Document 1 Lieven Bauwens (1769-1822) Document 2 De

advertisement
Document 1
Lieven Bauwens (1769-1822)
De Mule Jenny
an
t
Document 2
yn
Standbeeld van Lieven Bauwens, opgericht in 1885 op het
gelijknamige plein in Gent.
©
Pl
De Mule Jenny of de Spinning
Mule van Samuel Crompton uit
1779 kon een draad produceren
die sterk en dun was. Toen
later de stoommachine haar
intrede deed, kon de Mule Jenny
daardoor worden aangedreven.
De katoenproductie schoot
omhoog. De import van ruwe
katoen in Engeland steeg van
6 miljoen pond in 1775 naar 60
miljoen pond dertig jaar later.
Document 3
De industriestad Gent
De Franse schrijver Alexandre Dumas (1802-1870) arriveerde op 13 augustus 1838 als een van de
eersten per trein in het Gentse Zuidstation. Dumas noemde Gent ‘het Manchester van België’
en beschreef enthousiast zijn bezoek aan een textielbedrijf in de stad.
Gent, het Manchester van België, bezat in 1829 amper achthonderd ‘looms’, vandaag zijn het er vijfduizend.
Die looms zijn stoommachines die per week vier stukken katoen weven van telkens vijfenzeventig el lang.
Om de losse draden van twee looms aan elkaar te knopen volstaat een kind van vijf jaar, zodat een kind
samen met twee machines zorgt voor een productie van acht stukken katoen op acht dagen tijd. Wanneer
u bijvoorbeeld de werkplaatsen van de heren Hemptinne en Voortman bezoekt, en ze voor u willen doen
wat ze voor mij deden - en daar twijfel ik niet aan - dan zal de aanblik u met verstomming slaan. Voor uw
ogen zal op een uur tijd een baal ruwe katoen worden gereinigd, gesponnen, geweven, bedrukt, gedroogd,
gesteven, geplooid en, indien u in het gezelschap bent van een vrouw, dan zal binnen nog een uur die vrouw
de werkplaats kunnen verlaten, gekleed in de stof die voor uw ogen bewerkt werd ...
30
2.1
De 19de eeuw:
eeuw van de burgerij en Europa
Hoofdstuk 2
De industrialisatie, een verhaal zonder einde (18de - 21ste eeuw)
De Eerste Industriële Revolutie (vanaf circa 1750)
De Gentenaar Lieven Bauwens (1769-1822) is de zoon van een welgestelde leerlooier. Aan
het eind van de 18de eeuw reist hij enkele keren naar Engeland. Daar raakt hij onder de
indruk van de technologische vernieuwingen in de textielsector. Hij wil vooral meer te weten
komen over de mule jenny of de spinning mule, een snelle machine die zowel sterkere als
fijnere draden kan spinnen. De nieuwe technologie wordt angstvallig beschermd, zo willen de
Engelsen hun voorsprong behouden op de rest van Europa. Maar Bauwens is een sluwe vos die
van aanpakken weet. Samen met zijn broer begint hij een handeltje in koloniale producten;
in werkelijkheid is het bedrijfje een dekmantel om aan industriële spionage te doen. Hij
gebruikt zijn Engelse zakenrelaties om in het geheim onderdelen van een spinmachine te
kopen. Weggestopt in kisten suiker of balen koffie worden die naar het vasteland gesmokkeld.
Bauwens slaagt er zelfs in enkele tientallen ervaren Engelse spinners en technici over te halen
- met mooie beloftes van geld en rijkdom - hun land te verlaten en voor hem te komen werken.
Maar dat blijft niet onopgemerkt. In november 1798 verklikt de vrouw van een arbeider
Bauwens’ plannen aan de politie. De Gentenaar moet Engeland halsoverkop verlaten. Op het
Kanaal wordt de achtervolging ingezet. Bauwens weet slechts op het nippertje te ontsnappen.
Engelse rechters veroordelen hem bij verstek tot de doodstraf. Al zijn bezittingen in Engeland
worden verbeurdverklaard. Uiteindelijk lukt het Bauwens toch de gesmokkelde mule jenny
weer aan de praat te krijgen. De industriële katoenproductie op het vasteland kan nu
beginnen. Rond 1800 richt hij drie mechanische katoenspinnerijen op, de eerste vlakbij Parijs,
de tweede in Gent, gevolgd door een spinnerij in Drongen. Er staat geen maat op Bauwens’
succes. In 1810 komt keizer Napoleon in hoogsteigen persoon zijn Gentse fabriek bezoeken.
Maar na de val van Napoleon in 1815 loopt het toch nog slecht af: Bauwens gaat failliet en moet
het zakenleven vaarwel zeggen. In 1822 sterft hij eenzaam en berooid in Parijs. Toch leeft hij
voort als pionier van de mechanische katoennijverheid. Dankzij het katoen wordt Gent in de
vroege 19de eeuw een van de belangrijkste centra van de Eerste Industriële Revolutie.
Pl
an
t
yn
!
Waarom was Lieven Bauwens er zo op gebrand om de Engelse spinmachine naar het
vasteland te brengen? Welke voordelen bood die machine?
Hoe kwamen de Engelsen ertoe de eerste machines te ontwerpen? Welke voorwaarden
maakten die ingrijpende verandering in de productiemethode mogelijk?
In welke nijverheden werden de eerste machines gebruikt?
Welke machines, energiebronnen en materialen staan symbool voor de Eerste Industriële
Revolutie?
Welke regio’s op het vasteland industrialiseerden als eersten?
Waarom bleef de verspreiding van de industriële revolutie aanvankelijk beperkt?
©
?
Ca. 1775
Stoommachine
van James Watt
vanaf 1800
Eerste machines
in Gent
vanaf 1840
Spoorwegrevolutie
vanaf 1870
Tweede Industriële
Revolutie
Eerste Industriële Revolutie
1650
1700
1750
1733
1763
Ca. 1700
Vliegende Spinning
Eerste
jenny
stoommachines schietspoel
Hoofdstuk 2
1800
1850
1900
1779
vanaf 1799
Mule Eerste machines
jenny in Verviers
De industrialisatie, een verhaal zonder einde (18de - 21ste eeuw)
31
Document 5
Zone 1
Engeland
de Nederlanden
Zone 2
Frankrijk
Spanje
Italië
Zone 3
Duitsland
Zwitserland
Scandinavië
Zone 4
Rusland
Polen
Tsjechoslowakije
Hongarije
7.4
7.3
6.7
9.3
10.1
11.1
6.7
6.2
6.3
7.0
6.2
4.0
4.4
4.5
4.1
4.1
5.1
5.4
3.9
4.3
4.0
3.8
3.5
4.7
-
yn
1500-1549
1550-1599
1600-1649
1650-1699
1700-1749
1750-1799
1800-1820
Gemiddelde opbrengstfactoren van tarwe, rogge en gerst, 1500-1820
Geboorte- en sterftecijfers in Engeland, 1721-1871
Pl
42
41
40
39
38
37
36
35
34
33
32
31
30
29
28
27
26
25
24
23
22
21
an
t
Document 4
1721
1731
1741
1751
1761
1771
1781
1791
geboorten per duizend inwoners
De Beurs van Londen
©
Document 6
De Beurs van Londen, gravure van
Wenzel Hollar, 1644. De Engelse
tekst zegt dat de Londense beurs de
Antwerpse beurs die ze haar moeder
noemt, ver overtreft. Dat kwam met
de werkelijkheid overeen: Engeland
groeide vanaf de 17de eeuw uit tot
een sterke handelsmogendheid
waarin steeds meer geld geïnvesteerd
werd in de groothandel.
32
1801
1811
1821
1831
1841
sterfte per duizend inwoners
1851
1861
1871
De 19de eeuw:
eeuw van de burgerij en Europa
A
Enkele oorzaken [doc. 1, 4 - 6]
De industriële revolutie* begon in het 18de-eeuwse Engeland. Daar deden zich enkele
ingrijpende veranderingen voor in de traditionele agrarisch-ambachtelijke samenleving.
Al vanaf de 16de eeuw nam de Engelse landbouwproductie geleidelijk toe. Er werden
meer gronden benut en de landbouwmethodes verbeterden. Bovendien raakte de
aardappel algemeen verspreid. Historici spreken van een agrarische revolutie*. Die
maakte het mogelijk dat minder landbouwers meer en beter voedsel produceerden. Maar
onvermijdelijk groeide ook de werkloosheid.
yn
De betere voeding leidde tot een stijging van de levensverwachting: de kindersterfte
daalde en de mensen leefden langer. Betere medische kennis en hygiëne versnelden
nog de bevolkingsgroei. Daarom spreken we van een demografische revolutie*. Door
de bevolkingstoename steeg de vraag naar grondstoffen en nijverheidsproducten zoals
steenkool en kleding. Het werkloosheidsprobleem werd bovendien nog groter. Maar
precies de beschikbaarheid van grote groepen werkzoekenden bleek een noodzakelijke
voorwaarde voor de start van de industriële revolutie.
an
t
Handige kooplieden bouwden op het platteland, en ook in de stad, een nieuwe,
grootschalige textielnijverheid op: ze lieten arme boeren en ambachtslui op zoek naar
een bijverdienste draad of geweven stoffen fabriceren die ze nadien zelf verhandelden.
Zo kwam de plattelandsnijverheid tot een belangrijke uitbreiding. Hier en daar brachten
die kooplieden-ondernemers hun arbeiders samen in gezamenlijke werkplaatsen,
manufacturen genaamd. Het systeem werkte los van de stedelijke beroepsverenigingen.
Zo ondermijnde het de macht en de voorrechten van de traditioneel denkende gilden en
maakte het de weg vrij voor nieuwe productiemethodes.
©
Pl
De Britse eilanden werden in de 18de eeuw de belangrijkste zeevarende mogendheid, met
kolonies in Amerika en Azië. Die kolonies leverden grondstoffen als katoen en wol maar
ook afgewerkte producten als Indische katoentjes. De overzeese handel maakte Engeland
rijker, en vooral de burgerij profiteerde daarvan. Zij investeerde immers geld in de
groothandel: het handelskapitalisme* floreerde. De handel stimuleerde ook de zoektocht
naar betere transportmogelijkheden in Engeland. Dat resulteerde in een ware ‘canal
fever’ (kanaalkoorts). Op de nieuwe kanalen gebeurde het transport met schepen die door
paarden die op de dijk liepen, voortgetrokken werden. De steden werden verbonden met
rechte en deels verharde steenwegen. Postkoetsen of diligences maakten er gebruik van
om reizigers te vervoeren.
Kortom, Engeland ontwikkelde zich als eerste West-Europese natie tot een meer
commercieel ingestelde samenleving.
Ten slotte groeide in Engeland de kritiek op de verstikkende greep van de overheid op
de economie (mercantilisme). Ook de strikte arbeidsreglementering van de gilden werd
als een rem op de economische ontwikkeling beschouwd. Binnenlandse tolheffingen
maakten het goederentransport duur en tijdrovend. In 1776 publiceerde de Schotse
econoom Adam Smith een baanbrekend werk: Inquiry into the causes and nature of
the wealth of nations. Daarin stelde hij onder meer dat grotere individuele vrijheid
de economische ontwikkeling bevorderde en tot meer gemeenschappelijke welvaart
leidde. Zo legde Smith de theoretische basis voor het economisch liberalisme* en de
vrijemarkteconomie. Niet de overheid maar de wet van vraag en aanbod moest - als een
‘invisible hand’ - de economie regelen.
Op politiek vlak was Engeland een voor die tijd vrije maatschappij die individueel
ondernemen aanmoedigde. De parlementaire monarchie kreeg er geleidelijk aan gestalte,
Hoofdstuk 2
De industrialisatie, een verhaal zonder einde (18de - 21ste eeuw)
33
De Spinning Jenny
De balans spinnen-weven
©
Pl
Document 8
an
t
James Hargreaves, een timmerman-wever,
ontwierp in 1764 een toestel dat meerdere
draden tegelijk spon, eerst 8, later een
veelvoud daarvan. Het nadeel van die
Spinning Jenny was dat de geproduceerde
draad snel brak omdat het toestel
aangedreven werd door mankracht, in de
praktijk veelal vrouwkracht.
yn
Document 7
34
B
Machines en fabrieken [doc. 1, 3, 7 - 12]
Pl
an
t
yn
De eerste machines werden in de mijnen ingezet om welwater uit de schachten op
te pompen, maar de katoennijverheid in Engeland was de eerste sector waar de
machinale productie echt doorbrak. Dat was geen toeval. De stedelijke ambachtslui en
de plattelandsnijverheid konden de stijgende vraag naar goedkope kleding en andere
textielstoffen immers niet beantwoorden. Bovendien ondervonden ze toenemende
concurrentie van de ingevoerde Indische katoentjes die veel kleurrijker en goedkoper
waren. Daarom zochten sommige vaklui naar nieuwe technieken om katoenen stoffen
sneller te produceren: de vliegende schietspoel werd in 1733 uitgevonden maar raakte
pas na 1760 algemeen verspreid. Mechanische spinnewielen, zoals de spinning jenny de naam is waarschijnlijk afgeleid van ‘engine’ - deden in de tweede helft van de 18de
eeuw hun intrede. Die machines sponnen meerdere draden tegelijk, wat de productie
deed stijgen. De spinning mule of mule jenny kon zowel sterkere als fijnere draden
spinnen. Het duurde niet lang voor ook de eerste mechanische weefgetouwen ingezet
werden. De nieuwe machines evolueerden snel, waardoor de kwaliteit van garen en
weefsels verbeterde. De eerste textielmachines werden nog aangedreven door traditionele
energiebronnen als mankracht, paardenkracht, wind- en waterkracht. Naarmate er meer
machines ingezet werden, vergrootte echter het energieprobleem. Tekort aan energie was
de belangrijkste remmende factor voor de nijverheid tot dan toe. De stoommachine van
James Watt (circa 1775-1780) doorbrak die schaarste. Watt slaagde erin de op- en neergaande
beweging van de stoompomp - gebruikt om welwater op te pompen - om te zetten in
een draaiende. Die roterende kracht werd door middel van riemen op diverse machines
overgedragen. De uitvinding van de stoommachine, de eerste mechanische energiebron,
betekende de echte start van de industriële revolutie.
©
De nieuwe machines werden ondergebracht in een grote productieruimte: de fabriek. De
eerste fabrieken stonden in de steden. Daar waren immers voldoende gebouwen, zoals
verlaten kloosters. De meeste steden lagen bovendien aan steenwegen of kanalen, wat het
transport van grondstoffen en afgewerkte producten vergemakkelijkte. In de fabrieken
bedienden arbeiders de machines. De industrialisatie leidde tot een snelle groei van de
stedelijke bevolking, ten nadele van het platteland.
Tegelijk groeide in de 18de eeuw de nood aan nieuwe brandstoffen. Sinds mensenheugenis
was hout de meest gebruikte brandstof en het belangrijkste constructiemateriaal. Onder
meer huizen en meubels, karren, koetsen en schepen werden uit hout vervaardigd. Zelfs
de eerste machines waren van hout. De bevolkingsgroei en de industriële ontwikkeling
versnelden echter de ontbossing en leidden tot een nijpend houttekort. Daarom werd
steeds vaker steenkool gebruikt, zowel privé als industrieel. Dankzij de stoommachine
kon men het welwater beter oppompen en diepere steenkoollagen aanboren. Abraham
Darby (1710) ontdekte bovendien een methode om steenkool te zuiveren (distilleren) tot
cokes. Toen dat procedé verspreid raakte, maakte steenkool haar opgang als brandstof
voor de ijzerindustrie. Zij leverde dankzij de hogere temperaturen zuiverder en sterker ijzer
op. IJzer en steenkool - de zogenaamde zware industrie - vormden samen met textiel de
belangrijkste sectoren van de Eerste Industriële Revolutie.
Hoofdstuk 2
De industrialisatie, een verhaal zonder einde (18de - 21ste eeuw)
35
De 19de eeuw:
eeuw van de burgerij en Europa
waardoor er meer ruimte kwam voor burgerlijke vrijheden en dus ook voor privé-initiatief
en vrije concurrentie. In het parlement maakten de rijke burgers de nieuwe wetten. Zij
wilden hun leven zelf in handen nemen. Winst maken en rijkdom vergaren werden na
te streven idealen. In de 19de eeuw werd het machtige ‘British Empire’ voorstander van
internationale vrijhandel.
De stoommachine van Watt
an
t
yn
Document 9
Pl
Aan het begin van de 18de eeuw bouwde Thomas Newcomen een ‘vuurpomp’. De machine
maakte een op- en neergaande beweging doordat men een cilinder achtereenvolgens verhitte
en afkoelde. James Watt (1736-1819), een instrumentenmaker uit Glasgow, ontwikkelde zijn
stoommachine in de jaren 1770 na de reparatie van een Newcomenpomp. Zijn machine
verloor minder energie en was breder toepasbaar omdat ze de op- en neergaande beweging
omzette in een draaiende beweging. Daardoor kon de stoommachine ook ingezet worden als
aandrijfkracht in de textielnijverheid, de ijzerindustrie en later in de transportsector.
©
Document 10 De stoomtrein
Vanaf 1800 werd onderzoek gedaan naar een
stoommachine die trekkracht kon leveren. In
1814 verscheen de eerste locomotief. Op 27
september 1825 reed in Noordoost-Engeland de
eerste stoomtrein die passagiers vervoerde. De
Rocketlocomotief van ingenieur en
mijndirecteur George Stephenson werd alom
bewonderd (tekening uit 1829).
36
België: pionier op het vasteland [doc. 2 - 3]
an
t
yn
Na Engeland verspreidde de industriële revolutie zich met enkele decennia vertraging in
West-Europa. België speelde een voortrekkersrol, al bleef de industrialisatie aanvankelijk
beperkt tot enkele Waalse regio’s (Luik-Verviers en Bergen-Charleroi) en Gent.
Enkele pioniers brachten rond 1800 de machine naar België. In Gent maakte Lieven
Bauwens gebruik van Engelse spinmachines om een mechanische katoennijverheid op
gang te brengen. Maar in de rest van Vlaanderen bleef de huisnijverheid bestaan. De
vele tienduizenden ambachtelijke vlasspinsters en linnenwevers voelden zich bedreigd
en verzetten zich met hand en tand tegen de mechanisatie. Pas vanaf 1820 vond de
weefmachine aangedreven door stoomkracht (de powerloom) haar weg naar Gent en nam
de industrialisatie in de katoensector een hoge vlucht.
Ongeveer gelijktijdig daarmee zette de Engelsman William Cockerill in Verviers bij Luik
de eerste stappen naar de mechanische wolnijverheid. In 1810 waren er in de streek rond
Luik al zes gemechaniseerde wolspinnerijen. Ze namen de helft van de wolproductie voor
hun rekening. Voor de andere helft waren 108 ambachtelijke spinnerijen nodig. Door de
mechanisatie verminderde het aantal bedrijven: tussen 1800 en 1810 zelfs met een derde.
De productie steeg maar het aantal arbeiders bleef hetzelfde. Een vergelijkbare evolutie
voltrok zich in de Luikse ambachtelijke ijzer- en wapenindustrie. Cockerills zoon, John,
bouwde er de ijzer- en steenkoolindustrie op, met hoogovens en stoommachines. Weldra
leidde de familie Cockerill een industrieel imperium dat op grote schaal textiel, kolen, ijzer
en machines voortbracht.
In de steenkoolmijnen van de Borinage (tussen Bergen en Charleroi) voltrok de
mechanisatie zich in het begin van de 19de eeuw in een hoog tempo. De steenkoolproductie
verdubbelde in de jaren 1820. Toch bleef de oude houtskoolverbranding in België nog tot in
de late jaren 1830 duidelijk belangrijker dan de cokesverbranding.
©
Pl
Kortom, de industrialisatie verspreidde zich aanvankelijk eerder moeizaam. De eerste
machines werkten nog niet optimaal en waren erg duur. Kapitaalkrachtige burgers
zagen de industrie niet altijd als een interessante investeringsmogelijkheid. Vaak gingen
fabrieken failliet, de risico’s waren hoog. Velen stonden dus aarzelend en zelfs vijandig
tegenover de beginnende industrialisatie, maar anderen bewonderden de vernieuwingen
en wilden ertoe bijdragen.
Hoofdstuk 2
De industrialisatie, een verhaal zonder einde (18de - 21ste eeuw)
37
De 19de eeuw:
eeuw van de burgerij en Europa
C
an
t
yn
Document 11 Mijnbouw
Pl
Beeld van de Hettonkolenmijn bij het Engelse Durham, die was voorzien van stoommachines
en stoomlocomotieven. Litho van J.D. Harding, omstreeks 1820.
Document 12 Industrie, mens en natuur
©
Niet iedereen was onder de indruk van de gevolgen van de industrialisatie. John Byng (17431813, conservatief en plattelandsliefhebber) vertelde wat hij voelde toen hij tijdens een tocht
door Noord-Yorkshire op een van Richard Arkwrights fabrieken bij Askrigg stuitte (circa
1793). Arkwright bouwde in 1769 zijn waterframe, een spinmachine die door waterkracht
aangedreven werd, wat later door stoomkracht.
Wat elke indruk van landelijkheid definitief de kop ingedrukt heeft, is de oprichting van een katoenfabriek
aan de ene kant, waardoor het panorama en de stilte verwoest zijn. (...) De mensen hebben inderdaad werk,
maar zijn allemaal ten prooi gevallen aan de ijzeren greep van de massa. (...) Op momenten dat mensen niet
in de fabriek werken, leven ze zich uit door te stropen, te plunderen en door losbandig gedrag. Sir Richard
Arkwright mag zijn familie en het land dan veel rijkdom hebben opgeleverd, maar als toerist verfoei ik
zijn plannen die doorgedrongen zijn tot iedere rustieke vallei en die de loop en schoonheid van de natuur
vernietigd hebben.
38
Pl
an
t
yn
De Eerste Industriële Revolutie werd in Engeland in de tweede helft van de 18de
eeuw door verschillende factoren in wisselwerking met elkaar op gang gebracht:
de vernieuwde landbouw en de daarmee gepaard gaande bevolkingsgroei, de
plattelandsnijverheid, de aanwezigheid van grondstoffen in Engeland zelf en in de
kolonies, de toenemende internationale handel, voldoende kapitaal, de verbetering van
het transport, het liberalisme van Adam Smith en de parlementaire democratie. De
aanzet van die verschuiving werd gegeven door ondernemende mensen uit de mijnbouw
en de textielnijverheid, die naar efficiëntere productiemethodes zochten. Ze vonden
die in nieuwe machines. Met de machine deed ook een krachtiger energiebron (de
stoommachine) haar intrede. Een andere brandstof (steenkool) en ijzer van betere kwaliteit
vervolledigden het plaatje. De nieuwe machines werden in fabrieken geplaatst waar
arbeiders ze bedienden.
In de aanvangsfase bleef de invloed van de eerste industriële ontwikkelingen beperkt.
De start van de industrialisatie verliep traag. Drie regio’s op Belgisch grondgebied
industrialiseerden als eersten op het Europese vasteland. In Gent en Verviers namen de
pioniers Lieven Bauwens en William Cockerill het initiatief. In de Borinage werden de
steenkoolmijnen in snel tempo gemechaniseerd.
Op termijn had de industriële revolutie spectaculaire gevolgen voor economie en
maatschappij. Het werk werd anders georganiseerd, de productie steeg spectaculair,
fabriekssteden met nieuwe bevolkingsgroepen ontstonden: massa’s arme arbeiders en een
kleine elite van fabriekseigenaars.
Agrarische revolutie
________
©
Demografische
revolutie
Grote toename van de landbouwproductie.
__________________________________
Economisch
liberalisme
_____________________________
Handelskapitalisme
________
Industriële revolutie
Hoofdstuk 2
_______
Snelle en sterke stijging van het bevolkingsaantal.
Ideeëngoed dat pleit voor de vrije markt (vrijhandel, vrije concurrentie
en vrij initiatief). De 18de-eeuwse verlichte denker Adam Smith is de
grondlegger ervan.
Mensen met geld investeerden in de Nieuwe Tijd vooral in de opkomende
groothandel, waarvan ze een hoge winst verwachtten. Door de handel
deed een commercieel-kapitalistische mentaliteit haar intrede, maar de
economie bleef overwegend agrarisch-ambachtelijk.
Overgang van handenarbeid naar gemechaniseerde arbeid en van
huisarbeid naar fabrieksarbeid.
De industrialisatie, een verhaal zonder einde (18de - 21ste eeuw)
39
De 19de eeuw:
eeuw van de burgerij en Europa
Samenvatting
Ford en de lopende band
yn
Document 1
Zij veranderden de wereld
Pl
Document 2
an
t
Vanaf 1913 gebruikte Henry Ford de lopende band voor de productie van zijn model T.
De T-Ford bleef negentien jaar in productie, tot 1927. Er werden meer dan 15 miljoen
exemplaren van verkocht, een record dat pas in de jaren 1970 door de al even legendarische
Volkswagen Kever werd gebroken.
Alexander
Graham Bell
©
James
Watt
Document 3
De trein en het spoorwegnet
a) In Engeland reed in 1825 de
eerste passagierstrein
40
Guglielmo
Marconi
John
Boyd Dunlop
Henry
Ford
De Tweede Industriële Revolutie (vanaf circa 1870 - 1890)
‘The Car That Put The World On Wheels’
In het voorjaar van 1913 trekt John Kelly naar Detroit, het centrum van de Amerikaanse
auto-industrie. Hoewel hij ongeschoold is, vindt hij toch snel werk bij de Ford Motor
Company. Kelly wordt ingeschakeld bij de productie van het nieuwe succesmodel: de T-Ford.
Henry Ford (1863-1947), oprichter van het bedrijf, heeft de fabricage van de T-Ford opgedeeld
in honderden eenvoudige stappen die iedereen kan uitvoeren. Hij wil een goedkope auto
maken voor het grote publiek. Kelly’s taak bestaat erin de achterwielen aan het chassis te
monteren. Elke dag verricht hij in een eindeloze herhaling dezelfde handelingen.
!
Pl
an
t
yn
In oktober 1913 is Kelly getuige van een revolutionair experiment. Om de productie op
te voeren, besluit Henry Ford de auto’s in aanbouw op een lopende band te plaatsen. De
arbeiders hoeven nu niet langer van het ene chassis naar het andere te lopen, wat veel
tijdverlies betekende. Voortaan komt de auto in aanbouw naar hen toe. Ook alle onderdelen
worden mechanisch aangevoerd. In het nieuwe systeem heeft Kelly nog maar enkele
tientallen seconden de tijd om de wielen te plaatsen voor de band weer voortrolt. Het tempo is
moordend. Dankzij de lopende band weet Ford in 1914 de productietijd van een auto tot 1 uur
en 33 minuten te beperken. De fabriek produceert steeds meer auto’s en boekt recordwinsten.
Om zijn personeel te motiveren, verdubbelt Ford datzelfde jaar het loon tot 5 dollar per dag.
Voor de consument wordt de T-Ford steeds goedkoper. In de jaren 1920 kost het T-model
minder dan 300 dollar, ongeveer 30 % van de oorspronkelijke verkoopprijs. Fords droom:
massaproductie met hoge lonen en lage prijzen wordt realiteit. In de nieuwe River Rouge
Plant, de grootste fabriek ter wereld, bouwt Ford meer dan 2 000 auto’s per dag, er werken
80 000 mensen. In 1924 rolt de tien miljoenste T-Ford van de band. Om dat te vieren, laat
het bedrijf een reclamekaravaan van New York naar San Francisco rijden. Dankzij het
Fordspaarplan heeft ook John Kelly intussen een eigen auto kunnen kopen. In de weekends
rijdt hij met het gezin naar het platteland. Kelly verdient nu meer geld dan hij ooit voor
mogelijk hield. Zijn bewondering voor Henry Ford is grenzeloos.
Wat maakte de T-Ford zo bijzonder?
Welke factoren zorgden voor de definitieve doorbraak van de industriële revolutie?
Waarom was er nood aan een tweede elan?
Welke waren de technologische vernieuwingen van de Tweede Industriële Revolutie?
Hoe veranderden die vernieuwingen de industrie en welke impact hadden ze op het
dagelijkse leven?
Welke economische tendensen kenmerkten het industrieel kapitalisme?
©
?
ca. 1880
Elektriciteit
en staal
Tweede
Industriële Revolutie
1750
1800
ca. 1750
Begin Eerste
Industriële
Revolutie
Hoofdstuk 2
1850
vanaf 1840
vanaf 1870
Spoorwegrevolutie Crisis
en doorbraak
vanaf 1879
industrialisatie
Gloeilamp
(Edison)
1900
1950
1913
T-Ford en
lopende band
De industrialisatie, een verhaal zonder einde (18de - 21ste eeuw)
2000
ca. 1980
Begin Derde
Industriële
Revolutie
41
De 19de eeuw:
eeuw van de burgerij en Europa
2.2
b) Ontwikkeling van het spoorwegnet in Europa 1850-1870
Berlijn
Warschau
Antwerpen
Londen
Luik
Praag
Parijs
Wenen
Bordeaux
Milaan Venetië
Budapest
yn
Lyon
Marseille
©
Pl
an
t
Napels
c) Ontwikkeling van het spoorwegnet in de wereld 1840-1900
Ontwikkeling van her spoorwegnet in de wereld, 1840-1900
Europa
1840
1850
1870
1900
42
3 000
24 000
103 000
275 000
Amerika
Azië
Australië
Afrika
5 000
15 000
94 000
401 000
8 000
64 000
2 000
25 000
2 000
16 000
Totaal
8 000
39 000 km
209 000 km
781 000 km
De industriële doorbraak in West-Europa [doc. 1 - 6]
an
t
yn
De aanleg van het spoorwegnet bracht vanaf 1840 meer vaart in de industriële
ontwikkeling. Al in 1814 ontwierp George Stephenson de eerste bruikbare stoomlocomotief,
maar het duurde nog enkele decennia voor de trein echt ingeburgerd raakte. De realisatie
van een uitgebreid spoorwegnet was een complexe en dure zaak. Op 27 september 1825
tufte de eerste stoomtrein door Noordoost-Engeland over een afstand van 43 km. Het
Europese vasteland volgde in 1835 met een eerste treinverbinding, die tussen Brussel en
Mechelen. De spoorwegrevolutie - zowel voor het vervoer van passagiers als voor het
transport van grondstoffen en goederen - was niet te stuiten. Van 1840 tot 1850 nam het
aantal kilometers spoorwegen in Europa met 500 % toe. Tussen 1840 en 1910 groeide het
Europese spoorwegnet van 3 900 naar 328 000 km. Ook in de Verenigde Staten, LatijnsAmerika en Azië werden gigantische afstanden door spoorwegen overbrugd.
In 1807 ontwierp de Amerikaanse ingenieur Robert Fulton het eerste bruikbare
stoomschip. Op rivieren en kanalen vervingen stoomschepen weldra de trekschuiten en
zeilschepen. Bovendien kon men rivieren nu stroomopwaarts bevaren. Na 1850 werden
stoomschepen ook op zee ingezet. Eerst gebeurde dat langs de kusten en over korte
afstanden, zoals tussen Oostende en Dover. Maar na 1880 heersten de stoomschepen over
de oceanen. Vooral op de Noord-Atlantische route, tussen Europa en de Verenigde Staten,
werden reusachtige en luxueuze passagiersschepen ingezet. Het tijdperk van de zeilvaart
was onherroepelijk voorbij.
De aanleg van spoorwegen en de bouw van locomotieven en wagons betekende de
definitieve doorbraak voor de zware industrie. In de periode 1846-1873 groeide de
wereldproductie van ijzer met 400 %, die van steenkool met 250 %. Omstreeks 1850 werd de
zware industrie, in opvolging van de textiel, de leidende industriële sector. De industriële
regio’s veranderden grondig van uitzicht. Indrukwekkende fabrieksgebouwen met
ratelende machines en rokende schoorstenen domineerden er het landschap.
©
Pl
Vooral de ondernemende burgerij profiteerde van de industriële doorbraak. Dankzij
het cijnskiesrecht greep ze ook de politieke macht. In de tweede helft van de 19de
eeuw realiseerde het door de burgerij gesteunde liberalisme de triomf van de
vrijemarkteconomie. Allerlei tolheffingen werden afgeschaft (o.a. de Scheldetol in 1863).
De Europese industrielanden sloten handelsovereenkomsten en verlaagden invoerrechten
en douanetarieven. Dankzij de transportrevolutie en de doorbraak van de vrijhandel
konden grondstoffen en industrieproducten over lange afstand en op grotere schaal
worden verhandeld. De wereldhandel vernegenvoudigde tussen 1830 en 1880. Dat leidde
tot meer concurrentie en prijsverlagingen. Voor het eerst ontstond er een wereldeconomie,
met de Europese industrielanden als centrum.
In de industriële economie stond het bezit van kapitaal (geld) centraal. Al vanaf de 16de
eeuw, met de groei van het handelskapitalisme, bracht geld snellere en hogere winsten
op dan grond en ambachtelijke nijverheid. Maar in de loop van de 19de eeuw werd het
industrieel kapitalisme* belangrijker dan het handelskapitalisme. Een ondernemer moest
over voldoende financiële middelen kunnen beschikken voor de bouw van fabrieken, de
aanschaf en het onderhoud van machines en voor de constante aanvoer van grondstoffen.
Daarom vergemakkelijkte de overheid het oprichten van investeringsbanken die
industriëlen langlopende leningen toekenden. Familiebedrijven met beperkte financiële
mogelijkheden werden omgevormd tot naamloze vennootschappen*. Die verkochten
aandelen of winstbewijzen aan beleggers en andere vennootschappen en vergrootten zo
hun financiële armslag. Het nv-statuut bood de ondernemer het grote voordeel dat zijn
persoonlijke eigendom bij een eventueel faillissement van het bedrijf geen risico liep.
Hoofdstuk 2
De industrialisatie, een verhaal zonder einde (18de - 21ste eeuw)
43
De 19de eeuw:
eeuw van de burgerij en Europa
A
Document 4
Productie van gietijzer en staal (in duizend ton)
Gietijzer
Groot-Brittannië
Duitsland
Frankrijk
België
Rusland
V.S.A.
1800
1820
1830
1840
1850
1880
1900
1913
200
40
60
400
90
140
680
100
266
90
75
?
1 400
170
350
95
100
180
2 250
215
406
144
288
574
7 870
2 468
1 725
608
448
3 897
9 103
7 550
2 714
1 019
2 934
14 010
10 424
16 764
5 207
2 485
4 207
31 462
20
1830
1850
1880
1890
1900
1913
Groot-Brittannië
Duitsland
Frankrijk
België
Rusland
V.S.A.
500
70
148
?
?
?
1 000
171
257
?
?
?
3 730
2 018
1 354
132
578
1 267
5 301
3 791
1 406
716
793
4 345
5 981
7 377
1 935
927
2 032
10 300
9 013
16 291
3 592
2 224
3 509
31 802
27,415
23,463
25,531
Pl
20,366
15,887
13,697
12,465
11,362
9,611
5,820
6,324
2,300
1830
44
23,917
27,321
22,389
©
28
27
26
25
24
23
22
21
20
19
18
17
16
15
14
13
12
11
10
9
8
7
6
5
4
3
2
1
Steenkoolproductie in België (in miljoen ton), 1830-1980
an
t
Document 5
yn
Staal
50 60 70 80 90 1900 10 20 30
40 50 60 70 80
De 19de eeuw:
eeuw van de burgerij en Europa
Overheden stimuleerden de geldcirculatie door de geloofwaardigheid van hun nationale
munt te verhogen. De meeste landen introduceerden de gouden standaard, waarbij het
goud in de kluizen van de nationale bank borg stond voor de waarde van het uitgebrachte
(papieren) geld. De goudvoorraad bood in de 19de eeuw nog voldoende groeimarge dankzij
belangrijke vondsten in Californië en Australië.
B
Crisis
C
an
t
yn
De groei van de economie verliep niet gelijkmatig. Voorspoedige jaren werden
afgewisseld met pijnlijke inzinkingen. Zo brak in de jaren 1870 een diepe crisis uit in
de Europese landbouw. De kleine Europese boeren konden onmogelijk concurreren
met de gemechaniseerde en grootschalige Amerikaanse landbouw. Die overspoelde de
Europese markten met goedkoop graan. Tegelijk stokte de groei van de zware industrie.
De spoorwegaanleg verminderde. IJzer bleek niet altijd sterk genoeg en vaak leverde
stoomkracht te weinig energie. Stoommachines waren onvermijdelijk log en vuil en
konden technologisch niet meer worden verbeterd. De vernieuwingen die de Eerste
Industriële Revolutie gerealiseerd had, raakten stilaan uitgewerkt. Investeerders verloren
hun vertrouwen. Tijdens het laatste kwart van de 19de eeuw daalde de groei van de
industrie en de wereldhandel. Prijsdalingen, kleinere winsten en grotere werkloosheid
waren het gevolg. Ingrijpende veranderingen moesten het tij keren. De innovaties van de
Tweede Industriële Revolutie boden het antwoord.
De Tweede Industriële Revolutie [doc. 7 - 9]
Pl
Praktisch ingestelde mensen en eenvoudige werktuigkundigen als Newcomen en Watt
hadden tijdens de Eerste Industriële Revolutie de vernieuwing op gang gebracht. De
crisis van de jaren 1870 werd echter door hoogopgeleide wetenschappers overwonnen.
Wetenschap en industrie werkten aan het eind van de 19de eeuw nauw samen,
waardoor uitvindingen op korte tijd hun weg naar de industrie vonden. Zo kwam
het industrialisatieproces vanaf 1890 in een hogere versnelling. Elektriciteit, staal en
chemie werden de leidende sectoren van de Tweede Industriële Revolutie. Die nieuwe
materialen en energiebronnen garandeerden een hoog rendement en trokken dus nieuwe
investeringen aan.
©
Anders dan stoomkracht was elektriciteit gemakkelijk transporteerbaar, al vereiste dat
wel de bouw van een netwerk met centrales, hoogspanningskabels en transformatoren.
Elektriciteit kan op eenvoudige wijze worden omgezet in licht, warmte of drijfkracht
voor motoren. De toepassingen leken onuitputtelijk. Eind 19de eeuw waren al twee
Amerikaanse fabrieken op drie overgeschakeld op elektrische stroom. Elektriciteit had ook
een enorme impact op het dagelijkse leven, met onder andere telefoon (1876), gloeilamp
(Edison, 1879), strijkijzer (1882), naaimachine (1885), vaatwasser (1886) en wasmachine
(rond 1900). Al volgde de massale verspreiding van die uitvindingen pas na de Eerste
Wereldoorlog.
Daarnaast was staal als superieure variant van het gietijzer een zeer belangrijke
vernieuwing. Staal heeft een lager koolstofgehalte, waardoor het sterker en soepeler is. Zo
gaan stalen spoorrails zes keer langer mee dan gietijzeren en kunnen stalen bruggen veel
grotere overspanningen aan. Vanaf circa 1880 werd het technisch haalbaar en betaalbaar
om staal in grote hoeveelheden te produceren. Door staal in beton te verwerken, ontstond
gewapend beton dat de goede eigenschappen van staal en beton combineerde. Die
innovatie bracht een omwenteling in de architectuur op gang. In New York en Chicago
werden rond 1900 de eerste wolkenkrabbers opgetrokken. Staal maakte ook reusachtige
Hoofdstuk 2
De industrialisatie, een verhaal zonder einde (18de - 21ste eeuw)
45
Document 6
Binnengevaren schepen in de Antwerpse haven
Zeilschepen
Ton
Stoomboten
Ton
Totaal
Ton
1 065
2 158
2 380
1 738
177 980
406 834
689 741
563 202
305
410
1 745
2 730
58 095
139 610
772 865
1 758 359
1 370
2 568
4 125
4 454
236 075
546 444
1 362 606
2 335 601
Document 7
Technologische en industriële innovaties
fotografie (o.m. Louis Daguerre)
1844
telegraaf (Samuel Morse)
1848
beton (Joseph-Louis Lambot)
1857
lift
1859
petroleumlamp (opvolger van olielamp)
1860
maaidorser
1867
dynamiet (Alfred Nobel)
1869
dynamo (Zénobe Gramme)
1872
gewapend beton
1875
schrijfmachine
1876
1885
hogesnelheidsverbrandingsmotor (Gottlieb
Daimler) en benzinemotor (Carl Benz)
1888
luchtband (John Boyd Dunlop)
1890
kunstzijde
1895
bioscoopfilm
1895
röntgenstraling (of x-stralen, Wilhem
Röntgen)
1897
(synthetische) aspirine (geproduceerd door
Bayer)
an
t
1837
yn
1850
1860
1870
1880
draadloos telegraferen over 80 m (Guglielmo
Marconi en William Henry Preece)
telefoon (Alexander Graham Bell)
1898
radio
1878
grammofoonplaat (Emile Berliner)
1903
vliegtuig
1879
gloeilamp (Thomas Edison)
1908
bakeliet (Leo Baekeland)
1880
elektrische wasmachine
1908
T-Ford (Henry Ford)
1880
elektriciteitscentrale
1912
roestvrij staal (Gustav Krupp)
1885
fiets (met kettingaandrijving en
voldoende veilig)
Pl
1897
Document 8
De Eiffeltoren (1889)
©
Deze toren, genoemd naar
ingenieur Gustave Eiffel, werd
opgetrokken uit meer dan 7
000 ton staal. Het gebeurde
naar aanleiding van de
wereldtentoonstelling in Parijs,
die honderd jaar na de Franse
Revolutie georganiseerd werd.
Op de wereldtentoonstellingen
- de eerste vond plaats in 1851
in Londen - presenteerden de
staten hun technologische
innovaties, industriële
producten en economische
sterkte.
46
D
yn
De chemische industrie groeide begin 20ste eeuw uit tot een nieuwe sector. Chemici
slaagden erin steeds meer nieuwe, niet in de natuur voorkomende producten samen
te stellen: kunstmest (Justus von Liebig), verfstoffen, geneesmiddelen (aspirine),
parfums, celluloid (voor foto en film), synthetische kleding, plastics (o.a. bakeliet) en
conserveringsproducten. Dat alles had een enorme impact op het dagelijkse leven. De
nieuwe petroleumsector verwerkte ruwe aardolie onder meer tot benzine. De Duitser
Karl Benz ontwierp in 1885 de eerste auto met een verbrandingsmotor. Olie, die half
zoveel plaats inneemt als steenkool, werd ook de nieuwe brandstof voor onder meer de
scheepvaart en de huisverwarming.
De kapitalistische grootindustrie [doc. 10 - 16]
an
t
De Tweede Industriële Revolutie verspreidde zich over een veel groter gebied. Vooral
de economische groeicijfers van Duitsland waren opmerkelijk. De Duitsers namen
het voortouw in de nieuwe sectoren (o.a. chemie) en staken Engeland voorbij. Ook de
Verenigde Staten overvleugelden Engeland en aan het einde van de 19de eeuw begon
Japan aan zijn industriële opmars.
©
Pl
De Tweede Industriële Revolutie betekende de triomf van het industrieel kapitalisme:
het streven naar meer productie en meer winst (winstmaximalisatie) was de eerste
prioriteit. Dat verklaart de verdere rationalisering* van het productieproces door
automatisering en gestandaardiseerde* massaproductie. De Verenigde Staten waren
daarin toonaangevend. De Amerikaanse ingenieur Frederick Taylor (1856-1915) deed het
voorstel om fabrieksarbeid op te delen: arbeiders moesten zich toeleggen op een aantal zeer
eenvoudige en nauwkeurig omschreven handelingen. Om de arbeiders te motiveren wou
Taylor hen belonen met aanzienlijke bonussen als ze de vereiste productie overschreden.
Het taylorstelsel (taylorisme of ‘scientific management’) leidde tot de invoering van het
lopendebandwerk. De autofabriek van Henry Ford in Detroit paste het systeem in 1913
voor het eerst toe. De lopende band leidde tot een fenomenale toename van de productie.
Tegelijk konden de prijzen dalen. Na de Eerste Wereldoorlog werd de auto het symbool van
de Amerikaanse consumptiemaatschappij, een model dat Europa met enige vertraging
overnam.
In de kapitalistische industrie voltrok de schaalvergroting zich ook door fusies en
overnames. De integratie van bedrijven verloopt verticaal als een bedrijf zijn toeleveringsen verwerkingsbedrijven tracht over te nemen. Zo probeerden staalfabrieken niet
alleen ijzer- en steenkoolmijnen te verwerven maar ook scheepswerven of fabrieken
van spoorwegrails. De integratie verloopt horizontaal als concurrerende bedrijven
prijsafspraken maken en productiequota vastleggen, als ze uiteindelijk zelfs fuseren of een
concurrent overnemen. Horizontale integratie kan de vrije concurrentie uitschakelen en
tot monopolievorming leiden. In de Verenigde Staten worden horizontaal geïntegreerde
bedrijven ‘trusts’ genoemd, in het Nederlands spreekt men van kartels. Bekende
voorbeelden zijn het Amerikaanse U.S. Steel (in 1901 gevormd door bankier J.P. Morgan)
en het Duitse Krupp (bekend van de slogan: ‘Wir machen alles’). In de Tweede Industriële
Revolutie groeiden sommige bedrijven uit tot echte multinationals die tienduizenden
arbeiders werk verschaften en over duizelingwekkend veel kapitaal beschikten.
De bestuurders van die machtige ondernemingen waren zeer invloedrijk, zowel op
Hoofdstuk 2
De industrialisatie, een verhaal zonder einde (18de - 21ste eeuw)
47
De 19de eeuw:
eeuw van de burgerij en Europa
oceaanschepen mogelijk, torenconstructies (Eiffeltoren, 1889) en hangbruggen met een
lengte van meer dan 1 km (Golden Gate Bridge, 1937). Ten slotte leidde het gebruik van staal
tot een revolutionaire vernieuwing van de bewapening, met onder meer zware kanonnen
en tanks.
Document 9
Siemens
Het Berlijnse Siemensbedrijf, een van de
groten uit de elektriciteitsindustrie,
aan de vooravond van de Eerste
Wereldoorlog.
1880
1900
1913
1928
1938
22,9
14,7
8,5
7,8
7,6
4,4
2,5
18,5
23,6
13,2
6,8
8,8
4,7
2,5
13,6
32,0
14,8
6,1
8,2
4,4
2,4
9,9
39,3
11,6
6,0
5,3
2,7
10,7
31,4
12,7
4,4
9,0
2,8
an
t
Groot-Brittannië
Verenigde Staten
Duitsland
Frankrijk
Rusland
Oostenrijk - Hongarije
Italië
yn
Document 10 Relatief aandeel van verschillende mogendheden in de wereldproductie
(in procenten), 1880-1938
Document 11 De samenstelling van de Belgische beroepsbevolking, 1850-1980
Pl
Procent van de Belgische beroepsbevolking werkzaam in de
©
landbouw
1850
industrie
1900
1950
Document 12 Reclame voor Belgische industrieproducten
Poster uit 1907 door Raymond Tournon
met daarop de producten die FN, de
bekende wapenfabrikant uit het Luikse,
de burger in vredestijd aanbood:
jachtgeweren, fietsen, motoren en
zelfs auto’s.
48
handel en
diensten
1980
De 19de eeuw:
eeuw van de burgerij en Europa
economisch als op politiek vlak. Indien nodig aarzelden ze niet om politici onder druk te
zetten om ‘juiste beslissingen’ te nemen.
De industriële maatschappij verschilde totaal van de vroegere agrarisch-ambachtelijke
samenleving. Vóór de industriële revolutie wisselde beperkte economische groei af met
stilstand en achteruitgang. Voedselcrises maakten de aarzelende bevolkingsgroei weer
ongedaan. De meeste mensen waren met weinig tevreden en poogden vooral in leven
te blijven. De industriële maatschappij daarentegen beleefde over een lange termijn
gezien een aanhoudende economische én demografische groei. Die leidde tot een nooit
gezien stijging van de welvaart bij een vrij groot deel van de bevolking, althans in de
industrielanden. De voortdurende technologische vernieuwingen, de rationalisering
van het productieproces en de schaalvergroting in de industrie maakten die vooruitgang
mogelijk.
©
Pl
an
t
yn
Toch bleef de kapitalistische economie in de greep van periodiek weerkerende crises
(golfbewegingen). In de oude landbouwsamenleving werd een crisis door schaarste
(ten gevolge van misoogsten, oorlogen en/of epidemieën) veroorzaakt. In de industrieelkapitalistische maatschappij daarentegen lag overproductie aan de basis van een crisis. Als
het aanbod de vraag overtrof, leidde dat onvermijdelijk tot inkrimping van de productie
en groeiende werkloosheid. Die cyclus verliep volgens een vrij regelmatig patroon van 7
tot 11 jaar. Economen noemen die op- en neergaande beweging de conjunctuur. Daarnaast
tekenden zich ook golven op zeer lange termijn af. Een van de meest bekende indelingen
is die van de Rus Nikolai Kondratieff (1892-1938) die sinds de industriële revolutie periodes
van groei en neergang van ongeveer vijftig jaar onderscheidde.
Hoofdstuk 2
De industrialisatie, een verhaal zonder einde (18de - 21ste eeuw)
49
Document 13 Microscoop
De eerste microscopen werden gebruikt om landbouwproducten
te analyseren. Dit exemplaar is afkomstig uit het
Rijksontledingscentrum in Antwerpen. Het is vervaardigd
in Duitsland uit koper en glas en kon materie 15 tot 35 maal
vergroten. De microscoop werd verlicht via de holle spiegel
onderaan die het omgevingslicht concentreerde op het
onderzoeksobject.
Het toestel wordt momenteel bewaard door de Stichting
Industrieel Wetenschappelijk Erfgoed (SIWE) in Leuven.
Plaats
1800
1850
1910
1970
110
111
71
82
77
4
53
156
195
242
397
336
9
87
542
551
842
756
719
443
516
535
893
1100
700
600
700
687
an
t
Lyon
Marseille
Birmingham
Liverpool
Manchester
Essen
Rotterdam
yn
Document 14 Bevolkingsgroei in West-Europese steden (x 1000), 1800-1970
Document 15 Urbanisatiegraad, 1500-1980 (*)
1700
1800
Pl
1500
8%
8
10
37
23
11
©
Duitsland
Engeland
Frankrijk
België
Nederland
Gem. Europa
9%
14
13
30
43
12
Document 17 Vrouwelijke arbeiders
Montagewerkplaats in een fabriek
van het Duitse AEG waar grote
aantallen ongeschoolde vrouwen
urenlang hetzelfde, geestdodende
werk deden. AEG staat voor
‘Allgemeine Elektricitäts Gesellschaft’,
gesticht in Berlijn in 1887.
50
9%
23
12
19
36
10
1850
16 %
50
20
34
36
19
1900
49 %
75
38
57
53
41
1980
75 %
79
69
70
82
67
De 19de eeuw:
eeuw van de burgerij en Europa
Samenvatting
Pl
an
t
yn
Ondanks de spoorwegrevolutie en het succes van het liberalisme bereikte de Eerste
Industriële Revolutie in de tweede helft van de 19de eeuw haar limieten. De crisis van de
jaren 1870 leidde echter tot een golf van uitvindingen en technologische vernieuwingen,
gedragen door wetenschappelijk onderzoek aan universiteiten, in laboratoria en in de
bedrijven zelf. De elektriciteit was als nieuwe energiebron krachtiger, properder en veiliger
dan de stoommachine. Het gebruik van staal, eventueel gecombineerd met beton, creëerde
ongekende mogelijkheden voor de bouw van infrastructuur voor industrie en transport
en voor het optrekken van hoge gebouwen. Allerlei huishoudelijke apparaten maar ook de
nieuwe stoffen en producten die de chemische industrie voortbracht, zouden het dagelijks
leven van steeds meer mensen intens beïnvloeden. De Tweede Industriële Revolutie
leidde tot een steeds grotere winstmaximalisatie. Het industrieel kapitalisme werd een
feit. Tendensen die ons economisch systeem tot op vandaag kenmerken als innovatie,
rationalisering van het productieproces, schaalvergroting, concentratie van kapitaal,
toenemende consumptie en conjunctuurschommelingen zetten zich door. De Verenigde
Staten profileerden zich steeds meer als nieuwe economische wereldleider terwijl in
Europa Duitsland de voortrekkersrol van Engeland overnam.
Gestandaardiseerde
productie
_________________________________
___________________________
In deze vorm van kapitalisme worden de grootste winsten in de industrie
gerealiseerd dankzij rationalisering, automatisering en standaardisering
van de (massa)productie. De ondernemer moet zeer kapitaalkrachtig
zijn om de noodzakelijke investeringen te kunnen doen. De invloed van
financiers of financiële instellingen die hem daarbij helpen, wordt dus
zeer groot.
©
Industrieel
kapitalisme
Produceren volgens een vooraf bepaald model (standaard). Alle producten
zullen dus gelijk van vorm zijn of gelijke afmetingen hebben. Een
gestandaardiseerde productie leidt tot aanzienlijke kostenbesparingen.
Naamloze
vennootschap
_______________________
Rationalisering
___________________
Hoofdstuk 2
Vennootschap (onderneming, bedrijf of maatschappij) waarvan het
maatschappelijk kapitaal (de financiële waarde) verdeeld is over een groot
aantal aandelen. Die aandelen kunnen onbeperkt worden doorverkocht.
Als de onderneming beursgenoteerd is, gebeuren de meeste transacties via
de aandelenbeurs. De namen van de aandeelhouders zijn veelal onbekend.
Zo rationeel of efficiënt mogelijk organiseren en produceren, met een
minimum aan arbeiders en kosten.
De industrialisatie, een verhaal zonder einde (18de - 21ste eeuw)
51
Hoofdstuk 3
3.1
Sociale ontwikkelingen
De industriële klassenmaatschappij en de sociale kwestie
Je ziet het wel aan onze kledij: wij zijn mijnarbeiders
in Grand Hornu. Papa is 43 jaar, mama 35 en ik
11. Ik heb twee jongere broers en een zus die nog niet
werken en door mijn grootouders verzorgd worden.
Over een paar maanden mag mijn kleine broer van
negen met ons meekomen werken. De eerste keer zal
hij waarschijnlijk net zoals ik schrik hebben van het
lawaai, het duister, het stof en ook de grote mensen die
luid schreeuwen. Hij heeft nog geluk omdat het zomer is.
Ik ben gestart in de winter. Dan zie je enkel zonlicht op
zondag. Om 3 uur ‘s morgens verlaten wij het huis en om
7 uur ‘s avonds komen we terug. Het moeilijkste onder
de grond is de verandering van de lucht: het is er zeer
warm en drukkend, maar met koude walmen. Maar hij
zal er wel aan wennen. Iedereen went eraan.
Het werk van papa is het zwaarst. Hij is ‘aderwerker’. Hij
hakt de kolen los met een pikhouweel. Dat werk is het
zwaarst, maar ook het best betaald. Ik en mama moeten
de lorries of de wagonnetjes vooruitduwen en de aarde afvoeren. De vrouwen werken in de
diepe schachten, wij in de bovenste galerijen. Vanaf volgende week zal ik iets meer verdienen
als ‘bouteur’. Dan geef ik de kolen met een schop door naar het spoor. Het is een zware taak,
maar ik ben nooit ver van mijn vader.
Daar verdienen we veel minder mee, maar onze lonen zijn broodnodig, anders zouden
we moeilijk de eindjes aan elkaar kunnen knopen, zegt papa. Minstens de helft van ons
inkomen dient om voedsel te kopen, en dan nog levert de groentetuin van papa de nodige
aardappelen en groenten. We eten ‘s morgens en ‘s middags brood, soms met een beetje boter
en koffiemelk. ‘s Avonds eten we soms aardappelsoep met groeten, maar die zijn heel duur. Als
er geen geld is, moet ik vaak zonder eten naar bed.
Pl
an
t
yn
!
Hoe oud is de jongen uit de tekst?
Waar werkt hij? Welke taak voert hij uit?
Hoe zijn de werkomstandigheden?
Hoeveel verdient hij?
Waarom gaat hij werken?
©
?
Kinderen werden van in het Ancien Regime ingezet in het arbeidsproces. Ze werkten in het
huishouden, de landbouw, de veeteelt of het ambachtsatelier. Met de industriële revolutie
verplaatste arbeid zich naar de fabriek of de mijn. Ook daar moesten kinderen van jongs af
bijdragen in het gezinsinkomen.
In dit hoofdstuk vind je verschillende bronnen over de sociale omstandigheden waarin
industriearbeiders leefden. Tracht telkens je bronnen te situeren (wie, waar, wanneer
verschenen). Stel je ook kritisch op. Sommige bronnen zijn meer betrouwbaar dan
andere. Het is daarom belangrijk om de historische inzichten te toetsen aan vragen uit de
historische kritiek.
52
Onderzoek
Er zijn zeven onderdelen:
- Verstedelijking
- Lage Lonen
- Kinderarbeid
- Werkomstandigheden
- Woonomstandigheden
- Een uitzichtloze situatie
- Vluchtwegen en gevolgen
Verstedelijking
Historische inzichten
yn
1 Wanneer was het aandeel van de stadsbevolking groter dan 50 % in Groot-Brittannië,
Duitsland, Frankrijk, Rusland en de VS?
2 Welke Belgische stad groeide het sterkst aan het eind van de 19de eeuw, Gent, Brussel
of Antwerpen?
3 Waarom trokken mensen naar de stad?
4 Waarom was de overgang van boer naar arbeider voor velen een dramatische evolutie?
Historische kritiek
Document 1
an
t
1 Welk soort van bronnen vind je?
• Primaire of secundaire?
• Tekstueel of numeriek?
2 Welk bronnen zijn het meest betrouwbaar?
Aandeel stadsbevolking t.o.v. het platteland
1851
52%
36% (1871)
26%
7%
11% (1840)
Pl
Groot-Brittannië
Duitsland
Frankrijk
Rusland
VS
Document 2
1881
69%
53% (1891)
36%
13% (1900)
35% (1890)
1911
78%
60%
44%
19%
46%
De komst van de machine
©
Beschrijving door Gombrich, Een kleine geschiedenis van de wereld.
‘Door al deze dingen kwam de wereld op een ongekende manier in beweging. De mensen
werden bij wijze van spreken door elkaar geschud, want vrijwel niets bleef bij het oude. Je
moet je realiseren hoe geordend alles verliep in de Middeleeuwse gilden. Die gilden bleven
bestaan tot aan de Franse Revolutie en zelfs daarna nog. Toen al was het voor een gezel
moeilijker dan in de Middeleeuwen om meester te worden, maar toch was er een mogelijkheid
en kon hij hoop koesteren. Maar nu werd dat allemaal anders. Er waren mensen die machines
bezaten. Om zo’n machine te bedienen hoefde je niet veel geleerd te hebben. Die machine doet
immers alles zelf. Binnen een paar uur heb je het geleerd. Wie een weefmachine bezat, haalde
een paar mensen - dat konden ook vrouwen of kinderen zijn - en die konden met de machine
nu meer arbeid verrichten dan honderd geschoolde wevers vroeger. Wat moesten nu de wevers
doen in een stad waar ineens een weefmachine stond? Wat zij na jarenlang ploeteren als gezel
en als leerling hadden geleerd, was compleet overbodig geworden, want de machine deed
het werk sneller, beter en vooral veel goedkoper. Want een machine hoeft niet te eten en te
slapen, zoals de mens. De machine hoeft ook niet uit te rusten. (...) De honderd wevers uit de
stad waren nu werkloos. Ze kwamen om van de honger, want de machine deed het werk voor
Hoofdstuk 3
Sociale ontwikkelingen
53
hen. Maar een mens is bereid alles te doen om te voorkomen dat hij en zijn gezin om het leven
komen. Hij is zelfs bereid voor een heel klein beetje geld te werken. Als hij maar juist genoeg
krijgt om in leven te blijven en als hij maar ergens aan de slag kan.’
Document 3
Werkloze seizoenarbeider
Krijtventersgezin, schilderij van Léon Fréderic (1882)
Pl
an
t
Document 4
yn
Aldus priester Daens in de Kamer, 1894.
‘Onlangs op weg zijnde naar de gemeente Lede, streek van Aalst, ontmoette ik één van de
boerenwerkers (=seizoenarbeiders in Frankrijk). “Hoe gaat het?” vroeg ik hem. “Slecht,” was
zijn antwoord, “ik win maar 8 stuivers daags en de kost.” Ik stapte zijn nederige woning
binnen en vond er zijn kinderen - hij heeft er zes - slapend op stro! Die man kwam naar de stad
wonen, hopend dat daar voor hem een uitkomst lag, maar helaas was hij weldra één van die
talrijke werklozen die de straten van de stad Aalst doorkruisen.’
Document 5
Ontwikkeling van de stedelijke agglomeraties in België
Antwerpen
©
stad
Brussel
Gent
agglom.
stad
agglom.
stad
agglom.
1830
73 506
---
98 279
---
83 783
1856
102 761
122 879
152 828
235 955
108 925
112 424
1880
169 112
213 219
162 498
394 940
131 431
153 282
1900
272 831
360 853
183 686
547 362
160 133
198 446
Lage lonen
Historische inzichten
1 Hoeveel verdienden arbeiders?
2 Welk verschil was er tussen een mannenloon, een vrouwenloon en een kinderloon?
3 Waaraan besteedden arbeiders hun loon? Hoe groot was het aandeel van voeding,
woning en vrije tijd in het arbeidersbudget?
4 Waaruit bestond die voeding en wat ontbreekt?
5 Waarom waren de lonen zo laag?
54
Onderzoek
Historische kritiek
1
2
3
4
Over welke industriële regio’s vind je gegevens?
Hoe representatief zijn die gegevens?
Over welke jaren/periode vind je gegevens? Welke evolutie is er?
Wie leverde die gegevens? In hoever zijn het objectieve gegevens?
Document 6
Lonen in de koolmijn (aldus priester Daens in de Kamer, 1901)
Document 7
yn
‘Jongens van 12 tot 14 jaar werken 10 u. per dag voor 1,5 fr.
Jongens van 14 tot 16 jaar werken 12-14 u. per dag voor 2,17 fr.
Laders werken 12-14 u. per dag voor 3,75 fr.
Kappers werken 10 u. per dag voor 4,00 fr.
De waarde van de koolmijn waarin deze feiten zich voordoen, is 188 276 miljoen fr.
De winst in 1900 bedroeg 102 miljoen fr.’
Het gemiddelde dagloon in de Belgische nijverheid in 1846 in Belgische Frank
Het gemiddelde dagloon in de Belgische nijverheid in 1846 in Belgische Frank
Loontellingen van 1846, uitgevoerd door A. Quetelet in J.A. Bornewasser e.a.
1,47
an
t
Mannen
Vrouwen
0,71
Jongens jonger dan 16 jaar
0,54
Meisjes jonger dan 16 jaar
0,39
Document 8
Budgetonderzoek
De aardappeleters,
Vincent Van Gogh (1885)
©
Pl
Uitgaven van een katoenarbeider in Gent in
1845:
brood
4,62 fr. 32,3 %
aardappelen
2,24 fr. 15,7 %
boter
2,38 fr. 16,7 %
koffie
0,35 fr. 2,5 %
cichorei
0,21 fr. 1,5 %
melk
0,21 fr. 1,5 %
zout
0,14 fr. 1,0 %
peper
0,03 fr. 0,2 %
azijn
0,14 fr. 1,0 %
karnemelk
0,16 fr. 1,1 %
rijst
0,24 fr. 1,6 %
meel
0,08 fr. 0,5 %
ajuin
0,08 fr. 0,5 %
kleding
0,80 fr. 5,6 %
verlichting
1,00 fr. 7,0 %
zeep
0,22 fr. 1,5 %
stijfsel
0,11 fr. 0,7 %
huur
1,27 fr.
8,9 %
-----------------------------totaal
14,28 fr. 100,0 %
Document 9
Hoofdstuk 3
Sociale ontwikkelingen
Het is het portret van een Brabantse
boerenfamilie. Hij gebruikte bewust donkere
kleuren.
55
Document 10 Budget van een mijnarbeider in de Borinage
In %
1886
1903
1924
1974
76,2
8,9
5,6
7
2,3
66,6
7,6
16,4
4,5
4,9
60,6
11,3
10,4
10
6,7
43,7
9,4
15,9
6,8
24,2
29,2
13,4
10,7
5,3
41,4
an
t
yn
Voeding
Huur
Kledij
Verwarming, verlichting
Diverse
1845
Pl
Constantin Meunier, hoofd van een mijnwerker.
Belgisch muntstuk van 50 centiem, hoofd
van mijnwerker met rechts een mijnlamp,
naar Constantin Meunier. Graveur: Marcel
Rau. Uitgegeven door de Koninklijke Munt
van 1952 tot 1993 in een totale oplage van
807 508 000 stukken.
Kinderarbeid
Historische inzichten
©
1 In welke omstandigheden werkten
arbeiderskinderen?
2 Waarom waren er vaak kinderen betrokken
bij ongelukken?
3 Welke lichamelijke gevolgen had
kinderarbeid?
4 Welke mentale gevolgen had kinderarbeid?
5 Hoe was het gesteld met het onderwijs bij
arbeiderskinderen?
Historische kritiek
1 Over welke periode gaan onderstaande
bronnen?
2 Welke bronnen zijn primaire bronnen?
Welke bronnen zijn secundair?
3 Wie levert die informatie?
4 Welke bronnen zijn het meest objectief?
Welke zijn meer subjectief?
56
Onderzoek
Document 11 ‘Fabrieksgalmen’
an
t
Document 12 ‘Aan de voet van het Belfort’
yn
Een gedicht van Julius Vuylsteke, 1860.
‘De jongen is op zijn tiende jaar.
Noch lezen, noch schrijven kan hij, voorwaar;
Maar vader wint weinig, en moeder is ziek;
Het kind moet dus mede, naar de fabriek.
Als draadjesmaker wordt het geplaatst;
Te midden van ‘t werktuig, dat ronkt en dat raast;
“Ach vader, ‘t is hier zo benauwd ...” Let op!
Of anders grijpen de riemen uw kop!
“Mijn oog is zo moede, mijn hoofd is zo zwaar ...”
Let op, of de tanden grijpen uw haar!
“Ach vader, ik voel mijn armen verlammen”
Let op, of ze geraken tussen de krammen!
De vader gebiedt, het kind zwijgt stil;
Welhaast weerklinkt een snerpende gil.
Bloed verft riemen en draden rood.
Het kind heeft geleden, het kind is ... dood.’
Pl
Sociale roman van Achilles Mussche, 1950.
‘En tussen die gedrochten van machines verloren, wriemelen en wroeten onze kinderen van
het vlas, van hun zesde jaar af, als waren zij hier in een speeltuin van hopsasa marjanneke,
zij spelen met de machines als met ronkende muziekdozen, blokkendozen, toverdozen, danke
Sinterklaas, zij zetten de bobijnen op en knopen de draadjes vast, dertien uur lang en nog
langer als het moet. Zij willen van geen ophouden weten, zij dartelen en stoeien al maar
voort, tot opeens van achter een molen, uit de rondedans een gillen opgaat, een gillen dat
niets menselijks meer heeft en dat zij maar al te goed kennen. Het gillen van een lichaam
dat geradbraakt wordt. Er is een vinger of een hand of een arm die indraait en afdraait en
verpletterd wordt tot een afzichtelijk stompje vlees ...’
©
Document 13 Vergelijking lengte en gewicht van jongens in de Gentse katoenindustrie met
normale waarden voor 1843
Leeftijd (jaar)
8
9
10
11
12
13
14
15
16
Hoofdstuk 3
Normale lengte
1,162
1,219
1,275
1,330
1,385
1,439
1,493
1,546
1,594
Sociale ontwikkelingen
Lengte van
arbeiders
1,130
1,200
1,210
1,300
1,30
1,368
1,367
1,480
1,488
Normaal
gewicht
20,76
22,65
24,52
27,10
29,82
34,38
38,76
43,62
49,67
Gewicht van
arbeiders
20,58
23,31
23,40
26,62
28,47
29,45
31,69
38,49
39,00
57
Document 14 Een officieel geneeskundig rapport (1844)
‘Het (arbeiderskind) is mager en verschrompeld en vertoont alle tekenen van verval,
bleekzucht, kliergezwellen en rachitis. Op het magere, vale gezicht ligt een trek van lijden.
De spieren zijn nauwelijks ontwikkeld, de buik is opgezwollen, de spijsvertering is meestal
moeizaam en gaat gepaard met zure oprispingen. Het kind klaagt over hoofdpijn, buikloop
en darmkolieken. Het groeit traag en onregelmatig en de lichaamsgestalte blijft onder het
gemiddelde.’
Document 15 Onderwijs bij Gentse katoenarbeiders (onderzoek 1845, berekend per duizend)
Mannen (21,6 % is -16 j.)
Geen onderwijs
Vrouwen (10,4 % is -16 j.)
61
12
101
80
48
8
an
t
Konden lezen en schrijven
maar zijn het vergeten
Kunnen gebrekkig lezen en
schrijven
Kunnen voldoende schrijven,
rekenen en lezen
900
yn
790
Volksschool. Het klaslokaal was meestal een
deel van de woning van de onderwijzer.
Werkomstandigheden
Historisch inzicht
©
Pl
1 Hoeveel uur per dag werken arbeiders?
2 Hoe is de werkomgeving? Hoe zag de
fabriek of de mijn eruit?
3 Welke mentaliteit heerst er in de fabriek
of in de mijn?
4 Hoe gedragen ploegbazen zich? Aan
welke vergrijpen en misdaden maken ze
zich schuldig?
5 Waarom is fabrieksarbeid voor vrouwen
zo schrijnend?
6 Waarom geven vele fabrieksbazen de voorkeur aan vrouwen en niet aan mannen?
Historische kritiek
1 Welke bronnen zijn primaire bronnen? Welke bronnen zijn secundair?
2 Wie levert die informatie?
3 Welke bronnen zijn het meest objectief? Welke zijn meer subjectief?
Document 16 ‘Aan de voet van het Belfort’
Sociale roman van Achilles Mussche, 1950.
‘... Want het is hier de hel, en alles in de hel is hard, de machines zijn hard en de
meesterknechten zijn hard; de meesterknechten, dat zijn de beulsknechten, soms nog wreder
dan de beul zelf. Zij roepen en tieren, zij schelden en vloeken, zij dreigen en slaan en zij
58
Document 17 Fragmenten uit een brief van Vincent Van Gogh aan zijn broer Theo
yn
Vincent van Gogh was korte tijd lekenpredikant in de Borinage. Omdat het zo deprimerend
was, hield hij het niet langer dan een jaar vol.
April 1879.
an
t
‘De meeste arbeiders zijn mager en bleek van de koorts. Ze zien er moe en uitgeput uit. Ze zijn
gerimpeld en verouderd voor hun leeftijd. Over het algemeen zijn hun vrouwen ook bleek en
verwelkt. Ik zal straks proberen een schets te maken zodat je het jezelf zou kunnen oorstellen.
De bewoners zijn ongeletterd en heel onwetend, maar intelligent, handig in hun vak, moedig
en jaloers van hun vrijheid; ze zijn over het algemeen klein van gestalte, hebben vierkante
schouders en ogen die diep in hun oogkassen zitten.’
Pl
‘Stel je een reeks cellen voor in een smalle en lange gang, ondersteund door ruw hout.
In ieder van die cellen is een arbeider gekleed in een ruwe stof en vuil en smerig als een
schoorsteenveger in het zwakke licht van een kleine lamp bezig met het loshakken van de
steenkool aan de hand van een houweel. In sommige van die cellen staat een arbeider rechtop,
in een andere ligt hij neer. De opbouw van die cellen gelijkt min of meer op de cellen van een
bijenkorf of op de donkere gangen van een ondergrondse gevangenis of beter nog, kan men ze
vergelijken met broodovens of op de compartimenten van een grafkelder. In sommige sijpelt
water van overal en het licht van de lamp van de mijnwerkers heeft een beangstigend effect
op de stalactieten van de grot.’
©
Document 18 Mijngangen
De Jeugd in de Borinage, Vincent Van Gogh, 1878
Hoofdstuk 3
Sociale ontwikkelingen
59
Onderzoek
dwingen de meisjes naar hun drift. En de vrouwen en de kinderen van het vlas, zij vinden
dat alles zo erg niet, zij weten het al vroeg dat een vrouw een stuk wild is en dat de mannen
beesten zijn. En de vloeken, die horen zij niet meer. Er is maar iets waarvoor zij beven, tot de
laatste minuut hier zullen beven, en dat zijn de zwarte lijsten waar een hand hun armzalige
namen op schrijft voor boete betalen: Botteman om in een boterham te bijten, Poppe om
koffie te drinken, Van Acker om een snuif te vragen, Patte om te spreken met een ander
meisje, Baillieu om een halve dag ziek te zijn en die kleine nietdeug van een Landuyt omdat hij
gelachen heeft; al is hij pas een jaar of elf, men moet ze van kindsbeen af dresseren in de goede
zeden van de fabriek ...’
Document 19 Getuigenis van Matthew Crabtree
Sadler Committee, Groot-Brittannië, 1832.
yn
Hard?
• Erg hard, zo leek het me.
Wordt in deze fabrieken naar het einde van
de werktijd altijd geslagen?
• Voortdurend.
Dus kan men ternauwernood in een fabriek
komen zonder iemand te horen wenen?
• Geen enkel moment, denk ik.
Wat gebeurde er wanneer de opzichter
menselijk was? Moest hij tegen het einde van
de werkdag de kinderen voortdurend slaan
om ze wakker en opmerkzaam te houden?
• Ja, hij is ervoor verantwoordelijk dat de
machines voortdurend gebruikt worden.
Derhalve jaagt hij de kinderen met alle
mogelijke middelen op. Als ze moe worden,
slaat hij ze meestal met de zweep.
Had je een beetje tijd om bij je ouders te zijn
en door hen onderwezen te worden?
• Neen.
Wat deed je na je thuiskomst?
• We aten nog en gingen dan onmiddellijk
naar bed. Indien het eten niet zou
klaargemaakt zijn, dan waren we
ingeslapen terwijl het bereid werd.
Pl
an
t
Hoe oud was je toen je begon te werken?
• Acht jaar
Hoe lang werd toen gewoonlijk gewerkt?
• Van zes uur ‘s morgens tot acht uur ‘s
avonds.
Was er een pauze om uit te rusten en te eten?
• ‘s Middags om een uur.
Hoe lang wordt gewerkt wanneer de fabriek
veel opdrachten heeft?
• Van vijf uur ‘s morgens tot negen uur ‘s
avonds.
Had je tijd om ‘s morgens in de fabriek te
ontbijten?
• Neen.
Dan at je thuis voor je vertrok?
• Ja, meestal.
Hoe voelde je je de ochtend na zo’n lange
werkdag?
• Ik werd zelden zelf wakker. Meestal wekten
mijn ouders me en namen me nog slapend
uit bed.
Was je altijd op tijd op je werk?
• Neen.
Wat gebeurde als je te laat kwam?
• Ik werd bijna altijd geslagen.
Woonomstandigheden
Historisch inzichten
©
1 Waar en hoe leefden fabrieksarbeiders? Beschrijf de arbeidershuizen en -straten aan de
hand van enkele citaten.
2 Hoeveel woonruimte hadden ze?
3 Welke indeling had de typische arbeiderswoning?
4 Welke woonvertrekken hebben de meeste huizen vandaag wel en hadden (arbeiders)
woningen in de 19de eeuw niet?
5 In welke staat waren de woningen?
6 Hoe was het gesteld met de sanitaire omstandigheden en de hygiëne?
7 Waar sliepen kinderen en volwassenen?
Historische kritiek
1
2
3
4
5
60
Over welke regio’s vind je hier informatie?
In hoever kan die informatie worden veralgemeend?
Welke bronnen zijn primaire bronnen? Welke bronnen zijn secundair?
Wie levert die informatie?
Welke bronnen zijn het meest objectief? Welke zijn meer subjectief?
Onderzoek
yn
Antwerpse bijlengang, een
beluik in de Bredestraat,
begin 20ste eeuw.
an
t
Document 20 Fragment uit De geschiedenis van de arbeidersbeweging in het arrondissement
Turnhout voor 1900
©
Pl
Geschreven door S.H. Scholl, Turnhout, 1950.
‘De samenstelling van de woning, bestond uit een tot drie kamers, zelden vier. Tussen de oude
huizen zijn er vele die maar 2,5 m, soms maar 2 m hoogte hebben. Hun oppervlakte bevat van 5 tot
18 vierkante meter. Ze hebben in te algemeen te weinig lucht en licht en velen zijn zonder achteruit.
Men bouwt zelfs nog nieuwe woningen zonder achteruit zoals in de van Steenbergenpoort. Er zijn
om zo te zeggen geen slaapkamers. In het algemeen slapen de ouders in de bijzonderste plaats
dienende ook tot keuken en tot vergaderplaats van de familie. De tweede plaats die dikwijls in
de oude huizen maar een onbewoonbaar vertrek uitmaakt, dient tot slaapplaats voor kinderen.
Zijn er genoeg bedden? In de oude huizen laat dit punt veel te wensen over. De alkoven, die bijna
overal gemaakt zijn boven de kelder, een hol van twee vierkante meter, zijn in het algemene de
bijzonderste bedden. Men vindt er dikwijls niets anders in dan een weinig strooi en versletene
lompen. Onder het bed bevinden zich ook dikwijls de voorraad aardappelen van het huisgezin.
Het onderhoud van de daken, deuren en vensters van de oude huizen laat buitengewoon veel te
wensen over. De huizen van Bertelsgangske, Peinenspoortje, Van Hoekpoortje, Van Doorenspoort
en Mertens Bayensstraatje zouden zonder meer afgebroken moeten worden.
Het getal der gemakken is in het algemeen groot genoeg, maar hun toestand is zo gebrekkig,
dat het onverstaanbaar is hoe er niet gedurig besmettelijke ziekten heersen. De deksels van de
beer- en sterfputten, als ze er zijn, want dikwijls zijn het maar oude vaten zonder deksels, bestaan
uit stukken hout, slecht aaneengezet. Men vindt zelden woningen in wiens nabijheid zich geen
mesthopen bevinden. Er is geen waterafleidingen voor het vuile water, dit blijft staan rondom de
huizen.’
Document 21 De stegen van de proletariërs
Volgens een ooggetuige, Engeland, 1870.
‘De stegen geven behuizing aan een vlottende bevolking van 15 000 tot 30 000 mensen. De wijk
bestaat uit vele smalle straatjes en vierkante pleintjes en in het midden van elk pleintje is een
vuilnishoop. Hoewel het er vanbuiten al verschrikkelijk uitzag, was ik toch niet voorbereid op
de smerigheid en de ellende binnen in de huizen. In een van de slaapkamers die wij ‘s nachts
Hoofdstuk 3
Sociale ontwikkelingen
61
bezochten, vonden wij een kluwen van mensen op de vloer uitgestrekt. Er waren dikwijls 15 tot
20 mensen, mannen en vrouwen door elkaar samengepakt in één kamer, sommigen gekleed en
anderen geheel naakt. Er was nagenoeg geen meubilair in deze kamers en het enige wat deze
holen nog iets op een menselijke verblijfplaats deed lijken, was dat in de haard een vuur brandde.’
Document 22 Met tien in één kamertje
Historische inzichten
an
t
Een uitzichtloze situatie
yn
Uit tijdschrift ‘School en Omroep’, 1977.
‘Voeding slorpte het leeuwenaandeel van het loon op. Maar het wonen was eveneens een
belangrijke uitgavenpost. Goedkope woningen waren een noodzaak voor de arbeiders en
de woontoestanden waarin zij terechtkwamen, waren verschrikkelijk. Huizen, koertjes en
kleine tuintjes werden door de burgerij volgeplant met liefst zoveel mogelijk huisjes. De
industriesteden wemelden al vlug van kleine steegjes, onwelriekende straatjes en vuile
binnenplaatsen (de beruchte beluiken in Gent). In 1845 opende iedereen groot de ogen. Er had
een onderzoek over de Gentse woontoestanden plaatsgegrepen en de bevindingen waren
onthutsend: duizenden leefden opgehoopt op enkele vierkante kilometers in de slechtste
hygiënische situaties. Eén toilet voor circa 30 mensen, geen drinkbaar water, kleine huisjes
waarin vaak tot 20 mensen op twee kamertjes woonden, geen luchtverversing, een groot
aantal zieken, een hoog sterftecijfer en alcoholgebruik ...’
Pl
1 Waarom konden arbeiders weinig veranderen aan hun situatie? Welke wetten en
omstandigheden verhinderden arbeidersverzet?
2 Welke factoren zorgden ervoor dat het loon laag bleef en de arbeidsomstandigheden slecht?
3 Arbeiders werden soms in natura betaald of moesten hun levensmiddelen kopen in
een winkel van de patroon. Waarom was dat onrechtvaardig? Hoe verscherpte dat
systeem de armoede?
Historische kritiek
Over welke periode gaan de bronnen?
Welke bronnen zijn primaire bronnen? Welke bronnen zijn secundair?
Wie levert die informatie?
Welke bronnen zijn het meest objectief? Welke zijn meer subjectief?
©
1
2
3
4
Document 23 Wet uit 1802, Frankrijk
Overgenomen door België in 1830.
‘Iedere overeenkomst onder de arbeiders om gelijktijdig het werk op te schorten, om het werken
te verbieden in sommige werkhuizen, om de arbeider te verhinderen naar het werk te gaan en
er te blijven na bepaalde uren, kortom elke poging om het werk stil te leggen, te verhinderen of
duurder te maken, wordt gestraft met een opsluiting van ten hoogste drie maanden. De leiders
van de staking kunnen gestraft worden met een gevangenisstraf van twee tot vijf jaar.’
Document 24 De Wet le Chapelier, 14-17 juni 1791, Frankrijk
Overgenomen door België in 1830.
Artikel 8. Alle samenscholingen van ambachtslui, arbeiders, gezellen, dagloners of die op hun
aansporing zijn tot stand gekomen tegen de vrije uitoefening van de nijverheid en de arbeid
62
Document 25 Fragmenten uit Het kwartet der Jacobijnen
yn
Een roman van Mauritz Sabbe uit 1920.
‘Aan de werklieden die per geweven meter betaald werden, trok Theofiel Van Wafelghem
(= de patroon) geregeld het loon voor een paar meter af en dat vonden ze diefstal van een deel
van hun zuurgewonnen penningen. Elke klacht werd hooghartig en ruw afgewezen. Elke week
waren het nieuwe relletjes. Nu eens werd verzet gemaakt tegen aftrek van loon voor licht en
schade aan de getouwen, dan weer tegen overwerk, vooral ‘s zondags, voor het schoonmaken
der machines. Theofiel werd er zenuwachtig bij en begon met straffen en ontslag te dreigen.
Doch dat maakte geen indruk meer. De geest van rebellie zat al te diep. Dan vond hij het
verkieselijker zich ‘s zaterdags niet meer te vertonen en het lastige karwei aan zijn meestergast
over te laten. Dit verscherpte de toestand nog.
an
t
De mensen van de fabriek waren gedwongen hun levensmiddelen te kopen bij de meestergast,
wiens magazijn zich in de buurt bevond. Alles was er duurder en minder goed dan elders.
Daar hij op krediet verkocht en ‘s zaterdags van hun loon aftrok wat hun vrouwen gedurende
de week bij hem hadden besteed, voelden de werklieden die verplichting telkens opnieuw als
een knellende band. Ze hadden al verscheidene malen aangedrongen op een vrije beschikking
over hun loon, doch zonder goed gevolg. Dan had de Gentenaar ontdekt en bewezen, dat de
meestergast die waar voor rekening van meneer Van Wafelghem zelf verkocht. Hun patroon
nam er dus zijn winst op, de meestergast nam er dan de zijne bij, en zo was alles duur en
slecht. Ze werden bestolen langs alle kanten.’
©
Pl
Document 26 Herman, 'Bij dageraad', 1875
De liederlijke levensstijl van de burgerij stak
schril af tegen de lange werkdagen van de
proletariërs.
Document 27 Fragmenten uit Mensen in beweging
Infoboek onder begeleiding van J. Verbeek, 1982.
‘De proletariër heeft geen mogelijkheden tot verzet. Velen verkozen het vuile ongezonde werk
in de fabriek of mijn boven de staat van hulpbehoevendheid, wie zijn lot wilde verbeteren door
te hoge eisen te stellen werd meteen aan de deur gezet. Er waren genoeg werkwilligen om zijn
plaats in te nemen.’
‘Er bestond cijnskiesrecht, alleen wie een zeker bedrag aan belasting betaalde, kreeg stemrecht.
De armen konden dus geen politieke vertegenwoordigers kiezen.’
Hoofdstuk 3
Sociale ontwikkelingen
63
Onderzoek
door om het even welke persoon, (...) zullen worden beschouwd als oproerige samenscholingen
en als dusdanig uiteengedreven worden door de openbare macht ...
‘Door de katholieke kerk werden armoede, nederigheid en gelatenheid als deugden
voorgesteld. Armoede was geen schande. Ze was door God gewild en dus goed. Deze
interpretatie zou proletariërs vele jaren vastspijkeren op hun positie.’
‘Proletariër had geen scholing gehad, hij kon niet lezen of schrijven. Hierdoor kregen ze nooit
inzicht in hun situatie. Het was trouwens onmogelijk om hen te informeren via pamfletten of
dagbladen.’
Pl
an
t
yn
‘Elke arbeider kreeg bij zijn indiensttreding een werkboekje.
Hij moest dat op het gemeentehuis afhalen en aan zijn
werkgever afgeven wanneer hij in dienst werd genomen. Als
hij na enige tijd elders ging werken, kreeg hij dat werkboekje
weer mee. De patroon had echter vooraf aantekeningen
gemaakt over de werklust en het gedrag van de werknemer.
Een slechte aantekening in het werkboekje betekende dat
je bij een volgende patroon geen kans meer maakte, op die
manier bleef je vanzelf zoet.’
Tijdens hevige arbeiderrellen
te Jolimont in 1893 worden
ordestrijdkrachten ingezet.
Vluchtwegen en gevolgen
Historische inzichten:
Waarin verloren vele arbeiders zichzelf?
Welke vluchtwegen hadden arbeiders?
Welke gevolgen had die schrijnende armoede voor het gezin?
Welke gevolgen had die schrijnende armoede voor de maatschappij?
©
1
2
3
4
Historische kritiek:
1 Over welke periode en welke regio
gaan de bronnen?
2 Welke bronnen zijn primaire bronnen?
Welke bronnen zijn secundair?
3 Wie levert die informatie?
4 Welke bronnen zijn het meest
objectief? Welke zijn meer subjectief?
Schilderij “De dronkenschap” van Laermans.
64
Onderzoek
Document 28 Bericht in de krant ‘De Schelde’, 23 februari 1860
‘Een werkman die sedert enige dagen werkte aan het lossen van een schip guano (=meststof
bestaande uit gedroogde mest en uitwerpselen van zeevogels), dat zich op de rede bevindt,
had zoveel jenever gedronken, dat hij in bedenkelijke staat naar zijn woning is overgebracht,
alwaar hij ‘s anderendaags aan de gevolgen van zijn dronkenschap is gestorven.’
Document 29 Bericht in de krant ‘De Kempenaar’, 23 juli 1887
yn
‘Woensdag heeft de kamer der volksvertegenwoordigers de wet gestemd tot beteugeling van de
openbare dronkenschap. Sedert lang is dergelijke wet in verschillende landen ingevoerd. Ook in
België, waar de openbare dronkenschap zulke ongehoorde verhoudingen aangenomen heeft en
de jeneverduivel zoveel duizenden werkmansgezinnen ongelukkig maakte en ten onder brengt,
werden sedert lang maatregelen gewenst in het welbegrepen belang van de volksklasse.’
Document 30 Uitreksel uit Les débits de boissons dans le Borinage
an
t
Geschreven door J. Scoloneux , in La Revue Générale, 23ste jaargang, 45, 1887, 455-465.
‘In Jemappes heeft men vastgesteld dat er zowaar een cabaret (kroeg) was per vier of vijf
huizen, per 17 of 18 inwoners. In de andere gemeenten zijn de cijfers identiek. In 1885 waren
er te Hornu 300 cabarets voor 8 503 inwoners. In Dour waren er 427 voor 10 325 inwoners. In
Cuesmes bedroeg dat cijfer 358 voor 8 096 inwoners. In Quaregnon 5 685 voor 12 487 inwoners.
In Pâturages 448 voor10 583 inwoners. Er waren 4 317 herbergen voor de 12 grootse gemeenten
van de Borinage, die samen 101??? inwoners telden.’
Document 31 Pamflet voor een nationale hongeroptocht naar Brussel, 1846.
Pl
‘Velen maken zich aan misdaden schuldig om in de gevangenissen gestoken te worden, omdat
ze in die afgrijselijke gestichten tenminste verzekerd zijn van niet van honger te moeten
sterven! ... Roven, branden, moorden, ziet daar wat de gevolgen zijn ... want het spreekwoord
zegt: “Uitgehongerde buiken hebben geen oren”.’
Document 32 Cyriel Buysse beschrijft een ontmoeting met een oude schoolmakker
©
De roman van de schaatsrijder, 1918.
‘Hij had veel en hard gewerkt. Té veel en té hard, om maar een hoopje geld te verdienen, zei hij.
Hij ging ieder jaar naar Frankrijk om er de oogst te helpen doen. Hij en de andere Vlamingen,
die met hem meegingen, werkten daarom zo te zeggen dag en nacht, en daar was hij niet sterk
genoeg voor. Dat had hem geknakt. Hij was doodziek geworden, men had hem naar zijn land
teruggebracht en zo zat hij nu in ‘t Armenhuis om er zijn leven te eindigen.
Zijn leven te eindigen? Nu reeds? Hoe oud was hij dan wel?
“52”, zei hij glimlachend. 52? Hij zag er wel zeventig uit! En hij was jonger dan ik. Ik had daar weg
willen zijn en het speet mij dat ik er gekomen was. Ik voelde ineens de afstand, het verleden, al
die lange, lange jaren loodzwaar op mijn eigen leven drukken. Het kwam mij voor alsof ik nog
de enig overlevende, de enige levende was in een oord van afgebeulden en van doden. Maar ik
dacht ook weer aan de anderen uit die tijd en wilde weten wat er van hen geworden was.
“Guus Broevers?” vroeg ik.
“Mielke Vervoat?”
“Dued, meniere, verongelukt met zijn peirden.”
“Noar Amerika.”
“Dolfke Vervoat?”
“Fontje Vervoat?”
“Euk dued: duedgedronken.”
“Euk noar Amerika.”’
Hoofdstuk 3
Sociale ontwikkelingen
65
an
t
yn
Document 33 Emigranten in de haven van Antwerpen, de plaats van inscheping voor de
Verenigde Staten
Document 34 Vlaamse immigratie in de VS, 1831-1979
22
1841-1850
5 074
1851-1860
4 738
1861-1870
6 734
Tekst van P. Daens
Verschenen in De Werkman van 10 mei 1907.
‘Hongerloon! Afgrijselijk woord!
Werken, geerne werken;
Met iever werken;
En niet genoeg winnen voor zijn bestaan!
Altijd te kort komen!
Al werkende moeten honger lijden!
Pl
1831-1840
7 221
1881-1890
20 177
1891-1900
18 167
1901-1910
41 635
1911-1920
33 746
1921-1930
15 846
1931-1940
48 17
1941-1950
12 189
1951-1960
18 575
1961-1970
9 200
1971-1979
4 700
©
1871-1880
Hongerloon! Monsterachtig woord!
Dertig, veertig jaar zijn!
In den fleur van zijn leven!
Een huishouden hebben!
Vrouw en kinderen!
En dit huishouden zien in gedurige kwijning!
Het allernoodigste niet kunnen kopen!
De kost niet hebben, om zijn krachten te vernieuwen!
Kwijnen, nimmer kwijnen!
Zelfs het brood moeten pegelen en sparen!
In den Winter, zijn kinderen hooren klagen van honger en van
koude!
In buitengewoone gevallen de hulp der openbare liefdadigheid
nodig hebben!
Langzaam uitgeput en vermoord worden!
Hongerloon! Wie durft te zeggen dat de werkstaking geen wettig
wapen is tegen u!’
66
Download