige indeling van de schorpioenen in verschillende families is altijd al aan
verandering onderhevig geweest en zal ook in de toekomst weer veranderen. Dit komt
door de constante aanvoer van nieuwe inzichten, een voorbeeld is de pas in 2007
beschreven soort Akrav israchanani uit Israël. Deze soort is waarschijnlijk geheel blind en
leeft strikt in grotten, wat bij andere schorpioenen niet voorkomt. Er zijn echter nog nooit
levende exemplaren aangetroffen om dit te testen; de soort is beschreven op grond van
subfossiele resten.[13] Doordat de kenmerken van deze schorpioen met geen enkele
andere soort te vergelijken zijn heeft het dier een aparte familie toegewezen gekregen;
de familie Akravidae.
http://www.bumblebee.org/invertebrates/images/NymphonRubrum.jpg
ZEESPINNEN
http://nl.wikipedia.org/wiki/Zeespinnen
http://en.wikipedia.org/wiki/Sea_spider
http://www.ucmp.berkeley.edu/arthropoda/pycnogonida.html
http://www.marinespecies.org/pycnobase/
Zeespinnen (Klasse Pycnogonida)
Deze klasse van de geleedpotigen bestaat uit dieren met een plat, gesegmenteerd lichaam
met vier paar poten. Het kopgedeelte is vergroeid met het eerste lichaamssegment. Veel
soorten hebben op de buikzijde twee slanke 'ovigers', die gebruikt worden voor het
vasthouden van de eieren.
Zeespinnen zijn traag bewegende dieren, die leven van hydroïden, mosdiertjes of
zeeanemonen.
http://www.youtube.com/watch?v=sF646bdT_Xk
Zeespin
Sea-spider- Pycnogonida.
http://www.palaeontologyonline.com/articles/2011/fossil-focus-pycnogonida/
Fossil model
http://news.sciencemag.org/sciencenow/2004/10/20-03.html
Arachno-photo. This digital reconstruction of a sea spider fossil has helped scientists trace its
evolutionary history.
A lucky fossil find and a novel imaging technique have brought researchers closer to
understanding the mysterious origins of the sea spider, a spindly arachnid that dwells on
the ocean floor.
Sea spiders look much like the common "daddy long leg" spiders, with thin, long legs and
a tiny torso. Although they seem to be related to land spiders, they also possess some
unusual anatomy--including special compartments on their heads for carrying eggs--that
suggest they may deserve their own branch of the arachnid family tree. Scientists have
struggled to solve the mystery, in part because the delicate sea spiders are rarely
preserved as fossils.
That's why University of Oxford paleobiologist Derek Siveter was elated when he and
colleagues found the oldest and most complete sea spider fossil to date in Herefordshire,
United Kingdom. The fossil, which dates back some 425 million years, was too delicate to
excavate by traditional means, so the researchers took digital images of the fossil at 20-
micrometer intervals as they ground through the surrounding rock. The team
reconstructed the slices in a computer, creating highly detailed, three-dimensional
pictures of the specimen that can be rotated or dissected at will, the researchers report in
the 21 October issue of Nature. The images have led Siveter to conclude that sea spiders
are close relatives of land spiders after all. The presence of pincerlike claws called chelae
means that they should be grouped with spiders, scorpions, and horseshoe crabs, all of
which possess the distinctive feature. The fossil also "has all the hallmarks of current-day
sea spiders," Siveter says, suggesting that sea spiders emerged as a distinct group about
450 million years ago. Siveter's team has produced a "a jaw-droppingly beautiful
representation" of the fossil, says Rich Palmer, an invertebrate zoologist at the University
of Alberta, Edmonton. "The details are astounding," he says. The study "fills a gap in the
fossil record with an extremely well-preserved specimen" and may provide valuable clues
about a species that has been "virtually ignored by zoologists," adds Jason Dunlop,
curator for arachnids at the Museum für Naturkunde der Humboldt-Universität in Berlin,
Germany.
Related sites
University of California Museum of Paleontology site on sea spiders
Ook de uitgestorven zeeschorpioenen behoorden tot de Chelicerata.
Zeeschorpioenen
Taxonomische indeling
Rijk:
Stam:
Onderstam:
Klasse:
Animalia (Dieren)
Arthropoda (Ongewervelden)
Chelicerata
Merostomata
Orde
Eurypterida
Taylor, 1951
Eurypterida) zijn een groep uitgestorven geleedpotigen,
Zeeschorpioenen (
behorend tot de Chelicerata.
Bouw
http://www.palaeos.com/Invertebrates/Arthropods/Eurypterida/eurypt-morphology.gif
37 / 45
eurypt-morphology.gif
Ze leefden van 500 tot 245 miljoen jaar geleden en hadden een lichaamsbouw die het
midden hield tussen hedendaagse schorpioenen en kreeften, met zes looppoten, twee
flinke scharen en twee zwempoten.
Aan de staart zat een extra aanhangsel, het zogenaamde telson. Dit had soms de vorm
van een angel (waarschijnlijk zonder gif) of een platte vin. Eurypteriden met een plat
telson zwommen waarschijnlijk op de manier van walvissen en dolfijnen.
Sommige eurypteriden waren grote roofdieren; enkele soorten werden tot 3 meter lang.
De meeste soorten waren echter klein, zo`n 20 centimeter.
Levenswijze
Ze voedden zich waarschijnlijk door met hun scharen prooien te vangen en te
verscheuren.
Mogelijk kwamen ze net als degenkrabben bij volle maan aan land om zich voort te
planten. De larven leefden in een gevaarlijke wereld: ze moesten oppassen voor
volwassen eurypteriden, belemnieten en later ook kaakvissen.
Soorten
Enkele bekendere soorten zijn:





Eurypterus - 30 cm lang, Siluur.
Megalograptus- 1 m lang, Ordovicium.
Megarachne- 34 cm lang, Carboon.
Pterygotus - 2.30 m lang, Devoon.
Brontoscorpio - 1 m lang, Siluur
http://www.wired.com/wiredscience/laelaps
repost: Megarachne, the giant spider that wasn’t
39 / 45
Hibbertopterus "megarachne"-fossilhttp://tsjok45.multiply.com/photos/album/1301/spiders_
The original specimen of Megarachne. From Selden et al, 2005.
Sporen van reuzen
zeeschorpioen Hibbertopterus ontdekt
21 April 2010
http://en.wikipedia.org/wiki/Hibbertopterus
Hibbertopterus "Megarachne"
http://news.bbc.co.uk/2/hi/uk_news/scotland/edinburgh_and_east/8632427.stm
Dr Martin Whyte van de Universiteit van Sheffield ontdekte tijdens een wandeling het
ichno-fossiel met de sporen van een rondkruipende zeeschorpioen in een oeroude rots
in de Schotse streek Fife
De schorpioen was vermoedelijk twee meter lang en een meter breed. De afdruk is
ongeveer 330 miljoen jaar oud en ontstond waarschijnlijk doordat de staart van het dier
over de grond sleepte. Dat meldt BBC News.
The groove was made by the tail of the animal as it dragged over the sand . The
trackway, which is preserved in sandstone, consists of three rows of crescent shaped
footprints on each side of a central groove. The groove was made by the tail of the animal
as it dragged over the sand. This contrasts previous fossil evidence which suggested that
the creatures lived in the water for most, if not all of the time. SNH geologist Colin
MacFadyen said: "Helping to conserve this important find is vital for our
understanding of this period in evolution."
Er wordt op dit moment een afgietsel gemaakt van het fossiel zodat de sporen van de
schorpioen kunnen worden tentoongesteld in de Scottish Natural Heritage. De originele
sporen van de schorpioen dreigen verloren te gaan, omdat de rots waarop ze zijn
aangetroffen in stukken dreigt te breken.
“Het spoor van de schorpioen bevindt zich in een precaire situatie”, verklaart
onderzoeker Richard Batchelor. “Het is jarenlang blootgesteld aan het weer. We
lopen het risico dat de rots binnenkort uit elkaar valt.”
“Het zou te duur zijn om de rots te verplaatsen en in een museum onder te
brengen. Maar door de afdruk in siliconenrubber te gieten en kopieën te maken
voor onderzoeksdoeleinden en educatie kunnen we de sporen in de toekomst
blijven bekijken”, aldus Batchelor.
© NU.nl/Dennis Rijnvis
Hibbertopterus "Megarachne"-restorationhttp://tsjok45.multiply.com/photos/album/1301/spiders_
Wetenschappers ontdekken gigantische
zeeschorpioen
21 november 2007
Britse paleontologen hebben de gefossiliseerde schaar gevonden van een zeeschorpioen
die ongeveer 2,50 meter groot moet zijn geweest.
http://www.reefsecrets.org/gallery/albums/fotograafonbekend/zeeschorpioen2.jpg
Zo groot zal hij geweest zijn. (Simon Powell)
Enorme zeeschorpioen ontdekt
De vondst, die werd gedaan in 390 miljoen jaar oude rotsen, duidt er volgens de wetenschappers
op dat spinnen, insecten, krabben en soortgelijke dieren in de oertijd groter waren dan tot nu
toe gedacht.
Groot
"Er zijn wel eerder fossielen van monsterduizendpoten, supergrote schorpioenen, kolossale
kakkerlakken en jumbo-libellen gevonden, maar tot nu toe beseften we niet hoe groot
sommige van die beestjes miljoenen jaren geleden waren", zegt Simon Braddy, een van de
paleontologen die de ontdekking deden.
Waarom deze klasse van ongewervelde dieren vroeger veel groter werd dan nu, is niet helemaal
duidelijk. Voor landdieren wordt vaak gewezen op de hogere zuurstofspanning die er in het
Carboon was, zo'n 35 procent tegen 21 procent nu, maar dat maar dat vormt voor dereusachtige
waterdieren geen goede verklaring
Eurypterida)
De zeeschorpioen(
is een groep waarvan werd gedacht dat de
grootste hooguit twee meter konden worden,; de ontdekte soort Jaekelopterus
Rhenaniae, breekt het record
M_Poschmann
http://www.kennislink.nl/publicaties/fossiele-reuzenschorpioen-ontdekt
Ontdekker Markus Poschmann poseert met de geprepareerde schorpioenenschaar.
(Markus Poschmann)
VIDEO
The giant beast
http://news.bbc.co.uk/2/hi/science/nature/7104421.stm
Steengroeve
Een van de drie paleontologen, Markus Poschmann, deed de daadwerkelijke vondst enkele jaren
geleden in een steengroeve in de buurt van Prum in Duitsland, (1) maar zijn collega's en hij deden
er geruime tijd over om vast te stellen om wat voor fossiel het ging.
Poschmann vond een schaar in stukjes, die schoongemaakt, gedroogd en in elkaar gezet
moesten worden. De schaar is ruim 36 centimeter lang, maar mist een kwart van zijn lengte en
zal dus 46 centimeter hebben gemeten, schrijven Poschmann en twee Britse paleontologen in
vakblad Biology Letters.
De twee getande delen van de schaar zijn na de dood van de eigenaar, ongeveer 400 miljoen jaar
geleden, van elkaar losgeraakt. Daardoor zit het buitenste deel nu achterstevoren
Hoe de reusachtige waterschorpioen er precies uit heeft gezien, is niet bekend, want meer dan de
schaar hebben de onderzoekers niet. Maar als hij dezelfde lichaamsverhoudingen had als
verwante soorten, moet het beest een lijf van ongeveer twee챘nhalve meter hebben gehad, plus
een meter voor de scharen. Dat zou het tot de grootste geleedpotige maken die ooit geleefd heeft
Vijanden
De Duitse paleontoloog Jörg Schneider, die niet bij het onderzoek betrokken was, vertelt dat
reuzenschorpioenen de zeeën bij gebrek aan natuurlijke vijanden miljoenen jaren domineerden.
"Uiteindelijk werden ze door grote vissen met kaken en tanden uitgeroeid", aldus Schneider.
Duitsland
De Jaekelopterus Rhenaniae (2) leefde volgens Braddy zo'n vierhonderd miljoen jaar geleden
en kwam alleen in Duitsland voor. Het dier heeft tien miljoen jaar bestaan.
(c) Novum
scharen
http://www.kennislink.nl/publicaties/fossiele-reuzenschorpioen-ontdekt
(1) PZ :
Willwerath Lagerstätte ( Duitsland ) uit het Vroeg Devoon :
Jaekelopterus is zuster -taxon van het genus Acutiramus
http://scienceblogs.com/pharyngula/2007/11/jaekelopterus.php#comments
(2), Carl Zimmer;
"Living scorpions are not the descendants of sea scorpions. The common names are a little
misleading.
The official name for sea scorpions is eurypterids"
http://scienceblogs.com/loom/2007/11/20/a_monster_to_remember_after_th.php
Grens aan groei
http://noorderlicht.vpro.nl/artikelen/35893467/
Te weinig zuurstof voor reuzeninsecten
Links



Lees ook: 'Waardevolle insecten - Gratis diensten leveren miljarden op',
Noorderlicht nieuws, 5 april 2006
Bekijk ook insecten in 3D op de website van microfotograaf Wim van Egmond.
Bekijk een filmpje waarin een gigantische duizendpoot een muis verschalkt.
Waarom banjeren er geen reuzenmieren of gigantische kevers in onze achtertuinen rond?
Röntgenfoto's van kevers laten zien dat zuurstofgebrek insecten dwingt klein te blijven.
Heel lang geleden struinden er nog gigantische duizendpoten over de aardbol. Nu
worden ze niet langer dan een centimeter of dertig.
En ook de libellen waren niet schattig klein maar hadden toch zeker een spanwijdte van
zeventig centimeter.
Waarom kunnen
insecten niet heel groot worden? Onderzoekers proberen deze vraag te beantwoorden
met röntgenfoto's van meelkevers.
Er is te weinig zuurstof. Daardoor zullen reusachtige mieren niet snel de wereld
overheersen.
Insecten kunnen heel erg veel stoere dingen. Mieren torsen met gemak een last van zeventien keer
hun eigen gewicht. Bovendien is een mierensamenleving erg strak georganiseerd. Als ze nou een
beetje groter worden, kunnen ze makkelijk de wereld overheersen. Toch zal dit niet snel gebeuren.
Zo groot kan een insect namelijk helemaal niet worden.
Lang geleden banjerden er wel reuzeninsecten en andere gigantische geleedpotigen op de aardbol
rond, zoals duizendpoten van een meter en libellen met een spanwijdte van zeventig centimeter.
Dat is al wel weer zo'n driehonderd miljoen jaar geleden en bovendien waren in die tijd, het
Carboon en vroege Permtijdperk, veel dieren enkele slagen groter dan ze nu zijn. De gangbare
gedachte is dat dat kon, omdat de hoeveelheid zuurstof in de lucht veel groter was dan nu. Toen
was de zuurstofconcentratie ongeveer anderhalf keer zo groot als nu. Op het moment dat de
hoeveelheid zuurstof in de lucht weer afnam, werden de insecten weer kleiner van formaat, is het
idee.
De theorie dat de hoeveelheid zuurstof die op dit moment in de lucht zit niet voldoende is om
insecten reusachtige proporties te laten aannemen, bestaat al lang. Maar nog niemand had er
onderzoek naar gedaan en bewezen dat het ook echt zo werkt. Onderzoeker Alexander Kaiser en
zijn collega's van de Midwestern Univeristeit in Glendale en zijn collega's brachten hier verandering
in door te kijken naar het ademhalingssysteem van vier keversoorten van verschillende grootte.
Het zit namelijk als volgt. Hoeveel zuurstof een dier kan opnemen hangt af van de
lichaamsonderdelen waarmee hij dat doet. Zoogdieren gebruiken longen, vissen hebben kieuwen
en insecten gebruiken ademhalingsbuisjes, de trachee챘n, die de zuurstof overal in het insectenlijf
afleveren. De oppervlakte van deze onderdelen is van belang maar ook de afstand die de lucht
moet afleggen voordat hij zijn bestemming bereikt. Bij grote insecten is die weg groter en zijn er
langere ademhalingsbuisjes nodig.
De onderzoekers vroegen zich af of de regel, hoe groter, hoe meer buisjes, opging. Daartoe legden
ze 44 meelkevers van vier verschillende soorten, vari챘rend van 3,2 tot 33 millimeter, onder het
r철ntgenapparaat. Zo konden ze foto's maken van de ademhalingsbuisjes van de insecten. En ja
hoor, de grotere insecten bleken ook grotere ademhalingssystemen aan te leggen, schrijft Kaiser in
het wetenschappelijke tijdschrift Proceedings of the National Academy of Science.
Maar kevers kunnen niet ongelimiteerd door blijven bouwen aan hun buizenstelsel. Het exoskelet,
de harde beschermlaag waarmee een insect omhuld is, groeit namelijk niet zonder meer mee,
waardoor er helemaal geen plek is voor zoveel ademhalingsbuizen. Bovendien moeten de buizen
ook dikker zijn om voldoende zuurstof aan te kunnen voeren. Omdat grotere kevers relatief meer
plek in hun lichaam reserveren voor ademhalingsbuizen raken andere organen in het gedrang.
Vooral bij de kop en de poten, waar zeker zuurstof naar toe moet, is weinig ruimte voor extra
uitbouwingen ten behoeve van de ademhaling. Het exoskelet zet dus een rem op de groei.
Maar als er meer zuurstof aanwezig is, hoeven de ademhalingssystemen ook niet meer zo
uitgebreid te zijn en volstaan dunnere ademhalingsbuizen. Zuurstof zat immers. Zo konden de
insecten in vroeger tijden rustig groter groeien zonder dat ze belemmerd werden door
zuurstofgebrek. Tenminste, totdat er weer iets anders hun groei belemmert. Maar dat zit er dus nu
niet meer in. Voordat de insecten de wereld kunnen overnemen zal er eerst wat meer zuurstof
voorhanden moeten zijn.
Lemke Kraan
Alexander Kaiser, C. Jaco Klok, John J. Socha, Wah-Keat Lee, Michael C. Quinlan en John F.
Harrison, 'Increase in tracheal investment with beetle size supports hypoyhesis of oxygen
limitation on insect gigantism', PNAS, 30 juli 2007
ARABEL
http://www.arabel.ugent.be/
http://www.arabel.ugent.be/nl.php?page=gal
The Order Araneae, or spiders, contains approximately 40,000 living species.
Spiders have a lengthy fossil record dating back 390 million years to the Middle
Devonian, before the appearance of the first amphibians.
Download