Hoofdstuk 1 De cirkel 1.1 Middellijn, koorde en apothema 1.2 Middelpuntshoek en omtrekshoek 1.3 Raaklijn aan een cirkel 1.3.1 Raaklijn in een punt van een cirkel 1.3.2 Raaklijnen uit een punt aan een cirkel 1.4 Onderlinge ligging van twee cirkels 1.5 Omgeschreven en ingeschreven cirkel van een driehoek 1.5.1 Omgeschreven cirkel van een driehoek 1.5.2 Ingeschreven cirkel van een driehoek 1.6 Regelmatige veelhoeken 1.6.1 Regelmatige veelhoeken 1.6.2 Omtrek en oppervlakte van een regelmatige veelhoek 1.1 Middellijn, koorde en apothema 1 1.1 Middellijn, koorde en apothema Hoofdstuk 1 De vierhoek ABCD is een parallellogram, E FGH is een rechthoek en PQRS is een ruit. 1 Van welke van deze vierhoeken liggen de hoekpunten op een cirkel? Verklaar waarom dat zo is. 2 Teken het middelpunt en bereken de straal van deze cirkel(s). S H D G C P R 4 3 A 2 4 B 3 E 3 De cirkel c heeft als middelpunt M en als straal 8. F Q m A N De koorde [ AB] snijdt de middellijn m in N c en m ^ AB. De afstand van M tot [ AB] is 6. Bereken AN en NB . 8 B 6 8 M De cirkel 1 • Definities – De cirkel met middelpunt M en straal r is de verzameling van alle punten die op een afstand r van het punt M liggen. Hoofdstuk Middellijn, koorde en apothema We noteren: c(M,r). – E en koorde van een cirkel is een lijnstuk dat twee punten van de cirkel verbindt. P N E en middellijn van een cirkel is een koorde van de cirkel die het middelpunt bevat. c r De lengte van een middellijn is de diameter van de cirkel. De diameter is het dubbele van de straal. Ook een rechte door het middelpunt noemen we een middellijn van de cirkel. cirkelboog koorde M apothema van [ PQ] Q middellijn R – E en cirkelboog is een deel van een cirkel, begrensd door twee punten. De ‘kleine boog’ tussen twee punten P en Q op de cirkel noteren we als PQ , de ‘grote boog’ noteren we als PRQ . – Het apothema van een koorde is de afstand van het middelpunt van de cirkel tot die koorde. Zo is MN het apothema van [ PQ] . Ook het lijnstuk [ MN ] noemen we het apothema van die koorde. 9 1.1 Middellijn, koorde en apothema 1 • E igenschap Hoofdstuk De middellijn loodrecht op een koorde deelt de koorde middendoor. Gegeven: cirkel c(M,r) m koorde [ PQ] Q S middellijn m ^ PQ m snijdt PQ in S r P r Te bewijzen: PS = QS M Bewijs c Teken de stralen [ MP ] en [ MQ] . ⎧Z ⎪ D PMS ≅ D QMS omdat ⎨ Z ⎪90° ⎩ ⇓ PM = QM = r MS = MS ^ = QSM ^ = 90° PSM gemeenschappelijke zijde gegeven PS = QS • Gevolg E en middellijn van een cirkel is een symmetrieas c van de cirkel. E en cirkel heeft dus oneindig veel symmetrieassen en is zo de vlakke figuur met de rijkste symmetrie. M 10 De cirkel 1 Teken in een cirkel c(M,5) een koorde [ AB] waarvan het apothema 3 cm is. 2 Bereken AB . ^ 3 Bereken AMB. 4 1 In een cirkel c(M;6,5) is een koorde 12 cm lang. 1 Hoofdstuk 3 Bereken het apothema van deze koorde. 2 Verklaar de volgende eigenschap: gelijke koorden hebben gelijke apothema’s. 5 Construeer de koorde [ AB] van de cirkel c die a voldoet aan de volgende twee voorwaarden: – – [ AB] is evenwijdig met de rechte a; [ AB] wordt door PQ middendoor gedeeld. P M c Q 11 1.2 Middelpuntshoek en omtrekshoek 1 1.2 Middelpuntshoek en omtrekshoek Hoofdstuk 6 1 Bereken A^PB met de gegevens in de figuur. A c 110° M B P 2 Bereken A^PB = ^P1 + ^P2 met de gegevens in de figuur. A B 30° 50° M c 12 P ^ en A^PB met de gegevens in de figuur. 3 Bereken AMB A 20° c M 60° P ^ 4 Welk verband vind je in de drie gevallen tussen A^PB en AMB? 12 B De cirkel 1 • Middelpuntshoek en omtrekshoek van een cirkel E en middelpuntshoek van een cirkel is een hoek waarvan het hoekpunt samenvalt Hoofdstuk Middelpuntshoek en omtrekshoek met het middelpunt van de cirkel. E en omtrekshoek van een cirkel is een hoek waarvan het hoekpunt op de cirkel ligt en waarvan beide benen de cirkel snijden. A B ^ is de middelpuntshoek die op de boog AB staat A MB A^PB is een omtrekshoek die op de boog AB staat M c P • E igenschap E en omtrekshoek is de helft van de middelpuntshoek die op dezelfde boog staat. Gegeven: cirkel c(M,r) cirkelboog AB ^ en omtrekshoek A^PB middelpuntshoek A MB Te bewijzen: A^PB = 1 ^ A MB 2 Bewijs eerste geval: het middelpunt ligt op een been van de omtrekshoek P^ + M^2 + B^ = 180° ⇓ 2P^ + M^2 = 180 ° P hoekensom in D PMB D PMB is gelijkbenig zodat B^ = P^ M ⇓ 2P^ = 180° - M^2 ⇓ 2P^ = M^1 2 1 B A ⇓ ^ = 1 AMB ^ APB 2 13 1.2 Middelpuntshoek en omtrekshoek 1 tweede geval: het middelpunt ligt binnen de omtrekshoek Hoofdstuk Teken de middellijn PM. Dan geldt: ^ = P^ + P^ APB 1 2 1 1 = M^1 + M^2 2 2 1 = ( M^1 + M^2 ) 2 1 ^ = AMB 2 P 1 2 eerste geval M 1 A 2 B derde geval: het middelpunt ligt buiten de omtrekshoek Teken de middellijn PM. Dan geldt: ^ = P^ - P^ APB 12 2 1 1 = M^12 - M^2 2 2 1 = ( M^12 - M^2 ) 2 1 ^ = AMB 2 P M 2 – Omtrekshoeken die op eenzelfde boog staan, zijn gelijk. Q R ^ = AQB ^ = ARB ^ = 1 AMB ^ APB 2 M B A c 14 B 1 A • Gevolgen P 2 1 eerste geval De cirkel 1 P A 7 Q B M c Hoofdstuk – E en omtrekshoek die op een halve cirkel of op een middellijn staat, is recht. ^ = AQB ^ = ARB ^ = 1 AMB ^ = 1 ⋅ 180° = 90° APB 2 2 R Bereken de hoeken ^D1, ^D2 en A^DC als je weet dat de driehoek ABC gelijkzijdig is. D C 2 1 A M c B 8 Bereken de hoeken ^P1, ^P2, ^Q2 en ^S met de gegevens in de figuur. Q P 2 40° 2 1 M 28° c S R 9 E en koordenvierhoek is een vierhoek waarvan alle hoekpunten op een cirkel liggen. Bewijs dat de overstaande hoeken van een koordenvierhoek supplementair zijn. 10 Teken een rechthoekige driehoek waarvan de schuine zijde 6 cm meet en de hoogte op de schuine zijde 2 cm is. 15 1.3 Raaklijn aan een cirkel 1 1.3 Raaklijn aan een cirkel Hoofdstuk 1.3.1 Raaklijn in een punt van een cirkel Raaklijn in een punt van een cirkel • Onderlinge ligging van een rechte en een cirkel E en rechte en een cirkel kunnen twee, één of geen punten gemeen hebben. As t c u c c T B Definities E en snijlijn van een cirkel is een rechte die met de cirkel twee punten gemeen heeft. De gemeenschappelijke punten zijn de snijpunten van de rechte en de cirkel. E en raaklijn aan een cirkel is een rechte die met de cirkel één punt gemeen heeft. Het gemeenschappelijk punt van de rechte en de raaklijn noemen we het raakpunt. • E igenschap De loodlijn op een middellijn, door een eindpunt ervan, is een raaklijn aan de cirkel. Gegeven: cirkel c(M,r) middellijn [ AB] van c a door A en a ^ AB A a P r Te bewijzen: a is een raaklijn aan c M Bewijs Voor een willekeurig punt P op a dat verschillend is van A geldt: MP > MA ⇓ c B In de rechthoekige driehoek MAP is de schuine zijde [ MP ] de langste zijde. MP > r ⇓ P ligt buiten c A is bijgevolg het enige punt dat a en c gemeen hebben, zodat a een raaklijn is aan c. 16 De cirkel 1 7 c 10 6 20 5 0 17 4 30 16 Om een raaklijn in een punt van een cirkel te construeren, moeten we de loodlijn op de middellijn door dat punt tekenen. Hoofdstuk Gevolg 0 15 0 14 0 3 40 2 130 50 1 120 60 5 0 110 70 A 1 40 90 30 35 80 20 25 10 15 100 2 90 80 3 70 100 60 110 4 50 120 40 30 130 20 10 140 5 150 6 M 160 7 170 t t is een raaklijn aan c in A • Omgekeerde eigenschap E en raaklijn aan een cirkel staat loodrecht op de middellijn door het raakpunt. Gegeven: cirkel c(M,r) raaklijn t aan c met raakpunt T t T Q Te bewijzen: t ^ MT Bewijs Veronderstel dat MT niet loodrecht op t zou staan.(*) M Dan is er een andere loodlijn uit M op t met voetpunt Q π T. c – Omdat t een raaklijn is aan c, is T het enige punt dat t en c gemeen hebben. Alle andere punten van t liggen dus buiten de cirkel, zodat geldt : MQ > MT . (1) – In de rechthoekige driehoek MQT is de schuine zijde [ MT ] de langste zijde, zodat geldt: MQ < MT . (2) Dit is in strijd met (1). De veronderstelling (*) leidt tot een tegenstrijdigheid en is dus vals. Hieruit volgt: t ^ MT. 17 1.3 Raaklijn aan een cirkel 1 Opmerkingen Hoofdstuk – Het bovenstaande bewijs is een voorbeeld van een bewijs uit het ongerijmde. Hierbij veronderstellen we dat het te bewijzen niet waar is en laten we zien dat deze veronderstelling tot een tegenstrijdigheid leidt. – Uit de bovenstaande eigenschappen volgt dat er maar één raaklijn is in een punt van een cirkel. Vandaar dat we nu kunnen spreken over de raaklijn in een punt van de cirkel. • Besluit In de cirkel c met middelpunt M en straal r = MT geldt: t t is de raaklijn aan c met raakpunt T T t ^ MT en t gaat door T r Hieruit volgt: M t is de raaklijn aan c met raakpunt T c d(M,t) = r 11 D is een punt op de cirkel c met middelpunt M. D c 1 Construeer de raaklijn d aan de cirkel in D. 2 Construeer een tweede raaklijn e aan c die evenwijdig is met d. 12 M In de figuur is TA een raaklijn aan de cirkel c(M,10) met TA = 21. Bereken x en T^AM. T A x c M 18 De cirkel a is een raaklijn aan c(M,7) met raakpunt A. De rechte b is evenwijdig met a en snijdt de cirkel in B en C. De afstand tussen a en b is 8. Bereken de zijden en de hoeken van driehoek ABC. A a 7 8 M b B 14 1 Hoofdstuk 13 C Construeer een cirkel die door A gaat en raakt aan de rechte t in P. A t P 1.3.2 Raaklijnen uit een punt aan een cirkel 15 Hoeveel raaklijnen aan de cirkel c gaan door 1 A? 2 B? c A C 3 C? M B 19 1.3 Raaklijn aan een cirkel 1 Raaklijnen uit een punt aan een cirkel Hoofdstuk • E igenschap De raaklijnen uit een punt aan een cirkel zijn even lang. Onder ‘raaklijnen’ verstaan we in dit geval de lijnstukken tussen het punt en de raakpunten. Gegeven: Te bewijzen: cirkel c(M,r) punt P buiten c raaklijnen [ PA] en [ PB] aan c met raakpunten A en B A c P r M PA = PB r B Bewijs We tekenen [ PM ] en de stralen [ MA] en [ MB]. ⎧Z ⎪ D PAM @ D PBM omdat ⎨ Z ⎪90° ⎩ AM = BM = r PM = PM A^ = B^ = 90° ⇓ gemeenschappelijke zijde een raaklijn staat loodrecht op de middellijn door het raakpunt PA = PB • Gevolg Als PA en PB raaklijnen zijn aan de cirkel c(M,r) met raakpunten A en B, dan is PM de middelloodlijn van [ AB ] . Verklaring De middelloodlijn van een lijnstuk is de verzameling van alle punten die even ver liggen van de uiteinden van dat lijnstuk. – P ligt op de middelloodlijn van [ AB] want PA = PB . – M ligt op de middelloodlijn van [ AB] want MA = MB = r . Bijgevolg is PM de middelloodlijn van [ AB] zodat PM ^ AB en AN = NB . 20 c A M N P B De cirkel PA en PB zijn raaklijnen aan de cirkel c(M,5) met raakpunten A en B. MP = 13 . P A 1 Bereken PA en PB . 2 Bereken ^P1. 3 Bereken de lengte van de koorde [ AB] . 5 1 1 Hoofdstuk 16 M B c 17 PA en PB zijn raaklijnen aan de cirkel c(M,5) met raakpunten A en B. AB = 8 . P 1 Bereken A^MB en A^PB. 2 Bereken PA en PM . 8 A 5 B M c 18 ABCD is een raaklijnenvierhoek van de cirkel c(M;3,5), dit betekent dat elke zijde van de vierhoek ABCD een raaklijn is van de cirkel c. De raakpunten zijn P, Q, R en S. Twee zijden van de vierhoek ABCD zijn gegeven: AB = 6 en CD = 9 . D 9 R 1 Stel AP = x en DR = y . Druk nu DA en BC uit in functie van x en y. 2 Bereken de omtrek van de vierhoek ABCD. 3 Bereken de oppervlakte van de vierhoek ABCD. C 3,5 Q S A P B 6 21 1.3 Raaklijn aan een cirkel 1 Constructie van raaklijnen uit een punt aan een cirkel Hoofdstuk Om de raaklijnen uit een punt P aan een cirkel c(M,r) te construeren, kun je als volgt te werk gaan: c’ – bepaal het midden M’ van [ MP ] en teken de cirkel c’(M’, M’P ); P c M’ M – bepaal de snijpunten A en B van c en c’ en teken PA en PB. PA en PB zijn de gevraagde raaklijnen want M^AP = M^BP = 90° omdat ze omtrekshoeken op de middellijn [ MP ] zijn. c’ A P c M’ M B 19 1 Teken een cirkel c met straal 2,5 cm. Construeer de raaklijnen aan die cirkel uit een punt P dat op 7 cm ligt van het middelpunt van c. 2 Bereken de lengte van deze raaklijnen. 3 Bereken de scherpe hoek gevormd door deze raaklijnen. 22 De cirkel 1.4 Onderlinge ligging van twee cirkels Hoeveel gemeenschappelijke punten hebben de cirkels c1 ( M1 ,6) en c2 ( M2 ,4) als 1 M1 M2 > 10 ? 2 1 Hoofdstuk 20 M1 M2 = 10 ? 3 2 < M1 M2 < 10 ? 21 4 M1 M2 = 2 ? 5 M1 M2 < 2 ? Welk verband is er tussen M1 M2 , r1 en r2 als de cirkels c1 ( M1 ,r1 ) en c2 ( M2 ,r2 ) met r1 ≥ r2 1 geen gemeenschappelijke punten hebben? 2 één gemeenschappelijk punt hebben? 3 twee gemeenschappelijke punten hebben? 23 1.4 Onderlinge ligging van twee cirkels 1 Onderlinge ligging van twee cirkels Hoofdstuk • Voor de onderlinge ligging van de cirkels c1 en c2 met middelpunten M1 en M2 en stralen r1 en r2, met r1 ≥ r2, bestaan de volgende mogelijkheden. 1 c1 en c2 liggen volledig buiten elkaar 4 c1 en c2 zijn inwendig rakende cirkels met raakpunt T c1 r1 r1 r2 M2 M1 r2 M1 M2 = r1 - r2 2 c1 en c2 zijn uitwendig rakende cirkels met raakpunt T c1 5 c1 en c2 liggen volledig binnen elkaar r2 r1 r2 M1 M2 M2 M1 M1 M2 = r1 + r2 M1 M2 < r1 - r2 3 c1 en c2 zijn snijdende cirkels met snijpunten A en B r1 A 6 c1 en c2 zijn concentrische cirkels r2 c1 c2 c2 M2 M1 c1 c2 c2 T c1 T M1 M2 M1 M2 > r1 + r2 r1 c1 c2 c2 r1 r2 M1 = M2 B r1 - r2 < M1 M2 < r1 + r2 M1 M2 = 0 • De gemeenschappelijke middellijn M1M2 noemen we de centraal van de twee cirkels. Ze is een symmetrieas van beide cirkels. Omwille van de symmetrie ligt bij rakende cirkels het raakpunt op de centraal en zijn bij snijdende cirkels de snijpunten elkaars spiegelbeeld ten opzichte van de centraal. 24 De cirkel Wat is de onderlinge ligging van de cirkels c1(A,3) en c2(B,5) als 4 2 AB = 1 ? AB = 2 ? 5 AB = 5 ? AB = 8 ? 3 AB = 3 ? 6 AB = 10 ? 1 23 1 Hoofdstuk 22 Drie cirkels raken elkaar twee aan twee zoals op de figuur. Als de stralen van de cirkels respectievelijk 1 dm, 2 dm en 3 dm lang zijn, hoe groot is dan de oppervlakte van de driehoek met de drie middelpunten als hoekpunten? A 4 dm2 B 6 dm2 C 8 dm2 D 10 dm2 E 12 dm2 (Bron © JWO, eerste ronde 2006) 24 1 Construeer twee cirkels met middelpunten M1 en M2 en respectievelijke stralen 2 r1 en r2 zodat M1 M2 = r12 + r22 . 2 Noem A een snijpunt van de cirkels. Welke hoek maken de raaklijnen in A aan beide cirkels? 25 1.5 Omgeschreven en ingeschreven cirkel van een driehoek Hoofdstuk 1 1.5 Omgeschreven en ingeschreven cirkel van een driehoek 1.5.1 Omgeschreven cirkel van een driehoek 25 1 Teken drie verschillende punten A, B en C. 2 Teken de verzameling van alle punten die even ver liggen van A als van B. 3 Teken de verzameling van alle punten die even ver liggen van B als van C. 4 Teken, indien mogelijk, het punt dat even ver ligt van A, B en C. 5 Voor welke ligging van A, B en C is er geen punt dat even ver ligt van deze drie punten? Verklaar. Omgeschreven cirkel van een driehoek • E igenschap Door de hoekpunten van een driehoek gaat juist één cirkel. Gegeven: driehoek ABC Te bewijzen: er bestaat juist één cirkel c die door A, B en C gaat Bewijs C – Construeer de middelloodlijnen m van [ AB] en n van [ BC ] . n M Noem M het snijpunt van m en n. M ligt op m en M ligt op n A m De middelloodlijn van een lijnstuk is de verzameling van alle punten die even ver liggen van de eindpunten van dat lijnstuk. fl MA = MB en MB = MC fl MA = MB = MC fl De cirkel c( M, MA ) gaat door A, B en C. – Aangezien m en n één snijpunt M hebben, is er maar één punt dat even ver van A, B en C ligt. De cirkel c( M, MA 26 B ) is dus enig. De cirkel Door drie collineaire punten A, B en C gaat geen cirkel. De middelloodlijnen m en n lopen dan evenwijdig en hebben dus geen snijpunt. m A 1 Hoofdstuk • Drie of meer punten die tot eenzelfde rechte behoren, noemen we collineaire punten. n B C De vorige eigenschap kunnen we dan ook als volgt formuleren. Door drie niet-collineaire punten gaat juist één cirkel. • Uit MA = MC volgt dat M ook op de middelloodlijn van [ AC ] ligt. Drie of meer rechten die door eenzelfde punt gaan, noemen we concurrente rechten. De drie middelloodlijnen van een driehoek zijn concurrent. • De cirkel die door de hoekpunten van de driehoek ABC gaat, noemen we de omgeschreven cirkel van deze driehoek. C Het middelpunt van de omgeschreven cirkel is het snijpunt van de middelloodlijnen van de driehoek. De straal van de omgeschreven cirkel is de afstand van het middelpunt tot een van de hoekpunten van de driehoek. M A B 27 1.5 Omgeschreven en ingeschreven cirkel van een driehoek 1 26 Hoofdstuk 1 Construeer de omgeschreven cirkel van een driehoek ABC met zijden AB = 4 cm , BC = 5 cm en AC = 6 cm . 2 Construeer een driehoek ABC met 5 cm als straal van de omgeschreven cirkel, AB = 7 cm en BC = 9 cm. 27 De gelijkzijdige driehoek ABC met zijde 6 heeft Z als zwaartepunt. C 1 Waarom is Z het middelpunt van de omgeschreven cirkel c van de driehoek ABC? 6 2 Bereken de straal van c. Z A 28 1 Construeer een gelijkbenige driehoek ABC met AB = AC = 6 cm en BC = 4 cm . 2 Construeer de omgeschreven cirkel c van de driehoek ABC. 3 Bereken de straal van c. 28 B De cirkel 1.5.2 Ingeschreven cirkel van een driehoek 1 Hoofdstuk Ingeschreven cirkel van een driehoek • E igenschap E r bestaat juist één cirkel die de drie zijden van een driehoek raakt. Gegeven: driehoek ABC Te bewijzen: er bestaat juist één cirkel c die raakt aan [ AB] , [ BC ] en [ AC ] Bewijs – Construeer de bissectrices dA van ^A en dB van ^B. Noem I het snijpunt van dA en dB. I ligt op dA en I ligt op dB ⇓ ⇓ De bissectrice van een hoek bestaat uit punten even ver van de benen van de hoek. d( I, AB) = d( I, AC ) en d( I,BA) = d( I,BC ) ⇓ C dB ⇓ ID = IE en ID = IF ⇓ ID = IE = IF De cirkel c( I, ID F I A ⇓ I ligt even ver van de zijden van de driehoek ABC fl E dA D B E en rechte waarvan de afstand tot het middelpunt van een cirkel gelijk is aan de straal, is een raaklijn aan de cirkel. ) raakt aan [ AB], [BC ] en [ AC ]. – Aangezien dA en dB één snijpunt I hebben, is er maar één punt dat even ver van [ AB] , [BC ] en [ AC ] ligt. De cirkel c( I, ID ) is dus enig. 29 1.5 Omgeschreven en ingeschreven cirkel van een driehoek Hoofdstuk 1 • Aangezien IE = IF , ligt I ook even ver van [ CA] als van [ CB]. I ligt dus ook op de bissectrice d van ^C. c De drie bissectrices van een driehoek zijn concurrent. • De cirkel die raakt aan de zijden van de driehoek ABC, noemen we de ingeschreven cirkel van deze driehoek. C dB dA Het middelpunt van de ingeschreven cirkel is het snijpunt van de bissectrices van de driehoek. I r De straal van de ingeschreven cirkel is de afstand van het middelpunt tot een van de zijden van de driehoek. 29 1 Construeer de ingeschreven cirkel van de rechthoekige driehoek ABC. 2 Bereken de straal van de ingeschreven cirkel. A 30 B C 5 A 30 dC 12 Bereken de zijde van een gelijkzijdige driehoek waarvan de straal van de ingeschreven cirkel 6 is. B De cirkel 1.6 Regelmatige veelhoeken 31 1 Construeer in de cirkel c(M,5) stralen [ MA] , [ MB] , [ MC ] , [ MD] en [ ME ] die de 360° rond M in vijf gelijke middelpuntshoeken verdelen. 1 Hoofdstuk 1.6.1 Regelmatige veelhoeken c 2 Toon aan dat de zijden en de hoeken van de vijfhoek ABCDE gelijk zijn. 5 M Regelmatige veelhoeken • E en regelmatige veelhoek is een veelhoek waarvan alle zijden en alle hoeken gelijk zijn. E en regelmatige driehoek is een gelijkzijdige driehoek. E en regelmatige vierhoek is een vierkant. E en regelmatige veelhoek met n zijden noemen we een regelmatige n-hoek. De zijde van een regelmatige n-hoek noteren we als zn. • We kunnen een regelmatige n-hoek construeren vertrekkend van de omgeschreven cirkel c van deze veelhoek met middelpunt M. Teken daartoe in deze cirkel n stralen [ MA] , [ MB] , [ MC ], ... die de 360° rond M 360° verdelen in n gelijke middelpuntshoeken van . n Uit D ABM @ D BCM @ ... (ZHZ) volgt dat H c AB = BC = ... en ^A12 = ^B12 = ... G A 2 zodat ABC... een regelmatige n-hoek is. 1 r We zeggen dat de regelmatige n-hoek a8 ingeschreven is in de cirkel c. N • We noemen M het middelpunt, MA de straal, A^MB de middelpuntshoek en d(M,AB) = MN het apothema an van de regelmatige n-hoek. Met straal en apothema kunnen we ook het lijnstuk bedoelen. B 45° 2 1 r 45° F M r z8 C E D 31 1.6 Regelmatige veelhoeken Hoofdstuk 1 • Vertrekkend van de omgeschreven cirkel kun je steeds een regelmatige n-hoek construeren waarvan de hoekpunten op deze cirkel liggen. Omgekeerd geldt de volgende eigenschap. De hoekpunten van een regelmatige veelhoek liggen op een cirkel. Voor een bewijs van deze eigenschap verwijzen we naar opdracht 36. • Aangezien de som van de hoeken van een n-hoek gelijk is aan ( n - 2) ⋅180° , is elke hoek van een regelmatige n-hoek gelijk aan ( n − 2) ⋅ 180° = 180° - 360° . n n Zo is de hoek van een regelmatige achthoek 360° = 135°. gelijk aan 180° 8 H G A 135° F B C E D 32 1 ABCDE F is een regelmatige zeshoek met omgeschreven cirkel c(M,r). Toon aan dat de zijde z6 van de zeshoek gelijk is aan de straal r. F E c r A D M z6 B C 2 Maak gebruik van de eigenschap uit 1 om een regelmatige zeshoek te construeren in een willekeurige cirkel. 3 Construeer een gelijkzijdige driehoek. 4 Construeer een regelmatige twaalfhoek. 32 De cirkel Van twee regelmatige veelhoeken met omgeschreven cirkel c is telkens een zijde gegeven. Voor welke regelmatige n-hoek, ingeschreven in de cirkel c, is BC een zijde? 1 2 A C z6 z4 B c 34 A z5 z4 C M 3 A z12 1 Hoofdstuk 33 z4 B M M c C B c E en regelmatige vijfhoek en een regelmatige ? zeshoek hebben een zijde gemeenschappelijk (zie figuur). Hoe groot is de aangeduide hoek? A 108° B 120° C 124° E 135° D 132° (Bron © JWO, tweede ronde 2008) 35 In welke regelmatige veelhoek is de kortste diagonaal even lang als de straal van de omgeschreven cirkel? A zeshoek B achthoek C tienhoek D twaalfhoek E vijftienhoek (Bron © VWO, tweede ronde 1997) V 36 ABCDE is een regelmatige vijfhoek met zijde 5. E 1 Construeer de cirkel die door A, B en C gaat. 2 Toon aan dat die cirkel ook door D en E gaat. 3 Bereken de straal van die omgeschreven cirkel van ABCDE . 5 A D B C 33 1.6 Regelmatige veelhoeken 1 1.6.2 Omtrek en oppervlakte van een regelmatige veelhoek Hoofdstuk 37 1 Bereken de zijde en de omtrek van de regelmatige vijfhoek ABCDE met omgeschreven cirkel c(M,4). E D 2 Bereken de oppervlakte van de vijfhoek ABCDE . 4 A M C c B Omtrek en oppervlakte van een regelmatige veelhoek • Omtrek van een regelmatige n-hoek In de regelmatige n-hoek met zijde zn = AB en omgeschreven cirkel c(M,r) kunnen we zn als volgt uitdrukken in r en n. – Teken in de driehoek ABM de zwaartelijn [ MN ] . – Aangezien de driehoek ABM gelijkbenig is, is de driehoek MNA rechthoekig in N. Bovendien is 1 ^ 1 360° 180° M^1 = ⋅ AMB = ⋅ = . 2 2 n n zn z – In D MNA is sin M^1 = 2 = n r 2r ^ zodat zn = 2r ⋅sin M1 . (1) A B zn N r c an r 1 M (2) Invullen van (1) in (2) geeft: zn = 2r sin 180° n (3) Hieruit volgt een formule voor de omtrek van een regelmatige n-hoek: pn = 2n r sin 34 180° n De cirkel 1 In de regelmatige n-hoek met zijde zn = AB kunnen we ook de oppervlakte An uitdrukken in r en n. – We verdelen de n-hoek in n driehoeken zodat z ⋅a (4) An = n ⋅ opp D ABM = n ⋅ n n . 2 180° – In D ANM met hoek M^1 = n vinden we het apothema an = MN uit a cos M^1 = n r 180° zodat an = r ⋅ cos M^1 = r cos . (5) n A B zn N r Hoofdstuk • Oppervlakte van een regelmatige n-hoek c an r 1 M – Invullen van (3) en (5) in (4) geeft een formule voor de oppervlakte An van een regelmatige veelhoek: An = n r2 sin 180° 180° cos n n • Regelmatige veelhoeken en cirkels In de volgende tabel berekenen we pn A en 2n voor steeds grotere waarden van n. 2r r n pn 180° = n sin 2r n An 180° 180° = n sin cos 2 n n r 10 100 1000 10 000 100 000 1 000 000 3,090 169 944 3,141 075 908 3,141 587 486 3,141 592 602 3,141 592 653 3,141 592 654 2,938 926 261 3,139 525 976 3,141 571 983 3,141 592 447 3,141 592 652 3,141 592 654 We vinden steeds betere benaderingen van p = 3,141 592 654 ... p A Als n voldoende groot is, dan is n ≈ p en 2n ≈ p of pn ≈ 2p r en An ≈ p r2 . 2r r We herkennen hierin de formules voor omtrek en oppervlakte van een cirkel. Hoe meer hoekpunten een regelmatige veelhoek heeft, hoe beter haar omtrek en oppervlakte die van haar omgeschreven cirkel benadert. Vandaar dat je een cirkel ook een regelmatige oneindig-hoek zou kunnen noemen. 35 1.6 Regelmatige veelhoeken 1 38 E en regelmatige twaalfhoek heeft 5 cm als straal van de omgeschreven cirkel. Hoofdstuk 1 Bereken de omtrek van deze twaalfhoek. 2 Bereken de oppervlakte van deze twaalfhoek. 3 Hoeveel procent van de omgeschreven cirkel wordt door de twaalfhoek bedekt? 39 E en dodecaëder is een ruimtefiguur die bestaat uit twaalf regelmatige vijfhoeken. Bereken de manteloppervlakte van een dodecaëder met ribbe 5 cm. 36 De cirkel Samenvatting 1 Hoofdstuk Middellijn, koorde en apothema • De cirkel met middelpunt M en straal r is de verzameling van alle punten die op een afstand r van het punt M liggen. • E en koorde van een cirkel is een lijnstuk dat twee punten van de cirkel verbindt. A middellijn koorde E en middellijn van een cirkel is een koorde van de cirkel die door het middelpunt gaat of een rechte die door het middelpunt gaat. B apothema van [ AB] Het apothema van een koorde is de afstand van het middelpunt van de cirkel tot die koorde of het bijbehorende lijnstuk. M r samenvatting We noteren c(M,r). c • E igenschap De middellijn loodrecht op een koorde deelt de koorde middendoor. Gevolg m A N B E en middellijn van een cirkel is een symmetrieas van de cirkel. M c m ^ [ AB] ⇒ AN = NB 37 Samenvatting 1 Middelpuntshoek en omtrekshoek Hoofdstuk • E en middelpuntshoek van een cirkel is een hoek waarvan het hoekpunt samenvalt met het middelpunt van de cirkel. E en omtrekshoek van een cirkel is een hoek waarvan het hoekpunt op de cirkel ligt samenvatting en waarvan beide benen de cirkel snijden. 38 • E igenschap A E en omtrekshoek is de helft van de middelpuntshoek die op dezelfde boog staat. B M Gevolgen — Omtrekshoeken die op eenzelfde boog staan, zijn gelijk. – E en omtrekshoek die op een halve cirkel of op een middellijn staat, is recht. c P ^ = 1 AMB ^ APB 2 De cirkel 1 • E en raaklijn aan een cirkel is een rechte die met de cirkel één punt gemeen heeft. • E igenschappen Hoofdstuk Raaklijn aan een cirkel t T c – E en raaklijn aan een cirkel staat loodrecht op de middellijn door het raakpunt. M t is de raaklijn aan c(M,r) met raakpunt T samenvatting – De loodlijn op een middellijn, door een eindpunt ervan, is een raaklijn aan de cirkel. t ^ MT en t gaat door T d(M,t) = r – De raaklijnen uit een punt aan een cirkel zijn even lang. A c P r M r B [PA] en [PB] zijn raaklijnen aan c(M,r) fl PA = PB 39 Samenvatting 1 Onderlinge ligging van twee cirkels Hoofdstuk Voor de onderlinge ligging van de cirkels c1 en c2 met middelpunten M1 en M2 en stralen r1 en r2, met r1 ≥ r2, bestaan de volgende mogelijkheden. samenvatting 1 c1 en c2 liggen volledig buiten elkaar 4 c1 en c2 zijn inwendig rakende cirkels met raakpunt T c1 r1 r1 r2 M2 M1 r2 M1 M2 = r1 - r2 2 c1 en c2 zijn uitwendig rakende cirkels met raakpunt T c1 5 c1 en c2 liggen volledig binnen elkaar r2 r1 r2 M1 M2 M2 M1 M1 M2 = r1 + r2 M1 M2 < r1 - r2 3 c1 en c2 zijn snijdende cirkels met snijpunten A en B r1 A 6 c1 en c2 zijn concentrische cirkels r2 c1 c2 c2 M2 M1 c1 c2 c2 T c1 T M1 M2 M1 M2 > r1 + r2 r1 c1 c2 c2 r1 r2 M1 = M2 B r1 - r2 < M1 M2 < r1 + r2 40 M1 M2 = 0 De cirkel 1 • Door de hoekpunten van een driehoek gaat juist één cirkel, de omgeschreven cirkel van de driehoek. Hoofdstuk Omgeschreven en ingeschreven cirkel van een driehoek A Het middelpunt van de omgeschreven cirkel van een driehoek is het snijpunt van de middelloodlijnen van deze driehoek. M samenvatting B C De straal van de omgeschreven cirkel is de afstand van het middelpunt tot een van de hoekpunten van de driehoek. • Aan de zijden van een driehoek raakt juist één cirkel, de ingeschreven cirkel van de driehoek. C dB dA Het middelpunt van de ingeschreven cirkel van een driehoek is het snijpunt van de bissectrices van deze driehoek. De straal van de ingeschreven cirkel is de afstand van het middelpunt tot een van de zijden van de driehoek. I A B dC Regelmatige veelhoeken • E en regelmatige veelhoek is een veelhoek waarvan alle zijden en alle hoeken gelijk zijn. • Om een regelmatige n-hoek te construeren, verdeel je de omgeschreven cirkel in n gelijke 360° delen met middelpuntshoek . n • De hoek van een regelmatige n-hoek is 360° . 180° n • De zijde van een regelmatige n-hoek is 180° . zn = 2r sin n • De oppervlakte van een regelmatige n-hoek is 180° 180° . An = nr2 sin cos n n I H z9 A 140° G r 40° B M F C E D 41 Opdrachten 1 Opdrachten Hoofdstuk 1.1 Middellijn, koorde en apothema opdrachten EERSTE REEKS 40 Bepaal de verzameling van de middelpunten van de cirkels die door een gegeven punt A gaan en 5 cm als straal hebben. 41 Construeer een koorde [ AB] van de cirkel c(M,r) zodanig dat P het midden is van [ AB] . c P M 42 In een cirkel met middelpunt M heeft de koorde [ AB] een lengte van 6 cm. Het apothema van [ AB] is 2 cm. 1 Bereken de straal van de cirkel. 2 Bereken A^MB. 43 In de cirkel c(M,r) deelt de koorde [ PQ] de straal [ MA] loodrecht middendoor. ^ Bereken de hoek PMQ. A P Q r M c 42 De cirkel Om een vierkant houten tafeltje te maken, vertrekt men van een ronde boomstam met een diameter van 206 cm. Wat is de zijde van het grootste vierkant dat hieruit gezaagd kan worden? opdrachten TWEEDE REEKS 45 1 Hoofdstuk 44 Laten we de driehoek TAB draaien over 180° om de middellijn TM van de cirkel c, dan ontstaat een kegel. T Bereken de inhoud van de kegel als TM = 6 dm en MN = 4 dm . 6 c M 4 N A B DERDE REEKS 46 Twee evenwijdige koorden in een cirkel hebben 10 en 14 als lengte, en hun onderlinge afstand is 6. De koorde, evenwijdig met de gegeven koorden en precies halfweg tussen hen, heeft lengte a . 14 a Dan is a gelijk aan 6 10 A 184 B 176 C 168 D 156 E 144 (Bron © VWO, tweede ronde 1995) 43 Opdrachten 1 1.2 Middelpuntshoek en omtrekshoek Hoofdstuk EERSTE REEKS opdrachten 47 ^ en BCD ^ 1 Bereken de hoeken ^A1, ^B1, ^ C1, ^ D1, M 2 in de cirkel c met middelpunt M als ^ = 100°. M 1 A c 1 B 1 100° 2 1 M 1 D 1 C ^ ,M ^ en BCD ^ 2 Bereken de hoeken ^B1, ^C1, ^ D, M 1 2 in de cirkel c met middelpunt M als ^A = 40°. 1 A c 40° B M 1 2 1 D 1 C 48 Bereken de hoeken ^A2, ^C1, ^C2, ^D1 en ^D2 met de gegevens in de figuur. A 48° 2 2 1 B 44 52° 22° 1 2 C D De cirkel Bereken de hoeken ^D1, ^D2, ^D3, E^1, E^2, ^F1, ^F2 en ^C met de gegevens in de cirkel met middelpunt M. A 65° C 1 2 70° F 1 opdrachten M 2 1 2 E 50 1 B Bereken de hoeken ^A, ^B1, ^B2, ^C2, ^D2, E^1, E^2, ^F1, ^F , M ^ ^ 2 1 en M2 met de gegevens in de cirkel met middelpunt M. 3 2 1 D E 1 2 D 54° A F 2 1 2 2 1 1 Hoofdstuk 49 M 35° 2 C 2 B TWEEDE REEKS 51 Bereken de hoeken ^B1, C^1, D^1 en E^1 met de gegevens in de figuur. A E 42° B 1 F 1 D 1 74° 1 52 Bereken de hoeken ^A, ^B2, ^C, ^D1, ^D2, E^1, ^ H^ en K^ met de gegevens aangeduid E^2, F, 1 1 in de cirkel met middelpunt M. C A B K F 1 H 2 2 70° 2 1 1 G 2 E 2 C M 1 1 40° 2 D 45 Opdrachten 1 53 K Q A Verklaar. Hoofdstuk opdrachten Is P^BQ = K^BL? P L B 54 1 Als twee rechten uit een punt P, buiten (figuur 1) of binnen (figuur 2) een cirkel gelegen, deze cirkel snijden in A en B, respectievelijk in C en D, dan is PA ⋅ PB = PC ⋅ PD . Bewijs deze eigenschap. c P A D A P C 1 2 B C B c D figuur 1 figuur 2 2 Bereken de lengte van de koorde [ PQ] van c(M;7,5) als PQ ^ AB, AC = 3 en CB = 12 . P A 3 12 C Q 46 M B De cirkel Op de figuur zijn X en Y de middelpunten van de getekende cirkelbogen. Bereken de hoek a. 22° Als je in een cirkel c(O,r) een koorde [ AB] verlengt met BC = r en de ^ = 3 ⭈ A^ middellijn CD trekt, dan is AOD CD. Bewijs deze eigenschap die je terugvindt als stelling 8 in Het boek der lemma’s van Archimedes (ca. 250 v. Chr.). 57 Y X B A O c D 1 Onder welke hoek zien we de koorde [ AB] vanuit P, Q en R? Q 2 Construeer een cirkelboog van waaruit een lijnstuk P [CD] van 5 cm gezien wordt onder een hoek van 60°. 3 Zijn er nog andere punten van waaruit [ CD] gezien wordt onder een hoek van 60°? A Zo ja, welke? 4 Wat is de verzameling van punten van waaruit een lijnstuk [E F ] van 4 cm gezien wordt onder een hoek van 90°? 58 C opdrachten 56 1 a Hoofdstuk 55 R M 26° B c E en voetbaltrainer wil op een training zijn spelers op doel laten schieten onder eenzelfde schiethoek. Hij weet dat hij hierbij een cirkelboog moet laten uitlijnen, waarvan het middelpunt M op de middelloodlijn van [ AB] moet liggen. 1 Op welke afstand van de doellijn ligt M als de schiethoek 35° moet bedragen? 2 Hoe groot is de schiethoek en de straal van de cirkelboog als M op 5 m van de doellijn ligt? 7,32 m A B 47 Opdrachten 1 59 opdrachten Hoofdstuk 1 E en lijnstuk met lengte l is middelevenredig tussen lijnstukken met lengtes a a l en b als en slechts als l2 = a ⭈ b of = . l b Verklaar waarom op de onderstaande figuren [ AD] middelevenredig is tussen [ AB] en [ AC ] . D D l l M A B a C b M B A C a b 2 Construeer een lijnstuk dat middelevenredig is tussen de gegeven lijnstukken [ AB] en [CD] . 6 cm A B C 2,5 cm D DERDE REEKS 60 ^ Bereken de middelpuntshoek AMB. S 10° B C 31° D 48 A ? M E De cirkel 1.3 Raaklijn aan een cirkel 61 In de cirkel c is de middelpuntshoek ^ = 118° en t is een raaklijn aan c in B. AMB Bereken de hoek ^B . c M t 118° A 1 De rechte t is een raaklijn uit P aan de cirkel c(M,r) met raakpunt Q. Bereken de hoek Q^PR met de gegevens in de figuur. P B opdrachten 1 62 1 Hoofdstuk EERSTE REEKS c M Q 25° R t 63 Wat is de verzameling van de middelpunten van de cirkels die een straal van 3 cm hebben en raken aan een gegeven rechte a? 64 In de figuur is de cirkel c(M,r) getekend met raaklijnen PA en PB. PA = 7,8 en AB = 6. A P N 1 Bereken de straal van de cirkel. 2 Bereken de hoek A^PB. M c B 49 Opdrachten 1 65 E en vliegtuig V vliegt boven de Noordpool N. Hoofdstuk A is één van de zichtbare plaatsen op aarde met de grootste reikwijdte. opdrachten Bereken de hoogte h waarop het vliegtuig zich boven de aarde bevindt, als A op 87° NB ligt. De straal van de aarde is 6378 km. V A h N TWEEDE REEKS 66 De planeten Venus (V) en aarde (A) beschrijven bij benadering cirkelvormige banen rond de zon (Z). 1 Teken een stand van V en een stand van A waarbij de hoek V^AZ het grootst is. 2 Herhaalde metingen van de hoek V^AZ laten toe te besluiten dat de maximale grootte van deze hoek 46° is. Bereken hieruit de straal van de Venusbaan, als je weet dat de afstand tussen de aarde en de zon 150 miljoen kilometer bedraagt. V Z A 50 De cirkel De rechte a is een raaklijn in A aan de cirkel die de hoekpunten van de driehoek ABC bevat. 1 a Hoofdstuk 67 Bereken de hoek a met de gegevens in de figuur. A 70° P 68 E en vierkant ABCD heeft als zijde 10. B C A D E en cirkel c(M,r) gaat door A en B en raakt aan [CD] . Bereken de straal r van de cirkel. c 10 M B 69 opdrachten 80° a C E en satelliet blijft boven hetzelfde punt op de evenaar als de aarde draait. Als de aarde gezien wordt onder een hoek van 28°, welk deel van de evenaar is dan zichtbaar vanuit de satelliet? 28° 51 Opdrachten 1 DERDE REEKS Hoofdstuk 70 Twee zijden van de driehoek ABC raken aan een halve cirkel met middelpunt M. AB = 3 , BC = 4 en AC = 5 . A opdrachten Bereken E C . D B M E C 71 M1 T M2 c2 S c1 Gegeven zijn de cirkels c1 ( M1 ;4,5) en c2 ( M2 ,2) waarbij M1 M2 = 8 . De twee cirkels hebben twee uitwendig gemeenschappelijke raaklijnen die elkaar snijden in S en twee inwendig gemeenschappelijke raaklijnen die elkaar snijden in T. Omdat de gemeenschappelijke middellijn M1M2 een symmetrie-as is van de beide cirkels, liggen S en T op deze middellijn. 1 Bereken SM2 en TM2 . 2 Bereken de hoeken ^S en ^T, gevormd door deze uitwendige en inwendige gemeenschappelijke raaklijnen, waaronder de beide cirkels gezien worden vanuit S en T. 72 52 Hoe lang zijn de rechte stukken van een fietsketting die loopt over een groot kamwiel met straal 9,5 cm en met een klein kamwiel met straal 3,5 cm als de middelpunten van beide kamwielen 46 cm uit elkaar staan? De cirkel 1.4 Onderlinge ligging van twee cirkels 73 1 Hoofdstuk EERSTE REEKS Vervolledig de volgende tabel. r2 M1 M2 1 8 2 6 2 7 3 12 3 4 1 0 4 9 2 5 5 6 5 11 6 10 3 8 7 5 3 inwendig rakend 4 8 onderlinge stand van c1(M1,r1) en c2(M2,r2) opdrachten r1 9 uitwendig rakend 74 Wat is de verzameling van de middelpunten van de cirkels die een straal van 3 cm hebben en die raken aan een gegeven cirkel met middelpunt M en straal 4 cm? 75 E en cirkel met straal 4 en een cirkel met straal 5 raken elkaar uitwendig en beide raken inwendig aan een cirkel met straal 12. Bepaal de omtrek van de driehoek gevormd door de middelpunten van deze drie cirkels. A 18 B 21 C 24 D 25 E 26 (Bron © JWO, eerste ronde 2009) 53 Opdrachten 1 76 opdrachten Hoofdstuk 1 Construeer een cirkel die de cirkels c1 en c2 uitwendig raakt. c1 2 Construeer een cirkel die de cirkels c1 en c2 inwendig raakt. c2 TWEEDE REEKS 77 1 Noem A en B de snijpunten van de cirkels c1 en c2 met middelpunten M1 en M2. A Waarom is M1M2 de middelloodlijn van [ AB] ? 2 Twee cirkels c1(M1,8) en c2(M2,5) snijden elkaar in A en B. Bereken AB als M1 M2 = 12. 78 M2 M1 c1 B c2 Binnen een cirkel met straal 2 bevinden zich twee even grote cirkels met straal 1 die elkaar uitwendig raken en de grote cirkel inwendig raken. Buiten de twee kleine cirkels en binnen de grote cirkel bevindt zich een kleinere cirkel die de andere drie cirkels raakt. Bereken de straal van die kleinste cirkel. (Bron © Nederlandse Wiskunde Olympiade, eerste ronde 2003) 54 De cirkel 1 79 De cirkels c1(M1,r1) en c2(M2,r2) raken elkaar uitwendig in P. E en gemeenschappelijke snijlijn door P snijdt c1 in Q en c2 in R. Hoofdstuk DERDE REEKS Is de raaklijn in Q aan c1 evenwijdig met de raaklijn in R aan c2? Verklaar. Twee cirkels snijden elkaar in A en in B en de gemeenschappelijke koorde heeft als lengte 10. Het lijnstuk dat de middelpunten van de cirkels verbindt, snijdt de cirkels in P en in Q. PQ = 3 en de straal van één van de cirkels is 13. opdrachten 80 Bereken de straal van de andere cirkel. 55 Opdrachten Hoofdstuk 1 1.5 Omgeschreven en ingeschreven cirkel van een driehoek opdrachten EERSTE REEKS 81 Construeer de omgeschreven en de ingeschreven cirkel van de driehoek ABC met zijden AB = 5 cm , BC = 6 cm en AC = 7 cm . 82 In een stad zijn drie basisscholen A, B en C. De ouders sturen hun kinderen naar de dichtstbijzijnde school. 1 Waar wonen de ouders die kunnen kiezen tussen de drie scholen? A Construeer deze woonplaats op de figuur. B 2 Arceer het gebied waar de ouders wonen die hun kinderen naar school A sturen. 83 C E en gelijkbenige driehoek ABC heeft als A tophoek B^AC = 48°. Als O het middelpunt is van de ingeschreven cirkel, dan is de hoek B^OC gelijk aan 48° A 96° B 108° C 114° O D 122° E 132° C B (Bron © JWO, eerste ronde 2008) 84 De straal van de ingeschreven cirkel van een gelijkzijdige driehoek is 10. Bereken de straal van de omgeschreven cirkel van deze driehoek. 56 De cirkel 1 85 Construeer de cirkel die raakt aan de zijde [ BC ] van de driehoek ABC en aan de verlengden [ BD en [ CE van de andere zijden van deze driehoek. A We noemen deze cirkel de aangeschreven cirkel van de driehoek ABC. Hoofdstuk TWEEDE REEKS E C opdrachten B D 86 Als a, b en c de zijden zijn van driehoek ABC en r is de straal van de omgeschreven cirkel, dan is abc oppD ABC = . 4r A b c Bewijs. r M B a C DERDE REEKS 87 1 Construeer een rechthoekige driehoek die een hoek van 60° heeft en waarvan de straal van de ingeschreven cirkel 2 cm is. 2 Bereken de zijden van deze driehoek. 88 In de gelijkzijdige driehoek ABC met zijde 10 zijn drie congruente cirkels getekend. Elk van deze cirkels raakt aan twee zijden van de driehoek en aan de twee andere cirkels. Bereken de straal van deze cirkels. A 10 B C 57 Opdrachten 1 1.6 Regelmatige veelhoeken Hoofdstuk EERSTE REEKS 89 E en voetbal bestaat uit 20 regelmatige opdrachten zeshoeken en 12 regelmatige vijfhoeken. Om een voetbal te maken worden de vijfhoeken en zeshoeken met de goede kant tegen elkaar gelegd en aan elkaar genaaid. Per naad zijn er 8 steken. Hoeveel steken zijn er nodig om een voetbal volledig dicht te naaien? 90 Van welke regelmatige n-hoek zijn de hoeken 162°? 91 Voor een gegeven regelmatige vijfhoek ABCDE kan een cirkel c met middelpunt M getekend worden die raakt aan DC in D en aan AB in A. ^ Bereken de hoek AMD. E M A D B 92 Bereken de gekleurde oppervlakte in de regelmatige achthoek met zijde 4. 1 58 4 2 4 C De cirkel 1 93 Hoofdstuk TWEEDE REEKS E en wandelaar gaat 100 m in rechte lijn, draait dan precies 10° naar rechts, gaat dan weer 100 m rechtdoor, draait dan weer 10° naar rechts en marcheert zo verder tot hij terug in zijn beginpunt komt. opdrachten 1 Welke regelmatige veelhoek heeft hij beschreven? 2 Hoe lang duurde zijn wandeling als hij een gemiddelde snelheid van 4 km/h haalde? 3 Hoeveel bedraagt de grootste afstand tussen de wandelaar en zijn startpunt? 94 Als een regelmatige zeshoek ingeschreven is in een cirkel met straal r, dan is de lengte van een diagonaal die niet door het middelpunt gaat gelijk aan 3r E r 5 A r 2 B C r 3 D 2r 2 (Bron © VWO, eerste ronde 1996) DERDE REEKS 95 ABCDE is een regelmatige vijfhoek met 1 middelpunt M waarbij AP = AB en 4 1 BN = BC . 3 Wat is de verhouding van de gearceerde oppervlakte tot de totale oppervlakte van de vijfhoek? A P B E N M D A 1 5 B 13 60 C 7 30 D 1 4 C E 2 5 (Bron © JWO, tweede ronde 2008) 59 Opdrachten 1 96 Onderzoeksopdracht Hoofdstuk Met regelmatige veelhoeken zijn veel vlakvullingen mogelijk. Zo kun je met regelmatige zeshoeken een vlakvulling maken waarbij in elk hoekpunt drie zeshoeken samenkomen. opdrachten We noemen dit een 6 ⭈ 6 ⭈ 6 of 63 vlakvulling. 6 6 6 1 Verklaar waarom we de nevenstaande vlakvulling een 6 ⭈ 34 vlakvulling noemen. 2 Teken zelf een stuk van een a 4 ⭈ 3 ⭈ 4 ⭈ 32 vlakvulling. b 82 ⭈ 4 vlakvulling. 3 Geef zelf nog enkele vlakvullingen die mogelijk zijn met regelmatige veelhoeken. 97 Onderzoeksopdracht Door een regelmatige veelhoek ABCDE F te spiegelen t.o.v. één van zijn zijden, vervolgens het spiegelbeeld weer te spiegelen t.o.v. één van zijn zijden, enzovoort, krijgen we een krans A van regelmatige veelhoeken. Hiernaast zie je een krans die bestaat uit zes regelmatige zeshoeken (bijencellen). Het is gelukt om die krans te tekenen omdat de hoek a (= 60°) tussen twee opeenvolgende spiegelassen a en b een geheel aantal keren (6 maal) past in 360°. 60 F E a b D a = 60° B C De cirkel Is a de hoek tussen twee opeenvolgende spiegelassen, dan weet je dat er een krans mogelijk is als er een natuurlijk getal k bestaat zó dat k ⭈ a = 360°. Dit getal k is dan het aantal veelhoeken van de krans. Om hieruit een verband tussen n en k af te leiden, moet je a berekenen in functie van n. Dit verband kun je berekenen in drie stappen a, b en c. a Bepaal eerst een verband tussen a, de hoek tussen twee opeenvolgende spiegelassen en b, de hoek van de regelmatige veelhoek zelf. Voor regelmatige vijfhoeken zie je op de nevenstaande tekening dat a + 3b = 360°. 1 opdrachten 2 We gaan nu op zoek naar alle regelmatige veelhoeken, waarvoor het lukt om een krans te maken met een regelmatig veelhoekig gat in het midden. Daarom zoek je een verband tussen twee variabelen n en k met n: het aantal zijden van de regelmatige veelhoek k: het aantal veelhoeken van de krans, d.i. het aantal zijden van de inwendige veelhoek Hoofdstuk 1 Onderzoek met een dynamisch meetkundepakket of je een dergelijke krans kunt maken met vijfhoeken, zevenhoeken, achthoeken, negenhoeken, tienhoeken, elfhoeken en twaalfhoeken. Verklaar telkens waarom de constructie mogelijk is of niet. b a Pas deze formule nu aan voor een zeshoek, een zevenhoek, ... en veralgemeen voor een n-hoek. b Druk b uit in functie van n. c Substitueer nu de uitdrukking voor b die je in b vond, in de formule voor a die je in a vond en je vindt een verband tussen a en n. Toon aan dat je dit verband kunt herschrijven als k ⭈ a = 360° met 2n k= . n− 4 Als je het verband tussen k en n gevonden hebt, is het vinden van kransen teruggebracht tot een rekenkundig probleem: bij welke waarden van n is k een natuurlijk getal groter of gelijk aan 3? Maak nu een lijst van alle mogelijke kransen en zet er een tekening bij. 61 Herhalingsopdrachten 1 Herhalingsopdrachten Hoofdstuk 98 Teken alle cirkels met straal 3 cm die [ AB] als koorde hebben. herhalingsopdrachten A 99 B Bereken de hoeken ^A1, ^A2, ^D1, ^D2, E^, ^F1 en ^M2 met de gegevens aangeduid in de cirkel met middelpunt M. A 1 2 108° 1 2 B E F M 2 1 58° D C 100 Gegeven de cirkel c(M,6) met M^1 = M^2 = M^3. 1 Toon aan dat AB = BC = CD = 6 . 2 Toon aan dat SC = SB ( = x ) en SA = SD ( = y ) . B C x y S 2 1 A 3 D M 3 Bereken x en y. c 101 E en olievat dat neerligt heeft een diameter van 50 cm. Om een schans te maken, legt men er een plank op. Wat is de hoek die de plank maakt met de grond? 2m 102 Twee cirkels c en c’ hebben hetzelfde middelpunt M en als straal 4 cm en 6 cm. [ ] E en raaklijn aan de kleinste cirkel bepaalt een koorde AB van de grootste cirkel. Bereken AB . 62 De cirkel 103 In de trapzaal van een flatgebouw bevindt zich een prismavormige ruimte, met 1 Hoofdstuk een rechthoekige driehoek als grond- en bovenvlak. In die ruimte komt een cilindervormige stortkoker voor huisvuil. Bereken de diameter van de grootst mogelijke stortkoker. herhalingsopdrachten 1m 2,4 m 104 De cirkel c heeft als middelpunt O en als D straal 12. C Bereken AD met de gegevens in de figuur. 5 A 12 O 12 B c 105 In de figuur zijn 7 rakende cirkels getekend en een zeshoek waarvan de hoekpunten de middelpunten van 6 cirkels zijn. De oppervlakte van elk van de cirkels is gelijk aan 1 cm2. 1 Bereken de oppervlakte van het gearceerde gebied. 2 Bereken de omtrek van de zeshoek. 3 Bereken de oppervlakte van de zeshoek. 63 Herhalingsopdrachten 1 106 Lies staat midden voor een gebouw dat 48 m breed is. Als ze 25 m dichter bij het gebouw staat, ziet ze dat onder een twee keer zo grote hoek. herhalingsopdrachten Hoofdstuk 1 Hoe ver staat Lies in beide gevallen van het gebouw af? 2 Onder welke hoeken ziet ze dan in beide gevallen het gebouw? 107 In de gelijkbenige driehoek PQR is PQ = 18 en PR = QR = 15 . 1 Bereken de straal van de ingeschreven cirkel c1 van de driehoek PQR. 2 Bereken de straal van de cirkel c2 die raakt aan de zijden [ PR] en [ QR] en de cirkel c1 uitwendig raakt. R J c2 15 15 I c1 P 64 18 Q