1 Deze handleiding hoort bij de plantenles. Het Groene Wiel is een onderdeel van Stichting Veldwerk Nederland. Het Groene Wiel Hendrikweg 14 b 6703 AW Wageningen 0317- 422 041 www.groenewiel.nl [email protected] 2 INHOUDSOPGAVE IN HET KORT ........................................................................................................... 4 UITLEG VAN HET PROGRAMMA ............................................................................ 5 ACHTERGRONDINFORMATIE ................................................................................ 7 OVERZICHT VAN DE INHOUD ................................................................................ 8 BESCHRIJVING VAN DE OPDRACHTEN ............................................................. 10 3 IN HET KORT De plantenles behandelt de bouw van de plant en volgt de levensloop. Doel De kinderen leren in deze les: 1. Uit welke delen bestaat de plant. 2. Hoe verloopt de levenscyclus van planten. 3. Welke rol speelt de omgeving in de verschillende stadia van groei en ontwikkeling. Doelgroep Deze les is gemaakt voor groep 5 en 6 van het basisonderwijs. Opzet Het programma bestaat uit: 1. Een korte inleiding op school 2. Een door u gegeven les in het Groene Wiel 3. Een korte nabespreking op school. Voorbereiding Bekijk wat er van u verwacht wordt m.b.t. de inleiding op school en in het Groene Wiel. Regel het vervoer, van en naar het Groene Wiel. Deel de klas in, in maximaal 8 groepen. 4 UITLEG VAN HET PROGRAMMA Inleiding op school U kunt vertellen dat de klas naar het Groene Wiel gaat voor een les over het leven van planten. Wat weten uw leerlingen al van planten? Maak bijvoorbeeld een lijst van planten-woorden die genoemd worden op het bord en bespreek de betekenis van de woorden waarvan u het vermoeden hebt dat een aantal leerlingen die nog niet kent. Maak een indeling in maximaal 8 groepjes. Inleiding in het Groene Wiel 1. Vertel dat deze les gaat over het leven van een plant. Meestal is dat de boterbloem, maar soms is er een andere plant omdat je daar dingen duidelijker aan kunt zien. 2. Elk groepje doet de opdrachten op volgorde. Begin je dus bij 8, dan doe je daarna nummer 9, dan 10 enz. 3. De gele opdrachten kun je overslaan, tenzij je moet wachten op een groepje bij de volgende groene opdracht. Dan kun je die gele opdrachten doen, maar blijf de nummers volgen. 4. Wat je moet doen staat op de opdrachtkaart die bij elke opdracht ligt. Bij een aantal opdrachten moet je iets schrijven of kleuren in het boekje dat je krijgt, maar niet bij alle opdrachten! 5. Wees voorzichtig met de planten, ze kunnen gemakkelijk stuk gaan! 6. Elk groepje begint ergens in het leven van de boterbloem, bij een opdracht met een rode pijl. 7. Er ligt een boekje en een potlood voor iedereen klaar. Schrijf eerst je naam voorop. Lesverloop in het Groene Wiel Hou in de gaten dat de groepjes de opdrachten op volgorde blijven doen. De les duurt ca. 5 kwartier, dan zijn de meeste groepjes bij hun beginpunt terug. Groepjes die snel klaar zijn kunnen eventueel de gele opdrachten doen die ze nog hebben overgeslagen. 5 Nabespreking op school Als nabespreking kunt u de levenscyclus van de plant bespreken aan de hand van het werkboekje. Bespreek de begrippen: zaad: Een ingepakte plantenbaby met voeding voor de eerste tijd. kieming: Het uitlopen van het zaad, begint met de wortel. wortel(groei): Groeit bij het begin van de kieming het hardst, moet zorgen voor water en bouwstoffen voor de plant. blad: Dun en groen, moet veel zonlicht op kunnen vangen, met zonlicht maakt het blad het voedsel voor de plant. stengelontwikkeling: Stevig, behalve bij waterplanten. Stengels zorgen dat de bladeren goed in de zon komen te staan, dat de bloemen zichtbaar zijn voor de insecten of dat zaad goed kan wegwaaien. Bloembouw: Een bloem bestaat uit: kelkbladeren (meestal groen, beschermt de andere delen als die nog in de knop zitten) kroonbladeren (vaak met felle kleur om insecten te lokken), meeldraden (bevatten stuifmeel, nodig voor de bevruchting) stamper (hierin zitten de eicellen die bevrucht worden door het stuifmeel, daaruit groeien dan de zaadjes.) Bestuiving: Stuifmeel van de ene bloem moet op de stamper van de andere bloem terecht komen, dan groeit het naar de eicel en kan er een zaadje gemaakt worden. vrucht (ontwikkeling): Plantenzaden zitten vaak verpakt in een vrucht. Deze vrucht beschermt de plantenzaden. Zaadverspreiding: Een vrucht is vaak zo gemaakt dat deze ervoor zorgt dat het zaad ver van de moederplant terecht kan komen. Het nieuwe zaadje heeft namelijk ruimte en licht nodig om te kunnen groeien. Zo is de vrucht van de paardenbloem een pluisje die het zaadje meeneemt in de wind. Bessen worden gegeten door vogels die dan het zaadje op een heel andere plek weer uitpoepen enz. Er zijn vruchten met haken die aan diervacht blijven vastzitten en je hebt speciale drijfzaden bij sommige waterplanten. 6 ACHTERGRONDINFORMATIE Didactisch De inleiding op school is erg belangrijk om ervoor te zorgen dat de leerlingen hun eigen kennis van de planten paraat hebben bij de les, zodat ze die kunnen gebruiken bij het uitvoeren van de opdrachten en kunnen aanvullen met nieuwe ervaringen en begrippen. De les is zo gemaakt dat de leerlingen met de opdrachten het leven van de plant volgen, zodat ze de informatie over delen van de plant en hun functie, kunnen plaatsen in het totale leven van de plant. De groene opdrachten gaan over de verschillende fasen in de levenscyclus van de plant. De gele differentiatie-opdrachten gaan in op de rol van de omgeving in de verschillende stadia van groei en ontwikkeling. Kort samengevat leren de kinderen in de les: 1. Uit welke delen bestaat de plant. 2. Hoe verloopt de levenscyclus van planten. 3. Welke rol speelt de omgeving in de verschillende stadia van groei en ontwikkeling. 7 OVERZICHT VAN DE INHOUD Zoals al in de inleiding is beschreven volgt de les de levensloop van de plant. In elk stadium van de levensloop is er aandacht voor: 1. het uiterlijk van de plant en de daarbij behorende begrippen. 2. de ontwikkeling van de plant. 3. de relatie met de omgeving. Schematisch ziet dit er als volgt uit: Fase No Uiterlijk Zaad en kieming 1 2 Boterbloemzaad Kiem in bruine boon 3 4 Ontwikkeling Kiemen van de boon Uitbeelden van het kiemen 5 Wortel en wortelgroei 6 Wat is nodig voor het kiemen Kiemplant boterbloem 7 Waar groeit de wortel heen Wortelgroei boterbloem 8 9 Blad en bladontwikkeling 10 11 12 13 Omgeving Groei van wortels en plant in zand en tuingrond. Kiemplanten van boterbloem en andere planten Groei van de klaproos Bladeren van de boterbloem Invloed van licht 8 en schaduw op het blad Stengel 14 Stevigheid van stengels 15 Bloem en bestuiving Waar groeit de stengel heen 16 Zelf stengels maken 17 Knop boterbloem 18 Bloem roos uit elkaar halen Bloem-model in elkaar zetten Bloem van de boterbloem 19 20 21 22 23 Bloemengeur Bloem-bezoek Bestuivingdiaserie Bestuivingtekeningen Ontwikkeling vrucht bij roos 24 25 Vrucht en zaadverspreiding 26 Vrucht boterbloem 27 28 29 Doorsnede appel Zaadverspreiding "Zaadverspreiding " boterbloem Zaadverspreiders 9 BESCHRIJVING VAN DE OPDRACHTEN In deze achtergrondinformatie vindt u links een overzicht van de opdrachten met de teksten zoals die op de opdrachtkaarten en in het werkboekje staan. Rechts staat een toelichting op de opdracht. Van de facultatieve opdrachten (gele nummers in de les) zijn nummer en titel cursief afgedrukt. Bij de toelichting staat aangegeven bij welke opdrachten gestart kan worden. Opdrachten Toelichting 1. BOTERBLOEM ZAAD Bekijk het zaad van de boterbloem onder de microscoop. Plak één zaadje in je werkboekje. Start-opdracht Het zaad van de boterbloem is klein, bobbelig en heeft bruine vliesjes aan de zijkanten. 2. ZAAD VAN BINNEN Pulk een boon uit elkaar. Zoek binnenin het begin van de nieuwe plant. Dit is de kiem. In je boekje staat een boon. Teken de kiem er in. Een zaadje is eigenlijk al een heel klein plantje. Het zit opgevouwen in een "voedselpakket" dat het meekrijgt van de moeder-plant. Het "voedselpakket" bij de boon bestaat uit twee dikke zaadlobben, die mee omhoog gaan en de twee eerste "blaadjes" vormen. 3. KIEMEN VAN DE BOON Kijk in de glazen bakjes hoe bonen groeien. Kies uit de 8 tekeningen de 6 goede. Zet deze in de volgorde waarin de boon groeit op de plank. Kijk achter het klepje of je het goed deed. Leg de tekeningen weer door elkaar. Bij het ontkiemen komt eerst het worteltje tevoorschijn. Dit groeit naar beneden. Later komen de twee zaadlobben boven de grond. Deze worden dan groen. Nog later komt het eerste echte blad. De wortel heeft dan ook zijwortels gekregen. 10 4. UITBEELDEN VAN KIEMEN. Doe deze opdracht om de beurt. Ga op de kruk zitten. Kies één van de tekeningen. Laat met je armen, benen en hoofd zien welke tekening je koos. Kunnen de anderen het raden? Bij deze opdracht hangen 4 tekeningen van een ontkiemende boon. A B C en D Het is mogelijk om later in de klas de gehele kieming nog een keer uit te beelden. Zie daarvoor de omschrijving op blz. 11. 5. WAT NODIG IS VOOR HET KIEMEN Als er uit het zaad een nieuw plantje groeit, noemen we dat kiemen. Hier staan drie bakjes met zaad van sterrekers. Bakje 1 krijgt niets Bakje 2 krijgt schoon water Bakje 3 krijgt zout water Bekijk de bakjes. Wat heeft het zaad nodig om te kiemen? Start-opdracht Er staan 3 bakjes met sterrekers-zaad. Een bakje is droog, het andere krijgt schoon water en het derde zout water. Alleen de zaden in het schone water ontkiemen goed. Zaden ontkiemen dus alleen als er voldoende vocht is en geen grote vervuiling. 6. KIEMPLANT BOTERBLOEM Teken de kiemplant van de boterbloem na in je boekje. Opvallend aan de kiemplant van de boterbloem zijn de lange wortel en de twee kleine ronde blaadjes. De blaadjes zijn de zaadlobben die net als bij de boon vol zaten met voedsel voor de kiem. Boven de grond vormen ze de eerste "blaadjes". Omdat het de zaadlobben zijn lijken ze nog helemaal niet op boterbloemblaadjes. 7. WAAR GROEIT DE WORTEL HEEN Kijk naar de wortel van deze plant. Waarom is deze krom gegroeid? Kies in je boekje het goede antwoord. Zet er een kruisje bij. Te zien is een wortel die eerst omhoog, dan opzij en dan naar beneden is gegroeid. Dit komt omdat de bak eerst op zijn kop is gezet, dan op zijn kant en toen recht. De wortel is steeds naar beneden gegroeid. Waarom is de wortel krom? 11 ODe plant krijgt bier in plaats van water. O De wortel is de weg kwijt. O De wortel groeit naar beneden, maar de bak is omgedraaid. 8. WORTELGROEI BOTERBLOEM Hier zie je boterbloemplanten van jong tot oud. Ra, ra, hoe lang zijn de wortels van deze planten? Hang bij elke plant het touwtje dat volgens jullie even lang is als de wortel. Doe dan het gordijn open. Maak de vragen in je boekje. Hang de touwtjes terug en doe het gordijn dicht. Wat groeit in het begin het meest? de wortel / de bladeren 9. GROEI VAN BOTERBLOEM IN ZAND EN TUINGROND Bekijk de boterbloem-planten en hun wortels. Wat valt op aan de planten in het zand? De bladeren zijn: De wortels zijn: Wat valt op aan de planten in tuingrond? De bladeren zijn: De wortels zijn: Waar groeit de plant het best? In het zand / in de tuingrond Start-opdracht Achter een gordijn is een glasplaat waardoor de kinderen de wortels kunnen zien van boterbloemen van verschillende ouderdom. Ook de plant boven de grond is goed te zien. Opvallend is dat bij een jonge boterbloemplant eerst de wortels enorm groeien. Pas veel later begint de bladgroei goed op gang te komen. Tegen de tijd dat de plant omhoog schiet en bloemen gaat maken, groeien de wortels bijna niet meer. De wortels moeten eerst voor voldoende water en mest-stoffen kunnen zorgen, anders kan de plant boven de grond niet uitgroeien. Achter een glasplaat is te zien hoe de wortels groeien in twee verschillende soorten grond. De planten zijn bovenop zichtbaar. Duidelijk is dat de planten in tuingrond het veel beter doen. Zowel de plant boven de grond als de wortels onder de grond zijn veel groter. Dit komt omdat er in de tuingrond veel meer mest-stoffen zitten die de plant nodig heeft om te groeien. 12 10. KIEMPLANTEN Kiemplanten zijn hele jonge plantjes, die net uit het zaad zijn gekomen. Bekijk de kiemplanten. Welke is van de boterbloem? Kijk je antwoord na. Start-opdracht In een bak staan kiemplanten van verschillende soorten. Omdat de meeste kiemplanten beginnen met de twee ronde zaadlobjes lijken ze nog erg op elkaar. Pas als de eerste echte blaadjes komen worden de verschillen duidelijker. Om het iets gemakkelijker te maken ligt er een gedroogde kiemplant van de boterbloem bij de opdracht. Achter op het "KIJK-NA" vel staat het goede antwoord. 11. GROEI VAN DE KLAPROOS Op de tekeningen zie je hoe de klaproos groeit. Zet ze in de goede volgorde op de plank. Kijk achter het klepje of het klopt. Leg de tekeningen weer door elkaar. Het materiaal bestaat uit een serie tekeningen die de ontwikkeling van de klaproos laat zien. Door goed te kijken naar wortelgroei, bladontwikkeling, bloei en zaadvorming kunnen ze de tekeningen op volgorde leggen. Net als bij opdracht 8 is te zien dat in het begin vooral de wortels heel hard groeien. De bladeren blijven dan nog dicht bij de grond. Als de wortels volgroeid zijn gaan de bladeren omhoog staan en dan schiet in korte tijd de lange stengel met knoppen naar boven. De knoppen hangen omlaag. Dan gaan de knoppen open en bloeit de klaproos. Als de bloemblaadjes zijn afgevallen blijft de groene vrucht over. Deze wordt langzaam geel. Ook de groene bladeren sterven in deze periode af. De plant gaat dus helemaal dood. Pas in het jaar erna groeien uit de zaadjes weer nieuwe klaprozen. 13 12. BOTERBLOEM BLADEREN Van deze 7 bladeren zijn er 3 van de boterbloem. Pak ze van de plank. Kijk op de achterkant of het klopt. Maak de vraag in je boekje. Aan de boterbloem-plant kun je zien of je antwoord goed is. Waar horen de bladeren? 13. LICHT EN SCHADUW Een boterbloem-plant groeide in de schaduw. De andere plant groeide in de zon. Schrijf in je boekje welke verschillen je ziet. Hoe zien de planten er uit: In de schaduw: In de zon: 14. STEVIGHEID VAN STENGELS Stengels van planten zijn niet allemaal hetzelfde. Er zijn planten met hele slappe stengels en planten met hele stevige stengels. Hier zie je een aantal planten. Zet ze op volgorde van slap tot stevig. Kijk je antwoord na. Een plant maakt steeds nieuwe bladeren tijdens zijn groei. Bij veel eenjarige planten verandert de vorm van de opeenvolgende bladeren steeds. Daarbij is een vast patroon herkenbaar. De eerste (onderste) bladeren zijn het meest afgerond en hebben een lange bladsteel. De bladeren daarna krijgen steeds meer insnijdingen en de bladsteel wordt korter. De laatste bladeren zijn klein en spits, de bladsteel is dan het kortst of verdwenen. Neem je twee dezelfde planten en je laat er een in de schaduw opgroeien en de ander in de zon, dan krijg je twee planten die er verschillend uitzien. Planten die in de schaduw opgroeien hebben grotere, rondere en meer donkergroene bladeren met lange bladstelen. Door de grotere bladeren en meer bladgroen kunnen ze met minder licht toch voldoende voedsel maken. Start-opdracht Waterplanten hebben hele slappe stengels. Slappe stengels zie je ook bij klim- en slingerplanten, die in andere planten omhoog klimmen. Stevige stengels krijg je als ze gaan "verhouten". Hoe beter dit gebeurt, hoe steviger de stengel. Bomen hebben een hele dikke, sterke stengel van hout. 14 15. WAAR GROEIT DE STENGEL HEEN Waarheen groeit de stengel van een plant? (kruis aan) O Omhoog O Naar het licht Kijk in de doos of je antwoord klopt. De stengel van een plant groeit naar het licht. Onder normale omstandigheden dus omhoog. Maar als de plant ergens staat waar het licht van opzij komt, dan groeit de stengel opzij naar het licht toe. Licht is namelijk van levensbelang voor de plant. Zonder licht kan de plant geen voeding maken. 16. STENGEL MAKEN Maak met elkaar een zo hoog mogelijke stengel die niet knakt. Gebruik de stroken papier en bekijk de voorbeelden. Welke plant heeft net zo'n soort stengel als jullie gemaakt hebben? Zet de stengel in de vaas. Planten maken stengels voor de stevigheid. De stevigheid wordt bepaald door het materiaal (niet houtig of houtig) en door de vorm. Bomen hebben een massief houten, ronde stam. Grassen hebben een holle ronde stengel. Zegge-planten maken hun stengels driehoekig. Bij veel kruiden zit er binnenin de stengel een stevige spiraal. Bij vlas en hennep zorgen lange vezels voor de stevigheid. 17. KNOP BOTERBLOEM Teken de bloemknop van de boterbloem in je boekje na. Start-opdracht De knop van de boterbloem is klein als je het vergelijkt met de bloem die er uit komt. Aan de buitenkant zien we de kelkblaadjes die behaard zijn. De haren zorgen ervoor dat de knop niet snel uitdroogt. De knop zit aan het einde van de lange stengel. De plant wil zijn bloemen zo goed mogelijk laten zien aan de insecten om ze te laten bestuiven, daarom zitten ze boven op zo'n lange stengel zodat ze boven alle bladeren en andere planten uitsteken. 15 18. BLOEM ROOS Haal met je groepje één bloem uit elkaar. Plak de delen op, net zo als in het voorbeeld. Aan de roos zijn de kelkbladeren, de kroonbladeren, de meeldraden en de stamper goed te zien. De kelkbladeren beschermen het tere binnenste van de bloem als deze in de knop zit. De kroonbladeren lokken met hun mooie kleur insecten naar de bloem. Aan de voet van de kroonbladeren zitten meestal de honing-klieren en klieren die geuren maken om ook weer insecten te lokken. In de meeldraden zit het stuifmeel. De stamper is plakkerig zodat het stuifmeel van andere bloemen er gemakkelijk op vast blijft zitten. 19. BLOEM MODEL Hier zie je de delen van een nagemaakte bloem. Wees voorzichtig. Zet de bloem in elkaar. Kijk het na met de foto in het groene mapje. Haal de bloem weer uit elkaar. Leg alles weer op zijn plaats. Van binnen naar buiten in de bloem vind je achtereenvolgens de stamper, de meeldraden, de kroonbladeren en de kelkbladeren. 20. BLOEM BOTERBLOEM Bekijk de boterbloem met de loep. Zet in je boekje de namen bij de tekening van de boterbloem. Zie vorige twee opdrachten Zet de woorden op de goede plaats. Kelkblad - Kroonblad - Meeldraad – Stamper 16 21. BLOEMENGEUR Ruik aan de bloemen en onthoud hun namen. Doe om de beurt de blinddoek voor. Ruik aan een bloem. Weet je nog welke plant het is? Een aantal bloemen ruikt heel lekker om insecten aan te trekken die voor de bestuiving moeten zorgen. 22. BLOEM-BEZOEK Neem je boekje en deze kaart mee naar buiten. Ga naar de bloem met vlag 1. Kijk welke insecten er op de bloem zitten. Op de achterkant van deze kaart staan de namen van zulke insecten. (niet van allemaal) Schrijf in je boekje: de naam van de bloem. de namen van de insecten op de bloem. Ga daarna naar vlaggetje 2 en 3 en doe hetzelfde. Verschillende soorten bloemen worden ook door verschillende insecten bezocht. Dit komt omdat de nectar niet altijd even gemakkelijk bereikbaar is voor alle insecten. Bloemen die plat zijn en omhoog staan worden door veel soorten insecten bezocht. Bloemen met een aparte vorm zoals vingerhoedskruid vaak maar door één soort, in dit geval de hommel. 23. BESTUIVING – DIASERIE Zet de koptelefoons op. Druk op de knop bij de groene sticker. Druk na afloop op de rode knop. Zeg tegen je meester of juf dat je klaar bent met de dia's. Start-opdracht De diaserie legt uit hoe de bestuiving in zijn werk gaat. De ingesproken tekst van de diaserie staat uitgeschreven op blz. 12. Zet na elk groepje de slee terug (eerste dia op het scherm vertonen) en spoel het bandje terug. 24. BESTUIVING – TEKENINGEN Bekijk de tekeningen. Zet ze in de goede volgorde op de plank. Kijk achter het klepje of het klopt. Leg de tekeningen weer door elkaar. De tekeningen laten ongeveer hetzelfde zien als in de diaserie bij de vorige opdracht is vertoond. Het op volgorde zetten is dan ook een verwerking van opdracht 23. 17 In het werkboekje is de tekeningenserie nogmaals opgenomen met een korte kleur-opdracht. 25. ONTWIKKELING ROZENBOTTEL Als de roos bestoven is groeit er een rozenbottel. Hier zie je hoe dat gaat. Zet de potjes in de volgorde waarin de rozenbottel groeit. Als je het goed deed staat er nu een woord. Zet de potjes weer door elkaar. Veel planten verpakken hun zaden in een vrucht. Deze zorgt er vaak voor dat het zaad op een nieuwe plaats terecht kan komen. Bij de roos is duidelijk te zien dat na de bloei de rozenbottel groter wordt en uiteindelijk rood. 26. VRUCHT BOTERBLOEM Bekijk de vrucht van de boterbloem. Teken hem na in je boekje. Start-opdracht 27. DOORSNEDE APPEL Bekijk de doorgesneden appel. Zet in je boekje de namen op de goede plaats. Kijk je antwoord na. Ieder kent de doorgesneden appel. Het is daarom een goed voorbeeld om nog even aandacht te schenken aan de begrippen die bij een vrucht horen. 28. ZAADVERSPREIDING Zaden moeten naar een plek waar ze kunnen groeien. Bekijk de video. Spoel de band na afloop terug. Kijk naar de zaden in de doosjes. Weet je wie ze naar een andere plek brengt? Zet ze bij de goede tekening. Zaden met pluizen en hele lichte zaden worden door de wind verspreid. Veel waterplanten hebben zaden die goed blijven drijven en zo door de waterstroom meegevoerd worden naar een nieuwe plek. Eikels, kastanjes en beukennootjes worden onder andere door eekhoorns De vruchtjes van de boterbloem bestaan uit een verzameling zaadjes die gemakkelijk loslaten. 18 Als je het goed hebt gedaan vormen de letters op de doosjes een woord. Zet de doosjes weer door elkaar. meegenomen en als wintervoorraad verstopt. Als de plek vergeten wordt kan het zaad daar kiemen. Bessen worden door veel vogels gegeten. Met het zaad in de bes gebeurt niets in de vogelmaag en het wordt na een dag op een andere plaats uitgepoept. Er zijn ook zaden die kleven of haakjes hebben. Die blijven gemakkelijk aan de vacht van een dier haken (of aan onze kleren). Ergens anders raken ze weer los. 29. ZAADVERSPREIDING BOTERBLOEM Neem elk één zaadje van de boterbloem mee naar opdracht 1. Ga daar verder. Ook de boterbloemzaadjes komen op een andere plek terecht. Hier zorgen de kinderen er zelf voor. Zo overbruggen ze de "winterperiode" waarna ze verder gaan met het ontkiemen. 19 Uitbeelden van de ontwikkeling van de plant. (Idee om in de klas uit te voeren, sluit aan bij opdracht 4) Bij deze opdracht gaan we uitbeelden hoe een plantje uit een zaadje komt. Dit noemen we het kiemen van het zaadje. We stellen ons voor dat onze benen de wortels van de plant zijn; onze rug wordt de stengel; onze armen zijn de bladeren en ons hoofd is een hele mooie bloem. De plant begint als klein zaadje, waar de wortel, de stengel en de bladeren al in zitten. Doe nu net alsof je een heel erg klein zaadje bent. Blijf daarbij op je stoel zitten en trek je benen heel dicht tegen je aan. Uit dat zaadje komen nu eerst de wortels tevoorschijn. De wortels groeien naar beneden de grond in. Door de wortels staat de plant stevig in de grond. (Zet ze maar goed op de grond). Met de wortels haalt de plant voedsel uit de bodem, waardoor hij kan groeien. De wortels worden steeds langer en de stengel komt uit het zaadje omhoog. (Ga maar langzaam staan). Niet alle planten hebben dezelfde soort stengel. Sommige planten hebben een hele stevige stengel en andere een slappere. (Doe eerst maar eens een slappe stengel na......, nu een stevige). De stengel wordt steeds langer, maar de bloemknop hangt nog naar beneden. Terwijl de stengel groeit, gaan de blaadjes langzaam open. Omdat de plant veel licht nodig heeft om zijn eten klaar te maken, keert hij zijn blaadjes naar het licht toe. Dat eten gebruikt de plant om te groeien. En wanneer de plant groot is, komt de bloemknop omhoog. (Laat hem maar tevoorschijn komen). Eerst is die bloemknop nog dicht, maar later gaat hij langzaam open en wordt een hele mooie bloem. (Trek nu maar je mooiste gezicht en stel je daarbij de mooiste bloem voor die je kent). Zo staat de plant daar een hele tijd te genieten van het zonnetje. Als de zomer dan voorbij is en het weer wordt slechter, dan heeft hij het allemaal niet meer zo naar zijn zin. De plant wordt oud en begint te verdorren. Langzaam schrompelt hij helemaal in elkaar en gaat hij dood. Vraag: Welke bloem heb je uitgebeeld? 20 Tekst diaserie over bestuiving 0 Deze diaserie gaat over bestuiving. Bestuiving is nodig om zaad te krijgen. Op de dia's zie je de bestuiving van de klaproos. Bij andere bloemen gebeurt ongeveer hetzelfde. 1 Veel bloemen zoals deze klaprozen, hebben fel gekleurde kroonbladeren. Zo kunnen bijen zien dat er wat te halen valt. 2 Onder in de bloem zit nectar. Dit is lekker eten voor bijen en andere insecten. 3 Midden in de bloem zit de stamper. 4 Daarom heen staan meeldraden. 5 Boven in de meeldraden zitten stuifmeelkorrels. 6 Als de bloem bloeit komen de stuifmeelkorrels uit de meeldraden. De stuifmeelkorrels zijn heel klein, ze zien er uit als geel poeder. 8 Een bij komt nectar halen. De stuifmeelkorrels kleven aan het lijf en de achterpoten van de bij. 9 De bij vliegt naar de volgende bloem om nog meer nectar te halen. 10 Een aantal stuifmeelkorrels die de bij meenam, blijven plakken op de stamper van deze bloem. 11 Binnenin de stamper liggen eicellen. Ze zijn hier als blauwe rondjes getekend. De stuifmeelkorrels maken een buisje naar beneden en komen zo bij een eicel terecht. 12 Een eicel en een stuifmeelkorrel maken samen een zaadje. 13 De klaproos is uitgebloeid. Er blijft een vrucht over, vol zaadjes. 14 De zaadjes van de klaproos zijn nu klaar. De vrucht gaat van boven open. Bij harde wind zwiept de stengel heen en weer, zodat de zaadjes er uit weg waaien. 21 22