Document 1 Lieven Bauwens (1769-1822) De Mule Jenny an t Document 2 yn Standbeeld van Lieven Bauwens, opgericht in 1885 op het gelijknamige plein in Gent. © Pl De Mule Jenny of de Spinning Mule van Samuel Crompton uit 1779 kon een draad produceren die sterk en dun was. Toen later de stoommachine haar intrede deed, kon de Mule Jenny daardoor worden aangedreven. De katoenproductie schoot omhoog. De import van ruwe katoen in Engeland steeg van 6 miljoen pond in 1775 naar 60 miljoen pond dertig jaar later. Document 3 De industriestad Gent De Franse schrijver Alexandre Dumas (1802-1870) arriveerde op 13 augustus 1838 als een van de eersten per trein in het Gentse Zuidstation. Dumas noemde Gent ‘het Manchester van België’ en beschreef enthousiast zijn bezoek aan een textielbedrijf in de stad. Gent, het Manchester van België, bezat in 1829 amper achthonderd ‘looms’, vandaag zijn het er vijfduizend. Die looms zijn stoommachines die per week vier stukken katoen weven van telkens vijfenzeventig el lang. Om de losse draden van twee looms aan elkaar te knopen volstaat een kind van vijf jaar, zodat een kind samen met twee machines zorgt voor een productie van acht stukken katoen op acht dagen tijd. Wanneer u bijvoorbeeld de werkplaatsen van de heren Hemptinne en Voortman bezoekt, en ze voor u willen doen wat ze voor mij deden - en daar twijfel ik niet aan - dan zal de aanblik u met verstomming slaan. Voor uw ogen zal op een uur tijd een baal ruwe katoen worden gereinigd, gesponnen, geweven, bedrukt, gedroogd, gesteven, geplooid en, indien u in het gezelschap bent van een vrouw, dan zal binnen nog een uur die vrouw de werkplaats kunnen verlaten, gekleed in de stof die voor uw ogen bewerkt werd ... 30 2.1 De 19de eeuw: eeuw van de burgerij en Europa Hoofdstuk 2 De industrialisatie, een verhaal zonder einde (18de - 21ste eeuw) De Eerste Industriële Revolutie (vanaf circa 1750) De Gentenaar Lieven Bauwens (1769-1822) is de zoon van een welgestelde leerlooier. Aan het eind van de 18de eeuw reist hij enkele keren naar Engeland. Daar raakt hij onder de indruk van de technologische vernieuwingen in de textielsector. Hij wil vooral meer te weten komen over de mule jenny of de spinning mule, een snelle machine die zowel sterkere als fijnere draden kan spinnen. De nieuwe technologie wordt angstvallig beschermd, zo willen de Engelsen hun voorsprong behouden op de rest van Europa. Maar Bauwens is een sluwe vos die van aanpakken weet. Samen met zijn broer begint hij een handeltje in koloniale producten; in werkelijkheid is het bedrijfje een dekmantel om aan industriële spionage te doen. Hij gebruikt zijn Engelse zakenrelaties om in het geheim onderdelen van een spinmachine te kopen. Weggestopt in kisten suiker of balen koffie worden die naar het vasteland gesmokkeld. Bauwens slaagt er zelfs in enkele tientallen ervaren Engelse spinners en technici over te halen - met mooie beloftes van geld en rijkdom - hun land te verlaten en voor hem te komen werken. Maar dat blijft niet onopgemerkt. In november 1798 verklikt de vrouw van een arbeider Bauwens’ plannen aan de politie. De Gentenaar moet Engeland halsoverkop verlaten. Op het Kanaal wordt de achtervolging ingezet. Bauwens weet slechts op het nippertje te ontsnappen. Engelse rechters veroordelen hem bij verstek tot de doodstraf. Al zijn bezittingen in Engeland worden verbeurdverklaard. Uiteindelijk lukt het Bauwens toch de gesmokkelde mule jenny weer aan de praat te krijgen. De industriële katoenproductie op het vasteland kan nu beginnen. Rond 1800 richt hij drie mechanische katoenspinnerijen op, de eerste vlakbij Parijs, de tweede in Gent, gevolgd door een spinnerij in Drongen. Er staat geen maat op Bauwens’ succes. In 1810 komt keizer Napoleon in hoogsteigen persoon zijn Gentse fabriek bezoeken. Maar na de val van Napoleon in 1815 loopt het toch nog slecht af: Bauwens gaat failliet en moet het zakenleven vaarwel zeggen. In 1822 sterft hij eenzaam en berooid in Parijs. Toch leeft hij voort als pionier van de mechanische katoennijverheid. Dankzij het katoen wordt Gent in de vroege 19de eeuw een van de belangrijkste centra van de Eerste Industriële Revolutie. Pl an t yn ! Waarom was Lieven Bauwens er zo op gebrand om de Engelse spinmachine naar het vasteland te brengen? Welke voordelen bood die machine? Hoe kwamen de Engelsen ertoe de eerste machines te ontwerpen? Welke voorwaarden maakten die ingrijpende verandering in de productiemethode mogelijk? In welke nijverheden werden de eerste machines gebruikt? Welke machines, energiebronnen en materialen staan symbool voor de Eerste Industriële Revolutie? Welke regio’s op het vasteland industrialiseerden als eersten? Waarom bleef de verspreiding van de industriële revolutie aanvankelijk beperkt? © ? Ca. 1775 Stoommachine van James Watt vanaf 1800 Eerste machines in Gent vanaf 1840 Spoorwegrevolutie vanaf 1870 Tweede Industriële Revolutie Eerste Industriële Revolutie 1650 1700 1750 1733 1763 Ca. 1700 Vliegende Spinning Eerste jenny stoommachines schietspoel Hoofdstuk 2 1800 1850 1900 1779 vanaf 1799 Mule Eerste machines jenny in Verviers De industrialisatie, een verhaal zonder einde (18de - 21ste eeuw) 31 Document 5 Zone 1 Engeland de Nederlanden Zone 2 Frankrijk Spanje Italië Zone 3 Duitsland Zwitserland Scandinavië Zone 4 Rusland Polen Tsjechoslowakije Hongarije 7.4 7.3 6.7 9.3 10.1 11.1 6.7 6.2 6.3 7.0 6.2 4.0 4.4 4.5 4.1 4.1 5.1 5.4 3.9 4.3 4.0 3.8 3.5 4.7 - yn 1500-1549 1550-1599 1600-1649 1650-1699 1700-1749 1750-1799 1800-1820 Gemiddelde opbrengstfactoren van tarwe, rogge en gerst, 1500-1820 Geboorte- en sterftecijfers in Engeland, 1721-1871 Pl 42 41 40 39 38 37 36 35 34 33 32 31 30 29 28 27 26 25 24 23 22 21 an t Document 4 1721 1731 1741 1751 1761 1771 1781 1791 geboorten per duizend inwoners De Beurs van Londen © Document 6 De Beurs van Londen, gravure van Wenzel Hollar, 1644. De Engelse tekst zegt dat de Londense beurs de Antwerpse beurs die ze haar moeder noemt, ver overtreft. Dat kwam met de werkelijkheid overeen: Engeland groeide vanaf de 17de eeuw uit tot een sterke handelsmogendheid waarin steeds meer geld geïnvesteerd werd in de groothandel. 32 1801 1811 1821 1831 1841 sterfte per duizend inwoners 1851 1861 1871 De 19de eeuw: eeuw van de burgerij en Europa A Enkele oorzaken [doc. 1, 4 - 6] De industriële revolutie* begon in het 18de-eeuwse Engeland. Daar deden zich enkele ingrijpende veranderingen voor in de traditionele agrarisch-ambachtelijke samenleving. Al vanaf de 16de eeuw nam de Engelse landbouwproductie geleidelijk toe. Er werden meer gronden benut en de landbouwmethodes verbeterden. Bovendien raakte de aardappel algemeen verspreid. Historici spreken van een agrarische revolutie*. Die maakte het mogelijk dat minder landbouwers meer en beter voedsel produceerden. Maar onvermijdelijk groeide ook de werkloosheid. yn De betere voeding leidde tot een stijging van de levensverwachting: de kindersterfte daalde en de mensen leefden langer. Betere medische kennis en hygiëne versnelden nog de bevolkingsgroei. Daarom spreken we van een demografische revolutie*. Door de bevolkingstoename steeg de vraag naar grondstoffen en nijverheidsproducten zoals steenkool en kleding. Het werkloosheidsprobleem werd bovendien nog groter. Maar precies de beschikbaarheid van grote groepen werkzoekenden bleek een noodzakelijke voorwaarde voor de start van de industriële revolutie. an t Handige kooplieden bouwden op het platteland, en ook in de stad, een nieuwe, grootschalige textielnijverheid op: ze lieten arme boeren en ambachtslui op zoek naar een bijverdienste draad of geweven stoffen fabriceren die ze nadien zelf verhandelden. Zo kwam de plattelandsnijverheid tot een belangrijke uitbreiding. Hier en daar brachten die kooplieden-ondernemers hun arbeiders samen in gezamenlijke werkplaatsen, manufacturen genaamd. Het systeem werkte los van de stedelijke beroepsverenigingen. Zo ondermijnde het de macht en de voorrechten van de traditioneel denkende gilden en maakte het de weg vrij voor nieuwe productiemethodes. © Pl De Britse eilanden werden in de 18de eeuw de belangrijkste zeevarende mogendheid, met kolonies in Amerika en Azië. Die kolonies leverden grondstoffen als katoen en wol maar ook afgewerkte producten als Indische katoentjes. De overzeese handel maakte Engeland rijker, en vooral de burgerij profiteerde daarvan. Zij investeerde immers geld in de groothandel: het handelskapitalisme* floreerde. De handel stimuleerde ook de zoektocht naar betere transportmogelijkheden in Engeland. Dat resulteerde in een ware ‘canal fever’ (kanaalkoorts). Op de nieuwe kanalen gebeurde het transport met schepen die door paarden die op de dijk liepen, voortgetrokken werden. De steden werden verbonden met rechte en deels verharde steenwegen. Postkoetsen of diligences maakten er gebruik van om reizigers te vervoeren. Kortom, Engeland ontwikkelde zich als eerste West-Europese natie tot een meer commercieel ingestelde samenleving. Ten slotte groeide in Engeland de kritiek op de verstikkende greep van de overheid op de economie (mercantilisme). Ook de strikte arbeidsreglementering van de gilden werd als een rem op de economische ontwikkeling beschouwd. Binnenlandse tolheffingen maakten het goederentransport duur en tijdrovend. In 1776 publiceerde de Schotse econoom Adam Smith een baanbrekend werk: Inquiry into the causes and nature of the wealth of nations. Daarin stelde hij onder meer dat grotere individuele vrijheid de economische ontwikkeling bevorderde en tot meer gemeenschappelijke welvaart leidde. Zo legde Smith de theoretische basis voor het economisch liberalisme* en de vrijemarkteconomie. Niet de overheid maar de wet van vraag en aanbod moest - als een ‘invisible hand’ - de economie regelen. Op politiek vlak was Engeland een voor die tijd vrije maatschappij die individueel ondernemen aanmoedigde. De parlementaire monarchie kreeg er geleidelijk aan gestalte, Hoofdstuk 2 De industrialisatie, een verhaal zonder einde (18de - 21ste eeuw) 33 De Spinning Jenny De balans spinnen-weven © Pl Document 8 an t James Hargreaves, een timmerman-wever, ontwierp in 1764 een toestel dat meerdere draden tegelijk spon, eerst 8, later een veelvoud daarvan. Het nadeel van die Spinning Jenny was dat de geproduceerde draad snel brak omdat het toestel aangedreven werd door mankracht, in de praktijk veelal vrouwkracht. yn Document 7 34 B Machines en fabrieken [doc. 1, 3, 7 - 12] Pl an t yn De eerste machines werden in de mijnen ingezet om welwater uit de schachten op te pompen, maar de katoennijverheid in Engeland was de eerste sector waar de machinale productie echt doorbrak. Dat was geen toeval. De stedelijke ambachtslui en de plattelandsnijverheid konden de stijgende vraag naar goedkope kleding en andere textielstoffen immers niet beantwoorden. Bovendien ondervonden ze toenemende concurrentie van de ingevoerde Indische katoentjes die veel kleurrijker en goedkoper waren. Daarom zochten sommige vaklui naar nieuwe technieken om katoenen stoffen sneller te produceren: de vliegende schietspoel werd in 1733 uitgevonden maar raakte pas na 1760 algemeen verspreid. Mechanische spinnewielen, zoals de spinning jenny de naam is waarschijnlijk afgeleid van ‘engine’ - deden in de tweede helft van de 18de eeuw hun intrede. Die machines sponnen meerdere draden tegelijk, wat de productie deed stijgen. De spinning mule of mule jenny kon zowel sterkere als fijnere draden spinnen. Het duurde niet lang voor ook de eerste mechanische weefgetouwen ingezet werden. De nieuwe machines evolueerden snel, waardoor de kwaliteit van garen en weefsels verbeterde. De eerste textielmachines werden nog aangedreven door traditionele energiebronnen als mankracht, paardenkracht, wind- en waterkracht. Naarmate er meer machines ingezet werden, vergrootte echter het energieprobleem. Tekort aan energie was de belangrijkste remmende factor voor de nijverheid tot dan toe. De stoommachine van James Watt (circa 1775-1780) doorbrak die schaarste. Watt slaagde erin de op- en neergaande beweging van de stoompomp - gebruikt om welwater op te pompen - om te zetten in een draaiende. Die roterende kracht werd door middel van riemen op diverse machines overgedragen. De uitvinding van de stoommachine, de eerste mechanische energiebron, betekende de echte start van de industriële revolutie. © De nieuwe machines werden ondergebracht in een grote productieruimte: de fabriek. De eerste fabrieken stonden in de steden. Daar waren immers voldoende gebouwen, zoals verlaten kloosters. De meeste steden lagen bovendien aan steenwegen of kanalen, wat het transport van grondstoffen en afgewerkte producten vergemakkelijkte. In de fabrieken bedienden arbeiders de machines. De industrialisatie leidde tot een snelle groei van de stedelijke bevolking, ten nadele van het platteland. Tegelijk groeide in de 18de eeuw de nood aan nieuwe brandstoffen. Sinds mensenheugenis was hout de meest gebruikte brandstof en het belangrijkste constructiemateriaal. Onder meer huizen en meubels, karren, koetsen en schepen werden uit hout vervaardigd. Zelfs de eerste machines waren van hout. De bevolkingsgroei en de industriële ontwikkeling versnelden echter de ontbossing en leidden tot een nijpend houttekort. Daarom werd steeds vaker steenkool gebruikt, zowel privé als industrieel. Dankzij de stoommachine kon men het welwater beter oppompen en diepere steenkoollagen aanboren. Abraham Darby (1710) ontdekte bovendien een methode om steenkool te zuiveren (distilleren) tot cokes. Toen dat procedé verspreid raakte, maakte steenkool haar opgang als brandstof voor de ijzerindustrie. Zij leverde dankzij de hogere temperaturen zuiverder en sterker ijzer op. IJzer en steenkool - de zogenaamde zware industrie - vormden samen met textiel de belangrijkste sectoren van de Eerste Industriële Revolutie. Hoofdstuk 2 De industrialisatie, een verhaal zonder einde (18de - 21ste eeuw) 35 De 19de eeuw: eeuw van de burgerij en Europa waardoor er meer ruimte kwam voor burgerlijke vrijheden en dus ook voor privé-initiatief en vrije concurrentie. In het parlement maakten de rijke burgers de nieuwe wetten. Zij wilden hun leven zelf in handen nemen. Winst maken en rijkdom vergaren werden na te streven idealen. In de 19de eeuw werd het machtige ‘British Empire’ voorstander van internationale vrijhandel. De stoommachine van Watt an t yn Document 9 Pl Aan het begin van de 18de eeuw bouwde Thomas Newcomen een ‘vuurpomp’. De machine maakte een op- en neergaande beweging doordat men een cilinder achtereenvolgens verhitte en afkoelde. James Watt (1736-1819), een instrumentenmaker uit Glasgow, ontwikkelde zijn stoommachine in de jaren 1770 na de reparatie van een Newcomenpomp. Zijn machine verloor minder energie en was breder toepasbaar omdat ze de op- en neergaande beweging omzette in een draaiende beweging. Daardoor kon de stoommachine ook ingezet worden als aandrijfkracht in de textielnijverheid, de ijzerindustrie en later in de transportsector. © Document 10 De stoomtrein Vanaf 1800 werd onderzoek gedaan naar een stoommachine die trekkracht kon leveren. In 1814 verscheen de eerste locomotief. Op 27 september 1825 reed in Noordoost-Engeland de eerste stoomtrein die passagiers vervoerde. De Rocketlocomotief van ingenieur en mijndirecteur George Stephenson werd alom bewonderd (tekening uit 1829). 36 België: pionier op het vasteland [doc. 2 - 3] an t yn Na Engeland verspreidde de industriële revolutie zich met enkele decennia vertraging in West-Europa. België speelde een voortrekkersrol, al bleef de industrialisatie aanvankelijk beperkt tot enkele Waalse regio’s (Luik-Verviers en Bergen-Charleroi) en Gent. Enkele pioniers brachten rond 1800 de machine naar België. In Gent maakte Lieven Bauwens gebruik van Engelse spinmachines om een mechanische katoennijverheid op gang te brengen. Maar in de rest van Vlaanderen bleef de huisnijverheid bestaan. De vele tienduizenden ambachtelijke vlasspinsters en linnenwevers voelden zich bedreigd en verzetten zich met hand en tand tegen de mechanisatie. Pas vanaf 1820 vond de weefmachine aangedreven door stoomkracht (de powerloom) haar weg naar Gent en nam de industrialisatie in de katoensector een hoge vlucht. Ongeveer gelijktijdig daarmee zette de Engelsman William Cockerill in Verviers bij Luik de eerste stappen naar de mechanische wolnijverheid. In 1810 waren er in de streek rond Luik al zes gemechaniseerde wolspinnerijen. Ze namen de helft van de wolproductie voor hun rekening. Voor de andere helft waren 108 ambachtelijke spinnerijen nodig. Door de mechanisatie verminderde het aantal bedrijven: tussen 1800 en 1810 zelfs met een derde. De productie steeg maar het aantal arbeiders bleef hetzelfde. Een vergelijkbare evolutie voltrok zich in de Luikse ambachtelijke ijzer- en wapenindustrie. Cockerills zoon, John, bouwde er de ijzer- en steenkoolindustrie op, met hoogovens en stoommachines. Weldra leidde de familie Cockerill een industrieel imperium dat op grote schaal textiel, kolen, ijzer en machines voortbracht. In de steenkoolmijnen van de Borinage (tussen Bergen en Charleroi) voltrok de mechanisatie zich in het begin van de 19de eeuw in een hoog tempo. De steenkoolproductie verdubbelde in de jaren 1820. Toch bleef de oude houtskoolverbranding in België nog tot in de late jaren 1830 duidelijk belangrijker dan de cokesverbranding. © Pl Kortom, de industrialisatie verspreidde zich aanvankelijk eerder moeizaam. De eerste machines werkten nog niet optimaal en waren erg duur. Kapitaalkrachtige burgers zagen de industrie niet altijd als een interessante investeringsmogelijkheid. Vaak gingen fabrieken failliet, de risico’s waren hoog. Velen stonden dus aarzelend en zelfs vijandig tegenover de beginnende industrialisatie, maar anderen bewonderden de vernieuwingen en wilden ertoe bijdragen. Hoofdstuk 2 De industrialisatie, een verhaal zonder einde (18de - 21ste eeuw) 37 De 19de eeuw: eeuw van de burgerij en Europa C an t yn Document 11 Mijnbouw Pl Beeld van de Hettonkolenmijn bij het Engelse Durham, die was voorzien van stoommachines en stoomlocomotieven. Litho van J.D. Harding, omstreeks 1820. Document 12 Industrie, mens en natuur © Niet iedereen was onder de indruk van de gevolgen van de industrialisatie. John Byng (17431813, conservatief en plattelandsliefhebber) vertelde wat hij voelde toen hij tijdens een tocht door Noord-Yorkshire op een van Richard Arkwrights fabrieken bij Askrigg stuitte (circa 1793). Arkwright bouwde in 1769 zijn waterframe, een spinmachine die door waterkracht aangedreven werd, wat later door stoomkracht. Wat elke indruk van landelijkheid definitief de kop ingedrukt heeft, is de oprichting van een katoenfabriek aan de ene kant, waardoor het panorama en de stilte verwoest zijn. (...) De mensen hebben inderdaad werk, maar zijn allemaal ten prooi gevallen aan de ijzeren greep van de massa. (...) Op momenten dat mensen niet in de fabriek werken, leven ze zich uit door te stropen, te plunderen en door losbandig gedrag. Sir Richard Arkwright mag zijn familie en het land dan veel rijkdom hebben opgeleverd, maar als toerist verfoei ik zijn plannen die doorgedrongen zijn tot iedere rustieke vallei en die de loop en schoonheid van de natuur vernietigd hebben. 38 Pl an t yn De Eerste Industriële Revolutie werd in Engeland in de tweede helft van de 18de eeuw door verschillende factoren in wisselwerking met elkaar op gang gebracht: de vernieuwde landbouw en de daarmee gepaard gaande bevolkingsgroei, de plattelandsnijverheid, de aanwezigheid van grondstoffen in Engeland zelf en in de kolonies, de toenemende internationale handel, voldoende kapitaal, de verbetering van het transport, het liberalisme van Adam Smith en de parlementaire democratie. De aanzet van die verschuiving werd gegeven door ondernemende mensen uit de mijnbouw en de textielnijverheid, die naar efficiëntere productiemethodes zochten. Ze vonden die in nieuwe machines. Met de machine deed ook een krachtiger energiebron (de stoommachine) haar intrede. Een andere brandstof (steenkool) en ijzer van betere kwaliteit vervolledigden het plaatje. De nieuwe machines werden in fabrieken geplaatst waar arbeiders ze bedienden. In de aanvangsfase bleef de invloed van de eerste industriële ontwikkelingen beperkt. De start van de industrialisatie verliep traag. Drie regio’s op Belgisch grondgebied industrialiseerden als eersten op het Europese vasteland. In Gent en Verviers namen de pioniers Lieven Bauwens en William Cockerill het initiatief. In de Borinage werden de steenkoolmijnen in snel tempo gemechaniseerd. Op termijn had de industriële revolutie spectaculaire gevolgen voor economie en maatschappij. Het werk werd anders georganiseerd, de productie steeg spectaculair, fabriekssteden met nieuwe bevolkingsgroepen ontstonden: massa’s arme arbeiders en een kleine elite van fabriekseigenaars. Agrarische revolutie ________ © Demografische revolutie Grote toename van de landbouwproductie. __________________________________ Economisch liberalisme _____________________________ Handelskapitalisme ________ Industriële revolutie Hoofdstuk 2 _______ Snelle en sterke stijging van het bevolkingsaantal. Ideeëngoed dat pleit voor de vrije markt (vrijhandel, vrije concurrentie en vrij initiatief). De 18de-eeuwse verlichte denker Adam Smith is de grondlegger ervan. Mensen met geld investeerden in de Nieuwe Tijd vooral in de opkomende groothandel, waarvan ze een hoge winst verwachtten. Door de handel deed een commercieel-kapitalistische mentaliteit haar intrede, maar de economie bleef overwegend agrarisch-ambachtelijk. Overgang van handenarbeid naar gemechaniseerde arbeid en van huisarbeid naar fabrieksarbeid. De industrialisatie, een verhaal zonder einde (18de - 21ste eeuw) 39 De 19de eeuw: eeuw van de burgerij en Europa Samenvatting Ford en de lopende band yn Document 1 Zij veranderden de wereld Pl Document 2 an t Vanaf 1913 gebruikte Henry Ford de lopende band voor de productie van zijn model T. De T-Ford bleef negentien jaar in productie, tot 1927. Er werden meer dan 15 miljoen exemplaren van verkocht, een record dat pas in de jaren 1970 door de al even legendarische Volkswagen Kever werd gebroken. Alexander Graham Bell © James Watt Document 3 De trein en het spoorwegnet a) In Engeland reed in 1825 de eerste passagierstrein 40 Guglielmo Marconi John Boyd Dunlop Henry Ford De Tweede Industriële Revolutie (vanaf circa 1870 - 1890) ‘The Car That Put The World On Wheels’ In het voorjaar van 1913 trekt John Kelly naar Detroit, het centrum van de Amerikaanse auto-industrie. Hoewel hij ongeschoold is, vindt hij toch snel werk bij de Ford Motor Company. Kelly wordt ingeschakeld bij de productie van het nieuwe succesmodel: de T-Ford. Henry Ford (1863-1947), oprichter van het bedrijf, heeft de fabricage van de T-Ford opgedeeld in honderden eenvoudige stappen die iedereen kan uitvoeren. Hij wil een goedkope auto maken voor het grote publiek. Kelly’s taak bestaat erin de achterwielen aan het chassis te monteren. Elke dag verricht hij in een eindeloze herhaling dezelfde handelingen. ! Pl an t yn In oktober 1913 is Kelly getuige van een revolutionair experiment. Om de productie op te voeren, besluit Henry Ford de auto’s in aanbouw op een lopende band te plaatsen. De arbeiders hoeven nu niet langer van het ene chassis naar het andere te lopen, wat veel tijdverlies betekende. Voortaan komt de auto in aanbouw naar hen toe. Ook alle onderdelen worden mechanisch aangevoerd. In het nieuwe systeem heeft Kelly nog maar enkele tientallen seconden de tijd om de wielen te plaatsen voor de band weer voortrolt. Het tempo is moordend. Dankzij de lopende band weet Ford in 1914 de productietijd van een auto tot 1 uur en 33 minuten te beperken. De fabriek produceert steeds meer auto’s en boekt recordwinsten. Om zijn personeel te motiveren, verdubbelt Ford datzelfde jaar het loon tot 5 dollar per dag. Voor de consument wordt de T-Ford steeds goedkoper. In de jaren 1920 kost het T-model minder dan 300 dollar, ongeveer 30 % van de oorspronkelijke verkoopprijs. Fords droom: massaproductie met hoge lonen en lage prijzen wordt realiteit. In de nieuwe River Rouge Plant, de grootste fabriek ter wereld, bouwt Ford meer dan 2 000 auto’s per dag, er werken 80 000 mensen. In 1924 rolt de tien miljoenste T-Ford van de band. Om dat te vieren, laat het bedrijf een reclamekaravaan van New York naar San Francisco rijden. Dankzij het Fordspaarplan heeft ook John Kelly intussen een eigen auto kunnen kopen. In de weekends rijdt hij met het gezin naar het platteland. Kelly verdient nu meer geld dan hij ooit voor mogelijk hield. Zijn bewondering voor Henry Ford is grenzeloos. Wat maakte de T-Ford zo bijzonder? Welke factoren zorgden voor de definitieve doorbraak van de industriële revolutie? Waarom was er nood aan een tweede elan? Welke waren de technologische vernieuwingen van de Tweede Industriële Revolutie? Hoe veranderden die vernieuwingen de industrie en welke impact hadden ze op het dagelijkse leven? Welke economische tendensen kenmerkten het industrieel kapitalisme? © ? ca. 1880 Elektriciteit en staal Tweede Industriële Revolutie 1750 1800 ca. 1750 Begin Eerste Industriële Revolutie Hoofdstuk 2 1850 vanaf 1840 vanaf 1870 Spoorwegrevolutie Crisis en doorbraak vanaf 1879 industrialisatie Gloeilamp (Edison) 1900 1950 1913 T-Ford en lopende band De industrialisatie, een verhaal zonder einde (18de - 21ste eeuw) 2000 ca. 1980 Begin Derde Industriële Revolutie 41 De 19de eeuw: eeuw van de burgerij en Europa 2.2 b) Ontwikkeling van het spoorwegnet in Europa 1850-1870 Berlijn Warschau Antwerpen Londen Luik Praag Parijs Wenen Bordeaux Milaan Venetië Budapest yn Lyon Marseille © Pl an t Napels c) Ontwikkeling van het spoorwegnet in de wereld 1840-1900 Ontwikkeling van her spoorwegnet in de wereld, 1840-1900 Europa 1840 1850 1870 1900 42 3 000 24 000 103 000 275 000 Amerika Azië Australië Afrika 5 000 15 000 94 000 401 000 8 000 64 000 2 000 25 000 2 000 16 000 Totaal 8 000 39 000 km 209 000 km 781 000 km De industriële doorbraak in West-Europa [doc. 1 - 6] an t yn De aanleg van het spoorwegnet bracht vanaf 1840 meer vaart in de industriële ontwikkeling. Al in 1814 ontwierp George Stephenson de eerste bruikbare stoomlocomotief, maar het duurde nog enkele decennia voor de trein echt ingeburgerd raakte. De realisatie van een uitgebreid spoorwegnet was een complexe en dure zaak. Op 27 september 1825 tufte de eerste stoomtrein door Noordoost-Engeland over een afstand van 43 km. Het Europese vasteland volgde in 1835 met een eerste treinverbinding, die tussen Brussel en Mechelen. De spoorwegrevolutie - zowel voor het vervoer van passagiers als voor het transport van grondstoffen en goederen - was niet te stuiten. Van 1840 tot 1850 nam het aantal kilometers spoorwegen in Europa met 500 % toe. Tussen 1840 en 1910 groeide het Europese spoorwegnet van 3 900 naar 328 000 km. Ook in de Verenigde Staten, LatijnsAmerika en Azië werden gigantische afstanden door spoorwegen overbrugd. In 1807 ontwierp de Amerikaanse ingenieur Robert Fulton het eerste bruikbare stoomschip. Op rivieren en kanalen vervingen stoomschepen weldra de trekschuiten en zeilschepen. Bovendien kon men rivieren nu stroomopwaarts bevaren. Na 1850 werden stoomschepen ook op zee ingezet. Eerst gebeurde dat langs de kusten en over korte afstanden, zoals tussen Oostende en Dover. Maar na 1880 heersten de stoomschepen over de oceanen. Vooral op de Noord-Atlantische route, tussen Europa en de Verenigde Staten, werden reusachtige en luxueuze passagiersschepen ingezet. Het tijdperk van de zeilvaart was onherroepelijk voorbij. De aanleg van spoorwegen en de bouw van locomotieven en wagons betekende de definitieve doorbraak voor de zware industrie. In de periode 1846-1873 groeide de wereldproductie van ijzer met 400 %, die van steenkool met 250 %. Omstreeks 1850 werd de zware industrie, in opvolging van de textiel, de leidende industriële sector. De industriële regio’s veranderden grondig van uitzicht. Indrukwekkende fabrieksgebouwen met ratelende machines en rokende schoorstenen domineerden er het landschap. © Pl Vooral de ondernemende burgerij profiteerde van de industriële doorbraak. Dankzij het cijnskiesrecht greep ze ook de politieke macht. In de tweede helft van de 19de eeuw realiseerde het door de burgerij gesteunde liberalisme de triomf van de vrijemarkteconomie. Allerlei tolheffingen werden afgeschaft (o.a. de Scheldetol in 1863). De Europese industrielanden sloten handelsovereenkomsten en verlaagden invoerrechten en douanetarieven. Dankzij de transportrevolutie en de doorbraak van de vrijhandel konden grondstoffen en industrieproducten over lange afstand en op grotere schaal worden verhandeld. De wereldhandel vernegenvoudigde tussen 1830 en 1880. Dat leidde tot meer concurrentie en prijsverlagingen. Voor het eerst ontstond er een wereldeconomie, met de Europese industrielanden als centrum. In de industriële economie stond het bezit van kapitaal (geld) centraal. Al vanaf de 16de eeuw, met de groei van het handelskapitalisme, bracht geld snellere en hogere winsten op dan grond en ambachtelijke nijverheid. Maar in de loop van de 19de eeuw werd het industrieel kapitalisme* belangrijker dan het handelskapitalisme. Een ondernemer moest over voldoende financiële middelen kunnen beschikken voor de bouw van fabrieken, de aanschaf en het onderhoud van machines en voor de constante aanvoer van grondstoffen. Daarom vergemakkelijkte de overheid het oprichten van investeringsbanken die industriëlen langlopende leningen toekenden. Familiebedrijven met beperkte financiële mogelijkheden werden omgevormd tot naamloze vennootschappen*. Die verkochten aandelen of winstbewijzen aan beleggers en andere vennootschappen en vergrootten zo hun financiële armslag. Het nv-statuut bood de ondernemer het grote voordeel dat zijn persoonlijke eigendom bij een eventueel faillissement van het bedrijf geen risico liep. Hoofdstuk 2 De industrialisatie, een verhaal zonder einde (18de - 21ste eeuw) 43 De 19de eeuw: eeuw van de burgerij en Europa A Document 4 Productie van gietijzer en staal (in duizend ton) Gietijzer Groot-Brittannië Duitsland Frankrijk België Rusland V.S.A. 1800 1820 1830 1840 1850 1880 1900 1913 200 40 60 400 90 140 680 100 266 90 75 ? 1 400 170 350 95 100 180 2 250 215 406 144 288 574 7 870 2 468 1 725 608 448 3 897 9 103 7 550 2 714 1 019 2 934 14 010 10 424 16 764 5 207 2 485 4 207 31 462 20 1830 1850 1880 1890 1900 1913 Groot-Brittannië Duitsland Frankrijk België Rusland V.S.A. 500 70 148 ? ? ? 1 000 171 257 ? ? ? 3 730 2 018 1 354 132 578 1 267 5 301 3 791 1 406 716 793 4 345 5 981 7 377 1 935 927 2 032 10 300 9 013 16 291 3 592 2 224 3 509 31 802 27,415 23,463 25,531 Pl 20,366 15,887 13,697 12,465 11,362 9,611 5,820 6,324 2,300 1830 44 23,917 27,321 22,389 © 28 27 26 25 24 23 22 21 20 19 18 17 16 15 14 13 12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 Steenkoolproductie in België (in miljoen ton), 1830-1980 an t Document 5 yn Staal 50 60 70 80 90 1900 10 20 30 40 50 60 70 80 De 19de eeuw: eeuw van de burgerij en Europa Overheden stimuleerden de geldcirculatie door de geloofwaardigheid van hun nationale munt te verhogen. De meeste landen introduceerden de gouden standaard, waarbij het goud in de kluizen van de nationale bank borg stond voor de waarde van het uitgebrachte (papieren) geld. De goudvoorraad bood in de 19de eeuw nog voldoende groeimarge dankzij belangrijke vondsten in Californië en Australië. B Crisis C an t yn De groei van de economie verliep niet gelijkmatig. Voorspoedige jaren werden afgewisseld met pijnlijke inzinkingen. Zo brak in de jaren 1870 een diepe crisis uit in de Europese landbouw. De kleine Europese boeren konden onmogelijk concurreren met de gemechaniseerde en grootschalige Amerikaanse landbouw. Die overspoelde de Europese markten met goedkoop graan. Tegelijk stokte de groei van de zware industrie. De spoorwegaanleg verminderde. IJzer bleek niet altijd sterk genoeg en vaak leverde stoomkracht te weinig energie. Stoommachines waren onvermijdelijk log en vuil en konden technologisch niet meer worden verbeterd. De vernieuwingen die de Eerste Industriële Revolutie gerealiseerd had, raakten stilaan uitgewerkt. Investeerders verloren hun vertrouwen. Tijdens het laatste kwart van de 19de eeuw daalde de groei van de industrie en de wereldhandel. Prijsdalingen, kleinere winsten en grotere werkloosheid waren het gevolg. Ingrijpende veranderingen moesten het tij keren. De innovaties van de Tweede Industriële Revolutie boden het antwoord. De Tweede Industriële Revolutie [doc. 7 - 9] Pl Praktisch ingestelde mensen en eenvoudige werktuigkundigen als Newcomen en Watt hadden tijdens de Eerste Industriële Revolutie de vernieuwing op gang gebracht. De crisis van de jaren 1870 werd echter door hoogopgeleide wetenschappers overwonnen. Wetenschap en industrie werkten aan het eind van de 19de eeuw nauw samen, waardoor uitvindingen op korte tijd hun weg naar de industrie vonden. Zo kwam het industrialisatieproces vanaf 1890 in een hogere versnelling. Elektriciteit, staal en chemie werden de leidende sectoren van de Tweede Industriële Revolutie. Die nieuwe materialen en energiebronnen garandeerden een hoog rendement en trokken dus nieuwe investeringen aan. © Anders dan stoomkracht was elektriciteit gemakkelijk transporteerbaar, al vereiste dat wel de bouw van een netwerk met centrales, hoogspanningskabels en transformatoren. Elektriciteit kan op eenvoudige wijze worden omgezet in licht, warmte of drijfkracht voor motoren. De toepassingen leken onuitputtelijk. Eind 19de eeuw waren al twee Amerikaanse fabrieken op drie overgeschakeld op elektrische stroom. Elektriciteit had ook een enorme impact op het dagelijkse leven, met onder andere telefoon (1876), gloeilamp (Edison, 1879), strijkijzer (1882), naaimachine (1885), vaatwasser (1886) en wasmachine (rond 1900). Al volgde de massale verspreiding van die uitvindingen pas na de Eerste Wereldoorlog. Daarnaast was staal als superieure variant van het gietijzer een zeer belangrijke vernieuwing. Staal heeft een lager koolstofgehalte, waardoor het sterker en soepeler is. Zo gaan stalen spoorrails zes keer langer mee dan gietijzeren en kunnen stalen bruggen veel grotere overspanningen aan. Vanaf circa 1880 werd het technisch haalbaar en betaalbaar om staal in grote hoeveelheden te produceren. Door staal in beton te verwerken, ontstond gewapend beton dat de goede eigenschappen van staal en beton combineerde. Die innovatie bracht een omwenteling in de architectuur op gang. In New York en Chicago werden rond 1900 de eerste wolkenkrabbers opgetrokken. Staal maakte ook reusachtige Hoofdstuk 2 De industrialisatie, een verhaal zonder einde (18de - 21ste eeuw) 45 Document 6 Binnengevaren schepen in de Antwerpse haven Zeilschepen Ton Stoomboten Ton Totaal Ton 1 065 2 158 2 380 1 738 177 980 406 834 689 741 563 202 305 410 1 745 2 730 58 095 139 610 772 865 1 758 359 1 370 2 568 4 125 4 454 236 075 546 444 1 362 606 2 335 601 Document 7 Technologische en industriële innovaties fotografie (o.m. Louis Daguerre) 1844 telegraaf (Samuel Morse) 1848 beton (Joseph-Louis Lambot) 1857 lift 1859 petroleumlamp (opvolger van olielamp) 1860 maaidorser 1867 dynamiet (Alfred Nobel) 1869 dynamo (Zénobe Gramme) 1872 gewapend beton 1875 schrijfmachine 1876 1885 hogesnelheidsverbrandingsmotor (Gottlieb Daimler) en benzinemotor (Carl Benz) 1888 luchtband (John Boyd Dunlop) 1890 kunstzijde 1895 bioscoopfilm 1895 röntgenstraling (of x-stralen, Wilhem Röntgen) 1897 (synthetische) aspirine (geproduceerd door Bayer) an t 1837 yn 1850 1860 1870 1880 draadloos telegraferen over 80 m (Guglielmo Marconi en William Henry Preece) telefoon (Alexander Graham Bell) 1898 radio 1878 grammofoonplaat (Emile Berliner) 1903 vliegtuig 1879 gloeilamp (Thomas Edison) 1908 bakeliet (Leo Baekeland) 1880 elektrische wasmachine 1908 T-Ford (Henry Ford) 1880 elektriciteitscentrale 1912 roestvrij staal (Gustav Krupp) 1885 fiets (met kettingaandrijving en voldoende veilig) Pl 1897 Document 8 De Eiffeltoren (1889) © Deze toren, genoemd naar ingenieur Gustave Eiffel, werd opgetrokken uit meer dan 7 000 ton staal. Het gebeurde naar aanleiding van de wereldtentoonstelling in Parijs, die honderd jaar na de Franse Revolutie georganiseerd werd. Op de wereldtentoonstellingen - de eerste vond plaats in 1851 in Londen - presenteerden de staten hun technologische innovaties, industriële producten en economische sterkte. 46 D yn De chemische industrie groeide begin 20ste eeuw uit tot een nieuwe sector. Chemici slaagden erin steeds meer nieuwe, niet in de natuur voorkomende producten samen te stellen: kunstmest (Justus von Liebig), verfstoffen, geneesmiddelen (aspirine), parfums, celluloid (voor foto en film), synthetische kleding, plastics (o.a. bakeliet) en conserveringsproducten. Dat alles had een enorme impact op het dagelijkse leven. De nieuwe petroleumsector verwerkte ruwe aardolie onder meer tot benzine. De Duitser Karl Benz ontwierp in 1885 de eerste auto met een verbrandingsmotor. Olie, die half zoveel plaats inneemt als steenkool, werd ook de nieuwe brandstof voor onder meer de scheepvaart en de huisverwarming. De kapitalistische grootindustrie [doc. 10 - 16] an t De Tweede Industriële Revolutie verspreidde zich over een veel groter gebied. Vooral de economische groeicijfers van Duitsland waren opmerkelijk. De Duitsers namen het voortouw in de nieuwe sectoren (o.a. chemie) en staken Engeland voorbij. Ook de Verenigde Staten overvleugelden Engeland en aan het einde van de 19de eeuw begon Japan aan zijn industriële opmars. © Pl De Tweede Industriële Revolutie betekende de triomf van het industrieel kapitalisme: het streven naar meer productie en meer winst (winstmaximalisatie) was de eerste prioriteit. Dat verklaart de verdere rationalisering* van het productieproces door automatisering en gestandaardiseerde* massaproductie. De Verenigde Staten waren daarin toonaangevend. De Amerikaanse ingenieur Frederick Taylor (1856-1915) deed het voorstel om fabrieksarbeid op te delen: arbeiders moesten zich toeleggen op een aantal zeer eenvoudige en nauwkeurig omschreven handelingen. Om de arbeiders te motiveren wou Taylor hen belonen met aanzienlijke bonussen als ze de vereiste productie overschreden. Het taylorstelsel (taylorisme of ‘scientific management’) leidde tot de invoering van het lopendebandwerk. De autofabriek van Henry Ford in Detroit paste het systeem in 1913 voor het eerst toe. De lopende band leidde tot een fenomenale toename van de productie. Tegelijk konden de prijzen dalen. Na de Eerste Wereldoorlog werd de auto het symbool van de Amerikaanse consumptiemaatschappij, een model dat Europa met enige vertraging overnam. In de kapitalistische industrie voltrok de schaalvergroting zich ook door fusies en overnames. De integratie van bedrijven verloopt verticaal als een bedrijf zijn toeleveringsen verwerkingsbedrijven tracht over te nemen. Zo probeerden staalfabrieken niet alleen ijzer- en steenkoolmijnen te verwerven maar ook scheepswerven of fabrieken van spoorwegrails. De integratie verloopt horizontaal als concurrerende bedrijven prijsafspraken maken en productiequota vastleggen, als ze uiteindelijk zelfs fuseren of een concurrent overnemen. Horizontale integratie kan de vrije concurrentie uitschakelen en tot monopolievorming leiden. In de Verenigde Staten worden horizontaal geïntegreerde bedrijven ‘trusts’ genoemd, in het Nederlands spreekt men van kartels. Bekende voorbeelden zijn het Amerikaanse U.S. Steel (in 1901 gevormd door bankier J.P. Morgan) en het Duitse Krupp (bekend van de slogan: ‘Wir machen alles’). In de Tweede Industriële Revolutie groeiden sommige bedrijven uit tot echte multinationals die tienduizenden arbeiders werk verschaften en over duizelingwekkend veel kapitaal beschikten. De bestuurders van die machtige ondernemingen waren zeer invloedrijk, zowel op Hoofdstuk 2 De industrialisatie, een verhaal zonder einde (18de - 21ste eeuw) 47 De 19de eeuw: eeuw van de burgerij en Europa oceaanschepen mogelijk, torenconstructies (Eiffeltoren, 1889) en hangbruggen met een lengte van meer dan 1 km (Golden Gate Bridge, 1937). Ten slotte leidde het gebruik van staal tot een revolutionaire vernieuwing van de bewapening, met onder meer zware kanonnen en tanks. Document 9 Siemens Het Berlijnse Siemensbedrijf, een van de groten uit de elektriciteitsindustrie, aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. 1880 1900 1913 1928 1938 22,9 14,7 8,5 7,8 7,6 4,4 2,5 18,5 23,6 13,2 6,8 8,8 4,7 2,5 13,6 32,0 14,8 6,1 8,2 4,4 2,4 9,9 39,3 11,6 6,0 5,3 2,7 10,7 31,4 12,7 4,4 9,0 2,8 an t Groot-Brittannië Verenigde Staten Duitsland Frankrijk Rusland Oostenrijk - Hongarije Italië yn Document 10 Relatief aandeel van verschillende mogendheden in de wereldproductie (in procenten), 1880-1938 Document 11 De samenstelling van de Belgische beroepsbevolking, 1850-1980 Pl Procent van de Belgische beroepsbevolking werkzaam in de © landbouw 1850 industrie 1900 1950 Document 12 Reclame voor Belgische industrieproducten Poster uit 1907 door Raymond Tournon met daarop de producten die FN, de bekende wapenfabrikant uit het Luikse, de burger in vredestijd aanbood: jachtgeweren, fietsen, motoren en zelfs auto’s. 48 handel en diensten 1980 De 19de eeuw: eeuw van de burgerij en Europa economisch als op politiek vlak. Indien nodig aarzelden ze niet om politici onder druk te zetten om ‘juiste beslissingen’ te nemen. De industriële maatschappij verschilde totaal van de vroegere agrarisch-ambachtelijke samenleving. Vóór de industriële revolutie wisselde beperkte economische groei af met stilstand en achteruitgang. Voedselcrises maakten de aarzelende bevolkingsgroei weer ongedaan. De meeste mensen waren met weinig tevreden en poogden vooral in leven te blijven. De industriële maatschappij daarentegen beleefde over een lange termijn gezien een aanhoudende economische én demografische groei. Die leidde tot een nooit gezien stijging van de welvaart bij een vrij groot deel van de bevolking, althans in de industrielanden. De voortdurende technologische vernieuwingen, de rationalisering van het productieproces en de schaalvergroting in de industrie maakten die vooruitgang mogelijk. © Pl an t yn Toch bleef de kapitalistische economie in de greep van periodiek weerkerende crises (golfbewegingen). In de oude landbouwsamenleving werd een crisis door schaarste (ten gevolge van misoogsten, oorlogen en/of epidemieën) veroorzaakt. In de industrieelkapitalistische maatschappij daarentegen lag overproductie aan de basis van een crisis. Als het aanbod de vraag overtrof, leidde dat onvermijdelijk tot inkrimping van de productie en groeiende werkloosheid. Die cyclus verliep volgens een vrij regelmatig patroon van 7 tot 11 jaar. Economen noemen die op- en neergaande beweging de conjunctuur. Daarnaast tekenden zich ook golven op zeer lange termijn af. Een van de meest bekende indelingen is die van de Rus Nikolai Kondratieff (1892-1938) die sinds de industriële revolutie periodes van groei en neergang van ongeveer vijftig jaar onderscheidde. Hoofdstuk 2 De industrialisatie, een verhaal zonder einde (18de - 21ste eeuw) 49 Document 13 Microscoop De eerste microscopen werden gebruikt om landbouwproducten te analyseren. Dit exemplaar is afkomstig uit het Rijksontledingscentrum in Antwerpen. Het is vervaardigd in Duitsland uit koper en glas en kon materie 15 tot 35 maal vergroten. De microscoop werd verlicht via de holle spiegel onderaan die het omgevingslicht concentreerde op het onderzoeksobject. Het toestel wordt momenteel bewaard door de Stichting Industrieel Wetenschappelijk Erfgoed (SIWE) in Leuven. Plaats 1800 1850 1910 1970 110 111 71 82 77 4 53 156 195 242 397 336 9 87 542 551 842 756 719 443 516 535 893 1100 700 600 700 687 an t Lyon Marseille Birmingham Liverpool Manchester Essen Rotterdam yn Document 14 Bevolkingsgroei in West-Europese steden (x 1000), 1800-1970 Document 15 Urbanisatiegraad, 1500-1980 (*) 1700 1800 Pl 1500 8% 8 10 37 23 11 © Duitsland Engeland Frankrijk België Nederland Gem. Europa 9% 14 13 30 43 12 Document 17 Vrouwelijke arbeiders Montagewerkplaats in een fabriek van het Duitse AEG waar grote aantallen ongeschoolde vrouwen urenlang hetzelfde, geestdodende werk deden. AEG staat voor ‘Allgemeine Elektricitäts Gesellschaft’, gesticht in Berlijn in 1887. 50 9% 23 12 19 36 10 1850 16 % 50 20 34 36 19 1900 49 % 75 38 57 53 41 1980 75 % 79 69 70 82 67 De 19de eeuw: eeuw van de burgerij en Europa Samenvatting Pl an t yn Ondanks de spoorwegrevolutie en het succes van het liberalisme bereikte de Eerste Industriële Revolutie in de tweede helft van de 19de eeuw haar limieten. De crisis van de jaren 1870 leidde echter tot een golf van uitvindingen en technologische vernieuwingen, gedragen door wetenschappelijk onderzoek aan universiteiten, in laboratoria en in de bedrijven zelf. De elektriciteit was als nieuwe energiebron krachtiger, properder en veiliger dan de stoommachine. Het gebruik van staal, eventueel gecombineerd met beton, creëerde ongekende mogelijkheden voor de bouw van infrastructuur voor industrie en transport en voor het optrekken van hoge gebouwen. Allerlei huishoudelijke apparaten maar ook de nieuwe stoffen en producten die de chemische industrie voortbracht, zouden het dagelijks leven van steeds meer mensen intens beïnvloeden. De Tweede Industriële Revolutie leidde tot een steeds grotere winstmaximalisatie. Het industrieel kapitalisme werd een feit. Tendensen die ons economisch systeem tot op vandaag kenmerken als innovatie, rationalisering van het productieproces, schaalvergroting, concentratie van kapitaal, toenemende consumptie en conjunctuurschommelingen zetten zich door. De Verenigde Staten profileerden zich steeds meer als nieuwe economische wereldleider terwijl in Europa Duitsland de voortrekkersrol van Engeland overnam. Gestandaardiseerde productie _________________________________ ___________________________ In deze vorm van kapitalisme worden de grootste winsten in de industrie gerealiseerd dankzij rationalisering, automatisering en standaardisering van de (massa)productie. De ondernemer moet zeer kapitaalkrachtig zijn om de noodzakelijke investeringen te kunnen doen. De invloed van financiers of financiële instellingen die hem daarbij helpen, wordt dus zeer groot. © Industrieel kapitalisme Produceren volgens een vooraf bepaald model (standaard). Alle producten zullen dus gelijk van vorm zijn of gelijke afmetingen hebben. Een gestandaardiseerde productie leidt tot aanzienlijke kostenbesparingen. Naamloze vennootschap _______________________ Rationalisering ___________________ Hoofdstuk 2 Vennootschap (onderneming, bedrijf of maatschappij) waarvan het maatschappelijk kapitaal (de financiële waarde) verdeeld is over een groot aantal aandelen. Die aandelen kunnen onbeperkt worden doorverkocht. Als de onderneming beursgenoteerd is, gebeuren de meeste transacties via de aandelenbeurs. De namen van de aandeelhouders zijn veelal onbekend. Zo rationeel of efficiënt mogelijk organiseren en produceren, met een minimum aan arbeiders en kosten. De industrialisatie, een verhaal zonder einde (18de - 21ste eeuw) 51 Hoofdstuk 3 3.1 Sociale ontwikkelingen De industriële klassenmaatschappij en de sociale kwestie Je ziet het wel aan onze kledij: wij zijn mijnarbeiders in Grand Hornu. Papa is 43 jaar, mama 35 en ik 11. Ik heb twee jongere broers en een zus die nog niet werken en door mijn grootouders verzorgd worden. Over een paar maanden mag mijn kleine broer van negen met ons meekomen werken. De eerste keer zal hij waarschijnlijk net zoals ik schrik hebben van het lawaai, het duister, het stof en ook de grote mensen die luid schreeuwen. Hij heeft nog geluk omdat het zomer is. Ik ben gestart in de winter. Dan zie je enkel zonlicht op zondag. Om 3 uur ‘s morgens verlaten wij het huis en om 7 uur ‘s avonds komen we terug. Het moeilijkste onder de grond is de verandering van de lucht: het is er zeer warm en drukkend, maar met koude walmen. Maar hij zal er wel aan wennen. Iedereen went eraan. Het werk van papa is het zwaarst. Hij is ‘aderwerker’. Hij hakt de kolen los met een pikhouweel. Dat werk is het zwaarst, maar ook het best betaald. Ik en mama moeten de lorries of de wagonnetjes vooruitduwen en de aarde afvoeren. De vrouwen werken in de diepe schachten, wij in de bovenste galerijen. Vanaf volgende week zal ik iets meer verdienen als ‘bouteur’. Dan geef ik de kolen met een schop door naar het spoor. Het is een zware taak, maar ik ben nooit ver van mijn vader. Daar verdienen we veel minder mee, maar onze lonen zijn broodnodig, anders zouden we moeilijk de eindjes aan elkaar kunnen knopen, zegt papa. Minstens de helft van ons inkomen dient om voedsel te kopen, en dan nog levert de groentetuin van papa de nodige aardappelen en groenten. We eten ‘s morgens en ‘s middags brood, soms met een beetje boter en koffiemelk. ‘s Avonds eten we soms aardappelsoep met groeten, maar die zijn heel duur. Als er geen geld is, moet ik vaak zonder eten naar bed. Pl an t yn ! Hoe oud is de jongen uit de tekst? Waar werkt hij? Welke taak voert hij uit? Hoe zijn de werkomstandigheden? Hoeveel verdient hij? Waarom gaat hij werken? © ? Kinderen werden van in het Ancien Regime ingezet in het arbeidsproces. Ze werkten in het huishouden, de landbouw, de veeteelt of het ambachtsatelier. Met de industriële revolutie verplaatste arbeid zich naar de fabriek of de mijn. Ook daar moesten kinderen van jongs af bijdragen in het gezinsinkomen. In dit hoofdstuk vind je verschillende bronnen over de sociale omstandigheden waarin industriearbeiders leefden. Tracht telkens je bronnen te situeren (wie, waar, wanneer verschenen). Stel je ook kritisch op. Sommige bronnen zijn meer betrouwbaar dan andere. Het is daarom belangrijk om de historische inzichten te toetsen aan vragen uit de historische kritiek. 52 Onderzoek Er zijn zeven onderdelen: - Verstedelijking - Lage Lonen - Kinderarbeid - Werkomstandigheden - Woonomstandigheden - Een uitzichtloze situatie - Vluchtwegen en gevolgen Verstedelijking Historische inzichten yn 1 Wanneer was het aandeel van de stadsbevolking groter dan 50 % in Groot-Brittannië, Duitsland, Frankrijk, Rusland en de VS? 2 Welke Belgische stad groeide het sterkst aan het eind van de 19de eeuw, Gent, Brussel of Antwerpen? 3 Waarom trokken mensen naar de stad? 4 Waarom was de overgang van boer naar arbeider voor velen een dramatische evolutie? Historische kritiek Document 1 an t 1 Welk soort van bronnen vind je? • Primaire of secundaire? • Tekstueel of numeriek? 2 Welk bronnen zijn het meest betrouwbaar? Aandeel stadsbevolking t.o.v. het platteland 1851 52% 36% (1871) 26% 7% 11% (1840) Pl Groot-Brittannië Duitsland Frankrijk Rusland VS Document 2 1881 69% 53% (1891) 36% 13% (1900) 35% (1890) 1911 78% 60% 44% 19% 46% De komst van de machine © Beschrijving door Gombrich, Een kleine geschiedenis van de wereld. ‘Door al deze dingen kwam de wereld op een ongekende manier in beweging. De mensen werden bij wijze van spreken door elkaar geschud, want vrijwel niets bleef bij het oude. Je moet je realiseren hoe geordend alles verliep in de Middeleeuwse gilden. Die gilden bleven bestaan tot aan de Franse Revolutie en zelfs daarna nog. Toen al was het voor een gezel moeilijker dan in de Middeleeuwen om meester te worden, maar toch was er een mogelijkheid en kon hij hoop koesteren. Maar nu werd dat allemaal anders. Er waren mensen die machines bezaten. Om zo’n machine te bedienen hoefde je niet veel geleerd te hebben. Die machine doet immers alles zelf. Binnen een paar uur heb je het geleerd. Wie een weefmachine bezat, haalde een paar mensen - dat konden ook vrouwen of kinderen zijn - en die konden met de machine nu meer arbeid verrichten dan honderd geschoolde wevers vroeger. Wat moesten nu de wevers doen in een stad waar ineens een weefmachine stond? Wat zij na jarenlang ploeteren als gezel en als leerling hadden geleerd, was compleet overbodig geworden, want de machine deed het werk sneller, beter en vooral veel goedkoper. Want een machine hoeft niet te eten en te slapen, zoals de mens. De machine hoeft ook niet uit te rusten. (...) De honderd wevers uit de stad waren nu werkloos. Ze kwamen om van de honger, want de machine deed het werk voor Hoofdstuk 3 Sociale ontwikkelingen 53 hen. Maar een mens is bereid alles te doen om te voorkomen dat hij en zijn gezin om het leven komen. Hij is zelfs bereid voor een heel klein beetje geld te werken. Als hij maar juist genoeg krijgt om in leven te blijven en als hij maar ergens aan de slag kan.’ Document 3 Werkloze seizoenarbeider Krijtventersgezin, schilderij van Léon Fréderic (1882) Pl an t Document 4 yn Aldus priester Daens in de Kamer, 1894. ‘Onlangs op weg zijnde naar de gemeente Lede, streek van Aalst, ontmoette ik één van de boerenwerkers (=seizoenarbeiders in Frankrijk). “Hoe gaat het?” vroeg ik hem. “Slecht,” was zijn antwoord, “ik win maar 8 stuivers daags en de kost.” Ik stapte zijn nederige woning binnen en vond er zijn kinderen - hij heeft er zes - slapend op stro! Die man kwam naar de stad wonen, hopend dat daar voor hem een uitkomst lag, maar helaas was hij weldra één van die talrijke werklozen die de straten van de stad Aalst doorkruisen.’ Document 5 Ontwikkeling van de stedelijke agglomeraties in België Antwerpen © stad Brussel Gent agglom. stad agglom. stad agglom. 1830 73 506 --- 98 279 --- 83 783 1856 102 761 122 879 152 828 235 955 108 925 112 424 1880 169 112 213 219 162 498 394 940 131 431 153 282 1900 272 831 360 853 183 686 547 362 160 133 198 446 Lage lonen Historische inzichten 1 Hoeveel verdienden arbeiders? 2 Welk verschil was er tussen een mannenloon, een vrouwenloon en een kinderloon? 3 Waaraan besteedden arbeiders hun loon? Hoe groot was het aandeel van voeding, woning en vrije tijd in het arbeidersbudget? 4 Waaruit bestond die voeding en wat ontbreekt? 5 Waarom waren de lonen zo laag? 54 Onderzoek Historische kritiek 1 2 3 4 Over welke industriële regio’s vind je gegevens? Hoe representatief zijn die gegevens? Over welke jaren/periode vind je gegevens? Welke evolutie is er? Wie leverde die gegevens? In hoever zijn het objectieve gegevens? Document 6 Lonen in de koolmijn (aldus priester Daens in de Kamer, 1901) Document 7 yn ‘Jongens van 12 tot 14 jaar werken 10 u. per dag voor 1,5 fr. Jongens van 14 tot 16 jaar werken 12-14 u. per dag voor 2,17 fr. Laders werken 12-14 u. per dag voor 3,75 fr. Kappers werken 10 u. per dag voor 4,00 fr. De waarde van de koolmijn waarin deze feiten zich voordoen, is 188 276 miljoen fr. De winst in 1900 bedroeg 102 miljoen fr.’ Het gemiddelde dagloon in de Belgische nijverheid in 1846 in Belgische Frank Het gemiddelde dagloon in de Belgische nijverheid in 1846 in Belgische Frank Loontellingen van 1846, uitgevoerd door A. Quetelet in J.A. Bornewasser e.a. 1,47 an t Mannen Vrouwen 0,71 Jongens jonger dan 16 jaar 0,54 Meisjes jonger dan 16 jaar 0,39 Document 8 Budgetonderzoek De aardappeleters, Vincent Van Gogh (1885) © Pl Uitgaven van een katoenarbeider in Gent in 1845: brood 4,62 fr. 32,3 % aardappelen 2,24 fr. 15,7 % boter 2,38 fr. 16,7 % koffie 0,35 fr. 2,5 % cichorei 0,21 fr. 1,5 % melk 0,21 fr. 1,5 % zout 0,14 fr. 1,0 % peper 0,03 fr. 0,2 % azijn 0,14 fr. 1,0 % karnemelk 0,16 fr. 1,1 % rijst 0,24 fr. 1,6 % meel 0,08 fr. 0,5 % ajuin 0,08 fr. 0,5 % kleding 0,80 fr. 5,6 % verlichting 1,00 fr. 7,0 % zeep 0,22 fr. 1,5 % stijfsel 0,11 fr. 0,7 % huur 1,27 fr. 8,9 % -----------------------------totaal 14,28 fr. 100,0 % Document 9 Hoofdstuk 3 Sociale ontwikkelingen Het is het portret van een Brabantse boerenfamilie. Hij gebruikte bewust donkere kleuren. 55 Document 10 Budget van een mijnarbeider in de Borinage In % 1886 1903 1924 1974 76,2 8,9 5,6 7 2,3 66,6 7,6 16,4 4,5 4,9 60,6 11,3 10,4 10 6,7 43,7 9,4 15,9 6,8 24,2 29,2 13,4 10,7 5,3 41,4 an t yn Voeding Huur Kledij Verwarming, verlichting Diverse 1845 Pl Constantin Meunier, hoofd van een mijnwerker. Belgisch muntstuk van 50 centiem, hoofd van mijnwerker met rechts een mijnlamp, naar Constantin Meunier. Graveur: Marcel Rau. Uitgegeven door de Koninklijke Munt van 1952 tot 1993 in een totale oplage van 807 508 000 stukken. Kinderarbeid Historische inzichten © 1 In welke omstandigheden werkten arbeiderskinderen? 2 Waarom waren er vaak kinderen betrokken bij ongelukken? 3 Welke lichamelijke gevolgen had kinderarbeid? 4 Welke mentale gevolgen had kinderarbeid? 5 Hoe was het gesteld met het onderwijs bij arbeiderskinderen? Historische kritiek 1 Over welke periode gaan onderstaande bronnen? 2 Welke bronnen zijn primaire bronnen? Welke bronnen zijn secundair? 3 Wie levert die informatie? 4 Welke bronnen zijn het meest objectief? Welke zijn meer subjectief? 56 Onderzoek Document 11 ‘Fabrieksgalmen’ an t Document 12 ‘Aan de voet van het Belfort’ yn Een gedicht van Julius Vuylsteke, 1860. ‘De jongen is op zijn tiende jaar. Noch lezen, noch schrijven kan hij, voorwaar; Maar vader wint weinig, en moeder is ziek; Het kind moet dus mede, naar de fabriek. Als draadjesmaker wordt het geplaatst; Te midden van ‘t werktuig, dat ronkt en dat raast; “Ach vader, ‘t is hier zo benauwd ...” Let op! Of anders grijpen de riemen uw kop! “Mijn oog is zo moede, mijn hoofd is zo zwaar ...” Let op, of de tanden grijpen uw haar! “Ach vader, ik voel mijn armen verlammen” Let op, of ze geraken tussen de krammen! De vader gebiedt, het kind zwijgt stil; Welhaast weerklinkt een snerpende gil. Bloed verft riemen en draden rood. Het kind heeft geleden, het kind is ... dood.’ Pl Sociale roman van Achilles Mussche, 1950. ‘En tussen die gedrochten van machines verloren, wriemelen en wroeten onze kinderen van het vlas, van hun zesde jaar af, als waren zij hier in een speeltuin van hopsasa marjanneke, zij spelen met de machines als met ronkende muziekdozen, blokkendozen, toverdozen, danke Sinterklaas, zij zetten de bobijnen op en knopen de draadjes vast, dertien uur lang en nog langer als het moet. Zij willen van geen ophouden weten, zij dartelen en stoeien al maar voort, tot opeens van achter een molen, uit de rondedans een gillen opgaat, een gillen dat niets menselijks meer heeft en dat zij maar al te goed kennen. Het gillen van een lichaam dat geradbraakt wordt. Er is een vinger of een hand of een arm die indraait en afdraait en verpletterd wordt tot een afzichtelijk stompje vlees ...’ © Document 13 Vergelijking lengte en gewicht van jongens in de Gentse katoenindustrie met normale waarden voor 1843 Leeftijd (jaar) 8 9 10 11 12 13 14 15 16 Hoofdstuk 3 Normale lengte 1,162 1,219 1,275 1,330 1,385 1,439 1,493 1,546 1,594 Sociale ontwikkelingen Lengte van arbeiders 1,130 1,200 1,210 1,300 1,30 1,368 1,367 1,480 1,488 Normaal gewicht 20,76 22,65 24,52 27,10 29,82 34,38 38,76 43,62 49,67 Gewicht van arbeiders 20,58 23,31 23,40 26,62 28,47 29,45 31,69 38,49 39,00 57 Document 14 Een officieel geneeskundig rapport (1844) ‘Het (arbeiderskind) is mager en verschrompeld en vertoont alle tekenen van verval, bleekzucht, kliergezwellen en rachitis. Op het magere, vale gezicht ligt een trek van lijden. De spieren zijn nauwelijks ontwikkeld, de buik is opgezwollen, de spijsvertering is meestal moeizaam en gaat gepaard met zure oprispingen. Het kind klaagt over hoofdpijn, buikloop en darmkolieken. Het groeit traag en onregelmatig en de lichaamsgestalte blijft onder het gemiddelde.’ Document 15 Onderwijs bij Gentse katoenarbeiders (onderzoek 1845, berekend per duizend) Mannen (21,6 % is -16 j.) Geen onderwijs Vrouwen (10,4 % is -16 j.) 61 12 101 80 48 8 an t Konden lezen en schrijven maar zijn het vergeten Kunnen gebrekkig lezen en schrijven Kunnen voldoende schrijven, rekenen en lezen 900 yn 790 Volksschool. Het klaslokaal was meestal een deel van de woning van de onderwijzer. Werkomstandigheden Historisch inzicht © Pl 1 Hoeveel uur per dag werken arbeiders? 2 Hoe is de werkomgeving? Hoe zag de fabriek of de mijn eruit? 3 Welke mentaliteit heerst er in de fabriek of in de mijn? 4 Hoe gedragen ploegbazen zich? Aan welke vergrijpen en misdaden maken ze zich schuldig? 5 Waarom is fabrieksarbeid voor vrouwen zo schrijnend? 6 Waarom geven vele fabrieksbazen de voorkeur aan vrouwen en niet aan mannen? Historische kritiek 1 Welke bronnen zijn primaire bronnen? Welke bronnen zijn secundair? 2 Wie levert die informatie? 3 Welke bronnen zijn het meest objectief? Welke zijn meer subjectief? Document 16 ‘Aan de voet van het Belfort’ Sociale roman van Achilles Mussche, 1950. ‘... Want het is hier de hel, en alles in de hel is hard, de machines zijn hard en de meesterknechten zijn hard; de meesterknechten, dat zijn de beulsknechten, soms nog wreder dan de beul zelf. Zij roepen en tieren, zij schelden en vloeken, zij dreigen en slaan en zij 58 Document 17 Fragmenten uit een brief van Vincent Van Gogh aan zijn broer Theo yn Vincent van Gogh was korte tijd lekenpredikant in de Borinage. Omdat het zo deprimerend was, hield hij het niet langer dan een jaar vol. April 1879. an t ‘De meeste arbeiders zijn mager en bleek van de koorts. Ze zien er moe en uitgeput uit. Ze zijn gerimpeld en verouderd voor hun leeftijd. Over het algemeen zijn hun vrouwen ook bleek en verwelkt. Ik zal straks proberen een schets te maken zodat je het jezelf zou kunnen oorstellen. De bewoners zijn ongeletterd en heel onwetend, maar intelligent, handig in hun vak, moedig en jaloers van hun vrijheid; ze zijn over het algemeen klein van gestalte, hebben vierkante schouders en ogen die diep in hun oogkassen zitten.’ Pl ‘Stel je een reeks cellen voor in een smalle en lange gang, ondersteund door ruw hout. In ieder van die cellen is een arbeider gekleed in een ruwe stof en vuil en smerig als een schoorsteenveger in het zwakke licht van een kleine lamp bezig met het loshakken van de steenkool aan de hand van een houweel. In sommige van die cellen staat een arbeider rechtop, in een andere ligt hij neer. De opbouw van die cellen gelijkt min of meer op de cellen van een bijenkorf of op de donkere gangen van een ondergrondse gevangenis of beter nog, kan men ze vergelijken met broodovens of op de compartimenten van een grafkelder. In sommige sijpelt water van overal en het licht van de lamp van de mijnwerkers heeft een beangstigend effect op de stalactieten van de grot.’ © Document 18 Mijngangen De Jeugd in de Borinage, Vincent Van Gogh, 1878 Hoofdstuk 3 Sociale ontwikkelingen 59 Onderzoek dwingen de meisjes naar hun drift. En de vrouwen en de kinderen van het vlas, zij vinden dat alles zo erg niet, zij weten het al vroeg dat een vrouw een stuk wild is en dat de mannen beesten zijn. En de vloeken, die horen zij niet meer. Er is maar iets waarvoor zij beven, tot de laatste minuut hier zullen beven, en dat zijn de zwarte lijsten waar een hand hun armzalige namen op schrijft voor boete betalen: Botteman om in een boterham te bijten, Poppe om koffie te drinken, Van Acker om een snuif te vragen, Patte om te spreken met een ander meisje, Baillieu om een halve dag ziek te zijn en die kleine nietdeug van een Landuyt omdat hij gelachen heeft; al is hij pas een jaar of elf, men moet ze van kindsbeen af dresseren in de goede zeden van de fabriek ...’ Document 19 Getuigenis van Matthew Crabtree Sadler Committee, Groot-Brittannië, 1832. yn Hard? • Erg hard, zo leek het me. Wordt in deze fabrieken naar het einde van de werktijd altijd geslagen? • Voortdurend. Dus kan men ternauwernood in een fabriek komen zonder iemand te horen wenen? • Geen enkel moment, denk ik. Wat gebeurde er wanneer de opzichter menselijk was? Moest hij tegen het einde van de werkdag de kinderen voortdurend slaan om ze wakker en opmerkzaam te houden? • Ja, hij is ervoor verantwoordelijk dat de machines voortdurend gebruikt worden. Derhalve jaagt hij de kinderen met alle mogelijke middelen op. Als ze moe worden, slaat hij ze meestal met de zweep. Had je een beetje tijd om bij je ouders te zijn en door hen onderwezen te worden? • Neen. Wat deed je na je thuiskomst? • We aten nog en gingen dan onmiddellijk naar bed. Indien het eten niet zou klaargemaakt zijn, dan waren we ingeslapen terwijl het bereid werd. Pl an t Hoe oud was je toen je begon te werken? • Acht jaar Hoe lang werd toen gewoonlijk gewerkt? • Van zes uur ‘s morgens tot acht uur ‘s avonds. Was er een pauze om uit te rusten en te eten? • ‘s Middags om een uur. Hoe lang wordt gewerkt wanneer de fabriek veel opdrachten heeft? • Van vijf uur ‘s morgens tot negen uur ‘s avonds. Had je tijd om ‘s morgens in de fabriek te ontbijten? • Neen. Dan at je thuis voor je vertrok? • Ja, meestal. Hoe voelde je je de ochtend na zo’n lange werkdag? • Ik werd zelden zelf wakker. Meestal wekten mijn ouders me en namen me nog slapend uit bed. Was je altijd op tijd op je werk? • Neen. Wat gebeurde als je te laat kwam? • Ik werd bijna altijd geslagen. Woonomstandigheden Historisch inzichten © 1 Waar en hoe leefden fabrieksarbeiders? Beschrijf de arbeidershuizen en -straten aan de hand van enkele citaten. 2 Hoeveel woonruimte hadden ze? 3 Welke indeling had de typische arbeiderswoning? 4 Welke woonvertrekken hebben de meeste huizen vandaag wel en hadden (arbeiders) woningen in de 19de eeuw niet? 5 In welke staat waren de woningen? 6 Hoe was het gesteld met de sanitaire omstandigheden en de hygiëne? 7 Waar sliepen kinderen en volwassenen? Historische kritiek 1 2 3 4 5 60 Over welke regio’s vind je hier informatie? In hoever kan die informatie worden veralgemeend? Welke bronnen zijn primaire bronnen? Welke bronnen zijn secundair? Wie levert die informatie? Welke bronnen zijn het meest objectief? Welke zijn meer subjectief? Onderzoek yn Antwerpse bijlengang, een beluik in de Bredestraat, begin 20ste eeuw. an t Document 20 Fragment uit De geschiedenis van de arbeidersbeweging in het arrondissement Turnhout voor 1900 © Pl Geschreven door S.H. Scholl, Turnhout, 1950. ‘De samenstelling van de woning, bestond uit een tot drie kamers, zelden vier. Tussen de oude huizen zijn er vele die maar 2,5 m, soms maar 2 m hoogte hebben. Hun oppervlakte bevat van 5 tot 18 vierkante meter. Ze hebben in te algemeen te weinig lucht en licht en velen zijn zonder achteruit. Men bouwt zelfs nog nieuwe woningen zonder achteruit zoals in de van Steenbergenpoort. Er zijn om zo te zeggen geen slaapkamers. In het algemeen slapen de ouders in de bijzonderste plaats dienende ook tot keuken en tot vergaderplaats van de familie. De tweede plaats die dikwijls in de oude huizen maar een onbewoonbaar vertrek uitmaakt, dient tot slaapplaats voor kinderen. Zijn er genoeg bedden? In de oude huizen laat dit punt veel te wensen over. De alkoven, die bijna overal gemaakt zijn boven de kelder, een hol van twee vierkante meter, zijn in het algemene de bijzonderste bedden. Men vindt er dikwijls niets anders in dan een weinig strooi en versletene lompen. Onder het bed bevinden zich ook dikwijls de voorraad aardappelen van het huisgezin. Het onderhoud van de daken, deuren en vensters van de oude huizen laat buitengewoon veel te wensen over. De huizen van Bertelsgangske, Peinenspoortje, Van Hoekpoortje, Van Doorenspoort en Mertens Bayensstraatje zouden zonder meer afgebroken moeten worden. Het getal der gemakken is in het algemeen groot genoeg, maar hun toestand is zo gebrekkig, dat het onverstaanbaar is hoe er niet gedurig besmettelijke ziekten heersen. De deksels van de beer- en sterfputten, als ze er zijn, want dikwijls zijn het maar oude vaten zonder deksels, bestaan uit stukken hout, slecht aaneengezet. Men vindt zelden woningen in wiens nabijheid zich geen mesthopen bevinden. Er is geen waterafleidingen voor het vuile water, dit blijft staan rondom de huizen.’ Document 21 De stegen van de proletariërs Volgens een ooggetuige, Engeland, 1870. ‘De stegen geven behuizing aan een vlottende bevolking van 15 000 tot 30 000 mensen. De wijk bestaat uit vele smalle straatjes en vierkante pleintjes en in het midden van elk pleintje is een vuilnishoop. Hoewel het er vanbuiten al verschrikkelijk uitzag, was ik toch niet voorbereid op de smerigheid en de ellende binnen in de huizen. In een van de slaapkamers die wij ‘s nachts Hoofdstuk 3 Sociale ontwikkelingen 61 bezochten, vonden wij een kluwen van mensen op de vloer uitgestrekt. Er waren dikwijls 15 tot 20 mensen, mannen en vrouwen door elkaar samengepakt in één kamer, sommigen gekleed en anderen geheel naakt. Er was nagenoeg geen meubilair in deze kamers en het enige wat deze holen nog iets op een menselijke verblijfplaats deed lijken, was dat in de haard een vuur brandde.’ Document 22 Met tien in één kamertje Historische inzichten an t Een uitzichtloze situatie yn Uit tijdschrift ‘School en Omroep’, 1977. ‘Voeding slorpte het leeuwenaandeel van het loon op. Maar het wonen was eveneens een belangrijke uitgavenpost. Goedkope woningen waren een noodzaak voor de arbeiders en de woontoestanden waarin zij terechtkwamen, waren verschrikkelijk. Huizen, koertjes en kleine tuintjes werden door de burgerij volgeplant met liefst zoveel mogelijk huisjes. De industriesteden wemelden al vlug van kleine steegjes, onwelriekende straatjes en vuile binnenplaatsen (de beruchte beluiken in Gent). In 1845 opende iedereen groot de ogen. Er had een onderzoek over de Gentse woontoestanden plaatsgegrepen en de bevindingen waren onthutsend: duizenden leefden opgehoopt op enkele vierkante kilometers in de slechtste hygiënische situaties. Eén toilet voor circa 30 mensen, geen drinkbaar water, kleine huisjes waarin vaak tot 20 mensen op twee kamertjes woonden, geen luchtverversing, een groot aantal zieken, een hoog sterftecijfer en alcoholgebruik ...’ Pl 1 Waarom konden arbeiders weinig veranderen aan hun situatie? Welke wetten en omstandigheden verhinderden arbeidersverzet? 2 Welke factoren zorgden ervoor dat het loon laag bleef en de arbeidsomstandigheden slecht? 3 Arbeiders werden soms in natura betaald of moesten hun levensmiddelen kopen in een winkel van de patroon. Waarom was dat onrechtvaardig? Hoe verscherpte dat systeem de armoede? Historische kritiek Over welke periode gaan de bronnen? Welke bronnen zijn primaire bronnen? Welke bronnen zijn secundair? Wie levert die informatie? Welke bronnen zijn het meest objectief? Welke zijn meer subjectief? © 1 2 3 4 Document 23 Wet uit 1802, Frankrijk Overgenomen door België in 1830. ‘Iedere overeenkomst onder de arbeiders om gelijktijdig het werk op te schorten, om het werken te verbieden in sommige werkhuizen, om de arbeider te verhinderen naar het werk te gaan en er te blijven na bepaalde uren, kortom elke poging om het werk stil te leggen, te verhinderen of duurder te maken, wordt gestraft met een opsluiting van ten hoogste drie maanden. De leiders van de staking kunnen gestraft worden met een gevangenisstraf van twee tot vijf jaar.’ Document 24 De Wet le Chapelier, 14-17 juni 1791, Frankrijk Overgenomen door België in 1830. Artikel 8. Alle samenscholingen van ambachtslui, arbeiders, gezellen, dagloners of die op hun aansporing zijn tot stand gekomen tegen de vrije uitoefening van de nijverheid en de arbeid 62 Document 25 Fragmenten uit Het kwartet der Jacobijnen yn Een roman van Mauritz Sabbe uit 1920. ‘Aan de werklieden die per geweven meter betaald werden, trok Theofiel Van Wafelghem (= de patroon) geregeld het loon voor een paar meter af en dat vonden ze diefstal van een deel van hun zuurgewonnen penningen. Elke klacht werd hooghartig en ruw afgewezen. Elke week waren het nieuwe relletjes. Nu eens werd verzet gemaakt tegen aftrek van loon voor licht en schade aan de getouwen, dan weer tegen overwerk, vooral ‘s zondags, voor het schoonmaken der machines. Theofiel werd er zenuwachtig bij en begon met straffen en ontslag te dreigen. Doch dat maakte geen indruk meer. De geest van rebellie zat al te diep. Dan vond hij het verkieselijker zich ‘s zaterdags niet meer te vertonen en het lastige karwei aan zijn meestergast over te laten. Dit verscherpte de toestand nog. an t De mensen van de fabriek waren gedwongen hun levensmiddelen te kopen bij de meestergast, wiens magazijn zich in de buurt bevond. Alles was er duurder en minder goed dan elders. Daar hij op krediet verkocht en ‘s zaterdags van hun loon aftrok wat hun vrouwen gedurende de week bij hem hadden besteed, voelden de werklieden die verplichting telkens opnieuw als een knellende band. Ze hadden al verscheidene malen aangedrongen op een vrije beschikking over hun loon, doch zonder goed gevolg. Dan had de Gentenaar ontdekt en bewezen, dat de meestergast die waar voor rekening van meneer Van Wafelghem zelf verkocht. Hun patroon nam er dus zijn winst op, de meestergast nam er dan de zijne bij, en zo was alles duur en slecht. Ze werden bestolen langs alle kanten.’ © Pl Document 26 Herman, 'Bij dageraad', 1875 De liederlijke levensstijl van de burgerij stak schril af tegen de lange werkdagen van de proletariërs. Document 27 Fragmenten uit Mensen in beweging Infoboek onder begeleiding van J. Verbeek, 1982. ‘De proletariër heeft geen mogelijkheden tot verzet. Velen verkozen het vuile ongezonde werk in de fabriek of mijn boven de staat van hulpbehoevendheid, wie zijn lot wilde verbeteren door te hoge eisen te stellen werd meteen aan de deur gezet. Er waren genoeg werkwilligen om zijn plaats in te nemen.’ ‘Er bestond cijnskiesrecht, alleen wie een zeker bedrag aan belasting betaalde, kreeg stemrecht. De armen konden dus geen politieke vertegenwoordigers kiezen.’ Hoofdstuk 3 Sociale ontwikkelingen 63 Onderzoek door om het even welke persoon, (...) zullen worden beschouwd als oproerige samenscholingen en als dusdanig uiteengedreven worden door de openbare macht ... ‘Door de katholieke kerk werden armoede, nederigheid en gelatenheid als deugden voorgesteld. Armoede was geen schande. Ze was door God gewild en dus goed. Deze interpretatie zou proletariërs vele jaren vastspijkeren op hun positie.’ ‘Proletariër had geen scholing gehad, hij kon niet lezen of schrijven. Hierdoor kregen ze nooit inzicht in hun situatie. Het was trouwens onmogelijk om hen te informeren via pamfletten of dagbladen.’ Pl an t yn ‘Elke arbeider kreeg bij zijn indiensttreding een werkboekje. Hij moest dat op het gemeentehuis afhalen en aan zijn werkgever afgeven wanneer hij in dienst werd genomen. Als hij na enige tijd elders ging werken, kreeg hij dat werkboekje weer mee. De patroon had echter vooraf aantekeningen gemaakt over de werklust en het gedrag van de werknemer. Een slechte aantekening in het werkboekje betekende dat je bij een volgende patroon geen kans meer maakte, op die manier bleef je vanzelf zoet.’ Tijdens hevige arbeiderrellen te Jolimont in 1893 worden ordestrijdkrachten ingezet. Vluchtwegen en gevolgen Historische inzichten: Waarin verloren vele arbeiders zichzelf? Welke vluchtwegen hadden arbeiders? Welke gevolgen had die schrijnende armoede voor het gezin? Welke gevolgen had die schrijnende armoede voor de maatschappij? © 1 2 3 4 Historische kritiek: 1 Over welke periode en welke regio gaan de bronnen? 2 Welke bronnen zijn primaire bronnen? Welke bronnen zijn secundair? 3 Wie levert die informatie? 4 Welke bronnen zijn het meest objectief? Welke zijn meer subjectief? Schilderij “De dronkenschap” van Laermans. 64 Onderzoek Document 28 Bericht in de krant ‘De Schelde’, 23 februari 1860 ‘Een werkman die sedert enige dagen werkte aan het lossen van een schip guano (=meststof bestaande uit gedroogde mest en uitwerpselen van zeevogels), dat zich op de rede bevindt, had zoveel jenever gedronken, dat hij in bedenkelijke staat naar zijn woning is overgebracht, alwaar hij ‘s anderendaags aan de gevolgen van zijn dronkenschap is gestorven.’ Document 29 Bericht in de krant ‘De Kempenaar’, 23 juli 1887 yn ‘Woensdag heeft de kamer der volksvertegenwoordigers de wet gestemd tot beteugeling van de openbare dronkenschap. Sedert lang is dergelijke wet in verschillende landen ingevoerd. Ook in België, waar de openbare dronkenschap zulke ongehoorde verhoudingen aangenomen heeft en de jeneverduivel zoveel duizenden werkmansgezinnen ongelukkig maakte en ten onder brengt, werden sedert lang maatregelen gewenst in het welbegrepen belang van de volksklasse.’ Document 30 Uitreksel uit Les débits de boissons dans le Borinage an t Geschreven door J. Scoloneux , in La Revue Générale, 23ste jaargang, 45, 1887, 455-465. ‘In Jemappes heeft men vastgesteld dat er zowaar een cabaret (kroeg) was per vier of vijf huizen, per 17 of 18 inwoners. In de andere gemeenten zijn de cijfers identiek. In 1885 waren er te Hornu 300 cabarets voor 8 503 inwoners. In Dour waren er 427 voor 10 325 inwoners. In Cuesmes bedroeg dat cijfer 358 voor 8 096 inwoners. In Quaregnon 5 685 voor 12 487 inwoners. In Pâturages 448 voor10 583 inwoners. Er waren 4 317 herbergen voor de 12 grootse gemeenten van de Borinage, die samen 101??? inwoners telden.’ Document 31 Pamflet voor een nationale hongeroptocht naar Brussel, 1846. Pl ‘Velen maken zich aan misdaden schuldig om in de gevangenissen gestoken te worden, omdat ze in die afgrijselijke gestichten tenminste verzekerd zijn van niet van honger te moeten sterven! ... Roven, branden, moorden, ziet daar wat de gevolgen zijn ... want het spreekwoord zegt: “Uitgehongerde buiken hebben geen oren”.’ Document 32 Cyriel Buysse beschrijft een ontmoeting met een oude schoolmakker © De roman van de schaatsrijder, 1918. ‘Hij had veel en hard gewerkt. Té veel en té hard, om maar een hoopje geld te verdienen, zei hij. Hij ging ieder jaar naar Frankrijk om er de oogst te helpen doen. Hij en de andere Vlamingen, die met hem meegingen, werkten daarom zo te zeggen dag en nacht, en daar was hij niet sterk genoeg voor. Dat had hem geknakt. Hij was doodziek geworden, men had hem naar zijn land teruggebracht en zo zat hij nu in ‘t Armenhuis om er zijn leven te eindigen. Zijn leven te eindigen? Nu reeds? Hoe oud was hij dan wel? “52”, zei hij glimlachend. 52? Hij zag er wel zeventig uit! En hij was jonger dan ik. Ik had daar weg willen zijn en het speet mij dat ik er gekomen was. Ik voelde ineens de afstand, het verleden, al die lange, lange jaren loodzwaar op mijn eigen leven drukken. Het kwam mij voor alsof ik nog de enig overlevende, de enige levende was in een oord van afgebeulden en van doden. Maar ik dacht ook weer aan de anderen uit die tijd en wilde weten wat er van hen geworden was. “Guus Broevers?” vroeg ik. “Mielke Vervoat?” “Dued, meniere, verongelukt met zijn peirden.” “Noar Amerika.” “Dolfke Vervoat?” “Fontje Vervoat?” “Euk dued: duedgedronken.” “Euk noar Amerika.”’ Hoofdstuk 3 Sociale ontwikkelingen 65 an t yn Document 33 Emigranten in de haven van Antwerpen, de plaats van inscheping voor de Verenigde Staten Document 34 Vlaamse immigratie in de VS, 1831-1979 22 1841-1850 5 074 1851-1860 4 738 1861-1870 6 734 Tekst van P. Daens Verschenen in De Werkman van 10 mei 1907. ‘Hongerloon! Afgrijselijk woord! Werken, geerne werken; Met iever werken; En niet genoeg winnen voor zijn bestaan! Altijd te kort komen! Al werkende moeten honger lijden! Pl 1831-1840 7 221 1881-1890 20 177 1891-1900 18 167 1901-1910 41 635 1911-1920 33 746 1921-1930 15 846 1931-1940 48 17 1941-1950 12 189 1951-1960 18 575 1961-1970 9 200 1971-1979 4 700 © 1871-1880 Hongerloon! Monsterachtig woord! Dertig, veertig jaar zijn! In den fleur van zijn leven! Een huishouden hebben! Vrouw en kinderen! En dit huishouden zien in gedurige kwijning! Het allernoodigste niet kunnen kopen! De kost niet hebben, om zijn krachten te vernieuwen! Kwijnen, nimmer kwijnen! Zelfs het brood moeten pegelen en sparen! In den Winter, zijn kinderen hooren klagen van honger en van koude! In buitengewoone gevallen de hulp der openbare liefdadigheid nodig hebben! Langzaam uitgeput en vermoord worden! Hongerloon! Wie durft te zeggen dat de werkstaking geen wettig wapen is tegen u!’ 66